Verstoten uit het paradijs

Page 1


Opgedragen aan Jan van Geemert (1876-1949) en Joop van Geemert (1917-1973)


ko van geemert

VERSTOTEN UIT HET

PARADIJS jakarta, bandung en surabaya door de ogen van schrijvers

Met een inleiding van John Jansen van Galen


Tijdlijn

Nederlands-Indië/Indonesië 1512-2021

1512 1602 1617 1619 1799 1807

Portugezen gaan als eerste Europeanen aan land Oprichting Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) J P Coen, gouverneur-generaal (tot 1623) Batavia centrale vestiging van de VOC Faillissement VOC Koning Lodewijk Napoleon benoemt Daendels tot gouverneur-generaal (tot 1811) 1816 Nederlandsch-Indië officieel kolonie 1860 Eduard Douwes Dekker/Multatuli publiceert Max Havelaar 1904 Gouverneur-generaal Van Heutsz (tot 1909) 1942 Japanse bezetting 1945/1946 Capitulatie Japan: 15 augustus ‘45 / Onafhankelijkheidsverklaring: 17 augustus ‘45 / Soekarno eerste president / Bersiap-periode: ’45-‘46 1947 Eerste Politionele Actie: 21 juli - 5 augustus ‘47 1948/1949 Tweede Politionele Actie: 19 december ‘48 - 5 januari ’49 / Soevereiniteitsoverdracht: 27 december ‘49 1962/1963 Overdracht Nieuw-Guinea aan Indonesië 1968 Aftreden president Soekarno 1968-1998 President Soeharto 1998-1999 President Habibie 1999-2001 President Wahid 2001-2004 President Soekarnoputri 2004-2014 President Yydhoyono 2014-heden President Joko Widodo 2020 Koning Willem-Alexander en koningin Máxima brengen een staatsbezoek aan Indonesië (10-13 maart); de koning biedt als eerste Nederlandse staatshoofd Indonesië excuses aan voor Nederlandse ‘geweldsontsporingen’ / Multatulijaar (honderdste geboortejaar) 2021 Verwachte afronding van het grootschalig onderzoek Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950, naar de ‘aard, omvang en oorzaken van structureel grensoverschrijdend geweld in Indonesië’


Inhoud

Opdracht 2 Tijdlijn 4 Inhoud 5 Motto 6 Vooraf 7 Inleiding 17 door John Jansen van Galen Jakarta 23 Plattegrond Route A 24 Route A 25 Plattegrond Route B 56 Route B 57 Plattegrond Route C 76 Route C 77 Bandung Plattegrond Route A Route A Plattegrond Route B Route B

103 104 105 124 125

Surabaya Plattegrond Route A Route A Plattegrond Route B Route B

153 156 157 190 191

Personenregister Beknopte literatuurlijst

211 219


Zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen aan het leven in het verloren paradijs, dat Nederlands-Indië heette. A. Alberts, Namen noemen (1962)

Gamboeng, Java (uit: Hella S. Haasse, Heren van de thee, 1992)


Vooraf

Na de verschijning van Paramaribo Brasa! in 2010 en Dushi Willemstad in 2013, over respectievelijk Surinaamse en Antilliaanse literatuur, ontbrak er voor mijn gevoel nog een dergelijk boek over Nederlands-Indië. Deze oud-kolonie mocht niet ontbreken in het rijtje, ondanks het feit dat het me, vanwege de grootte van het land en de duizelingwekkende hoeveelheid boeken die erover geschreven zijn, voor grote problemen stelde. Er moesten keuzes gemaakt worden. Indonesië, officieel de Republiek Indonesië – Indonesisch: Republik Indonesia – bestaat uit een archipel van circa 16 duizend eilanden (waarvan er zo’n drieduizend bewoond zijn) en grenst direct aan Papoea-Nieuw-Guinea, Oost-Timor en Maleisië. Het heeft een totale oppervlakte van bijna twee miljoen km² en een inwoneraantal van ruim 260 miljoen. De Javanen (42 procent van de bevolking) zijn de grootste en politiek gezien dominantste etnische groepering; de grootste steden – de hoofdstad Jakarta, Surabaya en Bandung – liggen op Java. Als land heeft Indonesië een gemeenschappelijke identiteit verworven die vooral wordt gedefinieerd door de nationale taal, een moslimmeerderheid en een geschiedenis van kolonisatie en het verzet tegen die kolonisatie. De nationale taal, het Indonesisch, wordt op alle scholen onderwezen en door bijna elke Indonesiër gesproken. In 1928 werd het Maleis uitgeroepen tot de nationale taal: Bahasa Indonesia. Na de onafhankelijkheid in 1945 werd dit de officiële landstaal. In 1972 werd een spelling doorgevoerd die afwijkt van het Maleis. Een klein gedeelte van de oudere inwoners spreekt nog steeds in meer of mindere mate Nederlands. Indische woorden kwamen in het Nederlands terecht, Joop van den Berg schreef er het boek Soebatten, sarongs en sinjo’s (1990) over. We noemen: bakkeleien, amper, branie, banjeren, tabee, amok, rimboe, goeroe, piekeren, pienter, klamboe, koelie, soesa, toko en woorden die met eten te maken hebben als ketjap, kroepoek, sambal, saté, nasi, babi pangang, loempia en pisang. De invloed van het Nederlands op het Indonesisch is overigens nog groter geweest. Hoewel de religieuze vrijheid is vastgelegd in de Indonesische grondwet worden er slechts zes religies officieel erkend: de islam, het protestantisme, het katholicisme, het hindoeïsme, het boeddhisme en het confucianisme. Ofschoon het geen islamitische staat is, is Indonesië het land met de grootste moslimpopulatie in de wereld. Bijna negentig procent van de Indonesiërs noemt zichzelf moslim. Een kleine minderheid (van zo’n acht procent) is christen, de overige zijn hindoe, boeddhist of iets anders. In Het Java van Bloem (2014) stelt Marion Bloem: ‘De islam is sterk aanwezig op Java. […] Na de val van Soeharto [1998] werd de invloed van de islam snel groter en drukte zijn stempel op het publieke leven.’

7


16


Inleiding

John Jansen van Galen

Melati en teranglit, jasmijn en maanlicht. Met die woorden typeert de taalkundige E.M. Beekman in zijn Paradijzen van weleer de hang naar het exotische in de Nederlands-Indische literatuur. De zoete geur van jasmijn in het maanlicht van een zwoele tropenavond. Je hoort er het getjirp van de krekels bij, je ziet gekko’s wegschichten tegen de houten wand van de veranda en van verre klinkt de roep van venters met etenswaren in twee manden aan een doorbuigende bamboestok over hun schouder. Waarom trokken Nederlanders eeuwenlang naar dat overzeese gebied in Azië en vestigden zich er voor kortere of langere tijd? Het standaardantwoord is: uit winstbejag, om snel rijk te worden en, terug in patria, te rentenieren. Dat klopt voor velen, maar is het ook het hele antwoord? Als alleen winst de drijfveer was van onze koloniale aanwezigheid, zou dan de rijke literatuur van Nederlandse schrijvers over Nederlands-Indië zijn ontstaan waarvan deze gids getuigenis aflegt? Niet alleen geld, ook de aantrekkingskracht van het verre en exotische moet er volgens Beekman een rol in gespeeld hebben: de palmen, de zwoele atmosfeer, de vrouwen in sarong en kabaja op de sawahs, en in het algemeen een hang naar verre verten waarover de jonge klerk Jan Huygen van Linschoten in 1584 vanuit Goa in een brief aan zijn ouders in Enkhuizen getuigt: ‘Mijn hert en drukt anders niet nacht en dach dan om vreemde landen te besien.’ En dat exotisme is onmiskenbaar ook erotisch van aard. Nagelaten herinneringen van Nederlanders die in Indië woonden, aan hun baboe (het inheemse kindermeisje) en aan de njai (de inheemse ‘bijzit’) zijn steevast doortrokken van een lichamelijkheid, waarvoor ze zich generen maar ook naar terugverlangen. Het is een cliché dat Nederland 350 jaar over de Indische archipel heeft geheerst. Tot minstens halverwege de negentiende eeuw bestond die ‘heerschappij’ uit een netwerk van handelsposten en (soms met geweld afgedwongen) handelsovereenkomsten met inheemse machthebbers. In 1820 woonden dan ook niet meer dan tweeduizend Nederlanders en andere Europeanen in Nederlands-Indië: een nietig clubje dat die enorme archipel van drieduizend eilanden met een bevolking van tientallen miljoenen marginaal bestuurde. Heeft Multatuli toen hij de uitwassen van het bestuur van de regent over Lebak aan de kaak stelde, wel beseft dat de kolonie alleen kon bestaan onder ‘duaal bestuur’, waarbij de Nederlanders hun koloniale rijk onder hun auspiciën grotendeels lieten besturen door inheemse vorsten? Gestimuleerd door de imperialistische wedloop naar nieuwe koloniale domeinen wordt de archipel vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer ‘onder bestuur gebracht’. Daartegen was tot die tijd altijd bezwaar gemaakt: je maakt je er als buitenlandse macht kwetsbaar mee en het kostte teveel tijd en mankracht. Maar na 1870 worden tot in de branding rond het onherbergzame Nieuw-Guinea houten leeuwen opgesteld om de

!

De onderwerping van Diepo Negoro aan luitenant-generaal baron de Kock (detail), Nicolaas Pieneman, ca. 1830 - ca. 1835, collectie Rijksmuseum, Amsterdam. De kris van Diepo Negoro (1785-1855) werd begin 2020 teruggegeven aan Indonesië, na bijna 200 jaar in Nederlands bezit te zijn geweest.


22


Jakarta

Jakarta heette oorspronkelijk Sunda Kelapa. Op 22 juni 1527 werd de stad veroverd door prins Fatahillah van het koninkrijk/sultanaat Demak, rond 1500 de eerste islamitische staat op het eiland, aan de noordkust van Java. Hij veranderde de naam in Jayakarta, jaya=overwinning, karta=plaats. Jan Pieterszoon Coen (VOC, Vereenigde Oostindische Compagnie, 1602-1799) veroverde de stad in 1613 en vernietigde die. Op de resten liet hij een fort en een nieuwe stad bouwen. Aanvankelijk wilde hij deze Nieuw-Hoorn noemen (naar zijn geboorteplaats Hoorn), maar de heren XVII, de hoogste bestuurders van de VOC, besloten anders. Het werd (in 1619) Batavia en dit bleef zo tot 1942, het jaar dat Nederlands-Indië bezet werd door Japanse troepen. Batavia werd Djakarta. Na de onafhankelijkheid van Indonesië (1945) werd Djakarta hoofdstad van het nieuwe land. In 1972 is de spelling van de stadsnaam veranderd in Jakarta. Groot-Jakarta heeft ruim 30 miljoen inwoners, een ruwe schatting. De stad heeft af te rekenen met een aantal grote problemen zoals sloppenwijken, verkeersopstoppingen, wateroverlast en luchtvervuiling. Op gezette tijden laait de discussie weer op om naar een nieuwe hoofdstad om te zien. Bandung werd ooit genoemd, zo ook Palembang op Sumatra. Als het ervan komt, lijken de belangrijkste kandidaten op Kalimantan (Borneo) te liggen, zoals Palangkaraya, dat Sukarno in 1957 liet bouwen, Banjarmasin, Kota Merdeka, Pontianak of een nieuw te bouwen stad op Oost-Kalimantan. President Widodo sprak in april 2019 klare taal: de nieuwe hoofdstad moet er komen, in OostKalimantan, de verhuizing moet in 2024 starten. Begin 2020 gooide hij er nog een schepje bovenop: in 2032 zouden hier de Olympische Spelen moeten plaatsvinden. Dan is er ook nog een stad in aanbouw: Meikarta, 60 km ten zuidoosten van Jakarta, waar op den duur 10 miljoen mensen moeten wonen. Maar voorlopig woont er niemand.

!

Vue de l’isle et de la ville de Batavia appartenant aux Hollandois, pour la Compagnie des Indes (detail) Daumont, Paris c. 1780, Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, Amsterdam


ROUTE A:

De oude haven, Sunda Kelapa – kampong Pasar Ikan – Hoenderpasarbrug – Kali Besar Barat – Kali Besar Timur – Taman Fatahillah (voorheen Stadhuisplein) – Treinstation Kota

24


N Start route A: de haven Sunda Kelapa,

Bandung (2012) een aanmerkelijk grotere bedrijvigheid dan heden ten dage: ‘Schriele mannen liepen met zakken van vijftig kilo op hun nek de loopplanken af, zoals honderd jaar geleden.’ Ook Wilma van der Maten (Jakarta aan zee, 2008) komt er in tijden van grotere bedrijvigheid: ‘Bij de ingang van de oude haven Sunda Kelapa hangt de kaartjesverkoper verveeld in zijn grauwe huisje. Voor een kwartje mag je de pier op. Waar oude houten boten, pinisischoeners uit Zuid-Soelawesi, liggen aangemeerd. De schoeners maken deel

Jalan (vaak afgekort tot Jl) Maritim Raya (vroeger: Kanaalweg). Sunda Kelapa In deze havenplaats sloot voor de eerste keer een Europese natie op Javaanse bodem een overeenkomst: de Portugezen in 1512. Nadat de Nederlanders in 1619 Batavia hadden gesticht, werd dit de toegangspoort tot Java. Tegenwoordig is Sunda Kelapa een in populariteit afnemende bezienswaardigheid, met een dalend aantal schepen aan de kade.

uit van ’s werelds laatste grote commerciële zeilvloot. Sterk vermagerde mannen met nauwelijks kleren aan hun lijf dragen houten planken de schepen binnen. Uit een van die boten die er niet echt zeewaardig uitziet, schreeuwt de kapitein dat de koelies (dragers) harder moeten werken.’

Zo’n 35 geleden was dat geheel anders, zo lezen we bij Wim Aalbers, schrijver van de gids Amateurs door Indonesië uit 1993: ‘Deze haven ligt nog op dezelfde plaats als waar vroeger de VOC haar havens en kantoren had. Er is ook nog niet veel veranderd. Het geheel geeft de indruk van een groot, in bedrijf gehouden museum. Er liggen honderden klassieke schepen van ebbehout, die aan de buitenkant in felle kleuren zijn geschilderd. Elke liefhebber van schepen wordt er op slag verliefd op; wat een schitterende modellen!’ Ook Femmy Fijten (we zullen haar later, in Bandung, weer tegenkomen) beschrijft in Terug naar

Wilma van der Maten (1964) is sinds 1999 correspondent in Jakarta. Na een succesvolle carrière als vaste correspondent voor de NOS in Indonesië en Zuid-Azië, werkt ze vanaf 2011 als freelancer. Ze publiceert regelmatig artikelen in De Groene Amsterdammer. In 2008 verscheen Jakarta aan Zee: Verhalen over de Indonesische hoofdstad; in 2015 Vergeten door het Vaderland. Hoogbejaarde Nederlanders 70 jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië 17 augustus 1945, met een voorwoord van Wieteke van Dort.

25


onpasselijk werd, toen zij het maar zag. In de hut was het voor hem niet uit te houden. Toch moest hij telkens bij zijn vrouw komen, om haar te hooren klagen en vooral te hooren schelden op den gezagvoerder, wien zij de schuld gaf van haar onpasselijkheid; het was een schandaal, vond zij, den eersten dag der reis zijn passagiers ziek te maken met dat vieze, vette varkensvleesch; de kapitein deed het opzettelijk, omdat hij de kosten van het eten moest dragen, en het in zijn geldelijk belang was, als de passagiers zoo spoedig mogelijk ziek werden gemaakt. Onder al het pruttelen en jammeren, kwam men dan toch eindelijk te Batavia op de reede, en ofschoon de lijders nog erg bleek zagen, was toch het leed vergeten reeds door het enkele gezicht op den vasten wal. Papa en mama waren aan den Boom [= tolkantoor] met het rijtuig.’

Jakarta aan zee verscheen bij uitgeverij Conserve in een serie waarin correspondenten hun verhaal vertellen. Zo ook journalist/staatssecretaris/CDA-senator Ben Knapen (1950) in Langs de straten van Jakarta (2008). We zullen Knapen later nog in Surabaya ontmoeten. Journalist en romanschrijver P.A. Daum beschrijft in Hoe hij Raad van Indië werd (1888) een bootreis die op deze plek eindigt: ‘Een nare reis was het. Corrie was zeeziek en woedend, omdat zij haar zwakheid het tegendeel van kranig vond; het echtpaar van Herwijnen laboreerde aan dezelfde kwaal; Kees alleen had er geen last van, hoewel de westmousson zich door wind en regen duchtig deed gevoelen; zonder eenigen hinder van het slingeren of van de benauwende vetlucht in de kajuit, at hij smakelijk meê van een machtig speenvarkentje, waarvan Corrie doodsbleek en

26


haven van Batavia binnen. Een uur later werden we ontscheept en waren we in het ons beloofde land aangekomen. Een korps speelde een welkomstmars en al stonden er veel militairen op de kade, ik herkende niemand.’ Naar aanleiding van zijn dagboeken schreef zijn dochter Sanne Biesheuvel Oorlog aan de Overkant. De belevenissen van een hospik in Indië / Indonesië (2019).

Tot halverwege de negentiende eeuw stonden op deze kade immigratie- en tolkantoren. In 1885 verhuisden deze activiteiten naar de nieuwe diepzeehaven: Tanjung Priok. J. Slauerhoff schreef over deze haven het gedicht ‘Priok’ (gepubliceerd in Een eerlijk zeemansgraf uit 1936): ‘Het zwarte schip wordt langzaam ingeschoven Het diepe dok tussen de lange loodsen. De strakke havens hebben al het doodsche Van altijd voller grootestadskerkhoven.’

Nicolaas, een andere onervaren dienstplichtig militair, beleeft zijn aankomst op Java aldus: ‘Eind november 1946, Batavia. Het regent bananen als we in de haven van Tandjoeng Priok overstappen op kleinere boten. Samen met onze plunjezakken en legerkisten worden we naar de kade gebracht. We hebben al eerder op Indische bodem gestaan, maar nu zijn we dan echt op de plaats van bestemming aangekomen. De legerleiding wil ons eerst laten wennen, anders is de overgang te groot. Daarom

Sinds het einde van de negentiende eeuw zijn er massa’s Nederlanders via Tanjung Priok Jakarta (Batavia) binnengekomen, onder wie dienstplichtige Dirk: ‘Vrijdag 24 januari [1947] om 09.00 uur voeren we de Paul Adriaan Daum (1850-1898), publicerend als P.A. Daum of onder het pseudoniem Maurits, was journalist en schrijver van novellen, romans en toneel. Zijn meest gelezen werken zijn de romans Uit de suiker in de tabak (1885) en Goena-Goena (1889). In 1879 vertrok hij naar Nederlands-Indië om te gaan werken bij het dagblad De Locomotief in Semarang, waar hij in 1883 hoofdredacteur werd van Het Indisch Vaderland. Hij was autodidact. Nadat zijn kritische houding hem in conflict had gebracht met de autoriteiten in Semarang, vertrok Daum naar Batavia. Hij richtte in 1885 het Bataviaasch Nieuwsblad op, waarvan hij hoofdredacteur werd. Deze krant werd al snel de spreekbuis voor de Indische Nederlanders en ontleende een groot deel van zijn populariteit aan de romans die Daum, onder het pseudoniem Maurits, als feuilleton publiceerde. Nadat geconstateerd was dat hij aan een leverziekte leed, ging hij terug naar Nederland, waar hij in 1898 aan de gevolgen van malaria stierf.

Jan (Jacob) Slauerhoff (1898-1936) schreef gedichten en romans. Werd scheepsarts bij een rederij die op Nederlands-Indië voer. Zijn zwakke gezondheid speelde hem meteen parten: op zijn eerste reis kreeg hij last van een maagbloeding en astmaaanvallen. Slauerhoff keerde terug naar Nederland, waar hij waarnemer werd in een aantal artsenpraktijken. Andere rederijen volgden. Zijn romans Het verboden rijk (1932) en Het leven op aarde (1934) werden alom geroemd, evenals zijn dichtbundel Soleares (1933). Tijdens zijn laatste reis, naar Zuid-Afrika, werd hij ernstig ziek. Hij keerde in 1936 terug naar Nederland, waar hij kort na zijn 38ste verjaardag overleed. In 1995 publiceerde Wim Hazeu de biografie Slauerhoff. In 2018 verscheen een nieuwe editie van zijn Verzamelde gedichten, bezorgd door Hein Aalders en Menno Voskuil.

27


ber 1936. Ik was acht jaar, wat zeg ik, acht en een half. En daar stond ik dan, aan de railing op een dek van het machtige passagiersschip “Marnix van Sint Aldegonde”. […] De “Marnix” lag aan de kade van Tandjong Priok, de haven van Batavia, klaar voor vertrek.’ Deze achtjarige is Niek, die door zijn moeder met de beste bedoelingen naar Nederland wordt gestuurd, maar die zich daar verbannen, ontheemd, voelt. Dit autobiografische levensverhaal van Niek/Nico Vink wordt verteld in Verbannen uit Indië (1936-1945), gepubliceerd in 2007. (Over zijn moeder schreef hij Siedjah, 2016.)

blijven we nog hier in Batavia. En wennen moet ik. Ik heb nog niets van de wereld gezien. Ik ben nooit buiten Nederland geweest, behalve toen ik in Duitsland zat. Op iedere hoek is hier een eettentje met de meest vreemde etenswaren. Uitproberen durf ik nog niet zo goed, al hebben sommige jongens me verzekerd dat nasi heerlijk smaakt. Het is een rijstgerecht. Aardappels eten de Indonesiërs niet.’ Dit is een (dagboek)passage uit Tropenjaren (2015), geschreven door Femke Roobol, over een jonge vrouw die pas laat ontdekt dat haar vader als dienstplichtige betrokken was bij de politionele acties. Hij had er nooit over gesproken. Een bekend thema, we zullen nog vele voorbeelden tegenkomen.

Ook de vader van Adriaan van Dis vertrok uit deze haven. In Indische duinen (1994) vertelt hij over een brief van een lezer: ‘Hij schreef: Het schip waar uw vader op zat heette de Junyo Maru en was van Tanjung

In Batavia arriveerden velen, maar er vertrokken er natuurlijk ook: ‘Het was novem-

28


één keer te schitteren met zijn Hawaiiband de Honolulu Kings, vertelt Hardy over zijn vader: ‘Hij zat als krijgsgevangene op het jappenvrachtschip de Junyo Maru. Een Engelse onderzeeboot torpedeerde het zonder te weten dat het laadruim barstensvol met mensen zat. Minstens vijfduizendzeshonderd mannen kwamen om. Dat is bijna vier keer zoveel doden als bij de Titanic. Ik vermeld het maar, iedereen kent de Titanic, maar bijna niemand weet van de ramp met de Junyo Maru.’

Priok, de haven van Batavia, op weg naar Sumatra. Maandag de achttiende september 1944 werd het getorpedeerd.’ In de brief wordt een totaal van 5650 doden genoemd en 850 overlevenden. Onder wie Van Dis’ vader. En overigens ook de vader van schrijfster Marion Bloem. In de op de werkelijkheid gestoelde roman Honolulu King (2016) van Anne-Gine Goemans, over een tachtigjarige Indische man, Hardy, die plannen maakt om nog

Adriaan van Dis (1946), auteur, journalist en televisiepresentator, debuteerde in 1983 als schrijver met de novelle Nathan Sid, in datzelfde jaar debuteerde hij ook als televisiepresentator. Zijn vader was geboren in Nederlands-Indië uit Nederlandse ouders, zijn moeder kwam uit Nederland. Ze hadden elkaar in Nederlands-Indië leren kennen. Zij had toen al drie dochters uit haar huwelijk met een KNIL-militair. Ook zijn vader was in Indië al eerder getrouwd geweest. De familie was door de oorlog getekend. Als overlevende van het door de Britten getorpedeerde schip Junyo Maru werd zijn vader tewerkgesteld aan de Pakanbaroespoorweg op Sumatra. De echtgenoot van zijn moeder werd tijdens de Japanse bezetting onthoofd en zij belandde met haar dochters in een interneringskamp. Adriaan, na de oorlog in Nederland geboren, was, zonder eigen Indische geschiedenis, in dit gezin een buitenstaander. Met nog drie andere gezinnen kregen ze een repatriantenhuis in Bergen aan Zee toegewezen, Verspyckweg nummer 3, in 1913 gebouwd voor de Deutsche Hilfsverein. Het gebouw siert de voorkant van Van Dis’ roman Indische duinen (1994). In ‘Leugenland’, uit de verhalenbundel Leeftocht. Veertig jaar onderweg (2007), schrijft hij: ‘Ons huis was Indisch. Tjebok-fles in de wc, sapoe lidi

[bezem] in de slaapkamer, obatkastje [voor medicijnen] in de badkamer, wadjang in de keuken, antimakassar in de nek van de luie stoelen, rotanmeubels, kris aan de muur, de Balinese buste, wajangpoppen op de vensterbank.’ Adriaans ouders konden niet met elkaar trouwen. Zijn vaders huwelijk was weliswaar voor de islamitische wet ontbonden, maar die scheiding had in Nederland geen geldigheid. Niemand mocht dit weten, voor de buitenwereld droeg Adriaan de naam van zijn vader: Mulder. Officieel kreeg hij echter de achternaam van zijn moeder: van Dis. Toen Adriaan ging studeren is hij zich ook zo gaan noemen. Naast Nathan Sid en Indische duinen schreef hij over zijn Indische jeugd: Familieziek (2002) en Ik kom terug (2014). Femke Roobol (1966, pseudoniem van Femke Lintelo) publiceerde onder meer de romans De laatste winter (2013) en Springtij (2014). Anne-Gine Goemans (1971) is schrijfster en journaliste. Goemans debuteerde met de roman Ziekzoekers (2007) en won daarmee de Anton Wachterprijs 2008. Haar tweede roman was Glijvlucht (2011) en haar derde verscheen in 2016: Honolulu King. In 2019 kwam Holy Trientje uit, waarin de schrijfster zich liet inspireren door een Amerikaanse vredesactiviste.

29


Ancol Tanjung Priok ligt zo’n tien kilometer naar het oosten ten opzichte van Sunda Kelapa. Op weg erheen kom je langs attractiepark Ancol Dreamland (Taman Impian Jaya Ancol). Een nogal wonderlijke plek voor een pretpark als je weet dat hier ook de eerste erebegraafplaats ligt van het KNIL, in gebruik genomen in 1946. In totaal telt ereveld Ancol 2118 graven. De plaats is extra macaber omdat in dit gebied honderden mannen en vrouwen door Japanners werden onthoofd en in het moeras gedumpt. KNIL Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) was het koloniale leger, van 1814 tot 1950. Wie iets wil weten over het leven in dit leger, leze Alexander Cohen (1864-1961) die in de jaren tachtig van de negentiende eeuw vijf jaar in het KNIL zat; toen hij ontslagen werd, had hij drie van de vijf jaar in de cel doorgebracht wegens vergrijpen tegen de discipline. Typerende titel: In opstand (1932). In 1876 bracht Arthur Rimbaud (18541891), een van de bekendste en meest controversiële Franse dichters, enkele weken door op Java, als KNIL-militair. Hoewel iedere gebeurtenis uit het leven van Rimbaud tot in detail is beschreven en eindeloos geanalyseerd, is er over zijn korte periode in dienst van het KNIL nagenoeg niets bekend. Een opmerkelijk verhaal over Rimbaud in het KNIL vinden we in de bloemlezing Droomeiland Java. Verhalen uit de verte (1985), samengesteld door Robert-Henk Zuidinga (1949). Het is geschreven door T.T. Berger en heet ‘Soekarno’. Berger bezoekt regelmatig een Indonesische heer die hem op een gegeven moment ‘een stukje vergeeld papier’ laat zien waarop iets getekend was: ‘Dit was een tekening van Rimbaud, daar bestond geen twijfel

over. Zijn simpele, kinderlijke stijl is uit duizenden te herkennen. Ik stond perplex.’ Er zijn inderdaad verschillende tekeningetjes van de dichter bekend. Het stukje papier ‘ter grootte van een briefkaart’ blijkt afkomstig van zijn opa, die met Rimbaud in het leger zat. ‘Na een lange mars, toen ze onder de palmen lagen uit te rusten, heeft hij hem getekend.’ Berger mag de tekening wel hebben, de Indonesische mijnheer zal die voor hem inlijsten. Als Berger de volgende keer komt, vindt hij de man wat stilletjes. ‘Plotseling zuchtte hij diep en sprak als in trance: “Soekarno heeft je tekening opgevreten”.’ Soekarno was de hond. Alfred Birney schrijft in zijn succesvolle roman De tolk van Java (2017): ‘Ik [Arto Nolan, gebaseerd op Birneys vader] probeerde die officier duidelijk te maken dat ik mijn dienstplicht bij het KNIL niet kon vervullen omdat ik al in actieve dienst was bij de mariniers. Daar nam hij geen genoegen mee en hij stuurde me door naar de generaal. De man explodeerde zowat. “Ik neem dit niet, Nolan!” schreeuwde hij mij toe. “En ik garandeer jou dat jij een zure pijp zult roken!” “Die zure pijp zal ik als marinier wel roken, zodra ik naar het front word gestuurd.” “Verdwijn! Ingerukt! Ik wil jou nooit meer

30


zien!” blafte hij. Ik sprong in de houding, salueerde, maakte rechtsomkeert en verliet zijn bureau met een opgelucht gevoel. Ik had toch al weinig achting voor de gevechtskracht van het KNIL. Ik had ze zien wegvluchten toen de jappen naar Soerabaja oprukten.’

Een bijzonder inkijkje in het leven van een KNIL-militair krijgen we van schrijfster Marie van Zeggelen. Ze woonde tussen 1890 en 1916 in Indië. Haar man, Herman Adrianus Kooij, was tweede luitenant in het KNIL. In deze 26 jaar wordt Kooij meer dan twintig keer overgeplaatst. Van Zeggelen beschrijft haar ervaringen in De Hollandsche vrouw in Indië. Brieven van een zwervelinge (1910), waarin ze tips geeft op welke manier de bekrompenheid van het koloniale vrouwenbestaan valt te doorbreken.

Alfred Birney (1951) is geboren uit een Indisch-Nederlandse (Indo) vader en een Nederlandse moeder. De Nederlandse voorouders van zijn vader waren uit het achttiende-eeuwse Schotland afkomstig, vandaar de Engelse achternaam. Alfred Birney leidde tot zijn vijfentwintigste een bohemien-bestaan, zette zijn eerste verhalen op papier maar gooide ze weg. Hij werd gitaarleraar en introduceerde in tijdschriftpublicaties het gecombineerde noten- en tabulatuurschrift voor gitaristen, dat later grote navolging kreeg. Toen hij rond zijn dertigste zijn loopbaan als musicus moest opgeven door een onherstelbare beschadiging aan zijn linkerhand, ging hij serieus verder met schrijven. Hij debuteerde in 1987 met de roman Tamara’s lunapark. Alfred Birney is een representant van de tweede generatie Indische schrijvers, een groep waartoe onder meer Marion Bloem, Adriaan van Dis, Theodor Holman en Ernst Jansz gerekend worden. Hij verzette zich overigens tegen categorisering van zijn persoon in zijn bundel essays Yournael van Cyberney (2001). In 1998 verscheen de door hem samengestelde bloemlezing Oost-Indische inkt. 400 jaar Indië in de Nederlandse letteren. Met het boek De Tolk van Java raakte Birney in 2017 bekend bij een groot publiek; hij won hiermee zowel de Libris Literatuurprijs als de Henriette Roland Holst-prijs. In 2019 verscheen Marinier uit Soerabaja, het levensverhaal van de tolk van Java, Birneys vader dus, door hemzelf opgetekend in de periode 1925-1950 in Nederlands-Indië.

In 1948 leidt een Nederlandse officier in Indië een operatie tegen de opstandelingen die het land onafhankelijk willen zien en arresteert hun leider Soekarno. Hij wordt

Marie van Zeggelen (1870-1957) heeft veel over Nederlands-Indië geschreven. Ze groeide op in een artistiek milieu in Den Haag, haar vader was een bekende volksdichter. Aanvankelijk ging haar aandacht vooral uit naar de schilderkunst. In 1890 trouwde ze en vertrok met haar echtgenoot naar Nederlands-Indië. Maar ze voelde zich nutteloos in Indië en had sterke heimwee naar Holland. Op Java werd ze een groot bewonderaarster van Kartini (1879-1904), het Javaanse prinsesje dat tijdens haar korte leven furore had gemaakt door zich in te zetten voor de rechten van de Javaanse vrouw. Postuum verscheen van haar onder andere Door Duisternis tot Licht (1912), brieven aan vrienden. Van Zeggelen schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog een biografie van Kartini, die in 1946 verscheen. Ze was in 1916 teruggekeerd naar Nederland en zette zich in voor de positie van de vrouw. Toch liet Indië haar niet helemaal los, ze publiceerde daar onder meer over: Indische Mysterieën (1918), Indische levens (1918), Koloniaaltje (1919), Bij het hart van Indië (1926), Oude Glorie (1935).

31


102


Bandung

‘Hallo Bandoeng… Hier Radio Kootwijk’ was een gevleugeld begrip uit de laatste decennia van onze koloniale geschiedenis. Deze oproep werd uitgesproken door de radiotelegrafist om de verbinding met Indonesië tot stand te brengen. Koningin-moeder Emma opende officieel de radiotelefoondienst met de woorden: ‘Hallo Bandoeng… Hier Den Haag.’ Dat was op 7 januari 1929. Hallo Bandoeng werd een zeer populair liedje van Willy Derby (1886-1944): ‘Hallo, Bandoeng’ ‘Ja moeder, hier ben ik’ ‘Dag lieve jongen,’ zegt zij, met een snik ‘Hallo, hallo Hoe gaat het ouwe vrouw’ Dan zegt ze alleen ‘Ik verlang zo erg naar jou.’ In de Tweede Wereldoorlog namen de Duitsers bezit van Radio Kootwijk. Het door vulkanen omringde Bandung (de oe werd een u, als in de roman van F. Springer: Bandoeng-Bandung) is de hoofdstad van de provincie West-Java. Het ligt op een ruim 700 meter hoog plateau. Met zijn circa 2,5 miljoen inwoners neemt de stad na Jakarta en Surabaya de derde plaats in op de lijst van grootste steden van Indonesië. Bandung is niet alleen een universiteitsstad, maar ook het culturele hart van de regio. Ooit werd Bandung het ‘Parijs van het oosten’ genoemd. Louis Couperus vond (in Oostwaarts, 1923) dat Bandoeng de plaats van hoofdstad Batavia in moest gaan nemen: ‘Ik wensch Bandoeng gaarne toe, dat zij Weltevreden [voorname buurt in Batavia] op zij streve. Dat de nieuwe hoofdplaats van Java, Bandoeng zij. […] De oude kustplaats, plaats van Bewind onzer Voorvaderen, heeft uitgediend. Zij moge tusschen Tandjong Priok en Bandoeng dan blijven de stad van eerste aankomst. Maar het klimaat, onze groote vijand alhier, beult er den werkenden Westerling af, vreet aan zijn zenuwen, sloopt de krachten van zijn lichaam en ziel. In de van de bergen meê gewaaide koelte zal zeker Bandoeng’s klimaat gunstiger mede werken met wie zich hier vestigt en een arbeidscentrum sticht. Want laat ons blijven werken als mieren: zoo is onzen aard, onze onbewuste natuur; laat ons ons kleine werk blijven doen, voor ons en voor anderen, de mieren gelijk, te midden der titanische machten en der stille krachten, die ons omringen.‘

!

Bragaweg Bandoeng, ca. 1935 103


ROUTE A:

Hotel Grand Preanger, Jl Asia Afrika – Hotel Savoy Homann – alun-alun – voormalige hotel Swarha – Jl Banceuy – Jl ABC – Jl Cikapundung Barat – Jl Asia Afrika – Gedung Merdeka (Sociëteit Concordia) – Jl Braga – Jl Naripan – Jl Tamblong – Jl Lembong / Jl Veteran

104


N Start route A: Jalan Asia Afrika, Hotel Grand Preanger. Hotel Grand Preanger We beginnen deze wandeling op de Jalan Asia Afrika (vroeger Grote Postweg) nummer 81 in Hotel Preanger, voluit PRAMA HOTEL GRAND PREANGER. Het werd ontworpen door C.P. Wolff Schoemaker en in 1929 in gebruik genomen. De oorsprong gaat echter terug tot 1825, toen hier een gouvernementsherberg stond. In 1856 werd het omgedoopt tot Hotel Thiem en in 1897 tot Hotel Preanger, genoemd naar de bergachtige regio waarin Bandung ligt. Een van de bouwkundige tekenaars die meewerkten aan het nieuwe ontwerp uit 1929 was ir. Sukarno, de latere president van Indonesië en ex-leerling van Wolff Schoemaker.

krijste mijn moeder, ja werkelijk, ze krijste, en hoewel wij veel van haar gewend waren op het gebied van driftbuien en uitbarstingen, geloofden wij telkens weer dat wij haar nog nooit eerder zo hadden gehoord. “Soedah. [Ach, laat maar] Soedah. Regentijd! Regentijd! Kalmeer maar, want alles is goed, Leentje, Leentje, het ging al sausen beneden,” praatte tante Margot op haar in. Ze wilde geruststellend klinken, maar haar vrolijkheid schetterde erdoorheen. “Het ging me daar toch ineens sausen, zeg,” kraaide zij, “we zijn in het Preangerhotel gebleven, weet je. We moesten wel. Er kon niet eens een auto meer rijden”.’ Ook Louis Couperus verbleef in dit hotel, naar volle tevredenheid: ‘Zoo heb ik Bandoeng gezien, beloftevol voor de toekomst. Vóór ik de stad ook hier in deze reisschetsen verlaat, wil ik het Hotel Preanger, waar ik logeerde, en de auto-verhuurderij “Ardjoeno” (directeur de heer Bothma) bedanken voor hunne goede zorgen tijdens mijne rust – in het hôtel – en mijn bewegen – in de “mobiel”.’ (Uit Oostwaarts, 1923)

Helga Ruebsamen (Batavia, 1934 - Den Haag, 2016) schreef romans, korte verhalen en columns. Ze groeide op in Nederlands-Indië en debuteerde in 1963 met De kameleon en andere verhalen. Hierna verschenen twee romans en weer een verhalenbundel, waarna een stilte van vijftien jaar intrad, waarin ze wel bleef schrijven maar niets publiceerde. In 1988 verscheen Op Scheveningen, vijf vrolijke verhalen die zich in Den Haag afspelen; in 1997 brak ze door met de gedeeltelijk autobiografische roman Het lied en de waarheid. In 2003 publiceerde ze Zoet en zondig. De mooiste verhalen uit Indonesië.

In Het lied en de waarheid (1997) van Helga Ruebsamen gaan de oom en tante van hoofdpersonage Louise op stap: ‘Oom Felix en tante Margot kwamen pas de volgende middag thuis. Het was op de avond van hun uitstapje gaan stortregenen en dat deed het nog. Zij liepen er hand in hand gelukzalig doorheen. Ze zagen er verfomfaaid uit, maar ze glunderden en lachten. Ze kwamen eerst niet uit hun woorden, zo moesten ze lachen. […] “Schaam je!”

105


Alfred van Sprang in Laatste acte uit 1949: ‘Laat in de middag reden we naar Bandoeng terug. “Thanks for the nice trip,” zei hij toen ik hem rood van de zon en geel van het stof voor het Preanger Hotel afzette. De chauffeur liet hij een pakje Highway [sigaretten] achter. Dat was niet de enige reden waarom hij hem niet mocht. Militairen hebben het over het algemeen niet op de Commissie van Goede Diensten. [De Veiligheidsraad had in 1946 vertegenwoordigers van Australië, België en de VS gevraagd om te proberen het overleg tussen Indonesië en Nederland op gang te brengen: de Commissie van Goede Diensten.] Ze zien het nut niet in van deze instelling. Ze zien hen alleen maar heen en weer toeren in hun nieuwe, witte jeeps. En ze wijzen hen spottend na: “Daar gaat de Commissie van Goede Bijverdiensten”....’ Kilometer 0 Leo, uit Terug naar Bandung, 2012, van Femmy Fijten, was soldaat in Indonesië, werkte bij de Militaire Politie en als opzichter van een theeplantage. Zestig jaar na dato gaat hij met zijn kleindochter Jill terug, onder andere naar Bandung: Jill en haar opa Leo lopen over de Jalan Asia Afrika, ‘waar het lawaai van de gemotoriseerde voertuigen hen het praten belette.

[…] Jill wilde naar de overkant, maar er was geen doorkomen aan. […] Tot haar verrassing kwamen ze langs de gedenksteen van kilometer 0. Hier begon de weg van Daendels. […] Ze bleven staan en keken naar de plaquette. Op de gedenksteen stond: Zorg dat als ik terugkom hier een stad is gebouwd, zei Daendels toen de weg werd aangelegd.’ Kilometer 0, herkenbaar door stoomwals op sokkel, is de plek aan de Grote Postweg waar volgens de legende (zie tekst op monument) gouverneur-generaal H.W. Daendels in 1810 een stok in de grond plantte en de regent van Bandung Wiranata

Alfred van Sprang (1917-1960), journalist in Nederland, de VS en NederlandsIndië, waar hij werkte voor de Java-Bode en de Nirom (Nederlands Indische Radio Omroep Maatschappij). In 1942 werd hij gevangengezet in een Japans interneringskamp. Na de bevrijding werkte hij voor het Amerikaanse persbureau United Press. Daarvoor maakte hij verslagen van de politionele acties, die hij later ook beschreef in het boek Wij werden geroepen (1949). Later werkte Van Sprang ook voor de NCRV-

televisie. Van Sprang had geen gemakkelijk leven: hij had een kampverleden en was homoseksueel, wat in het protestantschristelijke milieu van de NCRV van de jaren vijftig niet gemakkelijk was. Over zijn plotselinge dood op 43-jarige leeftijd is veel gespeculeerd. Er werd echter geen sectie verricht; de politie hield het op een hartverlamming. Naast de genoemde werken publiceerde hij onder meer: Dodenkamp Ambawara en Soekarno lacht uit 1946 en Avontuur in Azië uit 1956.

106


Kusuma II (zie borstbeelden) opdracht gaf hier de nieuwe stad Bandung te stichten. De twee andere borstbeelden zijn van Sukarno en Kertohadikusumo (de eerste gouverneur van West-Java). De duizend kilometer lange Postweg verbond het westen van Java met het oosten. Willem Daendels (1762-1818) werd in 1807 benoemd door Lodewijk Napoleon tot gouverneur-generaal van NederlandsIndië. Hij reorganiseerde het leger, verjoeg de Engelsen van Java en bestreed de corruptie. Daendels is vooral bekend als drijvende kracht achter de aanleg van de Grote Postweg. Direct na de inlijving van Nederland door Frankrijk (1810) riep keizer Napoleon Daendels terug. Hij werd beFemmy Fijten (1954-2017) groeide op in Den Haag en studeerde biologie in Leiden. Ze was werkzaam als docente biologie en schreef lesmateriaal. In 2010 vatte ze het plan op om van het levensverhaal van haar oom een roman te maken. Dat werd het in 2012 uitgekomen Terug naar Bandung, waarin haar oom getransformeerd werd tot opa. In 2015 verscheen Vaarwel Soerabaja. Net voor de publicatie van haar roman In het spoor van Birma (2017) overleed Femmy Fijten in Arnhem op 63-jarige leeftijd.

noemd tot commandant van een divisie van het Napoleontische leger en nam deel aan de veldtocht naar Rusland. Daendels overleed aan malaria. Multatuli over Daendels en de Postweg: ‘Grote weg over Java. Deze weg loopt van Anjer, aan straat Soenda gelegen en dus een der westelykste punten, tot aan Banjoewangi dat aan ‘t Zuidoostelyk uiteinde des lands, tegenover Bali ligt, en is 270 uur gaans lang. […] De eigenlyke heirbaan met zyn vele zytakken, die de maarschalk Daendels met grote opoffering van volk deed aanleggen, is inderdaad een prachtig stuk werks, en men staat verbaasd over de geestkracht van de man die, ondanks alle bezwaren welke zyn benyders en tegenstanders in ‘t moederland hem in de weg legden, de onwil der bevolking en de ontevredenheid der hoofden durfde trotseren, om iets tot stand te brengen, dat thans nog de bewondering van iedere bezoeker opwekt en verdient.’ (Max Havelaar, 1860) De slotzinnen van de Havelaar luiden: ‘Aan U durf ik met vertrouwen te vragen of ‘t uw keizerlyke wil is: Dat Havelaar wordt bespat met den modder van Slymeringen en Droogstoppels? En dat daarginds Uw meer

107



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.