Onder redactie van Linda IJpelaar | Claudine A. Chavannes-Mazel
DE GROENE MIDDELEEUWEN DUIZEND JAAR GEBRUIK VAN PLANTEN (600-1600)
Lecturis
4
p. 2 Pseudo Antonius Musa, De vettonica, Apuleius Platonicus, Herbarium, en andere teksten, Frankrijk, laat dertiende eeuw. Afm. 220 × 164 mm. Leiden, UB ms BPL 1283, f. 1v. Herba betonica (betonie).
DE GROENE MIDDELEEUWEN
INHOUD Voorwoord
DEEL I CHRONOLOGISCHE ONTWIKKELING: VAN HERBARIUM PICTUM NAAR HERBARIUM VIVUM 6
10
Inleiding. Heilzame planten op (voor)schrift. Het web van geschreven en geïllustreerde plantenboeken vanaf de klassieke Oudheid tot de uitvinding van de boekdrukkunst Claudine A. Chavannes-Mazel
12
1. Van kopie naar kopie: 1500 jaar plantenillustraties Claudine A. Chavannes-Mazel
32
2. Vroege gedrukte herbaria. Een korte schets aan de hand van voorbeelden uit de Liberna Collection Iris Ellers
52
3. ‘Tusschen pampier geleyt’. Ontstaan, verspreiding en gebruik van de vroegste herbaria Gerard Thijsse
64
DEEL II GEBRUIK VAN PLANTEN IN DE MIDDELEEUWEN 4. Schilderen met planten. Het gebruik van plantaardige verfstoffen in middeleeuwse manuscripten Micha Leeflang en Annabel Dijkema
94
96
5. Namen noemen: planten in de tijd van Karel de Grote Claudine A. Chavannes-Mazel en Gerda van Uffelen
112
6. De lange schaduw van de Oudheid. Geneeskunst en planten Claudine A. Chavannes-Mazel
126
7. ‘De kok is de beste arts’. Planten voor voeding en gezondheid: recepten en voorschriften Johanna Maria van Winter
142
p. 10 Otto Brunfels, Herbarum vivae eicones, 1532, met houtsneden van Hans Weiditz, p. 36. Amsterdam, UB OTM OG 80-168. Herba Nenuphar (gele plomp, nuphar lutea).
BIJLAGEN 156
8. ‘En het groeide en werd een boom’. Een beknopte verkenning van de planten in de Bijbel Linda IJpelaar
158
9. Goede bomen, slechte bomen. Bijbelse boomen plantsymboliek in Liber floridus Linda IJpelaar
168
10. Het kruidenboek in Jacob van Maerlants Der naturen bloeme Jos A.A.M. Biemans
184
11. Een doornige rozenstruik en ander groen: liefde, lust en lijden in de Roman de la rose Esther Mulders
198
DEEL IV PLANTEN IN MIDDELEEUWSE BOEKDECORATIE
212
12. Naamgeving van bloemen en planten in de marges van laatmiddeleeuwse handschriften Saskia van Bergen
214
13. De bloeiende Middeleeuwen. De opkomst van de strooiranden in de Zuid-Nederlandse boekverluchting van de vijftiende eeuw Anne Margreet W. As-Vijvers
232
14. Bloemen van betekenis. De interpretatie van de randversiering in Zuid-Nederlandse handschriften rond 1500 Anne Margreet W. As-Vijvers
248
Bijlage I: een laatantieke handgeschreven tekst in de Leidse Universiteitsbibliotheek De wonderen van de weegbree in Apuleius Platonicus’ plantenboek (Leiden, UB ms VLQ 9) Claudine A. Chavannes-Mazel
260
Bijlage II: een laatmiddeleeuwse gedrukte tekst in de Deventer Athenaeumbibliotheek Recepten in een kruidenboek uit 1497, de Ortus sanitatis (Deventer, AB 2000 E 45 KL) Jan Willem Briët
266
Noten Fotocredits Auteurs cv Verklaring afkortingen Literatuurlijst Indices Colofon
274 298 298 299 300 304 320
INHOUD
DEEL III PLANTEN IN MIDDELEEUWSE LITERATUUR
5
6 In dankbare herinnering aan onze leermeesters van de middeleeuwse boekwetenschap, prof. dr J. Peter Gumbert en prof. dr Pieter F.J. Obbema
DE GROENE MIDDELEEUWEN
VOORWOORD Stond groen ooit voor links, nu is het duurzaam. Maar eerder was groen gewoon groen, en nog eerder was groen gewoon: zo gewoon, dat men groen was zonder het te weten. De groe ne aarde was een vanzelfsprekend maar onmisbaar onder deel van het leven. Wat de mens van planten wist heeft hij daarom opgeschreven zodra hij kon schrijven. Met hand geschreven woorden is de groene kennis uit de antieke wereld over vele eeuwen heen getild. De belangrijkste auteurs uit de Oudheid die over het gebruik van planten schreven, leefden rond het jaar 0 of eer der, eeuwen dus voor de jaartallen uit de titel. Waarom dan toch 600-1600 als tijdsbepaling? De verklaring is eenvoudig. De redacteuren van nu wilden uitgaan van de middeleeuwse boeken die zich in Nederlandse collecties bevinden. Voor een goed overzicht zijn buitenlandse collecties vanzelfsprekend onontbeerlijk. Het oudste bewaard gebleven handschrift van Apuleius Platonicus’ Herbarium, dat goed opgeborgen ligt in de Leidse Universiteitsbibliotheek, dateert uit de late zesde eeuw, vandaar het jaartal 600 in de titel. De laat zestiendeeeuwse verzamelingen van gedroogde planten uit het herba rium van Rauwolff in het Leidse Naturalis Biodiversity Center zijn even verbazingwekkend. Het zijn deze bronnen, die hier het woord krijgen en die de grenzen van de datering hebben bepaald. Nederland dankt enkele wereldberoemde handschriften en vroege drukken aan een handjevol boekenverzamelaars, wier collecties wisselend door erfgenamen of latere bezitters werden gewaardeerd. Zo kocht de Universiteit van Leiden in 1690 de collectie boeken en handschriften uit de nalaten schap van Isaac Vossius (1618-1689), de vroegere bibliotheca ris van prinses Christina van Zweden. Door juridische scher mutselingen – de jonge universiteit wilde weer af van de oorspronkelijke aankoop –, duurde het even voor de kisten konden worden uitgepakt, maar uiteindelijk werd de Leidse bibliotheek 3.984 boeken en 729 middeleeuwse hand schriften rijker. Het boekenbezit van de universiteit werd in één klap verdubbeld. Het Museum Meermanno-Westreenia num in Den Haag herbergt onder meer de wereldberoemde
1. Apuleius Platonicus, Herbarium, en andere teksten, Frankrijk, tiende eeuw. Afm. 235 × 170 (190 × 140) mm. Den Haag, MMW ms 10 D 7, f. 7v-8r; f. 7v: herba personacia (grote klis); f. 8r: herba fraga (aardbei).
7
2. Blad van de betonie (stachys officinale L.), gefotografeerd in 2015. Vergelijk met de blaadjes van de betonie op de afbeelding op p. 2.
DUIZEND JAAR GEBRUIK VAN PLANTEN (600-1600)
collectie middeleeuwse handschriften van Willem Hendrik Jacob van Westreenen van Tiellandt (1783-1848) en zijn familievoorgangers Gerard en Johan Meerman (1753-1815). Er behoort een exemplaar van Apuleius Platonicus’ Herbarium bij uit de tiende eeuw met bijna modern aandoende zwart-wit pentekeningen (10 D 7, afb. 1), door wetenschap pers bewonderd maar bij de meeste Nederlanders totaal onbekend. Bijna hetzelfde geldt voor de collecties van middeleeuwse boeken in de Koninklijke Bibliotheek, in de loop der eeuwen bijeen vergaard door de prinsen van Oranje en andere ver zamelaars met oog voor het verleden. De universiteiten van Amsterdam, Utrecht en Groningen hebben vanaf hun oprich ting boeken voor hun bibliotheken gekocht; in tegenstelling tot de Koninklijke Bibliotheek ging het deze instellingen bovenal om de inhoud en niet om het uiterlijk van het boek. De Draiflessen collectie, die enkele jaren geleden naar Met tingen, net over de grens in Duitsland werd verplaatst, is door een Nederlandse familie bijeengebracht; oorspronkelijk huisde deze particuliere verzameling van zowel inhoudelijk als esthetisch relevante banden in Hilversum. Al zijn er ver schillende tentoonstellingen geweest, vele catalogi ver schenen en allerlei collecties online geplaatst, het lijkt alsof boeken hun eigen geheim bewaren: de Nederlander ervaart hen zelden als een onmisbaar deel van het nationale culture le erfgoed. Menig lezer zal zich daarom wellicht verbazen over de onverwachte schoonheid van de illustraties. De directe con frontatie met het verleden – zomaar een afbeelding van een boek van duizend jaar oud – komt daar nog bij. De eerste afbeelding tegenover het titelblad (zie p. 2) voegt een andere bijzonderheid toe, die doorgaans alleen de lezer van een origineel middeleeuws handschrift gewaarwordt: het is niet op papier geschreven, maar op perkament (Leiden, UB BPL 1283, late dertiende eeuw). Meestal ligt perkament (gemaakt van opgespannen dierenhuid) niet vlak. De afbeelding is expliciet als eerste gekozen om te onderstrepen dat boeken driedimensionale voorwerpen zijn en geen platte plaatjes.
8
DE GROENE MIDDELEEUWEN
3. Dioscorides, De Materia medica in het Arabisch. Samarkand (Oezbekistan), gedateerd Ramadan 475 AH (februari 1083). Afm. 305 × 195 mm. Leiden, UB ms Or. 289, f 97r; boven cyclaam (bakhur maryam), onder een soort wingerd. Het is het oudste gedateerde Arabische Dioscorideshandschrift dat bewaard bleef.
Claudine A. Chavannes-Mazel en Linda IJpelaar Over de verschillende collecties in Nederland zie onder meer: M. Lommen (red.), Bijzondere collecties naar een nieuwe bibliotheek. Zwolle 2007 (over de UBA); C. Berkvens-Stevelinck, Magna Commoditas. Leiden University’s Great Asset. 425 Years Library Collections and Services. Leiden 2012; H. Peeters, Romantiek en mythevorming rond een bibliotheek. 450 jaar Stads- en Athenaeumbibliotheek 1560-2010. Deventer 2010; P.W. Klein & M.A.V. Klein-Meijer, De wereld van de Koninklijke Bibliotheek 1798-1998. Van statelijke institutie tot culturele onderneming. Amsterdam 1998; W.A. Laseur m.m.v. Jos van Heel, Het Museum Meermanno-Westreenianum 1848-1960. Een bijdrage tot de geschiedenis en zijn bewoners. ‘s-Gravenhage 1998; M. van Egmond, B. Jaski & H. Mulder (red.), Bijzonder Onderzoek. Een ontdekkingsreis door de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht. Utrecht 2009; A.S. Korteweg, Catalogue of medieval manuscripts and incunabula at Huis Bergh Castle in ‘s-Heerenbergh. ‘s-Heerenbergh 2013; G. C. Huisman, The University Library of Groningen. Four hundred years of history in four buildings, forty collections and infinite pictures. Groningen 2014; Over de schoonheid van precisie. Een fascinerende kijk op boekkunst en grafiek met de Liberna Collection, Cat. tent. Draiflessen Collection 2012.
9
DUIZEND JAAR GEBRUIK VAN PLANTEN (600-1600)
Daarenboven past het als eerste afbeelding in een traditie. De hier afgebeelde plant, de betonie of vettonica, is de eerste illustratie in het laatantieke plantenboek van Apuleius, dat steevast aanvangt met de verhandeling van de Herba vettonica, een tekst toegeschreven aan de arts van keizer Augustus. Typerend voor de tijd van vóór 1300, is dat de illustratie eerder functioneert als steun voor het geheugen en visuele verwijzing naar de betreffende tekst dan dat gepoogd is de betonie levensecht af te beelden. Degene voor wie het boek bestemd was, werd geacht zijn planten te kennen. Toch is de plant vanwege zijn details ontegenzeggelijk een betonie: wie vandaag in de natuur een geschulpt blaadje van een echte betonie plukt, ziet moeiteloos de relatie met de dertiendeeeuwse illustratie (afb. 2). De groene Middeleeuwen strekt zich uit over verschillende disciplines met moderne auteurs, elk met hun eigen weten schappelijke groepstaal, wensen en visie. Uitgangspunt voor ieder was de bronnen te laten spreken – wat deed de mens met planten, en waarop is die kennis gebaseerd. Geprobeerd is vakjargon te vermijden en namen zoveel mogelijk uit te leggen, al bleef het lastig met zoveel informatie consequent om te gaan. Duidelijk is de structuur van deze bundel in vier verschillende delen. In het eerste deel wordt de geschiedenis van planten, de teksten en hun illustraties geschetst aan de hand van de handschriften vanaf circa 600 tot de verzamelin gen gedroogde planten tot circa 1600. Deel II gaat over het gebruik van planten. Theorieën over gezond voedsel waren er legio, maar men kende geen vitaminen of cholesterol gehaltes, laat staan linksdraaiende yoghurt. Het waren de filosofen, zowel klassieke als christelijke, die gezondheid zochten in het evenwicht van de mens binnen de kosmos door middel van een uitgebalanceerd dieet. Verwacht in dit deel dus vooral geen voedingsadviezen. Planten dienden vooral als medicijn, met evenveel theorieën omgeven als voedsel. Ze leveren nog steeds de organische pigmenten voor verven als indigo en meekrap. In deel III komt de literatuur aan bod, het groen in romans en gedichten (Roman de la rose, Der naturen bloeme), in de Bijbel, en in religieuze teksten (Liber floridus). In het laatste deel is plaats geruimd voor plan ten en bloemen in de marges van middeleeuwse handschrif ten. Het boek eindigt met twee bijlagen, waarin de auteurs de lezer laten meegenieten van de letterlijke inhoud van twee teksten. De eerste is een vertaling uit het Latijn van Apuleius Platonicus’ verhandeling over de genezende werking van weegbree, met dank aan vertaalster Ilse Slot. Bijlage II betreft
een vijftal planten in de gedrukte Ortus sanitatis uit de Atheneumbibliotheek in Deventer; in deze laatste bijdrage legt een hedendaagse medicus, met gedegen kennis van het verleden, recepten uit de Ortus sanitatis naast de weten schappelijk uitkomsten van vandaag. Keuzes moesten helaas gemaakt worden: geen heksen, geen gif, geen rituelen, geen medicinale recepten, geen tui nen en sierplanten, geen locus amoenus, geen Hildegard von Bingen of Bartholomeus Anglicus. De handschriftelijke neer slag van kennis in de Arabische wereld komt, hoe belangrijk ook, niet aan bod. De invloed van de kennis van Arabische auteurs in het Westen wordt wel benoemd, maar Arabische handschriften zelf worden niet behandeld. Als eerbetoon aan De materia medica van Dioscorides in het Arabisch toont dit voorwoord een afbeelding van het oudst bewaarde hand schrift van de Arabische tekst, nu Leiden UB ms Or. 289 (afb. 3). Wel kan de lezer leren dat al tweeduizend jaar planten als de weegbree en betonie zeer heilzaam worden geacht, dat bilzekruid volgens elfde-eeuwse bronnen oorwormen uit het oor houdt, en dat een zwangere vrouw vooral niet over een cyclaam heen moet stappen. Hij kan zien dat de kennis over planten eeuwenlang is overgedragen in de meest prachtige handschriften en vroege drukken, waarvan de afbeeldingen verbazingwekkend vervreemdend of juist verrassend herken baar zijn. Bij de tweede druk is tegemoet gekomen aan een wens van velen: er is aan het eind een aantal indices toegevoegd. De plantenindex zorgde voor veel hoofdbrekens, omdat een plant in de vroege eeuwen per streek verschillende namen kreeg, dan wel omdat men in verschillende regio’s met een bepaalde naam andere planten bedoelde. Hoe heet bijvoor beeld vandaag de dag de plant, die in een middeleeuws her barium de herba personacia wordt genoemd? En zijn de plan ten op pagina 6, 23 en 30, alle dezelfde personacia al zien ze er verschillend uit? Gepoogd is niet al te veel verschillende plan ten te bespreken om de verwarring niet te vergroten. Het overgrote deel van de afgebeelde miniaturen en pren ten worden hier voor het eerst gepubliceerd.
10
DEEL I CHRONOLOGISCHE ONTWIKKELING: VAN HERBARIUM PICTUM NAAR HERBARIUM VIVUM
11
32
DE GROENE MIDDELEEUWEN
1
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
33
34
Claudine A. Chavannes-Mazel
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
De eerste schriftelijke vermelding over illustraties van plan ten is een opmerking van Plinius de Oudere rond het jaar 75 van onze jaartelling in zijn Naturalis historia. Plinius geeft de lezer een onverwacht inzicht in de geschiedenis van de laat antieke plantillustratie, met name het gebruik en het nut van afbeeldingen. In Boek 25, 4 schrijft de auteur: Crateuas, Dyonisius en Metrodorus hebben een zeer aantrekkelijke methode ontworpen, die overigens weinig meer duidelijk maakt dan dat het moeilijk is deze juist toe te passen. Want zij schilderden planten naar hun gelijkenis, en schreven er vervolgens onder hoe deze gebruikt dienden te worden. Maar niet alleen is een afbeelding misleidend als het om zo veel kleuren gaat, vooral als men de natuur wil nabootsen, maar ook ontstaat er een grote imperfectie als de vele kopiisten na hen niet accuraat genoeg zijn. Daarenboven is het onvoldoende wanneer men de plant slechts in een enkele toestand schildert, want een plant verandert voortdurend van uiterlijk met de seizoenen.1 Deze passage levert een aantal bijzondere constateringen op. Blijkbaar waren er schrijvers van herbaria Plinius voorge gaan; van hen is Crateuas bekend als hofarts van Mithridates VI, koning van Pontus (120-63 v. Chr.). Dankzij het citaat is tevens duidelijk dat er geïllustreerde plantenboeken in omloop waren. Tegelijkertijd waren afbeeldingen in de tijd van Plinius kennelijk een noviteit. Voorts realiseerde Plinius zich, dat illustraties, gekopieerd door onkundige miniaturis ten, na verloop van tijd onbruikbaar zouden zijn. Daarbij komt nog de praktische observatie dat planten met de seizoe nen van uiterlijk veranderen, dus wat heb je aan zo’n plaatje? Plinius leefde in de eerste eeuw na Christus, in een tijd waarin fresco’s en mozaïeken met de mooiste naturalistische tuinen zijn afgebeeld, en waar de huidige plantliefhebber met grote bewondering naar kijkt: de muurschilderingen met de tuin van Livia in Rome, de schitterende vergezichten op de muren van de Villa Poppaea in Oplontis en de mozaïeken in Pompei. Hoe kon hij zich zo negatief uitlaten over illustraties van planten in boeken? Nog afgezien van de praktische argumenten, achtte Plinius illustraties in plantenboeken niet essentieel. Al is dit een
vreemde constatering voor wie vandaag leeft, degeen die in de Oudheid met groente en kruiden omging, kende zijn plan ten. Wie uit een kookboek kookt, heeft gelukkig evenmin een plaatje nodig. Herbaria werden vooral door artsen en heel meesters geraadpleegd, en ook zij kenden hun ingrediënten, mogen we hopen. Het is daarom misschien niet zo verwon derlijk, dat de oudste handschriften van Pedanius Dioscori des’ De materia medica ongeïllustreerd waren.2 Plinius is dus niet zozeer tegen afbeeldingen, maar tegen onbetrouwbare informatie. Gelukkig zijn er veel middeleeuwse handschriften met afbeeldingen van planten bewaard gebleven. Kijkt men naar de betrouwbaarheid van die afbeeldingen, dan rijst inder daad weleens de vraag of ze nuttig waren: in onze ogen lijken ze soms nergens op. Had Plinius gelijk? Waren middel eeuwse miniaturisten slechte kunstenaars of volgden zij klakkeloos hun bronnen zonder naar buiten te kijken? In deze bijdrage worden plantillustraties vanaf de vroegchriste lijke tijd tot aan de boekdrukkunst gevolgd. Wat gebeurde er met de visuele erfenis van de Oudheid?
1. Dioscorides, Peri ules iatrikes, De materia medica en andere teksten in het Grieks. Wenen, ONB Cod. Med,gr. 1, f. 5v. Het atelier van Dioscorides: links tekent de miniaturist een mandragorawortel na, die Epinoia hem voorhoudt; rechts leest de auteur in een boek.
2. Dioscorides, Peri ules iatrikes, De materia medica en andere teksten in het Grieks. Constantinopel (Istanbul), aangeboden aan prinses Anicia Juliana in Constantinopel in 512 of kort erna. Afm. 370 × 312 mm. Wenen, ONB Cod. Med,gr. 1, f. 167v. Kannabis.
De Weense Dioscorides uit circa 512 Voor de geïllustreerde handschriften in Nederlandse collec ties besproken mogen worden, moet eerst het meest beroem de, meest spectaculaire handschrift over planten ter tafel komen: de Weense Dioscorides, het oudste geïllustreerde handschrift van Dioscorides’ De materia medica, zo genoemd omdat het in de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen wordt bewaard onder de signatuur Codex medicus graecus 1. Het handschrift is 380 bij 310 milimeter groot, en telt 492 folia ofwel 984 pagina’s met 383 full page illustraties van planten. Behalve planten zijn er 66 afbeeldingen van giftige dieren, 23 vogels en één volbladminiatuur waarin 24 vogels bij elkaar staan (f. 483v). Het is niet voor niets zo indrukwekkend. Als dank voor het stichten (en financieren) van de Mariakerk in het stadsdeel Honoratae (Pera) van Constantinopel werd het manuscript daar gekopieerd en geïllustreerd voor de gelovige weldoen
ster, de keizerlijke Byzantijnse prinses Anicia Juliana. In 512 of 513 werd het voltooid en haar met veel ceremonie aange boden.5 Het boek deelde vervolgens in de lotgevallen van de stad: het viel in 1204 als oorlogsbuit in westerse handen, en werd teruggegeven in 1261. Verschillende Griekse monniken en geleerden voorzagen het van aantekeningen of kopieerden grote delen ervan voor hun eigen bibliotheken. Na de val van Constantinopel in 1453 werd het door Arabische artsen gebruikt, getuige de vele Arabische, Perzische en Turkse aan tekeningen. In 1569 ten slotte verwierf de Oostenrijkse gezant het handschrift voor honderd gouden dukaten voor de keizerlijke hofbibliotheek. Het kwam op het juiste moment de westerse wereld binnen: drukkers in Duitsland, die zich op dat moment het hoofd bogen waar de mooiste naturalistisch ogende afbeeldingen van planten te vinden waren, zagen in de miniaturen van de Weense Dioscorides het ultieme voorbeeld. Vanaf dat moment dienden vele wes terse humanisten en botanici zich bij het Weense hof aan om het handschrift met eigen ogen te bewonderen. Een moderne facsimile maakt het inmiddels voor een veel groter publiek toegankelijk.6 Het is bijna verwarrend een vroeg zesde-eeuwse afbeelding direct als een hedendaagse smalle weegbree te herkennen (afb. 1 op p. 126). De cannabis zal eveneens velen bekend voorkomen (afb. 2). Al zijn verschillende miniaturisten aan het werk geweest, vrijwel elke afbeelding van willekeurig welke plant geeft steeds diezelfde merkwaardige schok der herkenning. Het is alsof vijftien eeuwen moeiteloos kunnen worden overbrugd. Dat de miniaturist opmerkelijke zorg aan zijn illustraties besteedde, verbeeldt hij zelf in een van de openingsminiatu ren (afb. 1). Rechts zit de auteur Dioscorides verdiept in een dik boek dat voor hem op zijn knieën ligt, terwijl links de kunstenaar op een krukje zit met een serie schelpkommetjes met vers gewreven verf onder handbereik. Is het de auteur Crateuas zelf, die Plinius als zijn voorganger noemt, en tevens de uitvinder van de plantillustraties? Voor hem staat een schildersezel, en – ook al weer zo modern – een vel is er met antieke punaises op geprikt. Hij kijkt om naar Epinoia, de personificatie van de vindingrijkheid en het menselijk denken, die hem een wortel van de alruin voorhoudt. Het is de mandragora, de meest geheimzinnige klassieke plant waar zelfs vandaag Harry Potter en zijn klasgenoten meer van moeten weten.7 Op de schildersezel heeft de wortel al de vorm van een mens gekregen. Hiermee wil de miniaturist
35
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
De antieke erfenis in middeleeuwse plantenboeken In West-Europa veranderde de situatie met het uiteenvallen van het West-Romeinse keizerrijk. Kennis ging verloren en geletterdheid werd zeldzamer, terwijl orale tradities voort leefden. Het voorwoord in het eerste boek over planten na de Romeinse bloeitijd, het herbarium van Apuleius Platonicus uit de late vierde eeuw, spreekt boekdelen: de auteur richt zich in zijn proloog tot ‘cives’, medeburgers, en waarschuwt hen tegen alle soorten kwakzalverij. Hij zal alleen die recep ten geven, die beproefd zijn, verzekert hij de lezer (zie de ver taling in Bijlage I). Hij heeft deze aanval helaas niet zelf ver zonnen, want hij schreef het over van zijn voorbeeld, een Latijns compendium van een eeuw eerder, De medicina Plinii. Dat boek staat op naam van Plinius maar is niet van zijn hand. De medicina Plinii bevat 1150 adviezen en recepten om mee op pad te nemen, waarin de argeloze reiziger gewaar schuwd wordt voor kakadorissen, die tegen exorbitante prij zen waardeloze medicijnen aanbieden.3 Het herbarium van Apuleius Platonicus daarentegen was meer een naslagwerk en een leerboek voor wie nog niet alle planten uit zijn hoofd kende. Mogelijk zijn dat de redenen waarom De medicina Plinii, net als de grote Naturalis historia van de echte Plinius, niet geïllustreerd is, terwijl vrijwel alle bewaard gebleven afschriften van het herbarium van Apuleius Platonicus van de zesde tot de zestiende eeuw van afbeeldingen zijn voor zien.4 Een aantal van de mooiste exemplaren bevindt zich in bibliotheken in Nederland.
3. (afb. 3 op p. 8) Dioscorides, De materia medica in het Arabisch. Samarkand (Oezbekistan), gedateerd Ramadan 475 AH (februari 1083). Afm. 305 × 195 mm. Leiden, UB ms Or. 289, f. 97r; boven de cyclaam (bakhur maryam), onder een soort wingerd. Het is het oudste gedateerde Arabische Dioscorideshandschrift dat bewaard bleef.
36
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
This content downloaded from 146.50.68.35 on Tue, 31 Mar 2015 15:46:18 UTC All use subject to JSTOR Terms and Conditions
4. Apuleius Platonicus, Herbarium, (Zuid?-) Italië, laat zesde eeuw. Afm. 270 × 200 mm. Leiden, UB ms VLQ 9, f. 70v-71r. Herba sinfitos (smeerwortel) en herba leporis pes (hazenpootje).
5. Apuleius Platonicus, Herbarium, Frankrijk (Loire regio), tweede helft negende eeuw. Afm. 285 × 210 mm (bladgrootte voor de brand). Kassel, UB 2° Ms. phys. et hist. nat. 10, f. 14v. Boven: herba sinfitos (symphytum, smeerwortel). Vergelijk met het Papyrus Johnson fragment (afb. 2 op p. 15); onder: herba asterion (aster).
Het Leidse herbarium van Apuleius Platonicus uit de zesde eeuw (vlq 9) De enige tekst die door de eeuwen heen steeds is geïllus treerd, is het herbarium van Apuleius Platonicus, dat tot de bloeiperiode van de School van Salerno in de dertiende eeuw het alleenrecht lijkt te hebben gehad op het uitbeelden van
planten. Een nuancering is hier op zijn plaats wat de inhoud betreft: het herbarium van Apuleius Platonicus is in middel eeuwse handschriften altijd samengevoegd met andere medische teksten over planten en dieren.11 Zo’n boek bevat op deze manier een compilatie van teksten in plaats van alleen het herbarium met de 130 of 131 planten van Apuleius Platonicus. Voor de leesbaarheid vat ik deze compilatie van teksten steeds samen onder de noemer van het herbarium van Apuleius Platonicus. De Leidse Universiteitsbibliotheek bewaart onder de signa tuur Vossius Latinus Quarto 9 – dat wil zeggen: uit de zeven tiende-eeuwse Vossius collectie, serie quarto formaat, num mer 9 – het oudste (zij het onvolledige) handschrift van het herbarium van Apuleius Platonicus. Dit werd in de late zesde eeuw geschreven en geïllustreerd in Zuid-Italië.12 Het maakte ooit op mij als student zo’n verpletterende indruk, dat ik afstudeerde en promoveerde op middeleeuwse handschrif ten. Het schrift van vlq 9 is geschreven in een regelmatige unciaal, dat wil zeggen een schrifttype dat in de vroeg christelijke tijd als boekschrift gebruikelijk was en als voor loper kan worden gezien van de negende-eeuwse Karolin gische minuskel, onze hedendaagse drukletter (zie Bijlage I). Samen met een bijbelfragment uit dezelfde tijd in de collec tie van het Haagse Museum Meermanno is het een unieke getuigenis van 1500 jaar boekgeschiedenis in een Neder landse bibliotheek. Al geeft het maar 76 van de 131 planten, zijn anciënniteit heeft het handschrift wereldfaam bezorgd. De miniaturen tonen, net als de Weense Dioscorides, een stilistisch verband met de laatantieke beeldende kunst. Het wordt daarom altijd aangehaald als de brug van oud naar nieuw. De illustraties gaan steeds vooraf aan de tekst (afb. 4, afb. 1 op p. 12, afb. 7 en 8 op p. 23). Dan volgt een lijst met namen van de plant, zoals deze in verschillende regio’s bekend stond, en vervol gens is te lezen hoe ziektes met de verschillende delen van de plant behandeld kunnen worden. Alle besproken planten hebben een illustratie gekregen, de een in meer herkenbare vorm dan de andere. Slangen of schorpioenen staan er vaak naast afgebeeld om te onderstrepen dat die specifieke kruiden een remedie tegen giftige beten zijn. Ze lijken het werk van één miniaturist, die rond 600 een voorbeeld volgde dat dicht bij de laatantieke, naturalistische boekillustratie stond. Het blijft moeilijk te duiden, want er is uit die zesde en
37
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
duidelijk maken dat hij naar het leven heeft getekend, zo pleitend voor de opperste legitimiteit van zijn beelden. Het is de oudste afbeelding van een schildersatelier, en de utensili ën zullen vele eeuwen lang er precies zo uit blijven zien. Let wel: de Weense Dioscorides is oorspronkelijk geschre ven in het Grieks, en samen met vele andere Griekse en Ara bische geïllustreerde handschriften getuigt de codex van de grote populariteit van Dioscorides in het Oosten: er bleven 42 Griekse en 17 Arabische handschriften bewaard. Als voor beeld van een handschrift in het Arabisch zij hier een schitte rend geïllustreerd exemplaar genoemd uit Iran of Afghani stan, dat zich nu in de Leidse Universiteitsbibliotheek bevindt. Het draagt als datering Ramadan 475, ofwel februari 1083 (afb. 3 op p. 8).8 De tekst is het oudst gedateerde Arabi sche Dioscorides handschrift dat bewaard bleef. De veelkleu rige planten zijn uitbundig maar vrijwel onherkenbaar in beeld gebracht. De hier getoonde cyclaam op folio 96verso is een bolgewas, zoveel is duidelijk, en het klopt dat de bladen wortelstandig en hartvormig zijn, maar voor het overige heeft de fantasie de overhand. De Griekse tekst werd in de zesde eeuw in het Latijn omgezet door een onbekende auteur; delen waren al eerder vertaald. De handschriften in de Latijnse vertaling geven een geheel ander, en vooral kariger beeld dan die uit het oostelijk mediterrane gebied: er zijn niet meer dan drie handschriften bewaard van vóór 1200. Twee ervan zijn ongeïllustreerd.9 Het derde – een tiende-eeuws Beneventaans manuscript nu in München – heeft vele illustraties, maar mist geheel de pretentie van de oosterse afschriften (afb. 6 op p. 20), al meent men er wel een verwantschap met de Griekse illustra ties in te kunnen vinden.10 Tot het einde van de Middel eeuwen komt de teller van het aantal Latijnse Dioscorideshandschriften met miniaturen niet boven de vijf uit. Voor een overzicht van middeleeuwse plantenillustraties moeten we daarom naar andere teksten dan die van Dioscorides uitwijken.
6. Charles Singer maakte in 1927 een stemma (lijn van tekstuele verwantschappen) van de meest belangrijke, overgeleverde, handschriften van Apulieus Platonicus’ herbarium.
46
20. Apuleius Platonicus, Herbarium. Leiden, UB ms VLQ 40, f. 46r. Nomen herbe aretum (anetum), niet ingevuld.
21. Apuleius Platonicus, Herbarium. Londen, BL ms Harley 4986, f. 41r.
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
illustratieschema ontworpen zou moeten worden en dus nam men de oude illustraties als voorbeeld. Ten tweede werden blijkbaar aan de techniek van het houtsnijden nog geen hoge eisen gesteld. Men was tevreden met het esthetisch magere resultaat. Dat is vreemd als men zich realiseert dat in de paneelschilderkunst al decennia lang de prachtigste bloe men en planten werden geschilderd door schilders als Jan van Eyck, Hugo van der Goes en Hans Memling. Toch werd niet lang erna in Duitsland de hoogst populaire Hortus sanitatis gedrukt (zie Bijlage II), met honderden houtsneden in ver
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
22. Apuleius Platonicus, Herbarium in Angelsaksische vertaling, Engeland, elfde eeuw. Afm. ca. 260 × 190 mm. Londen, BL MS Cotton Vit. C.iii, f. 23v. Hennebelle (herba symphonica, bilzekruid).
gelijkbare strakke, eenvoudige stijl. Het verschil met de bijna honderd jaar oudere naturalistische miniaturen van de Tacuinum sanitatis en het Tractatus de herbis et plantis is heel groot. Een opmerkelijke fase tussen de handgeschilderde kopie ën en latere gedrukte plantenillustraties in is de natuurdruk, waarbij een blad of bloem, via een ingewikkeld procedé met roet of inkt bedekt, direct op een blad papier wordt afge drukt.38 Een Duitse arts, Conrad von Butzbach, moet de eer ste afdrukken gemaakt hebben toen hij in 1425 op reis was in het noorden van Italië.39 Leonardo da Vinci was in 1505
47
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
48
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
23. Tractatus de herbis, Platearius De simplici medicina etc., Italië (Salerno), ca. 1280-1310. Afm. 360 × 240 mm. Londen, BL MS Egerton 747, f. 16v. herderstasje, heggenrank en veldzuring
24. Serapion de Jongere, Herbolario volgare (‘The Carrara Herbal’), Padua, 1390-1400. Afm. 349 × 238 mm. Londen, BL ms Egerton 2020, f. 26r. De la orobo – cap xxxiij, peulen
Tot slot In het begin van deze bijdrage werd geopperd dat Plinius misschien wel gelijk had met zijn denigrerende uitspraken over (het nut van) plantillustraties. Anders dan de Naturalis historia geeft het herbarium van Apuleius Platonicus geen enkele beschrijving van de uiterlijke kenmerken van een plant, dus zouden de afbeeldingen wel degelijk iets moeten toevoegen. Met de vergelijking tussen een aantal illustraties van onder andere bilzekruid uit de elfde en twaalfde eeuw heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat de illustrator traditiegetrouw vaak dicht bij zijn voorbeeld bleef.
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
een van de eersten die er verder mee experimenteerde, maar het bleef een gecompliceerd karwei en men kon slechts één enkele afdruk per plant maken. De eerste plantenboeken met gedrukte natuurgetrouwe afbeeldingen zijn zestiende-eeuws en komen uit de noorde lijke streken uit de handen van ‘de vaders van de botanie’ Otto Brunfels, Hieronymus Bock en Leonart Fuchs. De uit gever van Otto Brunfels’ Herbarium vivae eicones van 1530, Johann Schott, vroeg de begaafde kunstenaar Hans Weiditz de houtsneden te leveren, terwijl de auteur zelf plaatjes aan vankelijk maar ‘dode lijnen’ noemde (zie afbeelding op p. 10). Schott zette daarmee een koers uit, die de komende decennia het weergeven van planten in een volstrekt ander daglicht zou stellen. Wie de twee soorten weegbree in de Herbarium vivae eicones ziet, herkent ze onmiddellijk (afb. 27).40 Minder baanbrekend is de auteur Otto Brunfels zelf, want hij volgt nog heel traditioneel de tekst van Apuleius Platonicus. Nog steeds moet in 1530 een zieke met hoofdpijn een bosje weegbree onder zijn kin binden, net als duizend jaar eerder werd voorgeschreven: dan verdwijnt de pijn op wonderbaar lijke wijze, ‘mirifice’. Gedrukte boeken zijn het onderwerp van de bijdrage van Iris Ellers in dit boek. Een logische stap kwam uit onverwachte hoek en volgde vrijwel tegelijkertijd. Toen boeken niet langer uit perkamen ten katernen, maar uit papier bestonden, konden planten gemakkelijk tussen bladen worden gedroogd en in verzame lingen gerangschikt, opgeplakt of ingenaaid. De herbaria viva – boeken met ‘levende’ planten – brachten een heel nieuwe mogelijkheid tot verzamelen en doorgeven van visuele kennis binnen ieders bereik. In de bijdrage van Gerard Thijsse in dit boek wordt aan deze opmerkelijke nieuwe vorm aandacht besteed.
49
50
27. O. Brunfels, Herbarium vivae eicones, 1532, met houtsneden naar Hans Weiditz, p. 23. Amsterdam, UB OTM OG 80-168. Plantago maior (weegbree).
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
Doordat de illustrator een aantal specifieke kenmerken van een plant benadrukte, bevatte een afbeelding wel voldoende aanknopingspunten voor de lezer om het juiste specimen te kunnen selecteren. Onbruikbare of onjuiste illustraties in die zin dat zij nutteloos zijn bij het identificeren van de plant, zijn er vanzelfsprekend ook, bijvoorbeeld de hazenpootjes in de familie van het Leidse handschrift vlq 40. Naast identificatie spelen andere functies een rol. De kunsthistoricus Ernst Gombrich beschreef in zijn Art and Illusion uit 1960 en later in een van zijn vele essays, Visual Discovery through Art uit 1965, hoe ‘naar de natuur tekenen’, ‘herkenning’ en ‘herinnering’ niet volgens hetzelfde patroon verlopen. John Murdoch schreef een boek over verschillende
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
25. Anoniem, persoonlijk herbarium in het Latijn, Duits en Boheems, Zuid-Duitsland, laat vijftiende eeuw met latere aantekeningen (zestiende eeuw) rond de illustraties.
Leiden, UB ms BPL 3103, f. 15v-16r. Bylsen (hyoscyamus niger, bilzekruid). Vergelijk Biemans afb. 3 op p. 188.
ubliceerde Vesalius zijn studie over het menselijk lichaam p De humani corporis fabrica in 1543 met anatomisch juiste illustraties.42 Dan heeft Otto Brunfels samen met de uitgever Schott en de illustrator Hans Weiditz de eerste naturalistische plantenillustraties al gepubliceerd. Weliswaar is de tijd voor bijgeloof en vreemde voorschriften zoals het bosje weegbree onder de kin nog niet voorbij, maar de botanische illustraties zijn dan met een reuzenstap de nieuwe wereld binnen gekomen. Dat de medische kennis zou volgen, was een kwestie van tijd.
51
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
soorten van illustraties die een tekst moeten complemente ren, zoals diagrammen, en hij veronderstelde in dezelfde lijn als Gombrich dat een iconografische traditie voldoende is: ‘It appears that this requirement was satisfied by an icono graphic tradition that was quite separate from the tradition of the text’.41 Afbeeldingen waren herkenbare ankers in een boek, die de lezer zonder veel omhaal naar de juiste passage konden leiden. Symmetrische beelden worden sneller geme moriseerd dan gecompliceerde, dus beantwoordden simpele miniaturen en houtsneden aan hun doel. Een beter begrip voor het vervolg – de ‘naturalistische’ afbeelding – vonden moderne onderzoekers vervolgens in de context van contem poraine medische studies en illustraties. Niet voor niets
26. Anoniem, persoonlijk herbarium in het Latijn, Duits en Boheems. Leiden, UB ms BPL 3103, f. 69v-70r. Storch snabel (geranium).
52
2
DE GROENE MIDDELEEUWEN
VROEGE GEDRUKTE HERBARIA. EEN KORTE SCHETS AAN DE HAND VAN VOORBEELDEN UIT DE LIBERNA COLLECTION
53
IRIS ELLERS
54
Iris Ellers
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
De bestudering van de flora neemt onder de natuurweten schappelijke publicaties zonder meer een bijzondere positie in. 1 Vanwege de geneeskundige toepassing van planten, ont stonden in de klassieke Oudheid afzonderlijke handboeken over geneeskrachtige soorten, met de nadruk op hun farmaco logische werking. De interesse voor het exact kunnen benoe men van individuele plantensoorten en plantdelen werd inge geven door hun medicinale en farmaceutische waarde, evenals het gebruik en de cultivering ervan. Herbaria waren daarom bijzonder geliefd. Onder herbarium verstaat men een kruidboek dat artsen, apothekers, genees kundigen of medisch onderlegde leken tot ‘geneesmiddelen leer’ diende.2 Naast afbeeldingen en verklaringen van medici nale planten zijn veelal ook andere grondstoffen voor geneesmiddelen opgenomen. Ter onderscheiding van het herbarium vivum – soms ook herbarius vivus genoemd – dat
een verzameling onder druk gedroogde echte planten inhoudt (zie de bijdrage van Thijsse vanaf p. 64), heeft de naam herbarium pictum betrekking op een lexicon, voorzien van begelei dende, min of meer detailgetrouwe illustraties van planten. De meestal eenvoudigweg als ‘kruidboek’ aangeduide werken bevatten een lijst van planten die uit geneeskundig oogpunt relevant zijn. Naast de wellicht beroemdste brontekst, De materia medica door de Romeinse militaire arts Pedanios Dio scorides uit de eerste eeuw na Christus,3 vormt het wijdver breide eveneens klassieke Herbarium Apuleii Platonici een van de meest voorkomende bronnen voor de latere gedrukte publicaties.4 De laatstgenoemde brontekst was als herbarium pictum al in vele handschriften overgeleverd. Nog talrijker zijn echter de niet-geïlllustreerde handschriften, aangezien de bovengenoemde kring van gebruikers zich zelden een kost baar verlucht manuscript kon veroorloven.5 De uitvinding van de boekdrukkunst maakte het vanaf het midden van de vijftiende eeuw mogelijk de oude Griekse en Romeinse teksten in grotere oplagen te verspreiden. Tezelf dertijd verschenen natuurwetenschappelijke geschriften in de volkstalen, waarbij men zich er terdege van bewust was dat de antieke traditie onontbeerlijk was als fundament voor verder onderzoek. Parallel hieraan nam, met het allereerst in Italië opkomende humanisme, de belangstelling voor natuur encyclopedieën toe.6 Al in 1476 publiceerde daarom bijvoor beeld Nicolas Jensen in Venetië de Naturalis historia van Gaius Plinius Secundus (ca. 24-79), in het Italiaans,7 en in 1475 drukte Johann Bämler in Augsburg het Buch der Natur (Buch von den natürlichen Dingen) van de hand van Konrad von
1. Apuleius Barbarus of Platonicus (Pseudo), Herbarium Apulei Platonici ad Marcum Agrippam, Rome: Johannes Philippus de Lignamine, vóór oktober 1483. Afm. 216 × 152 × 20 mm. Mettingen, DCL Inc 88, bl. 7r. Titelhoutsnede.
2. Apuleius Barbarus of Platonicus (Pseudo), Herbarium Apulei Platonici ad Marcum Agrippam. Mettingen, DCL Inc 88, bl. 18v-19r. Herba Pes Leonis en Herba Scelerata.
Het Herbarium Apulei Platonici ad Marcum Agrippam – het eerste gedrukte herbarium pictum Het misschien wel beroemdste incunabel onder de kruid boeken is Peter Schöffers in 1484 gedrukte Herbarius latinus,10 dat een jaar later werd gevolgd door zijn Gart der Gesundheit.11 Twee volkstalige uitgaven bevinden zich in de Liberna Collection, (zie ook verderop, afb. 8 en afb. 9). Beide werken gelden veelal als de eerste gedrukte plantenboeken en zijn dientengevolge het ‘schoolvoorbeeld’ voor dit type literatuur.12 Ouder evenwel, en daarmee het eerste geïllus treerde gedrukte boek dat uitsluitend over planten gaat, is het al eerder genoemde herbarium van Pseudo-Apuleius.13 Over deze Apuleius, de samensteller wiens naam eervol prijkt in de lauwerkrans in de titelhoutsnede (f. 7r), is niets bekend (afb. 1). Mogelijk schuilt achter Apuleius Platonicus de antie ke, Noord-Afrikaanse filosoof Lucius Apuleius Platonicus (tweede eeuw), maar waarschijnlijker lijkt dat de auteur een anonieme leerling was. Hij heeft zijn herbarium opgedragen aan de Romeinse veldheer Marcus Agrippa (eerste eeuw).14 Deze druk, opgezet als een soort geneesmiddelenlexicon voor artsen, bevat een beschrijving van 131 geneeskrachtige plan ten en heeft mogelijk de aanzet gegeven tot de uitgave van Schöffer.15 Hoewel de uitgave verscheen zonder vermelding van plaats of jaartal, laat zich aan de hand van de opdracht op zijn minst een terminus ante quem vaststellen. Van de editio princeps, die in Rome door de uitgever-drukker en pauselijke
beambte Johannes Philippus de Lignamine (1420-1493?) werd verzorgd, bestaan namelijk verscheidene varianten. De in de Liberna Collection bewaarde druk bevat op de eerste bladen (ff. 1r -4r) een opdracht aan kardinaal Francesco de Gonzaga (1444-1483) en is daarmee een van de twee bewaard gebleven exemplaren met de correcte schrijfwijze ‘Gonzaga’ en niet ‘Conzaga’.16 Na Gonzaga’s dood op 21 oktober 1483, werd het eerste katern vervangen door een opdracht aan kardinaal Giuliano della Rovere (1443-1513), zodat de eerste druk vóór oktober 1483 moet zijn verschenen.17 Het Herbarium Apulei is volgens een uniforme systematiek opgebouwd. Op de Griekse namen volgen de bijbehorende houtsneden met planten. Deze gaan, zoals Lignamine zelf in zijn toegevoegde voorwoord schrijft, terug op de illustraties van een uit de negende eeuw stammend manuscript in bezit van het klooster Monte Cassino (Codex Casinensis 97).18 Na elke houtsnede volgt een opsomming van alle bekende syno niemen in andere talen (nomina). De lijst van synoniemen strookt met de tijd van ontstaan in de laatantieke Oudheid.
55
2 | VROEGE GEDRUKTE HERBARIA | DE LIBERNA COLLECTION
Megenberg (1309-1374), de wegbereider van de Duitstalige natuurwetenschappelijke vakliteratuur.8 Deze grote belang stelling voor natuurwetenschappelijke teksten kwam in de vijftiende eeuw echter vooral tot uiting in compendia met een encyclopedisch karakter. Pas later ontwikkelden zich afzonderlijke specialismen met zelfstandige vakliteratuur.9 Toch nemen, ook onder de vakpublicaties waarmee in de incunabeltijd werd begonnen, de in planten en kruiden gespecialiseerde medisch-botanische werken al een bij zondere plaats in. Aan de hand van de vroege natuurwetenschappelijke drukken van de Liberna Collection – een Nederlandse privé verzameling, die zich sinds 2012 als permanente bruikleen in de Draiflessen Collection te Mettingen bevindt – gaat deze bijdrage in op de botanische plantenillustraties, te beginnen met het vroegste geïllustreerde gedrukte herba rium tot en met de groots opgezette plaatwerken van de zeventiende eeuw.
5. Leonhart Fuchs, De humani corporis fabrica, Tübingen: Ulrich Morhart, 1551. Afm. 164 × 110 × 35 mm. Mettingen, DCL W 664. Ottheinrich-boekband.