Aves del mundo 1776 edwards y catesby

Page 1

fou o .(TL V* fei«-*

VERZAMELING VAN

UITLANDSCHE

EN

ZELDZAAME

SVOGELEN, f

BEN EVENS EENIGEVRE EM DE i ¿¿

DIEREN EN PLANTGEWASSEN IN *T ENGELSCH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR 'T LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD,

'•'•' • '• :'fllj|| : ' # '• DOOR jjjj| . ;" ' "i 'Í|ÜÍ'': .' É- G. EDWARDSÏEN M. CATESBY: ^J¿3i*r*«iite'üilWÚlMll»lil1*'|fl

TEN 0P7IGT VAN DE PLAATEN MERKELYK VERîiETERDj ÏN 3T HOOGDÙITSCH UITGEGÉVEN

VERVOLGENS,

^^ ' j. •-. M. i s E| L' r G M|A .' N 'N. jt•• . THANS IN 'TNEDERDUITSCH VERTAALD EN MET AANHAALINGEN

VAN

ANDERE

VERRYKT,

AUTHEUREN

DOOR

lËt M. H O U TT U Y N, MEDIC. DOCTOR. 'T W

E

E D

E

B

A

N

D, :§||:.• .'•

B E H EL Z E N D E

S

H ET DERDE EN VIERDE D E E L, M

• Te . A M S BY

JAN

TE R D AM, j¡|, '

CHRISTIAAN ; ;;

SEPP, Boekverkooper.

'•••t MDCCLXXVI. -: ;'

-.'#'

'S


A A N

DEN WEL EDELEN GESTRENGEN HEERE DEN

HEERE

WILLEM VAN DER MIULEN DIRECTEUR EN LID VAN VERSCHEIDE GELEERDE

SP-'"'./ >

:

. GENOODSCHAPPEN, fH^K' V.'-'

REGENT VAN 'T OUDEZYDS HUYSZITTEN-HUIS

fi D E R ST AD

AMSTERDAM,^

§Pp- GROOT KENNER ENJLIEFHEBBER DER j¡¡¡ 'NATUURLYKEIHISTORIE; Ï

WORD VAN

HET DERDE

EN

VIERDE DEEL

§

DEEU NEDERDUITSCHE UITGAVE

' •• j§§ DER UITL ANDSCHE VOGELEN |J¿. ""

VAN

EDWARDS

EN

¡|

'^

CAT ES BY, ¡¡jf^

:

J§§.. EERBIEDIGST OPGEDRAGEN

Ä' ;

' • 1811

DOOR

'^^^^^^^^^^§"

• .'"!'' •f' -HS Z Y N W E LI E DELENS

1 '

;

vnâerdanig bereidwilHge Dienaar

JAN CHRISTIAAN SEPP.

?


VERZÀMELING VAN UITHEEMSCHE EN

ZELDZAAMÈ

V O G EIL E N DiE.R|'D E ; :.; |

D Ë1E L

f L A A T"'

Í. ..* I''

De Afchgraauwe Êuizerd (i). Ik hêb deepen Vögel gemeiden naam toegelegd, öm dat hy inet den gehen, dieri wy Buizerd noemén, in geftalte, grootte en ten deele ook in Kleur^ taamelyfc overeenkomftig is; ofichoon hy anders, in veele opzigteh, van hem afwykt, ¿o dat hy in 5t byzonder verichilt van onzen Engelichen Buizerd, wiens beichryving men in de Vogelkunde van WILLOUGHBY , bladz. 38. Plaat 6, kan vinden. Hy ichynt my de grootte te hebben van een middelmaatige Hen of Haan, maar volgens Zyne geftalte heb ik hem in evenredigheid op deeze Plaat, 20 naauwkeurig als 't my doen* Jyk was, afgebeeld. De Bek is blaauwagtig Loodverwig en gedekt met een Vlies van dergelyke Kleur, dat men het Wafch noêmt. Van de Neusgaten tot aah de eéne Punt is dezelvë vyf K warder Duims, en, van de hoëken des Beks tot aan die zelfde Punt, twee Duimeft lang. De Kop en het voorfte deel van den Hals, zyn met Vederen gedekt, die in het middendonkerbruine Vlakkenhebben,dochvoor\ overige v&h ±yn;zo dätdezel veeërî fraay aanzien heeft. Van de hoeken des Beks loopt wederzyds, onder de Oogen, eene donkere Streep. De donkere V-iakken z?yn aan de Borft groocer dan op den Kop De Zyden en het Lyf zyn gedekt met donker bruine Vederen, welke ronde of ovaaî le Vlakken hebben. De Schenkels voeren, tqt hunne bedekking, witte, zagte eri losfe Vederen, met lange, ongelyjce, donker bruine overlangs uitloopende Vlakken* DeDekveders, aan den onderkant van den Staart, zyn ovefdwars wit en zwart.gevlakt! De geheele bövenkant, .de Hals, Rug, Wieken en Staart, Zyn gedekt met bruinagtig Afchgraauwe Vederen, welke in \ midden donkerer zyn, doch aan den rand allengs helderer worden; 't welk zig aah de kleine Dekvedefs der Wieken het duidëlykfte openbaart, wier Rand bykans wit is. De büitenfte Baard van de eerfte Slag> pennen is helder gevlakt; de binnenfteBaard, aan de onderkant, is Aíchgraaüw en zeer blykbaar met witte Punten uitgehakkeld, die, tot aande twaalfde Slagpentoe, langa hoe meer afgebroken en ongeregelder zig vertooneti, verdwynende aldaar byna ge-* heel, terwyl de overige Slagpennen van onderen Aíchgraaüw zyn. De Dekveders onder de Wieken, zyn vuil donker bruin, en befprengd met ronde witte Vlakkeri! De bovenfte vlakte van den Staart is overdwars metSmalleKIeyverwigeStreepen oveitoogen, hoedanigen men ook aan derzelver bovenfte Dekvederen waarneemt : de onderfte Vlakte is Aíchgraaüw en overdwars wit geftreept. De Pooten en Voeten 2yn blaauwagtig Aíchgraaüw; de Klaauwen zwart ende Pooten van vooren tot aan de helft der Voeten, gedekt met donkere Vederen. ,^ „ . Dee* 0) EDW. AV. IL T. 53. Ill Deel.

A


%

VERZAMÈLING

VAN

UltHEEMStHE

Deezen Vogel heeft de Heer ALEXANDER LIGHT, die my denzelven vereerde, uit de Hudíbns-Straat tot ons gebragt. Hy was ílegts opgezet, doch wel geconíerveerd. Deeze Heö^af my tevens besagt, dat deszelfs Aas voornaamelyîc beíiond in Sneeuwhoenders, die men aldaar witte Patryzen noemt, en waar van ik 5er een, tot fieraad, onder hem voorgeiteld heb: doch, -dewyl ik de witte Patrys op eene byzondere Plaat voorneemens ben mede te deelen, zo heb ik daarvan thäns niets anders te melden, dan dat dezelve hier in Wintergewaad veríchynt, zynde, uitgenöcpen eeiiige zwarte Veders in den Staart, geheel wit. De op myne Bladz. 72, volgende Afbeelding zal dezelve, gelyk zy zig in h Voorjaar opdoet, wanneer de witte Kleur der Vederen in eene bruine of roodagtige verändert, voorftellen.

i

'ïî

1-•

p L A A T

W •

,;

* '

De purperkhurige Zwakw (2). ï)eeze | grooter dan onze gemeene Zwaluwen. í>o geheele Vogel is donker Pur» perkleurig, doch de Wieken, als ôok de Staart, zyn donkerit en byna bruin. :%& broeden gelyk de Duiven in Hokjes, die men voor hun aan de Huizen maakt; gelyk ook in Kalabasfen, welke men aan hooge Staaken hangt, op dat zy daar in voortteelen mögen ; dewyl zy om de Huizen en Tuinen van veel nut zyn. De Kraaijen> Sperwers en andere Roofvogelen, naamelyk, worden door hun van het tamme Ge* vögelte verjaagd en afgehpuden. Met de aankomft van den Winter trekkeñ zy weg^ en komen in *t Voorjaar té rug, naaí Virginie en Karolina. I¡| De (mooglyk) mgedoornde Steekw\nde^ met boekige Klint-op Èladerèn (*). De Rañken van deeze Plant zyn dun, klimmende aan de Muuren van onde Gfjfa bouwen op, en windende zig om Paalen en Boomen. De Bladen gelyken naar d& van onze gewoone Klim-opof Boom-Veil. In bloey heb ik ze nooit gezien, maat zy draagt roode Besfèn, Zo groot als kleine Erwten, die by trosíen groeijen.

âf^^SflP^I ' P § AfA T IIL

:

:\ • g /f •

De Gekuifde rosfe Kiaauwier (3). Deeze Vogel is in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy körnt in gedaante ert geftalte, als ook eenigermaate in Klçur, met de Wyfjes-Kiaauwier, welke WIL* LOüGHBY bl. 54, beíchryft, overeen. De Bek is de Snebbe van een Valk eenigermaate gelyk, doch langer en een weinig gekromd, hebbende in zyn bovenfte ge« deelte, niet verre van de Punt, wederzyds een hoek. Aan \ Grondftuk is hy Vleeichkleurig, doch wordt .naar de Punt toe allengs zwart. Agter ieder Oog heeft hy een zwarte halfmaanswyze Vlak. Rondom het Grondftuk van het bovenfte gedeelte ftaan zwarte Borftelhaaken, als een Baard. De Kuif op den Kop is roodagtig van Kleur en vertoont zig in den dooden Vogel, gelyk in deeze Afbeelding. De bovenfte Vlak* te van den Hals, de Rug, Stuit en Staart, is rood, of roodagtig, doch niet zo glanzig als de Kuif. De zyden van den Kop zyn, rondom de Oogen, zo wel als de Keel " Borft, (2) Hirundo purpurea CATESB <> I. T. 51. Hirundo apus Carolineniis. BRISS. AO. II. p, 515. Hlrundo purpurea. LINN. Syß. Nat. XJI. Gen. 117. Sp. 5. (*) Smilax (forte) lenis folio angulofo Hederaceo. CATESB. Car* I. T. 51.

(3) Lanius fulvus criftatus. EüW. AV. II T C, Lanius Bengalenfis rufus. BRISS. Ä<O II n WR rt nius criftatus. LINN. Syß. Nat XII Gen W i Gekuifde Kiaauwier. Nat. Hiß. ¿ D IV STUKM «' 3* *«*> 01.213*


;

E'N

ZE1ÖZ AÀ M É

VOGELÉ N.

I 3

Boift, Buik, de Schenkels en Ddsvederen onder den,Staart, vuil bleek Oranjekleur, ïriet donkere dwars-Streepen. De Wieken zyn bruin, en hebben de groóte Vederën wat donkerer dan de Dekvederen; doch allen met een wat helderer bruinen 200m De Pooten , Voeten en Klaauwen , zyn zwart. De onderfte Vlakte van den Staart is ïuey.kleur: de middelfte Veders zyn in dezelve de langften, doch wederzvds worden de anderen allêngs korter, gélyk in de Aakfters plaats heeft. Dewyl deeze Vogel het boven gedagte Wyfje van den Klaauwier dermaâte gelyk is, zo zal het niet ondienftig zyn, dat ik aantoön£, waar in dezelven zig van elkander onderícheiden. De tegenwoordige heeft iets Van eene Kuif, waar van men in dat Wyfje niets befpeurt: 00k ontbreekt aan \ zelve die groóte zwarte Vlafc agter \ Oog, welke zo duidelyk zigtbaar is in deezen. De geheele onderfte Vlakte des Lighaams, welke in deezen roodagjtig geel is met dwars-Streepen, heeft in genèh een vuil witte Kleur, met halfmaanswyze Vkkkeru Deeze toont eene gantich rood bruine Rug, zonder Vlakken ; dat Wyfje een Aichgraauw bruine Rug met heldere en donkere dwars-Streepen, De Bek, Wieken en Voeten, zyn in beiden nagenoegevenéens* Deeze Klaauwier werdt aan den Heer DANDRIDGE, die te Londen in Moorfields woont, uit Bengalen toègezonden. Men geeft'er, in zyn Vaderland, den naam van Charab aan. In Vrankryk noeitit men de Vogelen van dit Geflagt, in het algemeen, Pie Grieche. Men kan daar over een Boek nazien, waar in de Vogelen zeer fraay in Plaat gebragt zyn , naar de Tékeningen van den Hèer ROBERT, een der Kabinet-Schilderen van wylen Koning Lodewyk den XIV. Het is door dien Schiller uitgegeven, en op de Vierde Plaat worden verícheide Soorten van Klaauwierèn geer naauwkeurig voorgefteld.

;

:

:

:; ;

¡|i|. 3| H' •'..: vij L A A llJPIIIf': ..p| ' E'SI De Gekuifde -Pliegen- vanger met een geelen Bmk (4). freeze weegt een Once. Zyn Bek is zwart eri breed. Boven aan | Lyf is ¿e Vogel donker groen ; hebbende de Keel en Borft Loodkleurig, den Buik geel, de Wieken bruin, wier meefle Slagpennen, echter, aan dé Baarden een rooden Rand hebben. De beide middelfte Veders van den Staart zyn geheel bruin ; van de overiVen zyn de binnenfte Baarden rood; de Pooten en Voeten zwart. Hy broedt in Karolina en Virginie, doch trekt des Winters weg. Deeze Vogel íchynt, van wegen zyn onaangenaam en fterk geichreeuw* met alle anderen irî ftryd en onmin te Jeeven. m Steekwinde met Bkden van Zwarte Wilde Wyngaard^ Stekelige Sieelen EH en zwarte Bejfen (*). »Dit Gewasíchiet verícheide buigzaame Stekélïgë Ranken, die, wanneer zy haara volkomene dikte hebben, zo dik als een Rotting en Knoopig zyn. Het wordt gemeenlyk twintig Voeten hoog, kruipende over de naby ftaande Boomen en Heefters | door middel van zyne GafFeltjes, heen. In de Herfst draagt het zwarte Beifèn, die by troflen groeijen en aan Steelen hangen, welke omtrent drie Duim lang Zyn,' bevattende ieder Befie een harde ronde Kern. Het heeft een knobbeligen Wortel /welke zig in verícheide Knoeften en Knollen verdeelt, zynde, als menze uitgraaft, in teerft ^eek en Sappig, doch Wordende, door \ droogen in de Lugt* zo hard als Hout. De Ingezetenen van Karolina maaken van denzelven een Drank, daar zy in

' l|f

]

' Ê:

:

- @'^'-^S

J4) Mufcicapa criilata Ventre lutea CATESB. Car. L T. 52. Mufcicapa Virgimana cnftata. BRISS. Aoi II. p. ^12 Mufcicapa crinita. LINN. Syft.NaP. Xll. Gen. 113» Sp. 6.

* '

5

*

ft Smilax Bryonia nigra? fouis, Caule fpinofo, Baccis nigris. CATESB. Car. J. T m Smilax Taml noides. LINN. Spec. Plant. Ed. II. pag 14Í0

rift aft

<a


VERZAMELING

VAN

UI T H ËÊ MSC HE

I Bloed zuiveren als anders groóte kragten aan toefchryven. Ook kooken zy in t Voorjaar de tedere Scheuten ï en eeten dezelven als Aipergies, Men geett er , m daar, den naam van China- Wortel aan. \

•.'-.• I

:^';

IE L A A T

' Vv

De kkinße Kiaaùwier (5). î)it Vogeltje is reeds door ÀLBrtsr afgebeeld en kortelyk beíchreeven ; doch, by hefc bnderzoeken van zyne Af beelding en beichry ving, heb ik die beiden zo onvolkomen gevonden,dat ik, alzo dit Vogeltje in Engeland weinig bekend is, het niet ongevoeglyk oordeelde, hetzelve ook af te beeiden en omftandig te beichry ven. Ik heb ?er tevens zyn Wyfje bygevoegd, dat, zo veel ik geloof, te vooren nog nooit was afgebeeld. ALBIN noemt dit Vogeltje de Gebaarde Meeze of ßaardmees: doch terwyl het in de meefté Kenmerken met de Klaauwiéren overeenkomt, houd ik hetzelve voor eene Soort van dit Geílagt. |¡| Deeze Vogeltjes zyn alhier in hunile Natuurlyke grootte voorgefteld. De onderife Figuur op de Plaat is het Mannetje, dät den Bek wat krom heeft, gelyk in de overige Soorten, en íchoon helder Oranjekleur. Ik heb 'er geen hoekigheid aan kunnen beipeuren. Rondom het Oog loopt een glinfterende Oranjekleurige Kring. Van het Grondftuk des Beks ftrekt zig een breede, zwarte Vlak, welke het Oog in zig bevat¿ j iiàar onderen uit, alwaar dezelve in eenePuntuirloopt, gelyk de Afbeelding aantoont* De Keel is%, zo wel als de Kop, aan de zyden wit, alwaar gedagte zwarte VJak van het Witte omringd wordt. De Kruin vân den Kop is blaauwagtig Aichgraauw, de Borft eenigermaate bleek Rooze-kleur : het Onderlyf van vooren witagtig, doch wordt naar de Stuit toe, en aan de Schenkels, donkerer. Op de zyden, onder de Wieken, vertoont zig iets Oranjekleurigs. De Dekveders, onder den Staart, zyn zwart. De bovenfte Vlakte, de Hals, Rug en Staart, zyn röodagtig bruin en trekken ook wat naar \ Oranje. De groóte Slagpennen der Wiekfcn zyn zwart en hebben eenen Witten Rand: .de binnenite, naar de Rug toe, zyn zwart en Oranjekleurig gezoomd: de beide binnenften, eene uitgezonderd, hebben inwaards eenen witten Baard': zynde de laatfte en binnenfte Slagpen geheelenal wit. De eerfte ry der bovenfte Dekvederen van de Wieken komt, in Kleur, volkomen met de Slagpennen overeen, welken zy bedekken; doch, wat de Oranje-Kleur betreft, dezelve is daar aan donkerer en breeder dan aan de Slagpennen, en hieruit ontftaat, op de Wieken, een breede Oranjekleurige dwars-Streep. De kleine Dekveders zyn zwart: de Rand van de Wiek is wit: dé biñnedfte Dekveders der Wieken zyngeelagtig wit. Tuífchen de Rug en de bovenfte Dekveders der Wieken zyn "er eenige heldere of witagtig geele Veders onder gemengd. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, welke in \ midden langft zyn, en aan de zyden allengs korter worden, zo dat zy ten deele maar half zo lang zyn als de middelften. De Staart trekrvan onderen uit het Oranjekleurige naar het Aichgraauwe; zynde de Pooten en Voeten zwart. Het Wyfje ondericheidt zig van het Mannetje daar door, dat het rondom de Oogen geene zwarte Vlak heeft, en dat de Dekveders onder den Staart helder bruin zyn. De middelfte Veders in den Staart zien 5 er uit als in het Mannetje; die op zyde van dezelven ftaan zyn zwart met taamelyk lange witte Punten. De Kruin van \ Hoofd is vuil bruin j in het Mannetje daarentegen blaauwagtig. Haare Rug is met eene langwerpige donkere Vlak beiprengd. De Punt van den Bek is zwart, en aan de Borft vertoont zig niets Roozekleurigs. Voor 9

(S) Lanius minimus. EDW. AV. IL T. 55. Parus beardmannicus. ALB. m L p. 40. T. 48. Parus barbatus. Bfan. Av. III. p. 567- FRISCH. AV. T. g, Pa-

t

rus biarmïcus. LINN. Syfl. Nat. XII p <M2 Baarrf mannetje. Nati. Hiß. I. D. V. ST bladz* cnn J ' 0mZé S99<


BNZELDZAAME

VOGELE

^^

^toverige komt zy met het Mannetje, zowel in deGeftalte als in de Kleur3 voliriàakt overeen. 5 t Gene de Heer ALBJN meldt van de zorgtfuldîgheid 5 waar mede hêt Mannetje het Wyfje, wanneerzy roeften, bedekt, dat is, zo ik vernomen heb, ook van an* deren gezegd. Toen de Graavin vari Albemarle, welke eene onzer Groot Brittannifche Princeiîèn, waar mede de Kroonprins van Deenemarken, in 5t Jaar 17435 in Huwelyk tradt, naar Koppënhagen geleidde, van daar terugkwam, bragt ¿y eene groóte Kouw vol van izodanige Vogeltjes met zig naar huis. Ik had de Èer van ¿ecéè by de Graavin te zien: ook zyn my eenige anderen van'die zelfde Soort, zp wel Manhetjes als Wyfjes, voorgekomen, welke omftreeks Londen, in de Rietboiîchen der Moeraflèn, geíchooten waren; doch zy zyn in Engeland niet bekend genoeg? öm eenen eigenen naam te voeren. De Heer ALBIN hadt twee zulke Baardmannetjes, eén Mannetje en een Wyfje, op eene zelfHe Plaat, in Zyn Derde Deel bladz. 53 afgebeeld en beíchreeven, en dezelven Bergmeezen genoemd. Hy hadt die naar de Tekeningen van den Ridder THOMAS LOWTER gemaakt; doch ik houd dezelve voorzyne Baardmees, welke zig in 't I. Deel van zyne Vogel -Hiftorie, bladz. 46, bevindt. In dit Gevoelen word ik te meer verfterkt, dewyl ik meen, de Origineele Tekeningen daarvan in de Verzameling van den Koninglyken Lyf-Medicus, den Heer Doktor RICHARD MEAD, gezien te hebben.

i

PLAAT

VL

De Zwarte Vliegenvanger

(6).

t)e Sneb van deezen Vogel is breed en zwart; hët bóvenfte deel van den ítop donker zwart: de Rug, de Wieken en de Staatt:, zyn bruin; de Boríl en Buik bíeek geelagtig blaauw groen : de Pooten en Voeten Zwart. De Kop van het Manhetje is ¿waiter dan die van het Wyfje: anders heeít daar tuílchen geen onderícheid plaats. Ik erinnér my niet, dés Winters zodanige Vogelen gezien te hebben. Zy geneeren zig van Vliegen en andere Infekten en broeden in Karoliná. KLEIN geeft *er den iiaaäi van Zwarte Grasmofch aan. f^irginifcbe gee/e welriekende klimmende jftifmyn (*). Deeze Plant gfoeit doorgaans op vogtige Plaatien, en haare Steelen hangen aart Boomen en Heefters, längs welker Stammen en Tâkken zy opklimmen. De Bladen komen uit de Knoopen van den Steel, tégenover elkander, voort, en uit deeze Knoopen geele Pypagtige Bloemeh, welke aan haaren Rand in vyf deelen ingefneeden zyn. Het Zaad is plat, aan de ëéne zydè gévléugeld en verVat in een Jangwer* pig Ipits Zaadhuisje, hetwelk zig, wanneer het Zaad ryp is, tot aan den Steel toe opent en hetzelve vallen laat. De Bloemen ruiken als geele Violieren. In Virginie is deeze Plant niet gemeen, doch in Karolina vindt menze overal. Ook heeft de Heer BACON haar, te Hoxton in Engeland, alwaar zy zo goed voort wil, dat haar ons Klimaat en Grond zeer wel fchynt te behaagen. Schoon PARKINSON haar aU tyd groenende noemt, heb ik doch altóos gezien, dat zy haare Bladen in de Winter vallen laat.

Ir(6) Mafdcapa nigrefcel». CATESB. Car. I. T. 53. {*) Gelfeminum five Jafminum luteum odoratum, Virginianum, fcandens, fempervirens. PARK. Tbeatr. Pa& 1465. CATESB. Car. I. T. 53. Bignonia folia

llh Deel

PLAAT ovato-lanceoîatîs conjugad* íntegerrímís. ROIJíN Lugi. Bat. 291. Bignonia fempervirens. LINN. Sp. Plant. Ed. IÍ. p. 869. ^j

B


6

VERfcAMELTNG VAN UITHEÊMSCH È I V

P L A A T

VIL

De Indkanfche Klaauwiery met een gegaffelâen Staart (7). J ;

De gefchapenheid van den Bek , de Borftelhaairen, die aan deszelfs Gtondftuk groeijen, en de fterke Pooten, hebben my bewoogen, om aan deezen Vogél den gedagten naam te geeven; hoewel zyn Staart met dien der andere Klaauwieren geheelniet overeenkomt ; doordien zyne langfte Veders öp de zyden, de kortften in \ midden ftaan. De Vogel is op deeize Plaat,4 10 veel ik op het enkele Gezigt kon oordeelen, in deNatuurlykegrootte voorgefteld: want, doordien hy tufîchen vaftgezette Glazen digt befloöten was, kon ik zyne Lighaamsdeelen niet wel áfineeten. Hy heeft een dikken, fterkenfiek, die, gelyk de ßek vaneen Havik, wat geboogen, doch zo krom niet, en, naar evenredigheid van zyne dikte langer was, hebbende 00k faamelyk groóte Neusgaten. Boven aan het Grondftuk van den Bek ftaan in 't ronde veelé fly ve voorwaards geftrekte Haairen. Zo Wel het bovenfte als onderfte gedéelte daar van, is donker bruin of zwart, doch naar het Grondfttik bleeker, en naar de Punt toe längs hoe donkerer. De geheele Kop, de Hals, de Rug en Dekveders der 'Wieken, zyn helder glanzig zwart, doch, naar dat zy op de een of andere manier tegen *t Licht gedraaid worden, ipeelen zy 00k meer of min in 9t blaauwe, PurperkleurJg^ en groene. De groóte Staartveders en eenigen der Dekvederen van de eerfte ry\ welke digt daar boven ftaan, zyn Yzerzwart, en hebben geenen Glanä, oflchoort. de naaft aan h Lyf zittende Slagpennen de Kleur van den Kop en de Rug hebben* Dezelven zyn in \ midden korter dan aan de zyden, weshalven de Staart 00k gegafr feld of gevorkt is. Haar Kleur is, over ?t geheel, donker Yzergraauw* uitgenomen dàt de twee uiterften vuil w^tte Punten hebben. De Borft is donker Aichgraauw of zwartagtig. Het geheele Lyf is wit, zo wel als de Pooten en dé Dekvederen onde?; den Staart. Aan de zyden en aan de Schenkels vertoonen zig eenige donkere Vlakken.. De Pooten, Voeten en Klaauwen, hebben eene donkere zwartagtige Kleur. Ik twyfelde of ik deezen Vogel onder de Klaauwieren of onder de Aakfters plaatZen zoude, dewyl hy met'beider Geflagt overeenkomt. Ookhoud ik het daar vöor, dat de Aakfters wel by de Klaauwieren geplaatft kunnen worden, dewyl zy byna in alle opzigten met elkander overeenkomen, en, hoewel2xilks nog van^geen Engelichman opgemerkt is, íchynen doch de Kranichen, die dezelven altemaal Aakfters, noe* men, de gelykvormigheid van derzelver Eigenichappen beter ontdekt te hebben, Ik geloof, dat deeze Vogel nbg niet beichreeven zy. Hy bevindt zig in de Verzame« ling van den Heer DANDRIDGE, wiens dienftvaardigheid my dikwils gelegenheid gegeven heeft, om zyner te gedenken. Hy kwam uit Bengale en werdt in deXand* taal aldaar Ftngab genoemd.

•4 7^I^^B P L A-A T

VIII. 4 -

De kleine bruine Vliegemanger (8). Deeze weegt drie vierendeel Loots. Zyne Sneb is zeer breed en plat ; liebbencfê het bovèrifte gedeelte zwart, het onderfte geel. De geheele bovenkant van zyn Lfcrhaam is donker Afchgraauw: de Wieken zyn bruin- doch eenigen van derzelver (7) Lanius Cïudâ forcipata.' EDW. AV. II. T. 56. Lanius cœrulefcens. LINN. Syfl Nat XII. 6en. 44. Sp. 2. X. Gen. 43. Sp. 8. Nat. Hiß. IV. STVK,

bladz» 221 ' Kiein(8) Muíí^pa fufca, Gpi» Car. I. T, 54. x «"!&*•


EN

2ELDZAÀME VOGËLEN. ' If . 7

kleinfle Vederen hebben eenen wftten ftoom. Het gehêele onderfte gedeelte des Lighaams is vuil wit en tevens faat geel : de Pooten en Voeten zyn swart. KLEIN fceeft hem de vaale Grasmofch met bruine Wiefcefigeheten. De Rood-Oogige fliegenvanger (*). Deeze Vogel is een weinigje fcwaarder dan de voorgaande. Zyne Sneb k Loodkleurig en de Oogkringen zyn rood. Van den Bek loopt, over de Oogen heen, eene töamelyk vuilwitte Streep, tegen aan welke van boven een zwarte legt. -De Kruin des Kops is graauw; voor t overige de boveñfte Vlakte des Lighaams groéiï/ De Hals, BorftenBuik, zyn witagtig; de Pooten en Voeten rood. Deeze beide Vogels broeden in Karolina en trekken 's Winters naar 't Zuidem Boom met Laurier'binden, die Pluisagtige Bloemen nit de hoeken der, Bladerfleelen mtgeeft (|). Deeze Heeiter, die doorgaans maar agt of tien Voeten hoog wordt, heeft eenen dünnen Stam 5 en zyne Bladen gelyken veel naar Peerebooms-of Laurier-Bladen. Zy itaan beurtelings, met Steelen van een Duim lang, aan de Takken. Uit de hoeken of Mikjes der Steelen groeijen witagtige Bloempjes, die uit vyf Blaadjes beikan* hebbende in \ midden een menigte van Meeldraadjes, met geele Knopjes. De Wortes van dit Gewâs worden in Dranken afgekookt, die men voor de Maag en tot Bloedzuivering dienilig oordeek. De Vrugt heb ik niet gezien. Deeze Plant groeit in vogtige lommerryke Boflchen der laage Landilreeken van Karolina.

'

;

y'g

P

L A

A

TflX. "'.;:

'§

|^

fx

De groóte gevhkte Koekkoek (9). Oftl deeSën Vogel, ten aanzien van zyne grootte, met iets bekends te vergely* ken, zo zou ik zeggen, dat hy naar een Aakfter zweemt.' Ook is hy degrootfte van onze Koekkoek-Sooffen, waar van ik, in myne Verzameling van Vogelen, naar h leven gemaakte Afbeeldingen heb. Ten aanzien van zyne Kleuren en Vlakken, nogtj£B65 is hy de ichoonfte Vogel, welken ik ooit gezien, of by eenig Autheur beíchreeven heb gevonden. Twee Soorten kan men in de Natuurlyke Hiftorie van Jamaika van den Heer HANS 9LOANE. II. Deel, bladz. 312, 313, op Pkat 258, en eene in de Natuurlyke Hiftorie van Karöfina, door den Heer CATESBY L Deel, pag„ 9 (*), beichreeven en afgebeeJdvkiden. Hy heöft een ilerken zwarten Bek, die ten aanzion van zyne dikte wat lang, doch van vooren een weinig ijederwaards gekfomd is, eindigende in eene ípitíe Punt. Do onderfte helft heeft van onderen eefrigermaate een hoek; zyndede geheele Sneb zwart van Kleur. Wederzyds ftrekt zig, van de hoek des Beks naar het agterfte gedeelte van den Kop, een zwarte Streep, die aan beide Enden fmalft, en in 5t midden, daar de Oogen ftaan, breeder is. De Kruin van den Kop is lugtig gedekt *met blaauw* agtig Afchgraauwe Vederen, welke zo lang zyn en z© weinig neerleggen, dat zy eenigermaate een Kuifformeeren. De geheele bovenfte vlakte, de Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met donker bruine Vederen, onder welken de grootfte

jj

;j

<

•'%, If

.'.;

'

Slag-

(*) Mufcîcapa Ocuîis rubris. CATESB. Car. I. T. ""'Cuculus Anáalüfiae. BRISS. AV. IV. p. 126. Cuculjâ 54. Muíbícapa Ollúáéi EDW. AV. V. p. 93. T. 253. GlancliHèi*. LINN; Syfl. Nat. XIiü*Gen. 57. Sp. 5* I4NTC Syfl. Nat. XII. Gen. 113. Sp. 14. Syfl. Nat. X, Gen, 51. Sp. 4. Spaanfche Kœkkoefc (J.) Arbpjr Laun folio , Floribus ex Foliorum Alis Nat. HjJL 1^1?,. W- STUK bladz 366. pentapetafis, pluribus SiÄnipbus doóatis. CATESB. Car. (*) Zie het I. Deel van deeze Venwmeling. Plaat Ï-T. 54. XVIO^ (p) Cuculus fiilvus maculatus. EDW.*JV. H/Ít 57.


¡

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHÈ

Slagpennen en de Staart de donkerften en byna zwart zyn. Alie de Veders der Wjâken, oitgezonderd de grootfle Slagpennen , hebben witte Vlakken en zyn helder graauV, gelyk de boveníle Dekveders van den Staart. De twee middelfte Pennen Van den Staart zyn geheel donker ; doch de zydelingfe krygen, naar dat zy korter worden, ook längere witte Vlakken. De onderfte zyden van den Kop zyn, 20 wel als de Hals, tot aan de Borft toe ichoon glanzig ros, en trekken wat naar h Oranjekleurige: doch aan \ Lyf en de Beenen wordt deeze Kleur allengs vuil geelagtig bruin > en verdwynt in de Dekvederen onder den Staart, Inwaards zyn de Slagpennen, benevens het onderfte van den Staart, Aíchgraauw, en helderer dan bo ven. De Pooten gyn kort, naar gelange van het Lyf: twee der Vingeren van den Voet ilaan voorwaards, twee agterwaards. Hy heeft fterke zwarte Klaauwen, en de Pooten zyn* 2:0 wel als de Voeten, met zwarte Schubben gedekt. Ik geloof dat deeze Vögel 2ig, by verwifleling, in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Noordelyke van Afrika onthoude : want dezelve is, op zynen togt derwaards, zo ik vermoede, op de Rotfen van Gibraltar in Spanje, door een Engelich Officier geíchooten, die hem aan zynen Broeder, den Heer M. CATESBY, te Londen, toefchikteI en deêze heeft de goedheid gehad, hem, tot myngebruik, gunftig* aan my te bezorgen.

WS^: ''^^^^M P L A A T § X. ÎDe rood getopte yiiegenvanger

,

. . H

{10).

t)e Ëek is breed, plat en eindigt Kegelvormig. De Kop heeft boven op de Kruíri een breede roode Vlak, die omringd is met zwarte Vederen, van welken, wanneer 2y zig. ßmentrekken, het roode bedekt wordt; doch zy laaten het zo veel te pragtige? weder zien, wanneer zy zig opeñen, even als in het Goudhaantje plaats heeft. De Rug, Wieken en Staart, zyn bruin: de Hals, Borft en Buik, wit; de Pooten ep Voeten zwart. Tuiîchen het Mannetje en Wyfje vertoont zig. naauwlyks onderícheid. Zy komen, in Virginie en Karolina, omtrent April te voorfchyn, broeden ook aldaar en trekken met het aankomen van den Winter weder weg. Dit kleine Vogeltje is byzonder íloutmoedigé Het vervolgt allerley foort van Vogelen, die zyne verblyfplaats naderen en dryft dezelven op de vlugt; Ja geene, van de kleinften tot de grootílen, ontgaat zyne woede en nooit heb líe waargenomen, dat één derzelven het waagde, zig in h vliegen tegen hetzelve te weer te ílellen: want zittende tail het geenen aan. Ik heb gezien, dat zulk een Vogeltje zig op de Rug van een Adelaar nederzette, en deezen zodanig plaagde, dat hy zig in de Lugt omdraaide en veelerley poftuuren maakte, om 5er van ontílagen te worden, tot dat hy zig eindelyk gedwongen zag, op eenen in de nabuuríchap ílaanden Boom te blyven zitten, van welken hy niet durfde afgaan, voor dat het kleine Vogeltje moede ware, of goed vond, hem los te laaten. Dit is het Mannetje altóos gewoon te doen zo Jang het Wyfje broedt. Het zet zig neder op een Struik of kleinen Boom, niet ver van 5t Neil, en, wanneer kleine Vogeltjes naby hetzelve komen, jaagt het dezelven weg: maar de grooten, gelyk Kraaijen, Havikken en Arenden, laat het 'er niet tot den afíland van honderd Roeden by komen, zonder dezelven aan te randen. Het maakt enkel een piepend Geíchreeuw, en laat hetzelve onder h aan vallen zeer fterk hooren. Wanneer de Jongen uitgevloogen zyn, dan zyn zy zo vreedzaam als andere Vogelen. Het heeft een fyne Sneb en aaíl alleenlyk op Infekten. Het zyn (10) Mufcicapa Corona rubra. CATESB. Car. 1. T. 55. Mufcicapa Tyrannus. BRISS. Jn. II. p. 391. Pica Americana criftata. FRISCH. AQ IV. T. 62. Lanius

Tyrannus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen A± H r« Syfi. Nat. X. Gen. 43. Sp. 4, Tyraií Nal fí¡fl3f Y D. IV. STUK, bladz. 217 ' Hl^ i


;

feN

ZELDZAAME

V O G Ë h E N.

gyn tamme en onfchadelyké Vogeltjes. Zy bouwen hun Neft zeer vry op laage boomen en Heefters, doch gemeenlyk op den genen, waar van de Àfbeelding, van Blad, Bloem en Vrugt, hiernevens gaat, naamelyk . De Sajfapbras - Boom (*). ßeeze valt doorgaans klein, en heeft den Stam melden een Voet dik. Ôe Bladeti zyn, doordiepe ininydingen, in drie Lappen gedeeld. In Maart draagt hy Trosjes van kleine geele vyfbladerige Bloeraen, waarop Beiîen volgen, die in grootte en gedaante naar Laurierbeflen gelyken, aan roode Steelen hangen , en, gelykerwys de Eikeîs, in een Kelk zitten, die insgelyks rood is. De Beiîen zyn in \ eerft groen, doch ryp geworden blaauw. Deeze Boomen groeijen in de meefte Strecken op hec Vafte Land van Amerika Noordwaards, en gemeenlyk in den beften Grond. De kragt van het Hout, tot verzagting des Blöeds, is békend; wear ik alleenlyk by zal voegen* dat in Virginie een fterk Afkookze! van den Wortel in Afgaande Koortièn dikwils^ met goed gevolg gebruikt wördt. Deeze Boom kan ons Klimaat, in Engeland, verdraagen; waar van vericheidene tot bewys dienen* welke te Peckharn by den Heer COLLINSON en in Hoxton by den Heer BACON ftaanj alwaar zy de Koude van ettelyke Winters reeds verduurd hebben.

%

%,

P

L A

A

T

.XL .'•'••• *

' f¡§¡

!" :

De zwarte Indiaanfche Koekkoek (n). JDeeze Vogel is ongevaar zo groot als onze Lyíter of Merel b en derhaîve kleinen dan de Koekkoek, die alle Zomers by ons in Engeland overkomt. Zyn Kop komt myvoorj naar evenredigheid grooter dan die van onzen Koekkoek, en de Snebbe merkelyk dikker doch niet wel zo lang te zyn. Zy is dikker en fterker dan in eenig ander Vogel van deeze Soort en glañzig Oranjekleur ; de zyden of de Rand van da Bovenkaak loopen, daar zy over de onderfte nederwaardsgaan, niet in eene regt© lyn voort, maar zyn uitgebreid, gelyk men in de Afbeelding kan zien. De Kop, het Lyf, de Wieken en Staart, zyn over \ geheèl met donker zwarte Vederen g@dekt, zonder dat zig op dezelven eenige Vlak van een andere Kleur vertoone; doch niettemin kan men hem voor een regt ichoonen Vogel houden, dewyl zyne Veders jeenen zo fterken glans hebben, dat zy, naar dat men hem draait, en het Licht daar op valt, met aile de verichillende Kleuren van den Regenboog ipeelen. De middelîle Veders van den Staart zyn taamelyk lang; doçh de genen, die aan de zyden ftaan, worden längs hoe korter. De Staart en Wieken zyn beiden zeer lang, gelyk in aile andere Vogelen van dit Geflagt. De Pooten zyn korter, doch dikenfterk, gelyk de Voeten en Klaauwen, welke altemaal een roodagtig bruine Kleur hebben, hoe* wel de Klaauwen donkerer dan de Vingers zyn. Alzo het moeielykte verklaaren is, hoe het bykomt, dat een ding, het welk menigmaal geheel zwart ichynt te zyn, by de geringiie wending of omdraaijing met glanzige Kleuren ípeele, hoewel geene derzelven by der hand zyn, die Straalen zouden kunnen terugkaatzen; zo heb ik my laaten ihvallen, dat in deeze Veders eenige doorfchynende driezydige Vezelen moeten zyn, welke, op gelyke manier als de driehoekige Prismatieke Glazen, in ons Oog werken. Deeze Zaak was wel waar* (•) Cornus mas odorata , Folio trífido, margine plano , SaiTaphras diâa. PLüK. Almag, 120. T. 22. f. 6. SaiTaphras arbor ex Florida, Ficulneo folio., C. B. Tin. 431. Laurus foliis integris, trilobisque. Laurus SaiTaphras. LINN. Sp. Plant. Ed. IL p. 530.

Ill Deel.

(ii) Cuculus Indicus niger. EDW. AV. IL T. 58. Cuculus Bengalenfís niger. BKISS. AV. IV. p. 14.1. Cuculus .niger. LINN. Syfi. Nat, XII. Gen. 57. Sp. 12. Syß. Nat. X. Gen. 52. Sp. 6. Zwarte Koekkoek. Nat. Hiß* I. D. IV» STUK, bladz. 368.

C


VERZAMELIJSÍG VAN UITHEEMSCHE iö dig dat zy van de Lief hebbers der Míkroskoopifche Waarneemingen naauwkeung cS^wJL De zwarte Veders van e*n Aakfter | Raaf of een ander van onze VoS ** een zwart glanzig Pto^gie hebben, konden hier toe dieníbg zyn. Deeze Vogel is van Bengale11 onsfebragt, alwaar men hem, in deLandtaal, Cukeel noemt MiiTchien is zyn Geluid taamelyk met dat van onzen Europifchen Koefcfcoek overeenkomftig, zo dat hem de Indiaanen naar hetzelve heeten: aangesien de Indifche Naam vry wel ftrookt met den Europifchen. Deeze Vogel bevondt zte, onder anderen , die seldzaam zyn, in de Verzamehng van den Heer DANDRIDGE, in Moorfieids te Londen, en naar denzelven is deeze Tekening gemaakt.

-B

:

i " :^

' W ^Wt*'

A

T

XII. """""\ '" "'"'!'

De roode Vliegenvanger (12):

. *\

* Hy is bykans zo groot als een Mofch, hebbende groóte zwarte Oogen; den Bek dik, kort en geelagtig. De geheele Vogel is ichoon rood, uitgezonderd, dat de inwaardíe Baarden der Slagpennen bruin zyn. Deeze, echter, komen niet te vooi> ichyn, dan wanneer hy de Wieken uitípreidt. Hetzyn Trekvogels, die in den Winter Virginie en Karolina verlaaten. Het Wyfje heeft eene bruine en geelägtige Kleur. De fcPeßindißhe Ahornboom (*). Deeze Boom wordt gemeenlyk zeer breed en hoog. Zyne Bladen zyn breeds beider groen, en wat Wollig aan de agterzyde. De Zaadhuisjes zyn rond, en hangen enkeldaan Steelen van vier of vyf Duimen langte. De Vrugtgelyktin maakzel naar die van <ten Ooítindiíchen Ahorn. De Schors is plat en gemeenlyk zodanig wit en groen gefchakeerd, dat deeze Boom onder de anderen een fraaije Vertooning maakt. In Virginie vindt menze overvloedig in diepe Gronden, doch in Karolina zyn 5er maar weinigen, uitgenomen in Heuvelige Landftreeken. inzonderheid aan de Oevers van den Savanna - Stroom.

: :

P

fit •S^ ^^ä 1

A A

- W' '. ' 'M^M^^^'i'^-y^

De bruine gevlakté Indifche Koekkoek (13). Deeze is 20 groot ais een Lyíler, doch langer van Lyf, en heeft, naar reden van zyne grootte, een grooten Kop en eene zeer lange Staart. De Bek is, voor dergelyke Soort van Vogelen, taamelyk fterk en dik, van Kleur vuil geel en trekt naar \ groene. De Kop, de Hals, het geheele Lyf, de Wieken en Staart, zyn bruin, en tevens overal met helderer bruine of witte Vlakken en Streepen bezet. De Kop, de Wieken en Rug, zyn donkerer dan de onderfte Vlakte en hebben helderer bruinedoch in de kleine Dekveders der Wieken vertoonen zig in eenigen witte Vlakken. De Slagpennen zyn gevlakt met helder bruine dwars-Streepen. . De Staart is op der* gelyke wyze en met de zelfde Kleur geilreept, zodanig dat de Streepen van de Schaft der Vederen naar derzelver Punt gericht zyn, \ welk men in de Afbeelding düidelyk heeft uitgedrukt. De Bor ft, het Lyf en de Schenkels hebben, zo wel als de Dekve(12) Mufcicapa rubra. CATESB. Carol I. T. 56. BRISS. Jv. IL p. 432. Mufcicapa rubra. Um. Syfi. Nat. XII. flláp *P' ^ .. • (*) Platanus Opcidentahs. CATESB. Carol l. T. 56. Platanus foliis lobatis. LINN. Hort. Cliff. 78. ROIJEN Jjugd. Bat. 7. Platanus Occidentals LINN. Spec. Plant.

Ed. II. p. 1418. (13) Cuculus Indicus fufcus maculatus. EDW AV II T - 59. Cuculus Bengalenfis naevius. BRISS. AV IV p. 132. Cuculus" Scolopaceus. LÏNN. Syfi' Nat'YU Gen. 57. Sp. 11. Syß. Nat. X. Gen. fö Sn * KT»+ Hiß. fi D; IV. STüK, bladz 307


¡I

EN

ZELDZAAME

VOGELEN,

ders onder den Staart, veel wits§ waar onder zig aan het Lyf, aan de Schenkels en onder aan den Staart, iets Oranjekleurigs mengt. De geheele onderíle Vlakte is wat ongeregeld bezet met zwarte Halfmaanswyze Vlakken. De Pooten zyn kort, en, 20 wel als de Voeten, geelagtig. Van de Vingeren ftaan twee voorwaards, twee agterwaards, De Klaauwen zyn donker. Alzo deeze Vogel naar den gewoonen Koekkoek meer gelykt, dan de anderen 5 die in dit Werk befchreeven zyn, zo kon hy van Luiden, die de Natuur niet genoegzaam naauwkeurig nagaan, voor den zelfden gehouden worden. Derhalve zal het niet ondienftig zyn, dat ik hier het voornaamfte ondericheid, tufîchen den een en den anderen, aanwyze. In de eerfte plaats is hy wel een derde kleiner, hoewel, ten aanzien der langte van zynen Staart, wel een Duim, en daar boven, langer, dan de gewoone Koekkoek, die 00k aan de onderfte Vlakte-3 van deBorft naar beneden, wit is, met regelmaatig op elkander volgende dwars-Streepen, hebbende fchoon Goudkleorige Pooten. Van de Kleur, die de Indifche heeft, is boven gefproken. Door deeze beide Vogelen te zien en met elkander te vergelyken, ben ik met meer, zekerheid daar van overtuigd, dan iemand met enkel woorden kan zyn. De Staartvederen van den gewoonen Koekkoek hebben witte Vlakken, doch hier openbaart zig niets dergelyks. Ute Bengale is deeze Vogel tot ons gebragt, en wordt aldaar, in de Landtaal, Bougbtfillik genoemd. De Heer DANDRIDGE heeft de goedheid gehad, van my denzelven te vertoonen, en dus heb ik 'er myne Afbeelding naar gèmaakt.

H

<$8>- Hi•

:p L A A T

t

XIV

*|:: •-•; ^W JPK

De gekuifdß Mees (14). Het Gewigt van dit Vogeltje is wat minder dan een Loot. De Bek is zwaft en het heeft daar boven een zwarte Vlak. De geheele bovenfte Vlakte van het Lyf is graauw. De Hals, en het geheele Lighaam van onderen, is wit, met wat rood vermengd, hetwelk zig onder de Wieken.ten donkerfte vertoont. De Pooten en Voeten zyn Loodkleurig. De Kuif op den Kop heeft, regt over end ftaande, eene ipitfè Punt. 1 uííchen het Mannetje en Wyfje heeft geen veríchil plaats. Zy broeden, en onthoudenzig het geheele Jaar door, in Virginie en Karolina. Omtrent de Huizen laaten zy zig niet veel zien, doordien zy eeniglyk en alleen op de Bofchboomen woonen, op welken zy hun Voedzel vinden, dat in Infekten beftaat. T^irginißbe Kamperfoelie > die niet klimt (*). Deeze Plant íchiet gemeenlyk twee of drie regte Steelen, welke dun blyven, als zy niet in een zeer vogtige en vette Grond groeit, waar in zy zo dik als een Rotting en van twaalf tot zeftien Voeten hoog worden, verdeelende zig 00k in veele kleine Takken, aan welken de Bladen beurtlings ftaan. Aan 5t end van den Steel groeijen troffen van Bloemen, die naar de Bloemen van onze gemeene Kamperfoelie gelyken, doch niet allen eenerley Kleur hebben, zynde dezelven aan eenigë Planten wit aan anderen rood of purperkleurig. De Reuk is in allen zeer aangenaam, maar van dien der onzen verfchillende. Op de Bloemen volgen lange, fpitie Huisjes, in welken ontelbaare kleine Zaadjes vervat zyn. Oorfpronglyk groeit zy in Virginie en Karolina, doch verdraagt in ?t vrye Veld onze Lugt; hebbende voor eenige Jaaren haa(14) Parus criílatus. CATESB. Car. I. T. 57. BJRISS. Av. III. p. 561. Parus bicolor. LINN. Syfi. Nat. XII. £\ 11 Wk \ • * x ä §M . (*) Giflas Virginiana flore & odore Penclymeni.

Alm. iotf. T. 161. f. 4. CATESB Car I T 57. Azalea Rami* infra flores foliofis. GJON. Vvê • W Azà,ea vircofa' LlNI*. Sp. Plant. Ed. II. p. 21t ^ PLUK.

c2


«2

VERZAMELING

VA I

fülT H EEM SC H E

haare fchoone en welriekende Bloemen te Hoxton by den Heer BACON, en te Beck^ ham by den Heer COLLINSON getoond. fi -

'-'|p '••••:M:

H

•'"

P

L

A

A

T

\XV. . $*.

'

.

.$ ^ Virginifche Nagt-IM (15).

t)eeze Vogel is van de sswaarfte ibort der Nagt-Uilen, körnende den grooten Schuifuit naby. Zyn-Kop is gantfch niet kleiner, dan de Kop van een gewoone Kat. De Wieken hebben, als zy geflooten 2yn, van boven tot aan het End der Slagpennen, volkomen de langte van vyftien Duimen. De Bek is zwart, hebbende het bovenfte deel gekromd en over het andere nederwaards heen hangende, gelykerwys in de Arenden en Havikken | doch heeft geen hoeken gelyk in dezelven, maar eenen gelyken Rand. Hy is met eenen Huid overtoogen, waar m de Neusgaten ftaan, en deeze is bedekt met graauwe Borftelagtige Vederen, die rondom het Grondftuk van den Bek groeijen. De Oogen zyn groot en met taamelyk breede Ringen omgeven , welke eenen pragtigen Goudglans hebben. De ruimte rondom de Oogen, welke men het Gezigt zou kunnen noemen, is helder bruin , met lets Oranjekleurigs ongeregeld daar onder gemengd, doch wordt allengs in de ftandplaats der Oogen bruiner. Boven de Oogen zyn witte Streepen. De Veders, waar uit de Hoornen beftaan, bitten regt boven den Bek, en zyn aldaar wat wit, doch in haaren voortgang worden 2y, boven den Kop, roodagtig bruin, donker en zwart gevlakt. Het bovenfte deel van den Kop, den Hals, de Rug en de Wieken is, 20 wel als de bovenfte Vlakte van den Staart, donkerbruin, doch tevens gevlakt en bezet met kleine Aichgraauwe en roodagtige dwars - Streepen. De groóte Slagpennen en de Staart zyn overdwars donker geitreept, zodanig, dat de Streepen een half Duim breed, en 00k wel breeder of ímaller 2yn* De Veders, tusichen de Rug en de Wieken, zyn Oranjekleur en wit. gevlakt. Wat onder den Bek is de Hals wit. Het onderfte deel van den Hals en de Borft zyn glanfcig bruin en vallen in ft Oranjekleurige, dat aan de zyden längs hoe dofFer wordt. Dit bruine deel heeft groóte donkere Vlakken, tuflchen welken zig hier en daar insgelyks wat donkers vertoont. Het midden der Borft, des Lighaams, de Schenkels en de onderfte zyde van den Staart, zyn wit of dof Alchgraauw en overdwars zeer regelmaatig bezet met donkere Vlakken. De binnenfte zyde der Wieken vertoont zig even zodanig. De Pooten en Vingers zyn, by na aan het End toe, met helder Aichgraauwe Veders bedekt • doch het End der Vingeren en de Klaauwen zyn donker Hoornkleurig. Ik heb deezen Vogel op de Luftplaats van den Heer Graaf van BURLINGTON, te Chiswick by Londen, in de Diergaarde levendig gezien, en opk aldaar uitgefchilderd. Hy was uit Virginie in Engeland overgebragt. t'Huis heb ik een Vogel, dien ik voor deeze zelfde Soort houde, welken ik droog uit deRudibns-Baay, in Noord- Amerika, heb gekreegen. Hy onderfcheidt zig van den voorigen daar door, dathy, tuflchen de Rug en de Wieken, geene Oranjekleurige en witte Vederen heeft, en dat aan de binnenfte zyde der Wieken, aan het Lyf, aan de Schenkels, Voeten en onder aan den Staart, zig iets donker Oranjekleurigs daar onder vermengt, doch tuflchen de zwarte dwars-Streepen maar iets wei* nigs wits, even als aan den eerftgemelden, vertoont. Beiden zyn zy, voor \ ovege, van gelyke grootte. ik heb deezen Vogel hier geplaatft, dewyl zyne befchryving wat afwykt van de gene, (15) Otus Americanus. EDW. AV. IL T. 60. Scops CarolinienQs. BRISS. AV. I. p 497. Mo. LINN. Syß.

Nat. XII. Gen. 43. Sp. 3. Virginifche Uil. Nat. HifL I D. IV. STuic/bladz. 189. JPJ. XXXII. f. | "


EN

ZELDZAAME

VOGELEN,

| 13

ne i welke ik van dergelyk flag van Europifche Vogelen, by andere Autheuren, vond. Men kan dienaangaande het Werk van WILLOüGHBY, bladz.99, Tab. 14, nazien. Werkelyk bevindt zig een zodanige leevende Hoorn - Uij, in de Herberg genaamd i be Mourning Bufcb, by Aldersgate, te Londen, welke ikvoorevende zelfde Soorc aanzie.

' j;

P

L

A

A

T

X'VI.

;p

De Mets met de geele Stuit (16). Dit is een Boomkruiper en fchynt een ibort van Mees te zyn. Het byfconderfte aari dit Vogeltje is zyn Stuit, welke zig geel vertoont. Alle de overige Veders zyn bruin en ípeelen een weinig in het groene. Het loopt om de Stammen der Boomen heen en voedt zig met Infekten, welken het uit de barften van de Schors haalt. Het Mannetje is van het Wyfje door de .Kleur der Vederen een weinig verlchillende. Men vindtze in Virginie. KLEIN noemt haar Geel-Stuit. Tf^tlde Mesivorte!, met zesbiaderige Bloemen ¡ bet Blqdom den Steelßuitende i*\ Deeze Plant heeft een Uijenagtigen Worte!, waar uit een enkelde Steel, die een Voet hoog is, öntipringt, welken in \ onderfte gedeelte een Lelie-BIad gelyk een Scheede omvangt. Aan 5t bovenfte end groeit de Bloem, die uit zes Blaadjes beftaat, waar van drie lang en purperkleurig, de overige drie korter en bleek Roozekleurig zyn, buigende zig ook gemeenlyk agterwaards om3 en in't midden ftaat een Stam* pen Zy groeit op vogcige plaatièn. Hondendood met Hartsvormige Bladen en mtte Bloemen (f). Deeze Plant kruipt längs de naby flaande Boomen en Heefters op. Haare Bladen groeijen tegenover elkander, aan Steelen, die niet wel een Duim lang zyn. Van de Bloemen ftaan gemeenlyk vier of vyf troswyze by een, die wit zyn en vyfbiaderig. Hier op volgeri lange Cylindriiche of rolronde Haauwen, die by paaren groeijen en veele platte Zaaden bevatten, ziende'er uit als in andere Planten van deezen naamu Zy groeit in de meefte Bahama-Eilanden:

¡fr.- JE J¡. §í . ..: P|L A A T| XVII. ; ./. " |jg?.

. Í¡

De groóte witte Kat-Uil (17). Deeze Vogel behoort tot de grootflen van het Geflagt der Kat-Uilen, en is, wegens zyne Witheid, welke naar die van Sneeuw gelykt, de íchooníle van alle Soorten. Zyn Kop is naar evenredigheid kleiner dan in andere Uilen. De geflooten Wieken hebben, van de Schouders tot aan het uiterfte End der Slagpennen, eene langte van zeftien Duimen; waar uit de grootte van het Lighaam gemakkelyk is op te maaken. Het zou een Dagvogel zyn, onthoudende zig, het geheele Jaar door, in de Hudiöns-Baay, wiens Roof in witte Patryzen beitaat.

! v ; § • \ SS v ?•* ' ' ' •?• (16) Parus Uropygio luteo. Car. I. T. 58. p. 1346. CATESB.

Parus Virginianus. BJUSS. AV. III. p. 575. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 116. Sp. 9. (*) Helleborine Lilii folio, Caulem ambiente, Flore unico hexapetalo, tribus petalis longis anguftis obfcuTe purpureis, caeteris brevioribus Rofeis. CATESB. Car. I. T. 58. Arethufa divaricata. LINN. Spec. ílant. IL

111 Deel.

Wß:'

De

(t) Apocynum fcandens Folio cordato, Flore albo£ Car. I. T. 58. I (17) Aluco albus diurnus. EDW. AV. II. T. 6t2 BRISS. ÂV. I. p. 522. Strix Ny&ea. LINN. Syfi. Nit. XII. Gen. 43. Sp. 6. Syfi. Nat. X. Gen. 42. Sp. 8. Nat. Biß. I. D. IV. STUK, bladz. 201, CATESB.

D


VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

•;2 DeBekiskrom, geiykinde Havikken, doch zonder hoeken aan de zyàèn, ge« 'faeelzwan, met witte Neusgaten. Oct is dezelve byna geheel bedekt met ftyve Haairagtige Vederen, ate om het Grondiluk vaft zitten en voorwaards geboogen zyn. De Oogen hebben gianzig geele Ringen : de Kop is , naar evenredigheid van het Lighaam, kleiner, dan die anders in zulk flag van Vogelen gewoon is te zyn, en volkomen wit, zo wel als 't gantiehe Lyf, de Wieken en Staart. Van boven is de Kop vol kleine donkerbruine VJakken, en zodanige dwars-Streepen verfieren het bovenfte deel van de Rug, gelyk mender ook aan de zyden onder de Wieken vindt, doch die wat kleiner en bleeker zyn. De Slagpennen hebben, op haare buitenfte Baarden, donkere Vlakken* en eenige dergelyke, die klein zyn, vertoonen zig opde Dekvederen. De Afbeelding wyft dit ailes aan. Die aan de binnenkant der Wieken zyn f geheel wit* Het onderfte deel van de Rug heeft kleine Vlakken. De middelfte Ve* ders van den Staart Zyn, ter wederzyde van de Schaft, bezet met weinige VJakken. De Pooten en Voeten zyn gedekt met witte Vederen: de Klaauwen lang, fterk, &wart van Kleur en zeer ipits. Met deezen Vogél is my tevens een andere , van even de zelfde Soort, onder de handen gekomen, welke van den tegenwoordigen aUeenlyk hier in ondericheiden was, dat hy meer en zwarter Vlakken hadt. Den eerften heb ik in 5t Kabinet der Koninglyke Societeit, doch dien met donkere Vlakken in de Verzameling van den Ba* ronet HANS SLOANE, gegeven. De Heer PETER COLLINSON, te Londen,een Medelid van de Koninglyke Societeit, heeft de Afbeelding in natuurlyke grootte van eene Kat-Uil, welke op \ bevel van den Heer PENN, in Penfylvanie, naar een zodanigen Vogel was gemaakt, dien men levendig gevangen en eenen tyd lang gehouden hadt. Daar uit is rtiy de Kleur zyner Oogen bekend geworden. Ook heb ik eenige Afbeeldingen van deezen Vogel in de Verzameling van Sir HANS SLOANE gevonden, in welken de Kleur der Oogen met die in de Schildery van den Heer COLLINSON overeenkomt: waar uit ik tnet reden meen te kunnen befluiten, dat die Kleur zodanig is, als ik ze voorgefteld heb. Naar *t leven heb ik dezelve niet kunnen tekenen; dewyl my de Vogel droog uit de Hudíbns-Baay, door den Heer ALEXANDER LIGHT, wien ik veele derge* Jyke beleefdheden te danken heb, toegezonden is. De Heer PENN heeft deezen Vogel wegens de zeldzaamheid willen laaten uitichilderen; dewyl men voormaals nooit dergelyken in Penfylvanie gezien hadt : weshalve ik dan ook geloof, dat hy zig maar alleen ver.Noordwaards in Amerika onthoude. Ik kan niet vinden, dat deeze zcnderlinge Vogel nog ergens door iemand in Plaat gebragt zy,

PC

'^^^Ê.

PLAAT

XVIII. "_ .•'•'/-''•

De Bahamaßhe Mees (18). De Sneb van deezen Vogel is fcwart en wat krom. Het bovenfle deel van den Kop, de Rug en Wieken, zyn bruin. Van den Bek loopt, naar het agterite van den Kop toe, eene witte Streep. De Borft is, gelyk de Schouders der Wieken, geel. Hy heeft een wat lange Staart, die van boven "bruin is, van onderen vuil wit» |g| De Zevenjaarige Appelboom (*). ^Deeze Heefter wordt van zes tot tien Voeten hoog; de Stam is zelden dikker dan het V

(18) ítais Bahamern. CATESB. tor. I. T. S9. Cer^Bahamei^ BRISS A. III. p. tSao. Certhia fíaX S v*! i*?; !?- IV. Wwñ *>' l8- SuiterVogeltje. Nm.^Ä Htfi. h D. ST. bladz. 430*

(*) Arbor Jafmini floribus albis, Foliis Cenchramidea?, Fruäu ovali, Seminibas parvis nigrïs, MucBa«.

£ine «votaüs. Cms*. Car. I. T.

59.

&


2ELDZAA-ME VOGEL'EN. -f i* h'et gewricht van de Hand, en heeft een heldere ruuwe Sdiors. De Bladen groeijen by troflen en hebben ongevaar de grootte van onze gemeene Laurierbladen, zynde aan hun end, dat hec breedfte deel is, fterk ingeíheeden. Deeze Bladen zyn gemeenlyk zeer dik en ftyf, en krullen doorgaans zodanig om, als het de Afbeelding vertoont. De Bloemen groeijen ook by troiîèn en zyn éénbladerig, gelykende veel naar die van onze gemeene Jafmyn, wit doch een weinig bleek roodagtig van Kleur. De Vrugt hangt aan een Steel, die de langte van een Duim heeft, zynde Eyvormig en van buiten groen, met rood en geel gefchaduwd. Ryp geworden is zy zo zagt aïs een murwe Peer, en bevat eene Papagtige zeffftandigheid, welke ook in Kleur en Smaak naby komt aan 5t Merg van de Càffia Fifluk« Negen Maanden agter elkandé* heb ik aan deezen Heefter beurtlings Bloemen en Vrugten gezien, welke in zeven of agt Maanden ryp wierden. Ik weet derhalve niet, waarom de Ingezefçnen der Baharpa-Eilanden, alwaar deeze Heefter groeit, 'er den naam van Zèvenjaarigen Appel aan geeven. P

èK

J

;

P

L

A

A

T

XIX.

¿

.

"f"

:

De kleine V^àlken - Uil (19). Deeze Vogel is rykelyk zo groot als een Sperwer, en heeft, ten aanzien van de langte zyner Wieken' en Staart, veel van een Havik, doch de geftalte van Kop en Pooten geeft te kennen, dat by veeleer tot het Geflagt der Kat-Üilen behoort. De Vrind, die my twee zulke Vogels opgezet heeft medebragt, verhaalde my, dat dezelven op den helderen Middag naar hunnen Roof uitvloogen, h welk anders ftrydt tegen de fcatuur der meefte Kat-Uifeji. De Bek vertoont zig als die van een Havik, doch heeft op de zyden geen Hoe* ken, en is glanzig roodagtig geel. Naar men my berigt hçtft, tzyn ook de Oogen van dergelyke Kleur. De plaats rondom de Oogen is wit, met eenig geel daar on« der gemengd, an tevens met kleine langwerpige Vlakken voorzien, doch aan den uiterften rand, naaf de Ooren^oe, is deeze plaats zwart gezoornd, en daar tegen aan komt weder iets wits te voorfchyn. De Bek is grootendeels bedekt met helderkleurige Borftelagtige Vederen, even als in de meefte iborten van Kat- Uilen. Van boven is de Kop regt donker bruin, en tevens met regelmaatjge rorçde, witte Vlakjes, verfierd. Om den Hals in 5t ronde, en tot op *t midden van de Rug, is deeze Vogel donker bruin 9 waar by het ichynt, als of de Veders witte Punten hadden. De Wieken hebben eene bruine Kleur, doch de buitenfte Baarden der Slagpennen en Dekvederen &yn íchoon wit gevlakt. De drie digtft aan 9t Lyf ftaande Slagpennen. hebben geene Vlakken, maar witte Punten. De Veders, tuflehen de Rug en Wieken, zyn overdwars met breede, bruine en witte Streepen, verfierd. De Dekveders,~àan de binnenkant der Wieken, zyn wit, en hebben bruine dwars-Streépen ; de Slagpennen zyn aldaar donker Aichgraauw, en aan de beide Baarden wit gevlakt. De eerfte Slagpen heeft, van binnen en van buiten, aan haaren buitenften Baard, geene Vlakken: ook ziet men aan dezelve naauwlyks de krommingen, welken de Punten der Vedertjes aan de buitenfte Baarden, anderszins, in de Kat- Uilen maaken. Dit zelfde heeft ook plaats in de bovçn, op de XVIIde Plaat, afgebeelde groóte Witte Uil. De Stuit is, gelykerwys deDekveders v^n den Staart, donner bruip, waaronder zig eenige heiderer bruine dwars - Streepen vermengen. De Staart is van boven donker bruin en van onderen Aichkleurig. Dezelve beftaat uit twaalf Vederen, van welken de mid« delfte by de twee Duim langer is dan de buitenfte. Dwars over den Staart heen loopen sçe(*p) Ulula Acéfjfáxi affinis.

EDW. AV.

II. T. 62.

D 2


Ï6

VERZAMELING

VAíí

UITHEEMSCHE

Seven of agt fmalle helder bruine Streepen. De Borft, Buik, Schenkels eu Dekaeders onder den Staart, syn wit, en taamelyk regelmaatig overdwars met fmalle bruine Streepen getekend. De Pooten en Voeten zyn 5t eenemaal bedekt met fyne zagte Vedertjes, die eene gelyke Kleur hebben met de Vederen van | Lyf, doch fyner Streepjes. De Klaauvven zyn icherp, ipits, krom en donker bruin. - Met deezen Vogel kwam ook een ander van de zelfde Soort, die wat grooter en in Kleur een weinig daar van verichillende was, hebbende voor 't overige gelyke Tekeningen, doch niet zo ílerk en íchoon. Ik geloof dat die het Wyfje ware van deeze Kat-Uilen.. De Heer LIGHT, myn zeer goede Vrind*, heeft dezelven uic de Hudibns-Baay medegebragt, alwaar zy Coparacoch geheten worden. Hun Aas beftaat in witte Patryzen en andere Vogelen. Zy zyn, naar myns Vrinds berigt, zo onvertiàagd, dat zy zig zeer naby eenen met zyn Snaphaan loerenden Jaager begeeven, en menigmaal een van hem gedoode Patrys, eer hy deeze* zyne Buk opgegreepen heeft, wegvoeren. Zo veel ik weet, is deeze Vogel nog niet beichreeven of afgebeeld. :

I''

^/:^P

L

A A T

%X.

De zwart gekapte Mees (20). Deeèe is ongevaar to groot als een Putten De Bék is zwart. Een breede zwarte Streep bedekt den Nek en het agterfte van den Kop, maakende dat het Vogeltje zig' als gekapt vertoont. Buitendien is het voorfle deel van den Kop, en dé^geheele onderfte Vlakte des Lighaams, geel; de Rug, Wieken en Staart* vuil groen. Zy onthouden zig in de Boflchen en Schaduwagtige Streeken der onbçwoonde deelen vaq Karolina. ' De in *t PPater groeijeñde Tüpelo-Boom (*). Deeze Boom heeft een Starn, die, inzonderheid om laag, dik is, en wordt zeer hoog. De Bladen zyn breed* en onregelmaatig uitgefheeden. i Aan de zyden der Takken ichiet hy zyne Bloemen, die op Steelen ftaan van ongevaar drie Duimen lang, en iàmengefteld zyn uit verfcheide kleine, fmalle, groenagtige Blaadjes, welke op de onrype EyvormigeVrugt zitten. De Bloemkelk, daar onder, verdeelt zig in vier deelen. Wanneer deVrugtvolgroeid is, dan komt zy in grootte, gedaante en Kleur, naby aan eene kleine Spaanfche Olyf, en in dezelve fteekt een harde geftreepte Steen. Het Hout is wit, week en Spongieus. De Wortels hebben zulks nog meer, zo dat die byna met het Pantoffel - Hout overeenkomen, en ook inKarolina, even aïs hetzelve, tot het digt floppen van Flefîchen en gedroogde Kalbafîen gebruikt worden. Altóos groeijen deeze Boomen in vogtige Gronden, en gemeenlyk op de Ondiepten der Rivieren en Meiren.

\

!5| '4

'•'-

p

L A A T

XXL

"•'•'';

De J^hip-Poor-Tffîll of kleine Geitenmelker (21). Deeze Vogel komt in Geilalte, Kleur en hoedanigheden, den genen zeer naby. die in Engeland de Nagt-Havik of-Valk {Night- Hawk) en Geitemelker geheten wordt; (20) Parus Cucullo nigro. CATESB. Car. I. T. 6"o. (*) Arbor in Aqua nafcens, foliis latis acuminatis & dentatis, fru&u Elaeagni majore. CATESB. Cau I. T. 60.

(21) Caprimulgus minor Americanus. EDW. AV. If T. 63. CATESB. Car.l. T. 16. KALM. hin. III. p g** LINN. Syfl. Nat. XII. Gen. 118. Sp. 1. Syfl. Nat. X Gen. 102. Sp, 1. Nat. HIß. I. D. V. SIUK,* bl 61 ¿


;

tu

ZELDZAAME

V O G E L E N. §fj| t ¡

wordt: uitgenomen, dat hy 5t een en ander byfconder Kenmerk heeft en een derde* xieel kleiner ¡s. In Virginie geeft men hem den naam van TVhip-poor - will', wegens zyn geichreeuw, dat byna overeenkomftig is in klank met deeze woorden. De A£ beelding ftelt hem in zyne natuurlyke grootte voor. De Bek is taamelyk klein en zwart vaù Kleur, doch heeft een zeer wyde gaaping doordien zig deszelfs hoeken tot onder de Oogen, en verder agterwaards uitftrekken. Op zydfc is de Kop, rondom de Oogen , helder bruin naar 5t Afchgraauwe trekkende. Aan de Keel heeft hy eene halfmaanswyze witte Vlak , \vier Punten opwaards > naar de Ooren, gekeerd zyn. Het bovenfte deel van den Kop en Hals, de Rug, de bovenfte Dekveders van de Wieken en Staart, zyn donker bruin, overdwars geftreept, en met wat helderer Vlakken beiprengd: ook komt daar nog iets Aichkleurigs by, ?t welk zig onregelmaatig mede daar onder mengelt. Van den Bek ftrekken 2ig, over de Oogen heen, tot aan de zyden van den Hals, ettelyke ichoon Oran^ jekleurige, en aan de bovenfte Dekveders deç Wiekèn vertoonen zig eenige zeef kennelyke lichtbruine Vlakken. De Slagpennen zyn donker of veeleer zwart. Door de vyf eerften loopt een witte Vlak, welke zig zo wel aan de ßaarden als aan de Schaft vertoont, de buitenfte Baard en Schaft der buitenfte Slagpen uitgezonderd, en deeze Vlak is zo wel aan de buken- als binnenzyde der Wiek zigtbaar. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit, en hebben tevens eene Oranjekleurige donker overdwars geftreepte Vlak. Het onderfte deel der witte Vlak aan de Keel, is ook wat Oranjekleurig. De Pooten en Voeten zyn zeer klein, tot onder de Knie eenigermaate met Vederen begroeid en Vleeíchkleurig. De buitenfte en middelfte Vinger zyn, door middel van een Vlies, een weinig te iämen gevoegd, en die beide middelfte Klaauwen zyn inwaards gekarteld. In de Vederen* van den Staart is, digt aan de Enden, wederzyds, een witte Vlak (*). Deezen Vögel heb ik den Heer MARCUS CATèSBY te danken. Hy kwam üit Vir* ginie, en te gelyk met hem een ander, welke de eigenfte Kenmerken hadt, doch donkerer was, en dien ik voor het Wyfje houde. Tot verklaaring van de beichryving zal ik hier een Brief by voegen, dien de Heer CATESBY met deeze Vogelen uit Amerika bekomen heeft. „ Omtrent het midden van April komen zy naar Virginie s, en van déezen tyd af hoort men ze alle Nagten, tot aan het end van Juny. Zy „ beginnen met de Avondichemeringen laaten zig hooren tot dat de Dag aanbreekt, 53 doçh onthouden zig voornaamelyk menigvuldig in de bovenfte of Weftelyke deeIn de Zuidelyke deelen heb ik ?er nooit een gehoord, maar in ?t 3> ien des Lands. Gebergte beginnen zy in de Mey-maand, ettelyke Minuuten na der Zonne On33 dergang, allen te gelyk, en maaken den geheelen Nagt door een luid en helder 33 klinkend geichreeuw, 't welk nog bovendien door den wedergalm der Bergen der33 maate vermeerderd wordt, dat ik by myn eerfte verblyf aldaar naauwlyks daar van 1 kon ilaapen. Over dag laaten zy zig zelden zien. De Indiaanen beeiden zig in, „ dat deeze Vogels de Zielen zyn van hunne Voorouders, welken de Engelfchen „ weleer dood geflagen hebben: want voor datBloedbad, zeggen zy, hadden zig dee* „ ze Vogels nimmer in hun Land vertoond. Veele Luiden houden ze voor boden „ van aanftaande Ongelukken. Naar men my berigt, leggen zy twee donker groe„ ne zwart gevlakte Eijeren op de opene Voetpaden, zonder dat men iets, ?t welk Zy zitten 5er op te broeden, zon33 naar een Neft gelykt, daar by gewaar wordt. 33 der zig te verroeren, laatende den Voetganger zeer naby komen eer zy daar van opvliegen".

PLAAT (*) Niettegenftaande een dergelyke Vogel reeds in 't I. Deel deezer Verzameling, op Plaat XVI., onder de van den Heer CATESBY uitgegeven Vogelen, was me-

Ill Deel.

degedeeld; hebben wy doch deezen, zo ais hy van dea Heer EDWARDS afgebeeld en befchreeven is, hier ook willen invöegen.

E


m_

VERZAMELING

VAN

['''[y'M^i--''^ " •#-£ A A T

UITHEEMSCHE

XXIf.

Z)¿ Geelagtige Dennen-Mees. (22). It® Deeze is weinig meer dan een Loot zwaar. Zy heeft den Bek zwart, en het boveñfte gedeelte des Lighaams, van den Bek tot aan den Staart, geelagtig groen; den Hals en deBorftgeel; den Buik, naar den Staart toe, bleek; de Wieken bruin met eenige witte Vlakken. De Staart is insgelyks bruin, uitgezonderd de twee buitenifte Vederen, welke halfwit zyn, en de Voeten vuil zwart. Het Wyfje is over h geheel bruin. Zy klauteren rondom de Boomen, inzonderheid de Pyn-en Dennen, daar zy allerley Ongediert uit haalen, h welk hun tot Voedzel dient. Met de meefte andere Boomkruipers en Meezen lee ven zy, by kleine fchoolen, in gezelichap, en derhalve ziet men ze gemeenlyk in de Winter op Boomen, welke de Bladen vallen laaten. Mondhout met Laurierbhden (*). Deeze Boom wordt gemeenlyk zeihen Voeten hoog, en de Stam van zes tot agt Duimen dik. De Bladen zyn zeer glad en glanziger groen dan die van den gewoonen Laurierboom , naar welken hy anders, ten aanzien van degeftalte en manier van groeijing, zeer gelykt. In Maart komen, tuilchen de Bladen, Aairen uit van twee of drie Duimen lang, welke uit vierbladerige, zeer kleine, witte Bloempjes beftaan, groeijende tegen elkander over en eenen Steel hebbende van een Duim lang. De daar op volgende Vrugten zyn ronde Beflen, bykans zo groot als de Laurierbeiîèn, met eene Purperkleurige Huid overtoogen, en eene Kern bevattende, welke in \ midden van één íplyt.

r :

¡P

"'^- ill

p L A A

^^^^^- • • > v/v§''§p

De Eraßliaanfche Aakßery Toucan genaamd of Pepervreeter (23). ^Deefce Vogel is zo groot als een gemeene tamme Duif3 en komt in de geííalte des Lighaams taamelyk met een Aakfter overeen, doch heeft den ICop grooter, om zyne groóte Snebbe zo veel te beter te kunnen draagen. De Staart is eer kort dan lang en beftaat uit Vederen van gelyke langte. De Sneb is, van de hoeken des Beks tot aan de Punt, zes Duimen lang, en heeft, daar zy het hoogfte is, wat meer dan twee Duimen, doch digt aan den Kop, van de ééne zyde tot de andere, één Duim dikte. Het bo vende gedéelte is bleek geelagtig groen, maar op^zyde heefc het, aan den gehakkelden Rand, een lange Oranjekleurige Streep, in welke donkere of zwarte dwars - Streepen zyn, welke zig door de verdeeling van de Snebbe heen, oogichynelyk, tot in de zyden van de onderfte helft uitftrekken. Deeze is ongemeèrï: ichöon blaauw, naar den Kop toe bleeker, doch voorwaards donkerer. Ook is de Spits van de geheeleSnebbe, ter langte van ongevaar een Duim, ichoon rood Scharlaken-kleur. Zy is aan de zyden taamelyk plat, en loopt in \ bovenfte gedeelte in eenè volkomene Sneede uit; zynde die van het onderfte gedeelte niet zoicherp. Aan de Punt kromt zig de Snebbe, gelyk de Afbeelding vertoont, en boven het Gehemel* (-22) Parus Americanus lutefcens. CATESB. Carol I. * 5^JV - n. T . n. r ri . \ m* (*) LiguftrumLaun folio, fruftu violáceo. CATESB, Carol. I. T. 6r. (23) Pica Brafilienfis. EDW. AV. II. T. <54. Tuca-

T

na Brafilienfis Guttare albo. BRISS. AV. IV. p, 413. Picus Americanus. HERN. Mexic. 697. Xochitenacatl tertia. RAJ# Jv. 178. Ramphailos Pifcivorus. LINN. Syfl. jf^ XII Gen ¿ s Aracari. Syfl. Nat. XII. Gen. 45. Sp. 4. Nat. Hiß. IV. ST.' bl 278.


EN ZELDZAAME VÖGELEN. 1 I9 melte heeft zy een groóte holte. De Neusgaten vertoonen ¿1 niet ll I in het bovenfte gedeelte vari de Snebbe, reSt in ¿¿1SWÊW SS do°rdien ^ her Voorhoofd doorgaat, zeer dig" b1Ä\t *& O ÜÍfS I ?"* en neelkleur, en in | ronde met eene ifaale*w^'J£ ST ÉÉ ¡3Ü Ka" ke afgebrokene R impels en Plooijen omhfOofKen Deeze HnK^ t ** ld ñrekt2l tot aan de Snebbe ut, wier Grondftuk omrino-H J?,*j?Ï ,? . S |S boveA geded.e van ^^»B^ ^ VVJi kels en Staart, zyn zwart; doch de W;P^n dl»! r *en, het Lyf, de Sehenfchietende Kleuren. DezySkededénSi i irt* §5 ?enen S,ans van verof veeleerRoomkleur. TEte^eZfSnT Üi en B°rft' ig wit> eene fchoon roode halfmaanswvze Street wieSf '" ^ T* de?L5h*a• I gerigt zyn, en welke, zo wd in« STondesTdeEU d6,Zyden ^ zy tegen aan floot. De Stuit ofDdcveders, aan ÄfcÄrt^ """ an wit. De Veders boven het Fundament ^717$ n. ? den Staart, zyn de Staa zyn bleekrood: de Poote^¿«SeSfaS^ helder h w" I**! ^ " *' b, auw 'tzittenhoudthy, aan ieder Voe tweeZT ' ^ ^ Violetkleur. In y Ik heb deezen Vogel, Ä^Ä Regter van Jama.ka, levendig aangetroffen, die hem van dir met zl3Fn^H gebragt hadt,. doch hy was eigentlyk uit een ffedeelte »TS? TW fche Weilindien gefcomen. Dogt<^vSS^ZÍn Í^H ^ ' SpT" ze Vogels hebten, brengen my tot de^gt^ SB|Ü Soot? Z Z f* zyn : doord.en die grootelyks van elkander vlrfchillen. OokLbTS Í N^ lk er in de Nat ra hen- Kabinetten, verichillendp WKk«« „„ , ' u* langer dan deeze, and en fn teïendeel Teefkoner Ü SW 1 tWGS Duiin en fommigen glanzig zwart.' Terl^ok S£ddi |Ê39gM?W fchryven, hem voorgeeven levendig gezien te hebben,geP|leerteZÍT b&" daar van toegekomen, uit andere Gefchiedfchriften P„ p";l ru • rSten> ons r daarikgelegenheidhebgehad,omhe^^^ g als ook na zynen dood naauwkeurig te onderzoeken • Üu i T T tekenen» ding en befchryving, tot welke If&B^Irt^ndT Itf ItT Afbed" daartoe za dienen, dat hy htm beter bekend mag wo den | d7zv tt^0•? y er dus een vo1 komener denkbeed van mofren mask• Ann J?, iT . j ' , ' ehad heb ben. Na j flerven vanXTCd ve'rfchooSn d°e M P^ *? T ^ de Snebbe ° |f H»! maal en de kaale Huid om I OcgTJiSîî^

•». \r

f f.

P

I

A

A ..T

' XXIV. f.'

^^-geelkeeUge Amerikaanfche Mees (24).

Zy weegt omtrent derdhalf Drachme.

f

"S'' ".

De Bek is zwart, zo wel als % •n<\

P het bo tTeete làkkth Uelleel Hfe ^^ * Í^u/srf* -^van iwee geeie V viaKKen. is glanzig gee], met eene Qfr^^ • HÉ J ,* rt« gezoomd. De Rug en het agterL « gTis grLuW De^ Wieken zvn' ^ donker graauw, en trekken naar het bruine, doch eenigen7isa^erzdver DHV^

de e llTwirZt VMk°en f ^'^^ H MÊÊ Dyae wieKen, zwarte Vlakken. D De Staart is zwart eq wit. De PootenBN zyn bniin en (*>[Men ziet naauwlyks Toukans zonder verfchil van Kleuren. Ik heb ßekken, die bvna ffeheel rn^i In de Äe^dfc Í Zyn, van zes Duim lang. gezien heb, is de Bek rrfeeilal bleekT^gtt 1 dit Jaat 1772 is hier te Amfterdam een leevende Vo-

fféí%añ É r^o^ • -, S f ^eflagt, waar m ik onder anderen heb ^f^men dat hy gely^c een Aakiler huppeJt l Î ^f•8 Ame«can«s ^tture Juteo. CAT^Ä

E 2


ao

fVERZAMELING VANpJIT H EEMSC HE

en hebben, gelyk in de Boomkruipertjes, zeer lange Klaauwen, welke hun ten ui* terften dienftig zyn, wanneer zy op de Boomen de Infekten opzoeken\ die hun tot Aas verftrekken. Het Wyfje heefc niets geels noch zwarts. Zy zyn in Karolina zeer gemeen. Qe Ahornboom met roode Bloemen (*). Deeze Boomen waflen zeer hoog, doch hebben zelden een zeer dikken Star». Eer fcig nog in February de Bladen vertoonen, opeiien zig derzelver kleine roode Bloemen, en bloeijen dan drie Weeken lang; waar op de Vrugten volgen, die rood zyn* én benevens de Bloemen zes Weeken lang duuren ; zo dat zy eer dan andere Boomen de Boflchen in Karolina verfieren. Ons Klimaat, hier in Engeland, verdraagen zy izo wel als het hunne; gelyk dit in den Hof van den Heer BACON * te Hoxton* aan verícheide zodanige Boomen, welke zeer groot zyn, gezien kan worden.

^^^^^^^^P

L

A

A

T •

XXV-

'".'%'•

l

De Groéhjpecbt met den Aßbgraauwen Kop (25*). Deeze Vogel is byna zo groot als de Groenipecht, dien wy in Engeland hebben^ welke wat kleiner dan de Aakfter is. Hy heeft eene regte zeer ípitíe Snebbe, van even de zelfde geitalte als in de andere Spechten, en donker Aichgraauw gekleurd; doch het onderite gedeeke heeft aan zyn Grondituk, en rondom de hoeken van den Bek, iets helder Oranjekleurigs. De Neusgaten zyn met ftyve zwarte Borftelhaaired bezet, die over dezelven voorwaards gekeerd ftaan, doch het zwarte trekt zig, we« derzyds, van den Bek naar de Oogen terug. Van het Grondituk der onderite Snebbe loopt, aan ieder zyde, een zwarte Streep terugwaards beneden naar de Keel toe, die witagtig is tuílchen deeze Streepen. De Kop, Hals, Borit, het Lyf en de Schenkels, zyn blaauwagtig graauw of Aíchkleurig. Aan den Kop en boven aan den Hals is deeze Kleur zuiverer dan aan de onderite Vlakte, alwaar dezelve van de Keel af, geheel voorcgaande, vermengd is met eenig groen. Het bovenfte deel van de Rug is íchoon blaauwagtig groen, doch naar de Stuit toe wordt dezelve bykans volkomen geel. De Dekveders van de Wieken, en de naaft aan h Lyf ftaande Slagpennen, zyn geelagtig groen, maar hebben de binnenile Baarden overdwars wat donker geilreept. De grootile Slagpennen, en een gedeelte der op dezelven leggende Dekvgderen, zyn donker bruin met helder geele Vlakken, welke aan derzelver Rand ettelyke ryën uitmaaken. De Staartveders fchynen dubbelde Punten te hebben, dewyl haare Baarden, wederzyds, over de gebrokene en afgeíleetene Schaft zig uititrekken : zy zyn donker bruin en nog donkerer overdwars geitreept; aan den Rand groenagtig, in't midden jangft, doch aan de zyden worden zy allengs korter. De Dekvederen van den Staart zyn, zo wel boven als onder, vuil groen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart, en de langite Vinger is zo groot als de Poot zelve. De Vingers zyn, in ieder Voc§, op even de zelfde manier, voorwaards en agterwaards, gericht, als gemeenlyk plaats heeft in de Spechten. De Ridder TAYLOR WHITE verichafte my deezen Vogel, die uit Noorwegen was gekomen, en zig daar in van onzen Groenipecht (f) ondericheidt, dat hy boven op den Kop niet zo íchoon Scharlakenrood is, maar van vooren, digt aan het Grond-

BIP SF

^^^^^^

:

(*) Acer Virgimanum, Folio majore fubtus Argenteo, fupra vmdi fplendente. PLUK. Almag. 7. T. 2. f 2. Acer Foins quinquelobisacuminatis, acute ferratis, Petiohs teretibus. Hort. üpf. 94. Acer rubrum. LINN. Spec* Plant. IL p. 1495.

W^

ñuk

(25) Picus viridis Capite cinéreo. EDW. AV. IL T. tfc. (f) Picus viridis Capite coccíneo. LINN. Syß. Nat. XII. Gen. 59. So. 12. Picus viridis Aiuhorao. Zie Nat. Hiß. 1. D. IV. ST. bladz. 380.


fc N ZELDZAAME"

VOGELE N. j#

21

fluk der Snebbe, flegts vier ofvyfnaauwlyksfcigtbaare roode Pukkeltjes heeft. Ver der onderfcheiden hem ook de beide Vlakken, die van de zyden des Beks wederfcyds naar agteren loopen, en de Aichgraauwe Nek, benevens de onderfte Vlakte des Lighaams, alwaar de andere bleek geelagtig groen is. Voor \ overige komen zy taamelyk met elkander overeen^ Doch, dewyl deeze Vogel uit een Noordelyk Land is, zo mag het onderfcheid der Kleur miflchieñ veeleer daar vandaan komen, dan dat zulks een weezentlyk byzonder verichil tuflchen hem en onze Engelfche Groenipeche zou te kennen geeven. De Noorder Landftreeken, naamelyk, brengen geene za ichoon gekleurde Vogelen voort, als die naby den Evenaar leggen. Dus neemea wy 00k waar, dat Beeren, Voiïen, Haazen en vericheide Vogelen, in regt Noordelyke Landen, graauw en menigmaal 00k wit zyn, welke verder van den Pool geheel andere Kleuren hebben ; weshalve ik dan 00k geloof, dat de Aichgraauwe Kleur van den Kop en van de onderfte Vlakte des Lighaams, in deezen Vogel, alleenlyk aan zyn N'oordelyke verblyfplaats is toe te fchry ven.

Wm'~ ''^^B' *

L A A T

l

XXVI

-

h' $ m 1

De geek Mees van Karolina (26). • }" *íl'%^Ítt.'S

- . . ,:. - '

Soi»

Warn

i^ËH

v:::'-.''£^

Il Zy is kleiner dan een Winterkoningje. In 't eerfte aanzien houdt menze voor gantfch geel, doch, wanneer men haar naauwkeuriger befçhouwt, dan wordt men 5er het volgende in gewaar. Haar Bek is dun ; de Kop, de Borft en 5t Lyf, zyn helder geel; de Rug is groenagtig geel: de Staart is bruin met iets geelagtigs daar onder gemengd. Het Wyfje is niet zo helder geel als het Mannetje. Zy broeden in Karolina, doch vertrekken met het aankomen van den Winter, De roode Laurierboom (*). De Bladen van den^elven komen in gedaante met die van den gemeenen Laurierboom grootelyks overeen, en hebben eene Speceryagtige Reuk. De rype Beilen zyn blaauw en groeijen met haar tweeën of ook dikwils met haar drieën by elkander, op Steeltjes van twee tot drie Duimen lang, die, gelykerwys de Kelk der Vrugt, welke aan den rand gehakkeJd is, rood zyn. Deeze Boomen zyn in Virginie niet gemeen, uitgenomen in eenige aan. de Zee Ieggende plaatièn. In Karolina ziet menze overal, inzonderheid in laage Moeraffige Landftreeken. Doorgaans worden het ilegts kleine Boomen en Heefters, doch op eenige Eilanden, en byzonderlyk aan de Zee, groeijen zy tot groóte en regte Boomen op. Het Hout heeft fchoone Aders en levert zeer fraaije Kabinetten uit. Ik heb *er eenige uitgezogte Stukken van gezien, welke naar gewaterd Atlas geleeken, en alle ander Hout, dat my ooit voor't gezigt gekomen is, in ichoonheid overtrofïèn.

^Äj--

•'• •••• W-

L A

ï

A

T

XXVIL

--Ä •

•/' ^

De Zilverlakenfi Cbineeßbe Faifant-Haan met zyne Hen (27). De Haan is aanmerkelyk grooter dan onze gewoone Faifânten Haan, doch gelykt in geftalte veel naar denzelven. Zyn Bek vertoont zig als die van onze Hoenderen,

• ¿ (26) Parus luteus. CATESB. Carol I. T. 63. An Motacilla Trochilus. Lim.Syß.Nat.XIL Gen.114.Sp.49. (*) Laurus CaroKnienfis, Foliis acuminatis, Baccis coeruleis, pedicul^ longis rubris infidentibus. CATESB. Carol S T. 63.

ÏÊJ1L Deel

W

z n-

y

(27) Phafianus Sineníís albus e nigro cœmleus. EDW. Av. II. T. 66. ALB. AV. III. T\ 37. p. 35. BRISS. AV. I. p. 276. Phafianus nyéthemerus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. ioi. Sp. 6. Syfi+Nat. X. Gen. 9o.Sp.$a Nat. Hiß. I; D. V. SXUK, bl. 38p.


•m

M VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

%$%àe gggl v^ Kieur-, doch tía» de ?im ¡¡| token De Oogen zy n ook geel nfciar ta^iï^feà%eed^ &y ftaaa in eene fchooa SjckajMenro®de Plek,. weite geene Vede» re¿h*$ft,u ïpa^ar dîpnetjes IIä Haaiti be&et is. Etemel ve maakt bo vea wedstzyds een Jifoq^tje;, endigt agterwaards, in eejie Puiat, en vejtaiagt zig nedewaaiads mec Lap*. pen, ala de Le&\*an een Haan. Het bovenikdeel des* Kops i&ym dfejp Bek terugwaardsbedekt meâtege zwaiîte, Vedcisai\ welkest purperkleurigeflpeelen eia: agter iß de Nek nedèrhangen. Dç zydemvan den Kop, hfît bovenfe van cba Hak, de Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met witte Vederen, tebbetade. ieder drie of vier fype zwarte Streeken, van welken altóos de eene binnen de andeîie xonè getrofc, ken is, en die eve^wydig loopen aan den buitenften rand der Vederen, gdyk in de Âf beelding is aangetoondk De groóte Slagpemnen, evenweî, en de buitœmite Sûaèste vedei?e£i,/zyn hier van u¿6ge2/Onderd, als welke ícheef loopeiade zwarte Streepení&ebt, ben 3 dis in^gejyks ioide Afbeelding uitgedrukt zyn. De twee brenne. Sttaarüveders zyn wit* De onderíte Vlakte des Lighaams k, van den BeLa£tot amd&Bekvectei;s onder den Staart, Zwart, en ipeelt tevens in het purperkleurige. Boveñ aan den Hals is deeze Vlakte imal, doeh wordt, naar de Borft en het Lyf toe, längs hoe breecfer. De Pooten en Voeten zyn ichoon Scharlakenroodj ook heeft hy Spooren gelyk een gemeene Haan, welke wit van Kleurzyn. De Hen is wat kleiner: haar Bek ziet bruinagtig geel, zo wel als de Oogen, die ook in een roode Plek van de naakte Huid, doch welke niet zo groot als in den Haan is, ftaan. De kruin des Kops is gedekt met donker bnaine Veders, welke agterwaards wat afhangen. De Keel en de zyden van den Kop, onder «de roode Plek, zyn witagtig. De geheele Hals, de Borft, Rug, Wieken en de middelfte Veders van den Stäart, voeren eene roodagtige bruine Kleur, uitgezonderd de groóte Slagpennen, 4ie in het donkere vallen; die, welke naaft aan 't Lyf zitten, zyn zwart geiprenkeld :: de Buikveders en die aan de zyden van den Staart, zyn vu&wit, en overdwara,, dochop eene wat ongeregelde manier, donker of zwart gevlakt. De Pooten en Voeten zyn rood, gelyk in den Haan, doch niet zo helder en hebben geene Spooren. Deeze zonderliqge Vogels zyn eenige Jaaren lang, door den Heer HANS SLOANE, by zyn Hpis te Lotôàen, onderhouden, alwaar zy ook Eijeren gelegd en die uitgebroed hebben. Den Haan heeft ALBIN in zyne Vogel-Hiftorie, in5t Derde Deel, bladz. 3 j, afgebeeld en belchreeven ; doch dewyl ik zo wel de afbeelding als de befchryving verbeterd, en ook de Hen daar by gevoegd heb, welke in zyn Werk ontbreekt; zo hope ik dat de Liefhebbers mynen arbeid niet overtdllig zullen agten. ALBIN heeft den Staart veel te kort gemaakt; ook is de roode Plek, rondom het Oog, niet naauwkeurig van hem afgetekend. Van de aardige en zonderlinge Tekeningen der witte Vederen heeft hy insgelyks geen gewag gemaakt, noch dezelverr aangetoond, en de Spooren zyn door hem weg gelaten. Waarichynlyk zal hy deezen Vogdtflcgts in den Tuin rond loopende gezien,, en dus op ftaande voet zyne Tekening aldaar naar denzelven gemaakt hebben, weshalve hy geene zo goede gelegenheid gehad heeft om het wel te volbrengen, als ik. Want deeze Vogels behoorden mynen vriendelyken begunftiger, in wiens Wooning ik dikwils kwam, en dus vericheide maalen gelegenheid had, om my ne Tekening te verbeteren; doordien ik derzelver ook de allergeringfte Lighaamsdeelen > zo wel in't lèverais na dedood, ten naauwkeurigfte onderzoeken kon.

PLA\âT


EN

ZELDZAAME VÖGELEN.

P

L

A

A T

XXVIII.

Ä 23

|f

De Amerikaanfche fônk-Mees (28). Dee¿é?%eegt wat minder dan een half Loot. Het bovenfte gedeelte van den Bek is bruin, het onderfte geel. De Kop is blaauw. Boven en onder ieder Oog heeft zy een witte Vlak. Het bovenfte van de Rug is geelagtig groen. Het overige van het bovenfte des Lighaams, de Wieken en Staart, zyn donker blaauw. De Veders aan de Schoúderen hebben ettelyke witte Vlakken. De Keel is geel, de Borft donkerer geel en tufíchen beiden heerícht een donker blaauwe Streek. De Buik is wit, en aan de Borft zyn ettelyke Vlakken rood geftreept. De Voeten zyn donker geel. Aan het Wyfje zyn de gedagte Veders zwart en bruin. Deeze Vogeltjes klimmenal kruipende rondom de Stammen van groóte Boomen, daar zy zig voeden met Infekten, welke zig in de baríten van de Schors verzamelen. Den geheelen Winter houden zy hun verblyf in Karolina. Een Heefter met K/okswyze wüte Bloemen en dikke vierzydige Jungten (*). De Stam van deezen Heefter is dun en menigmaal komen uit eenen Wortel tweé of drie Stammen, die gemeenlyk tien Voeten hoog worden. De Bladen gelyken naar die der Peereboomen. In February en Maart groeijen aan de zy den der Takken witte Klokswyze Bloemen, die tot twee en drie, aan Steeltjes van een Duim lang, by elkander hangen. Uit het midden van de Bloem komen vier Meeldraadjes, benevens een roode Styl, welke een halven Duim voorby dezelven uitfteekt. Op de Bloemen volgen Jangwerpig vierzydige Zaadtífeíisjes, die in.een Punt uitloopen.

§' f .-•• VKI k A AT flKXIX; % 'SSIB^Ä De Chinee/che Paauvo-Faifant (29). Deeze Vogel overtreft in grootte den gewoorien Faiiânt, en, ichoön men hem insgelyks dien naam geeft, houd ik hem doch voor geene Soort van Faiiinten. Zyn Staart, naamelyk, beftaat uit platte Veders, die aan ?t End niet fpits zyn, en zig naar hetzelve toe 00k niet nederwaards ombuigen, noch aan haare onderfte zyde, wegens den gekromden Baard, hol worden: maar zy zyn aan 't End plat en rond, en in het loopen buigt zig de Staart niet zodanig, dat zy eenen boog maakt als in de Faiíanten; gelyk aan de overigen, die in dit Werk beíchreeven worden, is te zien. Ofichoon, nu, deeze Vogel 00k wat donker is van Kleur, mag men hem wel een der grootfte' ichoonheden van de Natuur heeten. Men zou zyn Pluimagie zelfs met een Säbel-Vel, dat met glihfterende Juweelen, van vericheide Kleuren, bezet ware^vergelyken kunnen. De Bek is wat donker, doch in 5t bovenfte gedeelte, vin de Neusgaten af tot aan de Punt toe, rood. De Oogen zyn geel, en tuiïchen d|¿elven en den Bek heeft hy eerie geele vederlooZe Vlak, die bezet is met zwarte Haairtjes; zynde de Zyden, tot wat verder dan de Oogen, witagtig. Boven op den Kop heeft hy donkèrbruine Veders, (28) Parus Fringillago. CATESB. Carol I. T. 64. . Ficedula Carolinenfis cinerea. BRISS. AV. III. p. 522. Parus Americanus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 11 ó. Sp. 4. Syfi. Nat. X. Gen¿|ioo. Sp. 3. Nat. Hiß. l. D. V. STüK, bladz. 595(*) Frutes Padi folüs non ferratis, Floribus mono-

petalis albis, campaniformibus, Fru6lu craflb tetragono. CATESB. Carol I. T. 0*4. (29) Phafianus Pavonfcus Chineniîs. EDW. Av. IL T. 67. BRISS. AV. I. p. 291. Päyö bicalcarátus. Syji. Nat. XU?-6en. 98: Sp. 0£$. Nat, X. Gen. 87. Sp¿ 2. Nat» Hiß?*L D. V. STÚKi^bladz. 334*

F2


H

VERZÀMELINP

VAN

UÏTHEEMSCHE

ders, welke opwaards ílaan, met de Punten vöorwaards geboogen. Aan den Hals is hy gíanzig brüín, en heeft donkerbruine dwars-Streepen. Het bovenfte gedeelte Van de Rlig is, benevens alle de Veders der Wieken* de groóte Slagpennen uitgeszonderd, donker bruin, doch aan h end heeft ieder Veder eene keurlyk günfterende, ronde, purperkleurige Vlak, Welke in het blaauwe, groene^ Goud en Koperkleurige ípeelt. Deeze Vlakken zyn zwart gerand en ieder Veder is tevens nog aan \ End Íchoon geelagtig bruiii. De ruimte, tuflchen de Vlakken der Wieken en de Rüg, iâ aardig licht bruin geíprenkeld. De grootfte Slagpennen zyn geheel doñkér bruin of zwart. De ßorft, het Lyf en de Schehkels, zyn donker bruin met zwarte Vlakken over-dwars. Het onderfte deel van de Rüg en de Dekveders van den Staart zyn bruin, en tevens íchoon helder brüin geipreftkeld. De Staartveders zyn taamelyk donker bruin, en insgelyks fyn licht bruin geíprenkeld : in \ midden vallen zy langft, doch naar de zyden worden zy allerigs korter. Ieder Staartveder fieéft, naar het End toe, twee íchoone Oögen, waar van ieder aan een zyde van de Schaft geplaatft is, zo dat zy by paaren ftaan, ipeelende ook met niet minder íchoone Kleuren, dan die op de Rugen Wieken. Zy hebben een zwarten Rand, die wederoni van een anderen, welke donker Oranjekleurig is, omzoomd wordt. Aan de onderfte zyde van den Staart, alwaar dezelve een donkere Kleur heeft, zyn deeze Vlakken niet duidelyk zigtbaar. De Pooten en Voeten zyn van geftalte als in de Hoenders, hebbende eene vuil bruine of zwarte Kleur. Hy heeft aan ieder Poot twee Spooren* waar van de eene, die de grootfte is, in t midden van de Poot, de andere wat laager ftaat. Dit is ongemeen zeldzaam en merkwaardiger dan alie zyne ichoonheid. Toen ik deezen Vogel aftekende, was hy in bezitting van een Doktor der Geríeeskunde te Londen, genaamd J. MONRO, een zeer hoflyk Heer, die my veele beleefdheden beweezen heeft. Ñaderhand werdt hy aan den Lord ORFORD vereerd, en is nog werkelyk in desfcelfs Woonplaats, by de Koninglyke Schatkamer, iñ h leven. Het Bloemgewas, dat hier tot veríiering van de Plaat bygevoegd is, en zeef |J¡¡¿ wils voorkomt in Sineefche Tekeningen, wordt de Cbineeßbe Roos genetéií. Ik heb het naar de Natuur afgebeeld. E)e Bloem breidt zig rrieer dan eene Roos uit, en is íchoon Roozerood, doch in 't midden geel of Goudkleurig. De groene Bladen zyn ftyf, vaft en glad, gelyk die van altóos groen blyvende Gewâflen. Deezen, zo íchoon bloeijenden Boom, heeft wylen Lord PETER, een edel Liefhebber van zeldzaame Planten, in zyne Broeihuizen te Thorndonhall in Eiîèx, opgekweekt.

If'"

'-É- '•• ;í|l:-':';í LA A T IXXX.

". /If'"

Het Bloemzuigertje of Kolibrietje (30). In Karolina is maar ééne Soort van dit flag van Vogeltjes| dewelke zig by Zomer in \ Noordelyk deel van 't Vafte Land, tot aan de Grenzen van Nieuw Engeland toe, bnthoudt. Deszelfs Lighaam is ongevaar zo groot als een Honigby. De zwarte Bek loopt regt uit, en is drie Kwartier Duims lang. De Oogen zyn zwart; het bovenfte des Lighaams, benevens de Kop, glanzig groen. De geheele Hals is verfierd met Vederen, welke gelyk de Viíchíchubben op elkander leggen en glinfteren als Karmozynrood Emailjeerzel. De Buik is donker wit. De Wieken Zyn van eene zonderlinge figuur, gelykende naar de Kling van een Turkien Zabel. De Staart is Iioperkleur, uitgenomen de bovenfte Veder, welke groen is. De Pooten zyn zeer kort % (30) Mellivora Avis Carolinenfis. CATESB. Cat. I. 1&^5. MeJhfuga Carolinenfis Gutture rubro. BRISS. Jv. ftl p 716. T. 36. f. 5, 6. Tominio Mariana virefcens Gùttare fiammeo. PSTIV. Gaz. T. 3. .£ g.

Trochilus Colubris. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 66. Sp. 12. Syfi. Nat. X. Gen. <5o. Sp, 6. Nat. Hifi. I. D. IV. STUK, bladz. 439.


EN

2 EL DZ A AME

VÖGELET

|

kort en 2wart. Het zoekt fcyn Voèdzel als de Byën in de Bloemen, doordien syne Tong een Pypje is, waar mede het uit dezelven haar Honigßp insuigt. Door de gezwinde beweeging van zyne Wieken zweeft het zodanig in de Lugt, dat het gehed zonder beweeging fchynt te zyn* Zy vliegen van de eene ßloern naar de andere, gelyk de Hommelbyën* en ik heb niet befpeurd of vernomen* dat zy eenig Infekt of iets anders^ dan die Honig, tot hun Aas gebruiken. Jn Karolina broeden zy Cû vertrekken tegen 5t aankomen van de Winter. \ Geen LERIUS en THEVENOT van hun Gezang verhaalen,* is even zo waar, als dat men van \ Gezang der Zwäanen vertelt. Daarwordt, naamelyk, geen ander Geluid van hun gehoord, dan Scrip, Scrip, gelyk MARCîGRAAF met meer waafheid berigt. HERNANDEZ zoekt ook zyne Lezers wys te maaken, dat het geen Fabel zy, dat zy den geheelen Winter in diepe Slaap doorbrengen. Ik heb deeze Vögel* tjes, het geheele Jaar dopr, op \ Eiland San Domingo en in vericheide andere Landflreeken, tuiîchen de Keerkringen , gezienj doordien men aldaar een geduurige ver* wiifèling van zodanige Bloemen * als waar van zy lee ven, heefu Trompetboom met Scharlakènroo de Bloemen en EJjchen-Bladerenf*). Dit Gewas kruipt taamelyk hoog längs de Boomen op, en dikwils ziet men de geknotte Stammen van hooge Boomen geheel daar mede bedekt. De Bladen die het heeft, zyn Vinswyze lamengefteld uit vericheide gehakkelde Blaadjes, die paar aan paar aan eene Ribbe groeijen. In Mey, Juny* July en Auguílus, draagen zy troiïen van roode Bloemen, welke eenigermaate naar de Vingerhoedbloemen gelyken. Ieder Bloem beftaat uit een geheel Stuk, dat van eene Trompetagtige gedaante is, ia ?t midden dik, en zig aan ?t End verdeelt in vyf omkrullende läppen. De Kelk, daar deeze Bloem uit voortkomt, is van langwerpige figuur en roodagtig, geevende eenen Styl of Stamper uit, die midden door de Bloem heen gaat. In Auguílus komen de Peulen of Zaadhuisjes te vooríchyn, welke, ryp geworden de langte van agt Duimen hebben, Zy zyn aan beide Enden imal en verdeelen zig van boven tot beneden, in twee gelyke deelen, waar door zy veele platte gewiekte Zaaden vallen laaten. De Kolibrietjes beminnen het fip van deeze Bloemen eñ wanneer zy 5er te diep in kruipen, heeft men dikwils gelegenheid om ze levendig te vangen. P

L

A

A

T

XXXL

De Goiidlükenß Faifant uit China (31). Deeze Vogel is wat kleiner dan onze Engelíche Faiíant, doch anders gelyk hy 'er taamelyk naar; hoewel zyne Staart, zo ik meen, naar evenredigheid langer is hebbende de middelíle Veder, daar van, de langte van drie»en- twintig Duim. AL5 BIN heeft hem reeds, in zyne Vogel-Hiiiorie, in t Derde Deel, bladz. 34 > onder den naam van Roode Faifant beichreeven ; doch alzo hy ongemeen kakelbont is door eene mengeling van de allefpragtigfte Kleuren, die men zig voorílellen kan, heb ik geoordeeld dat myne benaaming gepaílér zy, Dewyl ook de Afbeelding welke ALBIN van deezen Vogel heeft gegeven, ver afwykt van de Natuur, zo wil ik zyne gebreken in de myne fragten te verbeteren. Hy heeft den Bek en Kop naar evenredigheid veel te groot gemaakt ; de Wiek is te lang en de Staart heefc naauw(*) Bignonia Fraxini Foliis, coccíneo Flore miñore. CATESB. Car. I. T. 0*5. Gelfeminum Hederaceum Indicum. CORN. Cañad. T. 103. Bignonia radicans. Um Spec Plant. IL p. 871. C31) Phafianus variis Colonbus Jplendidus. EDW. AV.

Ill Deel.

T. 6*8. PhafianuS Aureus Sineniîs. BRISS. AV. I. p. 271. Phafianus ruber e China. ALB. AV. III. p. \±. T. so\ Phafianus piótus. LINN. Syfl. Nat.' XII Gen ioi" Sp 1 Syfl. Nat. X. Gen. WÊ Sp. 4.'Natuurl. Hiß. 1 D. V. Stuk3 bladz. 308.

G


26

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

naauwlyks de helft van haare langte. ÍBovendien zyn nog veele Byzonderheden • door hem voorbygegaan, welke ik, zo wel in myne Afbeelding ais befchryving, , i zal bybrengen. De Bek van deezen Vogel is helder geel, en wordt naar de Punt toe wat donkerer : de Oogen hebben eenen beider geelen Ring : de zyden van den Kop zyn on* der' de Oogen Vleeíchkleurig en kaal ¡ of zeer dun met Vederen bezet. De Kruin van den Kop is bedekt met íchoone helder geele of Goudkleurige Vederen, wel1 ken hy menigmaal overend zet ais een Kuif, doch dikwils ook in de Nek laat nederzakken. Het bovenfte van den Hals.is met Oranjekleurige Vederen bedekt, en getekend met zwarte dwarsftreepen. Deeze Veders kunnen zy op de zelfde manier over- end zetten, als onze Haanen , wanneer zy met elkander vegten, gewoon zyn te doen. Het onderfte van den Hals en het bovenfte van de Rug, is bezet met íchoone donkergroene Vederen , die eenen Goud^lans en aan de Punten zwarte dwarsftreepen hebben. Wanneer zig de Vogel beweegt, hebben deeze Veders een andere beweeging dan de overigen, doordien zy wat over de Rúg heen vallen en aan de zyden over elkander íchuiven. Het overige van de Rug is, tot aan de Staart toe, íchoon Goudgeel, en by het Gewricht van de Wiek, ais ook by de Dekvederen van de Staart, meteenige weinige rood Scharlakeníe Vederen gemengeld. De fcwaarfte of grootfte Slagpennen zyn donker of zwart, en aan de baarden bruingeel gevlakt: de middelfte donkerrood met zwarte Vlakken, en eenigen derjdeinften, die digft aan de Rug ftaan, van eene by uitftek íchoone Hemelíchblaauwe Kleufc Aan de binnenzyde zyn alie Slagpennen donker, en alie Dekvéders van eene donkerroodagtige Kleur: doch de eerfte rj, welke de Slagpennen onmiddelyk bedekt, is wat geelagtiger, en overdwars zwart geftreept. De onderfte zyde des Vogels is, van den Bek tot aan de Staart, íchoon rood of Scharlakenkleur: de Schenkels zyn Tegelrood. De Staart heeft eene mengeling van zwart en roodägtig bruin; de twee middelfte Veders zyn zwart, met eenige ronde, benevens ettelyke onregelmaatige bruine Vlakken: terwyl de Zyd-Veders ichuins zwart en bruin gfcftreept zyn, gelyk de Afbeelding vertoont. Boven de groóte Staartpennen fteeken eenige lange en ímalle Scharlakenklfeürige Vederen, met geelagtige Schäften, uit, welke byna de halve langte van de Staart hebben. 1k heb de Staartvederen yler en meer van elkander afgezonderd voorgefteld, dan de Vogel dezelven gemeenlyk draagt, ten einde ik derzelver verfchillende Tekening zo veel te beter mögt kunnen vertoonen. De Pooten en Voeten gelyken naar die der Hoenderen, doch zyn wat dunner, van Kleur geel en hebben körte geele Spooren. Dergelyke Vogels zyn ons, ièdert eenige Jaaren, dikwils uit China toegebragt. Ik heb vericheidene derzelven by onzen Adel, als ook by eenige andere Liefhebbers, gezien, en de Gemaalin van Sir J. HEATHCOTE heeft ?er my eenen, die kort te vooren geftorven was, vereerd; waar door ik in ftaat gefteld ben geworden, om een naauwkeuriger Afbeelding van denzelven te maaken, dan het my anders wel doenlyk geweeft zou zyn, die te leveren, en naauwkeuriger tevens, dan dezelve van anderen uitgegeven was. Deeze Vogels zyn taamelyk ftèrk van natuur, en verdraageft ons Klimaat zeer wel; ja, indien men ze met hunne Hennen tot ons ovei-bragt, zou men ze, zonder veel moeite, ;iunnen aanfokken. De Haan, welken^de tegenwoordige Afbeelding voorftelt, is nog werkelyk by den Heer HANS SLOANE in Leven, en, zo ik het wel onthouden heb, heeft zyn Ed. denzelven reeds vyftien Jaaren gehad.

PLAAT


EN •

•%'•;)•-

Z E L D Z A A: M E

V O G ELE N/

P L A' A T XXXll^w^^,- / :': , Z)£ Zwartgekruinde Vliegenvanger (32),

27 jj£

Deeze Vogel is byna 20 groot, of 00k wat grooter dan een Leçurik. De Kruin des Kops is zwart; de bovenfte Vlakte des Lighaams, der Wieken en der Staart, donkerbruin;'zynde de Staart in h byzonder byna geheel zwart. Hy heeft den Hals, de Borft en Buik, wat helderer bruin. Van agteren komen, onder de Staart, ee~ nige vuilroode Vedertjes te voorfchyn. Op hooge Boomen ziet men deezen Vogel niet, maar hyonthoudt zig in Boiîchen en Struwellen, aazende op Infekten. Zyn Stern beftaat uit eenerley toon, en komt met het maauwen van een Kat overeen, weshalve hy 00k Katten - Vogel geheten wordt. Hy legt een blaauwEy, en vertrekt 's Winters uit Virginie. Elsbladerige Amerikaanfche Heefier met wit te Aairswyze geplaatße Ehernen (*). Deeze Heefter groeit op vogtige Plaatíeñ en dikwils in ?t Water, uit het welke hy zig, met veele dunne Steelen, van tien tot veertien Vpeten verheft. Zyne wat ruuwe Bladen ítaan beurriings tegen elkander over, zynde watTandswys uitgeffieeden, en in 'figuur de Haagappel-Bladeren niet ongelyk. In July komen, aan de enden der Takken, Aaireh voort van vier tot vyf Duim lang, beftaande pit witte Bslpemen, die ieder vyf Blaadjes en in 5t midden een Bosje van kleine Draadjes hebben* DeBloemen itaan digt by elkander op Steeltjes van een Kwartier Duims lang.; Daar volgea kleine Eyvormige ípitíe Doosjes op, waar in veele ligte Zaadjes vervat zyn. Deeze Plant verdraagt ons Klimaat in de vrye Lugt, en bloeit by den Hee&BAÇQfî te Hoxton (f). |¡ '-:f;r ''"'$ p L A' A T |^^i?J.. -|j| ;W|: De Hennen van den PaauwrFaifant uit China en vcm den ChineefcbemMoudlakenfen., Faifant (-33). De Vogel, dien de bovenfte Afbeelding voorftelt, is ongevaar een derde deel kleiner dan de Paauw-Faifant Haan, die op Plaat XXIX is vertoond; doch hy komt met denzelven, ten aanzien van de Kleur en Vlakken, meer overeen dan andere Vogels van het Faiíanten-Geílagt, wélken ik ooit gezien heb: hoewel hy veel donkerer is. De Bek is donker of zwart; de Oogkring geel: de Veders zyn aan den geheelen Vogel donkerbruin : hebbende het agterfte deel van de Rug, benevens de ge^ heele Staart, donkere en helderbruine Stippen. Alle Dekveders der Wieken en van het bovenfte deel der Rugge, als 00k de naaft daar aan zynde Slagpennen, hebben, ieder op zig zelf, digt aan de tip, een ronde donkerblaauwe Vlak; doch de tippen zelf zyn vuil Oranje0eurig;of roodagtjg bruin^Op ieder van de Staartvederen zyn, naar het end toe, twTee donkerblaauwe Vlakken, maar alle deeze? jVlakken ojntbreekt de heldere Qlans, die aan doß Haan waar te neemen ||| Pe Pooten en Voeten zyn donkerbls$uw of zwartagtig, zonder Çpooren. ijj0 De Hen van den booten Chijaeeicheni Faü^nt, die op de XXXI., Plaat vertoond is, wordt in de onderfte Afbeeldiiagl: van deeze Plaat voorgefteldI eh is zo zeer van (32) Mufcicapa Vértice nîgro. CATESB. Carol I. T. ni varus Coloribus fpîendidi , five Aurei Chinenfis. 66. Mufcicapa fufca, fubtus cinerea , Capice^ígro^^Eüw. Av. II. I&69. Fœmellœ prœcedentium, Tab. 29 CriíTo rubro. BRISS. AV. II. p. 365. Mufcicapa Caroli-| & 31. nenfis. LINN. Syß. Nat-. XII. Gen. 113. Sp, 18. (t) [Zy heeft 00k, in dit Jaar 1772, gebloeid op (*) Alnifolia Americana ferrata, Floribus pentape- de Bukenplaats van onzen Amfterdamfchen Hoogleetalis albis, in fpicain difpoficis. PL£K. Phyt, Tab. 115. raar J. BUIIMANNUJSJ die dezelve aktaar in zyne ÇQflchâfig. 1. CATESB. Carol I. T. 6*6. Clethra. LINN. Spec* gie rän veèlerley uitheemfc©S^œnite heefé.;*c Een P/awt.TI. p. 566. Takje daar van, met Bloérrçjn 2laden, my vëreerd, (33) Fœmella Phafiani Pavonîd Chinenfis & Phafia- vind ik met deeze Äfbeelding.vry wéi oveieenlœœÎUg.j

G

2

"

;•'


28

VERZAMELING

UITHEEMSCHE

VAN

haaren Haan verfallende* als eenig ander flag van Faifanten, my bekend. Terwyl, naamelyk, de Haan eene mengeling van 20 pragtige Kleuren heeft, als men zig voorílellen kan, ziet 'er de Hen gantich gemeen en eenkleung uit, zonder de minfte Vlakken of andere Kentekenen te hebben. Haar Bek is geel: de Oogen zyn geelagtig Ha!zelaarkleur en met donkerkleurige Vederen omringd : de Kruin vail den Kop is bedekt met roodbruine Vederen , die eenigermaate een Kuif of Toupet maaken. De bovenfté Vlakte van den Hals,, de Kug, Wieken en Staârt, ¿yn roodagtig bruin. Kort onder den Bek zyn de Vederen wit; doch de Keel* Borft en \ Lyf, helder geelagtig bruin, hebbende wat donkerer bruine Vlakken, gelyk in de Af beelding is aangetoond. De rand aan h bovenfte der Wieken is witagtig. De Poöten en Voeten Zyñ geel. Den hier eerft befchreeven Vogel heo ik, benevens deszelfs Haan, by Doktor MoNROO te Londen gezien, alwaar zy beiden 00k van my zyn afgetekend. Die Heer hadt veel hope, dat deeze zeldzaame Vogels Jongen voortbrengen zouden, ten welken einde hy *er ook in zyn Huis, te Croydon by Londen, eene zeer bekwaame plaats Voor inruimdej doch, dewyl de Hen kwam te fterven, eer hyze lang genoeg gehad hadt, werdt hy in zyne verwagting te leur geíteld. Den tweeden hier voorgeftelden Vogel kan ik onder allen, die in dit Werk voorkomen, het allerminfl met zekerheid üitgeeven voor den genen, dien hy zal vertoonen* Ik heb hem zelf nooit gezien: doch alzo ik thans drie Chineefche Faifanten-Haanen, en van twee derzelven de Hennen, had voorgefteld, wilde ik gaarn derzelver Huishouding hier compleet tnaaken. Derhalve gelegenheid gehad, om verfcheide fraaije en zeer wel gemaakte Chineefche Schilderytjes van den bonten Faiiant en deszelfs Hen, naauwkeurig te beichôuwen, en dus bevondeh hebbende, dat de Haanen met de Natuur zeer wel overeenkwamen, geloofdeik, dat de Hennen met derzelver Origineelen niet minder overeenkomftig zouden zyn. De Hennen, naamelyk, fchoon niet van een zelfdeHand getekend, en op verfchillende tyden, dus, in Engeland overgebragt, ftemden in Kleur met elkander overeen. Het is my derhalve waarfchynlyk, dat de onderíle Figuur, op de nevensgaande Plaat, den Vogel even zo gelyk zy, als of ik hem zelf naar de Natuur had afgetekend. Ook hebben eenigen myner Vrienden, door wien deeze Goudlakenie Faiiant-Hen hier te Lande gezien is, my verzekerd, dat onze Aftekening den Vogel, ¿o zy zig erinnerdeh, zeer wel geleek.

I

PLAAT

XXXIV.

Het Amevikaanfche Koodßaartje (34). Deeze Vogel is byna zo groot als, of veeleer wat kleiner dan ons Roodftaartje, en heeft eenen dünnen zwarten ßek. De Kop, Hals, Rug en Wieken, zyn zwart, uitgenomen vyf of zes der grootfle Slagpennen, die ten deele aan haare buitenfte Baarden rood zyn. De Borft is rood, maar door een Afchgraauwe Streek verdeeld; welke Kleur ook de Buik heeft. De Staart is rood, behalve het End dat zig zwart vertoont. De Pooten en Voeten zyn zwart. De Wyfjes 2yn bruin. Deeze Vogeltjes onthouden zig in digte Boflchen van Virginie. Zy laaten zig alleenlyk by Zomer zien. De zwarte TJ^alnooten^ Boom van Plrginie (*). De meefte Streeken, van h Noordelyke Vafte Land van Amerika, zyn vol van dee-

<34) Ruticilla Americana. CATESB. Carol I. T. 67. Mufcicapa Ruticilla LINN. Syfi Nat. XII. Gen. 113. Sp. 10. HmM Syfi. Nat. X. Gen. 99. S9. 15. Nat. Hiß. I. D. V. Stuk, bladz. 577.

(*) Nux Juglans Virginiana nigra. CATESB. Car. I T. 67. Nu¿ fuglans ni|ra Virginienfis. PAR¿ 144 4H Juglans nigra. LINN. Spec. Plant. IL p. 1415. • *


EN

ZELDZAAME

VOGELEN*

29

de&ze Boomen, doch ínzonderheid Virginie en Maryland* by den oiríprong der Ri* vieren, alwaar zy op Iaage vette Gronden menigvuldig en zeer hoog groeijen. De Bladen zyn imalier en ípitíer, en zo glad niet, als die van onze Nooteboomen. De Schaal det Nooten is zo dik, dat men ze met den Hamer moet aan ftukken ilaan: De Bolder is ook zeer dik en van buiten gantfch ruuw. De Kern is zeer Olieagtig en van een garftige Smaak, doch wordt, als zy ettelyke Maanden gelegen heeft * , van de Indiaanen, als ook van de Inkhoorntjes, enz. gegeten. Het ichynt dat de Boom van de Kleur des Houts zynen naam bekomen heeft, ?t welk bruiner is, dan alle ander Stamhout van zulk eene grootte, wordende deswegen ook tot Kabinet* ten, Tafels en ander Huisraad, zeer veel gebruikt. -

P

L

A

A

T

XXXV.

De roodpootige Patrys uit Barharye (3 $). \k houd deezen Vogel vöor wat kleiner, dan onze gewoone Patrysí want, hem afmeetende, heb ik bevonden, dat hy van de Punt des Beks tot aan het End der Virtgeren dertien, doch tot aan het end van de Staart flegts twaalf en een half Duim lang ware, en zyne uitgebreidé Wieken hadden, van ?t eene End tot het ander, negentien Duimen vlugts. WILLOUGHBY ichryft, in zyne Ornithologie, dat de Haan van onze Engelíche Patryzen, van den ßek tot aan de Klaauwen, de langte van veertien en een vierde Duims; doch, tot aan 5t End van de Staart, van twaalf en drie vierden Duims heeft, en van de eene Punt der uitgeipreide Wieken tot aan de andere eene breedte van twintig Duimen. Hier uit bîykt, nu, dat de tegenwoordige Vogel kleiner zy dan de gewoone of Aíchgraauwe Patrys, niettegenííaande Heer WILLOUGHBY de roode Franíche en ítaliaaníche Patrys grooter maakt dan deeze en de graauwe is; {teilende de hoogfte langte van dezelve op agttien, en de breedte op twee-en* twintig Duimen : zo dat niet alleen het verichil der Grootte, maar ook dat der Kleur van eenige Deelen, tuiîchen de Roode Europiiche Patrys en die van de Afrikaaniche Kuften, een weezentlyk ondericheid aanduidt. De Bek is fchoon Scharlakenrood; deOogen zyn Hazelbruin, en de Oogleden* rondom het Oog, lieflyk rood. Bo ven op den Kop is hy helder Kaftanje - bruin, welke Kleur zig ook over het agterdeel van den Kop nederwaards uitftrekt, doch dan donkerer wordt, naar vooren toe loopt en om den Hals eenen Ring maakt, welke met ronde wltte Vlakjes is gefpikkeld. De Kop en Hals zyn op zyde lichtblaauwagtig Afchgraauw, en deeze Kleur omringt ook de Oogen. Aan ieder Zyde is, random de plaats van het Oor, een donkere Vlak. Het voorfte van den Hals is, onder den Ring, Aichgraauw, en deeze Kleur verdwynt aan de Borft, ongewaarwordelyk, in eene bleeke Roozekleur. De ßüik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn helderbruin of Tegelrood. De bovenfle Vlakte van den Hals* Rugen Wieken, zyn donkerbruin en ípeelen wat in \ Aíchkleurige. De grootfte Slagpennen der Wieken vallen wat donkerer dan de overige Vederen, en hebben naar de Punt toe, aan den Rand, eene niet zeer groóte, lichte, geelagtig bruine Vlak. De binnenzyde der Slagpennen is donker Aichgraauw, maar de binnenfte Dekveders der Wieken zyn eenigermaate Tegelrood. De Veders die op de Schouders, tuflchen de Rug en de Wieken flaan, zyn lieflyk blaauw, met donker rood gezoomd. De Zyden van het Lyf zyn gedekt met íchoone dwars geíchakeerde Vederen , die de Tippen Oranjekleur, met een zwart Halfmaantje daar boven, en verder wit, doch (35^ Perdix ruffa, Africana. EDW. AV. II. T. 70. Perdix rufa five major. GESN. AB. 682. JONST. AV. 68. T. 27. WILL. Ornithol. 118. T. 29. ALB. AV. I. T. 29. BRISS. AV. I. p. 24*. T. 23. f. 1. Tetrao rufas. Syfi.

Ill Deel.

Nat. XII. Gen. 103. Sp. î2. Syß. Nat. X. Gen. M Sp. 8- Roode Patrys. Natuurl. Hift. I. D. V. Stuk5 bladz. 413-

H


m

VERZA ME LI N G Y^; U I T H WE M S§J H E

doÈh het overige en bedekte gedéélt^AMg^ííuw hebben^ Deeze Veéers gaar* ten dëêle over de Wfeken heen. De Stmt is Afchgraíatiw>en gélyke Kleur hëfcbéïWDok de middelfte Staartpennen, doefe zyn wat 'donkefer 'en teverisroverdware donkey geftreept. De zydveders van dfe?Staárt zyn in de eene helfey naar het Lyf toe, Afchgraauw;, dochr in de andere helft, naar de tippen toe, vuil Oranjekleur: de Pooten en Voeten rood^ doch íchoóner dan in de- Duiveti; Ook ha$t deeze Patrys nog kleine Spoorèn en haare Klaatiwen* waren briaín. Myn Goedè Vrind, de Meer THOMAS RAWLIîÇGS, een Koojjfeàan, #oonende te St. Crux, in dat gedeelie van Barbarye, ?t welk buiten de Swïâflvan Gibraltar aan den Atlantiíchen Oceaan legt > heeft my een paar van deeze Vogelen levesâM toegeichikt. Ik heb niet gehoord, dat de Patrys met roode Pooten, noch de Eure?; pifche noch de Áfrikaaníche, ooit in Engeland heeft voortgeteeld, ofichoon de beide Soorten dikwils daar heen gebragt zyn. Be genen, die verlangen naar Berigt, aangaande de Europiiche roode Patrys , hebben maar de Ornithologie van Wii> LOUGHBY, pag. 167, Tab. 29, na te zien. ALBIN aan te haalen is onnoodig, de* wyl deszelfá beícHryving een gétfèelte van \ ßerigt van WXLLOUGHBY uitmaakt. 1

'zmm P

L

A

A

T

XXXVI.

Hei kleine twarte Roodßaartje (36). Öit is byna zo groot als een Kànarie- Vogel en geheel fcwaït, tritgenomen dé Schoüders der Wieken, en een gedeelte van de Baarden der beide grootiîé Slagpeniten^ welke wit zyn. De Bek is dik en kort, en heeft in5 zyn boveniïe gedeelte eerie infnyding, gelyk in de Valken plaats heeft. I Dit Vogeltje onthoudt zig in Méiiko, en wördt van dé Spanjaarden Maripofa nigra, dat is de Zwarte Vlindef oí Kajtël genÖemd. Of dit het Mannetje of het Wyfje zy, weet ik niet aan té wyzea. De Amelanchier of Franje-Boom i^\ Deçze Heefler groeit gemeenlyk aan de Oevers van kleine Beekeft eti Rivîëren. Zy wordt van zes tot tien Voeten hoog, en heeft meerendeels eenen krommen onregelmaatigen Stam. De Bladen zyn fielder groen, en van figuur als de Oranjebpoms- Bladeren. In Mey brengt hy Troflèn voort van witte Bloemen, welke aan Takkige Steelen hangen, die een half Duim lang zyn. Ieder Blöem beftaat uit vier íífialle dunne en twee Duim lange Blaadjes; waarop ronde, zwartagtig blaauwe BesJeîi vblgën, die in grootte veel naar de Slee-Pruimen gelykén. :

^^^^^^ÊK P L A AT -xxxvii. ¡¡¡|'- "• ";5v:. .> Het bruine gevlakte Hazelboen (37). , Deeze Vogel is wat grooter dan een Engelíche Patrys, of bykans zo groot ak onze kleine Soort van tamme Hoenderen. Hy iehynt 00k wat langer van Lyf dan | ;(36) Rubella minor nigra. CATESB; Carol. I T. 68. MB. AV.III. -p.

65: T. 69. Pyrrhula Mexicana nigra. Btïss. Ai). III. p. 316. Loxia nigra. LINN. Syfl. Nat. XII. Gelb; 109. Sp. 40. Syfl. Nat. X. Gen. 96. Sp. 28. Zwarte Kernbyter. Nat.- Hift. I. D. V. STUK, biadz. T(*jJ ^Ateélanchier Virginiana, Lamrocerafi folio. H. 0Wfe RAJ. Suppl. App. 112. Arbor Zeylanica Cotini foliis, fubtus Lanugine villdfis, Floribus albis Cuculli modo laciniatis. PLUKN. Aim. p.¡ 44. Phyt. Tab.

CCXLI. fY 4, Chionanthus, Hort.. Cliff. 17. GRON. Vjrg. 10. ROYEN Lugd. Bat. 17. Chionanthd§ Virginia. Lims&pec. Plalkfall. p. u. (37) IJrogallus minor Americanus, five macülatus Canadenfis: fœmina. EDW. AV. II. T. 71. Bonafia Freti Hudfonis. BRISS. AV. I. p. 201. Append. 10. Tetrao eànàâenfis. LIN* Syfl. Nat. XII. Qen. 103. Sp. 3- Syfl. Nat. X. Sen. 91. Sp. | Kanadafehe VeldhoeDé Nat.ñyt.ií,D. V. Sxuk, bladz. 403.


••§.-.

E I ZEL D Z A A M E

VOG EL E BpgJJg

31

een Patrys te fcyn, hêbbende naar evenredigheid de Staart langer. De Bek is £ wart, en gedekt met bruine Vedötfen, welke voorwaards over de Neusgaten zig uitítek* ken. Boven het Oog heeft hy een klein ftukje van eenén rooden Huid. Van het Grondftuk des Beks loopt naar het Oog een witte Streek, en van het Oog looped agterwaards twee andere Streeken, van welken de onderíle de Jangfte is. Het boVenfte dee! van den Kop, de bovenfte vlakte van den Hals en de Rug, zyn gedekt mëi 'aôflker bruine Vederen, onder welken zig ook wat vüil Oranjekleurigs en Aíchgraauws mengt. De Dêkveders der Wieken zyn donkerbruin, en hebben de tippen #at lichter bruin gerand, niet alleen, maar binnen dezelven nog eene helderbruine Streek, die met deezen Rand evenwydig is. De groóte Slagpennen zyn donker of ¿Wart, en aan den Rand van den buitenften Baard wit geíprenkeld. De kleiner Slagpennen, naail äan<de Rug, zyn helderbruin, met dönkerbruine Streepen overdwars. De binnenfte Dekveders der Wieken zvn donker en hebben witte Punten. Tusíchen de Rug en de Wieken zyn eenige Veders, welke langwerpige witte Vlakken hebben, die naar de Tippen toe geíírekt zyn. De Staart is donkerbruin ofzwart, iíi deízelvér middelfte Vederen zyn, overdwars ¿ helder roodagtig bruin, ja byna Oranjekleufig geftreept: terwyl de zyd- Vederen met de zelfde Kleur geíprenkeld en getipt zyn. De Keel is fonder den'B'èk, geelagtig wit, en heeft kleine zwarte -V4akker& De Hals* daar onder, zo w'êl als de Borft, is* veríchooten Oranjekleurig éfi ovëfdwate gétekehd met halfnïââfiswyze zwarte Vlakken, waar van de punten opwaaíás: ftâéili Ondér het zwarte en Oranjekleurjge van de Boril is ook wat wit^gemetigd. Het overige der onderite Vlakte, väh de Boril af tot aan de Dekvedéis onder de Staarí, is wit met wat Roomkléürigs gemengd, en tevens met even ¿odènige Víakkeri^ -als de Hals en Borñ, bezet. De Pooten zyn van boven over de Kniejen tot aan de Voereu gedekt met Haairagtige bruine Vedefen, welke weggris haare fyne dwars-Streepjes zig als geaderd V0Ftoöften. De Voeten zyn bruinjf®öd en hë|&Én de dfie voorwaards ftaande Vingefs gehakkeld aan ieder zyde; doch de agterile Vinger is äf zyde gläd, met eeñ zeer lange zwarte Klaauw, gelyk de äderen. Ik llöüd deezen Vogel voor eeii Soort väfi Hàzelhoen. Ik heb hem met alle be* fehryvingen, welken ik van dit Géílagt kon vinden, vergeleeken, en bevind, daü Ify zo zeer van dezëlven afwykt, dat ik geloof hem voor eene tot nog toe niet beíchreévene Söört te kunnen uitgeeven. Hy werdt my uit de Hudibns-Baay, doof jföyn Vrind den Heer LiêiiT, toegezonckri^ met een Berigt, dat hy zig in die Landftreek het gèfeeele Jaar onthoude. Deeäe Sooft van Vogelen leeft, in Noord-» Amerika, op laag vlak Land: in Eüföpa, daarentegen, vindt menze niet dan in hooge Landen en op de Bergen, alwäaf de Lugt, wegens de hoogte, zo koud is als in de laage Laftdftfeefeén van de Hudfons - Baay, die het bewoonde deel van Amerika uitmaaken, dat frei'meeft naar *t Nöörden legt. By de Autheuren treft men, in de beichryving van dit Geflagt van Vogelen, etikel duifterheid en tegenftryfjigheden aan: waar van het meefte door den Heer WILLOüGHBY, in zyne Ornithologie, by een verzameld is, alwaar men het van pag. 172 tot 178 kan nazien. ggf>3£j

|g¿ ¡

¿>

•-.;..I P

L

af

A

A. T .XXXVÍIL |..';|-

-^ft-•'

De TWeßinafcbe Tsvogel (38). Deeze Soort van Ysvogelen is wat grooter dan een Merel.

Hy heeft den Bek der-

M (BS) Ifpida. CATESB. Carol I. T. 6p. RAJ. jv. 49. -Gen. 62. Sp¿< 7. Syjl. Nat. X. Gen* 56. Sp. 3. 'Nat. N. 2 & 184. N. 14. Ifpida Carolinenfis criftata-BRiss. Hiß. I. D. IV. Sru|§* bladz* 404. U% v ¿ > ÏV. p. 512. Alcedo Alcyon. LINN. Syß. Nat. XIL '#á | S . $1 â

H 2


32;Í

VERZAMELING

UITHEEMSCHE

VAN

derdhalf Duim lang en zwart, de Oogçn zyn groot: de Kop is met lange blaauwagr tige Vederen bedekt. Onder het Oog heeft hy eene witte Vlak en nog een andere aan Y Grondftuk van de bovenfte helft des ßeks. De geheele Oppervlakte des Lighaams is donkerblaauw. De Hals is wit, met eene breede donkerblaauwe dwarsflreep, waar onder de Boril vuilrood verichynt. De Buik iswit. De Slagpennen: der Wieken zyn zwart, doch hebben ook eenig wit aan de binnenfte Baarden, die: bovendien eenen blaauwen en zwarten zoom met witte dwars - Vlakken voeren ; doch men kan zulks alleenlyk, wanneer de Wiek uitgeipreid is5 befchouwe.n. De Staart is donkerblaauw en aan het End wit, gelyk de meefte Slagpennen. Hy heeft vier Vingers, van welken maar ééne agterwaards ftaat., Zyn Geluid, zyn eenzaame ophouding aan de Rivieren, en zyn Voedzel, maaken hem den Engelíchen Ysvogel gelyk. Hy vreet niet alleen Viííchen, maar ook Haagdiilen. KLEIN geeft 'er den naam van Ruigkop aan. De Smalbladerige Kaaffefißneer- of TJ^afchboom *ùàn Carolina (*). Gemeenlyk zyn dit maar kleine Boomen of Heefters, die byna de hoogte van twaalf Voeten en kromme Stammen hebben, welkie hunne Takkeh ongeregeld over den Grond uitbreiden. De Bladen zyn lang, (mal, en zeer ipits ; aan eenige Boomen grootendeels, aan anderen in 5t gehëel niet gehakkeld. in Mey zyn de kleine Takken overhoeks bezet met langwerpige trofleii van zeer kleine Bloemen, die ingedaante en grootte naar de Katten der Hazelaaren gelyken, van eene rood en groe-* ne Kleur. Hier op volgen Druifttoflèn van kleine Beiîen, die blaauw zyn, zo digt aan elkander ftaande als de Druiven. De Kern íteekt in eene langwerpige harden Steen, die met eene vette Meelige Stoffe overtoogen is, welke het Waích of Smeer uitlevert, daar men op de volgende manier Kaaríen van bereidt¿ In November en December, op welken tyd de Beiîen ryp zyn, begeeft zig een Man, benevens zy ne Familie, van Huis 5 op een Eiland of een aan de Zee leggende Zandbank, alwaar deeze Boomen in menigte groeijen, en neemt Ketels met zig om de Beiîen daar in te kooken. Aldaar maakt hy zig van Palmboombladen eena Hut, om, benevens zyne Huisgenooten geduurende zyn verblyf aldaar, 'twelkge** meenlyk drie of vier Weeken duurt, daar in te woonea De Man kapt de Boomen af, en de Kinderen vergaderen de Beilen in een Schottel, waaf op zy dan verder Water gieren, en die zo lang kooken, tot dat de Olie 5er boven op zwemt, welke alsdan in een ander Vat afgeichuimd wordt. Dit herhaalt men zo dikwils, tot dat 'er geen Olie meer overblyft.. Wanneer dezelve vervolgens verkoeld is, wordt zy zo ftyf ais Waích, en krygt eene vuilgroene Kleur. Dan kookt men deeze Stoffe nog eens en zuivert dezelve in Koperen Ketels, \ welk dezelve dooríchynend groen maakt. De Kaaríen, daar van gevormd, branden lang, en geeven een aangenaamen Reuk* Gemeenlyk wordt ||| een vierde deel Smeer onder gedaan, en dit doet deeze Kaaríen helderer branden.

^^K^B"

M

p L A A T

' í

XXXIX

1

- ' ' ''"'•:-" ' '

Het witte Berkhoen of Hazelboen (39). Deeze Vogel ftaat, ten opzigt van de grootte, in \ midden tuflchen de gewoone Patrys en Faiiàntj doch in geilalte komt hy de Patrys zeer naby, uitgenomeii

¡for h ^fpl \ |; ;' fr

'.., |§fK

(•) Myrtus, Brabanticse fimilis, Carolinenfis, bac cata, Fru6b racemofo feffili mpnopyraeno. PLUK. Aim. *4°- I *8i19'p(;A?sTB; CaroL l T- <*• Myrica Cenfera. LINN. Sp. Plant. IL p. 1453. (39) Lagopus. EDW. AV. II. T. 72. Bmss, Av. U

> •

Éh

^ħMat

p. 216. FRISCH AV. T. no, in. Tetrao Lagopo LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 103. Sp. 4. Syfi. Nat.X. Gen. .91. Sp. 4. Sneeuwhoen. Nat. Hiß. I D. V* STUK blaiz.404.


E N j Z ELDZAAME

VOGELEN,

33

dat zyn Staart wat langer is. fly heeft den JBek zwart; de Neusgaten zyn gedekt met kleine witte Vedertjes, die voorwaards gepunt zyn. Het onderfte deel van den Bek heeft aan zynen Wortel 00k witte Vederen, van welken een imal Kringetje om de Oogen ftaat. Boven ieder Oog is een ilappe Wenkbraauw, die maar van onderen vaft zit, gaande wederzyds over de Kruin van den Kop in de hoogte. Dezelve is een Duim lang en een half Duim breed: zy ziet 5er uit als Pluis, of als de Huid die het Oog van eenen Faiiant-Haan omringt, en heeft een ichoon roode líleur. De Kop en Hals zyn roodagtig bruin en hebben fyne zwarte dwars-Streepjes; doch van vooren aan den Hals zyn 00k eiftelyke witte Vederen. Het middelfte deel van de Rug is, gelykerwys de geheele Wiek, wit; de Schaft der grootfte Slagpennen, welke zwart is, uitgezonderd. De gevlamde Veders* onder aan den Hals, höüden niet eehsklaps op, maar vertoonen zig ôok hier en daar, op \ begin van de Rug en wederzyds, tuiîchen dezelvè eil de Wieken. Ook ftaan 'er eenigen op de Born, en in de Dekveders boveii aari de Staart. De. twee middelfte Staartpennen Zyn overdwars bfuin en Z\tfàrt géftreept,.gelyk die aan den Hals, eriz.: de beide wederZyds aan deZelveri volgende zyn wit ; de overige buitenfte Staartpennen Vüilbruin öf zwart, hébbende witte Punten. Het Lighaam, dé Zyden, de binnerifte Vlakte der Wieken, de Dekveders onder de Staart, de Pooten en Voeten zyn, tot aan het End der Vingeren, t'eenemaal bedekt met witte Vederen, doch die aan de Pooten en Voeten itaan gelyken meer naar Haain De Klaauwen zyn bruin en taamelyk lang, maar tevens regter dan men dezelven gewoonlyk vindt in het Pluimgédiert. By den Heer HANS SLOANE is deeze Vögel opgèfeët te zien, eñ naar denzeíven heb ik myne Afbeelding en bcíchíyving gemaakt. De Heer LIGHT, die eerft kortlings uit de Hudibns-Baay irl Engeland terdg gekomèn is, zeid*, toen hy deezen Vogel zag, dat dezelvê eeh Haan ware, gélyk die in 5t Voorjaar, wanneer hy de witte Kleur verlieft en weder bruin wordt, zig vertoont: aangezien zy des Winters Sneeuw-witte Vederen hebben, uitgenomen de buitenften aan de Staart, welke zwart zyn met witte Punten. In ?t Voorjaar beginnen zy te veranderen, ea worden op de bovenfte Vlakte bruin, terwyl het Lyf grootendeels wit blyft. De Heer LIGHT heeft een ddë^er Vogélen van de Hud/ons-Baay medegebragt, die volkomen wit was, en my denzeíven preíent gedaam Hy hadt herñ áldaár in de Winter geíchooten, en verzekerde my tevens, hoe hy voorzeker wift, datzig deeze Vogels tegen den Avond in de Sneeuw ter rufte begeeven. In dat Land is de Sneeuw zo lugtig als fyn droog Zand. Zy blyven de geheele Nagt over daar in, doch met den morgenftond vliegen zy regtop in de hoogte, om de Sneeuw van 5 t Lyf te íchudden. Hy heeft ze dikwils dus zien opftygen, en hiinne Drek in de Sneeuw-Legerftee gevonden. Hy voegde 3er by, hoe men waargenomen hadt, dat zy in den Winter maar 5s morgens en 's avonds vreeten, doch omtrent den Middag zig in de Zon zetten. Het zyn Inboorlingen van de Hudibns-Baay, alwaar zy broe? den en zig het geheele Jaar door ophouden ; doch bovendien zyn zy zo wel in Amerika als in Eufopa gemeen. Ik heb dergelyke uit Noorwegen gekreegen, en in alle Vogel -Hiftoriën worden zy naauwkeurig befchreeven, met het byvoegzel* dat zy zig in Switzerland, Spanje, Italie, enz. op het Gebergte onthouden. Een Patrys is deeze Vogel eigentlyk niet, maar van de Soort der genen, die wy Berkhoen noemen, zynde de Lagopus Avis van ALDROVANDUS. In zyn Wintergewaad vindc men hem by WILLOUGHBY, pag. 176, beíchréeven. Aan den Vogel, naar welken ik, als boven gemeld is, myne Tekening heb gemaakt, waren de roode Wenkbraauwen veel grooter, dan aan alle anderen, doordien menze, wanneerde Huid droog is, in eenigen naauwlyks beipeurt* Ik heb 5er niettemin zeer veelen gezien ; des ik geloof, dat dit een oude en volkomen opgegroeide Haan geweeft zy. Wy worden gewaar, dat de Kämmen, in onze gewoone Hoenders, in \ Voor-

///. Deel

I


34¡

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

jaar veel grooter en rooder dan 's Winters zyn. Dewyl het my voorkomt, dat eenige dingen, die ik ten aanzien van deezen Vogel ontdekt heb, gantích nieuw zyn; 20 geloof ik, dat de Liefhebbers mynen arbeid niet voor overtollig houden, noch het uitgeeven van hun Geld beklaagen zullen, ofíchoon dezelve reeds overlang beíchreeven en aan de Liefhebbers niet onbekend zy. De Heer ALBIN heeft hem niet gekend.

I1Ä

P L A A; T

XL.

*

De bruine Ral (40). Deeze Vogel is, in grootte en geftalte, aan onze zwarte Water- Ral gelyk. Zytt Lighaam is over *t geheel met bruine Vederen bedekt, doch heeft de onderfte Vlakte helderer dan de bovenfte. De Bek en de Pooten zyn 00k bruin. In de Herfft worden deeze Vogels, wanneer zy wilden Haver vreeten, zo vet, dat zy de In* äiäanen niet ontloopen kunnen, welke hun door het rondom jaageh moede maaken* en dus een groóte menigte daar van vangen. In Virginie, alwaar ik 2e maar alleen gézíen heb, worden zy, wegens hun lekker Vleeích, zo hoog-geacht, als in Karölina de Ryflvogels en de Ortolaanen in Europa. De f^irginifche Gentiaan met ZeepkrUid-bladen (*). Deeze Plant groeit in Slooten en op belommerde vogtige plaatièn. Zy Wordt gëmeenlyk zeftien Duimen hoog : zy heeft overend flaande regte Steelen met langé ípitíe Bladen, die tegen elkander over ftaan, en zig horizontaal uitbreiden. Uit dö oxels der Bladen komen vier of vyf eenbladerige blaauwe Bloemen voort, welke, èer zy zig openen, de gedaante van eene langwerpigé Rol hebben, doch, als zy open gaan, dan vertoonen zy zig als een Beker, met vyf iníhydingen aan den Rana* •S$&;

•PA" WfêÊËËk. P L A A T

XLL |. ' ' \ '§;••' -\%:

De Mannet]es Trapgans (41). De Wieken van deezen Vogel hebben * wanneer tzy uitgeipreid zyn, van \ eené End tot het andere, de langte van zeven Voeten en vier Duimen. Van de punt des Beks tot aan het end der Klaauwen is hy drie Voet en tiendhalf Duim lang, doch tot äan het end van de Staart drie Voeten ^n zes Duimen. Van den hoek tot aan de punt is de Bek drie en een vierdeDuim lang; de Poot, van de Knie tot aan denHiel, ruim Zeven, en de middelfie Vinger omtrent drie Duimen. De zwaarile Slagpennen hebben eene langte van twintig Duimen en de geflootene Wieken zyn twee Voeten lang. Hy woog twintig Pond, het Pond tot zeilien Oncen gerekend. Om de Af beelding op myn ßlad te brengen, heb ik den Voet op drie Duimen gereduceerd; zo dat, door deeze verkleining, de grootte van den Vogel, in de Af beelding, volgéns dea Cubiíchen of Lighaamelyken Inhoud, tot de Natuurlyke grootte ftaac als 1 tot 64. Het is zonder twyfel de grootile Vogel, dien wy in Groot Brittannie en lerland hebben (*). _^

"iE

(40) Gallínula Americana. Raîlus Ameriçanus. CACarol I. T. 70. Biuss. Av. V. p. 175/ Rallus Virginianus. LINN. Syfl. Nat. XII. Gen. 92. Sp. 10. Nat. Hifi. I. D, V. STUIC, bladz. 285. (*) Gentiana Virginiana Saponaria folio, Flore cœjfuîeo longiore. Hift. Oxon. III. p. 484. Tab. 5. Sea. 21. Centena major Virginiana, floribus amplis ochroleueis. PLUK. Alm. 16. T. iStf. Gentiana Saponaria. LINN. Spec Plant. II. p, 330. (41) Otis mas. EDW. AD. II. T. 73, Tarda. ALB.

TESB.

De

Av. III. pag. 36. T. 38, 39. Otis five Tarda Avia ALDROV. Ornithol. IL p. 85. T. 89. GESN, 4V, 484. WILL. Orn. 129 T. 32. BRISS. AV. V. p. 18. Otis Tarda. LINN. Syfl. Nah XII. Gen. 95. Sp. 1, Syfl. Nah X Gen. 85. Sp. r. Gewoone Trapgans. Ñat. Hiß. h D. V. Stuk, bladz. 288. (*) [Hier tot een vierde vêrkîeind, moet hy Na-

tùurkk, in ditpoiluw?, onugfeot. driç Vaeten hoog zyn.]


I

EK

ZELDZAAME

V O G E L E N.|

3?

De Bek is helder Hoornkleurig en trekt wat ftaar het geelë : de Oogen tsyù Oraílje-geel: de Kop en Hais ichoon helder Aíchgraauw en ipeeleft in 5£ blaauwe. Van vooren is de Hais in \ midden gantích helder of wit. Aan de zyden van de onderfte helft der Snebbe heeft hy lange Vederen, welke gelyl^een Knevelbaard terugWaards gaan, doch aan het Wyfje ontbreeken. Aan de zyden van den Hals vertoont zig de kaale Huid, welke Violetkleurig, en, wanneer de Hals fterk uitgeftrekt wordt, van de Vederen bedekt is. Midden op de Kruin des Kops vertoont zig iets Oranjekleurigs. Doch, h gene het wonderlykfte in deeze Vogel is, heeft de onlangs overleeden Heer DOUGLASS, Doktor der Geneeskunde en Medelid van het Collegium Medicum, ontdekt; een ßeurs of Zak naamelyk 5 waar in friich Water door hem bewaard wordt, om zig daar van te bedienen, als hy zig in drooge en ver van Water afgelegene plaatíen bevindt. Deeze Zak heeft zyne Opening onder de Tong, tuiîchen dezelve en de Oïiderkaak. By A wordt deze Zak opgeblazen vertoond. Ik heb daar iñr eer de Kop afgeíheéden werdt, voile zeven Pinten Waters, die bmtrent zeven Ponden van oris gewoon Gewicht uitmaaken, gegooten, eer hy oyerliep. B wyft de Strot of Lugtpyp aan, en C de Keel of Zwelgpyp. Aan het Wyfc Je ohtbreekt deeze Zak (*). Het agterfte en onderfte deel van den Hals, de geheele Rug, de Stuit, de middelfte Vederen van de Staart, gelyk 00k de kleine Dekveders der Wieken, zyn lichtbruin of Oranjekleurig en overdwars ichoon zwart geftreept, maar opeenige plaatfën onregelmaatig beiprengd met zwarte Vlakken. Het Dons, aan de Worteis der Vederen, is over Y geheele Lyf ichoon Roozerood. De zyd-Vederen van de Staart zyn wit, doch hebben tevens iets bleek Oranje-geels en blaauwagtig Aíchkleurigs. Ook toont zig aan ieder by de Punt een zwarte dwars - Streep. In îeder Wiek heeft de Vogel twee-of drie-en-dertig Slagpennen. De zeven of agt eerílen Zyn donker Aíchgraauw met witte Schäften ; daar op volgen omirent vyftien, wier G rond ten haï ven wit, doch het overige benevens de Punten, fcwart is : hoe nader zy aan h Lyf ftaan, hoe minder donker het Zwart is, yt welk in de vyf- of zes- en- twintigfte Slagpen geheel verdwynt. Daar op volgen vyf of zes geheel writte, en de overige drie of vier, die naaft aan de Rug ftaan, feyn daar mede eenkleurig. Het gantiche deel van de Wiek, dat op de Borft en het Lyf legt, is wit met eenig helder Aíchgraauw daar onder gemengd. Dit Wit beílaat de ruiínte onder de Wiek, wanneer dezelve geflooten is, van den Schouder af tot byna aan het end der Wiek, geheelenäl. De Borft, het. Lyf, de Schenkels, de Dekveders onder de Staart en de zyden onder de Wieken, zyn t*eenemaal •wit. De Pooten zyn grof en met kleine Schubben bedekt; de Voeten dik en kort. Zy hebben een ronden Hiél en drie Vingeren, welke altemaal voorwaards uitgeftrekt zyn, hebbende dikke niet zeer ípitíe Klaauwen. De Pooten en Voeten zyn vuil Vleeíchkleurig, wat naar het Aichgraauwe trekkende. Zo iemand aangaande de Ontleeding van deezen Vogel een ig Berigt begeert, hy behoeft maar de Memoriën van de Koninglyke Acadertue der Weetenichappen van Parys, van de Jaaren 1666 tot 1699, in het Tweede Deel van den=Derden Band, pag. 101, na te zien, alwaar men de Anatomiiche befchryving van zes Mannetjes frapganzen vindt (f). Daar in is nogthans geen agt gegeven op deeze zonderlinge bewaarplaats van Water, wier voornaamfte nuttigheid, naar myn gevoelen, daar in beftaat, dat het Wyf je, wanneer zy haar Eijeren uitbroedt, en de Jongen, eer zy nog vliegen en Water haalen kunnen, daar uit voorzien worden. lk heb deezen Vogel, friich en wel gefteld, van den Heer DANIEL GWILT in de (*) ÏPe maat van *t Zakje nehmende, dat hier by A is afgebeeld, kan ik evenwel niet berekenen, dat, fehoon raen het viermaal zo lang en breed begrypc,

daar in meer dan drie Pond Waters zoudé kunnen.] (t) [Zie de Natuurlyke Hißorie volgens het Samenfiel vanLiNN^us, l.ÉsêN> Stuk, btad& 292^ enz.]

I 2


36

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

de Melkflxaat teLonden, myhen hoog geagten Vrind en Bloedverwant 5 bekoríien* Een opmerkzaam en íchrander Man van Norfolk, die eenige der grootfte Mannetjes Trapganzen gewoogen hadt, heeft my verzekerd, dat zy menigmaal meer, dan zevenentwintig Ponden van zeítien Oncen, hebben opgehaald. P

L

A

A

T

XLII.

De Scbreeuwende Plevier (42); Deeize Vogel is van groótte als de grootfte Snep. Hy heeFt groóte Öogen, die met eenen Scharlakenrooden Kring omgeven zyn. Van den Bek af loopt een zwarte Streep onder de Oogen heen. Het voorfte van den Kop is wit, doch bo ven wordt dezelve zwart, en zyn overig gedeelte js bruin. De Keeíis, gelykookde omtrek van den Hals, wit, en daar onder is weder een breede zwarte Streep^ die den Hals omringt. Dwars over de Borft loopt, van den eenen Schouder tot den anderen, wederom een zwarte Streep, zynde voor *t overige de Borft, als mede het Lyf,' wit. De Rug en de Wieken zyn bruin, doch de grootfte Slagpennen meer donkerbruin. De kleine Vederen van de Stuit, welke drie yierde deelen vari de Staàrt bedekken, zyn geelagtig rood, maar het overige van -de Staart is zwart. De Pöotefi en Vöeten zyn Strookleurig. Een agterfte Vinger ontbreekt ?er aan. Deeze Vogels Zyn, zo wel in Virginie als in Karolina, zeer gemeen, enden Vogelaaren zeer hinderlyk, dewyl zy door afgryilyk Geichreeuw de andere Vogels verjaagen. Men noêmtze in Virginie Killdeer, dewyl haar Geluid eenige overeenkomft heeft met dit woord. Zy blyven 't geheele Jaar door in Virginie en Karoli^ na. De Kleur der Vederen van het Mannetje en Wyfje is weinig verichillende. Zy behooren onder de Plevieren, en worden van KLEIN de lang geftaarte Mornel geheten* De Zuuringhoom (*)¿ ff De Stam van deezen Boom is gemeenlyk vyf of zes Duim dik, en wordt by de twintig Voeten hoog. Hy heeft dünne Twygen, welke digt met Bladen bezet fcyn, die naar Peerebooms- Bladen gelyken. Aan het end der Twygen groeijen kleine witte uit één Blaadje beftaande Bloemen, die naar de Bloemen van den Aard-* hezie-Boom gelyken. Zy zitten aan körte Steeltjes op de ééne zyde van verichei* de dunrie Steelen, digt by elkander, en hangen maar aan ééne zyde van ieder Tak nederwaards, P

L A A T XLIIL De ppyfjes Trapgans (43).

Deeze Vogel was, wat de grootte aangaat, van het Mannetje zo zeer verichillende , dat ik hem voor eenen Jongeh ¿ nog niet volgroeiden Trapgans, zou gehouden hebben, indien ik hem niet in 't begin van de Meymaand te Londen gekogt had, op welken tyd, naar ik onderftel, deeze Vogels of nog piep-jong of reeds geheel volwaflèn zyn: het welk met alle my in Engeland bekende Vogelen, nog

lang . (42) Pluyi.alis vociferas. CATESB. Carol. ï. T. 71. Piaviahs Virgimana torqoata BRISS. A.V. p. 68. Charadnus vodferus. LINN. Syß. Nat. XIIGen. 88. Sp. 3. Syfi. Nat. X. Gen. 7p. Sp. 4. De Schreeuwer. NaP. Ä &F\V'&K1,adz"-255- • • • 1 r. Frut CU atl F nbus pi Puno ?rfiSlÄT.^ ^ 71. Aní " catis verla dilpohtis, CATESJB.T Carolf'TI. T.

dromeda Arbórea, Foliis oblongo-0vatis integerrimîs, Floribus pankulatis nutantibus, Racemis fimpliciffimis, GRON. Virg. 48. Andromeda Arbórea. LÍNN. Spec. Plant. II p 565 (43) Ótis femina. EDW. ^0. II. T. 74. Zie de Mer voor > opRaatXLI, aangehaalde Autheuren.


EN

ZELDZAÁME

V O G E L É R

37

lang voor dat zy den Oudérdom van een Jaar berëikt hebben, plaâts hèèft. De uit* gefpreide Vlerken van deeze Trapgans hadden, van \ eene tot het andere End, maar de langte van 66; aan het Mannetje, daarentegeri, wel van 88 Duimeri. Duswa¿ ren 00k aile de overige Lighaamsdeelen naar evenredigheid kleiner. Wanriéer men , nu, het ondericheid in Lighaamelyke grootte, tuiîèhen dit Wyfje en het voor befchreevene Mannetje, x(ri\ weeten, 2:0 moet mefi alleenlyk de Téerlingen zoeklén vari de gedagte getallen; door dezelven eerii jn zig zelf, en dân nog eens met het zélfdegetal, te vermenigvüldigen. Dus krygt men 287496 en 68Ï472; waar uit blykt, dat het Wyfje meer dan de helft kleiner is dan het Mannetje: eeri ondericheid zö groot, als ik nooit tuílcheñ de beide Sexen , in eenig andere Soort van Vogelen ¿ waargenomen heb. Zo zyn, integendeel, 00k onder de Roofvögelen de Wyfjes doorgaans grootèr dan de Mannétjes. De Bèk van deezen Vogel heeft even de zelfdé gêftaltë en kleur, als iri de Man* netjes Trapgans. De Tong is zeer ípits en aan de'zyden gehakkeld: de Bek vari binnen bleek Vleefchkleurig. De Water-Zak mankeerde geheelenal, en onder de Tong was voor dezelve geene 2odanige Opening, als in het Männetje. De Oogert ¿yn Oranje of Goudkleurig. De Kop is vuîlbruin en trekt naàr h Aichgraauwe* uitgenomen de Kruin, die zig ichoon Oranjekleurig vertoont met Zwarte dwâfs* ftreepjes. Het voorile van den Hals is blaauwagtig Afchgraauw: zyn agterile deel, dé' Rug-, Wieken en Staart, zien 5er uit als in het Mannetje, doch zyñ niet zo helder van Kleur. De Wiek is van deszelfs Wiek daar in verlchillende, dat haar Rand, die op de Boríl en het Lyrlegt, met zwarte Vederen bedekt is, en het witte, dat Jangs de Wiek, wanneer deèelve geiloöten is, loopt, héeft ¿o veel breedte niet als in den Haan. De zyd-Veders van de Staart zyn aan beide Enden wit: zy hebben in 5t midden eëne roodagtige VJak en digt aan 5t uiterile End afgebrokenë dwarsStreepen. De Slagpennén zyn, ±0 ver zy zig onbedekt vertoonen, zwart, doch haar gronddeel is wit. Jnwaards zyn de Wiëken, feo wel als de geheele onderfle Vlakte van het Lyf, even als in 5t Mannetje, wit. De Pooten, Voetenen Klaauwen, komen, wat dé geftalte en kleur belangt , in het Wyfje "en Mannetje met elkander overeen*. Eenige weinigen vari de grootfte Slagperinen hebben witte Schäften. I Van deezen Vogel hadt WILLOüGHBY reëds een körte Befchryving gemaakt, eri in dezelve, wat de maat der langte van den ßek tot aan het end der Staart aangaät, welke hy op zeitig Duimen begroot, ¿eer mis gëtaft. ALBIN, die hem náíchfeef, heeft den misílag voortgeplant, 5t welk tot èen bewys dient, dat hy den Vogel tiiefc onderzogt, ja moogíyk zelfs niet eens gezien hadt: want zyne Afbeeldingen, die van het Mannetje zo wel als van het Wyfje, zyn uit de Plaat, wélkë zig in de Memoriëri van de Akademie van Parys bevindt, genomen. Aart Zyn Wyfje heeft hf die lange Veertjes aail den ßek, öf Knevels gegeven, welke het Mannetje mäaf alleen heeft, en van het Wyfje is door hem geen woord tôt beíchryving gezëgd, dewyl hy in geen Autheur dienaangaande iets vondt, dat hy kon naichryven: *weshalve het zeker is , dat de Afbeelding van zyne Wyfjes Trapgans louter uit het hoofd gemaakt zy. Tenfryl deeze Vogel zo veelë voornaame Eigeníchapperí heëft, eri het ons ääri een volkomen Berigt daar van ontbreekt, gelyk 00k de ontdekking van den Waterzak geheel nieuw isj zo hope ik, dat de Liefhebbers de mededeeling myner Afbeeldingen en Befchryvingen voor geenen overtolligen Arbeid zullen houden. De Heer WiLLOUGHBY zegt, dat zy op Koorn, Zaaden van Kruidën, Kool, Paardebloems* Bladen eri dergelyke Kruiden, aazen. Men treftze in opene en vlakke Landftree* ken, in vericheide deelen van Engeland, aan) doch inzonderheid in de Vlakte vari Salisbury : weshalve ik 00k kdeeze Afbeelding, in *t verichiët, met de oude StoneIII. Deel. K WÍ¡


.38

I

VERZAMELING 'VAN

UITHEEMSCHE

ÉÈM verfierdheb¡¡¡1 $Iet den onlangs overleeden?TDoktor DOUGLASS heb ik vaà deeze Hen, w^fcik aa^zyn Ed bezorgd had, gegeten, en bavonden, dat dezel^ ve, inzónderhcid deBorí^ifert en zeer máfch Vleefêii, d#t ongemeen leteker was> tiitleverde. ||| j u De Auçheur^ die? van deezen Vogel h^delen^nSpn de volgénde. BELLONHJS ^yer de Natuur ^er Vogelen^in *t Franich, pag.236 : WILLOUX&HBY , in zyne Ornithologie¿p. i^§. T. 32. De Natuurlyke Hiftorie van de Dieren, van de KoningJyke Akademie der Weetenfehappen van Parys, welke in \ jaar 1702, door A. P. Sekretaris van/de Koninglyke Soeieteit van Londen in 5t Engelich overgezet, is uitgegeven, p. 196. ALBIN over de Vogelen behoeft niet nagezien te worden, dewyl hy, gelyk ge&egd is, zyne Afbeéldingen naar die van de Koninglyke Akademie van Parys gemaákt en de Beichryvingen uit WILLOUGHBY'S Werk genomen heeft. Hy hadt van Doktor DOUGLASS iets van den Waterzak in het Manqetje gehoord^ en dit allèenly^gemeld : want hem zelf niet gezien hebbende, wift hy niets van des* zelfs legging, nog 00k höe veel Waters deeze Zak wel bevatten kon: alzö de Doktor toen nog van de waarheid der zaak niet overtuigd was. Doktor THOMAS MoufiFET noêmt, in zyn Werk, aangaande de?natijur der Spyzen en derzelver toebersî* dingen, den Trapgans êen lekkere en gezonde Spyze. ^\>^>^>^N^>^>^>^ ^>@^>^>^>^>^>^ ^S>^>^>^^^)^

^ ÏV'^.

••';; '.P

L A

A|T.|

XLIV.

W

\"-

|: '

. . ;/

De Zee-L/fieurik of Zee- Mornel (44). Deeszè Vögel hffFe, ten aanziori van zyn Lighaam, eenen kleiaen Reop, bene vena* eenen regten, ipitien, .^warten, en één Duim langen• Bek. \ Geheele bovenfté deel van zyn Lighaam is bruin, doch daar onder vermengt ¿ig 00k eenig wit erf zwart. De Slagpenq^n der Y^ieken zyn donkerbruin; de Hals en Borft wit; dé Pooten en Voeten helder rood. De Vogel, naar welken deeze Aftekeningcgemaakt js, vloog by ons, ..pp eenen Reistogt naar Amerika, in't jaar 1722, op de breedte van 31 Graaden, veertig Mylen van de Kufl van Florida, aan boord en werdt dus gevangen. Hy was zeer bekwaarn om de Steenefl , die wy in zyne Kouw leiden ¿ om te draaijen; doch, dewyl hy onder dezelven zyn gewoone Voedzel niet vondtj kwam hy te íterven. Hier toe bediende hy ¿ig ilegts van de bovenílé helft zyns Beks, keerende daarmede, met groóte behëndigheid en zeer vlug^ zeífs Steenea van drie Porid om. Het ichynt als of hem de Natuur deeze Eigenfchap héeft toege*? deeld, op dat hy zyn Voedzel zoû kunnen vinden, dat waarfchynlyk uit zulke Wort men en íníekten beftaat, die zig aan den Oever der Zee önthöuden. Toen ik hem met de Reíchj^ving vergeleek, welke daarvan te vinden is in de Ornithologie vafe WíLLOUOHBY, die ik by my in \ Schip had* bevond ik¿ dat het evfen de zelfifä» Saört is, als hy heeft beichreeven. Het Paletblader- JîooMpje (*)¿ D§s?%Plapí^^ of vyf Voeten hoog,oSü. höeft verfôheide regte H9ütip#^^aen5 aan welken, vyf of zes Duinra&yckvan elkander, wedelndem en¡ (*) [Dittimehenge is een Verzameling van z*asyRf¿ Steenen, die op elkander als in de Lugt hangende geplaatitzyn, in |:midder»vaneen uîtgeftrekte VJakte, by Salisbury. Men heefc gegronde redenen.om te onderílellen, dat het een Heidenfche Tempel is geweeü. ^"c KlB mn Gmt Brmanme> AmilerdH5ß:t Diaaz. 124.J 4

(44) Morinellus markius. CATESB;-Cml. I. T; 72. Arenaria cinerea. BRISS. AV -V p 137 T 11 f 2* Tringa Morinellus. Um.'ML Nat. XII.' Gen. 87. Sp. 6 (*) Arbor maritima', Foliis conjuga^Pyriformibus, ^Plcein Imitateinftruélis,FloribuScemoüshS CATESB. Carol 1. T. 72.


ENZE L D Z A AM E

vo

G:E L E N.|

fcnkelcte tegen elkander over groeijeh. De Bladen íhamáíisgelyks aan Steeltjes^.die een half Duim lang zyn, tegen elkander over. Aan \ Steelcje zyn zy final; doch aan 5t End breed en hebben aldsár eèn klein Puntje. [Zy vertoonen zig als een doorgeiheeden Peer of^ever eenigermaate Paletagiig en als; een Ghineeiche Waaijer.] De Bloemen groeijen troswys5 aan Y End der Takken: zy ftaan op körte Steeltj^œ leder Bloem heeft eene Klokswyze gedaante, en geefc geele Puntjes uit. -.'r,-. .1 • - :

-, '.1 P

L

A.|À

T

XLV»

••:•:. "'"^>- :^

De Duif met drieboekige J^lakkeñ (45). In geflalte en gfootte komt deeze overeen met de grootfte SÖiÄ Mförize ÉtanÎI ÎDuiven, welke in onze Huizen broeden. Haar Bek is donker ofz^Iiffèn vanfatkoen als in de gewoone Duiven. Het verhevene dëel, tuflchen de Neusgafen, is Aichgräauw; de Kring in 5t Oog ichoon geel en bykans Goudkleurig. RondomMet Oog neemt eene helder roode Huid, welke geene Vederen^ieeft, eene taamelyke îuimte in, flrekkende zig voor-en agterwaards püntig uit. Degeneele Kop, de Hals, fet LyfVde Schenkels en de Dekveders onder de Staart, zyn licht Aichgräauw, welke Kleuir rondom de kaale Mêk der Oogen, aan het Onderlyf en ortder de Staart, allengs wit wordt. Die Veders, die om den Hals flaan, loopen alle in icherpe PunTeh uit, Jen zyn aan den Rand Wyñkleurig rood gezoomd. Het pövenite van de Rug,'alle Dekveders der Wieken, als 00k eenigen van de Slagpennen, welke naaft aan \ L^fftaan^ zyn ichoon roodagtig bruih, en trekken wat naar Roozekleur; doch, haar dat het Licht op dezelven valt, ipeelen zy 00k in 5t purperkleurige. / Alle de Dekveders der Wieken, benevens eenige weinige, naaft aan *t Lyf geplaatfte, Slagpennen, zyn zeer ichoon driehoekig gevlakt, en, naar dat de Veders in grootte verïchillendë zyn, hebben ¿y 00k de Vlakken grooter of kleiner, Zy fiaan aan \ End BèV Vederen, en zyn met haare Punten naar derzelver Wortel , met haare kortfte Zyde naar de tippen der Vederen gerign De groötile Slagpënnen zyn zwart, en haare Baafrden hebben helder Aichgraauwe Randen. De onderfte helft van de Rug enStuitis wit, en de Dekveders van de Staart zyn helder; de Staartveders donker Aichgräauw, enaan.'t End,* ter breedfe van meer dan een Duim, altem aal z wart. De Pooten en Voeten zyn, gelyk in andere Duiven, roodagtig van Kleur met bruihe Klaauwen. Ik heb myne Afbeelding, voor eenige Jaaren, gemaakt in het Paleis van den Her|og van Rífchfñohd te Londen, alwaar ik een paar van deeze Duiven zag. De geen, €ie dèzelven aan den Hertog bragt, zeide, dat zy uit de binnenfte deelen van Guinée, in Afrika, kwamen. Y Zyn wilde Duiven. Ik heb weinig anderen gezien^ van welken deeze, in íchoonheid van Kleur en Vlakken, overtroffèn werden.

De BabaMafcbe Reiger, Flamingo genaami (46). Defease-Vogel bekömt eerft in twee Jáaren zfne regte Kleur, zynde alsdan geheel rood; (45) Columba maculis triquetris. EDW. AV. IT. T. 75. Columba Guiaëenfis. BRISS. AV. I. p, 132. Columba GuindfeLiNN. SyfiPl0?%'B^Btú. ió|fSp. 16. mfi. 'Nat. WGen. 92. Sp. 9. Nä^Hiß. I. D¿ V. STUK, bladz. 446. (46) Phœriicopterus Bahamenfis. CHESB. Carol. I. A- 73« Phœnicopterus.- BELL AV. ipp. GESN. JV;T.

692. WILL. Ornith. T. 60. RAJ. AV. 190,117. SLOAN. Jam. II. p. 321. SEB, Muf. I. p. 123. T. 67. f. r* '¿Àià.Av. II. T. 77. ERISS. AV. VI^|32. T. 47. fl i. Phœnicopterus ruber. LINN. Syfi, Nat. XII. Gen. 79. Sp. 1. Syfi. Nat. X. Gen. 72. Sp. 1. Nat. Biß. I. D. V. STüK, bladz. 162,

K 2


40

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

rood; de Slagpennen uitggnomen, welke zwart fcyn> Een volwaíTene is zo zwaar als eene wilde Eend, en5 wanneer hy overend ftaat:^ dan heefc hy de hoogte van vyf Voeten. Hunne Voeten zyn gewebd als die der Ganzen. Het Vleefch is lek: ker en fmaakt bykans als dat der Patryzen. De Tong werdt, by de welluftige Romeinen, wegens haaren voortreffelyken fmaak, boven alle andere deelen van den Vogel hoog geichat. De Flamingo's bouwen hunne Neiten op kleine Héuveltjes in Moeraffèn, en zitten óp dezelven met de Pooten uitgeftrekt, gelyk een Menich op eénStôél gewboh is te zitten. Zy broeden aan de Kurten van Kuba en de Bahamafche Eilanden, en onthouden zig aíleenlyk in brakke Wateren. Wanneer iemand zig verichuilt, dat zy hem niet zien, kan hy 'er veelen magtig worden: want de Slag van een Musket doet hun niet in de hoogte ftygen: ook verichrikken de overigen niet, wanneer de naby hun zittende vallen en hun als h ware voor 't gevaar waarichouwen; maar zy blyyen met ítaarende Oogen en als verwonderd ílaán, tot dat zy grootendeels or by na allen dood zy*n. In Geftalte komt deeze Vogel den Réiger zeér naby; den Bek uitgezonderd, en, dewyl deeze een geheel byzondere figuur heeft, zo zal ik denzelven op de volgende Plaat, in de Natuurlyke grootte afgebeeld, voorftellén, en in 5t byzonder beichryven* Lk Hoornagtige gegaffeîde bruine Zee-Heeßer (*). Dit Ge\vas heeft een kort, dik, Stammetje, van ongevaar twee ÎDuimeh omtreks en twee Duimen hoogte. Dan verdeelt het zig in tweé Twygen, waarvan ieder wederom twee dünnere uitgéeFt, die zig óp de ¿elfde manier, en Melkens Gaffèlswyzé verdeelen, tot dat het Gewas ohgevaar de hoogte van twee Voeten heeft, en de bovenfte Enden der Takken niet dikker zyn dan een RaâVen- Veder Schaft. Zy laateri fcig allen als Hoorrr of Vííchgraaten buigen, en hebben eene donkerbruine Kleur. Het groeit in menigte op de Ondiepten der Zee en in de Kanaalen, omftreeks de ßaha* maiche Eilanden, waar in het Water uitneemend helder is. Ik heb ze zeer duidelyk, en by na tien Vademen diep, onder Water op de witte Rotieh zien ftâari;

¡|. /•

PL

A |À

T

XLVIL

"

De bruine Ooßindifcbe Duif (47). Deeze Duif is byña zo groot als de kleine Witte Tortelduif, welke by ons rtiaar alleen in Hokjes wördt voorgeteeld, wyzende deeze Afbeelding vry riaauwkeurig haare volle grootte aañ. De Bek is dönker zwart ; de Ring in \ Oog hoog Scharlaken , naar Goudkleur trekkende ; de j Oögen ftaan ieder in eene fierlyk blaauwè kaale Huid, welke voorwaards, aan iödei- Zyde, 2ig tot aah den hoek des Béks uitftrekt, en terugwaards, wat agter de Oogen, met eenen hoek eindigt. Het voorile van den Kop, den Hals, en de Borft, zyn helder geelagtig bruin: het agterfte van den Köp en Hals zyn donkerer bruin. Onder het Oor is, aan ieder Zyde, een lange, zwarte, dwars-Vlak, die uit zeer körte Vederen beftaat, zodanig, dat men haar niet ziet, dan wanneer de Vogel zynen Hals wat uitftrekt. De Veders, die zig onder deeze Vlak bevindën, hebben, by beurten b in vericheiderley plaaszingen* eenen groenagtigen Goudglans ; terwyl het overige van het agtergedeelte, en de

zyden (») Keratophyten Dichotomum fufcum. CATESB. Carol l. T. 73* An Gorgonia elongata. LINN. Syß. Nat. .XII. Gen. 341. Sp. 7. Roode Zee-Boom. Nat. Hiß. I. D XVII. STUK g bladz. 330. (47) Turtur Indicus fufcus. EDW. AV. IÍ. T. 76.

Columba fubfuíca medía, Iride croceâ, Palpebris imfrirais cœruleis. BROWN Jam. 468. Columba índica. BRISS AV. I. p. 105. Columba leucoptera. LINN. Sy/i. Nat. XII. Gen. 104. Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 92. Sp 14. Nat. H$. I. D. V. STUK, bl. 449.


:

EN

ZELDZAA ME

VOGELEN,

41

&yden van den Hals, eenen Purpergloed hebbem Het boveniie van de Rug, de Dekveders der Wieken, en eenige naaft aàh \ Lyf ftaande Slagpennen, zyn donker roodagtig bruin, .en ipeelen dik^ils in het blaauwe. De buitenïle öf grootfte Slagpennen zyn zwart.* doch wat helderer aan dé Punten : de middelile ¿wart b met groóte witte Tippen, gelyk 00k de Dekvederen, en dit maakt een íchuiníe Streek dwars over de Wieken. De binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekvéders onder de Staart, zyn fierlyk bleek blaauwagtig Alehgraauw: het laagfle deel van de Rug en de bovenfle Dekveders van de Staart zyn dohkër Âfchgraauw. De twee middelile Staartveders hebben het zelfde bruin als de Rug en Wieken, en al de overigè Veders, aan ieder Zydê, zyn donker Aichgraauw met witte Tippen van omirent een Duimbreed lang. Dikwils wipt deeze Vogel zyn Staart zeer ichielyk op, \ welk îk in andere Duiven niet waargenömen heb. De Pooten en Voeten zyñ gedêkt met roode Schubben : de Klaauwerl bruin. Myne Aftekening is gemaakt naar een leevenden, en ten opzigt van zyn Pluima* gîe wel geftelden Vogel, diè aan den Schildknaap TAYLOR WHITE toebehoorde. Mengaf my berigt, dat dezelvé uit Ooftindie kwam. Ik kon nergens de Beíchry* Ving vinden van een Duif, die met deeze oVerefenkoniilig ^as.

•-;••':'

:

p L A A t-

ïLviit.?aBB 19^

De Bek van den Flamingo in natuurïyke groo tie (48). Het zou ónnoodig zyn, van deezen Bek een andere beíchryvîng \è willen gèêVen, dan Dr. GREW ons daar van in zyn Kabinet der Koniiiglyke Societeit {Muf. Soc. Reg. p. 67.) medègedeeld heeft. Dus luiden zyne ^oorden. „ De figuur van De bövenfte is van agteren verheven, doch 33 ieder Snebbe is regt Hyperboliíclí. 35 van vooren efFen of plat, en loopt ipits uit als ëen Degen, doch met de Punt een weinig omgekromd. Inwendig heeft zy een verhevene hoekige Streep, die in het M Daar de Hyperbole haare 35 midden, overlangs, door de geheele Snebbe heen loopt. ¡>, hoogte heeft, is de Snebbe niet boVfcn een Kwartier Duims dik. De önderfte Sneb Doch 35 heeft, omtrênt die zelfdfe plaats, meer dan een Duim dikte, eh is hol. haare Randen breiden zig zeer zonderling, ter breedte van meer dan een Kwartier 33 Duims, naar binnen toe uit, en zyn wat verheven. Zy ¿yn beiden bezet met 33 zwarte, vreemd gefatzoeneerde Tanden: want zo noem ik ze, wegens de nut33 tigheid welke zy toebrengen. Zy zyn dun,*in taamelyke veelheid en evehwy33 dig gelyk de Tanden van eene Kam : 00k tevens vry kort, en ñaauwlyks een half 33 Kwartier Duims lang. Eene wonderlyke uitvindihg der Natuur : want door be* 33 Streep, kan deeze Vögel A hulp van deeze Tanden en de boven gedagte hoekige 5 K zyne glibberige Prooy dés te beter vail houderi.* Wanneerde Flamingo's eeten ('t ^velk altóos in ondiepe Moeraflèn geíchiedt,) leggen zy, door buiging van hunnen Hals, het bovenfte deel van hunnen Bek op den Grond, en beweegen de Pooten geftadig in de Modder op en neer. Hier door werken zy eën klein rond flag van Zaad, dat naar Geerft gelykt, om hoog en in den Bek, doch middelerwyl komt 5er 00k eenige Modder in, eh om die reden heeft de Natuur hun, aan den Rand der Snebbe, met eene Zeef of met Tanden voorzien, welke naar de Tanden van eene fyne Kam gelyken, door middel van welken zy hunne Spyze terughouden, en de Modder, welke zy tevens hadden opgevat, weder van (48) Caput Phœnicopterî naturalis magnitudinis.

IIL Deel

CATESB.

L

Carol L T. 74*


4*

VERZAMEMNG

VAN

UITHEEMSCHE

Van TÂg gee ven. Dit Bérigt heb ik van geloofwaardi^e ^Luiden-bekämen, doch self hun niet zien aatzenj 20 dat m het Gévoelen der gehen, die zeggen^tíat jtffVwÊ íchen, en ift jfl bjpMÍaér Aalen vreeten, niet wederleggeo;ííárí^ Ook^hynt Dr. GREW met zy ne glibberige Prooy, om welke vaii üfc^ftbuden de Tlhden gefchikt waren, iets dergeiyks te hébben willen aáñduiderilf De vlytige Heer Doólor ]i|DouGLASS'4íeeft dé geleerdé Wereld, door eene by* sondere en omftandige BëÉnryving van deezen Vogel, aan 2ij^¥érplij|t gemaalHsÉ Zie Nomm. 550, van defhilofophifche Transaren. Een zwar te HoornngligcZee-Hoeßer (*). SäS Sit • ' '$$$ II? ! "SsÄ^fe^i?^''" MiésŒffi^ v^2|3 DeeäeSoort is van de voorige verichillende door haare zwarte Kíeür> en dat zy een dikker Boomagtigen Stam heeft, welke door het midden van de Plant heen gaat, verdeeleq^e zig in veríchei<^e groóte Takken, uit welken kleinere Twygjes voortkomen, di^krommer eu dunner dan aan de overige zyn: zo.dat zy zig in 5t alg^ meen jg^íyk een Bladerlooze Boom vertoont. Zy groeit insgelyks tuflchen de gezegde Eilanden op de Rjptien onder Water.

^^^H|P L A Af.T-|- XLIX.J De Zwartkoppige Indißbe Geelvogel (49). Deeze Vogel, hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt taamelyk naar een Lyfter, doch heeft den Bek naar evenredigheid wat fierker. Dezelve is bruinagtig wit of vuil yieeichkleur:' de Kop en de Hals daar onder, aan de Keel, is zwart. De Kop ipeelt in 5t purpere, en het geel vereenigt zig met het zwarte aan de zyd£n van den Hals, Zaagswyze, gelyk de Afbeelding toont. Het geheele Lighaam, de buitenfte Dekveders der Wieken zo wel als de binnenfte, en byna de geheele Staart * zyn íchoon glanzig.geel. De grootíle of buiteníle Slagpennen zyn zwart, doch by~ haaren Wortel is de Rand geelagtig : de overige naaft aan \ Lyf ftaandeSIagpenneff* hebben geele Punten, en gelyke Kleur voeren zy 00k, eenigermaate, längs haaren buitenflen Baard. De Punten der Dekveders, daar zy op de grootere Slagpennen leggen, zyn geel, en daar door wordt, wat boven het midden van de Wiek, een geele Vlak geformeerd; hoedanig eene 00k van de Punten der binnenfle Slagpennen aan het onderite deel ontilaat. Op het bovenile deel van de Wiek, aan den Rand, is geel en zwart eenigermaate met elkander vermengd. De Staart beilaat uit twaaíf* geele Veders van gelyke langte; van, welken flegts de twee middelílen eene zwarte dwars-Vlak, die ongevaar een Duim lang is, naar het End toe, hebben; doch het imàlle End is geel. De Pooten en Voeten zyn donker blaauwagtig zwart. Hy heeft aan iederPoot, vier Vingers, ftaande als gewoonlyk in de Vogelen, met zwarte táai|¿^k flerke Klaauwen,, De t|eer JOSEPH DANDRIDGE, in Moorfields, heeft my deezen • Vogel prefènù gedaan, dien hy V|jn een zyner Bloedverwanten uit Bengale gekreegen hadt. Ik he,b 5 er ^M^^m^S^^^^^J^Ê gegeven, om dat hy met ëen Vogel, die by Zomer uit (*) ^eratophyton Fruticis ipecie nigrum. CATESB. ,^77. ALB. JV. IL T. 41. Oriolus Bengalenfis. BRISS. Carol I. T. 74. An Gorgonia Ventalina LINN. Syfi. Jv. II. p. 329. Oriolus melanocephalus. Syfi.'Nat. XII. Mt. XII. Gen. 341. Sp. 15. Platte Zeeboom. Nat. Hifi. Gen. 52. Sp. 3. Sturnus luteolus. Syfi. Nat. X. Gen. 94. (49) Icterus Indicus Capite nigro.

EDW. AV.

II. T.


•;,;.•,

EN

ZJELDZAAM E§V O G &VmW ':Ä|43

$!Àl heeter Landen in de Zu¡delyk€,;<Jeelen van Enropá5komt, en vaii?welken ALDROVANOUS de Iéïerus Plinii paaktÁveeJgelykheid heeft::' doch- ik heb den xnfydéù tôt onderícheiding de 2fôydrtkoppigè gehéten , alzo dé ander den géheelen Kop.geèl heeftj| uitgenomen een ovarte Sfreek, die wederzyds van den hoekï des: Beks naar de Oogen loopt. In deeze fcyn de Dekveders. der Wieken ¿wart, doch aan den iïiynen geel. Het Lyf is, in beiden, t'eeriemaal geel, en fcy koiäen beiden in Bengale voor, weshalve fcy ook beiden den naam van Indifche mögen voeren. Die het ! onderícheid tufïchen den een en anderen begeereri te zien, zulieft genen in WILLOUGHBYS Ornithologie , bladz. 198, onder den naam van Wielewaal zeer wel* doch ilegter by ALBIN voorgefteld vinden, in deszelfs Vogel-Hiftorie, het Derde Deel, pag. 19 j alwaar hy hem den Bengaalichen Geelvogel noemt, doch welken hy, volgens zyn eigene bekentetiis, maar uitgeichilderd heeft gezien. Myne Aftekening Van deeze beide Vogelen, heb ik naar höt Leven en volgens volkomene Ofigineeleri gemaakt. De hier voorgeftelde Vogel zal, zo ik geloove , den Liefhebberen iii dit Wereidsdeel geheel niéuw zyn. Ik heb in géene Natuurlyke Hiftorie of Reisbeichryving eene Afbèelding of eenig Berigt van denzélven gevonden.

f Â: ' Sfe> ;l P'-'-^fA- A .f 1 L, I ;#• • '• ••"••¡f; De Tffîttè AmÊikcidnfche Kçaanvogel (^ö)* JDeeze is byna zogroot a!svde gewoone Kraanvögeh Hy heeft den Bek brùin en zes Duim lang, aan\ End, zo wel^S^||âis ond^, aan den Rand, ongevaar een half Duim lang* met Tandjes tiitg^ieèder^ In de bovenfte helft der Snebbe loopt* van den Kop af tot over de helft, eene diepë eI¿He^e ßtoefl De Neusgatén teyn zeer groot. Van de Oo^ft^gaat, ichuinsnaar<||n Hals toe, een breede witte Streep, doch anders is de Kop bruin. De I|rui4tfs als Eelt zo hard, en met ftyve fcwarte. Haairen dunnetjes bezet,fdie *er plat ;ën zo yí op leggen* dat de Huid kaal íchynt te zyn, van eene roodäg^^|VleeichkleucS Agter aan den Kop is een Toupet van zwarte Vederen. De groóte Slagper^pç#yn zwart, de overige Vedefen van 5t geheele Lighaam wit. ¡p Deeze Beichryving heb ik opgemaakt liaar een geheel Vel van deezen Vögel, 3 t welk my vereerd werd; door een Indiaan , die zig daar van tot een TabaksZak bediende. Hy berigtte my tevens, dat zig deeze Vogels in 5t begin des Voorjaars aan deRivieren, naby de Zee, zeef overvloedig ophielden, en in de Zomer Weder naar \ Gebergte begaven. Naderhand werdt my \ zelfde van eenen Blanken verzekerd, die 5er nog byvoegde, dat zy een luid Gefchreeuw maaken, en dat hy deeze Kraanvogels aan den Uitloop der Savanna, Aratamaka en andere Rivieren omftreeks Sint Auguftyn, doch noöit zo verre Noordwaards als het bewoonde deel van Karolina legt, waargenomen had. De Snaphacm-Kögel Boom (*). Het dikfte deel van den Stam deezes Heefters is zelden dikker dan het Been van een Menfch. Hy heeft gemeenlyk de hoogte van vyf Voeten, maarichiet zyne

I

\ (so) Grus Americana alba. CATESB. Carol I. T. 75. EDW. AV. 132. T. 132. BRISS. AV. V. p. 382. Ardea Americana. LINN. Syß. Nat. XII. Gen. 84.. Sp. 5. Syfl. Nat. X. Gen. 7Ö. Sp. 5. Nat. Hiß. I. D¿ V¿ STüK,

I

Tak

"

bíacfe. 190. (*) Prunus Buxi folitf cordato, Fttiftu nigfo rotim* do. CATESB. Carol I. T. 75.

L 2


I

VERZAMELING

VAN

VOGELEN.

Takkeñ digt aan den Grond, die zig vry ver uitbreiden. De Bladen 2yn 5io ftyf alâ *3e Bladen van Palm, en hebben ook dergelyke grootte, met eene uitíñyding aari ^t End. De Beflên hangen, aan de kleinfte Takjes, aan Steelen die maar een half Duim lang zyn. Zy zyn Kogelrond, wat grooter dan een zwarte Kers of Kriekj l>kauwagtig zwart, en bevatten eenen enkelen Steen.


Tat. I

Ç <£¿uuzríl<r ¿ul istts. d-ecttv.

Birteo cmeretLS

er ajcMuríiee x?uf]c -»it air.

J^^iL.Sea^manrt' jctiws, et- ¿petul. ^7<rrmw,

La Bttze C en ¿bree


te

i-. ¿¿^ !..

£^: mrpûrfarbegVfjtpaiïie

Tat.n.

SIS' ' - 'S'.^^^fe^^'*" " ' J^# Setytfutnn,fiulps. et qcetU.'MrmtÊ,

Hirttndo purpure êL.

L%u?vu^riunL. Sac. Caes. tAiajeßzdis.

WÊSÊÊê

Martinet couleur ae pc^irp re


TaVm

er tt,etj emite rotíjítcíj-tírauue Jcmnf ôï> ex

es<6ös?är-.

ôn*rLJ?i*tf. Sac. Caes. <Mafeshzéis.

Lanius fulytts criftatus

~N° 3.M7l¿,

J*dl +felu77nann,

¿xups, oír &na¿a, ,

LSL Pie- Griecne -Rouiffe. A upee ?


er mit entiben

^CM-CU

,

Tah.W.

cat/le jjraurjû baects TUOTIS ,

Mi

^•Ca&fbtr as&i/zts. dearv.

Mufoèapa criftata venire luteo

%~4L, Jeturmanrt Jena?s,

N°4 mmi

eir^cua^.^fèrrtmi,

Leg preneur deMouckes huppé


TafcV.

er rletujte ÄetmfaDer.

O

Cibm, ^Lrtt/w. Sac, Caes. .ALtieit,

Lantus minimus.

MêêèêM

Lap etite Pie - Grieche.


^^41 JeJurntartrv epeusd', '^V^rtrni^raae • ¿*crrtIPrzv. Joe. ¿àés.saajeftxtér*

Mulcicapa Nigrefcens

Preneur de Mouches noirâtre


Tab .VII

à er hù)wn%Çc\ye^£tmÎ0Î)e.r xnxt dem cytfeffôWtcten 4$cfomtr&*

Jíé/ÍL^eltaTTva^ttv Jeito*, eé- gema. .

ycduarÁf ¿u¿ im/* Mart.

L anitu, caudâ forcipata

N.°.7.J22&Z«

La Pie des Indes, a qtieue fourclme.


~f?e.v ílettte frct^e $lte(ymße«ier*<>per rvtQítuai&e ^Itectenßecrjer.

Tat .VIII

drear butrv fitze¡furribus ear -fvh&n&TVj

Jz. Caéijby a,íl vi*/, dein

Cum, J-rus. Stic. ¿aas. ~/ít¿u¿s{r.

MufcicapsL fufca. PetitPretieur deMouckes b run

N.°. 8.SF2&2.

Muícicapa o culis rub ris. "Preneur de Mouches atot^yeux roure?.


Tab. DC

Ç • oduards a.d vas. ¿¿¿¿tris.

^ucultLè fulvixs, maculattus.

BT

tiro fît aenecvte ílucnmef.

¿Junv^Prtv. Sac,Caes, tAtafeßadzi?

StSfi jeh¿nrutnrv ¡cuips, tir gàevotœt,

Le Gi* an a Cerneóte tacheté


Tab.X

*sí¿. Seít^nuzna. Jculps. et çecuJct

Mufeicapa Corona rutra

üienv '^nru/. Sac .Cae^.^/íaferazéi^ ,

Le Tyr an


Tat) .XI

er (oÇîPctrîe tttfctatttícfje âotcrctucf.

JA^t&œ«**' /"¿fa s- ^^cu^' rfe••Ctcrrv^R^y- Sa^c , C oes, ^Adj ¿sé:

CUCILTUS

In da cut» mjrer

LaCcmcou. noir oles Indes


crthe \¥lte^enftecffer.

Muicicatpa Rubra.

N?.¿£ M3ÛÏL.

Tat. XII

Preneur de Mouches Rou<r


Tab.Xffl.

Grämte adQeïtt tn&tamjdje (¡tucmuefer prcume

\

J,*/H.,S¿turma*av Jeucps. et~ excuJL, $/<rrtme?a'ga&

Le Coutccru brun et tacheté. CWtiWs Indern ,fufcu* | maculatus ;\

TS115MIU.


Tab.xiv:

tALûai&'hy aZims. dean .

ParuLS Críít&tu«

Jti/ítSeagmanrt, /cuirs, etreœud..

N.°. i4fjzfl&u:

JVIeXan<re liuppee.


Tab .XV.

¡>

Mm

(X\X\

á&sm

C.¿du¿trdj ad im/, dehn.

Otixs Amène anus

¿•*/U Jcktrmanrvjaupj. et- epeud .

1ST.0. 3SM1IÛH.

Le Dtxc :


Tat .XVI.

Raruè uropygeo lute o .

NÄ ¿ÓJUllaL.

Mefanjre au croupion Jaune


Tab.xvn.

teyoffie tuet

e

-salas*»*

.••-

S^^s

i ^ ¿du¿tr¿Ls

¿uL -WAS, ¿Le-hTis.

Alucö albtxs. clitJLnitxs

Cum^Fnu. Sac. £aej, Jùjefixéu?.

J- dL Seka-manrv Jculps. et etœuadr rffartnïF.

Le grand Hibcrw blanc


te t3rommtjcne JÍtetíe*

<Arûûr ¿t¿Jmmujxerurus aunsj»

1

Is.

i

S"!

11 Mm

m

mËrn--

"' '$&#*

Partis B aliameafis

Mefange deBabam'í


Tab-XIX

Ifetteoue l

J1. sÉ., Sea^mawt f cita?s. et exeucù.

£. ¿dtucnLr ad I/TV , ¿Ucttv > Gwrv'Trw. Sac. Caes, tSUtärnzduf.

Ului a, Accipitn af finis

O

Le petit Faux on Chouette


Tat). .XX

üunv'^P'rtv. Sac. ¿¿iês> ts4uifeßueus

M^LtSéluftrtann, jcujps. et- ¿œcua,. ftCrtmb.

iVLefan<re aix Capitcnon nqir.


Tab.XXI er-ÍBCüJ-^aof- DBtíí, ober fíeme (¡UtispeCcÇer

G. ¿'ctHJzrdj' ¿u¿ isw, ¿¿¿un,,

C ap ri muí «rtts minor ,^zz ¿22 csmus.

CurrCPrw. Sac. úz&$. ytiaje/urtij N.° £«J ffllJwL

S, i/fl. cfelupfuittrijcutp'j\ et eveud..

LeWliip-poor-Tvill, on Petit Tette-ckevfé.


xíctratertmetíe

<^.Caàyhy ad -vus. dean*'

Paru« amène aniw lutefeens

Cutfv'^Prvf. Sac, Caes, é/iíafé/iaéuf.

Tab. XXII

Jí*/£,tfeaant¿tnn, /cubs et eretuL .

<re trttne de l'Amérique.


/-

f-ri

Tab. XXIII

te CJraltltlche

P

'A

ter -%^ou-can aenant S

f.^fl. .SeLmvamv ítxntd.^^n'tmleraa^ .

£-¿auar¿ls ad- -vw, déhrt"

Cu^iTPrit^t Sac. Cats.¿thyest-.

Pica Brafilíeníis

L e Toucan ou la Pie áu Br eñl


Tab. XXIV.

e amencantpÇepîfUfe mtt

4 utàe/hs ajttsù>, deiáv.

Parus am erie anus «çuttur er lute o .

C-u*rv'T*rtv, Sœiûi&f. Jù&eshUu .

1$°.Ü4 MTfed

.

1

1' A

iVLeiang'e de 1 Amérique a la g*org*e jaune.


I'at.XXV.

ÉlrauTODTttter (twiutltieeryt-.

ü ¿eUutrd/f ¿vil vw, dehn »

CtmuPrnntSac, Caes. Jbqefbœtw

Pieus,viridiô,capite cinéreo

L, e Pic vert, tète grife.


XXVL

Parus luteum

M. efanjre jautne.

T$m~端6M'lfcl.


TakXXVlI.

t-T

íchtpar^e und nmíje cnmeít(cne ^paían mtt íemer Brame

; ezeud.

/ £icnv~2irU>, Sac, Cctej¡<ÂLueft. -rw alian '~c ' delà, 11 v^h-iiié'iSotï^et nv^^J^^^5^^ ' T J^erh. blanc, a/w

cum. £oem.eü.3L , colare xulrv.

N° <Í7MlfwL.

1* Femelle \


laKxxvm

¿htm, TT*Ó>, Sac, CaéJ, .Àlafejtœivtr,

Parus frinpilaris

TX?.2SM7ÍAl.

Jiefang* e -Pmfon


Tat. XXIX

iger ci)iue(i(cije^^ttianem)fau.

aunt j?Vw, Sac, Cats. tAtateJ-b&tzsS

i nalianm, alis et catida;oculatis

s *s% Sehomanrv jctup, et etzctuL •

Le Paon-Phaifan de la Chine


as y5o Itbrttcr) ett +\^untrtiv0<x¿iexv S'

2. ¿%. SeuoTTiJpmi fculp, et earcua,.

^.Caé&'by' a¿l iff, Marl

Ctent'yrk'- Sac. £a¿s. */%afeftxa¿

MelWora avis carolmeniis

Tab. XXX

L e Colibri


Tab.XXXI

Çtduards aJ, w. deUn .

¿karL^h^tt/ Joe. Caœâ. jaofe'hdts j * J^ali anus/varus colorlbus iplendLidtJLS. ~N° 33.JB7£<¿¿.

V. Jecurniann. culp et çvauL .

S

Le PKaifan belles-couleurs.


•^r jrluofttfÂnavyev mît

Tabxxxn

Abu, frUa Mzencœruv ferrcvba,, ftcrrlniâ j>entzpetzd¿t albir, ta fp-ícairv ¿¿fyofctùf FltJi,FÁyt,T¿b.US /i.

qreutl.

u.


Tab.xxxm

'te ^enne des 9aÇanenvfc emenv^au-en ausSnna,

Foemellae preceaentium INP'öpetäJ.

~N° 33.ffll£eä

L a Femelle duPaon-Pkaifan, de la CWe.


ich es ^tffhïccx\woi7i>)iein

Tab. XXXIV;

t¿r Park, -Í4J-4 :

J%., Combi/ £ul -vn/. del •

Rutieilla Americana

TsT.°. 3 4M^lmL I

L e Roffignol de muraille de l'Amérique


Tab

~&a& vc njupt^e J^ebnuhrt aus "dtr ^ffl&rvtarer

Ç ¿¿uucrds ¿id istv, d&uti.

:

$^T?

¿htm Trw. SíVC, Cues, síuq efizchif.

Per dix ruffa, Africana.

"Ñ?. 3SMlXaí:

j~ «yï Jecurrnottrv Jctupj, et e¡cctuL.

W&%

La Per eux rouge de Baroarie


r^Jas xlerne

Tab.XXXVI

^%%Ww MU,

Ruticill a jmmor mera %

tit Rouge-queue noir


Tab XXXVII.

£/duards ' ä#' isn>, cuurv .

CCS

WW flccftcÇt c WajUímiju

-''/V.'-K'V

Vr o Phallus ' mm o r, dm ericantu

IztfivTrtt/ Joe.¿a¿j. Jügijiuttu? ,

N ° 37. Ml/ml

'

'

L e ïr an c olini t run-tSLC li ete.


Tab. XXXVIÍÍ

¿arrí.

ff*ejccucL,

<^£ ^,

Ifpid su

NÏ&8MIU.

Li-Alcyon


Tab.XXXIX..

&. ¿dzutrcU cuLt/a/, ¿Lean,.

L a<^*opus

as tpetiîe

^rtrhuhu

¿kartT'ra/.Jac.i^LeJ, ^ÂLaepzcka.

J: ~4L. J'etzgiritatrL fciup', et&zcul

LSL

Perdrix blanclie.


raune

Tab. XL

alle *

-LS4 Ico^Ltb, M Sect, J.2,

¿ttrrt ^P-rtf Sac. ¿a¿j, ^ù&é/taà<?

Gallínula Americana

Le Rale del Amérique


TahXLI

Cr. £ ¿maris Whw, dectru

Olis,:mas .

IsH. Seturtnamh fcuws, dr ¿pauL .

&tnvJPrw. Sac, C¿us, j^efixchj

-NT.^MTAeíl.

U Outarde Maie


1

($ c HH

er T^chre-ndibtv

ZyQ^a¿rJh2uvrL- ateud, ,'Tvtrrmwtrotte.

~ zCtdzfby ¿to. vn.v, culttv ,

Piuvialis vocrferus.

TaJb.XL'n.

CianTPrt^. Sac. Ccuj. <ALy'¿Jimu^ >•••?&& m¡m-

Pluvieur Criard.


TakXLÏÏI

F

te ^ravvhemtt i

¿f ¿duardêi eul-iAv, ¿Uzn,.

Otis foemellat

J^¿¿ Setzgrnartrv Jcutps. et epcua,;

N?.43 MBuä.

L» Outarde Femelle


<Àrh<7r ~77tuf,U¿rn¿^rfuais ccrrmt^¿dis jtyrLforrtus ¿once -jriAjmzizctz imiruc. iis, fl¿rrwus racanafös adzîs.

-Z*^L Seaprnarm, fctihrs, et eœudl.

^n CmcliLs '^cmeri /Vi 11.-p.

3XL

-N?.44M%¿.

Ail «mette cle Äer.


Tat.xïy.

te Suwe mtir^rerjeeftenieît jYitctext

Columba, niaculatis triquetns notata.

^.^S.WIQ

LeR^eon aux taekes taangnilaires


cnxixncu) -tënoenico&itr

Tab.XLVI

'%^ahtymrtzm,'^Pi^^

Jl.Cœbejpy ad vus, dJzrL. ùIWL

Plio enicopterus Bakamenfis

^Pitf. S&c. Ca¿f. ¿Ëatef-b \

•H«4ßwina.

Iy£ Jêuarruutny fculp, et epaul

ïïamant.


TabXLVII

te í: braune tu5tantft?he ^ú-ube

Zsil SehimtartrL fctup, et qccuÄ .

Turtur, IndicuS/fuTctLè

L © Pig* e on Dritn deft In aeg


Tab XLVm

J^U SekamanzvfcuJpj. et ¿¡paid.

Caput rhoemcop te ri naturalis magmtudims .

ue Bec du Flamant de g-randeur natur elle


Tab .XXIX

Ç, ¿Eduards ad -tsw. delcrv \ ' J.»4i Jeh¿mi¿crtfv 'ciup ettganid.

Icterus Inaicits^ápite m<2pro .

Le Loriot a tête noire des Indes


iat> . L

*>H, Catahy

ait *w deixav,

Grits americana alo a.

J^'. J'ehamttnn, fe. et qeeu¿L •

~N°.ÓO.MTkaL

Grite blanch e cLe.T Amérique


VERZAMELING VAN

UIÏHEEMSCHË ti» ZÉLDZAAIVÍE

V O G ELE M VI E R 'DfÉÎ'D'''::E|E''JL

^i-WÊÊX'.^ L A A tf-LÎ. BHËBBflft I ï)e kleine Spotvogel ($i). Ik heb deezèn Vögel de Kleine gérioémd, dewyl hy irny in lang fco grööt met voorkomt als de andere Spotvogel, dien ik üit het Vafte Land van Noord-Amerika heb zien brengert, en van welken ik, zo wel als van deezen, Aftekeningen heb. De Heer CATESBí heeft 'er, in zyne Hißorie van Karolina (*), ook eenen voorgefteld , dien ik'.voör den Groöten houde. De tegenwoordige is van genen bok daar in vêrichillénde, dât hy aande onderfte Vlakte wit is, welke in de andere een Jichtbruinagtige Aichgraauwe Kleür heeft. Hier vertoont zig de Vogel volmaakt yan Natuurlyke grootte, doordien ik hem in alle zyne Deelen aigemeten heb. Dé Sneb is dun > täamelyk regt en donkerbruin. De Vogel heeft wederzyds* boven de hoeken van den Befc, kleine, ftyve, donkerè Borneis. Van de Neusgaten loopt, door het Oog heen, een donkere Streep, en boven ieder Oog, van heu Grondftuk des Beks af, een witagtige Streep. | Van boven is de Kop, het agterfte van den Hals, als ook de Rug, AíchgraauW, doch met eenig bruin geíchaduwd en daar onder gemengd. De zyden van den Kop, het onderfte vah den Hals en % Lighaam, de Dekveders onder de Staart en die aan de binnenzyde der Wieken, zyn wit en op eenige plaatíen wat Roomkleurig gewölkt, Het Aichgraauwe van de Nek en het Witte van de Keel, is op de zyden van den Hals geiprenkeld • dewyl die beide Kleuren door elkander loopen. De Veders der Wieken zyn meéft van dergelyke donkerbruinagtige Aichgraauwe Kleur, als de middelfte Veders van de Staart. Het Grondftuk der middelíte Vederen van de Wieken is wit, de Tip bruin. Eenige weinigen der Slagpennen naaft aan de Rug hebben witte Tippen, zo wel als de ry der Dekvederen naaft boven de Slagpennen. De witte Tippen naaft aan de Rug zyn de kortfteñ, die naaft aan den Buik zyn langer, en hebben ieder een donkere Vlak* De kleinfte Dekveders hebben eenige weinige kleine witte Streepjes overlangs. De Rand van de Wiek is wit.. De twee buitenfte Veders van de Staart zyn geheel wit: die daaraan volgen hebben alleenlyk de binnenfte Baarden wit, en de overige Veders in \ midden zyn donker bruin. De middelfte van de Staart'zyn wat langer dan die aan de zyden. De Pooten en Voeten zyn, zo wel als de Klaau* wen, zwart. De Vingers ftaan op de gewoone wyze. De Sehildknaap, T> WHITE, van Lincolns-Inn, heçft my deezen Vogel, àk van Jamaika gekomen was, wel droog bewaard zynde, prefent gedaan. Zo ik my niet bedrieg is deeze eigenfte Soort, door den Heer HANS SLOANE, in zyn Foiamm Turfus cinéreas minor. EDW. AV II. T. 7g. 1 urdus mimus. BRISS. JV. IL p. »62. Avis polyglotta. WILL Ornith. 305. Turdus Orpheus LIN*. ùyfi. Nat. XII. Gen. 107. Sp. 11. Syfi. Nat. X, Gen.

IF. DeeL

|R 8. Kleine Spotvogel. Mt, Hiß. 1. D. V. St. bladz. 489 | | (*) I.D. pag. 27. Zie de LIV. Plaac in het Tweede DQQ] van deeze Verzameline.

M


46

VERZAMELIMG

VAN

UITHEEMSCHE

ríe naar Jamdkà S Vol. II \ Pag. 306. Tab. 2*6 ¡ feefchreeven en afgebeeld. Daar is 00k een Berigt van twee Soorten deeper Vogelen uit het Werk van HER. NANDEZ getrokken, dit men in h Engelich vertaáid kan viflden in de appendix van WiLLOUGHBYS Ornithology, pag. 385- Aldaar worden zy Poliglottos en Tzau* pan geheten. Zo iemand begeerte heeft, om deezen re vergelyken met den genen, die ikoaderftel de Groóte Spotvogel te zyn; hy kan hfet Werk van den Heer CATESBY, op de aangehaalde pkats, nazienj ai waar hy daar van een göede Afbeelding en belchryving zal vinden.

p" ^^^^S:-^SP L' A A T . "LH. • - •- , Ùe BImutoe Reigèr Wn Karolina (52)*. Deeze Vogel weegt vyftien Oncen, en is wat kleiner dan een Kraay. Hy hdeft den ßek blaautf, doch wat donkerer naar de Pûnt toe. De Oogkringen zyn geel. De Kop en Hals ipeelen in *t purperkleurige, doch voor *t overige is hy Völkömea blaauw. De Pooten en Voeten zyn groen. Aan de Borft hangen lange fmaile Veders, hoedanigen oök agter aan den Kop zyn, en deeze hebben de langte van eeri Voet. Dergelyke Vederen ftrekken zig 00k vier Duimen over de Staart heen, die een weinig korter is dan de toegeílagen Wieken. Men vindt niet veel vari deezö Vogelen in Karolina : 00k worden zy 'er zelden, dan in \ Voorjaar i vernomerí. Van waar zy komen en waar Zy broeden, is my onbekend.

- %

^ :3?i " ^S '.I 1

A

4

Ï '^^^M-'^t^ : l"\.r

De groene Indiaafißbe Vliegenvanger (?3). Deeze Afbeelding vertoont het Vogeltje in de Natuurlyke groottê. Het is 'er em% dat tot de Dunbekkeñ behoort, en dus van de genen die gewoonlyk Infekten eeten* Het heeft dein ßek zwart of donker, by den Kop een weinig naar ?t Geele trekkende, en iets of wat nederwaardsgeboogen. De Kruin van den Kop, endebovenz^de van den Hals en Rug, zyn van eene vry donkere Groene Kleur: de St uit en de bovenfte Dekveders vâb de Staart zyn wat lichter groen. De zyden van den Kop» de Keel, Borft, Buik, Dyëà, en de Dekveders onder de Staart, zyn Geel, met Groen een weinig gewölkt. Aan den Kop en aan de zyden van den Hals, verfmelt het donkergroen van de boven- en het geel van de onderzyde, in malkander. De Wieken zyn donkerbruin of zwart. Eenige Slagpennen hebben den rand der Baarden geel. De eerfte en tweede ry der Dekvederen, boven aan de Wieken, hebben witte Punten, waar uit, aan'r bovenfte van de Wiek, tweè witte Streepen ontftaan. Binnenwaards zyn de Veders der Wieken wat helderer dan aan de buitenzyde. De Staart isr even zo donkergroen als de Rug. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin of zwart. - Ik heb dit Vogeltje den Heer DANDRIDGE te danken , wten het, benevens anderen, uit Bengale toegezonden was. Alzo ik geene beichryving daar van heb kunnen vinden, dagt ik dat deszelfs Afbeelding den Liefhebberen niet ongevallig konde zyn. TA?

U ADdfi-œT °íS&IT: Cr

L T 7tf W

K -

'

IM

Mufcîca a fndîca

P

SÜ ED*. AV. II. T. 75>-


£*r ZEL DZ A A ME V O G ELEN, Dé Engeliclî^ Vogeljes, dieser *t natóe mede overeenkomesí, fcyn het Gbittihaaií^ je en een klein ged* Vogeltje, dat nog geen naam heeft, zyíide van den Btssr WILLOUGHBY, in zym ürtmbabgy r pag. 227, 228, beíchreeven. Het myne körnt met het eeríigemelde in Kfeur en Vlakken der ^idken overeen, doch 5er ontfe^eekt de Goteágeele Sftöep op den Mop aan* zynde daarentegen bet Lyf heiderer ran Kleur en de Staart langer. Met hat andere, dat op de Wieksn feene Vlakkáa feßfefi, komt het nog mimler overeen. Het íiiyne íchynt ook byna de felfö grower te zyn dan één van beiden. Ik geloof dat het behooren sal tot het Geikgt van die Vogeflies, welken WILLOUGHBY, in zyn Ornithology, pag. 2*6, • Vygefl-eeters (Becca-% ßgo) tytelt y die gelyke Geftalte en Gtrootte hebben, doch van waken geen 20 ! Qt®en is als het hier afgebeelde. %•/•' •

•• • 'Vfl' '

:1|

P L A A Tf;-_ LIV. f • ;•

; :

\f

,

M

!Eh khine witu Reiger van Karolina (f4)*

Deeze Vogel is ongevaar zo groot als de voorgaande bla&uwe Reiger. 2*yne Sn$& is rood: de Oogen hebben geele Ringen: de Pooteü en Voeten zyn groen: de geheele Pluimagie is wit. Hun Voedzel beflaat in Vißcheß, Kikvoríehen, enz. Zy onthouden zig*, gelyk andere Reigers, aan Ri vieren, Meiren erhMoeraflën. lkge* loof wel dat zy in Karolina broeden \ doch heb *er nook eenen in de Wkter gezien» Heeßeragtige khaawgroene Ketniia, met Ahornbooms Bladen en J^leefchkleurige Bloemen (*). DitGewas maakt gemeerilyk vericheide Stammetjes van vyf Voeten hoog, met Hreede, uitgeineeden , Wollige Bladen«, gelyk die van den breedbladerigen Ahorn* boom, met zes Inihydingen. De Bloertien groeijen troswys aan h end van den SteeL Zy zyn bleekrood, met vyf Inihydingen. De Vrugt is rond en geribd, bykans zo groot als een groóte Hazejnoot, em bevat veele kleine zwarteZaâden* Het groeitrtusichen de Rotfen op de Bahamaas-Eilanden. i|Wc'-5'^::

'"

P L AÎA T ' LV. ħ.;/-*. V;|fr:

Het kleine Amerikaanfche Koodßaartje ($5). De Afbeeldiñg fielt dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte voor. Deszelfs Sneb is regt en dun, maar van den eënen hoek des Beks naar den anderen wat breed, van Kleur donker, naar den Kop toe bleeker en aan de Tip zwart. De Grondfteun van de Bovenkaak heeft wederzyds zwarte Haairtjes of Borfteltjes. De Kop, Hals en Rug zyn zwart j zoookde Wieken aan de bovenzyde , uitgenomea het begin der Slagpennen, dat Oranjekleurig is; doch de kleinfte Slagpennen, naaft aan de Rug §. zyn t'eenemaal zwart. De zyden des Lighaams , en alle de Dekveders onder aan de Wieken, zyn hoogOranjekleur* Om dat dit een van zyne grootfte ichoonheden

I. (54.) - Árdea albaIminor Carolinenfîs. -CATESB. fcf

Carol I T. 77. Árdea alba Roítro Pedibufque viridibus. BRISS. AV. V. p. 435. Ardea aequino&ialis. LINN. %fi. Nat.Xll. Gen. 84- Sp. 25. Syfi. Nat. X. Gen. 76. Sp. 19. Witte Reiger. Nat.I$ß. I. D: V. Smfc,y b]$dz. ém Doch LiNNiffiüS' itelt de aanhaaling twyßlagtig. (*) Ketmia frutefcens glauca , Aceris majoris folio iongiore, ferrato, Flore carneo. CATESB. Caro!. I.

I T. 77. i -

:

' " ÍSf

:

%

(55) Ruticilla minor Americana. Epw. Av. II. T. 8®. Serino affinis Avicüla, e Croeeo & nigro varia¿ SLOAN. Amer. II. p. 312* RAJ. AV. 188. Mufcicapa Ruticilk LINN. Syfi, Nat. SEL. Gen. 113. Sp. 10. Motacilla Rudcilla. Syfi. N?t. X. Gen. çg> Sp. 15. AmerikaanfchqRoodßaarc. Nat. Hiß. L D. V. Stui, bladz. 577.

M 2


4S

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

is heb ik het Vogeltje in dit poftuur afgebeeld. Het Zwart ftrekt zig van de Keel ¡à een tfompe Punt op de Borft uit5 en van daar loopt längs den Bulk een witte Streep, welke allengs breeder wordtj zo dat de Schenkels en Dekveders onder aan de Staarfc, geheel wit zyn > uitgenomen eenige weinige zwarte Vlakkén aan het agterile van het Lyf. Wanneer de Wieken geflooten zyn, vertoont zig nogthan* vry veel Oranje aan de Borft. De twee middelfte Ve'ders van de Staart zyn geheei zware, alle de iyd-Vederen Oranje-kleur aan | beging doch aan de Tippen * zo wel ais de Pooten, -Voeten en Klaauwen, zwart. De Heer COWEL, Heelmeefter in de Lombardftraat > heeft ftfy begunftigdmet ? een gezigt vân dit Vogeltje, 't weîk hy, met eenige anderen, Van Jamaika bade öntvangen. In de Hiftorie van Jamaica, door Sir HANS SLOANE* vond ik 'er we¡ een befchryving doch geene Afbeelding van; naamelyk, in \ II. Deel, bladz. 3i2> onder den naam van mar een Kanarie gelykend^ zwart en Saffraankleurigboni ¡¡¡g gelt je. De Heer CATESBY heeft 'er, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, ia \ I. DEEE, bladz. 67, 00k gewag van gemaakt, en 'er een Afbeelding van gegeVen (*). Hy zegt : dat deeze Vogeltjes zig in digte Boflchen van Virginie onthouden, lautende zig alleerityk by Zomer zien, en dat de Wyfjes bruin zyn. Hy noemt hetzelve Roodfiaartje, en, dewyl my deeze benaamiiig zeer eiged voörktoarh, H ik hem hier in nagêvolgd. De Heer SLOANE hadt 'er geen Engelfchen fiaam aari gegeven. Aangezien het een Trekvogel fe in Virginfe, geloof ik zal het op Jamaika 00k zodanig zyn, alwaar het miflehien 2yne WinteHcwartiereri houdt: doch hier Van heb ik geen Berigt gekreegeti. Deeze Plaat was reeds gemaakt eri mën met A£ zetten ver gevorderd, eer ik my herinnerde, dat de Afbeelding zig in 5t Werk van CAT^ESBY bevondt: anderszins zouik dezelve agterweg hebben gelaten; doch niettemin zal myne moeite, zo ikhope, niet geheel vrugteloos zyn,. aangezien 'er veele begunftigers zyn van dit myn Werk, die de Natuurlyke Hiftorie van den fcteei CATESBY niet gekogt hebben (f). Geelgefireepte zwarU geßrekte Kapel (§). j if! De Kapel, hier afgebeeld, heeft my de Heer P. COLINSON gëgèvefi. Zy was van Montierrat uit de Weftindiën overgebragt. Zy heeft van boven geen andere Kleur dan zwart met geele Streepen, uitgenomen twee kleine röode VJakjes, die op ieder van de kortfte Wieken, digt aan het Lyf der Kapel ftaan. Op de oftderife Vlakte vindt men de zelfde Tekeningen, doch, in plaats van geel zyn dezelven vuil jRoozekleur, en de Grond of het zwarte deel is van önderen insgelyks vuil bruin.

"v:'"ißM::--''

f. PL A AT

LVL

, V '" "."./'

M

Amerikaanfchè Roerdomp (?9). Dèeze ís wat kleiner dáh onze Engelíche Roerdomp of Butoor. Zyn Bek is vier Duim lang, aan § End en boven zwart, van onderen groen. De Oogen zyn groot, hebbende Goudkleurige Ringen en ftaande in een groene Huid, die dezelven omringt. Het geheele Lighaam is bruin, met eenige wittè Vederen daar onder ge¿ mengd. De Rug is donker, de Borft en Buik bleeker van Kleur. De meefte groóte' Slagpennen zyn wit getipt. De Staart is kort en Loodkieurig : de Pooten en Voeten zyn geelagtig groen. Derzelver buitenite en middelfte Vingers zyri door een Vlies (*) Zie dezelve op Plàat XXXIV, in het voorgaande Derde Deel van deeze Verzameling, bladz. 28. (t) [Mydunkc echter, dat het tegenwoordige van dat van CATESBY aanmerkelyk in Kleur verfchilt, hec welke inderdaad een roode Staart heeft, waar van hier

niet gefproken wordt.] (§) Papilio Heliconius Charitonîa. XII. Gen. 231. Sp. 65. (56) Ardea ftellaris Americana. T. 78¿

LINN.

Syfl. Nat.

CATSSB.

Carol I


::.|g¡

N:|Z

E L D Z A A M E'l V O G E L E N. a

Vues met elkander verbonden. Aan de binnen - zyde is de middelfle Vinger Zaagswyze gekarteld. Deeze Vogels onthouden zig aan friiîche Beeken en Meiren, in de hoog en ver van de Zee afgelegene deelen des Lands. g§ P

L

A

A

T

LVIL

Het zwart ¡ xvit en rood hont Boomkruipertje (57). Dît aartig klein Vogeltje is, wederom , in zyne natuurlyke grootte voorgefleld. lk heb hetzelve een Boomkruipertje genoemd, om dat het, ten aanzien van de gedaante zynes ßeks, met onze Boomkruipertjes overeenkomt; zynde dezelve nederwaards geboogen en zeer ipits. Hy heeft een zwarte Kleur, en een wyde gaaping, itrekkende tot onder de Oogen. Van den Bek tot aan het end der Staart is de bovenfte Vlakte, donker zwart, uitgenomen eenige heldere Scharlakenroode Vlakken, van welken de eerfte een weinig agter den Bek begint, en het geheele bovenfte gedeelte des Kops, van heteene Oog tot het andere, beflaat: de tweede is regt in de Nek: de derde kruift het midden van de Rug: de vierde en laatfte bekleedt de Dekveders van de Staart. De Staart en Wieken zyn geheel zwart. Al het zwarte is zeer glanzig en ípeelt in 't donkerblaauwe. De geheele onderzyde, Keel, Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn wit- de Pooten, Voeten en Klaauwen, zwart. Myn Vriend, de Heer DANDRIDGE in Moorfields, begunftigde my met een gezigt van dit fraaije Vogeltje, ?t welk hem van Bengale in Ooftindie, netjes opgezet, zeer wel geconierveerd en friích van Kleur, was toegezonden. p| Het diihbeld geßaarte blaauwe Pagetje (*). Dit Kapelletje heeft het Lyf, de Pooten en Sprieten, zwart; de Wieken zeer fchoon Hemelfchblaauw. De bovenfte zyn aan haaren uiterften Rand, en aan het End, zwart gezoomd, doch de onderften alleenlyk aan den uiterften Rand, hebbende ieder aan 5t End een ronde zwarte Vlak, agter welke zig nog een zwart Streepje vertoont. De vier Staartpuntjes zyn donker en aan 3t End wit. De onlangs overleeden Heer Will. GOUPEY, in Surryftraat, heeft my een Doos met Infekten vereerd, onder welken 00k dit Kapelletje zig,bevondt, doch hy kön my niet zeggen , van waar hetzelve kwam (f). Aan zyne onderfte Vlakte is het donkerblaauw met bruine zoomen, hebbende 00k by de veertig onregelmaatig ronde zwarte Vlakken, van welke ieder met een fyn bleekerblaauw Streepje is omgeven. sässs»

im$

P •' ;

. - -,

L

A

A

T

LVIIf.

..'Il De Amerikaanfche gekuifde Roerdomp ($8).

Het Gewigt van deezen Vogel is anderhalf Pond. (57) Certhia minor, ex albo, nîgro & rubro varia. EDW. AV. II. T. 81. Certhia Bengalenfis. BRISS. AV. III. p. 663. Certhia cruentata. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 6s. Sp. 17. Syfi. Nat. X. Gen. 5g. Sp. 4. Bengaalfch Boomkruipertje. Nat. Hifi. I. D. IV. SIUK , bladz, 429. (*) Papilip Pîebejus Marfyas. LïNN. Syfi. Nat. XII. Gen, 231. Sp. 223. 'Syfi. Nat. X. Gen. 203. Sp. 149. \Nat. Hifi. I. D. XI. STUK, bladz. 361. (t) [Wy weeten thans zeer wel, dat deeze Ka*

ir. Deel.

W^^^^^^^

Zyn Bek is grof en äwart: de

pelletjes van Suriname en mooglyk 00k van elders uit de Weftindiën, afkomftig zyn.J (58) Ardea Scellaris criftata Americana. CATESB. Ca* rol. I. T. 79. Ardea cœrulea. SLOAN. Jam. II. p. 314, T. 264. f. 5. RAJ. AV. 189. Cancrophagus Bahamenfís. BRISS. AV. V.p. 481. Árdea violácea. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 84. Sp. 16. Syfi. Nat. X. Gen. 76. Sp. 12. Krabben - eeter Nat. Hifi. L D. V. Stuk, bladz. 207,

N


¡¡

I VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

dé Obgeñ ¿yn zeer groot, mtpuîletîde, en hebben roode Ringen, £ynde met eenegroene Huid omge^en. De Kruin van den Kop is, van het Grondítuk det SfkWe af, bleekgeel, en eindigt in een Punt, ään welke drie of vier lange witte Veders nederhangen 5 zynde de grootfte zes Duim lang. Vertoornd z^nde rigteff ¿y deeze Veders in de hoogte. Van den hoek des Beks af loopt een breede witte Streep längs de zyde van den Kop, die voor \ overige blaauwagtig zwart is. De Hals, de ßorft en \ Lyf, zyá donkerblaauw. De Rug heeft zwarte Streepen, tuííchen welken zieh ook wat Wits vertoont. Uit het bovenfle van de Rug kornea veele lange imalle Veders voort, welke zig over de Staart uitftrekken , en waar onder eenigen zeven Duim lang zyn. De grootfte Veders der Wieken zyn bruin en ípeéíen in het blaauvve. Hy heeft de Pooten en Voeten geel. In Carolina laaten zig deeze Vogels in de Regenmaanden zien , maar op de Baöamaas-Eilanden broeden zy zeer menigvuldig, in de tuííchen de Rotien groeijen^ ßöfichagien, en de Inwooners leggen zig veel toe, om dezelven tevangen, en maaßin daar van hun gebruik, dewyl de Jongen een zeer lekkere Spyfce uitleveren. Zy onthouden zig op iommigen van dereze Rotzige Eilanden in zulk een menigte dat twee Man, die dezelven, op het Geboomte en de Rotien zittende, vangen in weinig Uuren een van hunne Calapatches of kleine Booten daar mede belaaden kunnen: want, al zyn zy reeds byna voIgroeid> vliegen zy doch niet ligt daar af. De jBaifämers noemenze Krabbenvangers, doordien zy voornaamelyk op Krabben aazen; doch niettemin zyn zy aangenaam om te eeten, en ímaaken in \ geheel niet naar Viich. '^•«^«íITPifí 'M'Mießeragtige Lobelia met Porfeleinbladen (*). -- *W;:~ — Deezë Plant groeit gemeenlyk vyf of zes Voeten hoog. De Bladen zyn, ten aanzien van hunne dikte en grootte, de Bladen van \ Porielein niet ongclyk. Aan \ end van een Steel, die uit de mik van een Blad fchiet, zitten drie of vier eenbladerige Bloemen, welke in vyf ípitíe Punten verdeeld zyn, en eenen gedraaiden uitFaards hangende Styl hebben. Deeze Bloem heefc het byzonder aanzien, als of Zy een Pypje geweeft ware, dat tot onderen toe opgefpleeten en uitgefpreid was geworden. Op de Bloemen volgen ronde BeíTen, die zo groot als zwarte SleePruimen zyn, en een Steel bevatten, welke met eenen gladden zwarten Huid overtöogen is. De Plant groeit in veelen der Bahamaas-Eilanden, op de Rotièn die aan den Uever itaan. SÜfc

&&ä0aS9i!QSS»$9^^

P

L

A

A

T

LIX.

^¡S^P^fe..! Ä

De groóte Gouchink ($9). Niet weetende welk een naam ik aan deezen Vogel zoude seeven wiens Vaderland my onbekend was, 2o verkoos ik eindelyk L bovenCen' Tadeln Î/ fn GuUtmk f niSermaate, wegens de dikte van zyn Bek^ dee Kleur Z!^ van 2 rn Keel eri Bdflt, Mwt !*>" Hv k ftw-t* A* M . 1 1 rS 3 C n ls ftler lw r»„ r^i • D Y v > y m de Natuurlyke erootte vooro-pftplf T De ßek is naar den Kon tnp VPABUTL A:U L 6 "Ç vuorgeiteir. aen ivop toe redelyk dik, van boven een weinig krom, en loopt in è fo,io

îP3Î¥1t ^' All - SP ÍN «trneni. LmB'Sp. Plant. II. p i„7 ^pJ.Rúbiep fufca maîoH EDW % fà%ièêà

htans. Tanagra militaris. LINN &Í wtYTWÉ

KardindL Nat. Hiß. I D. V. Stak, bladz. 525. Weet mec hoe dat flftèrim ' «en hier in't Hoogden SFn ^m ^n Rooiftàart hêefe kunneo h't mLbrengen, daar 't Engdfch woord Bull-Rncb niet* de lranrra?- ^nalermi .P00^ teekenc, en deeze Vogel •SîÏÏf ?• Ät rood îieéft, en 'tFranook eenG Sffiü / ^"°udviiik betêkent. KLEIN c nem de btaüie Atuerite&hföhe Vink gehetenj


¡jj.

¡.EN

ZELDZAAME

V,0 GELE N.^^B 51

in een ípitíe Punt uit, zynde geheel en al wit van- Kleur. De Kruin en de fcyden vanden&op, de bovenfte Viakte van den Hals, de Rug, Wieken en de Staart* *yn alien doflkerbruin of zwartagtig , maar alle de Veders zyn ligterbruin gezoomd, foet\v®lk een âartige mengeling formeert. De Keel, de onderile Vlakte van den Hals, de ßorit en Buik, zyn heerlyk icharlakenrood. De Schouder van de Wiek is van dergelyke Kleur, die längs den Rand, met een klein Strookje, nog wat neder\*&ards loopt. De onderíte Vlakte der Wieken is donker, de Dyën, het Onderlyf ende Dekveders onder aan de Staart, hebben eene zwartagtig bruine Kleur. De Staart is kort naar het Lyf te rekenen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn ligt bruin. Aan ieder Voet flaan vier Vingers in de gewoone rigting. De Heer BLEW, Bibliothecaris van de inner-Temple te JLonden, fereerde my deezen zonderlingen Vogel, benevens eenige anderen: doch dewyl dezelven in vericheide handen waren geweeíl, eer hy ze in bezitting hadt, kon hy niet weeten, van waarzy kwamen., Ik ben van denkbeeld, dat, Amerika zyn Vaderland is, alzo 3 er vericheidene onder.de gemeiden waren, die ik vaft weet, Amerikaanfche te zyn.

'Í J- '

"S P L.. A A T

LX. I -^^^^^^Ä

De kleinfle Roerdomp (60). De Sneb vam deezen Vogel was, van den hoek des Beks tot aatf'feyn End, wat meer dan zes Duimen lang en tevens zwart, ¿uitgenomen een gedeelte van de onderile helft, het welk geel is, zo wel als de Oogen. De Kruin van den Kop is met een Kuif van lange groene Vederen bedekt. De Hals en Borfl: zyn vuil bruin rood. De Rug is met lange, /malle, bleekgroene Vederen gedekt \ de groóteSlagpennen der Wieken zyn geheeldonkergroen, en ípeelen wat in h purperkleurige, terwyl de overige Veders der Wieken glanzig groen, en íbmmigen daaronder geel gezoomj zyn. De Pooten en Voeten zyn bruin. Deeze Vogels hebben een langen Hals, doch houden denzelven gemeenlyk inge* trokken, wanneer zy aan de Oevers der Rivieren, op de Takken van de over ?t Water heen hangende Boomen, geheel • eenzaam, op haaren buk te loeren zitten, dewelke in KikgDrfchen, Krabben e»4feine Viïchjes beftaat. Ik kan my hiet erinneren, een derzeWen des Winters geziem te hebben: weshalve ik geloof, dat zy uit Virginie en Karoiina verhuizen en Zuidwaards trekkea De Karolinifcbe EJJcheboom^ met fmalle nederbàngende Bladen (*). Dit zyn gemeenlyfe Boomen van midcMmaatige grootte en hoogte. Zy hebben de Bladen aan beide Enden ipks. De Zaaden zyn gevleugeld, [als die der gewoone Esíchen], en hangen troswyze by elkander. Zy groeijen in laage, vogtige Landftreeken.

ÏV

if P

' /* w

L

A

A

T i LXi,i^^^^^^Ä

^0^^3^)e kleine bruine Goudvink (61). •Ve bovenfte Afbeèlding ftek dit Vogeltje in zyne Natüurlyke grootte voor. Het íchynt, n(6o) Árdea Stdhmmmm^u^ÄT^.^Card. IT. 80. Cancrophagus viridis. BRISS. JV. V. p. 48$ T. míg. 1. Arde^ íVirefc^^íMííN, Syfi.m. XII. Oen. 84. Sp. 20. $$. Nat. &£$*. 76. Sp. 15. .Groe*! n%|rçb&^eter. Nat. Hiß. I.D. V. STUIC. bladz. MM ( ) Fraxinus Carolinenfis , Foliis anguftioribug-, 1 utnnque acuminatis, pendulis. CATESU. Carol. I. T. 80/

!

Fraxinus Americana. LINN. Sp. Plant. II. p. 1510. (61) Rabîcilla fufca minima. EDW. JV.1L T. 83.' fig. 1. Fringilla rubra minor. BRISS. M. III. p. 164. Loxia biqqlor. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 109. Sp. 4«. Syfi. Nat. X. Gen. 96. Sp. 32. Tweekleurige Kernbyter. Nat. Hiß. I. D. V. Stuk. bladz. 515.

N 2


52

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

fchynt, wegens de dikte en kortheid van zynen Bek, tot dat flag van kleine Vogelen te behooren ( welke gemeenlyke Zaaden eeten. De Bek is wit; de Kruin en Zyderv van den Kop; de bovenzyde van den Hals| de Rug, Wieken en Staart, zyn alien van eene donkerbruine Kleur, met lichter bruin geichakeerd, om dat de randen der Vederen zo donker niet zyn als het midden. Dus zyn ook de Wieken aan de binnenzyde helder bruin. De Keel, de onderzyde van den Hals, de ßorft, Buik, Dyën en de Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene bleek roodagtige OranjeKleur: de Pooten, Voeten en Klaauwen , bleekbruin. Ik heb dit Vogeltje gekreegen van den gedagten Heer BLEW, Bibliothekaris van de inner-Temple, die my ook niet zeggen kon, van waar het kwara. Het was, met anderen, gedroogd be« waard. De Goudgeek Manakyn (*). W$ Het Vogeltje van de onderíte Afbeelding is van het zelfde Geflagt als dat, het weik onder den naam van Zwarte Mees met eenen Goudkleurigen Kop, in \ Eerfte Deel, bladz. 32, is beichreeven, en op PI. XLI afgebeeld. \ Verfchynt hier ook in zyne Natuurlyke grootte. De Bek is niet zeer dik noch dun, eerder wat krom dan volkomen regt, en in een Punt uitloopendei wit van Kleur. De geheele Kop, Hals, de Borílen Buik, tot aan de Dyën toe,' zyn bleek geelagtig Oranjekleur : de Dyën Oranjekleur en zwart gemengeld. De Dekveders onder aan de Staart, zo wel als de Rug, de Wieken en Staart, zyn zwart, zonder eenigen verfchietenden Glans. Die aan. de binnenkant der Wieken, benevens eenigen van de kleine Vedertjes der Wieken aan de Schouders buitenwaards, zyn vuil Oranje. Eenigen der binnenfte Baarden van de Slagpennen zyn aan ?t Grondftuk wit, en dit maakt witte Vlakken op den bovenkant der Wieken, die echter, als de Wieken digt iamen geplooid zyn, verdwynen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin. Dit Vogeltje bevondt zig, met het voorgaande, in de Verzameling van den Heer BLEW. Ikgeloof dat hetzelve afkomftig is uit eenig gedeeke van Zuid-Amerika digt .aan de Evennagts-Linie : want ik heb Aftekeningen van vier verichillende Soorten, welke gezegd werden uit de Holland/ehe Volkplantingen op ?c Vafle Land van Zuid-Amerika te komen : waaronderéén volmaaktelyk met het hier af gebeeide overeenftemt, in Gedaante, Grootte en Kleur, uitgenomen dat het fchitterend rood is en dit alleenlyk vuil Oranjekleurig : zo dat mooglyk dit myn Vogeltje het Wyfje en het andere het Mannetje zal zyn van de zelfde Soort. Van de andere Soorten heb ik alleenlyk Aftekeningen gezien; des het tegen myne Voorftellingi by de eerile Uitgaave van dit Werk, zou ftryden, indien ik daar gebruik van ging maaken.

•^^S':¿^' ||Éf •

P L A A T

LXIL

% ^fpmi^m De Amerikaanfibe Pellikaan (62).

Deeze Vogel is byna zo groot als een Gans. Zyne Sneb is tiendhalf Duim lang, naar het End toe gekromd, aan den Kop zeer dik, doordien hy daar eenen Omtrek heeft van zes en een half Duim (*). Het voorfte gedeelte van deT Kop is bTdekt met eene donkerblaauwe Huid, welke geen Vederen heeft, en het agK t zo weL (*) Parus niger & fulvus. EDW. AV II T *o f « Manacus Aurantius. BRISS. AV IV p J¿ *t£± Surinamenfis. PET. Gaz. T. 46. f. $ Rnt Aureo la. Syfi. Nat. XII. Gen. 115. Sp. 7 Parus Aurpnla" Syfi Nat. X. Gen. 100. Sp. A. Roodkopie £' Pje NaU Hifi. I D. V. Stuk, bladz. 601. ' (62) Pelicanas Americanus. CATESB. Carol I T 8r Nuraenius Americanas major. BRISS. AV. V. 'p. 335.'

SiM^Ê Bi* M ~ „ %"??% ft «- ?«/• W. Wiu. Ornitb. 218. í;5t ^"S LocuIator- L•N. Syfi. Nat.XII. Gen. ÄSriVv. -. 6 hi/Sr T^.°7^^S teat van negen en een f d • J•.' °* dit is font, gelyk uic de Afmeecing m Schét8 voor llh kil, S^aáea Kop deezes Vo7


EN

ZELDZAAME

V O G E L E N. |

I 53

wel ais de Hals, bruin. De Wieken zyn groot, en aan haar gantfche onderfte gedeelte, van den Schouder tot het End toe, naar oogenichyn zwart, doch tevens met Groen gemengeld. Het bovenfte deel van de Wiek is wit, de Staart 2wart, 2eer kort en aan 't End vierhoekig. Voor 't overige is't geheele Lighaam wit. De Pooten zyn zwart en zeer lang. De Vingers der Voeten zyn iâmengevoegd door middel van een Vlies, dochdat niet zo groot is als in de Eenden: want het ftrekc zig ílegts tot aan het eerfte Lid van ieder Vinger uit.. De agterfte Vinger is geheel los en vry, zonder zulk een Vlies, en langer dan gewoonlyk. Dat deeze Vogel tot het Geílagt der Pellikaanen behoort, toont de Zak, die ziV onder de Snebbe bevindt: hoewel dezelve doch maar klein is, en niet meer dan een half Pintje Vogts bevat. Tegen 't end van den Zomer vallen gewoonlyk in Karolina zwaare Regens, en dan komen geheele íchoolen van zulke Vogelen op de open Velden, die alsdan onder Water ftaan; doch voor November trekken zy weder weg. Zy zyn zeer goed om te eeten, ofíchoon zy van Viííchen en andere Waterdieren leeven. Voor't overige is het een domme Vogel, die niet gaauw verfchnkt J en gemakkelyk gefchooten kan worden. 2y zitten menigvuldig op hooge Cypreñen en andere Boomen. Zy houden zig regtoverend, en laaten, waarfchynlyk gemakshalve, hunne zwaare Snebbn op den Hals ruften. Ten aanzien van de Kleur heb ik tuflchen t Mannetje en Wyfje, geen onderfcheid kunnen vinden [liLEiN geeft er den naam van Nimmerzat en Boom-Pellikaan aan].

'.'•••'.•;"'..

p

LA

A

T

LXllL

^^^^^8

De Indimnfche Groenling (63). Dit Vogeltje, hier in 2yne Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt eenígermaate naar eên Kanane-Vogel, doch komt my een weinig grooter voor. Het heeft een taamelyk dikken, fterken, körten ßek, welke, in Geftalte, met dien van onze meefte kleine Zaad-eetende Vogeltjes overeenkomt. Deszelfs bovenfte eedeelte is donkerbruinofzwartagtig; het onderite lichterbruin. De Oogen zyn Kaneelkleum »J-Kram van den Kop, deNek, Rug, de bovenkant van de Wieken en Staart, hebben eerie vuil groene Kleur. De buitenfte Baarden, der zes of ¿even grootfte Slagpennen, zyn wit gerand, en de Staartveders helder geelagtiff aroen ABzoomd. Van het Grondftuk des Beb gaat door de Oogen, wederzydsf een groene Streep of Baar, en boven dezelven loopt een breede geele Streep, welke zig als eene Wenkbraauw vertoont. Van de hoeken des Beks komt wederzyds een zwarte Streep, die een halt Duim lang is. De geheele onderfte Vlakte, van den Bek af tot aan de onderfte Dekvederen van de Staart, is geel, en aan de zyden des Lighaarns ender Boril met eemg Groen gefchaduwd: doch aan de zyden van den Hals vert fmelthet Geel en Groen in malkander. De Pooten, Voeten en Klaauwen ko men in gedaante met die der overige Vogeltjes van dit Geílagt overeen: zynde X y l len van eene bruinagtige Aichkleur. ' \ vî HAM ]ÍAWK,INS veureerd,e my.een Aftekeni"g van dit Vogeltje, door hem OD t Eiland Madera, alwaar hetzelve uit eenig ander Land gebragt was, gemaakt De naam, .Bengalas, door hem dur onder gefchreeven, denk ik al de plaats zyñer afkomft betekenen. Hy zeid, dat het fraaijer zong dan een Kanarie-Vogel. Dewvl deeze Af beelding wat fober was, zou ik 'er geen gebruik van gemaakt hebbln • alzo ik het Vogeltje zelf met gezien had: maar federt zyn my 'er twee voorgeko' men, (63) Chlons Indicus. EDW. AV. II. T. 84. BRISS. Ao. III. p. 195. Fnngilla Butyracea. LINN. Syfl. Nat. XJI. Gen.-112. Sp. 22. Syß. Nat. X. Gen. 98. Sp.

'JV. Deel

17. Indiaanfcltó Gfoenline Nat Hiß 1 n V c• bladz. 544 "roenuDS- ««• •ß. I. D. V. STüK,

0


J4

VERZAMELING VAN UITHEEMSCHE

,ti • ~ +*r* hui2e hn\>7f> van dden Heer BLUNT, Koop* * ^ g aHés overeenkwamen raen, die ik ßeden heb en hooren 2.ngen, lg«^•f maa man in Goodmans-* lelds te Londen de2eiven nu in ^ UJUai ' , ,- , mpt AP Tpkeninff en het Bengt van den Heer IJAWK.IIVí> , ¡§»#1 i evening « uc Tonino- omŒe die volmaakt aan t hcht 5 Leven voor my hebbende, verbeterde ik de-fekcning, °• • Q n-Jf te knnnen ^eeven. By den Heer BLUNT werd ik onderngt, dar zy uit Uoltindie VeLme^warn Dokter HENRY PLUMPTREE , Prefident van het Korandyk. Idlegfe van Geneesheeren, zag deeze Vogeltjes by gezegden Heer, enhadt de goedheid van my toegang te befolgen, om myne Waarneemingendaar op m \ werk te ítellen. í|v•'- . "ASC _ •'•-•••;« • •>- De Chineefihe Paauw-Oog Kapel (*). , __jj ff De Kapel, hier Levensgrootte afgebeeld, heeft de bovenfte Wieken van eerie roodagtige Oranjekleur; de onderften een weinig meer naar Brum trekkende. Zo wei de bovenften als de onderften zyn donkerbruin gezoomd, met zwarte Streepen. De bovenften hebben Iangwerpige donkerblaauwe Merken, längs haaren voorften Rand, benevens een groóte en kleine ronde Vlak op ieder Wiek. Van deeze Vlakken is de buitenfte. Kring zwart, die daar aan volgt geelagtig, de binnenfte blaauwj met een bleekblaauwe of witte Stip in't midden. De onderite Wieken hebben ieder een groóte ronde Vlak, beftaande uit een zwarten Kring, met Geel daar binnen, en verder Purperkleurig; aan de ééne zyde zwart met twee witte of bleekblaauwe Vlakjes in $ midden, die langwerpig zyn. Bovendien heeft ieder onderite Wiek nog een klein, rond, donkef Vlakje. Het Lyf, de Pooten en Hoorntjes of Sprieten, zyn roodagtig bruin. De geheele onderite Vlaktc is donkerbruin, daar de Vlakken van de bovenkant flegts flaauw doorblinken. Deeze Kapel was uit China gebragt, door mynen Goeden Vriend, Kapitein ISAAK WORTH, die my een Doos met Infekten van dat Land heeft prefènt gedaan.

•t

?%h

A

A

T

LXIV.

\

De witte Amerikaanfcbe VPulp (64)« Peeze Vogel is byna zo groot als eene tamme Duif. Hy heeft eene Snebbe van zes en een half Duim lang, bleekrood gekleurd en van het Grondftuk tot aan de Punt; uitgegroefd. De Oogkring is graauw. Het voorfte deel van den Kop en een Plek om de üogen zyn bedekt met een kaale helder roode Huid. $-'Vier der grootíte Slagpennen zyn aan de Enden donkergroen. Voor 't overige is de Vogel geheel wit, uitgenomen de Voeten en Pooten, die bleekrood zyn. Het Vleefch, doch inzonderheid het Vet, is zeer geel en Saffraankleurig. Wanneer de zwaare Regens vallen, dat gemeenlyk tegen 't end van den Zomer plaats heeft s dan kamen deeze Vogete menigvuldig in Karolina aan, en houden zig op in de laage Waterige Landftreeken. Het Mannetje en Wyfje zyn op 't Oog niet veríchillende. f|¿ • -Jï Het ^eim in ''* f^ter gr°eijende Kalfsvoet - Kruid (*). I Deeze Plant groeit aan de kanten der Rivieren en op andere Waterige plaatfen. Zy heeft een Knolligen Worte], uit welken veele ovaale Bladen fpruiten, die van ;

|fcft;g!! .2;' %.

"•$•''*

tí ( ) Papilio Nymphalis Almana. LINN. Syß. Nat XII Gen. a3I. Sp. 1,2. Syfi. Nat. X. Gen KR" 9

m m. í. b. XI. m bladz.

28

ma t %* ;

(64) Numenius albus. CATESB. Card. I. T ¿2 \¿ mertás ErafilienOs .candidus. BRIss A<O V V aso Tancalus albus. LINN. Syfi. Nat. XIF. Gen. 85. Sp 6

IP*

<Vnlnnav oiu, er. »T^ ~ „ Xl Gea WnKf*^; ^ ' 77- SPW at H

*&

«**<

2> Wlttft

í?- £ m' 'fi- h D- V. Stak, bladzT«9.

vÀJ ^ .iW«>ni tninus : S. Arifinim finita» tvr ,"» Virgniwum. D. BíANISIBR R.OK. Mm* M b ' '


. lu |g¡ z E

L D ZAAME

to G

E. L E

$gt tot tien Duimö^ breed zyn, ilaande aan dikke, Sappige, ronde Steelen, van by de vier Voeten hoog. Voorts íchieten uit den Worteí verícheide andere dergelyke Steelen, aan ieder van welken 5 op het End 5 blaauwé Blóemen groeijen : doch de~ wyl ik geen gelegenhei.d had, om de Plant in haar bloefîem naauwkeurig te onderzoeken, zo berigt ik maar alieen* dat op de Bloemen een Tros van groene Beiîen volgt, die digt aan elkander zitten, en als eene Ananas- Vrugt zig yértoonen. Deeze Beflen worden nooit hard, maar vallen af wanneer zy ryp zyn, en komen in Kleur, gedaante en vaftheid, de Kippers naby..

^^^*- •'•'•<'

*

P- L- j A

A; T

LXV. §/

.' • .^ \,v

De bruine Amerikaanfche, Gee Igors (6j). Ik weet niet regt, in welk een Geilagt ik deezen Vogel zal plaatzen. In Kleur gelylit hy veel naar de Leeuwrikken, doch de Bek is veel te groot en lang; niet beter komt hy met de Lyíters overeen, wat de gedaante van den Bek aangaat. Naait, denk ik, dat hy met den Geerftvogel fîrookt, hoeweldie een grooterBek heeften van een andere ftruoïuur, met een Knobbel in 5t Gehemelte, dac het Kenmerk uitmaakt der Ortolaanen. Ik moet derhalve de Rangichikking van deezen Vogel aan Liefhebbers overlaaten, die kundiger in deeze zaaken zyn. Dikwils heb ik meer moeite, ont een Geflagt uit te vinden, waarin ik de Weftindiiche Vogels plaatzen zal, dan mec Vogels, die in de aller-afgelegenfle deelen van de oude Wereld gevangen zyn. Hy is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteid, hebbende den Bek taamelyk làng en dik, van eene donkere Vleeichkleur, ipits uitloopende. De Oogen zyn Ha¿elnootenkleur. De zyden van den Kop en de Kéel, een weinig beneden den Bek, zyn zwart, en deeze zwarte Kleur ftrekt zig aan de zyden"van den Hals, nederwaards, tot byna aán het begin der Wieken uit. In die zwarte Plekken zyn de Oogen geplaatii De Kruin van den Kop, de Nek, Rug en Dekveders van de Wieken, zyn bruin,. doch wat helderer of meer naar \ Oranje trekkende dan in het LeeuwrikkenGeilagt, en, met zwart gevlakt, uitgenomen de Kruin van den Kop. De Slagpennen , Wieken en Staart, zyn van eene donkere of zwartagtige Kleur, gezoomd met een heldèr roodagtig Bruin. De geißele on|çrkant, van de Keel tot aan de Dekveders onder aan de Staart, is van eene bevaliige licht roodagtig bruine Kleur, de Boril en Buik met zwarte VJakken : want de Veders over h geheele Lyf zyn in 5t midden zwart, ,en bruin aan de Randen; die der Schouderen, welke over de Wieken vallen, licht geelagtig bruin. De Dyën, Stuit en de Dekveders van de Staart, zo welboven als beneden, hebben geen Vlakken, en zyn lichter bruin dan de ander re 4felen van den Vogel; de Pooten en Voeten roodagtig Vleeichkleur , maar de Kl^auwen br|in. De agterite Klaauvv is wat langer dan gewoonlfk, doch veel kor> ter dan in de Leeuwrikken. Deez^tMog^i WSJevegdig uit de, Spaanicfee Weftindiën overgebragt, en prêtent gedaan aan de Gemaalin van den Hoog Edelen, Sir CHARLES WAGER, diestyds eerite Lord van de Ädmiraaliteit, in wiens Huis ik de Aftekening maakte (*).

feS PLAAT (6s) Emberiza fufca Americana. EDW. AII.T. 85. Xanthornusnspgws; £¡Bgss. Jv.lJ.^. i26.,^riolus me*^holicus. LINN. Syfi. Nat. X$.; Ge%$2. Sp. 17. .Fringilla melanchç^ça. «%$. Nat. X. Gen. 98. Sp. 7. Droevige Vinlfe $& Hiß. I. D* ^Stuk jbladz, 537.

(*) [In 't Ëngelfch Werk van EDWARDS Wordt hy the Schomburger genoemd , zonder dat ik reden gegeven vind van die zeldzaame benaaming . De Heer KLEIN heefc hem de bruin en zwart bonte Amerikaanfche Fink, met eene opgewipe Staart, geheten.]


56

VERZAMELING

I

P L

A

VAN

A

UITHEEMSCHE

T •

LXVI.

De bruine Amerikaanfcbe JVulp (66). Deeze is onigevaar zo groot als de Witte, hier voor befchreeven. Hy heeft eezyn ook als in de . • SJnebbe, die aan \ Grondftuk rood is en zyn Oogen zy ne dergeîyke laar het Lighaam en de Hals is van eene gemengelde graauwe Kleur. Het Witte, maar bovenfte van de Rug, de Wieken en de Staart, zyn bruin : het onderfte is, zo wel als de Stuit, gelyk ook het onderfte des Lighaams, wit. De Pooten zyn roodagtig, eelykin de'Witte; ook komt deeze in geftalte en grootte met hem overeen. Deeze groóte gelykheid bragt rrty tot de gedagten, dat zy ilegts in Sexe veríchülende mogten 2,yn, maar, toen ikze opende, vond ik de Balletjes in leder Soort. De tegenwoordige heeft een donker Vleefch, dat niet zogeel is als in de Witte Wulp. Zy gaan tè famen hun Aas na, en vliegen Schoolswyz' met elkander, doch van dewitten zyn 'er wel twintigmaal meer dan van de bruinen. In hunne Kroppen waren Krabben. Beide deeze Soorten van Wulpen komen Jaarlyks, omtrent het midden van September, met en benevens de Pellikaanen, by gantfche Schaaren op de Warerige Velden: zy houden zig aldaar zes Weeken op, en trekken vervolgens weder weg, laatende zig niet eer dan in het naaftvolgende Jaar , op den zelfden tyd, wederom zien. In veele Wyfjes der witte Soort heb ik geheele troflèn van Eijeren gevonden; weshalve ik van gevoelen ben, dat zy, om te broc den, ergens naar 't Zuiden heen trekken; doordien Karolina, om deezen tyd van *t Jaar, voor deeze Schepzelen te koud zyn zoude : want het is in dit Wereldsdeef, onder de zelfHe Hemelsbreedte, veel kouder dan in Europa. In de Kleur der Vederen van 't Mannetje en Wyfje is wein ig öf geen ondericheid. Kalfsvoet-Kruid, met zeer Jpits geptmte Pylktuid-Bladeren (*). Deeze Plant groeit in Meiren en ondiepe Wateren , drie of vier Voeten hôog; Zy heeft veele Pylagtige Bladen, aan lange Sappige Steelen, die uit eenen Knolligen Wortel ichieten, waaruit ook andere ronde Steelen voortkomen, die aan hun uiterfteEndeen groot, rondagtig, groen, nederhangend Zaad hu isje hebben, waarin verícheide ronde, groene, Beffen, van ongelyke grootte, begreepen zyn. Deeze hebben ten deele de grootte van eenen Snaphaan-Kogel; ten deele zyn zy de helft kleiner. Dit Zaadhuisje, dat ongevaar zo groot als een Hoender- Ey is, opent zig, wanneer het ryp wordt, aan beide zyden, en laat de Zaadkorrels zien, die ryp geworden nog groen en zagt zyn. Ik heb zulke Beilen van de Indiaanen met hun Wildbraad zien kooken. In myn Mond kwamen my de groenen zeer brandend en iàmentrekkende voor, doch door't kooken verliezen zy die hoedanigheid, wordende vry fmaakelyk en zynde ook, naar men zeide, gezond. In July worden zy ryp.

#:.. ; '•/-...

,,f •••, P

L A

A T

LXVII. .

De Vogel het íVeeuwtje genaamd (67).

g De onderfte Afbeelding, op deeze Plaat, ftelt hem in zyne Natuurlyke grootte voor; (66) Numenius fufcus. CATESB. Carol I. T. 83. Numenius Brafilienfis fufcus. BRISS. JV. V. p. 341. Tantalus fufcus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 85. So. 7 Scolopax fufca. Syfi. Nat. X. Gen. 77. Sp. £ Bruine" Wulp. Nat. Hift. I. D. V.Stuk, bladz. 219. (*) Arum Sagittarise folio angufto} acumine & auriculis acutiffitms. CATESB. Carol I. p 83.

ffi!¿P* Pe£lore TObro 'Cau¿& longiflîmâ, S. Friagiiia Africana macroura. EDW. AV. II. T. 86. Paffer Vidua. BR1SS. A. IIL p. I20 T 8 f fe ?db Iildi_ K°• a1"/- Win.. Ormth. I84. T.45. Env t 1,1*1?**%• H"* W' Nat' XII. Gen. no. Sp. ¡sat. Hift. I D. V. Stuk, bladz. 527. R 49. £ 4.


••"-, 'f§ ;.;E p Z E L D Z A A ME

V OG EL E

voör: de bovenfte is verkleind, om hem, benevens zyne Staart, in 5t geheel te kunnen vertoonen. Het is een zeet vlug aartig Vogeltje, van grootte ais een Moichy daar de lange Staart, welke het opligt en weder zakken laat, een zeer vermaakelyke vertooning aan geeft. Deszelfs Bek is kort en naar evenredigheid zeer dik, ¿laauwagtig of Loodkleurig De Oogen zyn Hazelnooten4ileur. Degeheèle Köp is, benevens de Keel tot aaû de.Borft toe, zwart, zo wel als de Rug, Wieken en Staart, doch de Rand der groóte Slagpennen is war witagtig of Aíchgraauw. De Staart is,gelyk in andere kleine Vo~ geltjes,gefchapen,doch daar bo ven ontlpringt,uit de Stuit, als een tweede Staart, die maaruit vierVederen beftaat, waar van de twee langrten dertien en een half Duim lang en aan de Stuit drie Kwartier Duims breed zyn, doch allengs zo afneemen, dat zy aan 5t end naauwlyks de breedte van een Kwartier Duims hebben. Tufïchen deeze zyrt tweekortere, wier langte zig tot zevendhalf Duim uitftrekt, en die op ?t meeft de breedte van anderhalf Duim hebben, doch fchielyk verímallende twee dunne Punten maaken ,die uit nevens, elkander leggende Draaden beftaan. De lange Vedérs zyn wat krom, gelyk de Veders van een Haaneílaart, en hebben dergelyke Dwars-Streepen, als wy in de gewaterde Zyden Stoffen zien, doch voor ?t overige vertoo.pt zig niets byzonders in haar Kleur, alzo zy over \ geheel donkerzwart zyn. De Borjfl is van een zeer donkere Oranje-Kleur; de Nek bleeker Oranje of Goudklëur; de Buik en Dyën zyn wit; de Stuit en Dekveders onder de Staart donker of zwart. De Pooten, Voeten en Kkauwen, in gedaante met die van de meefte andere klei* ne Vogeítjes overeenkomende, zyn Vleeichkleurig. Het wonderbaarlykft in deeze Vogel is, dat dfe'zelve van Kleur verändert en van Staart beroofd is, méer dan zes Maanden in h Jaar. Ömtrent het begin van November verlieft hy zyn Staart en ruit, wordende dan van een gemengelde Kleur : de Köp is by Streeken zwart en wit; de Borft, Rug en Dekveders der Wieken zyn roodagtig bruin, met donkere Vlakken, byna gelyk de Pluimagie van een Kwartel: de groóte Slagpennen en Staartveders zwartagtig bruin j de geheeleBuik* Dyën en Dekveders onder de Staart wit: de Pooten en Voeten Vleeichkleurig als te Yooreru In deeze itaat blyft hy den geheelen Winter, zonder de vier lange Staartvederen. Tegen 5t begin van den Zomer ruit hy wederom, dan beginnen zy ne lange" Staartveders uit te íchieten, en in Juny oft begin van July is hy even de zelfde als hy in de voorgaande Zomer was. De boveníte Afbeelding vertoont hem in zyn Zomer-, de onderfte in zyn Winter-Gewaad. iff Dit Weeuwtje was in hezhting van den verpligtende Heer HATTON, Woonendô in Laurence-Lane te Londen. Hy heefc hetzelvé vier Jaaren in 5t Leven gehouden, en deszelfs Veranderingen zodanig waargenomen, als ik die heb beíchreeven* Hy maakte my tot een Getuige daar van, door my verfcheide maalen te verzoeken, om den Vogel in zyne veríchillende ftaaten en tegen den tyd van zyne ' Veränderung-'te beíchouwen ; geevende my ook.de vryheid, om 'er Aftekeningen van te maaken, op welk een tyd ik het bekwaamii oordeelde. 41 Van Angola in Afrika was dit Vogeltje overgebragt. Het ichynt kortelyk door ALDROVANDUS, in zyn 15 Boek Kapittel 23, beichreeven te zyn, doch is onge* voeglyk, zo ik oordeel, onder de Moiîchen geplaatft, alzo het, naar myn gevoelen eerder tot het Geilagt der zingende Vinken behoort (*).. Het gelykt, in zyn Win* tergewaad, veel naar de Berg-Vink. Onze Landsman, de Heer WILLOüGHBY hee'ft in zyne Ornithologie, pag. 251, de beichryving van deêzen Vogel ingevoegd uit ALDROVANDüS , van wien dezelve een Indiiche lang geitaarte Mofch gehetea

WÈÈ-

"•'"''•^fflÉ' :*jlL

'-^Ê^^

(*) [De Heer KLEIN plaatft dit .Vogeltje onder de MoíTchen; en geeft hec den naam van Mofch met de zeer Unge en veranderlyke Staart: zo doet ook BRISSON noemende het Pajfer Vidua} maar LINMUS be-

ir. DeeL I

'ÜÜS

'^ 'WE

W

É'

'i- '1

wordt*

trek het tot de Geelgorftn (Emberiza). Zodanig eeiï Weeuwje heefc hier te Amíterdam, by den fieer SCHöLTE, thans, in 't midden van January 1773 nog zyn volkojnen Staart.]


s8

vERZAMELING VAN UITHEEMSCHE

«g Een Beer, die çdangsvan Kg *££%£%£%{£££ Zirpen à*ezB& VeÖBl de TVeäuw heetenJ wegens zyne ara« & oicep. Hf Sd" oX dal te Wyfje is van eene Leeuwrfcten-IMeur, hebbende geene ]ge otaart. ¡ ¿

W>^

-

P

L

A

A

T

LXVIÍI.

"

^f*" De roode Amêtikaanfèbe jVulp (68).

-IM is een grooter Vogel, dan de voörgaande bwine Wulp, kodJffloVjn grootce den gemeenen Kraay naby- Zyn Bek is v« geftdte als m de andere Wulpen e» van Eur bleekrood! Aan h Voorfte deel van den Kop en random de Oogen heeft by een Huid, die van de zelfde Kleur is als de Sfleb, en Vederfoos. De Poorenzyn i¿gelyk-s bleekrood. Aan Y end zyn de Wiekefteen Dtom laug, **m, voor t overige is de geheele Vogéí rood. ; Zy houden zig aan de Kuften der Bafomaas-Ëilanden, en m aüdere deelen va» Amerika, tuíTchen de Keerkringen op, en zelden ziet rflen arc nieer Zuid- of Noordwaards. De Wyfjes zyn donkeröf rood dan dé MttUtitjWr

P

L

A

A

T

LXÍX.

Du Vogel genaamd Poule Sultane. (89). Deezehadt de grootte van een middèlrriaatig Hoen; hoewef zyn Bek entböten û langer waren. De Sneb hadt de langlè vara een Duim en dric Kwarticr, tan de Punt tot aan de hoeken van den Bek, en van de Pont tot aan het boveafle gedeelte, opdeKruin van den Kop, was de langte een Daim meer. De Poat, van de Kniebuiging nederwaards, was vier Du i men lang, efl deeze langte hadt 00k de middelfte Vinger, zonder de Klaauw te rekenen. De Bek is fchoon rood en een gedeelte daar van flrekt ¿ig uit tot aan het miàfen van de Kruin des Kops, boven de Oogen, alwaar het in een ovaale figuur eindigt. Hy is aan de zyden zeer iamengedrükt, zo dat de hoogte meer dan tweemaal 2* groot is als de breedte. Daar is een groóte egaalheid van KJeur over 5t geheele Lighaam van deezen Vogel, zo dat ik allées* behoef te zeggen, dat by fchoon blaaaw* i$t een weinig naar Violet trekkende, uitgenomien de Dekvectetö onder de Staart, die wir-zyn. Middelerwyl is nog in zyne Kleur eenig oncterfeheM waar te nee* men. De zyden van den Kop, het voorfte vm den liais en de Börft, benevonsr de JQ&kveders der Wieken,zyn helderfl: en glanzig, verfc&ietende een Wfcinig, wanneer de plaatzing veranderd wofdt • zo dat zy nu eens volkomen blaauw syn, dan ^at naar \ roode trekken, waar door zy zig Purperkleurig vertoonen. Somtyds veroirzaakt öok de op vailing van het Licht, dat de Rug eefrigermaató een groenen Gkns krygt. Het bovenfte deel van den Kop, het agterfte van den Hals, de Dyen, het ©nderlyfen de Slagpennen, zyn donkerbruin of ZWattagtig, hebbende aleen•lykeen flaauwe mengeling van blaauw. f De Dekveders der Wieken, aan tebßt* nen¿yde (68) Numenius ruber. CATESB. Carol I. T. 84. Na-

Walp van Brafil Nat HiK T n \T C* L UUA* «TV

tántaLruber. LmTsyft'SxuGtn WWt Yn r PMÍ ^/«OW*»- LINN. Sgß. ta Nat. «*,* rubra, ¡| ^^^^^^ £ |¡ i^sf^*' 1 » *'** »


EN

ZELDZAÂM E

V O G EL

7

nen£yde, ¿yn blaauw: de SlagpenneflUnwaaifêfe l'ôeftig zw&rt. De.Beenen ¿pn, an> derhalf Duim boven de Kniejen, Vederloos. - De Pooten en Voeten zyn bevallig rood, en byna Roozekleurig. Voorts heèfi deeze Vogei iterke bruirai Klaauwen* De Vingeren hebben niets, dat naar Vlfezen gelykt, h welk anders gemeen is in de Waterhoentjes. Het Lighaam was ato de &yden zeer platagtig fàméngedrakt, te* genilrydig met de Eendvog^en, en- ik getoof dât^de Natuur ?er deeze gefïalte aan gegeven heeft, op dat de Poule Sultane gemakkelyker door Riet en Biezen, waas mede de Oevers der Rivierçetf geméenlyk begroeid zyö, ¿ou kunneaheen iluipen. Deeze Vögel bevindt zig thans in de Verzamelitig van den Baronet HANS SLOAÄE, in Spiritus geconfèrveerd. De Bek en Pooten waren, toen hy dood was, van eene geelagtige Kleur, maar Sir Hans toonde my feen fraaije Tekening, naar den îeevendigen Vogel gemaakt, waar in dezelven rood waren, gelyk ik ze heb beichrèeveri. ïfDè Vingers zyn vier in getal, en ft&m op de gewoone manier, drie voorwaàrds en een agterwaards, tegenftrydig met de monftreuze en valíche Berigten, welken veele Autheuren,die deezen Vëgel nooit gezien hebben, daar van geeven. De Heer GEORGE BELL, Heelmeèfter te Londen, verhâalt my, dat hy in Cfiftia van deeze Vogelen heeft gfezien. Lief hebbers, die naar de Ontleedkunâige Hiftorie van dezefofen nieuwsgiefig zyfr, kunnèn te regt komen in de Mem. de F Acad. Royale des Sciences de ?An. 1066 faßtet 1699. Tomi III. fröißeme Pwtiep. 50, al* waar deezë Vogel Poule Sultane geheeten W'Ördt; Men onderftek daar, dat hy de Porphyrio der Ouden zy, en, wat de verfclïietende. Kleur der Vedéren aangaat, onderitellen de Akademiften, dat de fyne Baardjes aan de eene zyde van eene andere Kleur zyni> dan aan dé andere zyde; zo dat, in verfchillende plaatzingen, de veríchillendé zyden der Baardjes het Öog met veríehillende Kleuren aandoen; ?t welfc zy daar door betoogen willen, dat mén dergeiyke Vérfèhieting van Kleuren waarjneemt ih gèwaterd Taf, of'Zyden Stoffen, die van verichiilend gekleurde Zyden Draadên door een geweven zyn. De Ondervinding heeft te Parys geleerd, dat deeze Vogël zyn Aas met den Poot opfigt en dus aan den Bek bréngt b gelyk de. Pappegaaijen dbèn, maar dat Hy drinkt gelyk andere Vogelen, neemende het Water im den Bek^ en dan den Kop opligtende om het dtoor te zweîgetl. Ik heb: een Pkaü: van Vogelen, te Parys uitgegeven, en door P. ÊOEL getekend, waar op twee van^ deeze Vogelen in aartige poftuuren yoorkomen, onder den naam van Bluets/ Dit oordeel ik een gepafte benaaming te zyn; alzo zy zig* in den eerften opflag, volkomen blaauw vertoonen (*). ik ben verzekerd, dat geen Engelich Autheur over de Vogelen immer deezen volgens de Natuur heeft befchreeven^ en daarom, hope ik, zal deeze Aftekening en befctiryvi^ imaafc^nden, ofichoon \vy een duifter Berigt daar van by WILLOUGHBY , en nog duiíterer by ALBIN hebben.

P

L

A

A

T

feÄlf

ÎJe Öeßervreeter of Sehol-Aakßer (70). ï>eeze Vogel weegt éèfi Pond en twee Öncen. (*) [De Heer EwAäBaöo^ hem echter dePfc/*pere JVaterhoen, en uic de befchry ving komt het my voor, dat hy naauwlyks blaauw genoemd kan worden, Wy hebben Vogels, welke dien naam veel meer verdienen. KLEIN noemc hem evenwel de Water•- Rali j met den Bek, het Voorhoofd en de Pootmfood, het ove* rige Lighaam BemdffiMmww; doc& dit feomt, noch mec de befçhfyviug, nochnaet de Afbedâg, overeen. LINN/BUS geefc'er thans eeti. groen Xy/aan, Gor-

Zyn Sneb is laug, regt en helder

pore vmdi, fubtus violáceo., <%/?. Ñat. XIL pag. 258.' Denkelyk wil hy zeggen de Rug groén en 't Lyf Violet.]! (70) Haëmatopus ÇATESB. Carol. I, T. $5. Haematopus omnium Autorum. Oftralega Pica Marina. BRISS. AV. V. p. 38. T. 3. f. 2. Haëmatopus Oftralegus. LIISïî. Syfi. Nat. XIL Gen. 90. Sp. 1. Syfi. Ñat. X. Gen. 81. Sp. 1. Schol-Ai&iler. Nat. Hiß. I.D. V, STUKJ bladz. z6j.

P 2


Z0

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

en • cenen rooden Ring «^J^$& Het geheele Onderlyf heeft zwart, en onder de Oogenhee ft hyenj j donker ^^ ^ een vuil witte Kleur De groóte bhffW . ¡ De bovenfte V1 k c .. s; ir«^ naar het End toe zwart, en aan aen ¿NUIL 7 ^ f Tiihaams en de Wieken zyn bruin, doch een breede witte Streep loop over lef* An midden. De Pooten zyn lang en d.k, roodagtig van Kleur. Hy jrfSító —ds geitrekte en geenen agter-Vmger. De Voeten zyn, door e

ïAïSA Zee-Boa«, onthouden z^ veele Oefters wdke met de Ebbe op »t drooge leggen. Van deeze Oefters leeven, 20 ÊÈËÊÈÊË minfle.voor een groot gedeelte, deeze Vogels; en ten dien e.nde h effhun de Natuur niet alleen een zeer bekwaamen Bek gegeven maar 00k hunne Vol en en Pooten zo wel bekleed, dat zy tegen den fcherpen rand der Oeíteren geInfnd n De Wyfjes verichillen daar in van de Mannetjes, dat zy rondo m de Sen geeñen -den" kring hebben : 00k is haare. Buik vuiler •t dan £ het Mafnetie In de Maag van zulk een Vogel werdt mets, dan onverteerde Oefters, ¡revonden Hy fchynt de Hamatopus van BELLONIUS, WILL. p. 297, tc zyn, ofichoon 'er eenig verichil is in de beíchry ving. Ik heb deezen Vogel zo wel aan de Zee-Kuften van Karolina, als aan die van de Bahamaas-Eilanden, gezien.. $ Beefier met langwerpige Sappige Bladen en een ronde Vrugt, die maar ééne Kern beeft (*). I Deeze wordt zo groot als een kleine Boom. Zyn Bladen groeijen by çaaren aan Steelen van byna een Duim lang. Zy zyn lang, dik en lappig. Aan 't end der Steelen groeijen, dikwils by paaren, dikwils enkeld, ronde platte Zaadhuisjes, byna zo breed als een Schelling zynde. De Vrugt gelykt in zelfitandigheid veel naat een Boon, en verdeelt zig 00k, even als dezelve, in 't midden, zynde met een dunne bleekgroene Huid bedekt. Ik heb geen gelegenheid gehad om de Bloem te zien, doch men heeft my berigt, dat dezelve klein is en wit. De Schors van deezen Boom wordt tot bereiden van Zoolledergebruikt.

|P L A A

T

LXXI. ?' ' '

De Vogel, dien men Albatroß noemt (71). Deeze is zwaar van Lyf en heeft zeer lange Wieken. Ik houd hem voor een der grootften, zo niet den allergrootften der Watervogelen op den gantfchen Aardbodem. Met uitgebreide Wieken hadt hy, van de eene Punttot de andere, byna tien Voeten breedte. Het eerfte Been van de Wiek, dat dezelve aan het Lighaam voegt, komt in langte overeen met het geheele Lighaam. Zulks is my uit het Geraamte van éen deézer Vogelen, dat ik thans by my heb, blykbaar. De Wiek, tegen 'tLyf aangevoegd, heeft, van het Gewricht tot aan het end der Slagpennen, twee Voeten langte. De Poot beneden de Knie is vier en een half Duim; de middelfte Vinger zeven duimen lang. Deeze Vogels verichillen in grootte: want in het Geraamte, dat ik heb, zyn alle deeze Deelen eenderde kleiner, dan ikze hier opgeef.

Î

f;'^m $;''•*'•' '-¿r .

.'. ' ipV'

(71) Albatrofs maxima. Epw. Aa. II. Tab. 88. Albatrofs. ALB AV III. p. 76. BRISS. JO. VI. p. i2tfv GREW W. T 6 U Diomedea exulans. Um.Syfl. Nat. XII. Gen. 71. Sp. i.Syfi. NM. X. Gen. <55.Sp. 1.

"

'De

Albatrofs. Not. Hiß. I D. V. STDK, bladz. 00. (*) Frutee Bahamenfls, Foffis oblong» fÄnti*y Fruäu fubrotundo, unfcum Nudeum ÄntineMe. C¿ TBSB. Carol. I, T. 8j.-'


: ,;.

EN

ZELDZAAME

V O G E L Éjl "vi ét

De Sneb is-van eene vuilgeelagtige Kleur, gelyk die van oude Beenders. On« der op de Plaat is dezelve in de Natuurlyke groorte voorgefleld, met haare Groeven en Streepen. De Neusgaten zyn zeer aantfrerkelyk* alzo die verheven bedek* Eels hebben, met de Openingen voorwaards, gelyk in de Afbeeldingen is uitgedrukt. De Sneb is, by den Kop, op zyde een Peinig plat, en deeze platheid ver* meerdert allengs naar de Punt toe, welke een krommen Haak maakt> De Kruin van den Kop is licht Aíchkleurig bruin : het overige, zo wel als àe Hals, Boríl, Buik> Dyen en Dekveders onder de Staart, als mede die aan de binnenzyde dei: Wieken, is wit. Het agterite van den Hals, de Zyden onder de Wieken en de Zyden van de Borft, hebben eenige, kleine, donkere, dwarsftreepjes door het Wit heen loopende. De Rug is vuil bruin met dergelyke kleine zwarte dwarsilreepjes, en eenige grootere Vlakken van Zwart of Loödkleur. De Stuit is helder bruin: de Staart Van eene blaauvVagtige Loodkleur , naar Zwart trekkende. De Wiek is van de zelfde Kleur als de Staart, doch heeft de Slagpennen donkererof volkomen zwart. De Rand, van het gedeelté der Wiek naar de Rug toe, is wit. De Pooten en Voeten zyn Vleeíchkleurig. Hy heeft iliaar drié Vingers, welke allen voorwaards ítaan, zynde met een Vlies aan elkander verbonden. Ook heeft hy een Vlies, loopende längs de buitenzyde van de büitenfte en binneníle Vingeren van ieder Voet'hetwelk ik in geene andere Watervogelen, anders dan aan de binnenfíe Vingers van íbmmigén, waargenomen heb. Ik heb twee opgezette Vogelen van dit flag onderzogt, welke in grootte en alle andere opzigten overeenkwamen, daar ik Tekeningen van maakte. De een werdt my getoond door den Schildknaap GEORGE HOLMES, Regifterbewaarder in den Tower te Londen : de ander is in bezitting van den Héer BENJAMIN COWELL* g Heelmeeíter in de Lombardfîraat. ALëIN heeft een Afbeelding gegeven van den Bek van deezen Vogel: zie Zyn Werk over de Vogelen, Vol. Ill p. 76, en ik geloof dat wylen Doktor JAMES DOUGLAS hem met de beíchryving daar van verpligt heeft. Hy verwart hem met eenen in de Weftindien de Fregatvogel genaamd, daar hy zeer mis in heeft: want,de Reizigers ovef dit ftuk raadpleegende, bevind ik, dat zy den Fregatvogel als een veel kleiner Vogel opgeéven,' en, diö van den Alt>atroís ípreeken, marken 5er een Watervogel van de eerfle grootte van : zo dat ik in geenen deele kan toeftemmen, dat het de zelfde Vogelen zyn zouden. Ik weet niet, dat 'er reeds een Afbeelding gemaakt en uitgegeven is, of eenige beíchryving van deezen Vogel, buken de Berigten der Reizigers, welke meeften¿leels zeer oppervlakkig zyn y zo dat men zelden andere dan onvolmaakte denkbeelden van Natuurlyke Zaaken van hun krygt. Dus öordeelde ik, dat deeze myne Afbeelding en beíchryving niet onaarígenaam zoude zyn aan de begunftigers van myft Vogelen-Werk. Zy komen van de Kaap der Goede Hope, alwaar menze in groóte menigte ver? jieemt. Ik hoor niet, dat zy in eenig ander gedeelte van den Aardkloot gemeeft zyn. Ik heb hier de beíchryving, welke de Heer SLOANE van den Fregatvogel in zyne Hiftorie van Jamaika geeft, overgenomen, om te toonen, dat deeze de Albatrofs niet zy. Dus luidt dezelve, VOL. 1. p, 30. | Deeze Vogel fchynt zeer groot* „ grooter dan een Kuikendief te zyn, en is zwart. Zy vliegen, gelyk de Kuikenr £ dieven,zeer hoog, en hquden zig dikwils als onbewoogen boven \ Water, tot „ het beloeren en vangen van kleine Viichjes, die in de Oppervkkte zig vertoonen* „ Zy zyn icherp gewiekt en hebben een gevorkte Staart.'5 Ik oordeel dat die van ALBIN Frégate-Bird genoemd wordt, de zelfde als deeze zy (*).

• I •• ' I (*) [Men leeze, om daar van verzekerd te zyn,de Natuurlyke Hifiorie, volgens 't Samenftel van LINN^US , qg.p. V. STUK , bladz. 111., en befchouwe, om het ver-

¡ff IF, DeeL

t

'

f:

\

PLAAT

fchil met den Albatrofs te zieii, de Afbeelding vait den Fregatvogel aldaar, Plaat XXXVIIL Fig. % 1

§£)


62

VERZAMELINÖf VA* Ü-ITHBEMSCHE \

P L A A T

LXXII.

De groóte Gek (32). Deeze is byna£0 groot a!s een Gans. De Kop en Hais zyn vry dik : de Sneb is '«rroot en by de zes Duimen lang. In het bovenfte deel der Snebbe is een Geut of Reet, welke van 5c eene End tot aan het andere loopt. De Wieken flrekken zig tot zes Voeten uit, en, geflooten zynde, reiken zy tot aan het End van de Staart. De middelfte Staartveder was de langftej de overigen wierden allengs, van 't midden af, korter. De Oogen zyn groot en Hazelnooten-Kleur, met eene kaale Huid omringd. De Kleur van deezen Vogel is donkerbruin, op den Kop fiaay gefprenkeld met digt ftaande kleine witte Vlakjes, die aan den Hals en Borft breeder syn en meer veripreid , doch het dunfte ftaan op de Rug j alwaar zy de grootfïe breedte hebben. De Wieken zyn ook gevlakt j uitgezonderd de groóte Slagpennen en de Staart , die zig geheel bruin vertoonen. * Het Lyf is donker wit. De Pooten zynzwart, en van geflalteals in de ZeeWater-Raave, Cormoran genaamd. Het zonderlingfte in dit flag van Vogelen is, dat de bovenfte helft der Snebbe, twee Duim van den hoek des Beks af, eene Geleding heeft, door middel van welke zy dat Stuktwee Duim hoog kunnen opheffen, zonderden Bek te oponen. Deeze Vogel gelykt dermaate naar den Gek (Booby), inzonderheid wat het zon* derlinge maakzel van den Bek aangaat, dat ik den gedagten naam voor denzelven ge* voeglykft oordeelde. Hy onthoudt zig aan groóte Ri vieren, en volgt ook onder Water de Viflchen naa, gelyk de Gek gewoon is in de Zee te doen. Onder dit vervolgender Viflchen blyft hy een aanmerkelyken tyd onder Water. Maar, dewyl ik deeze Vogelen dikwils aan den Oever afgemat,en menîgmaalen dood gevon* den heb, zo is het waarichynlyk, dat hy dikwils van de Zee-Honden en andere verícheurende Dieren of Viflchen onder Water aangerand, gekwetfl: en íbmtyds 'ook wel opgevreeten worde. In Florida vindt men deeze Vogels aan de Rivieren en Zee-Kuften. Het Mannetje heeft de Kleuren fchooner en glan2iger dan het Wyfje. If .•• Een Gems, gelykende naar de Tbymelœa, metßompe Blaierm (*)•'

\

Deeze Heeft«- wordt van agt tot tien Voeten hoog, en heeft eenen dünnen Stam, die met eene witagtige Schors bedekt is. De Bladen groeijen overhoeks op Su» i&n, die een derde Duims lang zyn. Aan 't begin zyn zy final, doch aan 't End worden zy breeder en rond. Hunne langte ftrekt zig tot twee Dirimen, de hieeàe tot één Duim uit. In 't breedfte deel zyn zy Gianzig groen, en hebben ook maar een enkele Ribbe. DeBIoemenzyn Pypagtig, van boven met vier Infcydtogen, wit yan Kleur, doch inwendig wat roodagtig. Zy groeijen Troswyate aan \ end ! der lakken. Men vindt deezen Heefter, op veden der Bahamaas-Eilandenj aan de .Rotzige Stranden, onder het Rietgras ftaan. V- St. bl. 127.

•%/»••'• M*

A.

aw.

PLAAT


~% \ . EN ZELDZAÄME VOGELÉ

v

I; •" •

;|:P 14 A T

LXXlll

rvi

''|jj

De groóle zwarte' QwMersvogel (73). Deeze Vogel is ongevaar fco groot als een Raaf. Zyn Sneb is, van de hoek^a des ßeks tot aan de Punt, drie Duimen; van.'t Vöorhoofd tot aan de Punt maar twee Duimen lang* De Wieken, toegeflagen zynde, hebben eene langte van vy£lien Duimen. Hy heeft met de boven, Plaat LXXl beíehreeven Albatrois, eenige overeenkomft, doch ik wil niet voor zeker beweeren, dat hy van even Yzelfde Geflagt zy. Zyn Sneb komt, wat de geftalte aangaat, byna volkomen met de Snebbe van dien Vogel overeen; doch is haar even'redigheid merkelyk kleiner, en de Neusgaten iiaan op haar bovenfte gedeelte nevens elkander. De Pooten en Voe* ten gelyken 00k naar die van den Albatrois zeer veel; uitgenomen dat deeze Onweersvogel, ter plaatíe daar in andere Vogelen de agter-Vinger flaat, een klein Spoortje of Klaauw heeft, en dit Spoortje komt regt op den Hiel. De Sneb is geel van Kleur, zonder veel Glans, doch mag by 5t Leven van den Vogel wel glanziger geweeft zyn. De Neusgaten ichynen inwaards te loopen, met twee aan elkander gevoegde Buizen, welke van \ Vöorhoofd afkomen , en boven aan de Snebbe een derde deel van derzelver langte beilaan, doch van vooren twee Openingen hebben. De Sneb is wat uitgehold en van vooren zeer krom geboogen: gelyk dit alles uit de onderfte Figuur, welke haar in de Natuurlyke grootte voorftelt, duidelyk is te begrypen. In 5t algemeen komt de geftalte van deezen Vogel veel met die van een Kievit overeen; doördien zyne Wieken, geflooten zyn* de, over de Staart heen zig uitftrekken* De Pluimagie is, over 'c geheele Lighaam, van eenerley Kleur, zonder eenigen weerichyn, en ziet *er geheel Roeftig zwart ofíswártbruin uit. De Pooten en Voeteñ zyn bykans van die zelfde Kleur, doch trekken wat nâar *t Vleeíchverwige en zweemen veel naar een Mooren-Huid. De KlaaüWen zyn zwart* Hy heeft van agteren een Klaauwtje als een Spoor | körnende onmiddelyk uit den Hiel, âlzo het op geen Vinger ftaat: want van een ägterVinger is geen blyk in deeze Vogel, in de Afbeelding kan men aan ieder Vingef eene Klaauw waarneemen. De drie Vingers' zyn met een Vlies iàmengevoegd en de büitenften aan de buitenzyde 00k gevliesd, even als in de Albatrois. Deezen Vogel heeft my de Heer BENJAMIN CO WEL, geleend om af te tekenen. Hyis, beñevens den Albatrois, door een Ooílindieíchvaarder medegebragt; des ik geloof, dat hy fcig in de Zee, omftreeks de Kaap der Goede Hope, onthoude: tea mirííte heb ik geen nader Berigt, aangaande de plaats van zyn Verblyf, kunnen feekomen. In *t doorbladeren van een Traktaatje, i welk den tytel voert van, Eene Reize naar St. Kilda, (dat van alle de Wefter-Eilanden van Schotland het verft afgelegeneis, door den Heer MARTIN, Londen 1698;) heb ik de Af beelding gevonden van eenen Vogel, die wat de Snebbe aangaat met deezen volmaakt overeenkomt: ookis, op de Plaat, de agterfte Klaauw naauwkeurig vertoond, die men echter in de beichryving een agterften Vinger noemt. Bovendien ichynt hy nagenoeg de zelfde grootte als de hier befchreevene gehad te hebben. Daarentegen heeft hy een andere Kleur¿ |B op de bovenfte Vlakte graauwagtig wit, aan de onderfte geheel wk zynde. Dat niettemin deeze Vogels van eenerley Geilagt en Soort zyn 3 bekragtigt 00k 'tGevoelen van Dr. JACOB MONROO* die een Lid van \ Collegium

v

'

• '""'

• <

*

'-

(73) Petrella magna fufca EDW. AO. II. T. 89. Puffinus Capitis Bon« Spei. BRISS. AV. VI. p. 137. Avi&Diornedea. REDI Diffère. Procellaria ¿Equinoótía-

' #'•

:

p.-' •'

Medi

*

lis. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 70. Sp. 4. Syfl. Nat. X. Gen, 64, Sp. 2. WE Hiß. I. D. V. STUK , bladz. 95»

Q2


64

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

Medicum en Gcneesheer van't Bethlehem-Hofpitaal is: want toen deez' myne Af. S, ?£,Pi hy my, dat hy *ig eenen in de Reisbefchryving naar St. Kjk ^^£n Vogel erinnerde , die aldaar Aßft genoemd werdt körnende met den Zen ovjL: waarby hy tevens meidde, dat hy denken geaen «.««Joo. SffVde, een Tekening voor de Plaat in-dat Werk hadtgemaakt. De AfbeelSing en befchryving van den Fulmar km in de Raze naar St. Ktlda bkdz. rg Lezien wordenU alwaar de Autheur getuigt , dat hy zyn Aas zoekt op de Rug van leevende Walviflchen. Deeze zyne manier van aazen kan ons tot een bewys die. nen dat de Natuur ieder .Dier zodanig gefabriceerd heeft, als cleszelfs Levensmanier'vereifchte. De kromme Bek, naamelyk, kan tot vergaanng van de Slymige zelfltandigheid s welke aan de Huid van den Vifch zit, niet dan zeer bekwaam zyn (*), en de Klaauw of Spoor aan den Hiel, welke geheel naar onderen itaat mag ten dien einde daar zyn, op dat de Vogel niet van den gladden Huid der WalviíTchen 20U afolyden j of door den Wind en Baaren daar af gefmeeten worden; doch ik wil deeze myne gedagten gaarn aan het oordeel der geenen, die meer Ondervindinghier in hebben, onderwerpen. Ik geloof niet, dat deeze Vogel ergens anders voorgefteld of beíchreeven zy (f). PLAAT

LXXIV.

De bruine Geh (74)* Deeze is wat kleiner dan een Gans. Het Grondftuk. van zyn Bek is geel en met geen Veders begroeid : 00k ftaan in ?t zelve de helder graauwe Oogen ; maar het onderfle gedeelte der Snebbe is helder bruin. Deeze Vogels zyn, wat de Kleur aangaat, zo verichillende, dat men ze naar dezelve alleen niet wel ondericheiden kan. Het Lyf was aan één hunner wit, de Rug bruin; doch een ander hadt de Borft en 5t Lyf bruin ; anderen wederom waren geheel bruin : 00k kon ik geen uiterlyk ondericheid milchen Man en Wyf waarneemen. Hunne Wieken zyn uitermaate lang: de Pooten en Voeten bleek geel en van geftalte als in de Water-Raaven. Zy ont* houden zig opde Bahamaas-Eilanden, alwaar zy, het geheele Jaar door, alle Maandenbroeden. Zy leggen één, twee, en íbmtyds ook drie Eijeren, op de bloote Rotíen. DàMPIER zegt, datzyop een der Weftindifche Eilanden , genaamd BonAire, broeden op Boomen; 5t welk men, zo hy meldt, nergens anders waargeno* men hadt. Zo lang zy nog jong zyn, hebben zy een wit Pluimagie en behouden 5 t zelve ook, tot dat zy volkomen geruid hebben. Zy leeven enkel en alleen van Viích, ora welken te vangen zy onder Water duiken. Voor \ overige is deeze Vogel, zo wel ais de Groóte Gek, wegens het Gewricht, dat hy in de bovenfle helft der Snebbe heeft, merkwaardig. g 5t Geeft een byzonder vermaak, het dikwils voorvallende Gevegt te beíchouwen tuflchen den Gek en den Zeeroover (g), welke laatfte Vogel van den Vangft der anißt Sí derc (*) 01 geloof veeleer, dat deeze Vogels op de ZeePpkken, die aan de Rug der WalvhTchen groèijen, en dergelyk Ontuig aazen. ^aarfchynlyk is. ook deeze een anderef^ Soort vanj Onweersvosel, en wel U1S die IM r* T> L i m Noorwegen t Zee-Paard geheeten wordt, met de Mallemukken der Groenlanderen overeenkomftig, die op Ingewanden van Vifch aaft : Procelaria Glactalis. LíNN. Syfi. Nat. XII. Gen. 70. Sp. 3. Zie de befchryving en af beelding Nat. Hiß. I. D. V STUK bladz 93.] (t) [Teweecen, toen EDWARDS zyn Werk uitgafwant federt is hy ook door den Heer BRISSON bel fchreeven, ed-men vindc reeds eene Verhandeling van

onder den naam van Diomedei-Vogel, van 'c Jaari674, op deeze Soort aangehaald] (74) Anferi Bafiano affinis fuica Avis. CATESB. Giro/. AD.% 6. SLOAN. ' JT" T. f? 87. "/• Sula. »-'"«cu BRISS. JUJUStf. XTQ U. p. D. 495. 4.US". O LOAN. Jam. TutTl. IL II. n. 322. oo.o. T. T 271. OTT f r 2 « "n~i o..i_ UmSvS r . o.a. Nat XT_* p. Pelecanus Siila XII. Gen 72 ¿D 1 cT^^iñTnV Sfc ? P 7 bladz TOC * ' °^ #*- ****' D- V. Stuk bladz. 125. (5) [Deeze ii de gene, die in de befchryving van den Albatrofs, PJaat LXXI, hier voor,de Fregatvogei §enue!?£ wordc > in 'c Engelfch Man of War. [& de befchryving Natuurlyke Hifiorie. I. D. V. STü*¿ bladz. m. en de Afbeelding aldaar PI. 38. fig. 2J REDI,


''•.'-

EN

2E'LDZAAM;Ë. VOGELilf

6h

dere StfandvogeJen* doch inzonderîieid van dien der Gekken leefr* Zö dm, naa« jmelyk, als de Zeeroover verneemt , dat de Gek een Viich gevangen heefc, vliegc hy in volle woede ¿p hem toe, en dwingt denzelven, zig tot zyne veiligheid ondef Water te begeeven. Terwyl, nu, de Zeeroover hem aldaar niet volgen kan, zo zweeft hy over die plaäts, en zo dra de Gek weder bovefr körnt om Lugt te ícheppen,randt hy hem weder aan; herhaalende dit t'eJkens: zo dat eindelyk de Gëk , geheel afgemat, den gevangen Viich moet ten beßegeeven. Hier door echter laát die zig niet affchrikken, maar begint op nieuws met allen vlyt te viííchen, ofíchoon hy van zynen Roofziigtigen Vyand op nieuws wordt aangevalien, en dus zynen Buit by herhaaling moet vaaren laaten. Aangezien ik geen gelegenheid gehad heb, om den Zeeroover ergens anders dan in de Lugttezien¡> zo kan ik denzelven niet wel beichryven , noch ook eenig ander berigt van hem geeven, dan dat ik uit vertellingen heb, hier in beiiaande. Men jsegt my, dat, zo lang zy te broeden zitten, hunne bruine Kop Scharlakenkleurig is, wordende, als zy uitgebroed hebben, weder bruia Dit hebben my veelen verzekerd, die deeze Vogelen dikwils op hun Neft gezien hebben: want diestydá zyn zy zeer tarn, en lyden dat men 'er naby komt; hoewel zy anders zeer ichuuw %yn. Men heeft deeze Zeeroovers, op de meefle Bahamaas-Eilanden, in menigte»

|---'!

P L

A. A

T

LXXV.^^^^^^Wfl

l)ê mt en zvoart gevJakte Onweersvogel. (j$)

H

t)it is een Vogel, die, wat de Geftalte aangaat, met den genörl, Melken nleii op Plaat LXXHI afgebeeld vindt, overeenkomt, doordien hy alle deszelfs byzondere Ken merken heeft. In grootte is hy oiigevaar als een gemeene tamme Du if! De Bek is zwart: dé Neusgatèn zyrt Buizen, welke op het bovenfte deel aan \ Grondftuk van de Snebbe leggen, zynde voorwaards open. Hy heeft ook een dubbeld Geutje,dat fcheef längs de Snebbe, van \ eene End tot het andere, loopt. Het onderftedeel der Snebbe,evenwel,is niet nederwaards geboogen,geIykin de voorgemelde groóte Onweersvogel, maár het heeft aan de onderite zyde, by de Punt, een Knobbelof Hoek;gelyk men dit alles in de Afbeelding duideíyk kan zien. De Kopis* benevens het onderfte deel van de Nek, zwart, bebbende op ieder zyde van den Hals eene witte Vlak, die met het Zwarte ongeregeld vermengd is* De Rug en kleine Dekveders van de Wieken zyn wit, eu tevens geheel regelmaatig zwart gevJakt* Even zo beftaat het met den Stuit en de Dekvederen van de Staart, die geheel gwart is, Zowel als eenigen der grootfte Slagpennen, doch de binnenile, welke naaft aan de Rug ft aan, hebben zwarte Tippen, en derzelver Gronddeel is wit. De Dekveders van de eerfte Ry, digt boven de Slagpennen, hebben allen zwarte Punten, waar uit een zwarte, dwars over den Vogel loopende, Streep ontíláat. De Wieken, die feig tot over de Staart uitftrekken, zyn aan den geheelert Rand zwart gezoomd. Van den Vogel is de geheele onderfte Vlakte, van den Bek af tot aan de Dekveders onder de Staart, wit. De Keel, Borft en de Dekveders, zo even gemeld, hebben eenige weinige zwarte langwerpige Vlakken. De Pooten en Voeten zyn, evea als in den grooten Onweersvogel, geíchapen, en voeren insgelyks, aan den Hiel,eene Klaauw of Spoor: doch in deeze middelbaare heb ik geen Vlies aan de buitenzyde

fQ

der

f75) Peteril media maculata. EDW. AV. II. W go. Anasalia Indica. GESN. AV. 803. T. #04. fîg. 2. Damier. FEüILL. Peruv. 211. Procellaria naevia. Bmss. "Jh. VI. p. 146. Procellaria Capenfis. LINN. Syfi. Nat.

¡I IF. D*d

• ^

.'. M

-

Xll. Gem 70. Sp. 5. Syfi. Nat. X. Gen. 64. Sp 3 Kaapfche Onweefsvoge!. Nat. Bßt I; £>. V.' Siûfc," bladz. pj.

IR,

',.

\p\. '

¡Jtf ,


66

1

VERZAMELING

UITHEEMSCHE

VAN

J

<Wbuitenfte Vingeren waargenomen; daar hy hetzelve niettemin aan de binnenzy. de drrnwaard?egVmgeren Left. De Poeten en Klaauwen zyn van eene zwarte of donkere Kleur. m fDe kleine of gexooone Onweersvogcl (*). • . Ik kon niet nalaaten [ hier het kleine Onweérsvogeltje, dat men gemeenlyk Storm-Zwaluw tytelt, by te voegen. Dit heefc omtrent de grootte van een Leeurik en is over 't geheel, de witte Stuit uitgezonderd, donker of zwartagtig van Kle'ur. Ik vertoon hetzelve in een vliegend poftuur, en op den Steen, die tot een Voetftuk voor den bonten ftrekt, is de omtrek van den Kop en Snebbe, in de Na* tuurlyke srootte \ voorgefteld. Het gelykt den grooten zwarten Onweersvogel, uitgenomen de Stüit alleen, zo volkomen, dat het byna een Aftekemng daar van in 't klein fchynt te vormen. De Sneb en Pooten zyn zwart : de Neusgaten en Spooren even als in de beide anderen. ; Den zwart- en wit bonten Onweersvogel heeft my fflyn zeer wâarde Vnnd, de Ridder JAKOB THEOWALD van Lambeth, gegeven, zeggende my , dat dezelve van de Kaap der Goede Hope gekomen ware, alwaar menze tintado noemt, welken naam de Portugeezen ook aart een gantich ander flag van Vogelen gegeven heb* ben; wanneer dezelven gevlakt ofgeiprenkeld zyn, gelyk de Naam zelfaantoont. Van de kleine Onweersvogeltjes of Storm-Zwaluwen, heb ik een groóte menigte, midden in 't Noordelyke en breedfte deel van de Noordzee, gezien, zynde aldaar meer dan honderd Engeliche Mylen van Land af. Het is te verwunderen, dat zig een zo klein Vogeltje in de opene Zee onthoudt, alwaar het nergens dan op het Water ruften kan, 't welk byna altóos ongeftuimig is. De genen, die ik gezien heb, vloogen onophoudelyk rond, laatende 2ig by de Schepen ofaan Land alleen]yk in Stormagtig Weder zien. Die my zig vertoonden zogten 21g voor den Wind, ondër het agterfte deel van hetSchip, waarop ik raf bevondj te verbergen. Menigmaal zoeken zy zelfs in de diepfte holligheden, welke van de groóte 25eebaaren gemaakt worden, hunnebeichutting, en houden zig daar op eene wonderbaare wy* ze in op, ofichoon deeze zeer gezwind voortrollen. Zy flodderen zo digt längs 't Water, dat het ichynt, of zy daar op liepen, en zy worden, gelyk de Heer ALBIN zegt, deswegen Peteriis of Pietertjes genaamd, om dat zy daar in den Heiligen Petrus zouden nabootzen. De Heer ALBIN heeft zo wel deeZen laatflgemelden Vogel, als deszelfs manier van Vliegen, en hoe hy zig by Storm op de Zee verbergt, beíchreeven; doch van dat byzonder flag van Spooren aan de Hielen heeft hy niets gemeld, hebbende in zy ne Afbeelding daarentegen een klein Agtervingertje met eene Klaauw voorgefteld, 't welk ftrydt tegen de eigeníchap van deezen Vogel. Ik geloof dat alle Vogelen van dit flag zig op de Rug van leevende of ook van doode in de Zee dryvende Viflchen nederzetten, en daar op hun Aas zoeken. De Heer WILLOUGHBY heeft, in 't Aanhangzel van zyne Ornithologie, pag. 306, eene korte beichryving van twee of drie Soorten van Vogelen medegedeeld, welke , gelyk ik het daar voor houde, met de boven beichreevenen onder eenerley Geflagt behoorcn. Een derzelven wordt de Stormvink genoemd, en naar myn Gevoelen zou deeze tytel een gevoeglyke algemeene naam zyn voor dit Geflagt van Vogelen. WÈÊÊWE el ^ÊSÊ wAv- ll Í I

I3 f

' - ï Pifiaría Pelágica, Li*«. í# Nat Xit

á^v. JJAMP. mn. 111. p. 97. ALB. AV. III. p. g7.

woone Onweerevna*!

T. .9a. WmÎDÎmosNaribustubuloflfc CATESB Car. m. p. 14. T. 14, Procellaria. BRISS. Jv. VI. p. I40.

bladz

•*•>>

9•^

ra»*

Nat

TI;K

* W

T

l

n V QmV

D

'

V

-

Stuk

*

PLAAT


I '% E L D 2 A A M Ë V OGÊL Ë M P L À À T

LXXVÍ.

';|H

..."P

'D¿ Zee-Zwahià mèè den iútien Kop (7Ô). Deèèe \frëegt vier Oncen. Haar Bek is ¿wart, lang en ípits: dé Öögert flaari böVen en onder in \ Wit. Op den Kop heeft zy eeri witte Kruin, die naar agieren längs hoe donkerer wordt. Al het overige van deezert Vogel is bruin, en dé Staart benevens de SJagpennen zyfc donkeríl. De Wieken en Staart zyn van gélyke langte. Zy leggen hunne Eijers op de blooté Rötfen* in verícheide der Bahamaas-Eilanden, alwaar zy in gezelíchap van de Gekkeh broedeh. Het is pfeizierig té zien, hoe zy, in gezelíchap van verícheidene íchaarswys5 vliegende Vogels, längs de Oppervlakté Van het Water zweeven en géduurig pikkén naar de kleine Viíchjes, die van de groo teren Schoolswyze in de hoogte gedreeven worden. Door hun geíchrey én zingen, dat eenige Engeifche Mylen ver gehoord kan worden, íchynen zy tevens vol vreugdé en in genoegen te zyn. De menigte der Vïiîchén, welken zy vervölgen* maakt in b t Water eene beweeging en een witte Schuim, waar door deezé Vogelen de weg aangetoond wordt ¿, d|en zy te volgen hebben, en welken men van de Bergen éenigé Mylen ver kan zien. Daar de grootfte beweeging is, zwermen 00k deeze Vogels het overvloedigfte rond. Dit geíchiedt echter alleénlyk in de Broëdtyd, en, als deceive gepaííeerd is, dan vliegen deeze Zwaluwen maar eiikeld over de Zee: men zietze wel eenige honderd Mylen ver van Land^ doch Seiden büken de Keerkringen. Het zyn domme Vogels, welke zig, gelykerwys de Gekken, op de Stengen of andere deelen der Schepen, waar op zy zig nederzetten, met de Händen grypen katen. Het Mannetje en Wyfje verichillen in Kleur 2eer weinig.

F L A A T

LXXVÍL |

:

§8 .

jDe kleine tviarí en voitle Duikèr (77). Deeze Vogel is hier in gyne Natüurlyké groottë, öp ëene Klip ííaanaé, voorgëw field. WiLLOUGHBY heeft hem naar eene Schildery, zo goed ais hy kon; beíchreé^ ven, tíoch tot een Geílagt betrokken, waar toe dezelvë niet behoort. Hy is van dat flag van Zee-Vogelen, die Vliespooten hebben zonder Agtervinger. De oirfprongelyke Tekening, naar welke WILLOUGHBY zyn^ befchryving opgefteíd heeft^ behoorde aan Sir THOMAS BROWN, en bevíndt zig in de Verzameling van Sir HANS SLOANE. Hy werdt van hem Mefgulus melanoleucos Ro/lfo acuio breiii gerioemd. Zyne Sneb is zwart, rond en zo dik als breed. Het bovenfle deel en de zydétí van den Kop, de geheele boveñííe Vlakte, de Hals, Rug, Wieken en Stäart, zyn zwart of donker van Kleur. De naaft aan *t Lighaam ftaande Slagpennen hebben witte Punten, welke, wanneer de Wiek geflooten is, over dezelvé eene witte dwarsStreep maaken. Aan de bitfnenfíe Vlakte zyn de Wieken bruinagtig Afchkleur, De Keel is wit, en dit Witte eindigt wederzyds, omtrent de plaats der Ooren, wat afc :

• | ";"//•• ' \

' IÉ

(76) Hirundo marina tnajör Capîte albo. OàTESS. Càro/. I.T. 88. SLOAN. Jam. I. p. 31. % 6. f. 2. Larus gavía fafca?. BRISS. JV. VÍ. p; 199. T. it- f. 2. PaBet ftdtus. NIEREMB. Nat. 207. WILL. Orn. 297. RAj. Jv. 154. Sterna ilolida. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 77. Sp. 1. Syfi. Nat. X. Gen. 70. $p. m Arnerikaarifche Stern.

Nat.Hifi.l.-Ù.V.m.blis4-

,(77) Merguîus melanoleucus Roflro acutó brevL

se~

• " 1

Witt. Örmth. 261. T. fy. RAJ. JV< 125* N. 5. Üria minor. BRISS. JV. VI. p. 73. Pláutírs Colurobaíias, GUNNER. M. Maas, I, p. 261. X & Columba Groen* landica. ALB. JV. I. p. 81. T. 85. ED#. JV. II. T. 9r. Alca Alle. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 69. Sp. 5. Syfi. Nat. X. Geo. óL á>. 6. Röttetetje. Nat. B% h D,

V.Sc.bI.90.

R a

^¿


68

VERZAMELING

VAN|UîTHEEMSCHE

g

gebroken. Het vooríle deel van den Hals is taamelyk donker of Afchgraauw j doch wordt naar de Borft toe längs hoe helderer. De Buik, de Zyden onder de Wieken, en de Dekveders onder de Staart, zyn wit. De Pootcgi en Voeten zyn vuil Vleeichkleurig. Het Vlies tuflchen de Vingeren is zwart. De agterfte Vinger ontbreekt, doordien de Vogel maar drie Vingesrs heeft , welke voorwaards ftaan, en kromme Klaauwen voeren. Aan de zyden der binnenfte Vingers zyn geene Vliezen of Lappen, welken de meefte Vogels met Vliespooten anders hebben. Wat boven de Knieëa heeft deeze geene Vederen. Ik houd hem yoor het Wyfje van deeze Soorr. De gene, die boven op deeze Plaat vüegende vertoond wordt, houd ik voor het Mannetje, en dezelve is van gelyke grootte. Deszelfs Bek is zwart en van geftalte als in de voorgaande. De geheele bovenfte Vlakte komt, zo wel ais de Buik, en de Zyden benevens de Dekvederen onder de Staart, met even de zelfde deelen van den voorigen volkomen overeen. Aan de binnenzyde der Wieken vertoont zig, in vergelyking met den voorigen daar in eenig onderfcheid, dat, wanneer die uitgebreid zyn, aan dezelven zig eene vuikvitte dwars-Streep openbaart, doordien de Dekveders der Slagpennen deeze Kleur hebben. De Kop en Hals zyn aan deezen Vogel geheel zwart, en dit is het aanmerkelykfte onderícheid tuflchen beiden. De Poorer! en Voeten zyn, wat de Kleur en Geftalte aangaat, even als in de voorige gefchapen. De Afbeelding van den eerften deezer Vogelen heb ik in '0 jaar 1742, in 5t Virginifche KofFyhuis, agter de Koninglyke Beurs te Londen , naar eenen afgezetten Vogel gemaakt. Volgens het Berigt van Sir THOMAS BROWN van Norwich, zyn het taamelyk zeldzaame Vogels, welke zig aan de Zee-Kuit, (van Norwich zo ik denk,) onthouden: gelyk hem dan 00k een Kuftbewaarder twee derzelven gebragt hadt. Zyne beichryving en Afbeelding daarvan is in de Ornithologie van WiLLOüGHBY, bladz. 261. Tab. $9, te vinden. Den anderen Vogel heb ik, in5t jaar 1743, in \ Bierhuis van Marlboroughs Hoofd, iji Pettycoat-Lane te Londen, zien hangen; van waar ik hem om af te tekenen wift te bekomen, en vervolgens weder daar heen liet brengen. ALBIN heeft hem beíchreeven, en Groenlandíche Duif genoemd, zonder zig Verder over deszelfs Natuurlyke eigenichappen te bekommeren. Zyne Afbeelding is weinig verfchillende maar heeft de Snebbe veel te dik, de Pooten en Voeten te klein. De Luiden in het Bierhuis wiften my niet te zeggen, van waar deeze Vogel was gekomen. Ondertuflchen twyfel ik 'er geenszins aan, of deeze beide Vogelen, die 20 ongemeen naar elkander gelyken, zyn Mannetje en Wyfje. Dewyl echter de befchryving van WiLLOUGHBY Zo kort is, en 00k flegts naar eene Schildery gemaakt: ALBIN daarentegen den Vogel wat gebrekkelyk voorgeileld, en hem als een Wyfje met een Mannetje gepaard heeft, daar hy doch in Soort niet mede overeenkomt: ik, in tegendeel, beiden met elkander vertoond, en naar de Natuur zelve beichreeven heb: zo hope ik dat de Liefhebbers zulks als eene verbetering, van het gene te vooren over deeze Vogelen geíchreeven was, zullen aanzien.

1

PLAAT

LXXVIIL

De lackende Meeuw (78). Deeze Vogel weegt agt Oncen. Zyn Sneb is rood en aan de Punt krom, terwyl de onderfte helft aan \ end een hoek maakt. De Kop is donker zwart \ de Oogen syn van boven en van oncteren in Y Wit gevat. De helft der Slagpennen is aan h end (78) Laras major. CATESB. Carol I. T. 89. Gavia ridibunda. BRISS. JV. VI. p. 192. T. 18. f. 1. Larus daereus major Bahnen. WiiuOrnith. 263. RAJ. AV.

129. N. 8. Larus Atricílb Tm» *„tl KT* YTT r 76.Sp 8 M Ate Yr •^# «*• XII. Gen. P P 5 P Hiß h D. vfet^HQ * * * ¡ü


EN

ZELDZAÀME

VOGELE N.

69

end donker; de geheele overige Oppervlakte des Lighaam is wit, zo wel aïs deStaart, wier Veders van gelyke langte en by de twee Duimen korter dan de Wieken zyn. De Pooten en Voeten, wier Vingers door middel van een Vlies te iamen gevoegd 2yn > hebben eene zwarte Kleur. Deeze Vogels onthouden zig mehigvuldig op de meeflen der Bahamaas-Eilandem Hun gefchrey beftaat in een Soort van Lachen, weshalven zy 00k van de Engelichen de Lachende Meeuiv genoemd worden. [Anderen geeven 'er den naam van Spötter aan. KLEIN noemtze de Roodbek met den zwarten Kop.] Of het Mannetje van het Wyfje ondericheiden zy, is my onbekend.

'•§ ;-. ?|'-

-' í£~ p L A A T I LXXIX. • &'{ " -"^^^RDe witte Peühaan (79)*

Deeze Vogel ícheen.my twëemâal zo gróot te zyn ais de grootfteZwaan. ZynSneb fyas 5 van de Punt af tot aan den hoek des ßeks, twintig Engelfche Duimen, zynde dus by de zes Duimen langer, dan hem eenigbeichryverder Natuurlyke Hiftorie bevonden heefr. De Àkademiiten van Parys hebben 5er eene gemeten, die maar veertien Duimen lang \^as; Waar door 5 zö ik denk, Paryiîïîhe Duimen te verftaan zyn. Onze Landsman WíLLOUGHBY, de Maat van een ¿odanigen Pelikaan,die uit Rusîand gekomen was, afgemeten hebbende, maakt denBek veertien Engeííche Duimen langrweshalven ik reden meen te hebben ¡> omte gelooven, dat myn Vogeî, naar evenredigheid| in aile zynê deelen grooter geweefl moet zyn, dan die te vooren befchreeven waren. \ Gene WILLOüGHBY in zyne beföhryving^egt, dat een Man zyn Hoofd in den onder aan zyn ßek hangenden Zak zoü kunnen fteeken, kwam my wat ongelooflyk voor, tot dat ik zulks door den Oppailer van den hier afgebeelden Vogel zag doen, en ik ben verzekerd, dat die Zak nog wel een tweede Hoofd van een Menich zou hebben kunnen inneemen, of dat 'er in dezelve genoegzaam piaats was voor twee Hoofden. De bovenfte helft der Snebbe is regt en pîat, en heeft in *t midden, overlangs, eene verhevene Streep; aan 't end eene aanmerkelyke Haak. De Huid, random de Oogen, is Vederloos, en zo wel als de geheele Snebbe bleek en VÍeeíchkleurig, uitgezonderd het End van de bovenfte helft, het welke geelagtig groen is, met eeni* ge donkere Loodkleurige Vlakkeri. t)e Neusgaten zyn niet zigtbaar; de Oogen donker Hazelnooten-Kleur. Het onderííe deel der Snebbe is uit twee buigzaame zyditukken /amengeiteld; welken de Vogel zeer ^yd operien of naar believen fàmentrekken kan, en die zig aan t end met elkander vereenigen. Deeze zydfhikken zyn in de langte door een flappe Huid met elkander vèrbonden, welke van dikte is als dun Leer, en van eene geelagtige Kleür. De Vogel kan deeze Huid zeer digt legen zyne Snebbe opichohen, en wedefom èeer wyd van dezelve af laaten nederzakken. Deeze Huid íirekt tot onder de Keel, en gelykt meer naar den Wortel van eene Tong, dan 't gene men de Tong kan noemen. Wanneer hy den Hals uitfírekt, vertoont zy zig naar evenredigheid langer, dan zy in de Afbeelding voorgefteld is, en menigmaal trekt hy de Huid zelfs nog meer in, dan alhier. In den eerften opflag ichynt het een witte Vogel te zyn, hebbende aan het agterfte van den Kop eenige ilappe Vederen, in de gedaante van een Kwaft. De geheele Kop, de Hals, de ondervlakte des.Lighaams en de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken, zyn wit; (79) Onocrotalus five Pelecanus EDW. Ap. II. T. 92. KAJ. ¿Vm I2I. MARSIL. Danub. 6. T. 35. WILL,Ormtb. 246. T. 63. ALDR. Orn. III. p. 42* T. 48. 49. Pelecanus. ÖELL. AV. 30. Onocrotalus. Gis* Av. 630.

W. Deel

OIEAR. Muß T. 13. f. 1 BRISS. JV. VI. p. 510 Pelecanus Onocrotalus. LINN. Syß. Nat.XII.Gen 75IsöT Syfl. Nat. X. Gen. 66. Sp. I Pelefcaan. Nat'InkXID V. Stuk, bladz. 104. P * P ^ D*

S


P

VÉRZAMELING

VAN

U

IT H E E MS G H E

wit; maar de Slagpennen zwart. De eerfte en naaft daar bovenilaande ry der Dtek Vetren is graáuwagtig licht bruin, de overigen zyn meer bleékgraaüwagtig, met eetfig mt geméngeld. De Rug en Staart zyn van eene helder gfäaüwe Kleur, welke tuílchen de Rug en Wieken wat naar 5t roodagtige trekt* fcynde met ¿warte Vlakkeft éèùriMâ. De Poôféî* en Voeten zyú Pürperagtig Vtëeichkleur : net Vlies tusíchen de Vingereft bféek Loodkletífig. Hy heeft vier Vingers die, gelyk in de SchotfchêGariS (Soiâtid Qodfè) eff in de Zee-Wáter-Raave (Corworm),door middel van ten VJté$ met elkander v^boñden zyn. De beide inwaardíe Vingers ftaan wat agterwaards, doch niet zo regt naaragterén, als in de Vogels, die dezelven vry hebben. De Klaauwen zyn van eene bruinagtigé Kleuí. Deeze Péfikaan, nn de Kaap der Goede Hope, door den in dienft'V&ñ de Öoft. indiíche Kompagnie ílaande Kapitein PELLY, in 't jaar 174?, herwaards gebragc zynde, kreeg ik verlof, om hem, eer hy te Londen vertoond werdt, naaüwkeurig te beíchouwen. Ik vond tuiîèhen be®ï en den getieft, dien WILLOUGHBY benevens de Akademiiien van Parys uitgegeven hebben, geen verfchil, dan alleenlyk ten äärföfen van? de Grôbtte: zo dat ik niet zeggen kan, dat dezdve zig grootelyks van at vöörhöefti befehreevenen ondericheidt. De gezegde Akademiitêh houden hunnen Vogel ^üöf den FéBktífios van ARISTOTELES en den Onoerotalus van PLïNIUS: 00k achten zy htm Gevoefen,dät dergelyke Vogels lang van Leven fcyn, daar door bekr^fga, dat vân veefen derzelven, die te Veriailîeà onderhouden werden, geen enkele vddiKhet Twaalfde Jaar geftorven zy, en deeze waren, dat aanmerkelyk is, de eenigife Dieren in de Menagerie, van welken 5er geen, binnen deezen tyd, zyn Leven hàdt ge-ëfndigd. De Wieken hadden, uitgebreid zynde, eene langte van elf Voeten, waáfdoor wy waärichynlyk Parysfche maat te verman hebben. De Liefhebbers, die näär de Ontleeding van deezen Vogel nieuwsgierrg zyn, könnende Werken van de Akademie van Parys daar over italien (*). De Heer WILLOUGHBY heeft 00k de Berigten van oude Áutheuren, díenaangaande, byeen verzameld; voegende daar by, eene door hem zelf vervaardigde beichryving van deezen Vogel (f). Men kan hieromtrent ook de Reizen van <Je BRUIN , door JVfoskovie, Perfie, enz. in'tTweede Deel, bladz. 167, nazien, alwaar hyhem Babbe noemt. De Pelikaan fchynt een Inwooner van \ grootfte gedeelte der Oude Wereld te 2yn, doordien men hem in verfcheide Landen, zo wel vetnaar \ Zuiden en Noorden, als ook tußchen beiden, vindt. In Rnsland is hy zeer gemeen; in Egypte treft men hem overvloedig aan, en íbrncyds ook aan de Kaap der Goede Hope, in welk Land deeze Vogel, gelykerwys dit uit onze beichryving biykt, grooter ichynt te vallerí^an elders Alzo geen Engelich Autheur van hem een goede Afbeelding gegevén heeft, zaí myrte beichryving, zo wel ten dien opzigte, ab wat de ongeitieene Grootte aangaaf, nietiw zyn, en wat het laatfte betreft, daar van kunnen alie Lief hebbers te Londen getuigenis draagen, dewyl men hem hier opentlyk heeft laaten zien. [KLEIN heeft hem Kropgans, Sneeuwgans, Veelvraat en Qbnvogd geheten,

;

:

i /'Vfr'' , " p L A A T Lxxx. :;/ * \ ; v S ;l^

De Ferkeerd-Snavel of pPaterßyder. (80).

•*'"'

m De Sneb die het ondericheidend Kenmerk van deezen Vogel uitmaakt, is een verwondedeS Sckn de uî? «Äaüi nTv l°P P J Part 3 p m ^^}l^%?f m ; ' >l\i*$ne °fmhol°£y- Pa& H6. . 0) m 0 ATESB C r l L T oÍ a SÄT *r - / °142. T. t 90. pAR PJotus Roftro Comeo marçaah. KLEIN,^.

Avis Carolina Roftro Gukriformi. PUT. Gaz. T. 76. S. *-Rygchopfalia Dorfo nigro, Ventre albo. BRISS. Av. VI. p. 22q. T 21. £ 2 Rvnehoos nim. LINN. W 7*.V. SPSc.1 bLlyß^l Gen. 71. Sp. g«»I M Hiß. I. D. 159.

fi


;. :|

ENZÉLDZAÂME

VÖGELEN, ^/

7r

Wohâerenswaardig Werkiîuk der Natuur. Het Grondiluk van de boVenile helft ïè dik en aân de fcyden wordt dezelve längs hoe platter, .tot dat %y in eene Punt ein* digté Deeze helft heeft de langte van drie Duimen. De onderile helft der Snebbe is nog platter dáíí de bovênfte en keer dun, hebbende haare beide Randen 20 icherp i!» etñ Mes. Dö6£e is byna een Duim langer dan de bovênfte* welke een ímalle Sleuf heeft, dâârde bovenfte Rand van de onderile Snebbe in h íluiten haaren in* trek neetat. Het grootfte deel der Snebbe * Van den Kop af5 is rood * het ©Verige fcwart. Het Voorfte van den Kop, de Hals5 Borft en Buik, zyn Wit: het agterite van den Kop* de Rug en Wieken, £yn zwart, met eenig Wit vermengd* Dö bovenfte Veder van de Staart is zwart: de anderen gyn wit. Hy heeft de Pootent kort, klein> en rood van Kleur. De Viagers der Voeten zyn door een Vlies iamengevoegd* gelyk in andere Meeuwen, en agtef aan den Hiel is een kleinö Vinger. Deeze Vogels onthöüden 2ig aan de Zeeküften van Karolina. Zy vliegeñ al ftryi kênde längs de Uppervlakte der Zee, [als of zy het Water met hunnen Bök fiiee* den; weshalve menze, in 't Engelich, Jj^hterßiyders noemt,] en dus íchyneñ zy uit dezelve eenig Aas te ícheppen. Min vindtze ook öp de vol OeflerS leggendô Oevers, die, myns oordeels, nsede tot him Vbedzel dienen: want hunne Sneb komt my zeer bekwaam voor om de Oefters te operien. Het Mannetj© en Wyfjè zyn van eenerley Kleur*

Ir

A

A

1

LA AAL

jD¿ Amerikaânfibê PelikäuH. (81). Het Lighaatö Vati âe&tetï Vogel fcheei* riiy, in een opgevülden ett gedrdögden» Wat grooter dan dat van eene groóte tamme Gans te zyn. De Sneb was > vait haare Punt af tot aan de hoaken des Beks, dertien Duimen lang, en de Wiek* toe? geflagen zynde, hadt eene langte van agc en twintig Duimen (*). Ik verdeel dee* fcen Vogel ongevaar de helft kleiner te zyn dan de voörige (van Plaat LXXlX)door* dien hy my kleiner dan een Zwaan, m die andere meer dan tweemaal zo groot, is voöfgekomen. De bovenite helft der Snebbe is in h midden (maller dan âân beiden Enden, en íluit in de onderile, ukgenomen by de Pünt, alwaar zy breeder wordt > en de onderile inneenik Naar de Punt toe is de geheele Sneb roodj doch by den Kop geek HetOog zit in een Piek, welke Vederloos iâ en brüin van Kleur, doch, naar ik geloove, in de leevende Vogel Vleeichkleurig geweeft ssal zyn, doordien zy in de voorheen beichreevene Pelikaan dergelyke Kleür heeft. Aan de Punt der bovenite helft is een bruine Haak of Klaauw, die in een Sleuf van de onderile flüit. Men kon geen Neusgaten m de Sneb waarneemen. De Krop of Zak hadt > dröog zynde * de zelfilandigheid en Kleur van eene opgeblazene drooge Oiîenblaas j met overlanga loopende Verden, en dwars over dezelve been gaande Bloédvaten, welke aan de zyden van de onderile helft der Snebbe ontipringen, die over haar geheele langte zig in den Zak opent. De geheele Kop was, Zô wel als de Hals, met witte Veders bedekt, zynde die aan het agteríle van den Kop wat langer dan de anderen. Het

* pf:"

(81) Onocrotalas Americanus. EDW. A<O. IL T. pg, Pelecanus fubfufcus, Gula diílenfili. BROWN Jam. 480. Onocrotalus five Pelecanus fufcus. SLOAN. Jam. IL p. 322. BRISS. AV+ VI. p. 524. Pelecanus Onocrotalus Occidentalis. LINN. Syfl* Nat. XII. Gen. 7a. Sp. 1. Var. B.

'%'

;r^P"

Witte

(*) [EDWARDS heeft 18, doch het töoefc* volgeas de öpgegevene Langte des Beb, wd 28 Duimen zyn. Waarfchynlyk zal men eetï i in pfestt* trfta 3 geztt hebben.]

S 2


72

VERZAMELING

VAN

UiTHEEMSCHE

Witte eindigde, aan h agteríle van den Hals, Piekswyze, byna op't midden van de Rug, die met kleine Vederen gedekt is, welke onder aan haare Schäften wit, en op zyde donker Aichgraauw zyn, loopende ook alien ipits uit* De Staart is Aichgraauw en middelmaatig donker. De groóte Slagpennen der Wieken zyn fcwart, maar de regte daar bo ven ftaande Dekveders, zo wel aan de bovenfte als onderfte Vlakte der Wieken, Aichgraauw. De kleine Dekveders, zo wel bo ven als onder, zyn in haar midden wit, en aan de zyden Aichgraauw gerand, even als die op de Rug, en tevens ook wat ípits gepunt.. Aan de binnenite zyde zyn de Slagpennen vuil Afchgraauw. Het groóte Been van de Wiek gebrbken zynde, bevond ik hetzelve zeer ligten hoi, van Merg geheel ontbloot; en aan de zyden zo dun als Perkament. De Borft, Buik, de zyden onder de Wieken, dat is de geheele onderfte .Vlakte van het Lyf, is donker Aichgraauw en byna zwart, zonder dat zig een heldere Kieur daar mede onder menge. De Pooten zyn korr. Hy heeft vier Vingers, die met elkander, gelykerwys in de voorige, verbonden zyn. De middelfte of langfte Vinger is langer dan de Poot. Zo wel de Pooten als de Voeten zyn vuil groenagtig Geel, met donkere Klaauwem Deeze Vogel heeft myn hoog-eerwaarde begunftiger, de Schildknaap | THEOBALD , uit de Weftindiën medegebragt en my verëerd, Ofichoon dezelve met den voorigen Pelikaan, in gedaante en evenredigheden, wel overeenkomt, zyn zy doch in Grootte en Kleur ongemeen verichillende. Den eerften kan men niet zeer ongevoeglyk den witten Pelikaan noemen, doch deezen niet dan den donker Graauwen met den witten Kop, en geeven wy acht op den afftand hunner woonpkatien wordt het Gevoelen, dat zy tweederley van elkander verichillende Vogels zyn, daar door niet onwaarichynlyk gemaakt. Tot vefder voldoening wil ik nog dat ge* ne bybrengen, het welke Sir HANS SLOANE, in zyne Natuurlyke Hißorie van Jantaikci) Vol. IL pag. 322, van deezen Vogel ichryft. „ Dezelve ichynt met den 5) Witten Pelikaan eenerley te zyn, zynde alleenlyk donker van Kleur. Zy zyn in alle Zeewateren der heete Streeken van de Weilindien zeer gemeen. De Vis35 ichen worden door hun op dergelyke manier gevangen, als door de zogenaamde „ Fregatvogelen. Ook komen zy, by Stormagtig Weder, in de bedekte Zee* Zy vliegen over de Zee 35 boezems, alwaar zy dikwils op de Boomen roeften. 33 gelyk de Meeuwen, en vangen de Viflchen, welken zy gewaar worden, door 35 op dezelven neer te vallen ; begeevende zig dan weder in de hoogte. Men achtze „ niet bekwaam tôt Spyzë. Als men hun op de Zee gewaar wordt, zo is dit een „ teken, dat men niet ver van Land zy " WAFER zegt, in zyne Reistogt en befchryving der Land-Engte van Amerika, lßhmus de Panama genaamd, „ dat aan 33, de Weftelyke zyde van die Land-Engte de Pelikaan niet gevonden wordt j ter33, wyl zy, in tegendeel,aan de andere zyde, in de Weilindien, menigvuldig voor33 kwamen ; zynde donkergraauw van Kleur, met een Zak ondër aan den Hals. Hier 33 De ouden werden niet gegeten, maar de jongen waren goed tot Spyze." voegt die Reiziger nog meer by, \ welk de Liefhebbers in zyne aangehaalde Reisbeichryving, p. 119 en 120, kunnen leezen. Veele andere Reisbeichryvers ichyrien ook van deezen Vogel, onder verichillende naamen, melding gemaakt te hebben, maar ik vind in geen derzelven eene Afbeelding, noch eehe zo omftandige befchryving als de myne \ weshalve ik hope, dat myne moeite indezen niet nutteloos zal geagt worden. De twee Koraaliborten, op de Grond van de Aftekening tot fieraad daarby gevoegd, zyn naar de Natuur getekend en gekleurd. [De grootfte, die bruin is met witte Knobbels, noemt men Konings-Koraal ; de kleine wordt Rood Pypkoraal of Orgel-Koraal geheten.]

PLAAT


; • ;ngKW % E L D % 1 mAll V¡Ö 0 E L ë Si ;../': '•'!

P L A A t'.f LXXXÍL

-.¿fc%

. v|. Äl

Bruin Ùuikèïtje (82)* Deeze Vogel weegt een half Pond. Zyne Oogeti syn gföot en met een Witten Kring omgeven. Aan den Hals hèeft hy eene zwarte Vlak: in 5t midden van dû Snebbe is eene zwarte d wars-Streep, en aan de onderfte helft heeft hy vdigt aan het Grondftuk, eene zwarte Vlak, De Kop en Hals zyn bruin; doch de Kruin van den Kop en het agterfte van den Hals donkerer dan het overigè. De Vedêrs aatl de Boríl zyn lichtbruín en groenglanzig. De Buik is vuilwit en dé Rug benevens de Wieken bruin. Deeze Vogels onthoüden zig veel aan de Meiren van vericfl Water, in de bewoonde deelen van Karolina, Deeze was een Mannetje.

^r >ß. 'JPl MM L ||Ä Pehguyn met zwarte Voetèn (83).

%

Deeze Vogels kwamen my by ña ZQ groot yoor als tamtlie Ganzen. îk heb defcelven Zvoartvoetige getyteld, omze te onderícheiden van een anderen, in dit Werk belchreeven, die roode Voeten en eene roode doch anders gëfchapene Snebbe heeft, en dien ik maar eenvoüdig de Penguyn geheten heb. De A^beelding en beíchryving daar van, kan in 'tTweede Deel, op Tab. XCVIL bladz. 75* worden nagezien. On-5 der aan, op de tegenwoordige Plaat, heb ik deszelfs Snebbe, benevéns de Snebbe van den thans te beíchryven Vogel, beiden in de Natuurlyke grootte voorgefteld|en, alzo die taamelyk van elkandèr verichillen, zo zou ik denken, dat zuíks genoegzaam bewyii, dat het tvvee byzondere Soorteii van Vogels zyn. De Snebbe is in de Vogels van deeze Af beelcfing ^wart, en Këeït aan de Punt van de bovenfte helft eene Haak* aan de onderfte, daarentegën, vertoont zig de Pune als afgeíheeden, doch in de daar uit ontflaande Spieet iluit de kromme Haak van de bovenfte helft. Aan de zyden is zy wat ingedrukt, en met Groefjes voorzien. De Keusgaten ftaan even ver van.het Grondftuk en de Punt des ßeks. Naar de Punk toeloopt'er dwars over heen eene bfèede geelagtige Streep. De Keel is, zo weí als de zyden van den Kop, vuil bruin, en in dit Bruine ftaan de Oogen; maar vari het Grondftuk der Snebbe af loopt, ter wederzyde van derr Kop over de Oogen heen, een breede witte Streep, welke zig met het Witte, dat aan de zyden en het onder*: fte van den Hals is, vereenigt. Het bovenfte deel van den Kop; het bovenfte van den Hals, de Rug en de bovenfte Vlakte der WielcWv ¿yn^van eene donkerbruine Kleur. De Keel, Borft en Buik, zyn wit, uitgenompn eene bruine Streep, welke over de BorftJoopt, ftrekkeilde zig Wederzyds tot^aaf^de Pooten uit,.gelyk in de Afbeelding is te zien. Aan de St uit is deeze Vogel wit* í Inwaards zyn (ie Wieken brujn, en wat geichakeerd met zwart en wit. Alle bruine deelen zyn, met wat donkerer of zwarte Vhkjes geíprenkeld, Van ectik Staart is weinjg blyk, doördienzig* in I ,(&2) Podiceps minor Itoíiro vario. CATESB. Carol. Jf ^f\ 91. Colymbus fíuviatilis Carolinehfis. B&iss. Av.Vh p. 63. Colymbus Podiceps. LINN, Syfl. Nat. XII, Gem 75. SpV ir. Syfl. Nat. X. Gen. 68. Sp. 1 Nat. Hifa I, p, V.-Stuk, bl. 140.. If» (83) Penguin Pedibijs fiigris. Ëow. Av. II. T< o£"'

"~ ÏK Deel

Anfer, Magellanîcus. CLUS. Ëxot. ioi. Schenifcus nsö* Vius. BRISS. AV. VI. p. 99. T. 9. Diomedea demeffa, LINN. Syfi, Nat. XII. Gen. 71. Sp. 2. Syfi. Nat X Gen. 65. Sp, 2. Magellaanfche Gans ma Hik ¿ jyé V. Stuk, bladz, 100. PI. 37, fig. 7. *j^J


74

VERZAMELING

VAN

ÜITHEEMSC H E

in plaats van dezelve, maar eenige korte Borftels vertoonen. De Veders van § bo* venfte deel 2yn hard en digt: de Pooten en Voeten zwart van Kleur. De Pooten zya ver naar agüeren geplaatft, gelyk in de voorheen beichreevene. Aan de Vingers 2yn ilerke Klaauwen. Drie derzelven zyn met een Vlies verbunden, doch de vierde is zeer klein en geheel los, ftaande öok meer voor- dan agterwaards. De binnenfte der drie groóte Vingeren heeft aan de zyde een Lap. De Voeten van deezen Vo* gel zyn dik en kort. Een ander, die met hem overkwam, was in de donkere deelen 2warter 5 doch verder eveneens, . Het gedagte bevondt zig dus in de Penguyn \ die van vooren afgebeeld is. De an* dere, die men op zyde beíchouwt, komt in de geftalte en Kleur van de Sneb en Pooten met de voorige overeen. De Kop, Hals*- Rug en Wieken zyn donker, doch aan de Keel em boven de Oogen wat helderer bruin : de Borft en Buik geheel wit, doch de Streep, welke de onderfte Vlakte van de andere omringt, mankeert 5 er aan. De tegenwoordige heeft een imallen witten Rand, aan de icherpte vandat Deel, daar in andere Vogels de Slagpennen zig bevinden. De Wieken waren, in beiden, plat, hard en naar de grootte van den Vogel zeer klein; bedekt met 20 kleine ilyve Vedertjes, dat zy zig als Sagryn-Leder vertoonden. 1k heb een der grootften van deeze Vedertjes,in zyne Natuurlyke grootte, aan de zyde van den Vogel, op de Plaat voorgefteld. Ik telde in de eerfte ry meer dan honderd van dezelven. Den eerften deezer Vogelen heeft my de Heer COWELL, den anderende Heer HOLMS geleönd. 2y konden met geene zekerheid zeggen, van waar dezelven kwamen, doch dewyl zy door Ooftindiíche Schepen waren medegebragt, zo acht ik iE vari de Kaap der Goede Hope afkomftig, en, die op Plaat XCVH. in het Tweede Deel is voorgefteld, kon weide Magellaaniche Gans zyn. Deeze Zuide* lyké Vogels zyn van den Noorder Penguyn, welken WILLöüGHBY pag. 322 befêhFëeven heeft, zeer veríchillende: alzo deeze de Wieken volkomener heeft. Een der SÎaipenrïen, die ik daar van heb uitgetrokken, was drie en een half Duim lang. Hy hädt een zwaarder Staart, doch geen vierden Vinger. Verder Berigt van den Noorder Penguyn is in de Hiftorie der Faro - Eilanden, welke uit het Deenfcb in 5tEngeifefiBis vertaald, p. 141., omftandig te vinden, alwaar mèn hem Garfa* gel noemt. De Autheurvan die befchryving oordeelt, dat dezelve overeenkomftig'fcy met den Penguyn, die op Terra del Fuego, [by de Straat van Mage/laanJ gevonden wordt, fcynde in de kleine Atlas van Mercator afgebeeld en beichreeven. Het Koraalgewas, van eene Klokjeswyze gedaante, tot verfiering van de Plaat hier bygevoegd, is in de Natuurlyke grootte voorgefteld, zynde mt vän Kleur; doch in welk Wereldsdeel het groeije is my niet bekend. (*) '^j tt$m*%w

PLAAT

LXXXIV.

¿De Kanadqfihe Gans. (84). De Heer WiLLOUGHBY heeft deezen Vogel, pag. 361, beichreeven (f), en alzo ik, denzelven met zyne befchryving vergelykende, bevonden heb, dat zy goed ware, z#ik niet misdoen, met die befchryving hier te piaatzen. ' Í De (*) [Dit Zee-Gewas wordt betrokken tot de BloemKor^ (Madrepora proliféra) van LINNJEUS , vallende aan de Kuft van JSoorwegen. Zie het XVII. STüK tön onze Natuurlyke Hißorie , bladz. 171.: want de aanhaalmg van EDWARDS, aldiar, moet zyn T. 04, in plaats van T. 194.] | (84) Anfer Canadenfis. CATES*. Carol I. T. 92*

ÖRiss. Jv. VI. p. 272. T. 20". Will- 0rnith- 27& T* 70., f. 1. & Tab. 71. f. 3. Anas Canadenfis, LIWN. Syfi. Ñat. XII. Gen. 67. Sp. 14. Syfi. Nat. X. Gen. oii Sp. 9. War. Hiß. I. D.V. STUK. bl. 36. (t) In de üitgave der Ornithologie van WILLOüGHBT, welke te Londen Anno 1670. uitgekomen is,ftaat deeze befchryving. p. 270V


EN

ZELDZA A ME

V O GE LE N.

|f¡

| Des Vogels langte (zegt hy) van de Punt der Snebbe tot aan het End der Staart i* of der Pooten, iirekt zig tait tot twee-en-veertig Duimen. De Sneb is, van de hoeken des ßeks af, twee Duimen lang en zwart van Kleur. Hy heeft ruime De geftalte zynes Lichaams zweemt naar die van eenen tarnmen 33 Neusgaten. De Stuit is zwart, doch de 33 Gans, doch hy íchynt wat langer te zyn dan deeze. De Rug is donker graauw* gelyk 33 Veders die digit by de Staart itaan, zyn wit. 33 in de gewoone Ganzen: de Hals aan \ onderfte deel wit, doch voor *t overige Aan de Keel heeft hy een witten Ring, welke zig wederzyds, onder de 33 zwart. De Emk is wit, de Staart, zo wel als 33 Oogen, tot aan het Agterhoofd uitftrekt. De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur, en de rand 35 de groóte Slagpennen, zwart. De Voeten zyn zwart en met een Agtervinger 33 der Oogendekzelen is wit. 55 35 voorzien. De aangewee&en witte Ring of Keelband dient, om deezen Vogel van alle andere Soorten van Ganzen te onderícheiden. Zy komen des Winters uit de Noordelyke deelen van Amerika naar Karolina, énz. Zonnebloempjes van de Ber'mudes- Eilanden, met hngwerpige Bladen (*). [Het Plantgewas, op deeze Plaat afgebeeld, is hier niet beichreeven. De Bladen gelyken geenszins naar die der Violieren, en hunne dikte íchynt ook niet uit te munten. ?t h derhalveri duifter, hoe de gedagte benaaming van PLUKENETIUS hier aangehaald kan zyn, en dit zo wel aïs op de volgende Plaat LXXXVI, alwaar een verichillend Gewas vertoond wordt.]

'% "; ""'' ' f§|/

P

|L

A A

TÎSLXXXV.

ï§ff| • - '•••'%

De roodborßige Duiker-Gans (8$)* De grootte van deepen Vogel is tufïchen die van een Eend en Gans middelílagtjgv In de Verzameling van Plaaten, door ROBERT, Kabinetfehilder van den Koning* van Vrankryk, LODEWJTK den XIV„ veraadigd* beráncfcífcig een verkleinde Afbeelding vanzulk sen Vogel, dien hy Merganfer Cyrrhatm noemt.\ Dezelve OIK dericheidt zig, door zynen rooden Borft, van onzen Duiker-^Gans, dien Wii> 3LOUGHBY p. 335. beichreeven heeft. De Heer ALBIN ftelt, in zyne Vogel-Hiftorie, ÏÎ.D. p. 90, eenen Vogel voor, die my naar den Amerikaaníchen DuikerGans íchynt afgebeeld te zyn, maar wiens beichry ving uit die van WILLOUGHBY ilegt nagefchreeven is, alleènlyk met byvoeging van een rooden Borft, dien de Engelfche Duiker-Gans niet heeft. Myne beichry ving beftaat in \ volgende. De Sneb is, van haare Punt tot aan den Hoek des Beks, bykans drie Duim en een K warder lang, regt en ímal, of aan de zyden als íamengedrukt, niet plat gelyk in de Eenden. Haar bovenfte helft isf^an 5t end omgekromd, en tevens, zo wel als de onderfte helft, ov$r desgeheete langte mefiíT^nden voorzien. De bo* venfte helft is donker, de onderfte helderer rood. Degintích^Kop is zwart, dock heeft tevens señen groenagtigen weerßajyn^/DeVederc^ agter aanden Kop, gyn luchj (*) Chryfanthemum Çerpud^ Lecoijijfoliis virenu tins crajfis. PLUK, Alm^pi. ^n ^2 P^y|p?^^J*; borefcens. LíNN, *^^. P/««f.:^g|. i ^|¿( (85) Meygus major Peroré rubro Epw. Av. II. T. 95. Merganpf criftacus. Biuss, AV. VI. p. 237. T.23. Anas longiröflrä. ALDR. Orn. li^i&J^ T*U^82Mergus Criíla dependente, Capice ni|ró cserulefcente,

I

collari albo: Mas. Faun. Sueç. 135. Mergus Criffo dépendente, Çapite nigro n^culis ferrugineis: Fœmtna Faun. Suçc. 136. Mergus. Ççiftâ dependente, Ççftore ruf^ntç ^riegato, Collari albo, Reftricii^s filfas^ cinéreo variegatis. Mergus Serrator. Syfi. Nat. XII. Genf 68. Sp. 3. fcaqgbj^ Nat.- Bfi. |j J). v/SlSS^ bladz. '74. . r T 2 's W "'Ä " ' ; '•"


76

VERZAMELÍNG

VAN

UITHEEMSCHE

luchtig en langer'dan de andere Vederen. Een gedeelte van den Hals is wit, doch regt agter längs denzelven loopt een zwarte Streep, welke zig van den Kop tot aam de Rug uitftrekt. Het onderile van den Hals en de Borít zyn bruinagtig Oranje. geel, en längs de Schäften der Vederen zwart gevlakt. Onder aán den Hals, ter Avederzyde van de Borft, is een aanmerkelyke Vlak, beftaande uit witte Vederen, jie zwart gerand zyn. Vooraan is de Rug zwart, maar naar agteren, zo wel als de iStuit, Alchgraauw, en met donkere fyne dwars-Streepjes verfierd. De Staart is vuil bruin.^ Van de Schouders af loopt een Streek van witte Vederen, tuflchen de Rug en de Wieken heen. De eerfte tien Slagpennen zyn zwart: de drie naaft daaräan .volgende hebben uitwaards' zwarte, inwaards witte Baarden : de zes volgende 2yn. wit, haar grondgedeelte uitgezonderd: de vier naaflen insgelyks, hebbende aan haare uitwendige Baarden, tot aan de Punt toe, een fynen zwarten Rand: de drie binnénften, die digft aan de Rugftaan, zyn gëheelenal zwart. DeDekveders, naaft bovende Slagpennen, zyn, zo veel 'er op de zwarte of groóte Slagpennen leggenzwart; de overigen hebben een zwart gronddeel en witte Punten, en deeze bedenken de Slagpennen van die zelfde Kleur: boyen deeze is een gedeelte der kleine Dekvederen van de^Wiek wit, maar de geheele Wiek heeft, geflooten zynde, eenea uit, donkere en zwartagtige Vederen beftaanden Zoom, uitgezonderd de Rand by fiet Gewricht, welke wit is. De birinenfle Slagpennen der Wieken zyn ook wit | zo wel als de Buik, Schenkels, Zyden en Dekveders onder de Staart, dochtevens met Roomkleur een weinig geichaduwd. De zyden des Lighaams, onder de Wieken, zyn met fyne donkere dwars-Streepjés géíchakeerd. De Pooten en Voeten zyn aan die der Eenden gelyj^vormig. De kleine agterfte Vinger heeft, zo wel als de inwaardfe Vinger van ieder Voet, eene Vliezige Lap. Ook zyn de Pooten en Voeten regt Ichoon glanzig rood, en de Klaauwen zwart. Deeze Vogel is van Newfoundland geltömeto 3 atwaäf mtëfo hem aan de Kuften, daar men Kabeljaauw viícht, gevangen heeft: gelyk my berigt is door mynen waarden Vriend, den Ridder GEORGE HOLMS| door wîen my Öeeze Vogel, zeer fraay opgezet en wel geconíerveerd, is geíchonken. Ik geloof niet, dat dezelve tot nog toè beîchrèèven zy\ noch ook, dat men 5er eene goede Afbeelding van heeft, die van ROBERT uitgezonderd, in welke de witté Zyd-Vlakken van den Hals aangeweefcen zyn, welken ALBIN in de zyne niet afgebeeld noch beíchreeveñ heeft. Toen de Heer WILLOUGHBY de Maag van den Europiichen Duiker-Gans opende, bevondt byj dût,dezelve Viflchenvreet (*).

f;

De Bahamafche Rend met een Loodkhurigen Bek (86).

1

^Dëeizë is wat kleiner dan de gewoone tamme Eenden. Haar Bekisdonkerblaauw;" de beide zyden vàn het bovenfte gedeelte uitgezonderd. Naail aan den Kop heeft (feèlveieenedriehoekige Oranjekleurige Vlak. De Keel en het geheele voorfte ge* àkâèè ym den Hals, is tot aan de Oogen wit. Het bovenfte vari den Kopisgraauw gëtrieRgad-en irekt wat ,naar het Geele.*Even zo beftaai het ook met de Rug en

#4f^| I

Hg •'Êj^^À

ml Meii noemt deèzen Vogel ook wel Zaagbek, en t^fchynt eenigermaate overeen te komen met den genen , diezmen m Noorwegen Duiker-Gans heet, Zyne zonderhnge manier van Vifchvangft , waar^door dat laatfte beveíhgd wordt , is in het I.. DeeferV Stuk tevJNatuurlyke'IIißori^ -op de ge- í dagceBladzyde, omftandig befchreeven.]

ßuik

-

(86) Anas Bahamenfis, Roilro Plúmbeo, macula Aurantiî coloris. CATESB. Carol I T. 93. BRISS. AV.. VJ. p. 358. Moreca.MARGR. Braf. 214. WILL.Ornitb. ' 292. Anas Bahamenfis. LINN. Syß. Nat. XII. Gen. M Sp. 17. Syß. Nat. X Gen 6t go? fe Nat. Bfi. I.D. ' V. s4, bladzRft? * W'M ^^^.45. ^^


M-,

ZELDZA AM E

EN

V O G E L E

Büik. Het bovenfle van de Wiek en de Stàartveders zyn donker bruin. Op 5t midden van de Wiek flaat een ry van groene Vederen, gelyk in de gewoone Schyf-Talingen. Deeze Veders zyn aan ?t End zwart en hebben voorwaards een witten Zoom. Onder deeze, en zeer digt aan de Slagpennen 5 itaat een ry van geele Vederen. De Voeten zyn Loodkleurig. Deeze Vogels onthouden zig in de Bahamaiche Eilanden, doch daar moeten 'et niet veel zynv alzo ik nooit meer dan één gezien heb, welke een Mannetje was. Bermudifcbê Goudshloem met dikke Violier-Bladen (*). Dit Gewas groeit aan de Zeekuilen, op de Rotien, in de meefïen der gédagte Eilanden. Het wordt gemeenlyk van vier tot vyf Voeten hoog, en heeft veele buigzaame groene Steelen, welke uit den Wortel voortkomen. De Bladen zyn lang, en worden naar het End toe längs hoe breeder, doch komen in geilalte overeen met die der Muurbloemen, Zy zyn dik *, Sappig en glanzig groen, ftaande tegen elkander over. De Bloemen groeijen enkeld, aan \ End der Steelen, op Steekjes van vier Puimen lang. [Deeze Plant is van die, welke op Plaat LXXXIV voofkomt, niet alleen ten op2igt van de Bloemen, maar ook van de Bladen en van het gantiche Gewas, aanmer> kelyk verichillende. De Heer LINNAEUS heeftze, gelyk hier onder, aangehaakL] §|- -

• fe

:

§j P

L

A.. A

T"f LXXXVII. ;• • -

J

|

|f

| I)e 'zwart en. wit honte en ge - Oorde Duiker of ¿iarsvoet (87). t)e eerfte deezef Vogelen, dien men op de Plaat van vooren beichouwt, is önge* Väar zo groot als een Schyftaling. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den hoek des Beks, vyf Kwartier Duims lang: de Wiek heeft, geilooten zynde, eene langte van vyf Duimen en een Kwartier. Deezen noem ik den zwart en wit honten Duiker* De ander, die zwemmende voorgefteld wordt, is kleiner dan de eerfte, doch ook wat grooter dan de gemeene kleinfte Duiker. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den hoek des Beks, wat meer dan een Duim lang. Met de Wiekeri geilooten ftrekte ¿ig zyne langte tot yier Duimen en drie Kwartier Duims (**) uit. Hier aan heb ik den naam van ge-Oorden Duiker gegeven. [KLEIN rioemt den eerien de Gekapte, den anderen de Gehoornde Duiker. Anderen geeven hun den naam van Fuut of Aarsvöet, en aan den laatilen dien van Oor-Fuut.] De zwart en wit bonte Duiker heeft eene regte en aan ?t end ipitfe Snebbe5 Zwart van Kleur, uitgenomen dat de Rand van derzelver bovenfte helft, digtit aan den Kop, en het Grondftuk van de onderíle, food zyn. Om het Oog is eene helder roode Kring, en van de zyde der boveníie helft van de Snebbe loopt, naaf het Oog toe, een kaale Huid, die íchoon donkerrood is. Boven deeze Huid is, wederzyds een witte Vlak. De. Kruin van den Kop is zwart, met eene groene doch niet zeer heidere weerichyn. De bovenfte vlakte van den Hals, de Rug, Stuit en Wieken zyn taamelyk donker zwart, doch de Wieken hebben aan den bovenííen Rand of Schouder een witten Zoom, en de Punten der middelfte Slagpennen zyn wit, waar door J Chryfanthemum fruticofum marítirrmm , foîiis glaucis oblongis, Flore ¡uceo SLOAN Jam. gti Hlfl. 1 p.260 CATESB. Carol I. T 93 Corona Sous fru-

Vi p. 50. Colvmbus Anritt Ünw J* \TT ~ C^l£ cJS^^S^ VL p^É lymbus five Podiceps minor WILL Orn ¡J% «

Sp. 10 Tab 107. f. 1. Buphthalmum frutefcens. LINN. Spec. Plant II. p. 1273. (87) Podiapes albus& fufcus Podicipes Auritus. EDW. A. IL r 9(5. Colymbus fluviauhs. BRIM. M

8. Syfi. Nat. X. Gen. 63. Sp q Ge-Oo de Ftmc LI5"vvT e Uorde - »4 mfi\ a v Stuk gMEl ° Eg [i„ de Hoogduitfche VertaaW heeft men hier de §f Duimen Vergeten of bj^&SJ^

Jr. Dee/.

y


7S

VERZAMELING

>AN|U1THEEMSCHE

¿em een breeze dwars-Streep op de Wiek ontftaat. Ook zyft'de Dskvedere, aan de binnenzyde der/Wieken, wit. Van een Staatöus mets mzie®¿ De Keel en Hals is wit?, gelyk ook de geheele Butk $ en de;Zyden,. die door de Wieken bedekt wor* den :. raaar het? agterfl©>gedeelte varí den Buik is, cintrent de plaats daar de Schsnkefe haare inplanting hebben, zwart gevlakt. De Pooten ftaan geheel aan -| agter-End 4ës Lighaam**- zoHlafc de Vogel niet ftaan kan, dam* in asen opgeregt pofluur. De PoQt«8»en Voetbir^yn aan de binnensgsde' purperagtig Vleefchkleur, doch aan de bui* tenzyde vuil groen. Hy heeft wer Vingers, welke gelyk gewoonlyk geplaatft, en alle van elkander afgëëonderd ¿yn, maar aan ieder zyde Lappen hebben; uitgenomen de"kleine Agterviager, welke flights van>ondere$een Xapje heeft. Zyne Klaa&wen fcyiubreed empfert ais Menlcha^Nagelsti; De Poôtert zyb vâfiHPvooren final, op syde plat enfv2ee^bœ^i gelyk dhr de Afbeelding düidelyk aaMoorít^ Van agtereñ-^yn zy met Tandjes als een Zaag gewapend. De VingeM zyn, met hunne Lappen, 20^da%geichapen, dat-zy zig gdy{k een Wa^j^kunnemíá«pnvouwen : dit mâ^ktrdat zy zoveel gemaikelyWdoOT \ Water kunnen gehaald worden; maar zy openen zig weder als de Vogel daar mede roeit (*). De Schubben der Pooten, zo wel als die der Voeten, zyn,ï vdgens haare verdeding, door 5t Graveer-Yzer naauwkeurig aangeweezen. De ge-Oorde Duiker heeft eene regte en zeer ípitíe Snebbe, aPBWfff-van'Kleür, uitgenomen de.Punt van de onderite helft, welke witagtig is. De Oogkringen zyn rood, en agter dezelven ftaat wederzyds een lugtig Kwaftje van lange Vederen, die roodagtig geel van Kleur zyn, en of längs de zyden van den Hals neerhangen, of, wanneer de Vogel zig beweegt, agterwaards vliegen: gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt. Dé Kop en Hate zyn zwartr, doch aan de Keel zyn daar eenige witte Vlak* jes onder gemengd. De geheele bovenfte Vlakte is zwartagtig bruin, uitgenomea de Rand der Wieken aan de Schouders en de Punten der middelite Slagpennen, welke wit zyn, gelyk in de andere. De binnenwaardie Dekveders zyn insgelyks wit, als oök de Borft. Daar zig het donkére van de bovenfte Vlakte met het Witte van I de onderfte vereeriigf; daar vertoont zig, längs den geheelen Vogel, eene roodagtig geele Kleur, welke in beiden als verdwynt. Hy heeft ook geen Staart. De Pooten en Voeten zyn gelyk in de voorige, doch de laatften in deeze meer vuii groen. Van den eerft beichreeven Duiker hebik, in de harde Winter van 5t jaar 1739, vericheidene, hiertë' Londen, op de Markt aangetrofFen, daar ik te vooren van dezelven nooit iets gezien of gehoord had. De ander werde omftreeks de groóte Piasièh, te Hamftead, by Lönden, gevangen, en aan Sir HANS SLOANE levendig toegezonden, die denzelven, toen hy geftorven was, aan my bezorgde, om de Afbeelding daarvan te kunnen bewaaren. Beide deeze Vogels heb ik kort na hunnen dood bekomen, eer nog de Kleur van hunne Oogen en Pooten eenige verandering hadt ondergaan. Ifc kan van geen van beiden eene tot dezelven behoorende befchryving vinden.

; / ' ^¿¿íi" P¡ L.|.A

A

T ' § LXXXVIIL

ffî^ft^S^fflP^ gefyiß* PPyiindifcbe Duiker (88). Deeze Vogel is wat kleiner dan de gewoone tamme Eend. iclh^LÎlï°eî ËÊk Vin;d lk fcg c Ho°Sduitfdb vertaald het Engelfche when te Birdfirikes, dat zekérlyk het ifcati der Voeten van deezen Vogel om voortgang te maaken m\ TOtitf bétekenc. In 't M gen komt het openen der Voeten mec te pas en api hem zelfs hinderlyk zyn:} A

. -M 1 Zyne Oogkringen zyn

- C88) Anas criftatus. CATESB. Carol l T. 94. Merganfer Virginianus. BRUS. AV. VI. p. 258. Avis Venti. HERN. Mex. 24, 33. WILL. OrnithÀou RAJ. Av. W& Merges cucul'ams. LINN. Syfi. iL » Gen. 68. Sp. i. Syfi. Nat. X. Gen. 62. Sp..i. GekapteZaag* bek. || g| $ D g SxJJK I ^ £


Z E L D Z A A M E

EN

V O G E L E N.

7

zyn geel,^ de Sneblang en final; met het bovenfle gedeelte aan 5t ená krom geboo* gen en, zo wel als 5t onderfte, Zaagswyze gehakkeld. Deeze geichapenheid van dè'Silfcbbe töont, dat hy tot de Duikers [of liever tot de Zaagbekken] behoore. Zie WILLOUGHB*5 pag.»33 J, Plaat 64*. De Kop is met een groóte ronde Kuif, Kwait of Vederboích, gekroond, wefe ífi^t midden wederzyds wit en voorts rondom zwart is^fttfekkerfde deezettZiïtfmfo&id zig tot aan de Keel uit> en dezelve benevens den Hals geheel bedenkende. De Borft en Buik is wit. De Slagpennen der Wieken gyn bruin 5 en digt boven dezelven ft aan een ige kleine Vederen , wier uitwendige. Baarcfën wit gerand zyn. Oök vertoont zig in dezelven 3 gelyk in eenige andere Vederen , een weinig Wim Efe Staart is bruin, zo wel als het agterfte van den Buik r Äfifby de Stuit en? de Zycfen onder de Wieken ; zynde het overige derzelven en des Lighaams, donker zwart. De Wyfjes zyn geheelenal bruin, 2elfs ook het kleine Vederboichje, dat zy op den Kop hebben. Zy onthoudenzig in verích Water, in* zonderheid by de Molen- Plaiîèn in Virginie en Karolina.

'. •'§•'''

f

p

L

A

A

T

l

LXXXIXJML

-M| %

De roodhelige Duiker of Lomme (¡89). Deeze heeft ongevaar de grootte van een tamme Eend. De Sneb is, van den hoek des Beks tot aan de Punt, drie Duimen en een Kwartier Duims lang, zynde, tot aan de Neusgaten toe, bedekt met körte VedererJr Dezelve is fegt, final, fpits gepunt en zwart van Kleur. De Kop en de zyden van den Hals zyn blaauwagtig Aichgraauw: het agterfte van den Hais is wit, maar met zwarte nederwaards ftrekkende Vlakken getekend: de Keel oPt voorfte van den Hals is bruinagtjg rood, gelyk gedroogd Bloed* De Kleur van de Rug, het bovenfte der Wieken en de Staart, is donker Aichgraauw : de Slagpennen der Wieken het donkerfte, als byna zwart zynde, en eenigen van de middelfte Slagpennen wit getipt. De Dekveders der Wieken hebben witte Streepjes, by haare tippen, ter wederzyde van de Schaft, zynde die aan de binnenzyde der Wieken wit, zo wel als de Borft, Buik, de zyden onder de Wieken en Dfekvederen onder aan de Staart. De zyden van de Borft zyn regelmaatig gevlala met zwarte nederwaards ftrekkende, de Dekveders onder aan de Staart met breeder en verwarder donkere Vlakken. De Pooten en Voeten zyn van eene donkere of zwartagtige Kleur, doch de Vingers een weinig naar Vleeichkleur trekkende* Hy heeft 5er drie, voorwaards ftaande en aan elkander gewebd even als in de Eenden, met een Vlies längs de binnenzyde van den inwaardien Vinger. De Vogel heeft ook twee kleine Agtervingertjers, die een Vlies of Vin aan de onderzyde voeren. De Klaauwen zyn breed en plat, getyjkerwys de Nagels van een Menich: de Pooten byna aan \ end des Lighaams geplaatft en zeêr plat (*). Deeze Vogel kwam, droog bewaard, uit Groenland, en werdt prefènt gedaan aan mynen goeden Vriend, den Koopman JöHN WARNER , in Rotherhith, die hem vervolgens aan my gaf, om hem in dit Werk af te beeiden en te beíchryven. Dezelve veríchilt hoofdzaakelyk in de Kop van eenen van dit Geflagt, die in Engeland gevonden werdt, door WILL&^GííBY in zyne Ornithologie, bladz. 311', befchreeven, heb. (M Colymbus Caudatus Gutture rubro. ÊDW. M IL pli 97. .Mergus Gutture rubro. BRISS. JV. Vi. p. in. T. ii. f. i. Coiymbus Lumme, Corpore fupra

Gen. 6*8. Sp. i. Lomme. Nat. Hiß. I. D. V. STUK bladz. 1554. (*) [In't HjQOgduitfch leefl: men hier und find glatt 9 ««t is, en zyn glad, terwyl in't Engelfch van EDWARDS ftaat, andaré very flat. Ook blykc uit de Afbeelding,

dat zy plat zyn en ver, van glad.]¡ V 2


8o

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

hebbende aan de Keel geen rood (f ). Onlangs werdt my een van dit flag van Voge. ]en gebragt, die nieuwlings in de Theems gevangen was, waarin lk, door de Vin» gers voorwaards over te buigen, bevondt, dat zy niet meer dan veertig Graaden wilden afwyken van de verlangde linie der Poot, daar zy, om den Poot loodregt te maâken in het gaan, een hoek van negentig Graaden met die linie moeften kunnen maaken (*). Derhalve oordeel ik, dat het Berigt, van hun overend loopen, een misflag zy : want, ftond het Lighaam regtop, en de Pooten niet, zo moeften de Voetén voorwaards uitíleeken, en dan zou noodwendig de Vogel agterover vallen, ten ware hy zyn Lighaam op de Knokkels der Pooten van agteren deed ruften, dat niet natuurlyk is: des verbeeld ik my, dat hy in een half regtop ftaande poftuur moetloopen, zo als ik hem in Afbeelding heb gebragt. By myn weeten is deeze Vogel tot nog toe niet beichreeven. SSiSSSSS

;«»

P

L

A

A

T

XC

^^Ä- 'i^^^Ä^ &e Meine Büffels-Kop Eend (90). •_

' •\M

In grootte komt deeze Vogel tuííchen de gemeene Eend en de Schyftaling in. Zyn Bek is Loodkleurig. Aan beide z^den van den Kop is een taamelyk gedeelte wit , doch buitendien de geheele Kop met lange Dekvederen bezet, die zeer iierlyk in p blaauwe, groene en purperldeurige fpeelen. De langte deezer Vederen 3 als 00k derzelver luchtigheid, maakt, dat de Kop zig veel grooter, dan hy weezentlykis, vertoont, en daarvan mag wel deeze Eend den naam van Etiffelskop bekomen hebben: alzo de Kop des Büffels, wegens de dikke en lange Haairen, waar mede hy bedekt is, zeer plomp en groot ichynt. De Wieken en het bovenite deel des Lighaams hebben beurtlings witte en zwarte Streepen, die zig van de Schouders en Rug tot aan de Stuit uitftrekken. De Slagpennen, naamelyk, zynzwart; nevens dezelveh loopt een witte Streep, waar aan een zwarte volgt, dan weder een witte, en eindelyk een zwarte, die het midden van de Rug bedekt. De Staart is, gelyk het Lyf van onderen, witagtig Aichgraauw, en de Pooten zyn rood. Het Wyfje is over 5t geheel bruin, zelfs de Pooten en Voeten; hebbende den Kop glad en zonder Franje. Zy onthouden zig in verich Water en komen flegts des Winters, in Karolina , te vooríchyn. í>^s

sœ P

L

A

A

T

XCI.

De Noordfcbe Eidergans (91). eeze Vogel is een der grootílen onder de Eendvogelen. Zyn Sneb wordt in de atuurlyke grootte onder aan de Afbeelding vertoond. Ik houd hem voor den Eider of zagtvederigen Endvogel van WoRMius, en voor de St. Cutberts Eend van de Faro(t) [LINN^US haalt deezen van EDWARDS , T. 97, in de XII. Uitgaave van zyn Syfi. Nat. aan, onder den naam van Columbus Caudatus Gutture nigro (met een zwarte Keel) dat een groóte misílag is.] (*) [In *t Hoogduitfch ftaat, van veertien en negentien Graaden : waar uit blykt dat die Vertaaler hier noch het Engelfch, noch de zaak , waar van gefproken wordt, begreepen heeft.] i (90) Anas minor purpureo Capite. CATESB. Carol I. T. 9s- Anas hyberna. BRISS. Av. VI. p. 349. Anas

bucephala. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 67. Sp. 21. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 19. Dikkop-Eend. Nat. Hifi. I. D. V. STUK. bladz. 50. (9O Anas major "albus & fufcus. EDW. AV. II. T. 98. Anas St. Cuberti five Farnenfis. WitL. Ornith. 278. T. 70*. RAJ. AV¿ 141. N. 3. Anas Plumis molliffimis. WORM. Muf. 310 Anfer lanuginofus. BRISS. AV. VI. pT 494. T. 19, 20. Anas molliflima. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 67. Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 12. Eider-vogel. Nat. Biß. I. D. V. Stuk, bladz. 40.


fr

EN

ZELDZAAMË

V O G E L E N.

Í'aro-Eilanden, beiden door WILLOUGHBY vereàmeld, en in zyne Omkbóhgie•$ pag. 362, geplaatft. Het Mannetje, dat hier ftaande is afgebeeïd, heeít de Snebbè niet zo zëer iàmengedrukt, als diegewoonlyk in de Eënden is, zyhde zwartagtig van Kleur, en in dé boven- en onder-Kaak, beiden, Zaagswyze getand, uitgenomen naby dePunt. De tip van de Bovenkaak hangt een weinig over die van de Onderkaak heen. Het Grondftuk van de Sneb gaat in 't Vöorhöofd wederzyds met^tweë ícherpe punten > en de Veders, ter wederzyde van den Kop, ftrekken zig in een icherpen hoek tot digt onder de Neusgaten uit : gëlyk dit in de Afbeeldingen duidelyk is te zien. Vân het voorfle naar het agterfte van den Kop Ioopen twee breede zwarte Streeken, waar in de Oogèn geplaatft zyn. Tuflchen die twee Streeken is de Kruin, byna tot aan dé Snebbe toe, wit, zo wel aïs het overige van den Köp, de geheele Hals, Rugen de kleinfte Dekveders der Wiekën ; maar in het agterfte van den Hais, éfFen onder dé enden der twee zwarte Streeken, zyn de Veders van eene lichtgroene Kleur, die in het Witte verímelt. Dit laatfte vertoont zig meer'als een toevallige Vlak, dan als èen Natuurlyke Plek, en ik zou het voor iets zodanigs gehouden hebben, indien verIcheide Onderwerpen my niet verzekerd hadden, dat deeze Vlak natuurlyk ware. Alle de Slagpennen zyn zwart of donker, uitgenomen drie of vier der inwëndigften j naaft aan de Rug, welke wit zyn. De eerfte ry der Dekvederen, naaft boven dé Slagpennen, is ook donker, maar de binnenwaardiè Dekveders zyn wit. De Staart is van eene vuilzwarte Kleur. De Buik, de zyden onder de Wieken en de Dekveders, zo wel boven als onder aan de Staart, zyn donkerzwart. Ob de Börft breekt het Zwart en Wit niet eensklaps af, maar vloeit een weinig in rhalkander. De Pooten en Voeten zyn van eehe zeer vuil bruine of zwartagtige Kleur, hebbende vier Vingers, op de gewoone manier geplaatft , eh gswebd als in de gewoone Eenden. Ook zyn de binnenfte en agterfte Vingers met zydelingfche Vliezen of Lappen voorzien; gelyk gemeen is aan dit Geflagt. De Klaauwen zyn zwart. HetWyfje, boven aan dePlaat, als in't verichiet, vliegende voorgefteíd, komt in Geftalte, Grootte, de Kieur van den Bek en Voeten, naauwkeurig met het Mannetje overeen, maar de Pluimagie is grootelyks verichillende. Het is over 't geheel van eene bruine Kleur -, doormengd met kleine zwarte Streepjes, uitgenomen de Staart en de groóte Slagpennen, die donker zyn. Dat deeze Vogels hunne ïongen aan de.Kuft van Nöorwegen, in de Maand Jüny uitbroeden, heb ik ontdekt, door in't laatft van Mey 1718, van een Viflèher in Noörwegen, een Wyfje van'deèZë Soort te koopen, 't welk ik aan iemand gaf klaar te maaken om te braaden, en deezé bragt my daar uit eëh volmaakt Ey, grootër dan een Eenden-Ey en groener van Kleur, dan die gewoohlyk zyn. °' Deze Vogels zyn droog bewaard Dit Groenland overgebrägt, en ten huíze varí Sir HANS SLOàNE te Chelíeá geplaatft. Ik geloof dat men ze op alie Kuften en Ei landen van den Noofder Océaan aantreft. Jk vind van deezen Voo-el gewas- ffe" maakt, in de uit het Deenfch vertaalde Hiftorie der Faro-Eilanden, welk Werk niel gemeen zynde, zal ik hier daar uit overneemen, 't gehe de Eigënfêhappen betreft van deeze Eenden. „ De Eider-Haan is jong zynde bfuin, gëlyk de Hennen, doch i, wordt volwaflen zynde byna geheel wit, zo dat men hem Eider-Blink noemt „ Van deezen Vogel vergadert men het Eider- Dons, 't welk de Eider van zyn Boríí „ plukt, en m het Neilrondom de Eijeren legt, wanneer hy die gaat broeden en „ als dezelyen üitgekomen zyn , en de Jongeri met de Möer zyn weg gevioöLen1 33 dan wordt dît Dons uit het Neft genomen , zynde alsdan vol Mos en Stroo waar van men het Suivert en droögt. Het Dons, dat men op andere tydën van' deeze 35 Vogels af plukt, is nergensgoed toe, zynde vet en rottende." Dewyl ik veel gebrek vind in andere befchryvingen van deeze Vogelen en gen omdeze,ven &fts n / °P te helderen, zo hope ik dat myne moeit'e in


82

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

deepen niet verfmaad 2al worden door de onderzoekers der Natuur en Liefhebbers. Ifc houd het voor een Zee-Eend , die alleenlyk de Zoute Wateren bezoekt (*).. S^5

<s?^^ ;>s&

P L A

A T

XCIL

De breedbekkige Amerikamfche Eend (92). Deeze is wat kleiner dan een gemeene Eendvogel. De Oogen zyn ge§|. Het bovenfte van de Wiek is met bleekblaauwe Vederen bedekt, onder ^elken eene ry van witte Vederen 5 en onder deeze eene ry van groene ftaat. Verder is de Wiek^' tqt aan de Punt toe, bruin, zo wel als het geheßle Lighaam , hoewel met eene Wolkagtige mengeling, vertoonende zig byna als in de gewoone wilde Eenden, Ook komt deeze Vogel, met den genen dien WILLOUGHBY, bladz. 370, beichree*, yen heeft, niet volkomen overeen. Doch indien zy, naar \ gene hy zegt, des Winters van Kleur veranderen, zo kan deeze wel een en ¿le zelfde zyn met M zyne. En , aangezien hunne Snebben eenerley gedaante hebben, waar door zy van allerley ander flag van Eenden ondericheidelyk zyn, zo kan ik dezelve niet be* ter, dan met de woorden van dien voortreffèlyken Autheur, beíehryven. ,r Hunnen 5, Sneb (zegt hy) is drie Duim lang, Koolzwart, (doch die van den tegenwoordigen «, is roodachtig bruin met zwarte Vlakken,) aan 5t end veel breeder dan aan 'tGrond33 ituk, als een Schild uitgehold en van omtrek rond; hebbende aan de Punt een klein 33 Haakje of Klaauw. Ieder helfp van de Snebbe is Kamswyze met Tanden bezet, in elkander 33 en heeft imalle Streepen of Blaadjes, welke, als zig de Snçb íluit, 95 „ fchieten. De Pooten en Voeten zyn rood. Ik weet niet, of de tegenwoordige van de Mannelyke dan van de Vrouwelyke Sexe ware.

PL

A

A

T

XCIIL

Gekraagde Eend van Terreneuve (93). Deeze lieeft omtrent de grootte van de gewoone wilde Eenden. De Sneb ig ongevaar een derde korter, en niet zo veel iamengedrukt als in de tamme of Hob-Eend« Zy heeft, van den hoek des Beks tot aan de Punt, anderhalf Duim, en de Wiek, geflooten zynde, zeven en een half Duim langte. De Kleur van de Sneb is donker of zwartagtig. Aan de kanten, zo wel van de boven- als onder-Kaak, is zy getand, en een weinig Ha^kswyze krom, aan de tip van de eerftgemelde. De Neusten ftaan vry digt by elkander, in het bovenfte der Snebbe. Tuflchen den Bek en de Oogen, wederzyds, is een witte Piek, van welke opwaards een witte Streek loopt, die allengs roodagtig Oranjekleur wordt, reikende tot aan het agterite van den ^qp> wiens zyden, agter de Oogen, donkerblaauw zyn, naar het Purpere een wçinig tr$y kende. Midden in deeze blaauwe Plekken, omtrent de plaats der Ooren, is ook een wit Vlakje. Verder ftrekt zig, van agter den Kop, nederwaards längs den Hals, ¿&i &1I1É • • aan (*) [Een omftandiger befchryving van de Levensmanier, aart en eigenfchappen deezer Vogelen, grootendeels uit de Natuurlyke Hißorie van Noorwegen door den Heer PONTOPPIBANS , BiiTchop van Bergen, ont* leend, kan men vinden in myne Natuurlyke Hißorie, I. DEELS V. STUK , bladz 40, enz.] (92) Anas Americanus lato Roftro. CATESB. Carol I. T. 96. Anas platyryncho.s erythropus. ALDR. Ornith. III. p. 230,231. Anas Clypeata. Bims.dv. VI. p.329.

T. 32. fig. 1. Anas latiroftra major. GESN. AV. fm FRISCH. AV. T. 161, 163. Anas Clypeata. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 67. Sp. 19. Syfi. Nat. X. Gen. 6u Sp. 16. Schild-Eend of Slobbe. Nat. Hiß. ID V. St. M.4& (93) Anas fufcus maculatus. EDW. AV. IL T. 99. Anas torquata ex ínfula Terrae nova?. Biuss. Av. Vf» p. 362. Anas Hjftrio|ica. LINN. Syß. Nat. XII. Gen» 6 7- SP. 35. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 30. Gekraagde AmerikaanfcheEend. Nat. Hiß. I. D. V. Stuk, bl.5ifr


•; ||

. -ffli "Z'E

ID;Z A AME

VOG ELE N.^J

ar

aafi ieder £yde, een wine Streep liit* Die Kop is van boven bruin 5 loQpQ0jáe de Vedertjes voorwaards in een Punt*, längs de Snebbe, tot tuffchen de Neüsgaten, uit. De geheele Hals, zo voor als agter, tuilchende ge^egde witteStreepen, iszwart; maar heeft onder, efFen boven de ßorft, een witte Ring of Kraag , die byna rond loopt en zig als een Halsband vertoont, isynde van agteren flegts een weinig afge^ broken. De Veders, aan deeze Hajskraag paalende, zo boven als beneden, zyn dohker zwart. Een dergelyke witte Streep vertoont zig tuffchen deeze Kraag en de Wieken. De Rug is, digt aan den Hals, donker purperblaauw; in 5t middeh vuil zwartagtig bruin, zynde deStuit enDekveders van de Staart donkerzwart, met eenen blaauwen weerichyn. De grootite Slagpennen en de Staartvederen zyn vuil zwartagtig bruin, hebbende de middelfle Slagpennen haare buitenile ßaarden ichoon glinilerend purperagtig blaauw * en de Dekveders, onmiddelyk daar boven, zyn vari: even de zelfde Kleur, met Witte Tippen. De Slagpennen naaft aan de Rug, als 00k de Vederen, die van de Schouders overdezelven heen vallen, zyn aan de ran* den haarer Baarden blaauwagtig Aichgraauw, en in \ midden«, längs haare Schäften, wit: de kleine Dekveders zyn Aichgraauw, met eene witte Vlak in 5t midden vatv dezelven, op ieder WieL De Schouders zyn roodagtig brüim De Wieken zynaan de binnenzyde donkerbrüin* De ßoril onder de Halskraag is blaauwagtig. De Buik en Schenkels zyn van een vüiler Kleur, naarZwart hellende; maar de Veders, op de zyden van het Lyf, zyn roodagtig bruin of dof Oranjekleur, welke de Wie«: ken, als die geflooten zyn, ten deele bedekken. Daar is aa„n ieder zyde van de Staart, waar de bovenfte en onderíte Dekveders íamenkomen, een kleine witte Vlak. DePooten, Voeten en Klaauwen, zyn blaauwagtig zwart ; met de Vingeren ge> webd of gevliesd, gelyk de Afbeeíding toont. Deeze Vogel was, met en benevens anderen, gedroogd Zynde, van Newfoundland of Terreneuvé herwaards gebragt. My werdt dezelve geleend door den Heer HOLMS, van den Tower te Londen, diemyzeid', dat de Terreneufíche Viííchers he&den Lord noemen. Wat hier van de reden zy kan ik niet zeggen , maar ic onderftel, dat zulks van d$ gedaante v^n een Halsbancl voorgemeld, welke deeze Vogel aan den Hals heeft, af te leiden zy : aangezien het draagen van Gouden Kettingen van ouds een rflffJctekett. V3# hooge Wa^rdighfid in Europa is geweeft (*). Geen Afbeelding noch eiders eenig het minfte gewag gemaakt vindefide van deezen Vögel, magik, dunkt my, het wel waagen, denzelven voor eenen niet beßhree* Uçnen te verklaaren. P

Ä""^-

L

A

A

T

xciv.

-\\'$$- -• *^

Gekuifde of Zomer-Eend van Karolina (94). 4¿ Haar grootte is tuflchen dig der Wilde Eenden en Schyftaüngen middelilsgtig. Zy heeft een roode Snebbe, met een zwarte Visk op \ midden, en aan \ end een zwarte Nagel of Hoornagtjge Kla^uw. Het Grondftuk der Snebbe is ge?and met een geelen Vleezigen zpom, welke uitpuilt, tappende wederzyds ípits toe, naar dç Oogen, wier Kringen zeer groot en rood zyn, ftaande in een roode Ring* Het bovenfle van den Kop is fierlyk met een dubbelde Vederbos bedekt, we&e uit lange Vederen, van eene blaautye, groene çp Purperkleur, fämengeftel<l is , hangende

*

i£1 .

I

.#:

-. ;

(*) [Ik geloof veeleer, dat 'er die naam aan gegeven zy, wegens de kakelbonte Pluimagie, waar in hy mooglyk in die Geweftep utfR&nt boven de andere Wilde Eenden , hoewel veel te kort fchietende by de volgende , deswegen het Bruidje getyteld j want die Halsband zegt byzondei wdnig.]

Ü

|f§*

agter

(94) Anas Amerîcanus criftatus elegans. CATESB. Carol I. T. 97. Anas œftiva. BRISS. AV. VI. p. 351. T. 32. f. 2. &w* Sponfa. LINN. S$fi> Nat. XII. Gen. 67. Sp. 43. $$. Nat. X. Gen. 61. $p. 37. Bruidjç. Ñat. Hiß. U D, V. Stuk, bladz. 68. ^feî 2


84

VERZAMELÏNG

VAN

UITHEEMSCHE

agter aan den Kop af, en van een geicheiden zynde door eene fmalle witte Streep I welke zig, van het bovenfte des Grondftuks der Snebbe, agterwaards uitftrekt. Van onderen is ieder Vederboich ook met eene witte Streep gezoomd , welke aan de Oogen beging met de andere evenwydig voortloopt, en de Kuif van het onderfte deel des Kops, het welk purperkleurig is, afzondert. De Keel is wit, en daar van komen wederzyds twee witte Streepen af, waar van de eene opwaards loopt naar de Kruin, de andere rondgaat om den Hals. De Borít is vuil rood* en* gelyk Ermelyn, digt befprenkeld met witte Vlakken. Wat boven de Schouders is eea breede wkte Streek, overdwars, en daar onder, digt tegen dezelve aan, een breede zwarte Streek. De Rug en bovenfte deelen der Wieken zyn op veelerley en veranderlyke wyzen , bruin , blaauw en Purperkleurig. De kleine Veders, aan de Stuit, zyn roodagtig Purperkleur, en tuflchen dezelven komen twee geelen te voorfchyn. De Staart fpeelt in 5t blaauw en paariche. Het onderfte gedeelte of de Rand der Wieken wordt door de kleine zyd-Pluimen, van de Schouders af tot aan de helft der Wiek, ingeflooten en bedekt, en deeze ¿naraken eene wonderbaare verwiíféling van zwarte en witte Streepen, die echter, naar de beweeging van den Vogel, en de veríchillende plaatzing welke hy aan zyne Vederen geeft , een ander aanzien -krygt .(*); het welk zyne Schoonheid kragtig vermeerdert. Aan de zyden is het Lyf, onder de Wieken, bruin, met d^ars loppende, Golfswys geboogene Streepen , gelykerwys in veele andere Eenden» De Pooten en Voeten zyn roodagtig bruin* In Virginie en Karolina broeden deeze Eenden , en maaken haar Neil: in deGaten, door de Spechten gehakt in hooge in 5t Water groeijende Boomen, inzonderheid 1 de Cypreilèn. Nog jong zynde en niet vliegen kunnende, worden zy door de Ouden, op de Rug, uit de Neften in 5t Water gebragt, en, als 'er gevaar ont« ftaat, dan houden zy zig met den Bek vaft aan de Rug der Ouden , die dus met hua dan weder van daar weg vliegen. Het Wyfje is t'eenemaal bruin.

^^^^V;^B| PiL

A

A

T f-XCV.

.

••••.?'

De Eend) het pFïttertje genaamd (95). Deeze Vogel icheen my wat kleiner dan de gewoone Eend te zyn, en nader t& komen aan de grootte der Talingen. De Sneb is, van den hoek des Beks tot aan de Punt, anderhalf Duim lang, en de Wiek, geflooten zynde, een weinig over de zeven Duimen. De Sneb heeft eene donker zwarte KJeur, en is van geftalte ala in de Eenden, doch niet wel zo lang als in íbmmigen van dit Geflagt. De Kop is glanzig donker zwart, uitgenomen twee groóte witte Vlakken, die agter de Oogen wederzyds beginnen, loopende agter in de Nek iamen. De Zwarte Veders, digt aan het Grondiluk van de Sneb in h ronde, hebben een fchoonen groenen weerfchyn, maar die op de Kruin, en aan \ begin van den Hals, zyn meer paaríchagtig. Wat laager is de Hals geheel wit, doch wordt van agteren , benevens de geheele Rüg, dof zwart. De Stuit en Dekvederen van de Staart, zyn vuil wit. De middelfte Veders van de Staart heeft deeze Vogel aanmerkelyk langer dan de Zyd-Vederen, die zydewaards allengs korter worden. Zy waren allen van eene donkerbruine of zwartagtige Kleur aan de boven- en wat bleeker aan de onderkant. De buitenfte Slagpennen der Wieken zyn zwart ; de middelflen hebben witte Tippen, doch zyn naar de inplanting toe, alwaar zy onder de Dekveders ichuilen , donker. Drie of vier der bin(*) [Bitzalde reden zyn, datöien hem Abis non con•Mens, oFonbeftendige Vogel, by NUREMBERG getyseld vmdt.j (95) Anasnunoralbus&fufcüs.EöW.^.II.T.ioo.

Querquedula Ludoviciana. BRISS AV VI. p. 461. T. 41. E 1. Anas albeola. LIMN. Syfi Nat. XII. Gen. 67^p# l8 ^ N x G x , Wfcteflje. Not. Bfi.t D. V. Stuk, b! 4«


'• " E-N

ZELDZAAME

V O G ELE ¡jfe:

'

%j

binnenfte Slagpènnèn, naaft ááh dé Rug, zyn ¿wart; De Dekveders van de eeríte r y 2yn5 daar zy op de groóte of ¿Warte Pennen leggen, zwart ^ en wit \ daar zjr de witte Penneri dekken : de kleine Dekveders zyn wit, doch met eenige mengeling van zwart rondom don Rand, daar die op de Borft valt ^ en in de Huid , welkë de Leedjes der Wieken iamenvöegt. Van ieder Schouder ontipringt eeii plat van witte Vederen, die agterwaards met Punten tuííchen de Rug en Wieken vallen. Dé Borft en de geheele onderzyde tot aan de Staart, benevens de Dekveders aan dé binnenzyde der Wieken, zyn altemaal wit: de Pooten en Voeten van eene Oranjegeele Kleur, met zwarte Klaauwen. \ Getal der Vingeren , hunne ftand en hoé ¿y gewebd zyn, is duidelyk genoeg in de Afbeelding uitgedrukt. Deeze Vogel werdt my door den Heer HOLMS van den Tower, welke my; dikwils op deeze manier verpligt heeft, gefchonken. Hy zeid?, dat dezelve van Newfoundland in Amerika kvtfam , alwaar het Zeevölk denzelveri eeri Geeft noemen j zonder dat ik de reden daar van weet. Ik gis, dat hy een vlugge Duiker zy, die feig moöglyk op een afftandige plaats der Zee wederom vertoont ; welke hoedaniglieid vry wel overeenkomt met het denkbeéld, dat het Gemeen zig vormt van de Verfchyning der Geefteri. [De witagtige Kleur zal waarfchynlyk 'er dien naam aan doengeeven, in ondérícheiding van andere Duikers.] In verícheide Vögelen, die ik van myne Vrienden of Córreípondénten ontvangen heb 5 heb ik gewag gemaakt Van de langte der Wieken, als die geflooteri zyn: want ik oordëel-, dat dezelvert dus in een gedroogden byna de zelfde langte hebben als in eeñ leevèndën Vögel. Mec geene zekerheid kunnen wy de langte opgeeven van gedroogde en opgezette Vogelen 5 wanneer de Lighaamen uit de Huid genomeri zyn ; zo als wy dit kunnen doen van leevende of nieüwlings gedoode Vogelen. Het is ondertuiîchen zeer nuttig, de liiaat te hebben van zulke Deelen, die gemeten kunnen worden. Ik heb nergená eene Afbeelding of eenige beichry ving ^ met deezen Vogel overeeñkomftig , gëvonden.

f}

-

?.í '..-. 'I

P

L

A

A

TlXCVl.

^^^^^^^Ü

De graauwe Taling van Karolina (96), Deeze Ëend heeft, aan ieder zyde van den Kop, eene groóte witte Vlak, eii een andere aan 9t onderfte van de Wiek. Buitendien is de Kop en het geheele: Lighaam van boven , zo wel als de Wieken, donker bruin. De Borft en Buik zyn, helder graauw : de Sneb is zwart, en de Oogkringen Hazelnooten-Kleur. De hier afgebeelde is een Wyfjej zyndehet Mannetje zwart en wit getekend; doch, dewyi ik daar geen van krygen kon, zo kan ik 'er 00k geen omftandiger beichry ving van geeven. Zy onthöuden zig op laage plaatien der Rivieren in Karolina, alwaar het Water brak is. De Zeepboom (*). Deeze Heefter of kleine Boom wordt vari ¿es tot agt Voéten höog \ en heeft gënieenlyk eenen regten Stam, welkei met eene witagtige Schors bekleed is. Zynè BJaderen komen in grootté , gedaanté en zelfftandigheid, met de Palmboom-Bladeren overeen, en verícheidene derzelven groeijen hol of met den Rand inwaards ge* kromd. Aan h end der kleine Twygein komen Troffen voort van ronde bleekgroene Beilen 0 die zo groot zyn als groóte Engten, ftaande op Steelen van eeri Kwartier Duimà (96) Anas minor ex albo & fufco varia. CATESBY Carol I. T. 98. Querquedula Carolinenfis. BRISS. A%. VI. p. 466, Anas mítica. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 67. Sp. 24. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 21. Graauwe

IV. Deel.

Taling. Nat. Hiß. I. D. V. Stuk, bladz. 52. (*) Frutex Buxiföliis oblongis, Baccis pallide viridibus, Ápice donati s. CATESB. Carol I. T. 98. ¡

Y


VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

Duims lang en een kleine getande Kelk hebbende. Deeze Beilen bevatten een onzeker getal, van vier, vyf en dikwils íes, kleine bruine met Slym overtoogene Zaadjes. Wanneer de Baft en Bladen van deezen Boom in een Mortier geftooten worden 5 geeven zy een Zeepagtige Schuim, waar van men zig tot het waflchen van Kleederen en Ly waat bedient ; doch het laatfte wordt daar geel van. De Jaa* gers, die in de woefte Bahamafche Eilanden zig veel onthouden , moeten van deeze Zeep dikwils , tot het waflchen hunner Hembden , by gebrek van beter, gebruiJc rnaaken.

^3 11 "IS | L A;. A T ^

.

XCVIL

§D¿ Gekuifde of Zomer-Eend van

CATESBY

_; (97).

¡M

Deeze Vogel is kleiner dan de gewoone Eend¿ ik reken hem omtrent ¿0 groot als een Taling. De Wieken, uitgeipreid zynde, komen met de punten ruim dertig Duimen van elkander. Van de tip der Snebbe is, tot aan het end^van de Staart, de langte negentien en een half Duim, maar tot aan de enden der Vingeren één Duim minder. De Sneb is, van de punt tot aan den hoek, daar dezelve zig in de Onderkaak beweegt, twee Duimen lang. De Opperkaak is aan \ grondftuk geel, in't midden rood en naar de punt witagtig: zy heeft een zwarte Vlak van boven, tusichen de Neusgaten; zynde haare Randen en het Haakig kromme gedeelte, als 00k de Onderkaak , zwart. De Tong en Bek van binnen zyn Vleeichkleurig ; de Oogkringen Hazelnooten-Kleur, met Oogleden , die fierlyk rood zyn , omringd. Hy heeft een dubbele Kwaft of Kuif, die agterwaards van den Kop afhangt. Hiec van is het bovenfte gedeelte groen, met een weerichyn : dan volgt een witte Streep, die aan 5t Grondftuk van de Sneb begint en over het Oog heen gaat, doorloopende verder de geheele langte van de Kuif. Hier onder is de tweede Kuif, van eene glanfcige donkere Purperkleur. Een tweede Witte Streep, van agter het Oog voortkomende, icheidt deeze Kuif van het agterfte des Kops. De zyden van den Kop zyn purperkleurig, doch wat groenagtig naby de Snebbe. De Keel is wit, en daar van loopteen witte Streep af, die agter de Oogen opdraait, en laager gaat een andere naar de Nek toe, ontmoetende bykans die van de tegenoverzyde, onder de Kuif. De Hais en Borft zyn verder bruinagtig donker rood, van vooren digt bezet met driehoekige witte Vlakken. % de Schouders is , aan ieder zyde van het Lighaam, een breede witte Streep overdwars, en daar tegen aan een andere zwarte. De Rug is donkerbruin, met verichietende glänzen van Koperkleur en Groen. De Staart en derzelver Dekveders zyn donker, maar de kanten van de Veders hebben een ichoonen weerfèhyn. Onder de Dekveders van de Staart zyn eenige weinigen glanz/g Koperkleur, die aan ieder zyde nederwaards hangen. De grootfte of buiren/ie Slagpennen zyn van eene donkere Kleur, met groene Tippen, hebbende de kanten der buitenfte Baarden wit : de middelfte zyn van een allerheerlykft Blaauw, met fmalle witte Tippen , en een gedeelte der genen, die naaft aan de Rug leggen, zyn geheel blaauw: de eerfte en tweede ry der Dekvederen, die de blaauwe Pennen dekken, zyn van de zelfde Kleur; maar alle deeze Veders geeven nu en dan een paaríchen of groenagtigen weerichyn. De kleiner Dekveders van de Wieken zyn glanzig bruin, gelyk de Rug. Aan de binnenzyde zyn de Slagpennen donker Aich« graauw, en de binnenfte Dekveders der Wieken wit, met onregelmaatige zwarte dwars-Streepen. De Veders der Zyden, die over een gedeelte der Wieken vallen jj zyn


.

(

J! : f

N

ZËLDZAAM1 V 0 G Ë L Ë R § .

^

£yn fierlyk, met geboögene £Wart£ £û Witte Streepjes«, overdwars getekenct De Zyden des Lighaams i, naait hier onder* %yn geelagtig bruin > met zeer fyne donkere dwars-Streepjes, ondef Welken wederzyds eedigè donkere ronde Vlakken ftaârt. Het onderile van de Borft, de Buik en verder tot aan deStuit toe, is t'eenemaal wit. De Dekveders onder aan de Staart zyn zwart ; de Pooten en Vingers bruinagtig Oranjekleur, met de Vliefcen donker en de Klaauwen Bwart. Ik heb geen Vin oí Vlies aan den agter-Vinger kunnen waarneemen. Deeze Vogel werdt my door mynen geêerden Vrind^ den Baronet Sîf ROBERT ABDY , gezonden. Hy was in een Meirtje, by de Luftplaats van WILLIAM NI* 5 CHOLAS, deszelfs Bloedverwant, gefchooten. t Is een inboorling van Noord-Amerika, en, 20 men onderítek, van eenig Heeren Huis naar de plaats, daar hy ge* fchooten werdt, verdwaald. De Heer CATESBY heeft deezen Vogel in zyne Hifto* rie van Karolina beíchreeven (*). Uit den iiaam oiiderílel ik > dat het een Trekvo gel zy, die tegen den Winter van Virginie, Karolina, enz, de wyk Zuidwaards neemt. Ik heb het voordeel gehad* van vericheidene van deeze Vogels, levendig* van Karolina teLonden gebragt te zien, zo wel als de boven beíchreeven, die nieuwlings gedood was. De Wyfjes* die ik gezien heb, waren over 9t geheel bruin, hebbende iets dat naar een Kuif geleek, even als \ Mannetje. Ik geef 'er dé Aibeel* ding niet van, om die van den Heer CATESBï te verbeteren , maar op het verzoek van de voorgemelde Heeren, welke my deezen fierlyken Vogel vereerden , en dia Iníchryvers van myn Werk zyn.

;. "! •#:'••• P L A A T

Í| •

XCVIIL

, \

<;

W\i 'S

Bkaaw gevkkte Amerikaanßhe Taling (98), Deeze is wat grooter dan de gemeene Schyftaling. Zy heeft den ßek £wart. De Kop en het grootíte deel des Lighaams is gemengeld graauw, even als in eene wilde Ëend, en de Rug donker, gelyk het onderfte des Lighaams. Het bovenfte van de Wiek heeft eene fchoone glanzig blaauwe Kleur, en daar onder itâat een fodle ry van witte Vedertjes, waar op een ry van groene Voigt, zynde het overige van de Wiek, dat de Slagpennen uitmaaken, donkerbruin j de Pooten en Voeten bruif^ Het Wyfje is yolkomen bruin, gelyk een gewoone wilde Eend. In Auguftus komen deeze Vogels in menigte naar Karolina, alv^aar zy blyven tot in Oktober, om welken tyd de Ryft, die hun tot Voedzel ftrekt in huis gebragt wordc. In Virginie , daar geen Ry/t groeit, aazen zy op een Soort Van wilde Ha* ver, die in Moeraííen groeit, en in die beide Landen worden zy zeer vet. De Ingezetenen niet alleen, maar allen, die 'er van gegeten hebben, gee ven aan hun ¿ wegens hunnen lekkeren Smaak, den voorrang boven alle andere Watervogelen.

;

IÉI^"- '.'

c

p L A A T

'Ä

xcix. i ^^^

Gekapte Kriel-Taïing uit China (99). Deeze verwonderlyke ongemeene Vogel heeft omtrent de grootte van onze Ta*

(*) [De Heer EDWARDS haalt eenige Regeis uit het Werk van CATESBY aan, om zyne befchryving van deezen Vogel volkomener té maaken. Dit was in zyn Werk , byzonder gedrukt en uitgegeven, niet ongevoeglyk, maar hier zou het overtollig zyn geweeft, dewyl men dat alles op bladz. 83 > 84 > hier voor, in de verklaaring der XCIV. Plaat van het Werk van SELIGMANN, welke deeze zelfde Amerikaanfche Eend, doch minder naauwkeurig, voorftelc, kan leezea]

Y 2

If

§

lin-

(98) Querquedüla Americana fuíba. CAíESB. Cjro/. L T. 99. Querquedüla Virginiana. Bmss. Av.VI. p.455. Anas difcors. LINN. Syfl. Nat. XII. Gen. 67. Sp, 37. (99) Querquedüla SinenGs elegafls. EDW. AV. IL T. 102. BRISS. AV. VI. p. 450. Kindmodfus. &EMfiíé Jap. 129. T. 10. Anas galericulata. LINN. Syfi. NaU XII. Gen. 67. Sp. 42- Syji. Nat. X. Gen. 61. Sp, 30V Gekapte Taling. Not. Hiß. I. D. V.Stuk, bladz* 67*


Bsl

VERZAMELING

VAN

ÜITHEEMSCHE

lineen, of is een weinig grooter, indien 'er eenig verfchil in plaats heeft. Zyne'Kle* ren zynzo fchoon, als de geilaltezyner Wieken zeldzaam. De Sneb gelvkt naar die van een gewoone lalmg, zynde donker roodagtig, deOoffkringJnHazelnooten-Kleur; de zyden van den Kop j van het grondftuk der Snebbetot aan de Ooren, zyn wit, en in ¡i midden van deeze Plekken ítaan de OoP-en. De Kruin van den Kop is fchoon groen. Van boven de Oogen agterwaards loopt wederzyds een Streek van paarfche Vederen > onder welke de Veders wederom eroen zyn. Alle deeze Veders, op den Kop, zyn zeer lang, en maaken een Ruif of Toupet, welke de Eend een weinig kan ophefFen, of agter in de Nek laaten val. len • gelyk de Afbeelding voorftelt. De Veders van agteren om den Hals, tot van vooren een weinig onder de Keel, zyn final en fpits gepunt, gelykerwys die aan den Hals der Haanen, en van eene fchoon roode Kleur, een weinig naar t Geele trekkende De Borft is van een roode Wynkleur of wat paarfchagtiger. Aan het onderfte van den Hals, ter wederzyde van de Borft, is een plek van zwarte eni witte Streeken, beurt om beurt overdwars geplaatft. De Rug en Dekyeders der Wieken zyn donker bruin of van eene donkere Kleur, met een veranderlyken weerfchyn/ van blaauw en groen. De langften der buitenfte Slagpennen zyn zwart of donker ^ doch hebben haare randen naby de Schäften wit. De middelften zyn van eene ver-, anderlyke blaauwgroene Kleur, met wit getipt. Drie of vier der Slagpennen naaft aan het Lighaam zyn bruinagtig, met de uiterfte Baarden wit gerand; even als iômmigen der Vederen die tuifchen de Rug en de Wieken vallen, 't Gene deezen Vogel zyne buitengewoone figuur geeft zyn twee Veders, één onder de Slagpennen van. ieder Wiek, welke, wanneer de Wieken geflooten zyn , boven de Rüg in dief voegen zig verhelfen, als de Afbeelding vertoont. Deeze Veders zyn donker Oranje of helder Baay-kleur, aan haare opperfte of breede Baarden, naar de Punten met zwart gezoomd : de fmalfte of onderfte Baarden fierlyk blaauw, maar aan de Punt roodagtig, gelyk de bovenfte. De Schäften deezer Vederen zyn wit. (Zie de Afbeelding van zulken Veder, op zig zelf, onder de Staart van den Vogel.) De Staart is bruin met een blaauwen glans. Het Lighaam, en de Dekveders onder de Staart» zyn wit. De Zyd-Vederen , die ten deele over de Wieken vallen b zyn helder Afchgraauw bruin, met kromme dwars-Streepen van Zwart en Wit, beurtlings geplaatft. De Pooten en Voeten zyn Oranjekleur, met de Vliezen tuflchen de Vingers donker en de Klaauwen zwart. i j-' Ik tekende deezen Vogel te Richmond in Surrey, naar een leevenden Vogel, dien men in de Tuinen van den Baronet MATTHEW DECKER hieldt. In KíEMPHERí Befchryving van Japan vind ik een Berigt van een Vogel, die ik denk geen anderen te kunnen zyn, dan de zo even beichreevene* Hetzelve luidt aldus. „ Van Eenden zyn aldaar ook verfcheide byzondere Soorten. Van eene derzelven, onder anderen, kan.ik niet nalaaten gewag te maaken, wegens de verbaazende ichoon* heid van het Mannetje daar van, Kimmodfai genaamd; welke zo groot is, dat, toen hetzelve my in Kleuren afgebeeld vertoond werdt, ik naauwlyks myri eigen Oogen vertrouwde, tot dat ik den Vogel zelf zag, die daar zeer gemeen is. Deszelfs Pluimagie heeft een wonderbaare mengeling van de íchoonfte Kleuren die men zig kan verbeeiden. Omftreeks den Hals en ßorft zyn de Veders voornaamelyk rood, en de Kop is met een allerpragtigft Toupet gekroond. De Staart, - zig Ichuins verhefFende, en de Wieken, boven de-Rug, op eene zonderlinge manier overend ftaande, maaken eene Vertooning niet minder fraay, dan onge'' woon." Zie deeze paflagie, bladz. 129, in de bovengemelde Befchryving van Japan, en op de Tiende Plaat een klein Figuurtje, met my ne Afbeelding overeenkomende. Ik beb deeze Taling met het Wyfje vericheide maalen afgebeeld gevonden in gekleurde Chineefche Tekeningen, van defraaifteSoort, zynde de Mannetjes daar in nagenoeg als de gene, die ik beíchreeven heb, gekleurd, maar de

Wyr«


ff' : • .

VJËN

Z E L D ZA à M E

V O ÛÈ h Ë N*4

Wy'fjes aityd geheel bruin Veitoond. De witfô Bloeriien, waar mette ik den Vöofgrond verfîerd heb, zyn riaar de Natuur gemaakt. Men vindt dezelven in aile Waters rondoïn Londen groeijen , in de Maanden Mey en Juny»

*

./.

•" ' '•

f^y';

P

L A A

T

G ' •"•;::^f. '*••"*:•

Monte Amerlkàcinfchè Scbyftalîng (ioo). • lïigrootte overtrefi deeze de gewoone Schyftalingen. De Bek is zwart, zo weî als de Kruin van den Kop , en dit Zwart iïrekt zig längs het Grondfluk van dé Snebbe heen tot aan de Keel, tuiîchen welke en de Oogen de Vogel wit is. Voör \ overige is zyn geheele Lighaam purperkleur met Groen gemengeld. De Boril en Buik zyn even als in de Schyftalingen gekleurd. Het bovenfte van de Rug , naaft aan den Kop , is bruin, en met Golfagtige Streepjes verfierd. Het onderfte van de Rug is gedekt met lange, zeer ípits gepunte, licht bruine Vederen. De Wieken hebben even die zelfde Kleur, ais in de bruine Amerikaanfche Schyftaling. De Staart is bruin en wat langer dan de Wieken. De Veders aan de Stuit zyn zwart* de Poo* ten en Voeten geei. Het Wyfje is over't geheele Lyf bruin. Zy onthouden zig aan Plaiîen en Rivieren van zoet Water, in Karolina.

'%• ^

.- •;%

P

L

A.. A T f C Í.

De Amerihianfche TFoîfbeer (10 Dit Dier ichynt byna tweemaal zo groot te zyn aïs een gewoone Vos, en, zó hiyn geheugen my niet bednegt, was het zo ^root als èenige Wolven, die ik gezien heb, welke uit Duitlchland tot ons gebragt waren. In | loopen verheft deszelfs Rug zig boogswyze. • Met draagt den Kop zeer laag en run: met de geheele langte van zyne Voeten, tot aan de Hielen of eerfte Gewrichten der Pooten toe, op den Grond, terwyl het loopt : zo dat de Buik niet ver van den Grond körnt. In 't aanzien heeft het iets dat naar een Vos en naar een Beer gelykt. De Kruin van den Kop en deSnuit is zeer breed, wanneer men het van vooren beichouwt. Ook zyn de Voéften zeer breed, körnende, naar reden van deLighaams grootte, naby aan die van een Beer. De Staart is van midd^maatige kngte, en naar het End toe wat ruig. De geheele Snuit, zo wel de Opper- als de Onderkaak, tot aan de Oogen toe, is zwart, maar het Voorhoofd wordt van boven allengs witagrig. De Oogen zyn donker. De Keel en het voorfte van de Borft is wit, van vooren met zwart gevlakt, en verder zwarte dwars-Streepen hebbende* De Ooren zyn kleinen rond, vertoonendè zig maar weinig langer dan het Haair dat op den Kop groeit, en bekleed zynde met kort bruin Haair. Het agterfte van den Kop en Hals,het geheele Lighaam van boven en beneden, de Pooten en de Staart, zyn allen bruin of Kaftanjekleur, lichter en donkerer gewölkt. Het bovenfte van den Hals en het begin van de Rug, náamelyk, is zwartagtig of donker bruin, verändernde allengs in lichter of aangenaamer bruin ¿ op/t midden van de Rug. Deeze Kleur wordt wederom by trappen donkerer, tot dat z¿ op 't agterfte van de Rug, byna geheel zwart is. Ook wordt de Staart naar het (ioo) Querqiiedüia^Áméricaña váriegatá. CATE¿Ií. Carol I. T. ioo. Anas fubfufca minor. Remigibus extimis cœruleis, Fafciâ alba in Fronte. BROWN. Jam. 481. Anas difcors. Lim.Syß*Nat.Xîh Gen.0*7.Sp 37.. &c. Zie bladz. 87. W$

IF. Deel

(íOI) Urfuîus Lupo afSnís Amerícanus. EDW. 4V. II. T. 103. Urfus Freti Hudfonis; BRISS.Quadrup. 240. Urfus lufcus. LINN. Syft. Nat. XII. Gen. 10*. Sp. 4. Urfus lufcus. Syfi. Nat. X. Gen. 15. Sp, 2, Wdlffceer, KU Biß. I. D¿ II. Stuk, bl. 227.


VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

het End toe donker. Het Dier faeeft een breede Streek \ van zeer licht Aschkleurig bruin, welk rondom het Lighaatn gaat, beginnende aan iedef Schouder, längs de M den agterwaards loopende, en efièn bo ven de Staart, op het Gat, alwàar dezeke breedít is, famenkomende. Het Haair op het geheele Lighaatn is taamelyk lang, en fchynt niet zo plat op de Htitd te leggen a!s in íbmmige Dieren, Alle de Voeten •zyn, tot aan den Hiel of het eerfte Gewricht toe, met kort zwart Haair gedekt, het welk boven de Kniejen allèngs bruin wordt. De Klaauwen zyn van een lichte Hoornkleur» Het Jieefc aan ieder voorften Voet vier en aan ieder agter-Voet vyf Vingeren. Dit Dier, in | Engelsch Quick-Hatch of pFblverene genaamd, Was Van de Hudibns-Baay, het Noordeiykße bewoonde Land in Amerika, afkomflig. Verftheide baren heeft hetzelve geleefd ten Huize van Sir Hans Shane te Londen, enfcheea een goedaartig onfchadelyk Dier te zyn. Het liep als een Hond na. In't loopen maakte het een Kring, draaiende zig akoos, na ettelyke Sehreeden, in ^r ronde om. Ik geloof, dat deeze beweeging het Dier niet natuurtyk, maar hier aan toe te fèhryven ware, dat het zyn ééeeOog verlooren hadt: want het dtààfcte afeóos naar dû kant, daar aan 5t zelve zyn Oog ontbrak. Myn Vriend, de Heer LIGHT, ¿egt, dat by veelen van deeze Dieren gedood hadt in de Hudfons-Baayj (alwaar menze om de Bornen jaagt,) en dat het een yinnig Schepzel is in zig te verdedigeö* Wanneer meri het met een Snaphaan-Kogel gekwetft heeft, of in een Val gevangen; dat zy fomtyds het Hout van de Snaphaans Loop affcheuren met hunne Tanden, als de Jaagèr hun de reft wii geven, na dat zy gekwetft zyn ; doende dikwils meer fchâde door by ten en ícheuren aan Vallen en Strikken, dan de waarde van hunne Bonten bedraagt. Ik geloof dat 5er tot nog toe geen Berigt of Afbeelding van dit Beeft gegeven Zy,

m" I/' -IT

p L A A T

CIL

,s • *¥ - •

Het AmeHkaunfcbe MarmelMer (102). Dit Dier heeft de grootte van een Konyn. Het maakt 00k holen in den Croncl* of kruipt in uitgeholde Wortels vm Boomen y en flaapt den geheelen Winter. De geftalte, in 't algemeen, zweemt naar die van een groóte Roc. Zyne Voeten ichynen tot bet opklauteren längs de Boomen,of tot het graaven van Holen in het Aardryk, ter zyner beveiliging, geformeerd te zyn. Het behoort tot de Marmeldieren, doch onderícheidt zig van dezelven, zo wel een weînîg doordeKJeur, als inzonderheid daar door, dat het de Staart, naar evenredigheid, veel langer heeft. De Snuit is, gelyk de boven- en onder-Kaaken, helder, blaauwagtig AschgraauW. De Tanden zyn even als in de Konynen : de Oogen donker van Kleur, puilende wat buken den Kop uk.. Rondom de Neus heeft het vry lange Haairen, en buitendien ftaan, ter wederzyde van den Kop, agter de hoeken van deszelfs Bek, ettelyke lange Borftels by elkander. De Kop en \ Lyf hebben over 't geheel eene bruine Kleur, doch die wat in 't groenagtige valt, gelyk wy dit zien in eenige van onze Water-Rotten. Het blaauwagtige van de Snuit, en het bruine des Lighaams* ver* fmelt agter aan den Kop, rondom, in elkander. De Ooren zyn klein en rond, en fteeken, naar evenredigheid, niet zo ver uit, als in de gewoone Rotten. De bruine Kleur is op de Rug donkerft, aan de zyden wat helderer, doch het hekferfte aan deri Buik. De Voeten, Vingers en Klaauwen, zyn tot aan de Enkels of het eerfte Gewricht des Beens, zwart. De Vingers zyn lang, en tot aan het End toe, gelykçrwys flve Harm ?^[Americana. EDW.¿O ir. T i04.Mu8Monas. Liro.^W*.XILGeaj*Sp.8.

TSÍMÍ^

X

Syfi. Nat. X. Gen. 2(5. Sp, 5. Araaikaa&fche Mannot. Nat. Hiß. | D. II. Stuk, &£ B


íL'n

Z E L DZ A Á M Ë VO G E L Ë. & ,7,

|

wys in de Inkhöörnen > Vâtt felkattâar âfgezonderd* Ook heeft dit Diei de KlaaùWéti zeer lang en icherp. De Staàrt bvertreft in langte de helft des Lighaams : zy is met donkerbruin Haair bégroeid 3 dat middelmaatiglang is> geevende de Staart een ruig ûanzieri.. Dit Mararéldier ùit Maryland, \ welk in Nóord-Aftieri¿a gelegen is* bvërgëbfâgt fcynde 5 wierdt aan den Heer HANS SLOANE vereerd, die het ettelykè Jaaren in fe ïéven gehouden heeft. Déwyl men 'er niet dan zagte Spyzen aan gaf, en het dus niets tç knaagen hadt«, werden zyne Tanden zo lang en kröm, dat hèt niets meér Vreeten kon* endèrhalve moeil men het3 indien het in Leven ¿ou blyven, die Tan¿ den uitbreeken. De Aftekening werdt door my van hetzelve* terwyl het aan *t Vüuf te ruften lag^ gérïiaakh Zo veel my bekend is, was dit Dier nog niôt befchreêven. Die luft heeft, om de beiShrytfirtg tfan hetzeive met die van hèt géwoonë Matmeldier te vergelyken, kan de Memoriën van de Koninglyke Franfche Akademie der Wee,' tenfchappen, van de Jááren 1666 toc 1699, Tom\ HL troißeme partie ggjjp. 31. ñafien 3 alwaar men ook eene Afbeelding daar van vindt. Ik heb bovendién een Kört Verhaal aangaande het Marmeldrer in een klein Werkje gevonden, het welke in't jaar 1744 uitgekomen is, voerende den Tytel van; Bericht van de Gietfcben ofTs* bergen in Savoy e; het welke ik, 5t zy waar of valsch zynde, tot vermaak van de Leezers hier zal invoegen. )5 De Inwooners Vërhaalen ons, dat deeèè Dieren zes », Maahdën in \ Jaar«, dat is den geheeíen Winter over, flaapen, maákeride zig m 5, den Zomer, als hunne Slaaptyd nadert, een watrrie Legérftède. Ten dien eindè 99 by ten zy het Gras af, en, om hetzeive naar hunne Holen te brengen, gaat één 99 van hün op zyne Rüg leggen , terwyl de anderen hem als een Kar bëlâaden en dus by de Ooren naar het Hoi trekken. Men betöeert ook dat deeze Marmel* 99 dieren, om niet öVervallen te worden , Wagten uitzetten, die door fluiten alarm Zy worden van de Inwooners des Lands gegeten* die dezelvén voot 99 maaken. 35 35 eene zeer goede Spyze houden, brandende hun Vet in de Lampen . Niets konit my, m dit Verhaal, onwaaríchynlyker voor* dan dar zy van een Dier fcenè Kar ttvaakéb, die van de anderen voortgetfokken words: doch men kan zulks geen grove Omtfaarheid nôemen y ichoön het 'er eene #as* döardieä dézelvo Van cfo een» voudige Alpifche Boeren haáren oiríprong heeft * die zulks miiîcfaieîi Van hoorea feeggen hebben. ^1|:; De Heer Doktor MíTCHEL, een Gebeesbèer uit Virginie, die zig thäns in Londen ophoudt, heeft 'my berigt, dat dit Diertje in Levensmanier veel overeenkomfl met de Inkhóorneñ heeft; zynde deszelfs Staart, wanneer het in h wilde leeft, öok Veel ruiger, dan in deeze Afbeelding* |¿ •

>,..•%..• '|fe jl

p

1

A

A

T|

ciii. .;':^^ft:. .^^^^

De Bek van den Egyptifiben Reiger, Ibis gènaamd.

Dp deefcePlaat, die een Land- en Zee-Kaart is (*), ftelt de bovenílo ÁfbeelÜíríg den gedagten Reky inzyöfe Natuurlyke grootte, voor. Men heeft denzelven, in tegenwoordigheid van den Hertog van RICHMONT, genomen uit een Lighaam * dat geba!(*) [De Heer EDWARDS Beeft dee¿e Kaárt, die een gedeelte van Vrankryk, HoUatid, Duitaihîand, Deene¿harken en NooFwegen, beneven» geheel Eogeland en Schoi¿nd,aísook he&Kanaa$endeNoordzeebefoelíl, aan 1t licht gegevera, cm daar op de Reistogten u vcrtoonen, welke door hem in de aangeweezm Jaareöi gedaan zyn. Alleenlyk merkt by aan, dat men in plaass

Van 1730, moet leezen 1731, hebbende hy in dat Jaalr een Reisje va» omtrenc c^ree Maandeii, met zyn Broe* der en Zufter, in Holland en Bráband afgelegd. Omtrenc i72afaadfc hy zig^ruim anderhalf Jaar, by Parys opgehouden. Hier van, en van zyn overigen Levensloop , vtodt mm> m het Aanhangzel van zyn Werk een oruftandige befchryving.]


|¡||

VERZÄMELING

VAN

UITHEEMSCHE

gebalíemd liit Egypte was gekomen (*). Deeze Bek was byna 20 dik als bree^ zynde in de geheele langte rond, § Droog vertoonde hy zig wat ruuw, en het Bee^ nige of binnenfte gedeelte hadt eene roodagtig bruine Kleur, gelyk andere verou% derde Beeñders van Dieren. Dit was ten grootften deele bedekt met eene donkey Huid, die 'er aan beide Enden afgeíchild was ; zynde het aan 't End haar den Kop toe wat ingekorven, doch de uiterfte punten toonen de volle langte aan van deezen Bek. De beide Kaakebeenen hadden hunne ípitfe Enden onbeíchadigd. Door dit Stuk dus te bewaaren kunnen de Liefhebbers mooglyk in | vervolg dien Vogel, wellJi by de oude Egyptenaars 20 beroemd was,, ontdekken (f). | ' '. De Koninglyke Akademie van Parys heeft de beichryving gegeven van een Witten Ibis, wiens Bek genoegzaam overeenkomt met deezen, uitgenomen, dathy aan't End als h ware afgeíheeden is, het welk zy voor Natuurlyk aanzien-, doch ik verbeeld, my, dat het toevaliig moet zyn. De Bek wordt aldus door hun beichreeven. „ Het begin daar van was een heifer Geel, het welk allengs fterker wierdt en van eene 3) Goudkleur, fceer hoog aan \ End. De Oppervlakte van den Bek was efFen, ei> y> gepolyft als Yvoor of Hoorn. Geflooten vertoonde dezelve zig uitwendig volko 5> men rond, hebbende van binnen een Kanaal van de zelfde gedaante* De twee 53 deelen dus iàmengevoegd zynde, bleef 'er aan h End een kleine Opening over 33 33 om het Zeewater uit te katen, waar mede men zegt dat zy zig zelf waflchen 33 zouden. De kanten van den Bek waren Icherp en hard, gelykerwys al het oveñge 33 daar van, en ftevig genoeg om Slangen door te fhyden; gelyk men zegt dat deez$ 35 Vogel doet". Volgens hun was hy uit Egypte gebragt en heeft verfcheide Maan* den te Veríailles geleefd (^). Doktor SHAW zegt, in zyne Reizen en Waarneemingen over Barbarie, en& 33 Delhis, dieweleer aan ieder Huisgezin [in Egypte] bçkend was, is thans onge* 35 meen zeldzaam, hoewel zyn gemis genoegzaam wordt vervuld door'de Oijevaa5 33 ren". In t Aanhangzel van dat zelfde Werk heeft de Doktor een gedeelte yan dé Onderkaak in Afbeelding vertoond, die uit een gebalíemd Lighaam was genomen, hoewel dezelve by mifflag, (ik onderilel dat het een Drukfeil zy ) de boveníle helft genoemd wordt. Eenigen der Beenderen van den Ibis zyn 00k aldaar, bladz. 65, ia Plaat gebragt* Die den Zwarten Ibis van BELLONIUS met den Tritten vergelykeii wil, kan de Vertaaling daar van vinden door onzen Landsgenoot, WILLOUGHBY, ia deszelfs J^ogelkundë', pag. 288. In de Hiftorie van Brafil door Piso fchynen twee Soorten van Ibis beichreeven te zyn, deeerfte, pag. 191, Curicacay de ander pag. 200, Jabirú genaamd (§)• Het kleinße Kolibrietje (**).

^7^.

Benedeh op de Plaat is het kleinfte Honigzuigertje in zyne Natüürlyke grootte eft geftalte voorgefteld. Deszelfs Bek* benevens de geheele bovenkant van den Kop, den Hals, het Lighaam, de Wieken en Staart, is van eene vuil bruine Kleur, doch

W'''y'

(*) [In't Hoogduitsch heeft men hier , hon tínem fûïcôcn ÛalfamÎttEH ®agtf ; doch, dewyl in 'tÈngelsch ítaat, as it was taken out of an embalmed fubjeft, 20 geloof ik veeleer, dat dezelve uit een Momie was geno|nen : te meer, dewyl in *t vervolg blykt, dat men den geheelen Vogel toen niet in Engeland gehad heeft. De Egyptenaars waren gewoon verfcheide dingen, van dien aart, by de Lighaamen in te balfemen.] (t) [Hier uit blykt het zo even gemelde; want, indien de Vogel 'er by was geweeñ., zou dit niet ftroo« ken, en dan hadt EEWARDS denzelven 00k wel in Plaat gebragt.] (I) Zie de geheele befchry ving van deezeri Egyptifchen Reiger, in de Mém. dé Idead. Royale des Seien-

die. ces, de Paris9idepuis 1666 jufqu'à 1999. Tome III. troißeme Partie. (§) [Pe witte Ibis, voorheen door LINMUS onder de Reigers betrokken, is thans door zyn Ed. in 't Geilagt der Tantali geplaatft, onder den naam van Tantalus Ibis. Syfi. 2V0f.XII.Gen.85.Sp.4. Zie daaromtrenc de Nat. Hiß. L D. V. Stuk, bladz. 213.] (**) Mellivora Avis minima. EDW. AV. II. T. tos. Mellifuga. BRISS. AV. III. p. 695. T. 3d. Li. Qpainumbi feptima fpecies. MARCGR. Braf. 197. WILU Ornith.167. RAJ. AV. 187. Quainumbi minor corpore toto cinéreo. RAJ. AV. 83. Trochilus minimus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 66. Sp. 22. Allerkleinft Bloemzuigertje. Nat. Hiß. I. D. IV. SUl. 447. PI» XXXVLfeï4-


. •

,:

êK

2ELDIÀAMI VoGËLlNr

J .^

die deeîen hebbeñ > in den ^onñeíchyn j éenigen grbehagtigeh Góüdgíans, tíaaí hét Oog in geWoort Licht geen aafrdoëmng Van heeft* De onderzyde vän den Koß* Hals en 't Lighaam, is vuil wit* ëo \frel als de buiteníle Veertjes van dé Staatt; dé Pooten en Voeteft zyn zwarh Dit geheele Geflagt van Vogdtjes heeft eén zeer fyrt Buisje of Pypje* ?t welk zy buiten hunnen Bek, onder aah deszelfs Pünt, kunneri uitftrekken. Dit Pypje ichynt zig aan \ end, in twee 2eer kleine te verdeelen, en daar mede zuigen zy den Honig uit de Bloemert* Het Eytje van dit Vogeltje, zo ik onderitel, is nevens hetzelve in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde wit van Kleur. Gedroogd zynde woog dit Vogeltje niet meer dan vyf Greinen; ik agt dit hetzelfde te zyn als het kleinfte Honigzuigertje> uit Sir HANS SLOANE'S Htßorie van Jamaika^ (Vol. IL p. 307.) die aldaar zegt, dat het, toen het zo even gedood was, niet meer dan twintig Greinen woog (*). De Heer BENJAMIN COWEL, vereerde my dit Vogeltje, en de Heer P. COLINSON het Eytje. Het een zo wel als 't andere was van Jamaika afko mit ig (f). Ttijèe vreenïâe Hoörn-Torren. t)e Torren, hier afgebéeld, zyn Van de Natuurlyke Gfootte. Ik onderíleí dat dé bovenfte het Mannetje , de onderfte het Wyfje zyk Haar Geitalte verföhilt ñergens in, dan in de fcherpheid en langte van de Hoorens in het Mannetje, terwyl dezelven ftomper en korter in het Wyfje zyn. Het Mannetje is over 5t geheel don* ker bruin of Koperkleurig, met eenèn gíinfterenden Goudglans: het Wyfje zwart en tevens glanzig. De Oogen zyn in beiden rood. Myn verpachtende Vriend , Dr. MATTHEW LEE * Lid van het Kollegin der Geneeskundigen, voorzag my van deeze Torren, die uit Ooftindie gekomen wa¿ ren. PETIVER ichynt van het Mannetje twee Afbeeldingen in zyñe Werken tû hebben, waar van het eene, zo hy zegt, van Borneo kwam (.[).

;

Í; : :0¿^ ii 1 ¿ A" A T _. civ pi ^ffiÇlS^' De Amerikaanfihß Berkhaan (104)* Deeze Vogel was ongevaar een derde grooter dan een gewöone Patrys. ííy hadt den Bek bruin, de Oogen ¿wart met Hazelnootkleurige Ringen* De Pooten wa* ren, tot aan de Vingers toe, gedekt met geelagtige Wollige Vederen» DeStaart was kort en aan 't onderfte donker zwart; zynde ^ voor 3t overige, de Pluimagie van den geheelen Vogel roodagtig bruin en overdwars met zwarte en witte Streepent Golfswyze overtoogen. Op den líop hadt hy lange Veders, welke, aïs zy overend ftonden, een íbort van Kuif fbrmeerdem Het byzonderfte nogthans en lets zeer ongewoons, waar door zig 00k dezelve van alle andere bekende Vogelen onderfcheidt, zyn twee bondeltjes van Vederen, naar kleine Wiekjes geîykende, drie Duim (*) ['tis derhalve onbegrypelyk 5 hoe de Ridder ¿iitaus van dit Vogeltje kan zeggen : (Sloanei viva ponderabat Gr. 20 , Eâwardii ficca 45.) Dat van SLOANE woog leevende twintig, dat van EDWARDS gedroogd vyfenveertig Greinen. Het is, volgens zyn Ed., de kleinfte, zo wel als de Struisvogel de grootfte, onder aile bekende Vogelen. (t) [De Maatftok, die aan de zyde vän dit Vogel-, tje geplaatfl: is, dient orn äan te toonen, welke Maac door den Heer EDWARDS is gebruikt in zyne befchryving der Vogelen.] (+) [LINN^US lleeft äaft|aande deeze Torren een ander denkbeeld. Zyn Ed. betrekt de bovenfte, wier Borftftuk driehoornig is, tot zynen Scarabaus Atlas

QS%ß*Nat.XlI. Gen. 189. Sp. &) en ftelcdezelve «it

IV.

DMI.

America afkomftig: de andere tot zyne Scan bilobus* (Sp. 12.) welke hec Èorftftuk ilegts met twee Knobbels heeft, woonende in de Zuidelyke deelen van Eifr ropa¿ Ik geloof dat die van EDWARDS beiden Man* netjes zyn.] (§) [Deeze en de tien volgende Plaaten zyri uit hec Dérde Deél van 'CATESBY ontleend. Dit ftrekc tot verbetering van 't gene in de Voorrede dienaangaandô gemeld is.] (104) Urogalluâ minor fufcus, Gervice Plumis Ala¿ imitantibus donata. CATESB. Car. III. p. i. T. i. La^ gopus Attinga Americana, BRISS. AV. I. p. 212. Tetrao Cupido. LINN. Syfl. Nat. XII. Gen 103* Sp. 1/ Gekuifd Veldhoen* Nah Hift.î.D. V. StUk/bl.iô^

Aa


94

VERZAMELING

VAN

UïTHEEMSCHE

|

Duimlang, welke^gter in de Nek 5 bydenKop, tegenover elkander ftaan. Ie<ief boiideitje beftaat uit vyf over elkander leggende Vedertjes* als Wiekplüknen, dis allengs in langte aftaeemen. Deeze Wiekjes^ als menze zo mag noemen, iyn op zodanig eene \fryfee ääh à^n Hals gehecht, dat de Vogel dezelven íamentrekken en uitbreiden kan. Wannai hy vetx)ntruít wodt, ípreidt hy dezelven horiztfntaal uit, en op andere tyden laat hy %c ter wederzyde van den Hals nederhangeru De Hen heeft deeze Halsvederen niet doch fcukmdkn is *er tuflchen haar en den Haan weinig onderícheid waar te neemen. Het maakzel van deeze fiaîsvederen, en de overeenkomft welke zy met weezent* iyfce Wieken hebben, fcunnen haar den Vogel in Yloopen of vliegen , of ook tot beiden , dienftig maaken; inzonderheid dewyl deszelfs gewoone Wieken > ten aanzien van de zwaarte zynes Lighaams, kort &yn. Ik heb eenigen van deeze Vogels, in \ jaar 1743 ^ by den Graaf WILMINGTON te Chiswick gezien, die ray zeicf dat dezelven oiripronglyk uit Amerika kwamen; doch 5 uit welk gedeelte zy eigentlyk waren, was hem niet bekend» De Plants Meadia genaamd (*). De Bladen van dêeze Plant zyn bleekgroeti, en naar die Vân de gëïïteene Kropkfaêe geiykende. Midden uit dezelven verheft zig een enkele Steel, welke ongevaaf een Voet hoog is, en aan wiens boven-end zig verfcheide omgeboogen Steehjesbevinden, draagende ieder een enkele Bloem, en dus maaken zy met elkander een Kroontje van by de twintig Bloemen. De Bloem beitaat uit eene groene Kelk tnet vyf Inihydingen en een terug geboogene Bloemkrans, welke zeer diep is ingeíheeden, en veel gelykt naar de Bloemen van Cyclafnen of Varkensbrood. De Helmpjes (Anthera) loopen met elkander in één Punt uit en zyn nederwaards geftrekt* Of-, íchoon nu de Bloemen dus nederwaards hangen, draaijen zig vervplgens de SteeltW om , invoegen de Zaadhuisjes regt opwaards iiaan. Deeze Plant bloeide, in September des Jaars 1744, in de Hof van den Heer CoLiNSON te Peckham. Zy was geteeld uit Zaad, het welk aan zyn Ed. gezoi> den was door den Heer BARTRAM, die hetzelve inge2ameld hadt aan gene zyde der Apallachifche Bergen, welke met de Kuft van Virginie evenwydig leggen, Het Zaad was vervat in een lang Vliezig Doosje, hetwelk in vieren open gaatendaa zyne zeer kleine Zaadjes uitwerpt. Ik heb aan dit nieuwe Geflagt van Planten den naam van den geleerden Doktot MEAD, *S Konings Lyf-Arts en Medelid der Koninglyke Societeit, bygelegd, ora hem als een Patroon der Konftenen Weetenichappen in*t algemeen, doch inzonderheid deswegen myne dankbaarheid tebetuigen, dathy, ter bevordering van cíe Uitgaâve deezes Werks, ten grootmoedigfle veel heeft toegebragt. Zie hier de Geflagts Kenmerken van deeze Plant. Cl|l| Perianthium monopbylkmy femiquinquefidum , perßßens ; Lacinüs lanceo* latís, reßexis, demum longijßmis revolutis. Corolla menopetala, qumqueßda^ Tubo accreta^ßrßm reßexa: Lacinia bnglßma Linguiformcs, acuta. Tubus Cylindrical 9 Germen involvensy Corollamßßnens. Stamina. Filamenta quinqué brevißma^ Tubo inßdentia. Anthene longa lanceolat&r didym&r ;| Piftilluiïh Germen Conicum reäum. Stylus ßliformis longitudine Staminum. Stigma. 1p Perianthium Capfula ovata unilocularis, iivahis, apice dehifcens. p Sêffiina phwa parveé Receptaculum Columnare liberum, m P QtiqjWtam Motif* LINN, Sp. Plant. Eà II. p. 207. Auricula ürfi Virgimana, Floribus Borraginis

inflar Roftratfc, Cyclanrifôint caore reâexi* F«tó" Ahn. 6% T. 79. f. 6. Vjü. TREVT. ikon. 5* T. 12-


;•' EN ZËLDEAàM'Ë V ÛÎÈ Ë LE'Ñf. Zodanig Vèrtooftdé zîg het maakèeî in droogè 3 veMordè Planten *3 in welkën dé Bloemkrans in ibmmigen van de Buis tàïgfcichèideri* in anderen digt daâr mede verëéftigd was* zyrlde het dus öömoöglyK vbiítrekt té bëpâàlen > of, die Buis een iaméngroeijing da* Meeldraadjés Ware, gèlyk in de MMadelpbrn pentaniHa van den bèroemden LiNN^us (waar van £y ongemëen verichik door éé íaíüe'nhechtítóg eri plaatzînge der Bloemkrans j) dan of die Buis tot de Bloétilkrans bëhoôren mogte^ gelyk in de Cyclamen en Diapenßa van LíNN. Het béíchouwen der leeVëftde Bloémen zal deeze twyfeling wegneemen, •Sgf

.||g§f P L A À t | CV, ^lî^^M Het géfaèd zwarte Kmuwtje (íó$)¡,

Deeze Vogel is Wat kleinen dan onze Kaauw. Op eënigett afAànd vertoonfc hy zig geheel zwart, maar, wanneer men hem wat digter vari naby beícliouwt, zt£ hebben eenigen van áyne Vederen éett paaríchen en groénèn weeríchyn. Zyn Bek is, wegens deszdfs by Pondere geftalté , met die vari den Bek der Noordíché Alk, fcen Vogel die ook Scheermes-Snavel van WILLOUGHBí genoemd wordt, overeen? komftig (*)j doordien zig dé bovfehfte helft merkelyk Boogswyze verheft, hebbend^ eenen hoogen en zeer dünnen Rand. Volgens het getuigenis van Sir HANS SLOàNE leeft déesse Vogël van Kevers en Sprinkhaanen j aazende tevens ook op Vrugten eri Graanem Zy vliegen by ichooleh ¿, maakende eeh íterk kláagehd Geichfey, OverVloedig öiithouden zy zig op Jamaika ¿ Hiípanjola en andere Eilanden, De f^rowiàe-S'cboent met. een zeer groóle fobdagiigé Mkeffl (f). Onder alie Soorten van Helleborines * draagt deeze Plant de íchoonfte BîoërfiÈn * welke in groóte achting zyii by de Ingezetenen van Noord- Amerika\ doordien zte hun Hoofdhaair daar mede verfíeren, noemende dezelven MocmJ/efaBloemen : tveífe woord in hunne Taal zo veel betekent ais een Schoeti of Pafttoffel. Men gèëft 5er derhalve ook den naam aan van Calceolus Maria of Lievö Vrourote Schoeru

:

p L A A T

CVL

^ï- ' ••• ÎDe "• 1 zwari en geel honte'BÂàkfièr (io6)¿ ftí^^^^^^í Deeze Vogel is byna zo groot als een Merel of zwarte Lyilef. Hy lieeft de Öögkringen geel en met een bJaauwagtige Huid omringd 1 den Bek zwart en iets me$if dan een.Duim lang* Aan den Hals zyn latngagtige ípitíe Vieren, welke los hangen. Vati boven is de Rüg, 20 wel als de Wieken * zwart doch waar mede zig eén'm wife vermengt* zynde onder de Slagpennen bfuin* De Hals en het onderfte deel des Lighaams zyn, zo wel als het agterite van de Rug en de St-üit, roodagtig geel. Oft Jamaika noerat menze Bananftêîi - Vogels, deWyl zy tm deele leeven van deeze Vrugten 3 [of liever om dat zy hünne hangende Neften zeer ko&fïig hechten aatidö Banannen of Piíangbladen.] Het zyn vlugge levendige Vogek, die löea^ wegens hunne leerzaatiiJieid e» aardig oiimeten, díkwils ia Kouwen houdt,

I ' -4 (105) Motieduîa tota nigra. SLOAñ. Jam. Iî. p* ¿99. ^257. f. 2¿ RAJ. JV. 185. N. 28. loteras niger Bteiss. Ai). II. p. 103. T. 10. f. 1. Grá&íla DMta. LINN. S$fl> Ñ#. fJL Gen,$$* Sp. 4. Syß. Nat. Gen. 50. Sp. 3. Pißng-Spreeuw. Nat. Hiß. I. D. ÍV.Stukj Uadz. 341. (*) [Zie.het I. D. W SiüK van rayne Mut1. ti$i bladz. 81.] (t) Calceolus Flore masimorübeiíte, purpuréis V&

#

. .

'i 'fei?

t>#

his notatö , Foíiis amplis* hirlutis, cfenatis, Radice Dentis Canini. I (io6)! Pica îoifôo * nigra vaaa.» CATHä, C&.ïfÎ. ï.£ SIOAN. Jam. II. ^361. T. 259^. ßfci» naajor Nidum fufpendens. WILL. Orn. 97. T. 23. Xanthornus majör nigro-varius. BROWN. Jani. 4^7. Avis Bananas. AèB. M. II. T¿ 40; Oiiölus I6kraá| LîNN. fyß. Nui, %*• Gen. 49. % ôY Zwari^) ScÉpriaar. Nati HIß.

I. D. m Su bl. 336. PI. XXXÏV, g£ a 2

[


¡pif

VEÎIZAMELÏNG VAN UITHEEMSCHE )e Lelie - Narcis > met witte Bloemeñ aañ eeñ tros (*).

S Deeze Plant heeft eenen Bolagtigen Worte!, uit welke ¡zig een dikke Sappigè Steel, zeven ofagt Duimenhoog, verlieft, Voerende op zynen top eén Tros vaft tot of tien kleine groene Bolletjes, uit ieder van Welken eene eenbladerige, roodag, ti witte Bloem voortkomt. Het bovenfte deel vati de Kelk verdeelt 21g in zes finalle Blaadjes ¡ welke een Beker omvatten , dat de Bloem is, hebbende twaalf In. fhydingen aan den rand, en van binnen een Styl* benevens zes Meeldraadjes met geele Helmpjes. De geheele Tros der Bloemen wordt van eene-Scheede ingeilooten, welke tiw vefdeelende de Tros uitîaat , doch zo lang aan den Steel blyft hangen als de Bloemen duuren. De Bladen zyn donker gïanzig gröen , gelyk die van de geele Herfft Lelie-Narciilen. Ik heb deeze Planten in een Moeras by Palluchucula, dat een Stad is, binnen de paalen van Géorgie, aan den Savanna-Stroom gelegen , groeijen* de gezien. , | . De biaauwe blutp^esp (j;* Deeze Wesp is ôngèVaûï- drië vierden Duims lang. Ëene Buis, Welke de langte Van een Kwartier Duims heeft, vereenigt de Borft met het Agterlyf, die beiden doft^ kerblaauw zyn. Het Diertje heeft zes Pooten. De Wieken Waren btuin en bláauvtr gemengeld en ieder hadt aan 't end een zwarte Vlak. | ' ! De Heer COLINSON heeft in de Verhandelingen der Koninglyke Societéit van Londen, N> 476. p. 363, twee Sluipwespen uit Peniylvanie met haare Neften beichreeven en afgebeeld : doch, aangezien de Kleuren van de zynen en de mynö niet overeenftemmen, zo kan men ook met geene zekerheid bepaalen, of zy eenerley zyn. . # Deeze Soort van Wespen maakt van Kley Cylindrííche Pypen * welke väii dikte als de Pink doch eens zo lang zyn. Deeze hechten zy waterpas aan een Luiffel ot overHangend Dak, voegendedaar van agt, tien of meer zydelings by een. Derge* lyke-Buizen, nu, zyn door verícheide Middelíchotten verdeeld in veele Celletjes, in ieder van welken zy een Ey leggen, en \ gene ledig blyft met Spinnekoppen op* vullen, maakende dan het Hokje geheel digt. 1 Hier omtrent is \ opmerkelyk, dat deeze Wesp de Spinnen de Pooten afbyt, doende zulks met dit oogmerk, niet alleen op dat de Spinnen, geduurende den tyd , dat zy een genoegzaamen Voorraad derzelven tragt by een te brengen, niet wegloopen zouden kunnen , maar op dat zy inmiddels levendig blyven en dus de Worm, uit het Ey gekomen, een Voorraad van frisch Aas hebben zou, tot dat hy verändert. Ten dien einde fpirit zig de Worm een Zyden Tonnetje, waar in de Pop den geheelen Winter overblyft, matfin't Voorjaar, een Wesp geworden zynde, byt zy door het Kleijen Pypje heen> en vliegt weg. Anders zyn zy ñil, doch, als zy haare Neften maaken, laatenzy, zo dikwils zy aan 5t werk gaan , haar zonderling brommend gezang hooren, en vol-' brengen tevens haaren arbeid regt vrolyk, met eene wonderbaare geíchiktheid en aardige beweegingen. Vervolgens houden zy met brommenop, tot dat zy weder met een Bek vol natte Kley komen, en haaren arbeid op de gezegde wyze van nieuws weder aanvangen, tot dat alles isgereed gemaakt. Merk aan, dat de Wesp, die op de volgende CX. Plaat vöörgefteld is, ook eert Neil van Kley maakt, doch van een andere ftruótuur, hoewel de manier van arbeid en het gebrom niet verichillendeMs. Deeze Wespen fchynen niets met de Planten te doen te hebben, dewyl zy eenig en alleen van Infekten leeven. Voornaamelyk fchynen de Spinnen hun Voedzel te ni

m \ I

Î ^^^^

(*) Lilio-Narcisfus polyanthos Flore albo. CATESB. Car, III. T. 5. Pancratium Carolinianum. LINN. Sp. Plant.U. p. 418.

% 1"

' " - ^

(f) Sphex cœrulea Alis fufcis. CATESB. Car. IIF. T. 5. Sphex cœrulea. LINN. Syß. Nat. XII. Gen. 245*Sp. 2.


:

EN

ZELDZAAME

VÖGELE N>

-^f

feyn; weshälve &y fcig Vëel by Afdakên, Keîders, eùz. onthouden* alwaarde grootfte overvloed is van Spinnen* Zy vallen dezelven aan$ en draagenze vliegende in de Bek weg, ofichoon eenigen haar in grootte niet wyken. Ik heb een voorbeeld van haare dapperheid in deezen gezien. Een zodanige Wesp ileepte een zeet grooten Spinnekop längs eenMuur op,en droegdenzelven in haar Neft, en, wanneer men ze beiden woog, werde de Spin agtmaal zo zwaar als de Wesp bevonden (*)*•

P

L

A A

T

G VI í.

ï)e Amérikaanfche Zwaluw, met eene fiekelige Staarí (107). Deeze is wat kleiner dan de EngelícheHuis-Zvvaluw, doch gelykt 5er veel naaf. Over 5c geheel héeft zy eeñe bruine Kleur, maar het onderíle deel van het Lighaam en de Staart is wat ligter bruin, zyndë inzonderheid de Keel byna wit. Het Mannetje heeft eenige Veders, die zig wat Purpervlakkig vertöonen 3 doch is voor ?t ove« rige, ten aanzien van de Kleur, niet veríchillende van het Wyfje. Hefc zonderlingfte in deezen Vogel is , dar de Schafren der Staart-pennen zeer ttyf en ípits, en àan 5t end met geene Baarden bëzet zyn, 5t welk de Natùur tèn dien einde ichync geichikt te hebben, op dat die hun Lighaam zouden kunneri onderftutten, wanneer fcy regtoverend hun Neft bouwen, dat zy in de Schoorííeenen op kleine over einander gelegdè en met een ibort van Gom iàmengelymde Houtdeeltjes maaken. Zy trekkeri uit Virginie en Karolina weg, eii komen weder derwaards, op den feelfdeh tyd des Jaars, als onze Zwaluwen, in Engelañd, vertrekken en wederko* men: weshalve ik reden meen te hebben om te gelooven, dat het Land, waâr heen zy zig uit Karolina begeeven, Braiil is; als waar van een gedeelte, in de Zuidelyke helft des Aardkloots, op even die zelfde breedte legt, op welke Karolina, in de iNüordelyke helft, gelegen is : alzo zy dus, by de verandering der Saizoenen, door die van hunne Verblyfplaats, het geheele Jaar eene aangenaame egaalheid van Klimaat kunnen genieten. Terwyl 00k de befchryving der Braíiliíche Andorinha van MARCGRAAF met die van deezen Vogel wel overeenkomt, zo wordt daar door het boven gemeide vermoeden nog waaríchynlyker : maar hy meldt niets van de Stekeis in de Staart, welken hy miflehien hadt over \ hoofd gezien. N.B. Zo het uitgemaakt was, dat deeze Virginiiche Zwaluw de Andorinha van MARCGRAAF ware ; dit zou de Stelling, dat de Trekvogels, en in 't byäonder de Zwaluwen, in 5t Zuidelyke Weçgldsdeel zig op de zelfde breedte begeeven, als de Noordelyke is, daar zy van daan trekken, veel gewigt byzetten (**). De ßnalbladerige roo de helle. y met één Bloem (f). Deeze Lelie íchiet, uit den Grond*, van een, twee, tot drie regte Steelen, van welken ieder, in een hoogte van ongevaar zeihen Duimen, een enkele Bloem draagt.

De (*) [Even 't zelfde wordt door onze Europifche Êafterd-Wespen, die men Spinnedooders noemt, doch id de Grond verrichc : zie Nat. Hiflorie, XII. STUK , bladz. 232, enz. DeNieuw Jorkfe, aldaar PJaatXCVI. Fig. 10. afgebeeld, heefc vry veel overeenkomft met die hier voorgefteld is, doch verfchilt grootelyks in Kleur.] (107) Hirundo Caudâ aculeatâ, Americana. Sp. 10. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 117. CATESB. Cat. III. T.8. BRISS. JV. II. p. 561. Hirundo Pelasgia, Syfi. Nat.X. Gen. ioi. Sp. 7. KarólinifcheZwaluw. Nat.Hifi. I. D. V. Stuk. bladz. 613.

(**) [Doch, wat zouden zy daar mede uittfinnen,

W. Deel

mag men vraagen ? \ Is waarfchynlyk dat zy wegens de aanílaande Koude vertrekken, en, dewyl zy van Muggen en Vliegen leeven, zo is 't veel waarfchynlyker, dat zy zo lang een warmer Klimaat opzoeken* alwaar dit Aas in voorraad blyft, dan dat zy een zo verren Togt zouden onderneemen, om een Klimaat te betrekken, daar het even koud ware, als in 't gene 't welk zy verlaten hadden.] (f) Lilium anguílifolium, Flore rubro iîngulari. An Lilium five Martagón Canadenfe floribus magnis flavis non reflexis. CATESB. Car. III. T. ix. Lilium Canadenfe. LINN, Sp. Plant. II. p. 435.

B'b ¡Rf °WÊÊË" " • '

^ ;S


98 t

VERZAMËLING

vÂN

UITH EEMSC HE

De Bladen zyn final en aan \ End purperkleurig gevlakt. De Bloem beftaat uit een Styhen zes IVîeeldraaden, die uit het midden van zes donker icharlakenroode Bloembladen komen. Deeze zyn donker rood of purperkleurig gevlakt, doch aan de Rug. zyde wat ruig en Haairig, gelykerwys het bovenfte van den Steel Zy groeit natuurlyk in Penfylvanîe3 en heeft in 5tjaar 1743, in den Hof van den Heer COLINSON, te Peckham, gebloeid.

% ' •

•§ '. •;!

P

L

A|A

T

CVIII. Fig. 1. :.-

: . •

De grootfle Amerikaanfche Gekuifde Reiger (108). Alzo ik de langte van deezen Vogel niet gemeten heb3ben ik flegts van vefmo&> den, datjWanneer hy overend flaat, dezelve zig omirent tot vier en een halven Voet uitftrekke. De Sneb was, van den hoek des Beks tot aan het end, bykans agt Duimen lang. Agter de Oogen hadt hy eene geelagtig bruine Kleur, en onder de Keel was hy helder bruinagtig geel. De Kuif aan den Kop beftondt uit lange, imalle, brutne Veders, waarvan de langften omirent vyf Duimen haalden , en deeze kon hy, naar believen, overend zetten en weder laaten vallen. De Hals en Borft waren bruin, doch bleeker en van onderen gevlakt. Het overige des Lighaams hadt* zo wel als de Beenen , eene bruine Kleur, de Slagpennen uitgezonderd, welke zwart waren. Zy aazen niet alleen op Viflchen en Kikvorichen, maar ookop Haagdiiîen. Water- Salamanders, en wat dies meer is. Ooríprongelyk bevinden zy zig in Virginie. Fig. 2.

De Amerikäanßbe Tföiter- Salamander (*).

Men vindt ze in Vyvers, Meiren en ftaande Wateren, alwaar zy de Slangen eft Reigers tot Voedzel dienen. Deeze was vyf Duim lang en hadt een grooten Kop> Aan ieder Voorpoot waren vier, aan de Agterpooten vyf Vingers. Boven, van den Kop af, liep een dubbelde ry, van ronde witte Vlakken, tot aan de Agterpooten; doch verder, tot aan het end van de Staart, een enkelde ry* Deeze Diertjes zyn 20 onichadelyk, als onze gewoone Water-Salamanders. m Fig. 3.

De zeer kleine Amerihianfche Vloo^ Chego genaamd (f).

Dit is een zeer klein flag van Vlooîjen, ¿l<* men alleenlyk in heete Landen aari* treft. Het Diertje is zeer Taftig, inzonderheid voor de Negers en anderen, weite blootvoets loopen en zig niet genoegzaam reinigen. Zy booren door de Huid en leggen onder dezelve een zakje vol Eijeren, dat zo groot als een kleine Erwt wordt en ícherpe Pynen veroörzaakt, tot dat het uitgenomen worde; doch men moet zeer voorzigtigzyn, dat men onder het uithaalen het Zakje niet openej alzo daar uit het Vuur in het Lid kon ontftaan, ja zelfs het Leven van den Lyder in gevaar komen. Dit Diertje heeft naauwlyks een vierde Deel der grootte van een gewoone Vloo, maar, door \Mikroskoop vergroot zynde, vertoonde het zig in die grootte, in welke onze Afbeelding hetzelve voorftelt. Uit zyn Mond komt een hol Buisje, tuilchen twee Sprieten, gelyk in de gewoone Vlooijen. Het heeft zes Pooten, die uit Leedjes (108) Árdea crîftata maxima Americana. CATESB. Car. III. T.io. ArdeaVirginiana criftata.BRiss. A>. V. p. 416. Ardea HerodiaS; LINN. Syfi. Nat.Xll Gen.84. Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 76. Sp. 11. Groóte KuifRl5 /lf c ff-'- m$ L D* 1V' Stuk » bl 2°5' ( ) wefoo Aquatics minor Americanus. CATESB. Car. III. 1.10. Lacerta punótata* LINN. Syfi. Nat. XIL

Gen. 122. Sp. 45. (t) Pulex minimus Cutem penetrans, Americanus. CATESB. Car. III. T. 10. Acarus fufcus Tub Cute nidulans, Probofcide acutiori. BROWN Jam. 418. Pulex penetrans. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 265. Sp. 2. Zandvloo. Nah Hifl. I. D. XIII. Stuk, b!. 107.


íL

N

ZELDZAAM E." VOGELEN. ,

fâftietigefîeld fcyn j en lets dat naar een Staart gelykt, \vaar ander een van zyne Eit* jes, insgelyks zeer vergroot zyndë^ voorgeíteld is; want met het bloote Oog z.yn die iiaauwlyks zigtbaar. Deeze Zandvloöijen maaken in de meefte deeien van Amerika, tuflchen de Keerkringen, een zeer ichadelyk Öngediert uit. Zie de Hiftorie van Jamaika door SLOANE* in delnleiding, pag. CXXIV, en in \ Tweede Deel, p* 1915 J92 (J). I I :-..]\.!. Fig, 4. JÇeH %eer klein Huid- Tofrelje (*). Toen ik nty^ in 5t Jaar 172J, in de Woohingvan zyne Excellence > den Heer PHIMNEY, welke diestyds* Gouverneur 'Van de Bahama's Eilanden was, bevondt, en hy aan zyne VoçtenChego^s zogt, die wy door eeñ Mikroskoop beiehouwden, kwam een zonderling Inièkt te voorfchyn aan de punt vari de Naald, waar mede hy zo onBßiddelyk aan zyn Voet gepeuterd hadt. Ik vertoonde \ zelve aan eenen Neger en andere Luiden, van welken niemand ooit dergelyke gezien hadt. Jn de Natuurlyke grootte was dit Infekt niet grooter, dan het Streepje by zyn Kop is; doch door eeri Mikroskoop hadt het die grootte en gedaante,in welke het hier verichynt. Het mag, myns oordeels > den gemeiden naam vperen (§). Fig. 5.

De Amerikamfche Kakkerlak (**).

t)it is eén feéef íaftig en fchadelyk Öngediert, \ welk zo menigvuldig voorkomt in de Weftindiën, en zo ílerk vreet, dat men onmoogîyk allerley íbort van Eetwaa* ren daar voor beveiligen kan, indien menze niet met de úiterfte naauwkeurigheid bewaart. Zy zyn plat en zo dun, dat *er byna geen Kift of Doos is, waar in zy niet kunnen komen. Zy knaagen niet alleen Leder, Parkement en Wollen Stoßen > maar ook Linnen en Papier, In de Winter verdwynén zy, en komen in de heetfte Zbmerdageri zeer overvloedig te voorichyn. Des Nagts gaan zy op den Roof uit; dan byten zy de Menichen in 't Bed, doch inzonderheid de Vingers der Rinderen Ivanneer die vet zyn. Zy leggen ontelbaare Eijeren, en kruipen weg in de gäten Van oude Muuren, en in 5t Beichoty bly vende daar den geheelen Winter a!s dood leggen. Eenigen hebben Wieken 3 anderen niet, 5t welk miílchien een onderícheid van Sexe aanwyft. Fig. 6.

De zeer groóte bruine Kakkçrhk (f ).

Deeze is driemaal zo groot als de voorige gewoone Kakkerlak. De Kop en een deel der Borft was met een halfrond, glanzig, hard Schild gedekt, waar onder twee andere Huiden van dergelyke zelfftandigheid voorkwamen, die een gedeelte van het Onderlyf bedekten, *t welk uit agt glanzige dwars-Ringen van eene bruine Kleur was iàmengefteld. De Kop hadt eenige gelykenis naar dien van een Aap, zynde de Sprieten bykans een Duim lang. Het Dier hadt zes Pooten, ieder van drie Leedjes, waar van het onder île bezét was met icherpe Stekels en aan \ End kromme' Klaauwén hadt. Men vindtze in Karolina. Waar van zy leeven, en hoe zy voortteelen, is my onbekend, hebbende maar alleenlyk deeze eenige van die Soort gezien.. Fig. 7.

Het Geelfcbildig Torretje (\).

fprEpn Vliezig geel Schild, dat eene-donkerbruine Vlak in V midden heeft, bedekt een (4) [Zie deswegen orriftandig, de::NatuurIyfe Hififfi rie, volgens het Samenftel van LINNAEUS, XIII. Stuk, bladz. 107, enz. (*) Scarabseus Capricornus minimus, Cutem penetrans. CATESB. Car. III. T. 10. (§) D Gedagte Streepje, by den Kop, isnietmeer dan^een halve Linie lang, ^n de vergroote Af beeldin^

vyf Düimen: zo dat het hier ten minfte een millioenmaal vergroot voorkomt, 't welk eenaanzienlykeVergrooting is.] (**) Blatta Americana. CATESB. Car. III. T. 10. (t) Blatta maximafufcapeltata. CATESB. Car.llLT. 10* (j) Scarabseus peltatus. CATESB. Car. III. T.io. Silpha ovata fafca, Clypeo flavo* centro nigro intra AhV

Bb 2

na*


too

VERZAMELING

VANJUITHEEMSCHE

een dee! van den Kopen de Borft, terwyl het overige des Lighaams gedekt wordt door de Wieken, die donker paarsch zyn en glanzige Vlakken hebben van even de zelfde Kleur. Het hadt zes zwarte Pooten £ ieder maar van twee Leedjes. Ieder Wiek was van binnen, door een dunne, Vliezige, geele, in de langte uitloopende Streep geftevigd. Het overige önderite deel der Wiek was glanzig groen. Dit Infekt kwam uit Peníylvanie. ^^i^œœ^A^^

^,^sfe

^^^^^^^^ P

L

AJA

T

CIL

,'.- • ' ,.„^

De Amenhianfche Patrys (109). I^Beeze is bykans half 20 gröot als de gemeene Patrys (Perdix cinerea,) naar welke zy 00k in Kleur eenigermaate gelykt, doch heeft andere Vlakken. In \ byzon* der zyn aan den Kop drie zwarte Streepen, de eene boven en twee onder de Oo gen, tuifchen welken zig twee witagtige vertoonen. De Bek is zwart, deOog^ kring rood; de Slagpennen zyn donkerbruin, gelykerwys de Staart; terwyl alle de overige Vederen aan ?t Lighaam roodagtig bruin, en op veelerley wyze met zwart en witgemengeldzyn. De Pooten en Voeten zyn bruin. Een geheel School derzelven zet zig op de Takken der Boomen, doordien zy zig meer in de Boflchen en random de beíchaduwde Moeraflen, dan in \ open Veld onthouden. Hun Vleeích is zeer blank en regt ímaakelyk, doch heeft nog een geheel andere Smaak dan het Vleeích van onze gewoone Patryzen. Niettemin leggen zy even veel Eijeren als deeze. Lely-Narcis, uit Virginie (*)." Deeze Plant ichiet, uit eene Bolagtige Wortel, imalle Bladen, gelyk de Narciso íen. De Bloemen groeijen enkeld aan Steelen van een Voet hoog, en beftaan uit één Blad, hetwelke zes diepe Iníñydingen heeft. Uit het midden derzelven komteen Styl of Stamper voort, benevenszes Meeldraaden, die geele Topjes hebben. Kort,; eer de Bloem zig opentf heeft zy wat Roozekleurigs, dat bleeker wordt, wanneer de Bloem vergaan wil. Zy groeit oirlpronglyk in Virginie en Karolina, alwaar, opeenige plaatien, de Velden met dezelve en met Krul Leliën (Martagons) zo dik, als by ons in Engeland met Sleutelbloemen en Standelkruid, bezet zyn.

¿S;i-^^^BB' J WEE

A A T

-t l '*

cx

- ^& •

:i

t Gemas, dat men Stewartia noemt(iio).

Deeze Heefter ichiet uit den Grond verfcheide ftyve onbuigfcaame Stammen van de gewoonlyke hoogte. De Blaadjes zyn gekarteld en groeijen beurtlings, gelykende naar die der Vlierboomen. De Bloemen vertoonen zig als een enkelde Roos, en beftaan uit vyf holle Bloemblaadjes, hebbende in 5t midden een Styl die van een bleekgroen Zaadhuisje afkomt, met veele paariche Draadjes omringd, die blaauwe Topjes hebben. Hier omirent is 5t merkwaardig, dat één Blaadje in 5t byzonder, aan nulum fulvum, Silpha Americana. LINN. Syfl;Nat.Xll. Gen. 196. Sp. 7. [LINN/EUS haaîc deBlatta Americana van CATESBY ,Fig. 5, aan, doch 't is zeker, dat zyn Ed. deeze Fig. 7. bedoelc] (109) Perdix fylveftns Virginiana. CATESB. Car III. T. 12. Tetrao Pedibus nudis, Fafciâ nigra fupra & infra Oculos, Linea Verticali fulvâ. Tetrao Virginianus.

Syfl. Nat. XII. Gen. 103. Sp. itf, Syfi. Nat. X. Gen. 91. Sp. 10. Virginifche Patrys. Nat. Hiß. L D. V. Stuk, bladz.420. (*) Lilio-Narciffiis Virginienfis. PARK. (no) Stewartia. CATESB. Car. III. T. 13. M. Upfal. 1741. p. 79. T. 2. Malacodendron. MITCH. Gen. 16. Stewartia Malacodendron. LINN. WE Plant.lLp.9Z2* LINN.


f

ïL

jpff ELDZAAME tOGELÈNi

iof

îeder Bloem,.eertigërmaatè bleek ¿fóenagtig geêî gekleûrd is. De Kelk , die de Ëîoetïi draagt, is in vyven verdeeld. Het Zaadhuisje is van buiten haairig ruig, en van ee** ne Kegelvormige geftalte : ryp zynde ipringt hêt open en vertoont vyf Vliezige-Celletjes, waarvan ieder een enkeld, langwerpig, bruin glanzig Zaadkorreltje bevan Deeze zo ichöone Plant heb ik mynen waardften Vrind, den Heer GLAYTON, te danken, die my zodanigeene uit Virginie heeft gezonden, welke, drie Maàndènna dat zy by my aangekomen was, naamelyk in Mey deä Jaars 17425 in myn Tuin, té Fulham, bloeide. Ziet hier een Brief dienaangaand& Myn Heer. 55 33 35 55 55 33 33 35 33 33 33 33 33 33 35 35 33 35 33 33

,, De Plant, welke Gy tñy önder deri riâam van Steuöartiä gëtoond hebt, houd ik voor een nieuwGeflagt, en wel voor die zelfde, als welke ik Malacadendrôû heb. getyteld. Behoudens allen eerbied echter, dien ik het Sweedíche Genoötfchap, du ¿esleta Suecica uitgeeft, toedraage, agt ik de Geflagtskennierken van deeze Plant, welke Gy my in hetzelve getoond hebt¿ zo gebrekkelyk, dät daai doof in geeñ Krüidkundig Samenilel, zeifs maar de eigentlyke Klaile, tot welke dezelve behoort, bepaald worde; veel minder geeft zulks het waare Geilagt derzelve te kennen. Zy wordt aldaar in die Klaflè gezet, welke LINNAEUS rolyanâria mo'nogynià tiöemt, terwyl zy eigentlyk tot de Klaiîe der Monadelpbîa poliandria behoort. Hier in máakt zy éerï nièuwen Rang uit, welke déh naam vari pentdgynia vöert, en düar door wordt zy van den geheelen Rang der Planta Malvaceà afgézonderd, wàar onder zy in aile Kruidkundige Stelzéls is bègreepen : want de Bloemblaadjes zyn onder met elkander vereeñigd, en vallen ook met elkander af : \ welke, volgens RAY en TOüRNEFORT, de eígeníchap is van eene ééribladige Bloërii. Dé Meeldráaden Zyn önder zo friet elkander verbonden, dat zy eenen Ring ukmaaken, en zyn in hét Groridfïuk der Bloembláden ingeplant* Deeze Plant hfeeft vyf Styltjës; gelyk ik dié aan ëéne derzelven 9 Welke ikbezit, gétooñd heb. De Vrugt beßaat in eèn droog Zaadhuisje, met vyf hoekén, vyf Vakken en vyf Kieppen, welke zig boven öpenen, doch niet Van* de Kelk, die aan \ Grondftuk hangen blyft, bekroond worden. In iedejf Vak is maar één langwerpig, EyVörmig, driehoekig Zaadkorreltje. JOH. MlTCHELIUS.

t)e Heer Graar van Bute zal het, zo ik hope, niet ongunilig opneemen * dat ik dit nieuwe Geflagt van Planten met zynen naam verëerd hebbe. Gekuifd Jfinterkoningje (*)¿ Aangezien dit Vogëltje zo wel in Engeland voorkomt als in Amerika, meld ik alleen maar, dat ik hetzelve, uit dat Wereldsdeel afkomiïâg, met de beichryving, welke WJLLOUGHBY ons van het Europiiche geeft, vergeleeken en bevonden heb, dat zy in alle opzigten met elkander overeenkomenj weshalve ik my dan ook alhier op de Engeliche Uitgaave van zyne Ornithologie.^ pag. 227. beroepe. Dit Vogeltje, dat het kleinfte der Europiiche Vogelen is, onthoudt zig ook op gelyke Poolshoogtën in de Nieuwe Wereld. Wanneer 5s Winters de Zon ichynt* zyn zy gewoon, in gezelichap met andere kleine Vogèltjes, in \ byzonder met de Boomkruipertjes, Plakkers en Pimpeltjes, of andere Meezen, de Boflchen doorftrykende* van den eenen Boom op den anderen te hippelen, als of zy allen van één Broedzel waren, en längs de Schors der hoogfte Eiken op en nederwaards te klauteren, als in (*) Regulus criftatus. CATESB. Car. Ill T. 13. Calendula BRISS. AV. III. p. 579. Motacilla Regulus. LINN. Syfi. Nat. XÎI. Gen. Í14. Sp. 48. Syfi. Nat. X.

If. Deeh

Gen. 99. Sp. 30. Goudhaantje. Nat. Hjfi. I. Di V.-Sfc bladz. 588.

Ce

$1»


m

VERZÂMELING

VAN UITHEEMSCHE

in mer Reeten zy hun Voedzel zoeken, het welke in Infèkten beilaat, die daar mden geheelen Winter over, aïs dood leggen. Op gelyke manier zoeken de gezeg* de kleine Vogeltjes in Amerika ook hun Voedzel, alwaar zy zig op de Geneves íiruiken* als ook op de Dennen en Pynboomen onthouden, en het tegenwoordige akoos zyn Zikilpèrk hooren laat, gelyk GESNERUS van zyne Boichmees getuigt, De groóte Baßerd-PJ^esp. Deeze Wesp is wat meer dan een Duim lang, en heeft de Wieken geelagtis bruin. Haar Kop, Borit en Buik, zyn zeer donkerbruin, ja byna zwart, en tevens over \ geheel met geele Vlakken. Zy heeft zes geelagtige Pooten. Het AgterJyf was Eyrond, en met de Borft verbonden door een klein Buisje, \ welk byna de langte hadt van een half Duim.

I Wl^^f^f' P L A1 A T 'I- C X 1 p ' .

^'- - M/ '

De Keerkringvogel (m). De onkundige Zeelieden houden het gemeenlyk, doch ten onregte, daar voor |at de Staart van dçezen Vogel maar uit eene Veder beftaa. De befchryv'mg, welke oris de Heer WILLOUGHBY daar van gegeven heeft, is wel zeer omftandig, doch naar eenen gedroogden Vogel opgemaakt, en hier kan het ook wel van daan konien, dat zyne beichry ving van de my ne, die naar een levendigen Vogel gemaakt îs, eenigermaate verichillende zy. Àan den zynen hadden de Pooten, dewyl hy lang bewaard was, hunne roode Kleur verlooren, welke ik aan hun allen, die le* vendig van my gezien zyn, waargenomen heb. Deeze Vogel is ongevaar zo groot aïs een Patrys, en heeft zeer lange Wieketfl Zyn Bek is rood, en heeft aan ?t onderftedeel, gelyk de Meeuwen, tot welkerfll hy als eene Soort behoort, een icherpen kant. De Oogen ftaan in een zwarte Plekï welke agterwaards fpits uitloopt. Drie of vier der grootíle Slagpennen zyn.aan \ end zwart, en hebben witte Punten: voor 5t overige is de geheele Vpgel wit, de Rug uitgezonderd, alwaar eenige kromme zwarte Vtekkeñ hem Ruitswyze verfíeren. De Pooten en Voeten zyn Menie-rood en de Vingers met Vliezen bezet. De Staare beftaat uit twee regte, lange, ímalle Veders of Pennen, die van de Schaft tot .aan de Tippen even breed gebaard zyn. JS Deeze Vogels worden zekteaam, dan ver van Land, tufïchefl de Keerkringen;

gezien. Hun naam ichynt zelfs hunne verblyfplaats aan te wyzen , en , íchoou menzeniet minder zeldzaam eenige Graaden, ?t zy Zuid- of Noordwaards, buiten de Keerknngen, verneemt, is nogthans een der plaatièn, alwaar zy gewoon zyn te broeden, omtrent negen Graaden van den Noorder Keerkring afgelegen. Ik meen hier de Bermudiichet Eilanden, alwaar ik hun in de Broedtyd, van de hoogeRotfen, welke dèeze Eilanden omringen, gefchooten heb ; doch, dewyl derzelver Toppen oqtoeganglyk zyn, zo heb ik de Neften of Eijeren van deeze Vogels niet gezien. Zy broeden ook zeer menigvuldig op eenige kteine Eilanden, Ooftwaards van Porto Rico gelegen» De kleinße Meeuw inet Pypagtige Neusgaten (*)» f| Beefce is byna zo groot als een Vink. i

De geheele Vogel heeft, de witte Stuit uk*

; (ni) Avis Tropicorum. CATESB. Car. III. T. 14. W^ Forcados ALDR. Ornith. L. 20. p. 544. fceptum* BRISS. Jfag VL p. 489. T. 24. f. 1. WILL.

(*) Lanius minimus marinus, Naribus tubulofis. CATESB. CarJ. T. 14. Procellaria. BRISS. AV. VI. .p. 140. T., 13. ñg. È Rotie ANDEKS Iß IL p. M f- L Pr0*

If YT?5r J' M WtätanJtoha^lnM. Syfi. 7 X Gen 07 Sn TRi°ÄÄ t nV^ Íf5" Sp. J Nat. Hfl. I. D. V. SIVK. bladz, 12p. ^ -

celbÉb perica. LÍm Syß. Nat> ¿IL Gen. 70. M 4 ?^-*r.ÍG 1 G*woone Storm-Z** hw. Nat. Hiß A l. .tf D.4.áp. V. Stak bladz.f»?


'•I: ¡ N Z E L'D p A-A ME

V O G £ L E:N%

;«5f

intgeñomen ^ eene donkerbruîne Rîear , en de Rüg Is dotikèrer dan het Lyf, Zyns Sneb is een half Duim lang, duïl, doûkër bruin en aan h end krom* Toea ¡k déo Kop.van een deezer Vogelen opcode> be'vond ik dat zyne Neusgateri uit twèfc evenwydigeBuizen beiiaan, die van binnen uit den Kop voortkomen, ftrekkende gig tot aan de helft der langte op de bovenfte helft der Snebbe uit en aldaar eene verheVenheid maakende. De Wieken reiken een Duim over de Staart heeri» De Pooten zyn dun ; de Voeten gewebd als m de Eenden, en hebben Van agtéren een kleia Vingertje of Klaauwtje. Zy ftryken op den Atlantiichen Öceaan rond % en mên zieí* fce, zo wel aan de zyde van Amerika als van Europa, eênige hönderd Mylen van de Kuft, De Zeelieden geboven in ?t gemeen, dat, wanneer Zy zig laaten fcien, zulks een op banden zynde Storm betekene, en ik fcelf hebze nooit gezien dan by onftuimig Weer. Zy bedienen zig van hunne Voeten en Pooten met öngelöoflyke vlugheid. Hunne Wieken zyn lang en gelyken naar die der Zwaluwen; oök vliegen zy even 2ú.gezwind.daar mede, doch niet gelyk dezelven heen en weèr, maar regtuit* Ofichoon hunne Voeten tot zwemmen gemaakt zyn, zo looped zy doch ook daat imede, en dit is hun niet ongewoon: want men zietze dikwils over de Baaren heen loopen, al woelen die nog %o fterk • doch alsdan maaken zy tevenâ ook vail huflne *Wieken gebruik. .De Storm -Vink>> Waarvan in HOIJëRS Brief aan CLüSIüS gewaàgd wofdf, is de hier beíchreevene Vogel, en ofichoon dezelve, wegens zyne Neusgattèn, byzoftder? merkwaardig is, en zig zeer overvlöedig in de Zee rondom de Schepen laat zien, zo, hadden wy daar van nog geene Af beelding of voldoende beichryvidg bekom©n. Dàarentegen mpet ik melden, dat de Heer EDWARDS in zyne befchryving varruitlaftd? fiche en zeldzaame Vogelen, welke van htm onlangs uitgegeven is, drie andere Soor* ten van dit Geflagt, welke nog niet bekend waren, te vooríchyn gebragt, wel beíchreeven en afgebeeld heeft (*). Deeze Vogel fch'ynt, beneverts de gedâgte drie* tpt het Geflagt der Meeuwen te behooren. [KLEIN géeft ^er den naam van Kkim zvoQrte Stormvogel of Storni-Meeuiv aan.]

'^<-••'$'•' ":'V*fl; ,|'p L A A Tl CXIIvHHBH| Çf

De kleine Amerïkaanfihe Geilenmelker (íí2).

Dee2e .Nagtvogel is omtrent een dfrde kleiner dan de EtifopÎfèhè Gekéfimelkerv Zyne langte ftrekt zig, van den Bck af, op age Duimen uit, en van detí ichouder tot aan de Punt is die der Wiek zeven Duimen. De langte dès Beles maals*, van

het Grondftuk der bovenfte helft tot aan de Tip, een half Duim uit. Twee derde deelen daarvan zyn met Vederen bedekt, en het zigtbaare gedeelte, daar buken is zo klein, dat het fchynt, als of deeze Vogel, naar fcyne grootter te rekenen, onder alle Vogelen de kleinfte Snebbe had. Aan het Grondftuk van de Sneb ftaan eenige ftyve Borftelhaairen. Aan de Keel is een witte Streep,. die den halven Hals omringt^ de Borft is wit, doch tevens ook roodagtig en bezet met doßkere dwarsftreepen. Dö Skgpennen der Wieken zyn donkerbruin van Kleur, eene hreede witte dwars-Sfreep uitgezonderd, waarmede vyf Slagpennen* in \ midden van ieder Wiek* getekend: zyn. De Staartveders, uitgenomen de drie bovenften, hebben ook, digt aan haar end, twee witte Vlakken. De overige Veders van het geheele Lighaam zyn bruin,

doch (*) [Men vindt dezelven hier voor, in dit Werk, op Plaat LXXIII en LXXV afgebeéíd, en befchreevea op bladz. 63 ï 6s, 66.] L (112) Caprimulgus minor Aroericanus. CATESB. Car. IÛ. T. 16. EDW. AVí T. 63. KALM, lún. Iíl.p. 93.

De Heer LíNN^BüS merkt deezen Weftindifchen als ee* ne vcrfcheidenbeíá van den Ëuropifchen ÔeitenmeJker aan. Vergelyk het ÍIÍ î)od va» tó Werk, FJaat XXÍ. bíadz. 16, 17. \ar^ «S*-.

¿3


Ï04

V ERZ ÂME LIN G

VAN

UITHEEMSOHE

doch met iets donkerroods, op eene ongeregelde manier, daar.odder gemengd. De Pooten zyn zeer kort, als hebbende maar een half Duim langte, en van geftalte zyn. deals die van den Geitenmelker; gelyk 00k derzelver middeliïé Vinger, aan de-bin» nenzyde, gekarteld is. Ik heb van deezen Vogel, in de Byvoegzelen van dit Deel mynes Werks, gewaogemaakt, doch, alzo ik ièdert twee derzelven uit Virginie bekomen heb, ben il daar door in ílaat gefteld geworden, om de Afbeelding daarvan medé te deelen myne beichry ving nog te verryken met eenige Aanmerkingen van den Heer CLAY¡. TON, die in het volgende beftaan. 5, De Whip-poor-Whitt isnie* zo groot als de Vögel dien men hier den Ooft33 33 indiichen Geitemelker noemt, doch gelykt denzelven taamelyk in Kleur'en G 1 33 fíalte: ook heeft hy, aan ieder zyde van zyn Bek, drie of vier ftyve zwarte Haa' „ ren, als Paardehaair, van by de twee tot drie Duimen lang. Deeze Vogels kö35 33 rnen omtrent het midden van April tot ons, en van deezen tyd af hoort menze alle Zy' beginnen met de Avondícheroerinff te 33 nagten, tot aan het end van Juny toe. Voornaame/yk ont33 roepen, en gaan daar mede voort, tot dat de Dag aanbreekt* I35 houden zy zig, in de bovenfte of Weftelyke deelen des Lands, overvloedig. in 33 de Zuidelyke deelen heb ik 'er maar eenmaal een gehoord, ofichoon ik my seduiíJl 33 rig aldaar ophield; maar omftreeks de Bergen heffen zy, ettelyke Minuuten na 33 Zonnen Ondergang, een luid en íchel Gefchrey aan, waar mede zy de geheele Dit wordt door den weerklank van de Rotièn en Bergen zo 33 Nagt voortvaaren. 33 kragtig vergroot, dat ik, in 't begin van myn verblyf aldaar, naauwlyks daar vaa Het is zeer moeielyk deeze Vogels in 't donker te fchieten, en 33 kon flaapen. 33 v over dag laaten zy zig nimmer zien. Hun Geichrey luidt byna even zodanigVals I of men de woorden Whip-poor-wi//ukfpreekt, en, wanneer zy eenmaal, of ook „ twee of driemaal, dus geroepen hebben, laaten zy daar tuilchen een geklapper „ hooren. Ook hoort men het laatíte woórd Will íterkíí, doch het middelfte niet „ dan zeer flaauw. L De Indiaanen zeggen, dat deeze Vogels by hun eeríl bekend geworden zyn, P na dat de Engelichen een groóte menigte van hunne Landsluiden verilagen had' 1 den, en het zouden de Zielen der gedoode Indiaanen zyn. Veele Menichen zien „ dezelven hier als voorboden van een ongeluk aan, en, wanneer zig zulk een Vo„ gel op hun Huis ofdigt aan de Deur neerzet, en begint te roepen, (gelyk die dit „ menigmaal op de Drempels doen,) dan worden zy zeer treurig; want zy geloo„ ven voo'r vaft, dat kort daar aan iemand van hunne Familie flerven zal. Deeze „ Vogels broeden, naar | geen men «ay voor zeker verhaald heefr, eveneens als ufe'

aangehaalde Geitemelker. Zy leggen, naamelyk, maar twee Eijeren, van don*i 33 ker groenagtige Kleur, die zwart gevlakt zyn, op de betreedene Paden, zonder 33 dat daar by de miníte blyk van een Neil zig vertoonde: zy zitten op dezelven. 33 zonder beweeging en men kanze zeer naby körnen, eer zy daar af vliegen." Hier mede eindigen de in de beide Deelen van myn Werk begreepene Vogels, wier getal zig op honderd en dertien uitftrekt (*), en waar onder ook alle Landvogels vervatzyn, welken ik gezien, of in dit gedeelte van Noord -Amerika, dat tünchende 30 en 45 Graaden Breedte legt, ontdekken heb kunnen. Ofichoon 'er nu wel meer Soorten; binnen deeze Grenspaalen, waariêhynelyk, nog onbekend kunnen» Zynr 33

I

5? IP- Plaaten uit het Derde Deel van-Í ••'• '

(*) [Het Eerile Deel van den Heer CATESBY bevat, als in de Voorrede gezegd is, honderd Plaaten, van de welken vyfizg m den Eerfien Band of de twee eerile. SSffl lm -dlt /- T SE"G• overgenomen zyn ; de ovengeyyfitg in deezen Tvseeden Band, dat is in 2

S^^WE* *^"?'

CATESBY , diVeemW Vogelen bevatten : want in izyn Tweede Deel zyn matr Viffchen, Slangen, enz. beLepen. Zieonze Voorrede, bladz. xu, àlwaar echter van het Derde Deel van CATESBY geen eewas- ffemaakt wordt De Plaaten S* volgend%!ÄSnTkÄ 'zyn ,«*"


•' E-N &ËLD2AAMË VÔOËtËll.

i©§.

Zyïl5 zou ikdoch geîooVeti^ ïlat 9ef ffiéer Nôord#ààr,as niet veel nieuwe Soortén te vermoeden zyn : want aan de Nöordelyke Grenzen bevinden zig maar weinige Vogelen, en, hoe nader de Dieren in h algemeen, inzonderheid het Pluimgedierte, aari de Pool nadert, hoe meer dat ook de menigte der Soörten afneemt. ï)e Kaftaaüfche Uiñzéñg führtet Plant (*). De Worte! van eene in de Geneeskonft bekehde Plant, Ginzeng genäamd ; is by de Chineezen [en Japanners] in zeer groóte achting. Derzelver vöornaamfte Artien hebben over de kragten en deugdén van deezen Wortel veele ßoeken geichreeven. De meefte Chineefche Schryvers maaken gewag van de Ginzeng,, doch deeze Wor* tel was'zeer weinig bekend, voor dat Pater JARTOUX, een Jeiuiet en Zendeling in China, die op bevel des Keizers eene Kaart van Tartarie maaken zoude^ de Plant in éen Dorp, dat vier Mylen van 5t Koningryk Corea afgelegen was, zag groeijen, Deeze Patei* bediende zig van die gelegenheid, om eene juifté Afbeelding te maaken van deceive, en vèrvaardigde eene naauwkeurige beíchryving daarvan , welke in de Memoriën van dé Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys is uitgegeven, en zo veel Licht heeft aangebragt, dat men de gezegde Plant ook in Kanada en Peníylvanie ontdekt heeft. Uit het laatftgemelde Land is zy den Heer COLLINSON toegezonden > en in de voorige twee ofdrie Jaaren, gelyk ook in dit tegenwoor* dige Jaaf 174Ö (f)5 heeft zy in deszelfs Könft-Tuin te Peckham gebloeid en Besíen gedragen, gelyk uit de hier bevindlyke Afbeelding blykbaar is. De overeenkomil is zo groot mét dé beíchryving der Chineefche Ginzeng van dien Pater, dat men in geenen deele kan twyfelen, of het is even de zelfde van hem beíchreevene Soort. Maar, dewyl de beíchryving van den Jeiuiet te lang is, om hier plaats té vinden* zal ik alleen het merkwaardigfte daar uit bybrengen, en in myne Afbeelding ook den Bloesiem vooritellen^ welken de Pater, zo hy zelf zegt, niet hadt gezien. Zyn Berigt behelft het volgende. 55 De plaats, daar deeze Plant vöorkoffit, legt tufîchëri dé 39 en 46 Graaden 35 Breedte, in de fchuinte der Bergen, zo wel in digte Boflchen ,|als aan de Oevers Men heeft de Landftreek, waarin deeze koftbaare Wortel groeit, 35 derRivierén. 33 aan alle zyden met Paliiîaden omringd, daar onophoudelyk Wagten rond gaan^ 35 on) te verhinderen, dat iemand deezen Wortel opzoeke. Ondanks alle zorgvuldig* $3 heid, echter, is by de Chineézen de Gewinzugt zo groot, dat zy zig in deeze 35 Wilderniiîen menigmaal by twee-en drie duizenden verfteeken, offchoon zy dus 35 gevaar Joopen, van hunne Vryheid &n *] het voordeel hunner Onderrleémingi te 35 verliezen, wanneer men ze in het weggaan, of by het aankomen in dé Pi-ovincie* §, waar deeze Wortel groeit, komt te betrappen. |p Dewyl de Keizer hebben wilde * dat àen Tartaaren alle Wirift, welke van deeze Plant te haalen was, by voorrang boven de Chineezen, ten deel zou worden! gaf hy, in 5tjaar 1709, aan tienduizènd Tartaaren bevel, om alle de Ginzeng op te zoeken en te verzamelen, met beding, dat ieder hem twee Oncen daar van geeven moeft, eh dat het overige, naar t Gewigt gerekend, hun niet even zo veel fyn Zilver betaald zou worden. Op deeze wyze inoeft , volgens eene opgemaakte Rekening, de Keizer in dat Jaar omtrent twintigduizend Chineefche Ponden gewinnen, zonder dat hem zulks mëer kwam té koften dan het vierde deel. ,, De Ginzeng, zegt Pater JARTOUX, komt, gelyk ik waargenomen heb, in de 5, meefte Artfènyën, welke de Chineefche Geneesmeefters aan Patienten van Aan?> zien (*) AurelianaCanadenfk R. P. LAFITEAU. Cinz. 51. T. 1. CATESB. Car. III. T. 16. Araliaftrum. TREW. jLbret.T. 6.f. i. Panax foliis ternis quinatis. GRCW. Virg. 147. Panax quinquefolium. LINN. Sp. Plant. iL

IV. Deel

p.

IST2.

(t) [Men kan hier uit zien | in welk Jaar de Heer dit befcftreef.j

CATESBY

Dd


îO6

VER2AMÉLING

VAN

UîTHEEMSCHË

| | „ „ „ „ „ „

zien of Vermögen vooríehryven. Zy belieferen, dat dezelve het kragtigfte M¡i del is voor alle' Zwakheden, welke Uit een fterke vermoeijing fco wel van h Lig. haam als van den Geeft, ontftaan : dat dezelve de Slymige Vögten verdeek eri wegvoert, de Longkwaalen en het Zydewee geneeft, het bräaken doëëbedaaren, de Maag verfterkt, de Etensluft opwekt, de Dampen verdryft, de Borft kragten geeft en een Geneesmiddel is Voör den körten en zwakkëti Àdêm • vermeerderende de Levens-Geeften, de Dùizeling en duifterheid der Oögen wegneemende en het Leven verlangende tot eenen hoogen Oüderdom ,| „ Men kan onmooglyk denken, vervölgt de Pater, dat deeze Wortel by de Chi„ neezen en Tarters in zo groóte waardezöude zyn, indien hy niet beftendig eea „ zo goede werking had. De gezonde bedienen zig dikwils tot VerfterkingenMoed„ geeving daar van, en ik ben van Gevoelen, dat dezelve in handen van een Euro „ peaafr* die de Apothekers-Konft verftond, eert voortrefFelyk Geneesmiddel wor„ den zou, wanneer men ílegts daar van zo veel Voorraad had,als tot denoodigé „ Proeven mögt worden vereischt, om deszelfs Natuür en Eigeníchap Scheikundig te „ kunnen onderzoeken, en den Wortel, daar die dienftig mögt zyn, in behoorlyké „ veelheid te kunnen gebruiken* 't Is zeker, dat dezelve het ßloed verdunt, de be„ weeging daar van vermeerdert, Ver warmende is5 de Uitdamping bevordert en op I een aanmerkelyke wyze verfterkt.55 „ Na dat ik den Wortel had afgetekend, zegt hy Vorder, to Vöfclde ik myñPoIs5 „ en vervolgens nam ik de helft van den Wortel raauw en niet geprepareerd in. Een „ Uur daar,na bevond ik, dat myn Pols voller en íterker ware; ik had Appetyt,was „ veel frifïcher en fterker, en de arbeid viel my veel ligter dan te vooren. Vier Da„ gen daarna \fras ik zo mat en vermoeid, dat ik naauwlyks te Paard kon zitten, en, „ toen zulks een Mandaryn* die by ons was, vernam, gaf hy my eeti deezer Wor„ telen. Ik iloeg op ftaande voet de helft daar van binnen, en na verloop van een „ Uur was myne vermoeidheid geheel over. Sedert heb ik my dikwils daar van be¡„ diend, en altóos de zelfde uitwerking ondêrvonden." Zo ver gaat het ßerigt van den Pater Jefuiet. De Plant heeft een dünnen regten Steel, en wofdt oñgevaar tieft t)üimen hoog¿ Boven komen uit den Steel drie kleinere Steeltjes, van drie of vier Duimen lang, en aan 't end van ieder derzelven vyf fraai gekartelde Bladen, op korte Steelen. Boven groeit uit den Steel een andere die korter is* Loodregt, en op deezen ftaat een ronde Tros van roode Beiïèn, wier Steelen zig naar alle kanten uitbreiden, zig vertoonende als de Straalen van een Zon. Deeze Beiïèn zyn verdubbeld, en ieder bevat twee platte ronde Zaaden, die met een dun Vlies bedekt zyn. De Bloemeñ zyn zeet klein, beftaande uit vyf fonde witte Blaadjes; zy hebben ook vyf Meeldraadjes en komen uit een Kelk die in vyven is verdeeld. De Wortel is wit, drie of viermaal zo dik als de Steel, en loopt aan \ End ipits toe. Deszelfs langte ftrekt gemeenlyk tot drie Duimen, meer ofmin, en dikwils verdeelt zy zig in twee of drie Takken.

S^^^^^P P L A. A T \ CXIIL Bj^*a^*^î»^MB ^e 7av£mißbe Haas (113).

H¡g- : ' \- ÍV M

Deeze was byna zo groot als onze Haazen gewoonlyk 2yö , doch bekleed met roodagtig bruin Haair. De Kop was klein naar het Lyf te rekenen ; de Oogen hade hy, daarentegen| groot en fterk uitpuilende. De Ooren geleeken naar die der Katten

:%

IN

~ ^A3\^eP?s Javenfis,CATESB. Car. III. T. 18. Mus

>

Nat. XII. Gen. 24. So. 5 Svß Nat X. Gen. 26 Sp. N


¡§

è»-8EL0 2à'.AMË

V Ô G Ë I Ë &fr ; ibf

tënj doch Voôr \ ôVerigè k#àrft éyri Köp met dîéft öer Haaèén eh Rhéën taamelyk overeen. Om de Lêndeîi éri Dyën was hy ¿éër dik ^ doch hadt làtige Pootéii eh aart ieder Voorvoet vier Vingéreri, den buitënftëti ¿eer korfc De agterfte Voeten hadderî ieder maar drfe Vingefe. Dé Staart was £ëêr kort* Dît Dier^ vöor t overigê, toaà zeer tam en beichadigde niemand, vreetende oök iîegts Vrugten en Kruideri. Oör^ ípronglyk onthoudt het zig op java erf Sumatra. Dit was in bezitting van deh Hertog van RICHMOND, die ook van oordeel* was, dat hetzelve in deeze Verzameling teen plaats verdiende. fyg met Ciiroeñbladen en kleine pûrperkleurige /^rügten (*). Deeze Boom Wordt zeer groot eh heeft een bleëke gladde Schors. De Bîadën kö* inen, ingedaante^ met de Citroenbladen overeen. De Vrugten groeyen, by driè en vieren, aah de zyden der Takken ñevens elkander, aan Steeltjes die niet volkömen een Duim lang zyn. Dé Vrugt is ongëvaar zo groot ais een Sleeprüim ¿ doch Van geftalte ais een Vyg, éh heeft een dunne pürperkleurige Huid, bevattendé ook¿ in een Vleeích van dergelyke Kieur, veele kleine Zaaden. Vari Smaak is dezelvé zoet doch niet aangenaam, hoewel zy van de Vogels en andere Dieren zeer bemind wordt. Deezé Vygeboom groeit in de Bahamaas-Eilanden op de Rotiert.

T

y í J^ L M à |cxiv. HHB y^-%i Ele Amerikaanfché Büffel (114). Bchooh deezë Dieren zo groot niet ais onze grootfle Oílen ±yú, weëgën zy doch ttieer dan die. De Huid van zulk een BufFel is zwaarder, dan dat de fterkíle Kareí denzelven van den Grond zou kunneñ ophefFert. Hunne Pootén zyn kort ëri dik \ de Köp is breed % de Hoornen zyn krom, van onderen dik en inwaards geboogen. Op de Schouders is een groóte verhevenheid of Buk. Aan de Borft zyn zy breed $ Van agteren final en hebben eehe Staart, die een Voet lang is, maäf zondër Haairl uitgenomen âan h End* daar hy begroeid is met een Kwaft van lang Haair. Des Winters is hun Lighaam over *t geheel- met lang wollig Haair bedekt , dat tegen den Zomer afvalt, en dan ziet *er de Huid zwart en rimpelig uit, behalve aan den Kop en Nek, alwaar zy 't Haair dpör \ geheele Jaar behouden. Aan den Stier fcyn deeze Haairen, voor by derî*KofflJ con Voct lang 9 ¿fe en kroes 5 van eene donker zwar te Kfëur. Uit hoofde der langte hangen hem dee*e Haairen over dé

Oogen heen* zo dat zy hem in *t vlugten hinderlyk zyn, en dikwils zyn ondergang bevorderen : maar. dit beletzel in 5t Zien wordt vergoed door den flerken Keuk, welken deeze Dieren hebben, die veel tot hunne beichutting döet. In de Zomer maakt zulk een Stier, wegens zynén kaalen Huid en met lange Haairen bezetten Kop, een íchroomeíyke vertooning. Zyonthouden zig in afgelegene deelen des Lands by de Bergen, en laaten zig zelden omftreeks bewoonde plaatfen zien : Zy trekken by troepen op, graazeride ?s morgens eh 9s avonds in opëne Velden ¿ maar op I heetfte van den Dag gaan zy naar beichaduwde Beekeh en Riviërën van helder Water, flrykende door het dikke en hooge Rietgewas en Geboomte. Ofc ichoon zy nu aldaar zo goed als verholen zyn > weeten doch de Indiaanen j door hunné III Ficus Citri folio, Frtiftu parvo purpureo. CAí. C<w.liI.T.i8. Ficus Indica. THEOPHRASTI. Hiß. Plant, Libr- IV. Cap. 5. STRABO Geograph. Lib. V. PLiN.Lib. XII. Cap. 5. Q. CURTIUS. Libr. IX. Cap. 1. Ficus Indica. LINN. Spec. Plant, II. pag. 1514-

(ii4}Biíbn Árñericanus, CAT. Car. III.T.20. Taufus Mexicanus,HERN. M^.587. GESN. Quadrup. 301, Bos Bifon. LINN. Syfi. Nat."XII. Gen. 32. Sp. 3, Nqt. Hiß» L D. III. Stulc. bladz. 324.

Dd 2


Xö8

VERZAM'ELIN G| v

AU

V O G E L"Ë N.

hunne Voetftappen, dezelven na te fpooren en dood te fchîeten. Gekwetft wor¿ dende raaken zy in de grootfte woede: weshalven de Indiaanen wel zorg draagen, van deeze Dieren niet in open Velden, alwaar geene Boomen zyn ¡ daar zy de wyk op kunnen neemen, aan te vallen. Met de Hoeven of Klaauwen verweerea zy zig meer dan met de Hoorneii , en alles j wat hun tegenftand biedt | | fe | grootfte gevaar5 om te pletteren gëflagen en Vertreeden te worden. Hun Vleeich 1 zeer goed, van eene treffelyke Smaak en van gemeen Rund-Vleeich, gelyk Wild. braad van Schaapen Vleeich ¡ verfehlende. De Buk op de Rug wordt voor her lekkerfte gehouden. .Men heeft ondervonden, dat zy ook tarn Vee, 5t welk |1 wilde geraakt is, befpnngen, en alzo de Kalveren, daar van körnende* insgelyks wild worden, heeft men zig om dçzelven niet bekommerd. Oflchoon men in 5talgemeen gelooft, dat deeze Dieren niet tarn te maaken zyn, (\ welk nook beproefd isj zo zou doch deeze wilde Soort, wanneer menze met tarn Vee vermeng. de \ vea kunnen verbeterd worden : maar niemand heeft tio£ hier om gedagt of zig daar op toegelegd. De indiaanen maaken van den Huid déezer Dieren hunne Winterfchoenen; maar tot Kleeding, alzo dezelve te zwaar is, bedienen »y 'erzig niet dit wiís van. Van derzelver lange Haairen maaken zy ook Kniebanden, Voorfchootjes en wat dies meer is, verwende die dan met veelerley Kleuren. # Baßer d-Acaeia, die Stekélig is, met Roozerooáe Bloemen (* De Bloemen en Bladen zyn,in geftalte,van die der Bafterd-Acacia met witteBIoë* men weinig veríchillende. De Steelen en groóte Twygen zyn digt bezet met ípitíá Haairen en icherpe beurtlings groeijende Doornen. De Bloemen, die tot de Kapellen-agtige (Papilionacei) behooren, zyn bleek purper of Roozekleur en zeer welriekende. Ik heb deeze Boomen nergens anders gezien* dan in eene niet ver van de Apallachiíche Bergen afgelegene Landftreek, daar nog de Drek der Bufîèlen lag, en aan eenigen deezer Boomen waren de Twygen zonder Loof; weshalve ik denk, dat het Loof door deeze Pieren afgevreten ware¿ Wegens de voortrefîèlyke groene Kleür der Bladen en de föhoonheid der Bloemen kunnen weinig Boomen deeze in fraaiheid evenaaren. Ik heb dezelven ten bekwaamen tyde weder opgezogt, om Zaad daar van te vergaderen, doch de alles vernielende Indiaanen hadden deBoflchen, eenige Mylen in 5t ronde, afgebrand en geheel uitgeroeid: zo dat ik, tot myn leedwezen, myn verlangen niet kon voldoen. Dus moeft ik my te vrede houden met eenige monfters van deezen fchoonen Boom, die in de drooge Kruiden Verzamelingen van Sir HA3S&SLOANE) CU vamrttei Heer Frofeflor C^LLENIUS, te OxfW*

zig bevinden : doch federt is my verhaald, dat de Heer J. ÄöLLINSON een Gewas van deezen Boom uit Amerika bekomen heeft, h welke in zyn Tuin te Exmoutk in Devonshire ftaat. (*) Pfeudo-Acacia hifpida Floribus rófeis. CAT. Car. HIT. 20. An Ffeudo-Acacia Siliquisalatis. PLUM. Spec.

19. íc. 233. fig. 2. Pifcidia folioUs ovatis. J ACQ. Ml 27. Pifcidia erythrina. LINN. Sfcc. Plant. II p. 992*

KORTß


TsLb.LI

rlemere Averti en D

Ç.tsccuarcLj eut -vw. ¿L¿tm>.

Turdus era ereus minor

Cwrrv '^Rnf S&c. Caes, jfuaest,

mÊÊÊÊÊÊÊ

Le petit Mocqueur.


er

Arde a

caerulea.,

a

a CUJLt

ZtÛfV.

Tat. LU

2.\4t Jeturmann fc- et evcud .

Heron blett


Tat. Litt.

'er axunt txpmt vnbi&nx]che.^ylttCLen\ci\n&vv er.

g ¿duards aJ. tnv. cwai,

Mufcicap a Indica viridii

'••\

Z/%Sttwmattn, Jctup eb~euciuL,

¿íttrL'JErvf, SAC, ¿a¿s. yUwej-tr

-N?.¿5.inu,.

hduMoucherolle verte


riet er meutere inewe. iù can*

TabLIV

¿auca-, ¿hxruf

«S-é*^ •

C&J.CJL"3

Árdea alta minor

mS4W3&¿

J. y¿L Jdutrtuatn, Je, trtrqccuactr.

Petit li er on. tlaiic


Tai.LV.

as líeme am.trxcam\á\t ^(jfcljroa^Um *

2ï*sv,tfea&Tna7tn, fc. et e/cctubt?.

fy. ¿cbutrdr ad, isas dekrv.

le petit I^fJlgXLoll ae i^iiiraille

-N°.SS.1F7LE

Raticillsu minor Americana,


ñmtrxcM&CchtMohr^omti.

Tab. L VI

_£<£ Sehtrnumn. fciups et e/ceu¿L,

Û£P.J.C> JLajefùztLf.

Ar de a. fteilaris Amène an öL

Butor brun


Tab. I'VE.

hefUrne |c(j7pctr^e,-roetße und rdfíje^nutamícíie

'auntfette

•/

II

4m

^ ¿duartLf a -VW. del .

CumfjP.J. C^UueftT.

verfiiia minor exalbo tngro et rubro -vana,

]SP\^¡PIVTkatl

/

¿^ SJtfmarat, \ 4z^ «i- £ít¡cuÁ¿r

-Le peüt GrtmpereauaesLicLes xioir blanc et rouge


te &Ttuvic&niffitäfooiiefmit 9ert^LerfítI

Tat. ivnr.

ovz ¿Zen, p. 2£.

'¿.¿m

J *4t éfekûTnanrv ejected. 'flertF.

Arde a itellaris criftata Americana.

'mss. WTld,

Butor ntxppe.


"fab. LIX

Ç.C£Utar£Ls ¿id-im/, ¿íearv.

RuDicilla^Tuíca major

er QTo\stre ü

r>

ofl chwan

3

S^(t*/écurfnanrt Jcutp. et- epcud.

La grande Pivoine.


Tat. L XI

xx. rtet-n4te-(5vo{i-rt>ömer.

urven/Lf

-futas azi^tcßtuT'itniS

*sH. Caie/by 4,0, isus. ¿¿¿luv

Arde a ítellans minim SL

TST.°. ÔàJfflml.

Petit Butor


i ab ,-LJ^l. SJQ^ f iettte vvatíne- §wi

etuettt*C3#e fahmavS'iiwu cteíbe jRetp

•*.* .'s~frpÄd

Ç,¿¿Lucréis ají •tntz-eUh/v.

TUibieilla, fule a minima Parus nicer et rulvixs

Lap eilte Pivoine brixne L eManak^n noir et jaixne .


e-r Cime ft c amfc he ^pelican ~

-T^lic.axLULS americaruxs

Tab. LXJI

Pellc an amĂŠricain.


Tab.ixm

er tnStomi ch e ÇFrummcL tiene mtt

C.CÑ Joe. Caes, dbqeßzdis

Le Verdier des Inde$

]Sr.°. 65JV^at:

Citions, txdictxs.


er roet^e ^öracfjWttei .

Tab.LXIV:

¿h^icm, cunudicurri irttmus S. dirifarttnv jaataruf yrerve mulo

¡¿San?"*'*

CT, Sac.û&s. JÏÏqfefatkâ

Numermjis

aîboxô .

KP- 64JK&2. \

Corlieix t>lai¿c-


TaVLXV.

er braune antertcctntieke M^utner

<^ *& Setzcrmamv esccuci ,

Emberiza fufe a Americana.

•N?. 6S. Willen .

Le Scnomkixr^lier


-¿^e-r b

am-cáete l •'

Tab.LXVI

•.'"••'» j j ixs.^'ri':,'• ^'/^Äfe^^K&S

^. Littzfby ajl -VTV

¿Lutrv ,

Numonnxs iltfctts

C.iP.Sac,

Ca^s.JUjefb.

CorlieuL brixn


Tab.LXVII

rxxÚy>v^r íftct e j wnctejchiüan^ e. ^Knci \

" £ JV.. Se^Tnanrvfcuip. efrye.

Frnigilla, Africana, macroura.

1$°é?7,IPj%a¿,

LeRoixg-e-gorg-e a lon<rixe cjixetLe


er rofhe %>rctP (pötteL

Tat.LXVin

7

j" ^H Sdurnuatri fadp'•*'• et &xuÄ, '4i.Catefpy ad w, deL

umeniixs rux>er. i>

C<P.S . c\ A

Cor lieu, rouje.


Ta,b.LXIX

£• ¿duarcu cut wis dean,

PorplwTio.

2)as -yûrr)urfiiiri)0^tt^r(iu.a.

ÛCP.S. Caur. A^efc.

_/ *4£ S¿harriancn, fc. et e&ciuL. if J *

La Poule Sultane


S)er GLilltembtBp

LX)^

XsíL.J'¿l¿cfituirtn fc. ejrnst&aid.

^.C&zßnf cuLiw dÂ>

CCP. S> Cas* JLœfefb.

H aem ot ap us Itéll.p. zg? 3elù?xi \ ¿k p. & %jà

' is?. 7 o w$ua,~

Le Preneur d'Huiitres


Tab.LXXl-.

^)tr0MWop.

Ç- ¿dxiarcLr ailvtv,iuk*i ••

Alt ato c a. maxima

I.síL. Jeturrnazai fe, d? epciuL.

L'AlWir oí,


í9er ¿Lrúffi. j&oíneC,

TakXXXH

jL^fLJeu^marav azud, .

Le granel Tfoii


TatJXXJïï

Petr ella, .magna, fufca

0 er (yo (Je ícfuD cu* e *ß efer

W.7SlF^^t-

^e gfand Pierrot, Otfetuc delempeh


-^)er Wo«) el

-/aT, £aé?fbtf tul isas deun*,

Anferi baííano affinisfufca avis

CrT.S.C.JLysfiaii*

Tab.LXXW:

-Tyft\Seuarruutrt. epzii¿L,

Le x oxL


TaJb.LXXV. I

berrt Keterenert.

Febrilst meJi*maciâ^Fe&él*,iwcr,f•e 'ridg-azu. ^JS.WjßUL :ZeB^cttaáie^,^affjren.ZepattBBtrat. commun. \


¡te &eefc(vmaíbe mit fcenttüeíj|ett $Loyj~

Tab . LX^vNíl

^,:/** «S//Í6í A^V^VAí» yV¿-áíó>K!^b^

^?, ¿jdz/by ¿ul iw dtL.

¿ZP.J.C.JL

Hirunâo xnaïunsi xnmûT C¿zpidx, albû jirUfans Jlo cenes %ft. font,, p. 51

-^ 0 ^^Jpj[Sal

Mât*on délie manne à la. -tete ïuaacie .


Tab .LXXVn

te ríeme Icftnmr^e m m etfîe CctûcJi er.

Moulus melancL^s xa&c a**, hren.^ etAmX?. //.JP3ÜL I* ¿^tHUn^.*** * U^c «i «*£•«&;


Ta.b. LXXVHI

te « Tleitie Ttteîpe.

*AL. Catyoy

Laru.ô

ad vw

maior .

ppwp

J\À£ Seizarnartn- e¡cctuv .

L a JVLo txe-tte nettle


Tab.ixxrx.

i

tuc叩n

0 多duarcLs 多uL isas, delxtv

On o er atalu,5

W?7%mfui誰.

L e Perte an


Tat.LXXX.

USE

L auorX-LS mai or MûÛro ma.egtLsJi

-NïdOJfTMal

he Coupetxr dL' eatt


Tab.LXXXI.'-&w americantlcne /(pelicc

Ç-. ¿cluarcLs o , im>. dearv.

QnocrsctaiuLS Americanos,

err. s. çA

J¡,*M. J'¿kg-rrutrtn, aacciuL,

Le PellcsLîi- cíe líamenque


TaVLXXXII

CZP.J, c.Jbj i

^oaicipes minor Roítro vario LaíWLque a bec vane


Tab xxxxm

I D

Ç ¿tutor'dtt

oiL i?w del •

en^uins mit Çc^tvar^en puffen. «v

*2pfi

iSP. J.C. Aa¡ .

J.JÍ. SéUcnrutrtn,

eKciui

Les es P< jreiiffiimg aux piez noirs


Tab.LXXXW

*AL£ateßjy ¿uL -VTíS . ¿Ukn-

Anfer Canaxleiijfi¿s

crjp, s. CJLj

J. *4L SeagmantL etcciui <

Oye de C an ad a.


Tab.LXXXV

er aroiîere rötnoruittae -gaucher*

Mer$^s,ma|or, pectore rubro.

TsT.085.#3f

Le Plongeon

SLISL

poitrine roure


Tab.LXXXn.

á/ie ^ofiamií^e-^

^y.. CaJzfhif ¿ul iw. del-

Anas Batiamenflß *oAro glutaleo, snsunJa. Atare ahí cûliC4TLf,

S)chuctbel-

CO*. J. C. Jùyesù-

Canard de B äkama


Táb.IXXXYII

er jcmtJctT^ urrD^tíje -^jiuÁer- neblt ï>em ciecrhrten faxten er..

F<,M¿£eJ albus et£uau

JPoJiagej atmhu. M?. 87 lVVmL XaFmujtce *c~e rí-hhmJu.etlaTeuJjU. gredle*


T^b. LXXXVTII nie*

te

m

~4if Catzßw cut w&.cUL ,

C^P.S. ¿.Ay .

Anas Chnftatus

ST. 88.W1H¿1,

I Ji SeLrnutttn fe. et yceiuL. it w

Canard, Kuppe.


Tab.LXXXIX.

^ö^r:Sm«iiermit öer î^rtfi et~L /

fi. ¿duartLf

£LX

m

va*, culcrv .

ColymWs cauxlatus çutfcure rubro,

!$?.8çWlhaL

Le Plongeon rou,g*e- ror^e


Tiente -"Crtte nut tjurourfaro en. 3i.o trf

*4l,¿¿dzfln'' ad~vns, dean,

AnZLS minor. purpureo copite

TaKXC

JLAl Sélurrrucrtri epctul ,

Tetrt Can arcL a. la tete pnArp-urxtis


Tab .X CI

Uroße TPetíTe wtô ícíuijacji

•nie.

I dl J'tuorruatn, jetdps.

fi.SAuarÁr out vw, ¿Lei-, Jjicu mai er a&M etMcuj cum ioemeJLa \

K. qJWI&iL

Le grand Canard neu- et llanc, avec L ieineäe |js *


amenean.!tfche\$nte mit km±em

^^3J

américaines lato rüÁre

ïab.XCII

Sámabe?

c?. L.^.^.L-SV..

'N?.û2JF~3feil,

1

1' À

'

11

Csua surd d Amérique au, frirajjd. bec


Tab. xcm. *^s ( te hxêxàU hit) ctefTecftie Ajîtte i

Cr.Sduard*f ad vw¡ detav ,

AnaiS, i ulcus > maxulatus

X>rfL, J elzyrrittrtri, fcuLps,

Le Canari trun -tacitete


-^.e 'ê ommerentß

S

Tab. cxmi

^/ü, Cœtefb'y a¿l vu?, dehaC

jrxriajs Anxencautts c^dtatus elevans

'N?.ff4.WpDU¿

Canard A ÍVte


Tab.XCV

|ÎJ Heme (^00*3 e ímb jt3et(]e^Ttte.

y

Anas , minor, altas et fufe us

£:2\ J. C.Aaj Le petit Cañara noir et Diane


^te fieme tpetfle

urtî^ krcturte ^¿mre,

Tab. CXV

^^^7 âaizjby" -ad^ïfWTdMzrv '.

Anas minor, ¿?-ar aliû et At/cc vaxio .

-N?.çâlFlImL

Petit Caiiara brun


Tab.XCVII

Anas criftatus , eleg*ans

te รก orner ente bes Catesby

Le Canard & Ete de Catesby


r>

flaues 6trttertcarttjch tsJfÇrxta\ erttlem

QixerqincluAa, americana fuica

N0.^AA¿

Tat .xcvm

arceüe brume de 1 americjuue


r¿b.xcix

Mi fjmeftjcfjes JirîecqentWni

JCt/í SehçTnattn, j"culf?s,

C(T, S, C.Jùjesb

Quer Que dula Sinen£u ele gans

N.°. ggJKUwL.

La Cercelle de la. Chine


Tab.C.

*/%.. Cateßy ad* vus. deurv ,

Sdiecrtcteí ammcctittjcqe^'^vrtecnentletit

ZdL. Seitfrruatn jculps et gccud.

%

Qu,erqixeàulsL Americana varie<ra±a.

~N°3ûûJPr7U:

Sar celle dAmenque.


Tab . CI.

p

erfítttte amertccmtíche ^Octr»

C.T.J.CJLoj .

¡É¡ iciJFIL.

Le petit Ours, ote Loioreteazc


•0a& amertdcmtící) e Ofàurrxit\i[\vtr~

Ç ¿azutrds

¿ut isw. ¿Uun,.

Marmota, AmemeóuatLs.

CT. S. £Jt . TS?.10Qj9rflL:

Tab. CIL

l,*4i. Seuq-numtv ejcctuL

Le Äonax/niÄarmotte dAmen que


i&fc

H)erfà)v>bexie helfen des Auctoris j

w.dauard ad.-vtv, ¿UHn

-N?.io3,JP3J¡;

V^^Sehamami Je . et epaul ,3/hvrd>


er (Xmertcömfcne Dvraï)a[)n +

*s%.Caùzfpy ait -tnv, ¿uluv.

m

Tab. CIV.

tT.

ur^o «¡TalribS rmnanJùsats cernee, j?ÍutmsJua¿ tmd<zniunt,s ¿briota,. -N "./Û4,lrlk

Le Cooq de DOIS & dmexicriu


Tab. CV.

N° ios JVTIutt

Jftoned-ula tota nigra,^§ÉAaí¿i«A&.


e

b elíe

MV"3 r ?

Pica lttteo nigra varia MftJ^n^^..

T$?.i

íH

Tab. CVL

la, Pie latine et noire


0tc tmtericcmïÇcfye Sctywcdhe mît bcttt Jfaé)íxé)tett *3cb\rO(m2„

Tafc l CVIl

jfor

CCP. S. C.JL .

Hirundo caxtdLa acule ata Americana

TSTJLû/.IKILïI.

L'Hirondelle d Amérique.


Tat.CVIÏÏ.

*AL £atzj&îj* ad -tr&t, del •

Árdea criftata madama Ame ricana

CT. X C.Jùijeiïr.

Le gr

eron nixpe


9os ttmmcaráfdje ^Ahùxt Tab.CIX

JVrdax ^IveftnsVirgimana.

_Z/a. Jehcmiaivn. weitet;

: :

:;: --;^ :

W.J.0Ç.W7U.

La Perdrix Américaine


Tab .CX.

yH, Cíctzflnf ad-im/. £Uan>.

Regulus enftatus

%t?$cmn$ni5

crp, j. c.jc.

-/ -Xz Siagmaratjc. et epcud,.

Le Roitelet hupe.


Tab . CXI

grit.

hsn% Trop ico rum .

LOiieau des Tropiques

13?'jj±,]F.>1[ú¡l,

Larus minimus marinusparibus tubulatis . Le Pinion de Mer, ou de empele


^-ra^WAÍfW öerlieW cmtmcartífcfje flcwntfííer

Tab.cxn.

^kcTi

CaprimuLgus minor Américain.

W ¿trflffluilt

y?L, £ctt&fp'y ¿V¿14SM?, dél&l


Tab.CXffl.

Jïîcud cttrtz> raue ft*t¿ctu,~ parvo -purpureo

Sji£ Settanutnrvfc. et epcti-d •

jiCatzßy ¿idi/m dd

Lepixs J avenus

w.M3.jrm^

Le Lièvre de Java


9 er ttmmcaralchß teamjen e puffet. S5u

Tat.cxjv:

•:-i£¿^^^?!Íle^

<? ^ÜJetíqmanrv Je, et epeud,.

Marcus Catefhf ad* vw. pmx.

'CT S. C. Aaj

Bison Amencanus

K.114 iMal

Le Bison Américain


INHO D E ft TWÉEDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK. ^sf^ei^aè^éss**^*^*^^^!,^^^^^,^^

L Y S T

D E R

*as**a3*asèfés*#as*#as*^g**j86**3S*fâ^«*i

V O G E L E N, E N z»

Die afgebeeld en befehreeven zyn in het

§BH D E R b É |î) E E L SUBI

D

Tab. Bt e Afchgraauwe Suizert. Graauwe Gier. Graauwe Weihl &,. L k De Turperkleurtge Zwaluw. MÈ De Gekuiße roffe Klaauwier. fil M 2 De Gekmfde Vliegenvanger met een geelen Buik. De kleïnfle Klaauwier. H H I 4 De *w*r¿* Vliegenvanger. Zwarte Grasmofch. KL. s Pe Indiaanfche Klaauwier', «atf H gegaffelde Staart. I 6 De kleine bruine Vliegenvanger. * I H 6 De rood-Oogige Vliegenvanger. a- |§|f I I I De ¿rwte gevlakte Koekkoek. I 1 . IX. 7 De ?*00¿ getopte Vliegenvanger. I * ^ 9 B X. s De zwarte Indiaanfche Koekkoek. I I I ¿6, XL 9 De r00¿fe Vliegenvanger. ¡||| ¿ XII. IO De bruine gevlakte Indifche Koekkoek* - • -, XIH. IO De Gekuifde Mees. Roodborftige Kuif-Mees. KL. >XIV. it De Virginifche Nagt-Vil. Beef-Uii. KL. H Ä* XV. 12, De Mees met de geele Stuit. Geel-Stuit. KL. •IE XVI. 1-3 XVII. T)e groóte witte Kat-Vil. De witbandige Glad-JUil. KL. s 13 De Bahamafche Mees. ¿. 1 * XVIII. 14 De kleine Valken-Uil. I I ! I? De zwart gekapte Mees. XX. i? De Whip-poor-Whill of kleine Geitenmelker. 1 XXI. l£ XXII. De geelagtige IJennen-Mees, * iS XXIII. De Brafiliaanfche Aakßer^ Toucan genaamd. Pepefvreeter» KL. i8 XXIV. De geelkeelige Amerikaanfche Mees 19 XXV. De Groenfpecht met den Afchgraauwen Rop. XXVI. at De geele Mees van Karolina. -> XXVII. zz De Zilverlakenfe Chinee/che Faifant-Haan met zyne Hen. XXVIII* De Amerikaanfche Vinkmees. Kaasmeesje. KL. E9 13 XXIX. 23 De Chinetfche^Paauw-FaifanU • XXX. 24 Het Blôem£uigertje~ of Kolibrietje. *• XXXI. 25De Goudlakenfe Faifant uit China. * a XXXII. De zw art gekruinde Vliegenvanger. Katterivogel. *7 Goud' De Hennen van den Taauw- Faifant uit China en van den Chineefchen XXXIII. 27 lakenfen Faifant. \ xxxiv* 28 Het Amerikaanfche Roodßaartje. §¡¡ | XXXV. 29 De roodpootige 6Patrys uit Barbarye. XXXVL 30 Het kleine zwarte Roodßaartje. * * * xxxvn. 30 Het bruine gevlakte Hazelhoen. XXXVIII. De JVeflindifche TsvogeL Ruigkop. KL. | * 3t XXXIX. Het wltte Berkhoen of Hazelhoen. 31 XL«» De bruine RalL ~ .';•/* ~ ' . " De IV. T>eeL ^e }


t & f

W

ï N tí

Ü & LX&XVm LXXXVÏIL LXXX1.X;,

m

?>l ¿n r $ ^ Viákér. Mooren-Muts. KL. ¡ De roodkeeltgefDuiker ofLomme í ¡¡ Ï5 ^A^èH^^***- Puïpcifcopie met de ritte Rug, 6 KL. Pe Koordfche Eidergans. Kt. . . De breedbekkige Amerikaanfche Èend. *. k I De gekraugde Eend van Tërreneuve. £ De ¿g**#äfe ¿/ Zomer-Eend van Kawlinu. Pîuaai-Eenà. &L. b De ¿,íT*¿ ^ Wittertje gcnaamd. ... De grafutàe Taling van K*rothih. Graauwkop >met de witte Rug. iL De iyekuifde of Zomer-Eend van Catesby. De blaatàb gevlakte Amerikaanfche Tdling. De Gekäste Kriel-Taling uit China. De honte Amerikaanfcbe SchyfTaling. Blaauwkop wit getekend. JKL. De Amerikaanfche Wolfbe&r. Het Amerikaanfche Marmejdler. i H De Bek van den Egyptifchen Reiger\ Ibis Het kleinße Kolibrietje ofBloetimmgertje. Twee vteemde Hoorntorren. - • *» % & De Amerikaanfche Berkhaan. * * > i Het geheei zwart -Kaauwtfe. ^ J>e ¿"wart en geel honte Aakßef. % '* Ï De blaauwe Sluip<tsùesp. ik ¿. *' fc De Amerikaanfche Zwaluw 9 met ten fleíelige Madrt. | De grootfiè Amerikaanfche Qekuifde Reiger. b De Amerikaanfche Water-Salammder* | *?g Ä T)e z,eer kleine Amerikaanfche Vloo ¡ Chego genäamd* > Een ¿#£r ¿/é7# Huid-Torrct/e* | De Amerikaanfche Kakkerlak. ** • De #££r groóte bruine Kakkerlak. '* * | Het geeljchildig Torret je* |||§ & & ¿. * 4 Ä De Amerikaanjche Tatrys. '* Eeü geküifd Winterkoningjte B * • De groóte Baflerd- Wesfi " * ¿ & ¿ X>e Reetlrinjg'vogel.. - . , 'Ä g . ¡ $ Dz kleinße Meeuw tnà Typàgtige NeÜsgaten. Kleine zwarte Storm-Vogel. Storm-Meeuw, KL. De Herne Amerikaanfche Gekmmelker* • De javaanfehe Haas. | | De Amerikaanfche Buffeh | , *•

KU-" LYST

DER

xc. xci.

77 7$

'79

80

XCII.

80 82,

XCIV.

83

XCIIL

xcv. XGVI. xcvii.

84 86

XCVI1I. «XC-J.X.

c.

Gl. CIL

cm. CIV

cv,

CVI. CVII. CVIII.

CIX.

ex.

87 89 9°

Ü

9* 93 93 if 9* 9« 97 98 98 99 99 99 99 99

loo ioi I ©*•

CXi.

IOI Í02r

CXII.

cxin. cxiv.

I03

iod 107

BOOMEN PLANtGEWASSEN,

Die in het DERDE eh VIERDE DEEL van dit Werk voorkomen. me (mooelyk) ongedoornde Steekwinde, met Hoekige KVim-op fadere». Steekwinde met Btaderen van Zwarte Wilde Wyngaard, Stekeltge Steekn en zwarte Befen. , ~ ,,. ", ~ Vircinifche geele welnekende kkmmende Jamy*. Boom met iaurierbladen, die Tluimgtige £kernen üit de hoeken der Bla-^ derfleelen uitgeeft. " _ ' T)e Saffaphras-JBiWW. " | .* 1)e Weflindi/che Ahornboom. Virvtmrche Kamperfoehe, die met khmt. * . BiNksvvortel, met zesbladerige Bloemen, het Blad^ om den Steeljm^ Hondendood iwf Hartvormige Bladen en iviiteBloemeft. - |<T>e zeveniaarige Appelboom. Ve in 't Water groei)ende Tupelo-Boom. || g Mondhout ^i Laurierbladen. " ¡Il m~ «¿ Ahornboom «fi m* AAMWí». " = =

M g

Tab. II. VI. VIII. X.

xn.

XIV. XVI.

xvïu! XX. xxii. XXIV.

BL 3

s 9

10 II «3 »3 14

I¿ 18 20


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.