Mathilde Muze, Mythe, Mysterie
Lisette de Zoete
Inhoudsopgave
Inleiding
9
1. Kind van de liefde – Zeeland, 7 juli 1938 tot 9 november 1959 Cerila de Doelder Nella van Iperen – de Doelder 2. Amsterdam – 9 november 1959 tot 12 maart 1963 Margreet van der Meer 3. Willinks Muze – 12 maart 1963 tot 1971 Joop van Loon Rienus Roos 4. Het Fenomeen – 1971 tot april 1975 Fong-Leng Marte Röling Imca Marina 5. Afscheid van Mathilde – april 1975 tot 1977 Maria Heyboer Lotti Heyboer Adrian Stahlecker 6. Het Fregatschip – 1977 tot 7 juli 1977 Ger Lammens Joop van Loon 7. De Heilige Zeven – 7 juli 1977 tot 25 oktober 1977, 17:45 uur Joëtta Honnebier Rozetta Zeegers Fong-Leng ? Mysterie – 25 oktober 1977, 17:45 uur tot 25 oktober 1995 Peter R. De Vries ∞ Mythe – 25 oktober 1977, 17:45 uur tot ∞ Marjol Flore Louis van Beek Maurice Heerdink
13 23 31 39 41 49 67 73 81 109 113 119 127 161 165 179 201 227 241 261 277 291 301 307 327 331 355 361 371
Epiloog Dankwoord Bronnen Beeldverantwoording
373 375 378 381
7
8
Inleiding
‘Ik doe alleen wat ik mooi vind.’ Mathilde
Mathilde en ik hebben nooit gelijktijdig geleefd. Een half jaar na haar dood op 25 oktober 1977, ben ik geboren. Het moet ongetwijfeld tijdens een kunstgeschiedenisles op de middelbare school zijn geweest dat ik voor het eerst over Mathilde hoorde. Juist omdat ik het exacte moment niet meer weet, vloeit haar essentie tijdloos en vrij over in mijn vroegste herinneringen. Mathilde mengt zich in mijn verbeelding grenzeloos met Doornroosje. Wanneer ik als kind met mijn ouders de Efteling bezoek, raak ik niet uitgekeken op haar sneeuwwitte huid, haar lange blonde haren en haar oneindige wimpers. Zowel de schoonheid als de mysterieuze en duistere dramatiek van de schone slaapster raken mij in de kern. In de jaren 90 groeit vanuit verwondering en bewondering mijn fascinatie voor excentrieke, iconische dames die nergens bij horen. Ongrijpbaar en veelal onbegrepen. Kwetsbaar en tegelijkertijd vol oerkracht. Bewust en doelgericht. Marilyn Monroe. Kate Bush. Nina Hagen. Tori Amos. Ook Mathilde wordt een steeds grotere bron van inspiratie. Wegdromend ver voorbij de ramen van mijn zolderkamer, op dat moment mijn uitzicht op de wereld, voel ik dat deze vrouwen uitstralen wat ik in die tijd nodig heb om te zien: vrijheid. Wanneer ik begin 21ste eeuw aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht studeer, komt Mathilde gevoelsmatig voor mij nog dichterbij. Haar uitspraak ‘Ik doe alleen wat ik mooi vind’, ervaar ik als een vanzelfsprekendheid. Ik zoek én vind de schoonheid, essentie en mijn vrijheid in de kunst. Ik raak gefascineerd door de vraag hoe ik mezelf zo zuiver mogelijk kan uiten. Hoe bereik ik de ultieme creatie die mijn innerlijk weerspiegelt? In 2003 studeer ik af op het onderwerp ‘kunstenaarsdagboeken’. De onzichtbare grens tussen waar het persoonlijke leven vervloeit tot kunst, fascineert mij mateloos. In Mathilde zie ik een ultieme creatie. Zij verhief zichzélf tot Levend Kunstwerk. In haar uitingen ging zij mijns inziens zo dicht naar de kern, dat zij zichzelf daardoor leek te overstijgen. Daar waar Mathilde overduidelijk aardse beslommeringen en de beperkingen van het mens-zijn oversteeg, raakte zij het etherische. Zij was de kunst. Rond 2001 begint mijn bewuste zoektocht naar Mathilde. Ik verzamel boeken en artikelen waarin zij wordt aangehaald. Bij Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid bestel ik een dvd met het spraakmakende TV Privé-interview dat Henk van der Meijden in 1977 had met Het Fenomeen. Ik bezoek Antiekcentrum De Looier in Amsterdam en maak foto’s van Mathildes Fong-Leng-creatie die daar toen nog opgesteld stond. Bij een antiquair duik ik een handgeschreven brief van Mathilde op. Maar des te meer bronnen ik vind, des te meer vragen er in mij groeien. Hoe was zij? Wat vormde haar? Tot in hoeverre was de manier waarop zij zichzelf oversteeg misschien ook een vlucht? Was zij werkelijk vrij in haar vorm die voor mij op dat moment de ultieme creatie illustreerde?
Links: Mathilde in 1977.
9
Boven: Mathilde als baby. Onder: De inschrijving in het Bevolkingsregister van Terneuzen.
1. Kind van de liefde Zeeland, 7 juli 1938 tot 9 november 1959
‘Dem Reinen ist alles rein’ Titus 1: 15 (Nieuwe Testament)
Het is de zevende van de zevende. Op die datum wordt in 1938 in Terneuzen te Zeeuws Vlaanderen het eerste kind geboren van Pierre Jean Baptiste de Doelder (Terneuzen * 5/8/1908, † Vlissingen 22/10/1968) en Elisabeth Adriana Cové (Zaamslag * 9/8/1907, † Middelburg 3/1/2003). Een meisje. Zij krijgt de namen Mathilda Maria Theodora, vernoemd naar Mathilda Sophia Maria Bauwens, haar oma van vaders kant. In haar jeugd is haar roepnaam Tilly. Al jong staat zij bekend als Tilly uit Terneuzen. Later werd Mathilde haar roepnaam. Voor zover bekend is de naam Mathilda nooit gebruikt. Volgens de Chinese astrologie is haar geboortejaar 1938, het jaar van de Tijger. Daarover zegt Mathilde later dat zij dat een zeer romantische gedachte vindt. Op wat zij in zichzelf van de tijger herkent, antwoordt zij: ’Nou, ik denk als eerste aan alang-alang, het hoge gras. Dus tirailleursgewijs dingen benaderen. Ja, dat doe ik wel. Soms ook rechtstreeks aanvallen natuurlijk, en dan weer even reculer pour mieux sauter.’ Na Mathilde worden nog vier meisjes geboren. Neeltje Cerila Maria (Nella) in 1940, Maria Adriana in 1941, Adriana in 1944 en Cerila in 1949. Mathilde is naar eigen zeggen de enige die Rooms Katholiek is gedoopt. Later in haar leven verkondigt ze dat haar zusjes door haar moeder direct na hun geboorte met opzet protestants zijn gedoopt, dit om haar vader dwars te zitten. ‘Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen’, citeert ze een spreekwoord als ze tijdens een interview in 1977 over het huwelijk van haar ouders praat. Vader is Rooms Katholiek, moeder Nederlands Hervormd. Zij trouwen op 27 juni 1938 in Terneuzen. Pierre Jean Baptiste de Doelder is dan 29, Elisabeth Adriana Cové 30 jaar. Volgens Mathilde kwam haar vader aan wal, maakte hij avances naar haar moeder en was zij zelf daarvan het fenomenale gevolg. Mathilde: ‘Ik was een kind van de liefde. Maar dat betekende in die tijd voor mijn moeder een schande. Ze moest met de handschoen trouwen.’ Deze manier van trouwen waarbij een van de partners niet aanwezig kan zijn bij de huwelijkssluiting, gebeurde volgens Mathilde omdat haar vader op zee was. Maar de huwelijksakte uit 1938 geeft aan dat de huwelijksvoltrekking niet in het gemeentehuis kon plaatsvinden ‘wegens ziekte der bruid’. Ruim een week na de huwelijksdag wordt het kind van de liefde geboren. Vlak hierna vertrekt Pierre Jean Baptiste de Doelder voor een langere periode naar Singapore. Het verhaal gaat dat hij Mathilde pas na een aantal jaar voor het eerst zag en zei: ‘Wat een lelijk kind.’ ‘Dat stelt niets voor, mijn vader vaart op een véél groter’, zegt de kleine Mathilde trots tegen haar vriendinnetjes als ze naar de schepen kijken die op de Schelde voorbijvaren. Pierre Jean Baptiste de Doelder is hoofdwerktuigkundige bij Shell. Zijn leven is met de zee verbonden, evenals dat van zijn voorvaderen. Hij vaart de hele wereld over.
13
Linksboven: Het schip waarop Mathildes vader voer. Rechtsboven: Mathilde en haar moeder Elisabeth Adriana de Doelder – CovÊ. Linksonder en rechtsonder: Mathilde met haar oom Francois Andreas de Doelder in de Grenulaan te Terneuzen.
14
Niet alleen Mathildes gemis van haar vader is groots, ook haar bewondering voor hem. Ze fantaseert veel over hem als hij weg is. ‘Soms kwam hij pas na drie jaar thuis. (…) Ik droomde hem een Vliegende Hollander, een kapitein Nemo.’ Als hij thuiskomt neemt hij voor zijn vrouw en dochters veel cadeaus mee. Slangenleren tassen, goud, beeldjes van jade en ivoor, Wajangpoppen, kamferkisten. ‘Wel, mijn papa was altijd op zee, drie jaar, later twee jaar’, aldus Mathilde. ‘Als hij terugkwam, dat vond ik gewéldig. Een prachtig uniform met veel goud. En zeer veel cadeaus natuurlijk om zijn schuldgevoelens wat te dempen. Dus dat was heel prettig.’ Alhoewel Mathilde op latere leeftijd toegeeft verstandelijk beter te weten, stelt zij dat doordat haar vader haar overlaadde met cadeaus, bij haar al jong de mening ontstond dat elk woord dat men zegt over liefde en trouw, onderstreept moet worden door daden. Daden in de vorm van cadeaus en aandacht. Dit is niet de enige manier waarop Mathilde aandacht verlangt. De buurvrouw van het gezin is naaister en maakt prachtige jurken van de kleurrijke brokaten stoffen die vader van zijn verre reizen meeneemt. Mathilde is zeer perfectionistisch en weet altijd tot in detail hoe ze haar jurk wil hebben. Achteraf blijkt er vaak iets niet naar haar zin en staat ze erop dat het veranderd wordt. ‘Als kind al had ik een voorliefde voor Byzantijnse pracht. Ik was al vroeg uit op uiterlijk vertoon, op een Bourgondische, overdadige pracht en praal’, zegt De Zeeuwse Muze. Ze meent in haar ouderlijk huis de meest excentrieke te zijn geweest. ‘Kind ga je zo de straat op?’, vraagt haar moeder regelmatig, waarop Mathilde stellig antwoordt: ‘Ja mama, ík wel.’ Mathilde gaat ervan uit dat haar moeder haar zag als een koekoeksjong. Over haar jongere zusjes zegt ze: ‘Die anderen zijn meer volgens het geijkte patroon.’ Joke Beeldens, jeugdvriendin van Mathildes zus Adriana, komt in Mathildes jeugd wel eens over de vloer bij het gezin. ‘De meiden vonden het prachtig dat Mathilde altijd zo bezig was met haar uiterlijk’, weet ze nog. ‘Daarin was ze een enorme einzelgänger.’ Daarentegen staat Mathilde ook in die tijd maar al te graag in de belangstelling. ‘Ik ben altijd op mooie kleren gesteld geweest. Met m’n zusjes kocht ik vroeger in Knokke en Gent. Ik vind het leuk als de mensen naar me kijken. Soms een beetje vervelend, maar het zou nog vervelender zijn als ze niet zouden kijken.’ ‘Ik heb mijn moeder altijd als een concurrente beschouwd’, zegt Mathilde op een ander moment. ‘Ik bewonderde mijn vader enorm, wilde zelf de zee op. Het was altijd: wie heeft er het mooiste cadeautje gekregen, moeder of ik?’ Ze spreekt buitengewoon koel over haar moeder: ‘Ik heb haar nooit gekend. Ze bestaat niet voor mij. Het mens heeft mij als kind al vernederd door mij weg te geven.’ Mathildes verhaal over haar jeugd, waarvan de inhoud tot op het heden door haar familie wordt ontkend, begint er al mee dat zij bij de geboorte niet gewenst zou zijn. ‘Dat mijn moeder mij kreeg toen mijn vader na een vluchtig bezoekje aan de wal met haar naar bed is geweest, is nog tot daaraantoe. Maar ik was daarna nog steeds niet gewenst’, beweert Mathilde vooral in de laatste jaren van haar leven veelvuldig. ‘Mijn moeder moest trouwen nadat het allemaal niet langer verborgen kon worden gehouden voor de buitenwereld.’ Vervolgens zou zij zijn weggegeven toen ze twee weken oud was. ‘Ze wilde mijn vader zien, die was in Rotterdam of Curaçao, dat weet ik niet zo goed. Daar wilde ze naartoe reizen en ik werd zolang uitgeleend.’ Mathilde zou door haar moeder naar de nonnetjes in Sint Jansteen zijn gebracht. Daarna zou ze bij ‘oom Frans’ en zijn vrouw aan de haven van Terneuzen hebben gewoond. Deze Francois Andreas de Doelder is een broer van haar vader en even-
15
48
3. Willinks Muze 12 maart 1963 tot 1971 ‘Toen hij dat schilderij opzette, zag ik hoe hij mijn gezicht opbouwde. Eerst waren het uitgewaaierde vegen. Alsof ik langzamerhand als lijk uit elkaar viel. Ik moest denken aan dat verhaal van Edgar Allen Poe: die man die door hypnose een lijk in leven houdt, dan verzwakt de hypnotische kracht en het lijk smelt uiteen in klodders lichaam. Ik heb erbij gehuild, maar toen werd het mooi.’ Mathilde
Albert Carel Willink (*7/3/1900 - †19/10/1983) is schilder en noemt zichzelf liever fantastisch realist dan magisch realist. Het woord magisch vindt hij niet passend. Het bevat een geheimzinnigheid waarvan volgens hem in zijn werk geen sprake is. Zijn werk behoort tot het imaginair realisme. Willink schildert zo realistisch mogelijk de werkelijkheid vanuit de verbeelding. Hij wordt ook wel de schilder van de dreigende ramp genoemd. Veelal schildert hij verlaten en vervallen landschappen, lege straten, klassieke architectuur en beelden van vooral Griekse goden. Donkere wolkenluchten met dramatisch gevormde wolken typeren zijn werk. Op veel van zijn schilderijen portretteert Willink zijn vrouwen. Op het moment dat de schilder Mathilde ontmoet, heeft hij al een heel leven en twee huwelijken achter zich. In 1926 trouwde hij met Mies van der Meulen. Hij noemde het een moderne relatie. Mies werkte als onderwijzeres en onderhield de schilderende Willink. Hun huwelijk eindigde na twee jaar toen Mies verliefd werd op een ander. Willinks tweede echtgenote was Wilma Henriëtte Johanna Jeuken. Dit huwelijk duurde 35 jaar, volgens Willink was het een evenwichtige relatie. Hij herinnert zich uit deze periode vooral de rust en overgave aan zijn werk, de regelmaat en productiviteit. ‘Ik beleefde niet zoveel en Wilma niet met mij. Dertig jaar huwelijk lijkt weggedeind in een verleden dat mij, de observator, niettemin een ongekende picturale voldoening heeft gegeven’, schrijft hij in zijn boek Willinks Waarheid. Op 25 april 1960 overleed Wilma Jeuken op 55-jarige leeftijd aan een hersenbloeding. ‘U kiest niet de leukste van mijn dochters’, schijnt Mathildes moeder tegen Willink te hebben gezegd toen hij haar van het voorgenomen huwelijk op de hoogte bracht. Ook de vriendinnen van zijn net overleden vrouw Wilma geven hem het advies niet met Mathilde in zee te gaan. Ondanks deze waarschuwingen laat Willink Mathilde toe in zijn leven. Op dat moment zegt hij over haar: ’Mathilde past in deze tijd van mijn leven. Ze verschilt essentieel met Wilma. Wilma was meer een kameraad. Mathilde is een mooi speelding. Het jeugdige, de enigszins roekeloze manier van zich in ‘t leven storten trekt me in haar. Ze is ook wat onverschillig. Ik houd niet van vrouwen met een kalm temperament. Mijn Mathilde heeft geen innerlijke moeilijkheden en daar ben ik erg blij om. Ik wil haar tegen alle eventualiteiten beschermen’. Ook stelt hij: ‘Het kind in Mathilde houdt mij jong.’ De verklaring die Willink later, na de echtscheiding, geeft is dat hij vrouwelijk gezelschap nodig heeft. Hij noemt dit achteraf gezien ‘de enige en voor hem
49
Carel Willink gefotografeerd door zijn muze Mathilde.
meest logische verklaring’. Mathilde zelf vertelt nog tijdens hun huwelijk over haar intenties: ‘Toen ik met Willink trouwde, waren er een heleboel die dachten, nou nou, dat is er zo een die zijn geld opmaakt en er dan vandoor gaat. Maar dan hebben ze me toch flink onderschat. Trouwens Willink wist wel wat voor vlees hij in de kuip had. Die mensen beginnen nu bij te draaien.’ Met Willink heeft Mathilde naar eigen beleving een relatie op ‘geniaal en geestelijk niveau’. In interviews laat ze duidelijk blijken dat ze graag samen wil zijn met iemand die een persoonlijkheid is: ‘Ik wil een oudere man die óf rijk óf beroemd is. Niet iemand die je helemaal moet bijstaan, waarmee je lief en leed moet delen. Ik hou niet van leed.’ Willink zegt hierover: ‘Ze wil niet met een jongeman een nieuw leven opbouwen. Mijn overleden vrouw Wilma heeft dat wel met mij gedaan. Ze had geen idee hoe ver mijn talent reikte. Ze heeft een moeilijk leven met mij gehad, de oorlogsjaren, en later toen we van portretten moesten leven omdat mijn andere werk niet belangrijk werd geacht’ en ‘In de tijd dat ik Wilma leerde kennen, had ik een figuur als Mathilde niet kunnen verdragen. En Mathilde had mij niet geaccepteerd. Ik was een arme slover, ik was niks. Ik denk dat ik Mathilde toen maar een wonderlijk geval had gevonden.’ Mathilde stelt: ‘Ik heb sterke mannen nodig, die zichzelf al gemaakt hebben tot een krachtige persoonlijkheid. Slechts uit hun kracht kan ik de kracht putten mezelf te worden’ en ‘Als twee mannen vechten, hebben de meeste vrouwen de neiging naar de verliezer te lopen. Die kunnen ze bemoederen. Ik kan dat niet. Ik wil me dan meten met de overwinnaar (…) Ik voel daar niets voor, voor een knus gezinsleven. (…) Ik geloof niet in bemoederen. Bemoederen is gewoon machtswellust. Kijk, als een vrouw met een man trouwt, is de eerste gedachte al: “Ik ga die man veranderen.” Nou, die man gaat naar zijn werk, komt thuis en dan is zij daar, ze kookt, ze zorgt voor hem en vooral als hij ziek is, dat is heerlijk, dan kan zij zorgen, ja. Dus die héle doodgewone vrouwen, díe hebben de macht. Díe weten hoe het moet. Ik ben veel te open, veel te eerlijk, wat ik mooi vind laat ik allemaal duidelijk zien. Ik sta er niet bij stil, maar anderen praten er wel eens over, dat schijnt nogal hard aan te komen.’ Het harde, reële wereldbeeld van Willink boeit haar. In zijn werk vond zij zichzelf, stelt ze later. ‘Bij Willink hoef ik me niet anders voor te doen dan ik ben. Hij kijkt zo door me heen. Vreselijk fijn jezelf te kunnen zijn.’ Ook stelt zij: ‘Hij heeft alle problemen overwonnen. Hij heeft mij geaccepteerd en heeft nooit geprobeerd me te hervormen. (…) Ik hoop dat ik net zo als Willink word, zo’n persoonlijkheid, Ja, ik ben volkomen gelukkig met hem!’ Mathilde gaat ervoor: ‘Als ik met iemand een relatie aanga, wie het ook is, dan sta ik er niet honderd maar duizend procent achter, en ga ik wel degelijk met de ander om. Ik ben zelfs bereid een tweede rol te spelen (…) Ik ben van mening, kijk, Willink is een kunstenaar. Waar moet zijn eerste hartstocht en zijn eerste liefde naartoe gaan? Naar zijn werk. Anders is het werk niet goed, ja. Dus, ik vind, je moet dan een persoonlijkheid zijn die zich daarnaast volledig handhaaft maar de ander de vrijheid moet gunnen om dat werk te doen. (…) Ik ga ervan uit dat je de man van wie je houdt vrij moet laten zijn in zijn liefde voor zijn werk of datgene dat hij graag wil creëren. Ik kom op de tweede plaats.’ Mathilde staat achter haar man, maar kiest niet zomaar een man om achter te staan. In zijn schaduw betekent tevens in het licht. Achter Willink betekent, naast grote liefde en devotie, ook voor haar een plek op de voorgrond. De kunstenaar en zijn muze. Willink en Mathilde. Mathilde en Willink.
51
Mathilde als stewardess. De foto is door Mathilde gesigneerd en aan haar jongste zus Cerila (Sammy) gestuurd. Rechts: Mathilde en haar collega’s bij KLM.
57
118
Ontmoeting met Imca Marina In mijn allereerste droom over Mathilde zit ik samen met haar in een kleine kamer, wachtend op een boot die zal binnenkomen in de haven. Daarna volgt een droom die zich steeds herhaalt. Ik zie Mathilde bij haar graf. Sierlijk draait ze rond, gehuld in flonkerende wolken van transparant goud en parelmoer, terwijl haar creatie zowel monumentaal als gracieus vloeiend meebeweegt. Ze kijkt mij onafgebroken aan. Dan wijst ze iets aan. Niet met één vinger maar met haar hele hand, de palm naar boven, alsof ze mij iets presenteert. Het is voorjaar 2003. Vanwege de zich almaar repeterende droom besluit ik naar begraafplaats Westgaarde te gaan. Na even bij haar graf te hebben gestaan, ga ik er vlakbij zitten, op een houten bankje. Vanaf het bankje kijk ik naar haar graf. Waar zij mij in mijn droom herhalend iets aanwees, vond ik niets essentieels. Een takje, een verdord herfstblad. Ik vraag me af of het niet raar is dat ik me door een droom naar deze plek heb laten sturen. Tegelijkertijd zegt mijn intuïtie dat ik nog even moet wachten. Ineens komt op het pad vlakbij een wagentje aan rijden. Er stapt een medewerker van Westgaarde uit. Wanneer hij mij passeert, knikt hij vriendelijk en loopt rechtstreeks door naar Mathildes graf. Mijn hart bonkt terwijl de tijd stil lijkt te staan. Het voelt alsof ik in een toneelstuk ben beland, de dingen volgen zich op zoals het hoort, met mijn droom als script. De medewerker staat bij Mathildes graf, lijkt daar iets te doen en loopt weer weg. In het voorbijgaan groet hij mij opnieuw. Ik loop nogmaals naar haar graf. En daar, op de plek waar net nog ‘niets’ was, exact op de plek die zij mij in mijn dromen aanwees, staat nu een donkergroen bordje met daarop de vraag of een eventuele bezoeker zich wil melden bij de administratie. De dame bij de administratie vraagt mij of ik familie van desbetreffende persoon ben of haar gekend heb. ‘Nee…’ antwoord ik. ‘Nee… Maar ze fascineert mij en uit respect kwam ik hier langs.’ De vrouw loopt naar achter en komt terug met een dik pak administratie en de mededeling dat het graf geruimd gaat worden. Westgaarde kan de rechthebbende niet meer traceren. Ik noteer wat namen en nummers en beloof het een en ander uit te zoeken. Wetend dat Imca Marina een goede vriendin van Mathilde was, bel ik haar. Het is het begin van ons contact. Ruim tien jaar na ons eerste telefoongesprek, rijd ik richting Midwolda. Groningen hult zich die dag in onstuimige, grafietgrijze wolken. Voorafgaand aan mijn bezoek vind ik verschillende artikelen waaruit blijkt wat Mathilde vond bij Imca: rust. ‘Zal ik een pot thee voor je zetten?’, vraagt de zangeres, als ik eenmaal bij haar in haar woonkeuken zit. ‘Verse mint met citroenmelisse? Eigen oogst. Heerlijk, daar word je blij van.’ Met een lach voegt ze eraan toe: ‘Ik ben een oude kruidenheks hoor.’ Al pratend over De Zeeuwse Muze besluit ik Imca het voorval met de vaas bij Cerila te vertellen. Imca luistert aandachtig. Exact op het moment wanneer ik zeg dat de vaas op de grond kletterde, worden we tot onze grote verbazing opgeschrikt door luid glasgerinkel. ‘Mijn goden,…’, reageert Imca. We staan op om samen te gaan kijken wat er gebeurd is. In de gang voelen we een ijskoude wind langs de kier van een deur waaien. Een raam in de kelder ligt in duizenden stukjes op de grond. ‘Dingen gebeuren. Er is wel een reden voor, maar dit is geen toeval’, zegt Imca wanneer we ons weer in de warme, knusse keuken bevinden. Terwijl ze de kruiden voor onze thee bij elkaar pakt draait ze zich om, kijkt mij doordringend aan en zegt: ‘Het valt ons toe.’
119
176
177
178
Ontmoeting met Adrian Stahlecker Op een grijzige lentedag waarop de zon maar niet doorbreekt en de lucht drukkend aanvoelt, zit ik in de trein naar Rijswijk. Het is april 2014. Adrian Stahlecker heeft mij uitgenodigd bij de opening van zijn expositie in de Bibliotheek aan de Vliet. Voorafgaand geeft hij een lezing. Het is druk. Als je langs zijn werk loopt, vallen direct de ogen op die hij schildert. Ze kijken je doordringend en tegelijkertijd vervreemdend aan. Adrian schilderde altijd al dit soort ogen, al ver voordat hij Mathilde ontmoette, maar ik begrijp zijn fascinatie voor haar. Tijdens zijn lezing spreekt Adrian Stahlecker ook over Mathilde. Hij ontmoette haar na de breuk met Willink, in een periode waarin Mathilde eenzaam, enigszins destructief en losgeslagen was. Zij hadden een kortstondige liefdesrelatie. Hij weet niet exact wat hen aan elkaar bond, maar in die tijd waren zij wel ergens hetzelfde, allebei een beetje immoreel, vertelt hij aan het publiek. Na de lezing loop ik op hem af. Met: ‘Ik ben Lisette, van Mathilde’, stel ik me aan hem voor. Ter plekke maken we een afspraak om langer over De Muze te praten. Adrian laat mij zeer gastvrij weten dat ik meer dan welkom ben. Niet lang daarna reis ik naar Den Haag.
Mathilde gefotografeerd door Adrian Stahlecker als studie voor een portret.
Adrian is geboren in 1937. Hij is kunstenaar en schrijver van bijna twintig boeken over Duitsland, de oorlog, films en sterren van de vijftiger jaren, waaronder Marlene Dietrich en Romy Schneider. Een groots verhalenverteller met een geweldig geheugen. Daarnaast is hij ook galerie- en restauranteigenaar. In zijn boek Schilderswijk en Society uit 2006 beschrijft hij gedetailleerd hoe Mathilde er bij hun eerste echte ontmoeting uitzag: ‘Ze droeg een groene lederen robe met een gouden bladerenmotief met een decolleté tot haar navel. Vanuit haar middel liep de rok wijd uit. Het geheel deed denken aan de weelderige kleding van koningin Elisabeth I van Engeland. Haar houding was dan ook zonder twijfel koninklijk te noemen. Het gezicht was bleek en transparant met aan de slapen een gloed van onderhuidse blauwe adertjes. De wenkbrauwen waren afgeschoren en vervangen door twee dunne gele strepen die ook de felrood gestifte sensuele mond omlijnden. De grijsgroene ogen waren niet groot maar omdat ze aan de binnenkant van het ooglid en enkele millimeters daaronder witte schmink had aangebracht, leken ze echter groter. Daaronder had ze zwarte potloodstrepen getrokken waaraan kunstig een woud van valse oogharen was geplakt. De ogen waren omringd door een regenboog van kleuren die van rood tot blauw, geel en paars liepen en hadden de vorm van de vleugels van een vlinder. Haar dikke blonde lokken waren in een Gretchenkapsel gevlochten en opgerold tot over haar oren. […] Met haar brede schouders en statige houding maakte ze de indruk van een Walküre uit de Germaanse mythologie die op het punt stond de gevallen strijders op snelle paarden naar het Walhalla te leiden.’
179
226
Ontmoeting met Ger Lammens Het is de zevende van de zevende: Mathildes geboortedag. Reden voor Ger Lammens en mij ritueel op deze dag af te spreken. Ger, destijds roddeljournalist, was een goede vriend van Mathilde. Na een lange, uitgebreide mailwisseling over Het Fenomeen, ontmoeten we elkaar in Hoofddorp. ‘Het rare is dat jij, sinds jij me jouw mail stuurde, helemaal in mijn systeem zit. Merkwaardig, een soort Mathilde-sfeer’, schrijft hij mij mysterieus in een van zijn eerste mails. ‘Jouw haar… dat knotje met dat krulletje… Jij móet kijken naar Vertigo!’, zegt hij zodra hij mij ziet. Samen met Mathilde keek hij veelvuldig naar de spannende films en duister romantische thema’s van Hitchcock. Hij attendeert op een sleutelscène waarin de hoofdrolspeelster naar een schilderij kijkt waarop een overleden vrouw geportretteerd staat, met haar haar net als het mijne in een knotje. ‘Alles lijkt met jou te maken te hebben, vandaar dat ik iets zeg over jouw haar. Cirkels, the circle of life... Toeval bestaat absoluut niet.’
227
228
Ger Lammens ‘Ze slokte je op’
“Ik kende Mathilde al enkele jaren maar de laatste twee jaar van haar leven waren we closer. Als broer en zus, maar dan net iets meer. Voordat ik bij Weekend ging werken, had ik een eigen blad, Mediamiek. Ik moest toen vaak naar feestjes. Ergens in 1974 zat ik, een jongetje van net twintig, in een nachtclub, afgezonderd bij een open haard. Ineens sloop Mathilde naar mij toe. Ze zei: ‘Zo, het noodlot heeft ons aan elkander vastgeklonken.’ Ik keek in haar ogen. Het haardvuur leek haar gezicht te omlijsten. ‘Zie je het nu?’, vroeg ze. Ik zag haar gezicht veranderen in een doodshoofd. Ik werd er beroerd van. Daarna gebeurde het, de magie. Alles klopte. We kenden dezelfde boeken, muziek, kunst, noem maar op. Vanaf dat moment waren we van elkaar in de ban. Fregatschip Mathilde hield niet zo van feestjes. Beroepshalve moest ik erheen. Soms ging ze mee. Lachend zei ze: ‘Gerárd, als jij nou eerst naar binnengaat, dan komt Het Fregatschip achter je aan en kan dan alles voor jou opvangen.’ Ze hield mij scherp. Als ik bij een feestje te lang bleef hangen, zei ze dat dat niet sjiek was. Zij was relativerend. Als je met iets zat zei ze: ‘Ach, Gérard, wat heb je eraan’. Ze bezigde ook ‘de theorie van het omkeerbare’. Toen mij op een feestje gezegd werd dat ik een mooi jasje aan had, zei Mathilde dat dat betekende dat ik een nieuw jasje moest kopen. Zij draaide de dingen om. Geen luie pop Ik was met Mathilde bij het Sinterklaasfeest bij mijn oudste zus thuis. Op een gegeven moment dacht ik dat zij dit vast burgerlijk zou vinden. In de auto terug was ze stil. Ik vroeg haar of ze het gezellig had gevonden. ‘Ik vond het fantáaastisch!’, zei ze. Toen dacht ik: Tsja, ik heb haar
weer onderschat. Ze zat in haar gewaad met de kinderen eromheen, pepernoten, bitterballen. Als wij ergens een kaasplankje kregen, vonden mensen dat burgerlijk. Zij vond dat juist heerlijk. Ze hielp ook mee met het optuigen van de kerstboom, dat soort dingen. Zij was niet elitair. Ze was een keer bij ons in Blaricum. Mijn zusje stond af te wassen. Mathilde hing op de bank. Mijn zusje werd pissig omdat zij daar in haar eentje stond te werken. Mathilde zei direct: ‘Oh, kom maar, ik zal wel even de bordjes doen’, waarop ze zingend ging afwassen. Iedereen dacht dat het een luie pop was. Dat was ze helemaal niet. Neergedaald Toen ze voor het eerst bij ons in Blaricum was, kwam mijn vader laat in de avond thuis. ‘Oh, je papaaa! Wat leuk!’, zei ze. Vervolgens ging ze met haar gouden jurk op de trap zitten en werd beschenen door een lamp van buiten. Mijn vader, theoloog en hoogleraar communicatie, kwam binnen en schrok van die onverwachte verschijning. ‘Wat leuk, doctor Lammens, om u te ontmoeten!’, zei ze. Later vertelde mijn vader: ‘Ik wist niet wat ik zag, het leek wel of de engel Gabriël op aarde was neergedaald. Ze zat daar op de trap als een verlicht wezen.’ Hij moest er hartelijk om lachen. Daarna hadden we geregeld boeiende gesprekken in zijn studeerkamer. Soms gingen onze discussies door tot in het holst van de nacht. Pa was gek op haar. Ze wist zoveel, ze was voor hem een heerlijke gesprekspartner. Helemaal gek Regelmatig was Mathilde bij ons. Ze wilde de hectiek van de stad ontvluchten. Soms kwam ze diep in de nacht aan, stond er een ronkende taxi voor de deur en vroeg ze of ik even wilde afrekenen. Vaak liep dat in de honderden guldens, want dan
Mathilde en Ger Lammens in de serre van het huis aan de Weteringschans, gefotografeerd door Fred Heyn.
Mathilde in haar eigen galerie.
260
7. De Heilige Zeven 7 juli 1977 tot 25 oktober 1977, 17:45 uur ‘Malo mori quam foedari’ Mathilde
‘Allemaal zevens, dit wordt een heilig jaar!’, roept De Muze enthousiast tegen Ger Lammens. Het is de zevende van de zevende, 1977. De zeven: Mathildes geluksgetal. De zevende van de zevende: de dag van haar geboortedag, haar verjaardag. Over hoe zij het in deze periode van haar leven allemaal volhoudt, zegt ze in gesprek met Karel Prior: ‘Oh, ik vind mijzelf fantáaastisch! Ja, ik vind dat ik mijzelf prachtig gehandhaafd heb. Dus, de vaderlandse leuze “Ik zal handhaven”, dat heb ik nu al reeds bewezen. En het Luctor et Emergo ook, van Zeeuws Vlaanderen. En “Hebt u naasten lief als u zelf”: je moet dus eerst van jezelf leren houden kun je je met andere mensen bemoeien. Dat is toch prachtig oudtestamentisch? Mathilde leeft in die tijd overal en nergens. ‘Ze vertrouwde mensen zeer en was er totaal niet op bedacht dat iemand haar misschien wel wat zou kunnen aandoen. Ze liet zich altijd door alles en iedereen meenemen’, aldus Danny Hartmann van Rijnenburg. Aan menig journalist vertelt Het Lopende Kunstwerk hoe vrienden en bekenden Het Monument in stand houden. Overal wordt ze uitgenodigd. Wat betreft eten hoeft zij naar eigen zeggen alleen maar op de lijn te letten. ‘Amsterdam onderhoudt mij’, zegt zij in deze periode veelvuldig. De sinds TV Privé landelijk bekende muze bekroont zichzelf tot Nationaal Fenomeen en is van mening dat zij door Nederland onderhouden mag worden wanneer haar bestaan in gevaar dreigt te komen. Mág, niet moet, want het is een voorrecht haar te onderhouden. Aan Karel Prior vertelt zij op de radio dat ze hoopt de creaties van Fong-Leng te mogen blijven dragen. Ze verbetert zichzelf direct en vervolgt: ‘Trouwens, te mogen dragen, dat wil ik en dat móet gebeuren, anders moet Nederland maar een kwartje storten, als het in gevaar komt.’ Haar woorden zijn doordrongen van de zelfspot die de nuchtere Zeeuwse kenmerkt. Ze eindigen zoals zo dikwijls in haar luid schaterende lach. Hoelang kan Mathilde zichzelf in stand houden zonder een stap terug te doen? Al is het sinds de scheiding niet meer een vanzelfsprekendheid dat Het Monument zal handhaven, toch uit ze zich in de media immer standvastig als het om haar wijze van verschijnen gaat. Maar er lijkt ook enige ruimte te ontstaan voor nieuwe wegen. Woensdag 31 augustus 1977 staan er foto’s van een prachtig fotomodel in De Telegraaf met de kop: Wie, o wie is zij? In beeld een relatief sober opgemaakte Mathilde met haar haar, zonder extra haarstukken, klassiek in een knot. Het plan is dat Mathilde zes modeshows loopt voor ontwerper Ronald van Egmond. ‘Mathilde showt bontmode... zonder krijgskleuren’, staat er in grote letters bij het artikel. Op 2 september zal ze de eerste modeshow lopen in het Singermuseum in Laren. Daarna staan er nog twee modeshows gepland: 4 september bij Galerie Kamp in Amsterdam en 5 september bij Galerie Nieuwe Weg in Doorn.
261
320
321