Thesis Berlage

Page 1

H.P. BERLAGE, VADER DER MODERNE NEDERLANDSE BOUWKUNST Een beschouwing van zijn stijlontwikkeling aan de hand van geselecteerde werken.

Student: M.B.R. Limburg Studentnummer: 4119606 Begeleider: Dr. R.J. Rutte Datum: 10-1-2017 Vakcode: AR2A010 TU Delft


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 2


1. VOORWOORD Voor u ligt de thesis; ‘H.P. Berlage, vader der moderne Nederlandse bouwkunst, een beschouwing van zijn stijlontwikkeling aan de hand van geselecteerde werken.’ Het schrijven van deze thesis is een vast onderdeel binnen de architectuur opleiding van de Faculteit Bouwkunde te Delft. De thesis behoort tot het onderdeel architectuur geschiedenis en de keuze van het onderwerp was vrij om te bepalen. Voor het schrijven van deze thesis kwam bij mij meteen het onderwerp over Berlage naar boven. Berlage is een persoon die mij altijd heeft geïnspireerd ondanks dat ik eigenlijk niet heel veel over hem wist. Ik kende een aantal gebouwen die door Berlage zijn ontworpen maar de achter liggende gedachte van zijn werken niet. In mijn jeugd was ik vaak op bezoek bij mijn grootouders in Amsterdam. Zij woonde een groot deel van hun leven aan het Victorieplein in het ‘hart’ van het zogenaamde Plan-Zuid, ontworpen door Hendrik Petrus Berlage. Vanaf het begin dat dit bekende Plan-Zuid gebouwd werd hebben mijn overgrootouders hier een woning gehuurd waarna mijn grootouders er hun intrek hebben gedaan. Deze etagewoning keek uit op een van de eerste flatgebouwen in Nederland ‘de Wolkenkrabber’ van architect J.F. Staal en op het plein met het standbeeld ter ere van Berlage. Ik wilde graag meer te weten komen over deze bekende architect en hoe hij van invloed is geweest binnen de architectuur. Berlage wist een zekere mate van historie in toch moderne architectuur te verpakken. Misschien is dat wel de rede dat ik van de architectuur van Berlage ben gaan houden. Berlage wist juist een goede balans te vinden tussen modern en oud. Ik ben bij het onderzoeken en schrijven van deze thesis veel te weten gekomen over Berlages opvattingen over bouwen maar ook over zijn persoonlijkheid. Het was interessant om erachter te komen met welke moeilijkheden Berlage rekening moest houden en hoe deze man ondanks de felle kritiek een van de meest toonaangevende architecten is geweest van de 20e eeuw. Door deze thesis te schrijven hoop ik een zekere mate van waardering bij de lezer op te wekken voor deze grote bouwmeester. Tevens wil ik mijn begeleider Reinout Rutte bedanken voor de tips bij het opstellen van deze thesis en de vrijheid van de keuze bij het bepalen van het onderwerp. Ik wens u veel leesplezier toe, Maarten Limburg Delft, 10 januari 2017.

3


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 4


2. INHOUDSOPGAVE

1. VOORWOORD………………………………………………………………………………………………………………….. 3 2. INHOUDSOPGAVE……………………………………………………………………………………………………………. 5 3. INLEIDING……………………………………………………………………………………………………………………….. 6 4. TIJDLIJN BELANGRIJKE GEBEURTENISSEN EN WERKEN…………………………………………………….

8

5. BIOGRAFIE H.P. BERLAGE………………………………………………………………………………………………… 9 6. GESELECTEERDE WERKEN 6.1 AMSTERDAMSE KOOPMANBEURS, AMSTERDAM.…………………………………………………… 19 6.2 WOONBLOK ‘DE ARBEIDERSWONING’, AMSTERDAM.…………………………………………….. 41 6.3 JACHTSLOT SINT-HUBERTUS, OTTERLO……………………………………………………………………. 53 6.4 GEMEENTEMUSEUM, DEN HAAG.…………………………………………………………………………… 63 7. DE GEBOUWEN VERGELEKEN……………..…………………………………………………………………………… 78 8. CONCLUSIE……………………………………………………………………………………………………………………… 83 9. NAWOORD………………………………………………………………………………………………………………………. 85 10. BIBLIOGRAFIE………………………………………………………………………………………………………………… 86

5


3. INLEIDING Hendrik Petrus Berlage (1856-1934) een van de belangrijkste Nederlandse architecten uit de 20e eeuw. Een man wiens naam iedereen wel een keer gehoord heeft. Standbeelden zijn voor hem opgezet, gebouwen en bruggen naar hem vernoemd. Op de Faculteit Bouwkunde in Delft zijn er zelfs zalen naar hem vernoemt. Berlage was van grote invloed op zijn tijdsgenoten en verschillende architectuur stromingen. Zijn invloeden zijn terug te vinden op zowel de Amsterdamse School, het Nieuwe Bouwen, De Stijl als ook de Nieuwe Zakelijkheid uit de jaren dertig. Een belangrijk en bekend voorbeeld van zijn architectuur is ‘het Beursgebouw’ te Amsterdam. Berlage heeft niet alleen veel betekend op het gebied van architectuur maar ook op stedenbouwkundig niveau. Zo is Plan-Zuid in Amsterdam misschien wel zijn bekendste werk. Berlage was een getalenteerd architect en innovator voor zowel de binnenlandse als buitenlandse architectuur. In deze scriptie wordt onderzocht hoe de ontwerpstijl van architect H.P. Berlage is ontwikkeld en waar deze door is beïnvloedt. Hoe zijn de ontwerpen van Berlage door de jaren veranderd? Zijn er herkenbare elementen in zijn architectuur te vinden en hoe zijn deze ontwikkeld? Om het werk van Berlage inzichtelijk te maken is er een grafische tijdlijn weergegeven met daarin de belangrijkste gebeurtenissen en werken weergegeven. Daarnaast wordt er ingegaan op het persoonlijk leven van Berlage dat de nodige achtergrond informatie levert. Dit is belangrijk omdat het persoonlijk leven van Berlage onlosmakelijk verbonden is met zijn opvattingen over architectuur. Voor het concrete onderzoek worden vroege werken van Berlage vergeleken met oudere werken. De verschillen en overeenkomsten zullen aan het einde van deze thesis worden onderstreept. De gebouwen die onderzocht worden zullen uitsluitend in Nederland staan om factoren zoals cultuurverschillen tussen verschillende landen te kunnen verwaarlozen. Deze cultuurverschillen hebben mogelijk invloed op de stijlkeuze. Aan de hand van tekeningen en teksten is erachter gekomen hoe deze specifieke stijl van Berlage is veranderd en waar deze veranderingen aan ten grondslag liggen. Omdat het oeuvre van Berlage veel omslaat is er alleen naar de architectuur gekeken en is de stedenbouw buiten beschouwing gelaten. Vier belangrijke architectonische werken zijn geselecteerd die elk uitgebreid worden toegelicht. De façade en plattegronden worden onderzocht alsmede achtergrondinformatie om de gebouwen verder te kunnen begrijpen. De vier gekozen werken zijn verspreid over zijn carrière geselecteerd en bestaan tot op heden allemaal nog. Zowel zijn vroege werken alsook werken uit Berlages latere carrière zijn geselecteerd. De werken worden op chronologische volgorde behandeld. Deze vier werken beslaan:    

Amsterdamse Koopmanbeurs, Amsterdam. Woonblok ‘De Arbeiderswoning’, Amsterdam. Jachtslot Sint-Hubertus, Otterlo. Gemeentemuseum, Den Haag.

(1896-1903) (1911-1915) (1915-1919) (1919-1935)

De gebouwen zijn niet alleen gekozen omdat deze belangrijk waren voor de ontwikkeling van Berlage maar omdat deze ook het brede interessegebied van Berlage goed weergeven. Zo is ‘het Beursgebouw’ in Amsterdam een vroeg publiek werk, alsmede zijn laatste werk; ’het 6


Gemeentemuseum’ in Den Haag. Het ‘Jachtslot Sint-Hubertus’ toont daarentegen een strikt privaat gebouw en ‘de Arbeiderswoningen’ in Amsterdam zijn een voorbeeld van Berlages interesse in de woningbouw. Een vergelijking tussen deze vier gebouwen zal uiteindelijk uiteen worden gezet en hieruit een conclusie getrokken worden op grond van de geraadpleegde literatuur. De geraadpleegde literatuur bestaat uit historische tekeningen, plattegronden, teksten, illustraties en foto’s. De illustraties met bijbehorende bibliografie zijn na elk behandeld bouwwerk terug te vinden.

7


4. TIJDLIJN BELANGRIJKSTE GEBEURTENISSEN & WERKEN*

*In blauw de geselecteerde werken. 8


5. BIOGRAFIE H.P. BERLAGE (1856-1934) Hendrik Petrus Berlage wordt geboren op 21 februari 1856 aan de Keizersgracht te Amsterdam. Hij is het oudste kind uit een gezin van vier kinderen. Zijn vader, Nicolaas Willem Berlage, was directeur van het bevolkingsregister. Nadat zijn moeder, Anna Catharina Bosscha, in 1868 overlijdt aan tuberculose, hertrouwd zijn vader in 1870 met Gesina Catherina Keer. Berlage rond zijn middelbare school af en slaagt voor het toelatingsexamen voor de schone kunsten in Amsterdam. Hij leert hier schilderen en tekenen maar stopt met deze opleiding omdat hij vindt dat hij niet genoeg talent heeft. Hij besluit architectuur te gaan studeren. In oktober 1875 schrijft Berlage zich in op het Polytechnikum te Zurich. Zie afbeelding 1. Hij is niet de enige buitenlandse student, meer dan de helft van de studenten zijn afkomstig uit het buitenland. De opleiding architectuur in Zurich staat hoog aangeschreven en is tevens duur. De universiteit is sterk beïnvloed door Gottfried Semper. Semper doceerde op deze universiteit van 1855 tot 1871. Semper bleek een grote inspiratiebron voor Berlage te zijn. Semper meende dat een architect ook de rol van sociaal en intellectueel leider op zich moest nemen. (Visser, 1990)

Afb. 1. Berlage, op voorgrond zittend, met medestudenten in Zurich, 1875-1878. Bron: Singelenberg e.a., 1975, p3.

Het feit dat Berlage zijn hele leven voordrachten en artikelen publiceerde en daarnaast leraar bleef tot op latere leeftijd, heeft hoogstwaarschijnlijk met Sempers denkbeelden te maken. Een invloedrijk boek van Semper was ‘Der Stil in den technischen und tektonischen Kunsten’ (1860-1863). In dit boek kwam naar voren dat architectuur bepaald moest worden door de functie, constructie en het gebruikte materiaal. Al in 1834 schreef Semper: 'Het materiaal moet voor zichzelf spreken en zich onverhuld voordoen in de vorm en de verhoudingen waarvan de ervaring en de wetenschap aangetoond hebben dat ze het doelmatigst zijn. Baksteen moet op baksteen lijken, hout op hout, ijzer op ijzer, elk naar eigen wetten der statica. Dat is echte eenvoud.’(Hartmans, 2007) Ook bij Berlage zou de hang naar authenticiteit zich uiten in een voorkeur voor eerlijk materiaalgebruik. De bekende architect Eugène Viollet-le-Duc deelde deze aanpak. Der Stil bleek niet voor niets het meest gelezen boek onder zijn generatie studenten aan de Polytechnikum in Zurich. (Weessies, 2001).

9


Tijdens zijn studie architectuur ontwerpt Berlage verschillende gebouwen. In zijn eerste jaar (18751876) ontwerpt hij een huis, een chalet en een wachtkamer van een klein openbaar gebouw. In augustus van 1878 behaalt Berlage met zeer goede cijfers zijn architectendiploma. Zijn examenwerkstuk omvat een school voor toegepaste kunst met bijbehorend museum, deze in Neorenaissance en Semperiaanse stijl. Zie afbeelding 2.

Afb. 2. Examenwerkstuk Berlage, 1878 perspectief. Bron: Polano, 1988, p102.

Na zijn studie maakt Berlage een rondreis van drie jaar die begint in Duitsland en eindigt in Italië. Berlage werkt nog mee aan de bouw van het Panoptikum in Frankfurt waarna hij terugkeert naar Nederland. In Nederland werkt hij kort als stagiair bij een architect in Arnhem. Na deze stage reist Berlage terug naar zijn geliefde Italië. Tijdens deze reis zal hij verblijven in Turijn, Genua, Pisa, Rome, Napels en Sicilië, vervolgens weer terug naar Napels en Rome; verder naar Orvieto, Perugia, Siena, Florence, Verona en ten slotte Venetië vanwaar hij via Triest terug naar Nederland gaat. Berlage raakt zeer onder de indruk van de Italiaanse architectuur in het bijzonder; het Palazzo Vecchio in Florence en het stadhuis Pallazo Pubblico in Siena. Terwijl zijn reisgids deze gebouwen afdeed als saai en eentonig, schreef Berlage in zijn notitieboekje: 'maar ga de werking eens zien; hoe vol waardigheid, majesteit en kracht.' (Hartmans, 2007) Deze gebouwen waren een bron van inspiratie voor zijn ontwerpen, met name bij het ontwerp van het Beursgebouw in Amsterdam. Zie afbeelding 3.

Afb. 3. Schets van de Bibliotheca Laurenziana, Florence, 18 juni 1881. Bron: Polano, 1988, p94.

10


Eind 1881 gaat Berlage werken bij het architectenbureau van ingenieur-architect Theodor Sanders. Sanders is een gedreven architect die zich graag op de voorgrond laat zien. Zo wil hij de plaatselijke infrastructuur verbeteren en het openbaar vervoer toegankelijker maken. (Priester, 2004) In 1884 wordt Berlage als gelijkwaardig partner benoemd. Hij maakte toen vrijwel alle ontwerptekeningen voor het bureau. Een van de eerste ontwerpen van Berlage en Sanders is een nog bestaand kantoorgebouw in Amsterdam voor Focke & Meltzer. De grote gebogen ramen stralen neo-venetiaanse renaissancestijl uit. De begane grond werd gebruikt als winkel in glaswerk en serviezen en de verdiepingen werden verhuurd als kantoorruimte. Zie afbeelding 4.

Afb. 4. Ontwerp van Sanders en Berlage voor een kantoorgebouw voor firma Focke & Meltzer, kruising Kalverstraat en Spui, Amsterdam, 1885. Bron: Polano, 1988, p107

In 1884 nemen Sanders en Berlage deel aan een prijsvraag voor een nieuw beursgebouw in Amsterdam. Ze ontwerpen een gebouw in Hollands-Renaissancistische stijl, ze eindigen als vierde. In 1886 krijgt Berlage twijfels over de heersende renaissance stijlen. Hij schrijft in het Bouwkundig Weekblad: ‘Willen we eerlijk zijn, dan zullen we moeten toegeven, dat de kunstenaars der laatste helft van de negentiende eeuw niet anders doen dan ‘kopiëren’. Berlage vond de imitatiestijlen altijd nog beter dan het maken van ‘wanstaltigheden’ uit onmacht en voegde eraan toe, dat de moderne tijd nog aan het zoeken is naar een stijl die past bij een nieuwe beschaving. (Singelenberg e.a., 1971, p12) In de jaren dat Berlage met Sanders werkt ontwikkeld hij zijn standpunt over imitatiestijl, die volgens hem niet paste bij de moderne tijd. In 1889 toont Berlage dan ook openlijk zijn kritiek tegen de zogenaamde materiaalvervalsing, de eeuwige symmetrie en het kopiëren van historische voorbeelden. Hij schrijft: 'Zonder enig oordeel worden Griekse architraaf, fries en kroonlijst bij ons aan kippenhokken aangebracht.' (Hartmans, 2007)

11


In datzelfde jaar stopt Berlage als architect bij Sanders. De jaren rond 1890 waren bepalend voor Berlage met zijn breuk van het renaissance. Berlage kreeg weinig opdrachten binnen en neemt noodgedwongen een bijbaan als leraar. Hij greep terug op de beginselen van Semper die hij geleerd had in Zurich en verdiepte zich op werken van Eugene Viollet le Duc en P.J.H. Cuypers. Deze twee bekende architecten pleitte allebei voor een ‘rationele bouwkunst’. Berlage was van mening dat de bouwkunst sterk verbonden was met maatschappelijke en technische ontwikkelingen. Schoonheid kwam voort uit een eerlijk materiaalgebruik en functionele decoratie en er moest weer een verband komen tussen architectuur en de toegepaste kunsten. Een ideaal waar Berlage zich de rest van zijn leven mee bezig zal gaan houden. (Van der Heijden, 1995, p26-30) In 1893 houdt Berlage een lezing genaamd 'Bouwkunst en Impressionisme', waarin hij vond dat de moderne samenleving een vereenvoudigde bouwkunst eiste, de architect moest ophouden met het imiteren van historische stijlen en zich meer moest concentreren op het geheel, namelijk de ‘ongedetailleerde massaverdeling’. (Von Santen, 1979) Volgens Singelenberg (Polano, 1988, p10) dateert de kentering in Berlages stijl in het begin van de jaren 90 van de 19e eeuw. Hij beschouwt het woonhuis Pijzel (1891-1892) als ‘eerste uiting’ van Berlages nieuwe stijl. Zie afbeelding 5. Berlage laat hier volgens Singelenberg overbodige ornamenten weg en gaat als het ware ‘schaven’ aan de profielen en wandcurven van de wandoppervlakken. De gevelindeling is verrassend door de eenvoud en het breken met eeuwenoude verticale assenstelsel, waarbij de ramen van de etages nauwkeurig in elkaars verlengde liggen. De dispositie van de ramen zijn komen voort uit de indeling van kamers. (Singelenberg ea., 1975, p29) Bock (Polano, 1988, p10) stelt deze ontwikkelingen ter discussie. Hij is van mening dat Berlage in de jaren negentig zowel op theoretische als bouwwerkzaamheden nog zoekende is en daarom ook wisselende bouwwerken worden aangetroffen.

Afb. 5. Woonhuis Pijzel, Van Baerlestraat 72, Amsterdam, 1881-1892. De oorspronkelijk onderpui is verdwenen. Foto: Thomas Schlijper. Bron geraadpleegd op http://www.amsterdamsebinnenstad.nl/binnenstad/246 /asymmetrie.html

12


Berlage zegt in zijn lezing: ‘De architect, die den tegenwoordigen tijd begrijpt, en iets artistieks wil maken, gooit van zelf alle ballast overboord; weg! met al die tijdroovende details, die toch niet naar wensch kunnen worden uitgevoerd, weg! met al datgene wat tot den grooten indruk van het geheel niets afdoet; alleen gezocht naar enkele karakteristieke groote vlakken, begrenzende lijnen! De architect van heden worde impressionist!’ (Alofsin, 2008, p117) In 1893 wordt Berlages eerste eigen ontwerp voltooid: het kantoor voor de ‘Algemeene Maatschappij voor Levens-verzekeringen en Lijfrente’. Dit gebouw, afgebrand in 1963, stond tegenover de plek waar later de Beurs van Berlage zal verrijzen. In dit kantoorgebouw zijn ook opvattingen van de Amerikaanse architect Louis Sullivan terug te vinden. In korte tijd maakt Berlage naam als vooruitstrevend architect en komt in contact met de progressieve wethouder van publieke werken, Willem Treub. Treub verleent Berlage de opdracht om een nieuw Beursgebouw te ontwerpen. Het beursgebouw werd destijds als hyper modern gezien en niet iedereen was te spreken over het strakke vormgegeven gebouw. Desalniettemin werd het beursgebouw Berlages grote doorbraak. Berlage opent met dit gebouw het vuur op de toen heersende neorenaissance en de eerste stap tot moderne architectuur in Nederland is een feit. Berlages naambekendheid neemt toe en zo ook zijn opdrachten. In 1911 wordt Berlage uitgenodigd voor een aantal lezingen in New-York in de Verenigde Staten. Hij grijpt deze kans aan met beide handen, hij weet immers hoeveel daar gaande is op het gebied van architectuur. Berlage raakt zeer onder de indruk van het werk van Frank Lloyd Wright; horizontale bouwvolumes, asymmetrisch gegroepeerd. Gebouwen die in relatie staan tot hun omgeving. (Polano, 1988, p19) Het Larkin Administration Building van Wright vindt Berlage een meesterwerk en zegt deze vorm van architectuur in Europa nog niet is te vinden. (Visser, 1990) Deze reis bevestigd de architectonische aanpak van Berlage. Hij ziet dat ook in Amerika dezelfde soort architectuur wordt ontworpen als hijzelf. Tot het einde van zijn carrière is deze ’Amerikaanse invloed’ in zijn werk duidelijk aanwezig. In een ontwerp van Berlage, een hoofdkantoor voor ‘de Nederlanden van 1845’ in Den Haag (1920-1926), is deze invloed van Wright zeer goed te zien. Berlage blijft zonder zijn oorspronkelijke uitgangspunten te vergeten interesse tonen in nieuwe invloeden en blijft geïnteresseerd in nieuwe bouwtechnieken. De constructie was van groot belang in Berlages werken. Een van die nieuwe bouwtechnieken is het werken met betonconstructies. In juni 1910 wordt met de bouw begonnen van een experimenteel huis in Santpoort. Het geheel gegoten betonnen gebouw wordt esthetisch ontworpen door Berlage. In 1911 is het experiment klaar en staat te boek als het eerste ‘machinale’ huis van Nederland. (Brentjens e.a., 2010, p102) Zie afbeelding 6. Berlage’s passie voor nieuwe materialen heeft hij laten zien in zijn laatste werk, het Gemeentemuseum in Den Haag. Dit gebouw heeft een betonnen draagconstructie, die hij deels in het zicht liet. Toch werd Berlage vanaf 1914 niet meer als de grote vernieuwer gezien. (Van der Heijden, 1995)

13


Afb. 6. Het ter plaatste gestorte huis aan de Vinkenbaan te Santpoort. Berlage in het midden met hoed, 1910. Bron: Brentjens e.a., 2010, p103.

Amsterdam is in de 19e en 20e eeuw hevig aan het uitbreiden vanwege de woningnood. Berlage gruwt van de seriematige woningen die in rap tempo verschijnen. Hij is van mening dat woningbouw als bouwtype het meest interessant is en zeer belangrijk voor de ontwikkeling van de moderne architectuur. Hij vond dat woningbouw het meest democratische bouwtype was waarin hij zijn maatschappelijke betrokkenheid en kunstzinnigheid in een geheel kon tonen. (Hooimeijer, 2002, p18) Vanwege de woningnood moest er grootschalige woningbouw gepleegd worden. Om deze grootschalige goedkope woningbouw te realiseren moest Berlage werken met standaardplattegronden. Het was voor Berlage een uitdaging om van deze seriematige woningen met standaardplattegronden, een interessante architectuur te maken. Berlage was groot voorstander van het 'zakelijk Bouwen'. Deze bouwstijl had de architectuur bevrijdt uit stijlimitaties en het eerlijke bouwen hersteld. In 1908 stelt Berlage drie voorwaarden op voor een architectonische stijl die zakelijk is: (Singelenberg, e.a., 1971, p13) 1. Een architectonische compositie moet een geometrische basis hebben 2. Men moet de vormen van een oude stijl niet kopiĂŤren. 3. De architectonische vormen moeten van geometrische aard zijn maar vrij van opvatting zijn op de eenvoudigste zakelijke wijze ontwikkeld op het zelfde schema van plattegrond en opbouw. Ondanks Berlages grote invloed op andere architectuur stromingen zoals: de Amsterdamse school en Het Nieuwe bouwen werd hij vanaf 1914 niet meer als de grote innovator gezien. Deze beide stromingen bekritiseerde Berlage dat hij niet ver genoeg was gegaan met zijn zakelijkheid. Berlage was juist van mening dat zij alles kapot maken wat hij had opgebouwd. De Amsterdamse School vond Berlage te uitbundig gedecoreerd en het Nieuwe Bouwen juist te kaal in de toepassing van de nieuwste bouwmaterialen zoals glas, staal en beton. Voor Berlage was de samenhang tussen constructie en decoratie, het evenwicht tussen doelmatigheid en schoonheid het belangrijkst. Er is ook kritiek op Berlage in de jaren na zijn revolutionaire beursgebouw. Merckelbach stelt: ‘Veel van zijn latere arbeid heeft bij de jongeren de indruk gevestigd van het onderhandelen met de overwonnen vijand. Voor ons heeft hij alleen de Beurs gebouwd, maar dat is dan ook ruimschoots 14


voldoende geweest om hem voor ons onsterfelijk te maken. Zonder Berlage was het nieuwe bouwen nimmer mogelijk geweest. Het juiste materiaal voor elk geval op zichzelf en de juiste constructie naar gelang de behoefte, van dit nieuwe bouwen was Berlage de grondlegger.’ (Blijstra, 1971, p25) Het onderhandelen met de overwonnen vijand slaat op het feit dat Berlage nog steeds historische vormen gebruikt en terug valt op het verleden. Het nieuwe bouwen is een stroming dat puur op het rationalisme is gericht. Berlage gelooft in een klasseloze maatschappij en dat wetenschap en kunst in zo’n samenleving tot een hoogtepunt zullen komen. (Visser, 1990) Berlage voelt zich aangetrokken tot de progressieve stromingen en komt in contact met de Sociaal Democratisch Arbeiders Partij. Dat Berlage een socialist was, was alom bekend maar hij was ook een idealist. Hij was gegrepen door het ideaal van een ‘menschengemeenschap’. Berlage vond dat uit een harmonische samenleving vanzelf een rijke gemeenschapskunst zou opbloeien. De architect zou daarbij bepalend zijn in samenwerking met verschillende kunstenaars. (NAI) Een mooi voorbeeld van zijn idealisme is een monument voor de oorlog. Berlage ontwerpt een monument voor de verschrikkingen van deze oorlog. Dit ‘Pantheon der Menschheid’ is nooit uitgevoerd om het simpelweg te duur zou worden. In een publicatie over het Pantheon schrijft Berlage: ‘Ik heb mij dit pantheon voorgesteld na den oorlog gebouwd in het midden van Europa op een hoogen heuvel in de vlakte. Acht heirwegen voeren van alle hemelstreken naar de ingangen. Deze gelegen tusschen de toren van liefde en moed, van bezieling en bezonnenheid, van kennis en macht en van vrijheid en vrede, die als wachters rond de grote hal staan en 's nachts hun licht ver uitstralen, geven toegang tot het pantheon.’ (NAI) In dit ontwerp probeert Berlage vanuit een beschouwende kijk een zuivere vormgeving tot stand te brengen. Hij gebruikt hierbij historische bouwvormen, waarbij oosterse en klassiek-romeinse stijlelementen met elkaar zijn gecombineerd. (NAI) Het monument ziet er door dit alles groots uit. Zie afbeelding 7.

Afb. 7. Schets van gevel voor Pantheon der Menschheid, 1919. Bron: Polano, 1988, p221. 15


Rond het begin van de Eerste Wereldoorlog nam het aantal opdrachten voor Berlage sterk af. Om er toch zeker van te zijn werk te hebben, gaat Berlage in op het aanbod te komen werken voor het rijke echtpaar Kröller-Müller. Berlage ontwerpt een aantal gebouwen waaronder het Jachtslot SintHubertus (1914-1920). Dit gebouw is een belangrijk werk van Berlage omdat bijna niets te gek was voor het echtpaar. Berlage kon zijn visie en ideeën in dit gebouw tot op een zeker niveau, goed tot zijn recht laten komen. Uiteindelijk stopt Berlage met werken voor de Kröller-Müller’s vanwege onenigheid over de plannen voor een museum op de Hoge Veluwe. Berlage gaat verder met zijn eigen bureau en voert nog een groot aantal opdrachten uit. Berlage was een rustig persoon met veel geduld. Het enige waar hij zich over kon opwinden waren afgebroken potloden, scheurend tekenpapier en kapotte passers. (Blijstra, 1971, p14) Hij was altijd zeer streng tegenover zijn eigen werk maar respectvol naar dat van andere. (Blijstra, 1971,p14) Just Havelaar schrijft in zijn boek over Berlage: ‘Niets begrijpelijker, dan de opvallen voorzichtige toon, waarop de grijze leidsman spreekt over zijn tegenstanders. Het is niet een voorzichtigheid, die uit angst of zwakte voorkomt, maar een die door inzicht en edelmoedigheid is geïnspireerd. (Blijstra, 1971, p15) Jan Kalf schrijft tevens in 1916: ‘Hij spreekt niet makkelijk, zijn betoog is soms eer vaag dan helder, en door tegenspraak wordt hij wel aan het wankelen gebracht, omdat een licht-rimpelend gemoed hem voor alle bewogenheid en twijfelingen gevoelig houdt.’ (Blijstra, 1971, p15) Berlage wordt in 1919 lid van de Bond van Revolutionair-Socialistische Intellectuelen en had veel sympathie voor de Sovjet-Unie. De Russische Revolutie vond hij het begin van een lang verwachte wereldrevolutie. (Van der Heijden, 1995) Berlage is aangeslagen door de miljoenen doden tijdens de eerste wereld oorlog. Ook zijn geloof in het socialisme staat onder druk. Arbeiders vonden materiele spullen belangrijker dan geestelijke ontplooiing, dat stelt hem teleur. (Visser, 1990) Toch blijft Berlage trouw aan zijn idealen en ondertekent een internationaal manifest tegen het militarisme en neemt in 1932 plaats in de Nationale Vredesraad. In 1926 ontwerpt Berlage een mausoleum voor Lenin, dat niet werd uitgevoerd. Drie jaar later maakte hij een uitgebreide reis door het revolutionaire land. De Sovjet-Unie sprak Berlage aan omdat daar hele steden werden gebouwd op basis van een vooropgesteld plan, waarin niet individuele wensen en belangen voorop stonden, maar het ideaal van de gemeenschap. (Hartmans, 2007) Op 12 augustus 1934 overlijdt Berlage in Den Haag. De voltooiing van zijn laatste werk, het Gemeentemuseum in Den-Haag maakt hij niet meer mee. Berlage luidt met zijn ‘stijl’ een nieuw tijdperk in van moderne architectuur en wordt dan ook gezien als de vader van de moderne Nederlandse architectuur. Berlages baksteen architectuur heeft veel teweeg gebracht bij latere stromingen zoals ‘De Amsterdamse school’. Deze stroming was een reactie op de sterk rationalistische stijl van Berlage. De Amsterdamse school was in tegenspraak met Berlages opvattingen over architectuur. Het atheoretische en onsystematische karakter en nadruk op kunstenaarschap zijn in tegenspraak met Berlages ideeën over het ‘Gesamtkunstwerk’. (Hooimeijer, 2002, p107) Voorman van de 16


Amsterdamse school, Michiel de Klerk schrijft in 1916: ‘Berlages verschijning voor de zuiverende werking van het bouwvak was van waarde, maar tevens te technisch van aard om enigszins cultuur dragend te zijn.’ (Hooimeijer, 2002, p107) Merckelbach is van mening dat Berlage van groot belang is geweest voor jongere architecten in de 20e eeuw. Hij zegt: ‘Juist nu, in een tijd, waar de romantische architectuur zichzelf de laatste dolksteken toebrengt, grijpen wij in gedachten weer terug tot direct na de ‘Beurstijd’. Wanneer men de beurs een ogenblik rustig beziet van de zijde van het Centraal Station beseft men, dat degene die in negentien een in staat was op een dergelijke wijze materialen te gebruiken oneindig ver boven zijn tijdgenoten uitsteekt.’ (Blijstra, 1971, p25) Gerrit Rietveld, die gezien wordt als de meest consequente doorzetter van het gedachtegoed van Berlage spreekt na zijn dood in 1934 over: ‘de architect die de weg heeft gebaand voor de functionele architectuur.’ (Hooimeijer, 2002, p107)

17


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 18


DE BEURS VAN BERLAGE AMSTERDAM | 1896-1903

19


6.1 DE BEURS De beurs, misschien wel het bekendste werk van Berlage en een omslagpunt voor de architectuur in Nederland. Dit gebouw is één van Berlages eerste werken en vormde een doorslag in zijn carrière. Het oude beursgebouw (waar nu de Bijenkorf is gevestigd) gebouwd tussen 1840 en 1845 aan de dam, ontworpen door architect J.D. Zocher te Amsterdam, voldeed niet meer. Zie afbeelding 8. In de jaren zeventig van de 19e eeuw waren er vele voorstellen om het beursgebouw van Zocher aan te passen en uit te breiden. De gemeente besluit uiteindelijk toch om in 1879 een prijsvraag uit te schrijven waarbij de keuze van de bouwplaats niet bepaald was. 123 inzendingen van verschillende architecten voor een nieuw beursgebouw laten de verdeeldheid zien binnen de Nederlandse architectuur. Men is het niet eens over de stijl die passend is voor het gebouw en de stad, de Nederlandse renaissance stijl of het classicisme. Het was een voor die tijd zeer modern gebouw waar de nodige kritiek op was. In de kranten barst de kritiek los op de beurs. De beurs wordt verondersteld als een gebouw van lamlendigheid met een totaal gebrek aan energie. (Visser, 1990) Ook de beurshandelaren nemen met gemengde gevoelens hun intrek in de nieuwe beurs. Zij vinden hun beurs niet herkenbaar genoeg als beursgebouw. Een bescheiden steen boven de hoofdingang geeft aan dat het om een beursgebouw gaat waar handel wordt gedreven. Zie afbeelding 9. Desondanks alle kritiek is de beurs het belangrijkste werk van Berlage geweest. DE EERSTE ONTWERPEN In mei 1882 kiest de gemeente een locatie voor een nieuw beursgebouw, het Damrak. Dit ligt in het verlengde van het Centraal Station. De gemeente Amsterdam maakt tevens een schematische situatie schets om een internationale prijsvraag uit te schrijven. Zie afbeelding 10. In twee weken tijd moeten drie architecten (waaronder de Nederlandse architect Cuypers), vijf buitenlanders en drie vertegenwoordigers van belanghebbenden de 199 inzendingen beoordelen. Van de gekozen ontwerpen blijken acht van de tien ontwerpen neogotische of neo-renaissancistische elementen te bevatten. Er is dus sprake van enige bevooroordeling bij de jury. (Polano, 1988, p105) Het ontwerp dat Berlage in samenwerking met Sanders indient doet erg Italiaans aan. Zie afbeelding 11. In het interieur van het ontwerp zijn Italiaanse invloeden te herkennen. De koepel herinnert aan het Pantheon, de versiering aan Donatello, de brede bogen doen denken aan de Pazzi kapel en de open rechthoekige zaal met zuilen aan Palladio. (Polano, 1988, p105) Berlage heeft zich bij dit ontwerp duidelijk laten inspireren door zijn Italië reis. Zie afbeelding 12. Een tweede ronde voor de prijsvraag ziet het ontwerp er drastisch anders uit. De gevels zijn vereenvoudigd om kosten te beperken. Zie afbeelding 13. Verder is een metalen dakconstructie gemaakt, een die we later terug zien bij het definitieve ontwerp. De jury was ook van dit ontwerp niet onder de indruk. (Polano, 1988, p105) Zie afbeelding 14. De uiteindelijke winnaar van de prijsvraag, L.M. Cordonnier wordt beschuldigt van plagiaat omdat zijn ontwerp wel erg veel lijkt op het stadhuis in La Rochelle, Frankrijk. (Polano, 1988, p106) Na velen schandalen over het gekozen ontwerp liggen de plannen een tijd stil. Pas als M.W.F. Treub, benoemt wordt tot wethouder van publieke werken, krijgt Berlage weer een kans.

20


In oktober 1896 krijgt Berlage goedkeuring voor het ontwerpen van een nieuw beursgebouw. Treub heeft er alles aan gedaan om Berlage deze opdracht te verlenen en dreigt zelfs met ontslag als Berlage wordt gepasseerd. (Visser, 1990) Treub voegt eraan toe: ‘U kunt erop vertrouwen dat nu en in de toekomst de nieuwe Koopmanbeurs zal zijn een monument, waarin de vastberaden en zakelijke geest van de Amsterdamse kooplieden wordt weerspiegeld op een wijze, de hoofdstad van ons land waardig.’ (Polano, 1988, p106) DE FACADE VAN DE EERSTE ONTWERPEN Bij de eerste en het tweede ontwerp van Berlage is de invloed van zijn leermeester Semper nog duidelijk af te lezen. In deze eerste ontwerpen is aan de zuidzijde met de hoofdingang een duidelijke richting te zien door het naar buiten steken van de gevel. Zie afbeelding 15. Berlage paste het richtinggevende bestanddeel toe dat ten grondslag lag in een gebouw. (Singelenberg e.a., 1975, p10) Semper was van mening dat de richting van een gebouw afleesbaar moet zijn. In de drie grote beurszalen is deze richting bereikt door een nadrukkelijk motief aan de bovenkant van de muren te ontwerpen, zodat de muren niet neutraal zijn. (Singelenberg e.a., 1975, p10) Een ander belangrijk beginsel van Semper is het verbinden van vlakken. (Singelenberg e.a., 1975, p11) In de hoeken van de definitieve versie van de Beurs is te zien dat deze in elkaar overgaan door middel van een ronding. Zie afbeelding 16. Sempers opvatting hierover was dat: ‘het verbondende naar voren komt als iets, dat oorspronkelijk gescheiden was.’ De Zuidgevel van het eerste ontwerp leek op een Romaans kerkkoor en was gedeeltelijk gebaseerd op een entree in Viollet le Duc’s restauratie van het kasteel Pierrefonds. Zie afbeelding 15 en 17. De toren bij de beurs was altijd een belangrijk aspect voor Berlage. Hij past deze toren bij elk ontwerp weer aan. Bij het tweede ontwerp (eind 1896- begin 1897) wordt de toren meer een monolithisch blok. De ramen worden zeer smal en hoog en naar boven toe afgekante hoeken van 45 graden, die geleidelijk overgaan in de spitse toren. Ook in dit ontwerp is Gijsbrecht van Aemstel in de zuidhoek van de gevel opgenomen. Zie afbeelding 18 en 19. Iets dat Berlage in al zijn verschillende versies heeft geïntegreerd. De met bogen vormgegeven spitse toren contrasteert met de nieuwe vormgeving van de hoofdingang, die aanzienlijk is vereenvoudigd maar nog niet in het vlak van de zuidgevel ligt. Deze torenspits wordt in 1897 nog verder vereenvoudigt tot een achthoekige plattegrond waarbij deze op kleine pilasters is geplaatst die met elkaar verbonden zijn door een borstwering die het ‘klokkehuis’ zichtbaar houden. (Polano, 1988, p146) Zie afbeelding 20. Het definitieve ontwerp van 1897 bevat nog verdere vereenvoudigingen. De hoofdingang bestaat uit drie bogen, die in het vlak van de gevel liggen. De torenspits is komen te vervallen en de toren die boven de klok iets versmald is, is een eenvoudig tentdak geworden. Aan de kant van de hoofdingang is een puntdak gekomen wat voorheen deels plat was. De lange smalle ramen van de toren zijn weer vervangen door kleine tweedelige ramen. Zie afbeelding 21. De vele verschillende ontwerpen van de toren laten het proces van Berlage goed zien. De toren is van symbolische waarde en het meest in het oog springende gedeelte van de Beurs. Deze toren is duidelijk geïnspireerd op Italiaanse bouwwerken zoals het Palazzo Publico in Siena. Berlage vond dat de toren de vertegenwoordiger was van de waardigheid. De toren symboliseert de stad, hetgeen 21


waar steeds naar wordt opgekeken. De architectuur van deze toren moest dan ook eenvoudig zijn. (Visser, 1990) Zie afbeelding 22. In de perspectief tekening van afbeelding 15 is te zien dat de toren hoger is getekend dan de aanzichten, afbeelding 20. Ook de ramen zijn hoger en smaller in dit perspectief getekend. Uit andere tekeningen van Berlage is gebleken dat hij probeerde de overgang van schacht naar torentje nog vloeiender in elkaar over wilde laten lopen. (Polano, 1988, p145) Zie afbeelding 23. Perspectief tekeningen maken de verschillen tussen het torentje goed zichtbaar. Zie afbeelding 24 en 25. De toren, rechtsonder op de afbeelding, is afgestompt en rechthoekig gemaakt. Ook zijn aanpassingen gedaan aan de vorm van de daken aan de noordzijde. Bij het tekenen van de gevels maakte Berlage gebruik van een maatraster ofwel een modulair systeem. Hij bepaalde aan de hand van deze techniek de verhouding die het gebouw moest krijgen. De hartlijnen van het metselwerk vallen samen met de moduullijnen van het modulair systeem. Dit maatraster dient dus als hulpmiddel bij de maatvoering. Er valt te concluderen dat het modulaire systeem primair betekenis heeft voor het metselwerk van het gebouw. (De Heer, z.d.) Zie afbeelding 26. De maatvoering van het timmerwerk voor de kasten of van metselwerk met lichter materiaal valt buiten het gebruik van het modulaire systeem. Berlages grootte aandacht voor het metselwerk komt overeen met zijn stelling hierover. Berlage ziet de vlakke muur als het eigenlijke expressiemiddel van de architectuur. (De Heer, z.d.) Bij de voorlopige definitieve versie uit 1898 is de huidige beurs goed te herkennen. Zie afbeelding 27. De toren is bij dit ontwerp nog neo renaissancistisch en de zuidgevel nog complex. Bij de definitieve versie zijn een aantal versimpelingen nog doorgevoerd. Zie afbeelding 28. DE PLATTEGROND VAN HET DEFINITIEVE ONTWERP Berlage geeft toe dat het ontwerp is geïnspireerd op zowel oude als moderne architectuur. (Polano, 1988, p143) De vorm van het ontwerp is nog niet geheel duidelijk voor Berlage. Hij heeft al wel kunnen experimenteren met andere gebouwen zoals de Algemene, (1892-1894) dat tegenover de toekomstig te bouwen Beurs staat. Verder heeft Berlage kunnen experimenteren met De Nederlanden van 1845 in Den Haag (1894-1895) en Amsterdam (1895-1896), de ANDB in Amsterdam (1897-1900) en het woonhuis van Carel Henny. (1898) Deze gebouwen vormen een belangrijke bron van ervaring voor Berlage. (Polano, 1988, p145) De beurs is opgedeeld in drie grote ruimtes, namelijk: de goederenbeurs, de effecten-en de Graanbeurs en een kleinere zaal voor de Schippersbeurs. Verder bevinden er zich nog kantoren voor de Kamer van Koophandel, ruimte voor de PTT, een café-restaurant, een donkere kamer in het souterrain en kantoren die zullen worden verhuurd. Zie afbeelding 29. Berlage heeft het gebouw zo ontworpen dat er ook nog andere activiteiten konden plaatsvinden. Zo kon de Goederenbeurs voor politieke protesten gebruikt worden en de zaal van de kamer van Koophandel voor officiële ontvangsten. Berlage had vrij spel in het ontwerp en wilde een gebouw ontwerpen waarin burgers zich konden herkennen. (Polano, 1988, p143) De drie grote zalen zijn even hoog als het gebouw zelf en langs de lengteas gerangschikt. Aan de zuidkant ligt de hoofdingang, met de vestibule, de garderobe en het informatiekantoor; daarna volgt de Goederenbeurs, met een grootte van 12x6 modules, waarin langs de zijkant galerijen bevinden, 22


elk van 2 x6 modules. Omdat aan de noordkant het terrein groter is, liggen hier de Graanbeurs en Effectenbeurs. Deze hebben elk een grootte van 10x5 modules en hebben een eigen ingang aan de noordgevel. Een verbinding dwars door het gebouw heen verbind de beurszalen met elkaar. Deze verbinding is interessant omdat vanuit de Goederenbeurs ook de andere ruimtes te zien zijn. Dit geeft een mooie continuïteit aan het gebouw. Aan de noordzijde bevind zich ook een koffiehuis, wat tot de dag van vandaag nog als zodanig in gebruik is. De kleurencombinatie van de Goederenbeurs bestaat uit gele dakspanten en de blauwe klinknagels. Het dak van de graanbeurs bestaat uit een shed-dak, gericht op het noorden om zo beter het graan te kunnen keuren. (Beurs van Berlage) DE FACADE De 150 meter lange gevel van de beurs langs het Damrak, is opgedeeld in smalle traveeën. Deze traveeën hebben dezelfde maat hebben als de gevels aan de overzijde van de straat. Zie afbeelding 30. Iedere travee bevat uit twee ramen en wordt bekroond door een puntgevel. De noord gevel, die uitkijkt op het Centraal station en grenst aan het water, heeft een gevarieerd silhouet. Vanaf het Centraal Station gezien lijkt de gevel op een gecomprimeerde stad, bestaande uit poorten, een stadsmuur, geveltoppen en torens. (Gemeente Amsterdam) Overal in het gebouw zijn de gebruikte materialen en constructie in het zicht gelaten. De versieringen mochten alleen ter plaatse van de constructie worden aangebracht. Berlage vindt later steun bij Sullivan en Wright dat expressieve versiering kan bijdragen tot de helderheid van de constructie en de ruimtelijke indeling van een gebouw.(Polano, 1988, p20) Zie afbeelding 31. De gevel is met wat natuursteen accenten, zoals het beeldhouwwerk, weergegeven. Verder is het gebouw als een grote bakstenen massa te zien. Vanaf een luchtfoto is deze massa goed te zien. Zie afbeelding 32. De contouren weerspiegelen de verschillende functies in het gebouw. De afmeting van de toren is bescheiden gehouden en aangepast aan de stadsomgeving. De proporties van de Oude Kerk zijn hierbij gerespecteerd. Berlage gebruikte bij het ontwerpen het zogenaamde modulaire raster. Hij heeft voor de gevel en plattegrond twee verschillende modulaire rasters gebruikt. Zie afbeelding 26. In 1898 wordt begonnen met de bouw van de Nieuwe Beurs in Amsterdam. De beurs van Berlage één van de Berlages belangrijkste werken. Berlage wijzigt nog veel elementen tijdens de bouw. Hij bleef het gebouw vereenvoudigen en haalde decoratieve elementen weg die de constructie verstoorden. (Von Santen, 1979) HET GEBOUW De vorm werd door mensen uit die tijd als zo revolutionair gezien, dat de beurs niet als ‘Architectuur’ gezien werd. (Polano, 1988, p9) De beurs is een combinatie tussen historische - en moderne architectuur. Veel kritiek was er op de beurs vanwege de relatief eenvoudige vorm en bescheidenheid van decoraties. Volgens Berlage was de beurs noch een beginpunt noch een eindpunt, maar een mijlpaal. (Polano, 1988, p146) Berlage was van mening dat het bouwwerk gezien kan worden als het resultaat van zijn vermogen de culturele stromingen van het moment in zich op te nemen om ze in een geleidelijk en continu proces op te lossen. (Polano, 1988, p148)

23


De beurs is een van de eerste kantoorgebouwen met elektrische verlichting, hij ontwerpt hiervoor ook de lampen. (Visser, 1990) Ook de meubels, klokken, tapijten, deurmatten en gordijnen worden door Berlage ontworpen, zelfs details als deurkrukken en het meubelbeslag. Zie afbeelding 33. Een belangrijk boek bij het ontwerpen van de Beurs was ‘Kunstformen der Natur’ van de Duitse zoöloog E. Haeckel. (Gemeente Amsterdam) Met behulp van microscopen konden organische levensvormen beter konden worden weergegeven. Zie afbeelding 34. Deze afbeeldingen hebben Berlage sterk geïnspireerd. Zo heeft Berlage lampen ontworpen aan de hand van deze tekeningen. Zie afbeelding 35. Ook zijn de ornamenten van sterren met puntjes in de bestrating van de vergaderzaal van de Kamer van Koophandel afgeleid van de structuur van eencellige organismen die in het boek van Haeckel stonden afgebeeld. (Gemeente Amsterdam) De bogengalerijen in de Goederenbeurs doen sterk denken aan de grote zalen van middeleeuwse Noord-Italiaanse raadhuizen, zoals het Palazzo della Ragione in Padua, of de zogenaamde Basilica in Vicenza. Berlages Italië reis heeft hem enorm geïnspireerd. De ijzeren boogspanten constructie passen echter niet bij dit middeleeuwse karakter. Zie afbeelding 31. (Gemeente Amsterdam). Berlage en Verwey (de kunstenaar die verschillende ruimtes decoreerde) waren allebei socialistisch ingesteld en beschouwden de beurshandel als een noodzakelijk kwaad. Volgens hen was de Beurs maar tijdelijk als beursgebouw in gebruik. Zij zagen de toekomst in als een klasseloze maatschappij waarin geld geen rol meer zou spelen. Het gebouw kon na zijn functie als Beursgebouw gaan fungeren als een gemeenschapshuis, net zoals de middeleeuwse raadhuizen in Italië die Berlage zo bewonderde. (Gemeente Amsterdam) In mei 1903 wordt de beurs officieel geopend door Koningin Wilhelmina. Al snel na de opening van de nieuwe beurs, vinden de effectenhandelaren het gebouw niet efficiënt en laten door architect P.J.H. Cuijpers een afzonderlijke effectenbeurs bouwen naast de beurs van Berlage. (Visser, 1990) Tot overmaat van ramp verzakt het beursgebouw ook nog en moet de fundering versterkt worden en moeten er trekstangen tussen de constructie aangebracht worden. Het toch al zo bekritiseerde gebouw van Berlage werd nu nogmaals aangevallen. Dat het gebouw verzakte was niet Berlages schuld maar kwam door de onbetrouwbare bodem. (Polano, 1988, p150) De omstreden beurs van Berlage is een monument geworden en wordt tot op de dag van vandaag voornamelijk gebruikt voor congressen en exposities, hetgeen Berlage graag zo had gezien. De huidige Beurs is in feite omgetoverd tot een Palazzo Publico, het gebouw dat hij zo bewonderde. De beurs van Berlage is een gebouw dat het begin is van de moderne architectuur en Berlages naamsbekendheid aanzienlijk heeft doen stijgen. Na de voltooiing van de beurs kreeg Berlage dan ook veel nieuwe opdrachten binnen.

24


Afb. 8. Rechts op de achtergrond de oude beurs van Zocher op de Dam. Bron geraadpleegd van https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Northside_Damsquare_ Amsterdam.jpg

Afb. 9. Punt van het hoofdentree van de beurs geeft aan dat het om een beursgebouw gaat. Bron: Eigen illustratie.

25


Afb. 10. Plattegrond voor prijsvraag voor een Nieuwe Beurs te Amsterdam. Bron geraadpleegd van https://nl.wikipedia.org/wiki/Beurs_van_Berlage

Afb. 11. Perspectief van de Beurs voor de eerste ronde van de prijsvraag, 1884, zuid-aanzicht. Bron: Polano, 1988, p105.

26


Afb. 12. Perspectief van het interieur, gemaakt voor de eerste ronde van de prijsvraag, 1884 Bron: Polano, 1988, p106.

Afb. 13. Perspectief voor de tweede ronde van de Beursprijsvraag, 1885, zuid-aanzicht. Bron: Polano, 1988, p105. 27


Afb. 14. Perspectief van het interieur, gemaakt voor de tweede ronde van de prijsvraag, 1885. Bron: Polano, 1988, p106.

Afb. 15. Perspectief vanaf het zuidwesten, voorlopige schets, na april 1896. Bron: Polano, 1988, p143.

28


Afb. 16. Ronding in de noordwestelijke hoek van de goederenbeurs, 1898-1903. Bron: Singelenberg e.a., 1975, p11.

Afb. 17. Viollet le Duc, een ingang van het kasteel Pierrefonds. Bron: Singelenberg e.a., 1975, p32. 29


Afb. 18. Detail van gevel; hoek van de toren met het beeld van Gijsbrecht van Aemstel, tekening van H.J.M. Walenkamp gepubliceerd in De Architect in 1901. Bron: Polano, 1988, p18.

. Afb. 19. Standbeeld van Gijsbrecht van Aemstel ingemetseld in hoek van de toren. Eigen illustratie. 30


Afb. 20. West- en zuidgevels, voorlopige schetsen, gemaakt vóór april 1896. Bron: Polano, 1988, p143.

Afb. 21. Tweedelige ramen in de toren van de Beurs. Eigen illustratie. 31


Afb. 22. Stadhuis Palazzo Publico, Siena, ItaliĂŤ, 2009. Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Palazzo_Pubblico_(Siena)

Afb. 23. De Beurs van Amsterdam, 1896-1903, perspectivische voorstudie van het aanzicht vanaf de zuidkant in de tweede versie van 1897. Bron: Polano, 1988, p18. 32


Afb. 24. Perspectief, vanaf het noordwesten, tweede versie, 1897. Bron: Polano, 1988, p144.

Afb. 25. Perspectief vanaf het noordwesten, definitieve versie, 1898. Bron: Polano, 1988, p144.

33


Afb. 26. Tekening van de zuidgevel, gemaakt met maatraster, 1898. Bron: Polano, 1988, p144.

Afb. 27. Perspectief vanaf het zuidwesten, voorlopig definitieve versie, 1898. Bron: Polano, 1988, p144. 34


Afb. 28. Perspectief vanaf het zuiden, gepubliceerd in De Architect, 1901. Bron: Polano, 1988, p146.

Afb. 29. Plattegronden van de begane grond en de eerste verdieping. Bron: Polano, 1988, p149. 35


Afb. 30. Foto van Beurs gemaakt vanuit Amsterdam Centraal richting de Dam. Eigen illustratie.

Afb. 31. Goederenbeurs, interieurperspectief vanaf het zuiden, gepubliceerd in De Architect, 1901. Bron: Polano, 1988, p145.

36


Afb. 32. Luchtfoto uit het eind van de jaren vijftig; rechtsonder is het gebouw van De Algemeene zichtbaar dat in 1963 door brand werd verwoest. Bron: Polano, 1988, p147.

Afb. 33. Detail van scharnier deur oostgevel. Eigen illustratie. 37


Afb. 34. Skeletten van in zee levende organismen. Detail van plaat 22 uit Ernst Haeckel, Kunformen der Natur (1899). Berlage bezat dit boek. Bron: Singelenberg, P. (zonder datum) H.P. Berlage, Een proces van vernieuwing in de architectuur. Bron geraadpleegd op http://www.monumentenzorgdenhaag.nl/sites/default/files/monument/media/20150429091305090 .pdf

Afb. 35. Verlichting van hoeken in de beurs van Berlage. De vorm is gebaseerd op het grootste skelet van de afbeelding 33. Bron: Brentjens e.a., 2010, p52. 38


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 39


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten 40


DE ARBEIDERSWONINGEN JAVAPLEIN|AMSTERDAM |1911-1915

41


6.2 WOONBLOK ‘DE ARBEIDERSWONINGEN’ Dankzij de Industriële revolutie in de 19e eeuw trokken veel mensen van het platteland naar de stad om werk te vinden. Hierdoor ontstond er grote woningnood. In Amsterdam werden in rap tempo nieuwe woningen gebouwd. Er werd buiten de grachtengordels gebouwd. Omdat huisvesting in die periode nog niet een taak was van de overheid, bouwden particulieren zelf de woningen. De huizen zijn veelal klein en donker. In de gemeentewet van 1851 waren regels opgesteld waaraan die particulieren moesten voldoen bij het bouwen van woningen. Deze regels werden echter niet al te serieus genomen. Het verzet van de arbeiders tegen de slechte huisvesting groeide stevig. Daarom wordt er in 1901 de Woningwet ingevoerd. Het was vanaf toen de taak van de gemeente om erop toe te zien dat woningen aan bepaalde eisen voldeden. De eerste woningbouwverenigingen ontstaan en de eerste tuinsteden met het: licht, lucht en ruimte ideaal. Deze woningbouwverenigingen werden opgericht om betere woningen te ontwikkelen, organiseren en te financieren. (Hooimeijer, 2002, p19) Berlage vond woningbouw zeer interessant omdat deze het meest democratisch was en belangrijk voor de ontwikkeling van moderne architectuur. (Hooimeijer, 2002, p18) Omdat er veel vraag was naar woningen was er behoefte aan massawoningbouw. De vereniging ‘De Arbeiderswoning’ werd in 1906 opgericht, Berlage zat zelf een jaar in de raad van Commissarissen. Deze had als doel arbeiderswoningen te bouwen met een huur onder kostprijs. Dit was alleen mogelijk doordat het rijk een ‘sociale achterlijkheidsbijdrage’ betaalde, een soort huursubsidie. (De Koningh, 2000) De oprichting van de vereniging was vanuit een liefdadigheidsgedachte opgericht om het mogelijk te maken voor kansarme gezinnen in de stad te wonen. (Hooimeijer, 2002, p48) De gemeente had als taak bewoningsvoorschriften, statistieken over woningvoorraad en bewoning bij te houden. Ook het toezicht houden op de woningbouwverenigingen was een van die taken. Het bouwen zelf bleef echter onderdeel van de particulieren en woningbouwverenigingen. Sinds het uitbreidingsplan van Den Haag in 1918 is het Berlage duidelijk geworden dat woningbouw het essentiële onderdeel is voor het slagen van een stedenbouwkundig plan. Hij is van mening dat het enorme woning tekort toentertijd alleen opgelost kon worden door massaproductie met daarin een beperkt aantal woningtypes. (Polano, 1988, p67) Over deze uitspraak van Berlage ontstond veel protest van zowel de arbeiders die in de woningen moesten wonen als de architecten die deze moesten ontwerpen. De architecten voelden zich overbodig en voelden dit als een aanslag op hun kunstenaarschap. "De arbeiders", zo constateert hij, "zien in de gevreesde eentonigheid der eindeloze rijen van dezelfde huizen en huisjes eigenlijk een aanslag op hun persoonlijkheid, op hun vrijheid, op hun mens zijn". "En ook de architecten zien daarin een aanslag op hun persoonlijkheid, op hun kunstenaarschap, op de vrijheid van hun schepping". (Berlage, 1918, p24-25) Berlage zegt vervolgens: ‘Het is waar, de Hollander is een onverbeterlijk individualist, en de Hollandse arbeider maakt daarop waarschijnlijk geen uitzondering.’ (Polano, 1988, p67) Berlage houdt de arbeiders voor dat een massa productie van dezelfde woningen een sociaaleconomisch gevolg is van de maatschappij. Berlage zag voordelen in de massaproductie van woningen. De massaproductie hield rationalisme en beperking van het aantal type woningen, en ten

42


tweede, de vormgeving van het bouwblok als geheel. Het bouwblok samen met de straten en pleinen zou de stad esthetische eenheid bieden. (Polano, 1988, p67) In juni 1911 wordt Berlage samen met K.P.C de Bazel uitgenodigd om bouwvoorstellen voor de vereniging te ontwikkelen. Berlage mag woningen ontwerpen aan het Javaplein en Zaagmolenstraat beide te Amsterdam. De Arbeiderswoningen, ook wel bekend als de Berlageblokken, waren een van de eerste woningen die na de invoering van de Woningwet werden gebouwd voor het armste deel van de arbeidersklasse. De volkshuisvesting stond toen nog in de kinderschoenen. De eerste arbeiderswoningen waren door particuliere liefdadigheids verenigingen gebouwd, zonder subsidie van de gemeente. Om toch deels de kosten voor het bouwen van deze woningen terug te verdienen, moest een huur worden gevraagd die ook daadwerkelijk door de arme arbeider te betalen was. De doelgroep voor deze woningen was dan ook de geschoolde arbeiders met een laag vast inkomen. De mensen die geen vast inkomen hadden bleven achter in de krotten van Amsterdam. Dit simpelweg omdat er geen vervangbare en betaalbare woningen aanwezig waren voor deze mensen. Uiteindelijk maken andere artikelen van de Woningwet het mogelijk om subsidie te verlenen aan de woningbouwcorporaties en er ook woningen gebouwd kunnen worden voor de aller armste van de samenleving. PLATTEGROND De zogenaamde ‘Berlageblokken’ bevinden zich aan het Javaplein in Amsterdam-Oost. Zie afbeelding 36. De blokken zijn de eerste van een reeks arbeiderswoningen die sinds de invoering van de woningwet in 1902 zijn gebouwd. De blokken bestaan uit twee hele bouwblokken en een half aangebouwd bouwblok met in totaal 169 arbeiderswoningen. De plattegrond van de bouwblokken is gebaseerd op een oude plattegrond van architect Keppler, deze diende als uitganspunt voor het ontwerp. (Polano, 1988, p75) Zie afbeelding 37. Die plattegrond is een kopie van het type dat Henry Roberts heeft ontworpen voor de Wereldtentoonstelling van 1851 te Londen. Keppler bracht deze plannen opnieuw onder de aandacht. De aangeleverde plattegrond van Keppler had Berlage als positief ervaren en bouwde er op voort. De herziende plattegrond van Berlage is bijna een kopie van die van Keppler. Zie afbeelding 38. Voor het ontwerpen van de arbeiderswoningen maakte Berlage dit keer geen gebruik van een modulair systeem om de verhoudingen te bepalen. Dit betekent niet dat hij de verhoudingen als minder belangrijk waardeerde maar zich meer ging focussen op verschillende woningtypen. De woningtypes werden gebaseerd op de plattegrond, de verdeling van de vaste en variabele elementen, de hoofdmaten van het gebouw, maar bovenal op het functioneren van de woning. Zie afbeeldingen 39 en 40. Omdat de gemeenschappelijke tuin een bepaalde maatvoering diende te hebben moest Berlage de negen meter diepe percelen terugbrengen naar acht meter, een uitdaging op zichzelf. (Singelenberg e.a., 1975, p79) Opvallend in de plattegrond is het centrale trappenhuis, dat acht woningen ontsluit, waardoor de maatvoering voor het woonblok niet in de afzonderlijke woning maatgevend is, maar de twee woningen gespiegeld rondom de trap. Zie afbeelding 41. De woningen mochten niet te veel kosten, moesten geschikt zijn voor grote gezinnen en ze moesten voldoen aan de bouwvoorschriften. Berlage stond voor een uitdaging. Hierin was de juiste verhouding tussen het aantal kamers en de 43


grote van deze kamers belangrijk. Des te meer kamers des te minder het oppervlak per kamer. De woningen van ongeveer 40m2 bestonden uiteindelijk uit een woonkamer, een spoelhok met gootsteen en drie of vier slaapkamers. De slaapkamers zijn gesitueerd aan de rustige binnenzijde van het blok en het woongedeelte aan de straatkant. In plaats van een keuken was er een spoelhok waardoor de maaltijden in de woonkamer moesten worden klaar gemaakt. Er was geen aparte keuken, dit om te voorkomen dat de bewoners deze ruimte zouden bewonen en de andere kamers zouden onderverhuren. (Bock, 1987) DE FACADE De blokken bestaan elk uit drie trapportalen aan de lange zijde en een trapportaal aan de korte zijde. Deze trapportalen worden extra benadrukt doordat deze in de gevel naar buiten vallen. Zie afbeelding 42. Tevens zijn alle blokken uitgevoerd in baksteen, Berlages primaire voorkeur. Hij vond dit een duurzaam materiaal, goedkoop en makkelijk leverbaar. Allemaal voordelen voor een tijd waarin veel wordt gebouwd. (Visser, 1990) De gevels zijn sterk symmetrisch en in een vast ritme ingedeeld. Voor de kozijnen gebruikte Berlage de kleur mosterdgeel en voor de beweegbare delen donkergroen. Deze kleuren zijn bij een latere renovatie weer terug gebracht. Zie afbeelding 42. De gevels met het expressieve baksteen laten een strakke zakelijkheid zien. De sobere uitvoering in rood baksteen hadden de Arbeiderswoningen met andere complexen gemeen. Berlage vond dat een dergelijke architectuur passend was voor arbeiders. (ARCAM/OD) Zie afbeelding 43. Berlage week door de toevoeging van twee zijstraatjes, de Benkoelenstraat en de Lankatstraat, af van de ontwerpopdracht. Zie afbeelding 44. De splitsing van het langgerekte blok in drieën en het inspringen van de hoeken, zorgen ervoor dat de woningen meer zon krijgen, volgens Bock, ‘in zijn eenvoud geniale oplossing’. Tevens ontstaat zo meer openbare ruimte. Zie afbeelding 45. Wat deze blokken uniek maakt is juist deze splitsing in drie kleinere blokken in plaats van één groot blok. De Arbeiderswoningen zijn in dat opzicht dus te zien als een voorstudie voor het bekende Plan-Zuid in Amsterdam, dat Berlage in 1915 ontwerpt. Dit plan zou Berlage tot de vader van de nieuwe Nederlandse bouwkunst maken. Binnen in de blokken bevind zich een gemeenschappelijke tuin. Berlage nam dit idee van een gemeenschappelijke tuin over van J. van der Pek. (De Koningh, Ons Amsterdam) De tuin werd verzorgd door de gemeente. De gedachte van deze tuin was dat de huurders toch geen geld hadden om deze te onderhouden maar zo toch uitzicht hadden op prachtige beplanting. Met behulp van eenvoudige woningtypes, herhalingen en architectonische middelen voor de gevel en dakvorm wordt er een architectonische eenheid gevormd in het bouwblok. Berlage had samen met De Bazel aangetoond dat ondanks een beperking van het woningtype toch een rijke architectuur van het bouwblok kon ontstaan. (Polano, 1988, p75) Zie afbeelding 46 en 47. Berlage zegt in een lezing of woningbouw: ‘De gevels der huizen, ofwél de gevels van verschillende bouwblokken hebben dientegevolge een dubbele taak te vervullen; ten eerste de achter haar liggende bouwmassa af te sluiten, haar struktuur te verduidelijken; en ten tweede de ruimte der straat in te sluiten en haar als een samenhangend geheel tot uiting te brengen. In tegenstelling tot de middeleeuwen, waar elk huis een eenheid vormde, en de som dier eenheden de straat, moet thans

44


met de consequentie van de barokke stad, de straat als een eenheid behandeld." (Berlage, lezing, p28). HET GEBOUW Berlage splitste de architectuur op in twee polen, zoals dat gebruikelijk was in de 19e eeuw. Deze waren enerzijds het nuttigheidsvoorwerp en anderzijds in een kunstvorm. Het nuttigheidsvoorwerp was de ruwe onbewerkte, natuurlijke staat van de architectuur. De kunstvorm omvatte de artistieke bewerking, vergeestelijking van de architectuur. (Polano, 1988, p70) Het eerste aspect werd gezien als iets objectiefs en het tweede als iets subjectiefs. Berlage was van mening dat een bewuste toepassing van maatverhouding al een soort kunstvorm deed ontstaat en verdere versiering overbodig was. (Polano, 1988, p70) Mocht er toch versiering worden toegepast dan alleen bij de constructieve onderdelen zodat de maat verhouding door willekeurige ornamentiek niet wordt verstoort. De bestektekeningen liggen in juli 1912 klaar. Door financiële moeilijkheden, duurde het nog vier jaar voor de bouw begon. Op 11 juni 1915, nog voordat de bouw gereed is, benoemd het bestuur mevrouw Verhoef tot opzichteres. Zij had als taak de huur te innen en de klachten van de bewoners door te geven alsmede maatschappelijk werk te verrichten. De woningblokken worden in januari 1916 met spoed opgeleverd, dit om tijdelijke huisvesting te kunnen bieden aan slachtoffers van de watersnoodramp in Waterland. (De Koningh, Ons Amsterdam) Hierna konden de arbeiders die aan de eisen voldeden en afkomstig waren uit onbewoonbaar verklaarde huisvesting, hun intrek doen in de blokken voor een huur van 1.80 tot 2,50 gulden per week. Deze huur was goedkoper dan gebruikelijk was in die tijd, deze betrof 3 gulden per week. Het maximuminkomen van de arbeiders mocht niet meer bedragen dan 13 a 14 gulden per week. (De Koningh, Ons Amsterdam) Omdat de woningen niet echt meer voldeden aan de eisen werden in 1969-1971 de bouwblokken grondig gerenoveerd. De woningen kregen een echte keuken en een douche. De voordeurpartijen werden vernieuwd en een kunststof pui werd aangebracht. Uit een onderzoek uit 1996 blijken de woningen bouwtechnisch nog goed te zijn maar wel toe zijn aan een ingrijpende verbouwing. De woningen zijn erg krap voor de huidige wensen. Als eis wordt gesteld dat de voor Berlage zo tekende strakke ‘zakelijke’ straatkant behouden dient te worden. Aan de binnenkant van de blokken mocht wel worden uitgebreid, dit omdat deze niet zo kenmerkend was als de straatzijde. Een plan van stadsdeel Zeeburg om in 2000 de bouwblokken te slopen werd gestopt door de oprichting van actiegroep ‘Redt de Berlageblokken’. Het vele protest van buurtbewoners en bekende architecten resulteerden in een ‘monumentwaardige’ status van de blokken. De bouwblokken zijn nu gemoderniseerd, maar elk blok heeft zijn eigen karakter behouden. Onder de later aangebrachte verf is de originele kleurstelling van Berlage gevonden. Deze is in originele staat terug gebracht. Eén blok bestaat uit 63 koopwoningen voor studenten en starters. In een ander blok zijn 43 huurwoningen speciaal aangepast voor conservatoriumstudenten en het derde blok bevat huurwoningen voor 126 studenten.

45


Afb. 36. Drie woonblokken voor De Arbeiderswoning, Indische buurt, Amsterdam-Oost, 1911-1915, situatieschets. Bron: Polano, 1988, p76.

Afb. 37. A. Keppler, woningtype voor de Arbeiderswoning, 1910. Bron: Polano, 1988, p72.

Afb. 38. Door Berlage gemaakte uitwerking van de schets van Keppler, 1911, plattegrond. Bron: Polano, 1988, p72. 46


Afb. 39. Arbeiderswoning, Indische buurt, Amsterdam-Oost, plattegronden type A, juli 1912 Bron: Polano, 1988, p76.

Afb. 40. Arbeiderswoning, Indische buurt, Amsterdam-Oost, plattegronden type B en BËŁ, juli 1912. Bron: Polano, 1988, p76.

Afb. 41. Versimpelde plattegronden van de Arbeiderswoningen, 1915. Bron: Gratema, 1925, p111.

47


Afb. 42. Uitkraging boven portiek om variatie aan te brengen in monotone gevels. Eigen illustratie.

Afb. 43. Bouwblok Arbeiderswoning gezien vanaf Javastraat, Indische buurt, Amsterdam-Oost. Mosterdgelen kozijnen en donkergroen voor beweegbare delen. Eigen illustratie. 48


Afb. 44. Situatie tekening van de blokken met maatvoering, 1915. Bron: Gratema, 1925, p112.

Afb. 45. Inspringen van de hoeken, woningen krijgen hierdoor meer licht. Eigen illustratie.

49


Afb. 46. Gevels buiten- en binnenzijde van het blok, juli 1912. Bron: Polano, 1988, p77.

Afb. 47. Bestektekening, gevel, Arbeiderswoning, Indische buurt, Amsterdam-Oost. Bron: Polano, 1988, p77. 50


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 51


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 52


JACHTSLOT SINT-HUBERTUS OTTERLO | 1915-1919

53


6.3 JACHTSLOT SINT-HUBERTUS Tussen 1909 en 1921 wordt het grondbezit van de rijke Kröller-Müller familie door een aantal aankopen in de omgeving van Otterlo en Hoenderloo uitgebreid tot 6800 hectare. (Polano, 1988, p218) Berlage krijgt de opdracht een jachtslot te ontwerpen dat bedoeld is als buitenhuis maar ook fungeert om vooraanstaande politici, zakenmensen en kunstenaars te kunnen ontvangen. In 1914 krijgt Berlage de opdracht om dit jachtslot te ontwerpen. Het is de wens van mevrouw Kröller dat het thema van het jachtslot volledig wordt gebaseerd op de legende van Sint-Hubertus, de beschermheilige van de jacht. Volgens de legende is Hubertus verdwaald tijdens de jacht tot er een hert verschijnt met een kruis op het gewei die hem de weg zal wijzen. (Polano, 1988, p218) Berlage wordt door het echtpaar Kröller-Müller gevraagd om in vaste dienst te werken. Dit moet een moeilijke keuze zijn geweest voor de idealistische en socialistische Berlage, samen werken met echte kapitalisten. (Visser, 1990) Toch tekent Berlage een contract voor tien jaar. De eerste versie van het ontwerp wordt gemaakt tussen augustus en december 1915. Zie afbeelding 48. De toren is bij het eerste ontwerp aanzienlijk lager dan het definitieve ontwerp. Ook de lagere gebouwen zijn anders van vorm bij het eerste ontwerp. Berlage koos ervoor om met de Kröller-Müller’s samen te werken vanwege de ongunstige opdrachten in de publieke sector. (Polano, 1988, p26) Berlage werkt zes jaar voor het echtpaar met een jaarsalaris van 14.000 gulden, omgerekend komt dat nu neer op ongeveer 350.000 euro. (De Lange, 2010) Veel socialistische vrienden van Berlage vonden het schandalig dat hij zijn ziel verkocht aan het kapitalisme. (Visser, 1990) Berlage antwoorde hierop: ‘Mensen met geld kunnen huizen laten bouwen, mensen zonder geld kunnen dat niet.’ (Visser, 1990) Het bouwen voor kapitalisten was iets waar Berlage in zijn verdere carrière op zal worden aangesproken door zijn vrienden. DE PLATTEGROND De compositie van het jachtslot verwijst direct naar de legende van Sint-Hubertus. De plattegrond heeft de vorm van een hertengewei en de 31 meter hoge toren symboliseert het kruis. Zie afbeelding 49. Ook in deze toren is een uitspringend vlak te zien in de vorm van een kruis. Zie afbeelding 50. Uit het hertengewei ontstaat een binnenplaats, waaraan de ingang ligt. Het is maar de vraag of Berlage daadwerkelijk bewust de legende van Sint Hubertus in zijn ontwerp heeft verwerkt door het de vorm van een hertengewei te geven. De zijvleugels van het gebouw, met de ruitvormige binnenplaats, kunnen ook bedoeld zijn om de bezoeker een gevoel van omarming te geven, gebaseerd op het Engelse landhuis stijl. (De Lange, 2010) Zie afbeelding 50. De karakteristieke toren van het jachtslot past niet bij het de stijl van het Engelse landhuis. Deze toren is dan ook ontworpen vanwege het weidse uitzicht over de omgeving. Het gebruik van torens is typerend in Berlages werk. Als Berlage wel bewust de plattegrond heeft ontleent aan de legende dan is dat ongetwijfeld op aandringen van het echtpaar geweest. Anton Kröller was een fervent jager waartegen zijn echtgenote meer was geïnteresseerd in de spirituele kant van de legende. (De Lange, 2010) Vanuit de paden die rondom de villa zijn aangelegd zijn de verschillende elementen van het bouwwerk goed zichtbaar. Deze paden liggen verspreid over het terrein waardoor elk afzonderlijk gedeelte van het bouwwerk tot zijn recht komt. Het jachtslot is onderdeel van een groter geheel, namelijk een park en grote vijverpartij. Zie afbeelding 51. Om te voorkomen dat het water van deze 54


waterpartij de grond in loopt worden er bitumen, waterdichte platen op de bodem gelegd. Dit gebouw valt onder het zogenaamde ‘Gesamtkunstwerk’, het is als één geheel ontworpen. (Stichting het nationale park de Hoge Veluwe) Voor het ontwerp van de plattegrond gebruikt Berlage uiteindelijk een modulair raster van 1,1 meter. Aan de zuidkant van het hoofdgedeelte bevindt zich de zitkamer, die via veranda en terras uitkomt bij het water. Rondom de kruisvormige ingangshal liggen twee halfronde kamers (de theekamer en de rookruimte) en de zitkamer. Tussen de hal en de zitkamer is een lift aangelegd, die in de toren uitkomt tot de zesde verdieping. Deze lift mocht alleen het echtpaar gebruiken, de bediendes moesten de trap gebruiken. Aan de westkant van de hal bevindt zich een trap die leidt naar de verdiepingsvloeren. De eerste verdieping bestaat uit slaapkamers en de tweede verdieping heeft onder meer een biljartzaal. De keuken en opslag liggen naast de trap op de begane grond. Het oostelijk gedeelte van het huis is bedoeld voor mevrouw Kröller en het westelijk deel voor de heer Müller. Een klein gebouw aan de ruitvormige binnenplaats werd gebruikt als hondenkennel en fietsenstalling. Aan weerskanten zaten hekken om de binnenplaats te kunnen afsluiten. DE FACADE De toren is het enige gedeelte dat altijd zichtbaar is. Van veraf gezien krijgt de toren zijn volledige ruimtelijke werking vanwege het contrast met de horizontale weidse natuurlijke omgeving. De bijgebouwen rondom de toren zijn dan ook vanwege deze reden zo laag mogelijk gehouden. Zie afbeelding 52. De legende van Sint-Hubertus is ook zichtbaar uitgebeeld aan de hand van twee reliëfs van Mendes Da Costa op de binnenplaats en in het raam boven de ingang. Zie afbeelding 53. De leistenen daken zijn afwisselend van vorm om een gevarieerd beeld te geven, dat in evenwicht wordt gebracht door de verticale toren. Zie afbeelding 54. Vanwege de vele diverse vormen van het dak lijkt het jachtslot een compact geheel van kleine gebouwen. Zelfs de rangschikking, de lichtheid, de versiering en de maten en kleuren van de ruimtes in het huis zijn bepaald volgens een complex programma van symbolische betekenissen. (Polano, 1988, p24) De gevels zijn opgebouwd uit rood baksteen met kleine natuurstenen pilasters die de brede architraven boven de vensterrijen ondersteunen. Het gebruik van baksteen is een essentieel element in de details en compositie als geheel. Het gebruik van baksteen is kenmerkend voor Berlage, waar hij elk gebouw mee ontwerpt. Het baksteen wordt zowel binnen als buiten gebruikt. Berlage wil niks verstoppen en het materiaal laten spreken. Zie afbeelding 55 en 56. Berlage maakt door middel van kleurgebruik onderscheidt tussen de verschillende kamers. HET GEBOUW Het ontwerp van het jachtslot is geïnspireerd op het Engelse Country House. Kenmerken van deze stijl in het jachtslot zijn de speciale vertrekken voor ieder gezinslid, de bibliotheek, rookkamer, boudoirs en de biljartkamer. Ook de kenmerkende V-vorm is typerend voor deze stijl. (Stichting het nationale park de Hoge Veluwe) Berlage heeft bij het ontwerp over alles nagedacht. De extreme geometrische precisie, natuurstenen elementen, geglazuurde tegels, cassettenplafonds, meubelstukken en zelfs lampen. Alles moest worden ontworpen omdat iedere verstoring of concessie afbreuk zou doen aan het geheel. Berlage ging zelfs zo ver dat hij op enkele plaatsen de exacte positie van het meubilair aanduidde in de 55


sierpatronen op de tegelvloeren en de muren. Zo is het meubilair precies zo ontworpen dat het overeen komt met het patroon op de vloer. Zie afbeelding 57. In de eetkamer onder het kleed liggen zelfs geen tegels. Het kleed hoort hier dus te liggen, en niet ergens anders, zo heeft de kunstenaar bepaald. (Rijksdienst, 2014, p6) Bij de werken van de Kröller-Müller’s speelt Frank Lloyd Wright een belangrijke rol voor Berlage. Belangrijke en herkenbare thema’s van Wright zijn bijvoorbeeld : de indeling van ruimtes en gangen; het samenspel van platte, hellende en kegelvormige daken; de in rijden gegroepeerde ramen, die doordat zij de logische structuur van de muren accentueren, de vormgeving op geraffineerde wijze doen uitkomen.(Polano, 1988, p23) De invloed van Wright komt het duidelijkst tot uiting in bepaalde aspecten van de bijgebouwen. Het Jachtslot is een opmerkelijk gebouw. Berlage stond bekend als iemand die rationele, zakelijke ontwerpen maakte terwijl het jachtslot een overdaad aan ambacht laat zien. Waarschijnlijk heeft dit te maken gehad met de wensen van het echtpaar. Voor het ontwerp heeft Berlage vrij spel en bijna niets is te gek. Toch ontkomt Berlage er niet aan om met de als zeer lastig bekend staande mevrouw Kröller samen te werken. Ze komt bijna dagelijks op kantoor om zich te bemoeien met de ontwerpen. Het verhaal gaat dat mevrouw Kröller een keer ‘s nachts stiekem achter de tekentafel is gaan zetten om de oprijlaan te verbreden zodat twee RollsRoyce ’s elkaar konden passeren. (Visser, 1990) In mei 1916 zijn de bouwtekeningen gereed en eind van dat jaar wordt begonnen met de bouw. In 1918 lopen de bouw werkzaamheden ten einde; Berlage ontwerpt de interieurs en wandbekleding. Berlage krijgt uiteindelijk nog de opdracht om een Museum te ontwerpen op de Hoge Veluwe voor de kunstcollectie van het echtpaar. Na de zoveelste bemoeienis van mevrouw Kröller bij het ontwerp heeft Berlage er genoeg van en verbreekt na zes jaar voortijdig het contract. Hij kan zich nu weer richten op de grote publieke opdrachten. Het is de Belgische architect Van der Velde die pas in 1920 het jachtslot voltooid en de opdracht krijgt voor het bouwen van een museum. Dit museum is er, vanwege grote financiële problemen bij de Kröller-Müller’s nooit gekomen. Later is gebleken dat dit museum een voorstudie is geweest voor zijn laatste werk, het Gemeentemuseum in Den Haag. (Singelenberg e.a., 1975, p44)

56


Afb. 48. Perspectivische schets van de eerste versie, jachtslot St. Hubertus, 1915. Bron: Polano, 1988, p219.

Afb. 49. Plattegrond van eerste verdieping, mei 1916. Bron: Polano, 1988, p219. 57


Afb. 50. Binnenplaats van het jachtslot met hoofdentree. Bron: Stichting het nationale park de Hoge Veluwe. (zonder datum) Geraadpleegd op https://www.hogeveluwe.nl/nl/ontdek-het-park/kunst-enarchitectuur/jachthuis-sint-hubertus

Afb. 51. Jachtslot St. Hubertus, Hoenderloo, 1914-1920, tekening uit 1916. Bron: Polano, 1988, p33. 58


Afb. 52. Vogelvluchtperspectief vanaf het noorden. Bron: Polano, 1988, p219.

Afb. 53. EĂŠn van de twee reliĂŤfs van Mendes Da Costa op de binnenplaats. Bron: geraadpleegd op http://www.zoover.nl/nederland/gelderland/hoenderloo/jachthuis-sinthubertus/fotos?page=1

59


Afb. 54. Leistenen daken afwisselend van vorm voor een gevarieerd beeld, in evenwicht gebracht door de verticale toren. Bron: Bron: Stichting het nationale park de Hoge Veluwe. (zonder datum) Geraadpleegd op https://www.hogeveluwe.nl/nl/ontdek-het-park/kunst-en-architectuur/jachthuissint-hubertus

Afb. 55. Zitkamer van de heer des huizes, perspectief van het interieur, 1917. Bron: Polano, 1988, p33. 60


Afb. 56. Zitkamer van de vrouw des huizes, schets van het interieur, 1917. Bron: Polano, 1988, p33.

Afb. 57. Meubelstuk dat overeenkomt met het motief van de tegelvloer. Bron geraadpleegd op http://www.elmarswereld.nl/st-hubertus/rondleiding-door-jachthuis-sint-hubertus-1/

61


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 62


GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG | 1928-1935

63


6.4 GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG In 1912 ontstaat er een idee om een nieuw museum op te richten voor de stad Den Haag zo dat er verschillende kunstverzamelingen op een plaats kon worden tentoongesteld. Een oude vriend van Berlage, H.E. van Gelder, directeur van de kunstcollecties van de gemeente Den Haag, slaagde erin om de opdracht voor het ontwerpen van een nieuw gemeentemuseum in Den Haag aan Berlage te verlenen. Hoewel Van Gelder aanvankelijk een voorkeur had voor een andere architect ontstaat er toch een succesvolle samenwerking tussen de twee. Berlage en Van Gelder werken samen in het oplossen van museum-technische problemen. (Polano, 1988, p224) Tussen 1919 en 1920 werkt Berlage een aantal ontwerpen uit, die varianten zijn van eenzelfde opzet. Het ontwerp, dat een uitbreiding is van het programma van de gemeente Den Haag, omvat een museum voor moderne kunst en een galerij voor tekeningen, ruimtes voor exposities en congressen, een vergaderzaal, een concertzaal en een zaal voor kamermuziek. Berlage moest ervoor zorgen dat er een integratie van de architectuur voor de beeldende kunst en muziek ontstond in een ruimte die rust biedt. (Polano, 1988, p226) EERSTE ONTWERP Het eerste ontwerp van Berlage heeft de vorm van een ongelijk trapezium. Zie afbeelding 58 en 59. De paviljoens, die als ingang fungeren zijn met elkaar verbonden door een lage galerij die niet rechtstreeks vanaf de straat toegankelijk is. De hoofingang bevindt zich aan de Stadhouderslaan en is linksonder op de plattegrond te zien. Zie afbeelding 58. Deze hoofingang bestaat uit een grootse hal. Zie afbeelding 60 en 61. Het binnenplein bestaat uit een grote vijver waaromheen een pad ligt die bereikbaar is via een trap waar de galerij op uitkomt. Zie afbeelding 62. De vleugels komen samen in de grote centrale hal, die het middelpunt vormt van het gebouw. Zie afbeelding 63. Vanuit deze centrale hal kan men via een foyer in de aula komen. De aula is een op zichzelf staand gebouw aan de noordkant van het complex. Volgens Berlage moest de massa van het gebouw spreken en deze dan ook het mooist zijn bij volle maan omdat dan alle details wegvallen. (Visser, 1990) Zie afbeelding 64. Voor de indeling van de plattegrond maakt Berlage gebruik van een vierkant raster van 3.5 x 3.5m. (Polano, 1988, p224) De plattegrond is zo ontworpen dat grote ruimtes afwisselend opgevolgd worden met kleine ruimtes, dit om museum moeheid tegen te gaan. Op de begane grond bevinden de tijdelijke expositieruimtes, bibliotheek, een aantal kleine zalen voor lezingen en werkruimtes. Zie afbeelding 58. De bovenverdieping is bestemd voor de permanente collectie van het museum. Zie afbeelding 59. Het eerste ontwerp wordt in 1920 goedgekeurd door de gemeente en tentoongesteld in de Pulchri Studio in Den Haag. De reacties op het ontwerp waren uiteenlopend. In oktober 1921 maakt de adviescommissie bezwaar tegen de immense afmetingen van het gebouw alsmede de te hoge bouwkosten van negen miljoen gulden. (Visser, 1990) Berlage versimpeld het gebouw maar de resterende 7.3 miljoen gulden bleef een te hoog bedrag. (Singelenberg e.a., 1975, p45) Het ontwerp zal nogmaals moeten worden herzien en de bouw ervan wordt uitgesteld. Het programma van het museum bepaalt in grote mate de indeling waarbij afwisselend gebruik gemaakt wordt van ruimtes om eentonigheid te voorkomen. De grote vleugels rondom de vijverpartij, vormen het museumgedeelte. Deze vleugels omvatten langs de buitenzijden ruimtes van 64


verschillende afmetingen, die door gangen worden gescheiden van het middengedeelte. Deze ruimtes zijn rechthoekig ofwel in de vorm van een Grieks kuis. Van buiten zijn de daken van deze ruimtes van verschillende hoogtes dat een gevarieerd beeld oplevert. De verschillende delen van het gebouw zijn verbonden door grootse hallen. Vanuit deze hallen kan men naar het andere gedeelte van het museum komen. De gevel is vormgegeven met Romaans-oosterse associaties, dat het geheel tot eenheid brengt. Zie afbeelding 60. Bij dit ontwerp heeft Berlage gewapend beton aangebracht voor expressieve doeleinden. Deze zijn geïnspireerd op eerder experimenten zoals Berlage al eens eerder heeft toegepast bij het Pantheon der Menschheid en het tweede gebouw voor De Nederlanden van 1845 in Den Haag. Dit is in de centrale hal te zien aan de uitspringende gedeeltes die op de derde verdieping de verbinding vormen tussen de horizontale en verticale vlakken. (Polano, 1988, p224) Zie afbeelding 63. De ambitieuze plannen van Berlage uit 1919-1920 waren niet tot een goed eind gekomen. Het eerste ontwerp is niet uitgevoerd en hij ging door met een ander grote opdracht: het kantoorgebouw voor De Nederlanden. HET DEFINITIEVE ONTWERP Doordat Van Gelder in 1927 dreigt met aftreden, is de gemeente genoodzaakt om het nieuwe ontwerp van het museum wederom aan Berlage te verlenen. Het programma van het museum dient nu flexibel te zijn waarbij het gedeelte voor de tijdelijke expositie mogelijkheden biedt voor uitbreidingen. Tussen 1927-1929 maakt Berlage een tweede ontwerp. Met de uitvoering van dit ontwerp wordt in 1931 begonnen. In het tweede ontwerp moet Berlage de multifunctionele complexiteit van het eerste plan laten varen. Waar het eerste ontwerp voor het museum juist aan de rand lag van een onregelmatig terrein, ligt het bij het tweede ontwerp juist in het midden. Bij de indeling van het museum is volgens Polano uitgegaan van twee basisprincipes: 1. Het scheiden van het administratieve gedeelte met het museum gedeelte 2. De zalen en collecties worden zo gerangschikt dat een traditionele eentonige indeling van een museum wordt vermeden, ofwel museum moeheid. De algemene looproute rondom de binnenplaats is nu korter. Haaks op deze route lopen gangen die naar twee groepen van de zalen leiden zodat voorkomen word door alle zalen te lopen om naar de grote hal te gaan. De ingang wordt gevormd door een lange pergola met ramen, die aan weerszijden begrensd wordt door vijvers en uitkomt in de vestibule. Zie afbeelding 65. Deze vijver is afkomstig uit het eerste ontwerp. Principes die ook in het eerste ontwerp werden toegepast zoals de hoge zijdelingse lichtinval en de opeenvolging van afwisselende hoogtes en afmetingen, zijn in het tweede ontwerp doorgevoerd. (Polano, 1988, p36) Bij de overgang van het eerste naar tweede ontwerp zijn de ruimtelijke principes van Berlage onveranderd gebleven. De architectuur daarentegen is rationalistischer geworden naar voorbeeld van Frank Lloyd Wright. (Polano, 1988, p38) Vergeleken met het eerste ontwerp heeft het tweede ontwerp een verrijking van de buitenkant in de vorm van glas in lood ramen, balkons en pergola’s en vitrines. Fundamenteel in het ontwerp is het steeds terugkerende Griekse kruis. Zie afbeelding 66.

65


Het nieuwe ontwerp wordt in 1928 gepresenteerd en goedgekeurd. Met de bouw wordt pas een paar jaar begonnen vanwege de economische crisis. Tijdens de bouw worden er nog vele aanpassingen gemaakt en in mei 1935 is het museum klaar. DE PLATTEGROND De principes die Berlage en Van Gelder in het eerste ontwerp hadden toegepast komen in het definitieve ontwerp nog beter naar voren. Het ontwerp is geïnspireerd op een publicatie van Benjamin Ives Gilman; Museum Ideals of Purpose and Method. Dit boek ging erover dat het museum een veelzijdig cultureel centrum is, omgeven door een park, waarbij de inrichting zodanig is ingevuld om museummoeheid te bestrijden. (Polano, 1988, p224) De gangen door het museum zijn op zo’n manier gepositioneerd dat het museum als afwisselend wordt ervaren en museum “moeheid” wordt voorkomen. Om elke ruimte evenveel aandacht te geven plaats Berlage de doorgang tussen de zalen nooit recht tegenover elkaar. Omdat er geen duidelijke looproute is verdwaald de bezoeker tussen de kunst. De plattegrond is ontworpen rondom een grote binnenplaats en een aangrenzend gebouw dat bestemd is voor de aula, kantoren en andere dienstruimtes. Zie afbeelding 67 en 68. Het onderscheid tussen primaire ruimtes en dienstruimtes dat in het eerste ontwerp een rol speelde is ook in het tweede ontwerp zichtbaar. De binnenring, bestaande uit de drie gangen die rondom de binnentuin lopen, geeft zijwaarts toegang tot de kleinere expositieruimtes. Zie afbeelding 69. Vanuit de grote zalen bereikt men ten slotte de ruimtes die langs de buitenkant van het gebouw lopen. Het licht in deze ruimtes komt van boven en hebben veelal geen ramen. Er is een duidelijke hiërarchische indeling van de plattegrond gemaakt, waarbij de expositieruimtes rond de binnentuin lopen. Het maatraster dat Berlage gebruikt voor het museum bestaat uit een vierkant van 1.1 x 1.1 meter. (Polano, 1988, 226) Deze maat hangt samen met de toegepaste gele baksteen waarvan er ongeveer vier miljoen van zijn gebruikt voor het bekleden van het gewapende beton. (Polano, 1988, p226) Dit gele baksteen is gekozen omdat rode baksteen simpelweg te duur was. (Brentjens, 2010, p130) Omdat er geen baksteen bestond met een maat van 11 cm, zijn de stenen speciaal gemaakt voor dit gebouw. De stenenproducent Alfred Russel brengt deze steen later onder goedkeuring van Berlage op de markt. De steen komt onder de naam ‘Berlage steen’ in de handel. (Brentjens, 2010, p116) DE FACADE Aan de buitenkant wordt de hiërarchie in de plattegrond getoond door de afwisselende overkapping, waarin het midden gedeelte van de vleugels zichtbaar blijft doordat de prismavormige glazen daken haaks op elkaar zijn geplaatst. Zie afbeelding 70. De vlakke gevels en de verspringende daken laten de invloeden van Frank Lloyd Wright goed zien. (Gemeentemuseum Den Haag) Er is een grote helderheid in de indeling, het bewust afzonderlijk plaatsen van het complex met de dienstruimtes. Bij de ramen is ook de verdeling gebaseerd op 1.1 meter. De roedeverdeling van de ramen zijn steeds vier keer elf centimeter. (Gemeentemuseum Den Haag) Zo ontstaat er een rustig gevelbeeld. Ook de vitrines voor de afdeling kunstnijverheid zijn een veelvoud van deze elf centimeter. Dit alles vormt een geheel. Typerend voor het gebouw zijn de twee hoge schoorstenen van het stookhuis en de telescopische opbouw van de aula. Zie afbeelding 71 en 72. Deze telescopische aula biedt tegenwicht aan de 66


langgerekte pergola die toegang geeft tot het museum. De ruimtelijke vormgeving wordt zowel in het interieur als exterieur weergegeven. De bakstenen gevels waarbij het metselwerk van de gele baksteen vlak doorloopt tot de raamkozijnen, door de inspringende hoeken aan de buitenkant. (Polano, 1988, p38) De hoge schoorstenen van de centrale verwarming en de torentjes met lantaarns bij de ingang zijn nog afkomstig uit het meer symbolische eerste ontwerp. De vormgeving van de muurbekleding, die de constructie volledig bedekt is essentieel bij het karakter van het exterieur. Het zichtbaar laten van de constructie in het interieur is tegenstrijdig met dat van het exterieur. In het exterieur is de constructie verborgen. Om aan te geven dat het baksteen aan de buitenzijde geen dragende functie heeft, heeft Berlage ervoor gekozen hier een soort weefsel van te maken. (Polano, 1988, p38.) Dit weefsel bestaat uit een rangschikking van rijen liggende en verticale stenen. Zie afbeelding 70. Het interieur geeft een sterk gevoel van continuïteit dat Berlage ontwerpt als een overgang van trapsgewijze vlakken. (Polano, 1988, p226) Zie afbeelding 73. Het sobere exterieur van het museum staat in sterk contrast met het interieur. Het interieur bestaat ruimschoots uit luxe materialen en rijke decoratieve elementen en meubels. (Gemeentemuseum Den Haag) Voor het interieur zijn primaire kleuren gebruikt zoals die ook voorkomen in ‘de stijl’. (Gemeentemuseum Den Haag) Zie afbeelding 73. Waarom Berlage in bijna al zijn gebouwen van die sterke kleuren gebruikt is niet helemaal duidelijk. Volgens Singelenberg is Berlages kleurgebruik te herleiden naar zijn studiereis door Italië. Berlage schrijft in zijn dagboek dat hij een passie heeft voor de kleuren van houten dakstoelen, bruin, geel, blauw en rood. ‘Rustige warme tinten’, kleuren die in de natuur voorkomen. Singelenberg is van mening dat Berlage dit gedachtegoed rechtstreeks gekoppeld heeft aan het kleurgebruik in de Beurs en dat van de ontvangstzaal van het Haagse museum. (Brentjens e.a., 2010, p127) Ook bij het Jachtslot is dit opvallend kleurgebruik te zien. Volgens Albert Plasschaert (1866-1941) was kleur voor Berlage een middel om gebouwen, hoe groot en majestueus ook, terug te brengen tot een menselijke schaal, om ze een natuurlijke, humane warmte te verlenen. (Brentjens e.a., 2010, p133) De kleurbepaling van het Gemeentemuseum en het jachtslot waren voornamelijk de nieuwe ideeën over kleur bepaald door die van ‘de Stijl’. (Brentjens e.a., 2010, p133) HET GEBOUW Het museum bevat veel symbolische aspecten. Bij het betreden van het museum moet men via een overdekte pergola met grote ramen over het water. Dit water vormt een scheiding tussen het alledaagse leven en de wereld van de kunst. Ook het schemerige licht in de vestibule staat symbool voor de bewustwording van de bezoeker. Van hieruit komt men in een van boven verlichte grote centrale hal. Deze hal wordt gezien als inleiding tot het museum. (Polano, 1988, p227) Zie afbeelding 73. Het gebruik van natuurlijk licht is in dit museum een unicum voor de 20e eeuw. Om licht te kunnen temperen wordt er voor die tijd een hypermodern velumconstructie aangebracht. Deze constructie bestaat uit een verlaagd glazen plafond, waardoor het daglicht diffuus de zalen binnen komt. De zalen op de begane grond krijgen om diezelfde reden licht van de bovenkant van de wanden. In het dak worden glazen kappen aangebracht waar door middel van lamellen het licht kan worden gereguleerd. (Gemeentemuseum Den Haag) Zie afbeelding 70. Ook ontwerpt Berlage vitrines als 67


uitbouwtjes in de gevels aan de vijverkant. Dankzij een ingenieus systeem van glasplaten ontvangen deze vitrines daglicht. (Brentjens e.a., 2010, p116) Zie afbeelding 74 en 75. Berlages passie voor het gebruik van nieuwe materialen komt goed tot uiting in het interieur van het museum. Het constructieve gedeelte is van gewapend beton. Zie afbeelding 76. In sommige grote zalen schijnt dit gewapend beton door de structuur in de constructieve details door. Zie afbeelding 73. Berlage is onder zware invloed van de Zakelijkheid, zo ook in dit gebouw en zal dit in de jaren twintig nastreven. Persico stelt echter dat Berlage niet onder het Rationalisme valt maar meer als een bemiddelaar moet worden gezien tussen de oude en de nieuwe architectuur. (Polano, 1988, p227) In 1931 in het Bouwkundig Weekblad Architectura zegt Berlage dat de rationalisten alles uitsluiten dat niets te maken heeft met technische oplossingen of versieringen en dus geen gevoel hebben. (Polano, 1988, p42) Berlage zegt tevens het volgende: ‘De architectuur begint waar de versiering eindigt’, aldus aanhangers van de Nieuwe zakelijkheid, ‘Dit is arrogantie, het is alsof zeggen: voordat wij er waren is er nooit iets goeds gebouwd. Als antwoord zou ik willen geven: ‘De kunst begint waar de techniek eindigt.’ ‘Het hoogtepunt van een architectonische stijl is pas bereikt als er een volledige harmonie tot stand komt tussen het rationele en het gevoelsmatige.’ ‘Het kapitalisme heeft nooit enige geestelijk inhoud gehad… Alleen na het einde van het kapitalisme is er een nieuwe levensstijl mogelijk.’ (Polano, 1988, p42-43) Het gemeentemuseum is een van Berlages laatste meesterwerken. Berlage overlijdt in augustus 1934 en zal de voltooiing van het museum niet meer meemaken. Zijn schoonschoon en tevens Zwitserse architect E.E. Strasser maakt het ontwerp af en in 1935 wordt het museum geopend. Zie afbeelding 77. Tussen 1995 en 1998 werd het museum ingrijpend gerestaureerd door architectenbureau Braaksma en Roos. Bij deze restauratie is het principe van natuurlijk licht zo goed als mogelijk in stand gehouden. Deze natuurlijk lichtinval is essentieel in het ontwerp van Berlage en diende behouden te worden. De lamellen zijn grondig gerestaureerd en tevens geautomatiseerd. Verder zijn de luchtbehandelings installaties aangepast en is het museum uitgebreid door onder de binnentuin een kelder aan te brengen voor verdere exposities. Tevens zijn er werkplaatsen gerealiseerd tussen het museum en het oude ketelhuis. In 2014 is de binnentuin volledig overkapt met een glazen dak om plek te bieden als een multifunctionele ruimte.

68


Afb. 58. Plattegrond van de begane grond, eerste ontwerp. Bron: Polano, 1988, p224.

Afb. 59. Plattegrond van de eerste verdieping, eerste ontwerp. Bron: Polano, 1988, p224. 69


Afb. 60. Gemeentemuseum, Den Haag, 1919-1920 en 1928-1935, perspectieftekening uit het eerste ontwerp, 1920. Bron: Polano, 1988, p34.

Afb. 61. Perspectivische schets van de hoofdingang, eerste ontwerp. hoofdingang Bron: Polano, 1988, p225.

Afb. 62. Perspectieftekening van de galerij aan de binnen vijver uit het eerste ontwerp, 1920. Bron: Polano, 1988, p35. 70


Afb. 63. Perspectieftekening van de centrale hal uit het eerste ontwerp, 1920. Bron: Polano, 1988, p36.

Afb. 64. Foto van maquette van het eerste ontwerp, omstreeks 1920. Bron: Gratema, 1925, p150.

71


Afb. 65. Vijverpartij bij hoofdentree en lange pergola over water. Bron: Foto: Veldt, A. geraadpleegd op http://www.braaksma-roos.nl/projecten/restauratie/gemeentemuseumdenhaag/

Afb. 66. Binnenplaatstuin met later toegevoegd Grieks kruis. Beeld: Octatube. Geraadpleegd van: http://www.dearchitect.nl/architectuur/nieuws/2013/11/atriumdak-voor-gemeentemuseum-denhaag-101121840 72


Afb. 67. Plattegrond van de begane grond, tweede ontwerp. Bron: Polano, 1988, p225.

Afb. 68. Plattegrond van de eerste verdieping, tweede ontwerp. Bron: Polano, 1988, p225. 73


Afb. 69. Perspectieftekening van een expositiezaal uit het tweede ontwerp, 1929. Bron: Polano, 1988, p37.

Afb. 70. Exterieur foto, weefsel dat bestaat uit een rangschikking van rijen liggende en verticale stenen. Bron: Brentjens e.a., 2010, p56. 74


Afb. 71. Typerend gebruik van schoorstenen, oostzijde van gemeentemuseum. Bron: Hooimeijer, 2002, p92.

Afb. 72. Telescopische aula met pergola doorgang. Bron: geraadpleegd op https://nl.pinterest.com/pin/169307 267216013024/

Afb. 73. De gekleurde hal met daarin vijverkant zichtbaar de betonnen constructie. Bron: Hooimeijer, 2002, p96.

Afb. 74. Uitkragende vitrines in gevel Bron: Brentjens e.a., 2010, p117.

75


Afb. 75. Doorsnede van uitkragende vitrines in gevel met opaal glas voor diffuus licht, datum onbekend. Bron: Brentjens e.a., 2010, p117.

Afb. 76. Betonconstructie van de hal van het Gemeentemuseum, datum onbekend. Bron: Brentjens e.a., 2010, p107.

Afb. 77. Luchtfoto kort na oplevering, 1935. Bron: Atlantikwall Den Haag. Geraadpleegd op http://www.atlantikwalldenhaag.nl/nl/content/catsheuvel# 76


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 77


7. DE GEBOUWEN VERGELEKEN De behandelde gebouwen in deze thesis vertonen zowel overeenkomsten als verschillen. Het doel van deze thesis is om antwoord te kunnen geven op de vraag: Hoe zijn de ontwerpen van Berlage door de jaren veranderd? Zijn er herkenbare elementen in zijn architectuur te vinden en hoe zijn deze ontwikkeld? Omdat deze vraag veel omvattend is zal er kort worden terug geblikt op de behandelde gebouwen. Een vergelijking tussen de behandelde gebouwen wordt uiteengezet aan de hand van verschillende aspecten van Berlage’s architectuur. DECORATIE EN EERLIJKHEID Berlage is al op jonge leeftijd beïnvloed door zijn leermeester Gottfried Semper. Semper was van mening dat het materiaal eerlijk gebruikt moest worden en ook voor de juiste doeleinden. Deze drang naar authenticiteit en het eerlijk gebruik van materialen is iets waar Berlage zijn carrière lang naar opzoek is. Aan het eind van de 19e eeuw waren neostijlen leidinggevend voor de architectuur. Ook Berlage ontwerpt in zijn beginjaren met Sanders gebouwen die sterk doen denken aan deze neorenaissance stijl. Een van de eerste ontwerpen voor een nieuwe beurs is sterk neoclassicistisch. Er is te zien dat Berlage bij elk nieuw ontwerp van de beurs ornamenten verwijdert en het ontwerp steeds moderner wordt. Later stapt Berlage af van deze imiterende stijlen en begint met het ontwikkelen van een eigen stijl. Als hij meer naamsbekendheid krijgt wordt het gemakkelijker voor hem om zijn idealen te verwezenlijken. Berlage ging als een van de eerste de strijd aan tegen het ornamentalisme. Hij kreeg een afkeer tegen loze versieringen en alles dat ‘onecht’ was. De artikelen van Eugène Viollet le Duc en het werk van P.J.H. Cuypers hebben Berlage geholpen om zich los te maken van deze historische imitatiestijlen. Zowel Viollet Le Duc als Cuypers waren voorstanders van een zogenaamde 'rationele bouwkunst'. Hierbij moest de nadruk liggen op de constructie i.p.v. de decoratie en op het eerlijk gebruik van materiaal. Schoonheid kwam volgens de bouwmeester voort uit een eerlijk materiaalgebruik en functionele decoratie. Kortom, het ontwerp, constructie en materiaal moesten samenhangen. In de lezing 'Bouwkunst en Impressionisme' van 1893 zette Berlage een belangrijke eerste stap. Hij vond dat de moderne samenleving een vereenvoudigde bouwkunst eiste, de architect moest ophouden met het imiteren van deze historische stijlen en zich meer moest concentreren op het geheel. Berlage begon een nieuwe stijl te ontwikkelen wat begon met een aantal kantoorgebouwen. Berlages grote doorbraak kwam in 1896 met zijn beursgebouw. Dit beursgebouw is één van Berlages belangrijkste werken. Berlage heeft ook tijdens de bouw van de Beurs veel wijzigingen aangebracht. Hij bleef vereenvoudigingen doorvoeren en decoratieve elementen die de constructie verstoorden elimineren. Het vormde de overgang van traditionele architectuur naar een moderne vorm. Dit leverde destijds veel kritiek op. Berlages ontwerpen zijn naarmate hij ouder wordt ‘zakelijker’ geworden. Zijn vroege werk, de beurs, vertoond nog veel historische verwijzingen. Het gemeentemuseum is daarentegen veel ‘zakelijker’ en moderner. Bij de eerste ontwerpen van de Beurs is nog een duidelijke neorenaissance stijl te herkennen. Deze stijl was gebruikelijk in de 19e eeuw en Berlage deed daar dan ook noodgedwongen 78


aan mee. Bij latere ontwerpen van de Beurs is goed te zien dat het gebouw moderner en strakker wordt vormgegeven. Het uiteindelijke ontwerp wordt dan ook gezien als iets revolutionairs. Bij het ontwerp van de Arbeiderswoningen is ook een ‘rationele’ architectuur te herkennen. De gevels zijn strak en sober. Iets waar Berlage zijn redenen voor had. Hij vond deze sobere architectuur passen bij de arbeiders. De uitkragende elementen boven de portieken om deze sterker te accentueren, breken het monotone beeld van de gevels. Waar in de beurs nog decoratieve elementen werden aangebracht om de constructie te accentueren is dit bij de Arbeiderswoningen vrijwel niet direct zichtbaar. De constructie zichtbaar laten, is een belangrijk kenmerk voor de stijl van Berlage. Bij de beurs paste Berlage veel natuurstenen elementen toe nabij de constructie om deze verder te accentueren. Berlages meest geliefde materiaal is baksteen. Al zijn werken zijn dan ook uitgevoerd in baksteen. Het gebruik van baksteen is een essentieel element in de details en compositie als geheel. Het baksteen wordt zowel binnen als buiten gebruikt. Dat hij baksteen gebruikt is niet zonder reden. Omdat er in de 19e en 20e eeuw in rap tempo gebouwd werd moest er een materiaal gebruikt worden dat goedkoop, duurzaam en goed leverbaar was. Baksteen was hier dus uitermate geschikt voor. Bij het Gemeentemuseum gebruikt Berlage een skelet van gewapend beton. Omdat het exterieur wordt bedekt met bakstenen, wil Berlage duidelijk maken dat deze bakstenen geen dragende functie hebben. Hij besluit hier een soort weefsel van te maken. Dit weefsel bestaat uit een rangschikking van rijen liggende en verticale stenen. Berlages eerlijkheid voor zijn architectuur is tot op het einde intact gebleven. Het jachtslot is daarentegen een uitzonderlijk werk van Berlage. In eerste instantie is hier niet de trend te zien van een steeds ‘zakelijker’ wordende architectuur. Dit had alles te maken met de reden dat Berlage sterk rekening moest houden met de wensen van de opdrachtgevers. Hoewel Berlage bij het Jachtslot rekening moest houden met de opdrachtgevers, had hij in zekere mate niet veel beperkingen. Niets was te gek voor de rijke Kröller-Müller’s, waarbij Berlage zijn volle creativiteit tot uiting kon brengen. Zo tekent hij in een eerste ontwerp een nog bescheiden hoogte voor de toren. In het tweede ontwerp is de toren veel hoger geworden. Ook de immense waterpartij voor het Jachtslot laat zien dat niks te gek was. Berlage heeft ondanks de bemoeienis van de opdrachtgevers geprobeerd zijn ontwerp in zekere zin te beschermen tegen aanpassingen. Hij had over alles nagedacht, zelfs de plaatsing van het meubilair. Belangrijker nog dan zijn gebouwen was wellicht de uitstraling van zijn principes: het breken met stijlimitaties, toepassen van ambachtelijke constructie en eerlijke materialen, zoals baksteen en beton. SYMBOLIEK De symbolische waarde is in bijna elk gebouw van Berlage te herkennen. In de behandelde gebouwen bevatten allen een vorm van deze symbolische waarde, behalve bij de Arbeiderswoningen. Bij deze woningen waren de verschillende woningtypes belangrijker dan de symboliek van het gebouw. Tevens moesten de Arbeiderswoningen goedkoop en doelmatig worden uitgevoerd.

79


Bij de beurs is de symboliek te herkennen aan de vormgeving van de toren en manier van inrichting in de zalen. De vele verschillende ontwerpen van de toren laten het proces van Berlage goed zien. De toren is van symbolische waarde en het meest in het oog springende gedeelte van de Beurs. Deze toren is duidelijk geïnspireerd op Italiaanse bouwwerken zoals het Palazzo Publico in Siena. Berlage vond dat de toren de vertegenwoordiger was van de waardigheid. De toren symboliseert de stad, hetgeen waar steeds naar wordt opgekeken. De architectuur van deze toren moest dan ook eenvoudig zijn. Bij het Jachtslot is de symboliek misschien wel het grootst. Dit is voornamelijk vanwege de wensen van de rijke Kröller-Müller’s. De rangschikking, de lichtheid, de versiering en de maten en kleuren van de ruimtes in het huis zijn bepaald volgens een complex programma van symbolische betekenissen ontworpen. De plattegrond heeft de vorm van een hertengewei en de toren staat symbool aan het kruis van Sint-Hubertus. Verder zijn er plaquettes waarin de mythe van Sint-Hubertus staat afgebeeld. Het gemeentemuseum is Berlages laatste werk en een voorbeeld van een sterke ‘rationele architectuur’. Ook bij dit gebouw is functioneel gebouw ontworpen maar bevat tevens veel symbolische waarde. Bij het betreden van het museum gaat men via een overdekte pergola met grote ramen over het water. Dit water vormt een scheiding tussen het alledaagse leven en de wereld van de kunst. Er is dus een overgang van het dagelijkse leven naar een kunstzinnige wereld. Ook het schemerige licht in de vestibule staat symbool voor de bewustwording van de bezoeker. Van hieruit komt men in een van boven verlichte grote centrale hal. Deze hal wordt gezien als inleiding tot het museum. Het gebruik van water is bij Berlage geliefd. Zo is bij het jachtslot en het gemeentemuseum een grote vijverpartij gegraven. Het gebruik van dit water had bij allebei de gebouwen een andere betekenis maar dat het van esthetische waarde is, is duidelijk. Het water bij het jachtslot creëert een sterk contrast met het gebouw en fungeert als een grote spiegel waarin het gebouw wordt gereflecteerd. Bij het gemeentemuseum zorgt het water voor een overgang richting het museum. Ook bij Berlages eerste grote doorbraak, de beurs, was water aanwezig. Aan deze zijde heeft Berlage de gevel het meest gedetailleerd, ook mede dankzij het zicht vanaf het Centraal Station. Opvallend in Berlages ontwerpen is het gebruik van torens. Zowel bij de Beurs, Jachtslot als Gemeentemuseum gebruikt Berlage torens. Ook in andere werken van Berlage zijn consequent het gebruik van torentjes te zien. Bij elk gebouw heeft de toren zijn eigen uitleg maar in het algemeen kan gesteld worden dat Berlage torens gebruikte vanwege de symbolische waarde en de compositie van het geheel. SULLIVAN EN WRIGHT De reis naar de Verenigde Staten maakt grote indruk op Berlage. Berlage vind steun bij zijn Amerikaanse collega’s Sullivan en Wright. Wrights architectuur kenmerkt zich door horizontale bouwvolumes, asymmetrisch gegroepeerd. Beide waren van mening dat expressieve versiering kan bijdragen tot de helderheid van de constructie en de ruimtelijke indeling van een gebouw. De decoratie in de architectuur was voor Berlage altijd ondergeschikt aan de constructie en mocht deze alleen accentueren. De reis naar de Verenigde Staten kan dan ook gezien worden als een bevestiging voor Berlages eigen keuzes. Het is verkeerd om te stellen dat Wright Berlage heeft beïnvloed. Berlage 80


zag in Wright een persoon die niet meer oude stijlen aan het imiteren was maar het verleden ook niet volkomen negeerde. Wright zag het verleden juist als historisch verschijnsel. Bij de opdrachten van de Kröller-Müller’s speelt Frank Lloyd Wright een belangrijke rol. Bij het jachtslot zijn deze te herkennen in: de indeling van ruimtes en gangen; het samenspel van platte, hellende en kegelvormige daken; de in rijden gegroepeerde ramen, die doordat zij de logische structuur van de muren accentueren. Ook komt de invloed van Wright voor in bepaalde aspecten van de bijgebouwen. De verspringende daken van het Jachtslot is hier een voorbeeld van. Ook de beurs bevat veel verschillende dakvlakken waarin de hiërarchische plattegrond goed uit is af te lezen. Naar mate Berlage ouder wordt worden de opvattingen van Wright belangrijker. In het gemeentemuseum is dit direct zichtbaar. Het gemeentemuseum bevat, net als de beurs, veel verschillende daken en ook hier is de hiërarchische plattegrond zichtbaar. Elke ruimte is herkenbaar af te leiden uit de verschillende dakvlakken. Ook is het Gemeentemuseum veel rechtlijniger dan eerdere ontwerpen en vertoond overeenkomsten met dat van het Larkin Building van Wright. VERHOUDING EN MASSA Berlage vond dat een bewuste toepassing van maatverhouding bij zijn gebouwen al een kunst op zichzelf deed ontstaan waardoor verdere decoratie niet nodig was. Hij paste alleen decoratie toe als daardoor de constructie beter werd geaccentueerd. Deze decoratie mocht tevens niet de maatverhouding verstoren. Om tot deze massaverhouding te komen maakte Berlage veelal gebruik van een modulair systeem of maatraster. Dit modulair systeem bestond uit een maat waaraan Berlage de verhouding kon bepalen van het ontwerp. Omdat Berlage een voorkeur heeft voor het gebruik van baksteen, vanwege eerder genoemde redenen, vallen de hartlijnen van het metselwerk samen met de moduullijnen van het modulair systeem. Het modulaire systeem heeft dus primair betekenis heeft voor het metselwerk van het gebouw. Zo heeft hij bij de Beurs een vierkant raster gebruikt voor de plattegrond en voor de gevel een Egyptische driehoek. Zowel bij het jachtslot Sint-Hubertus als het Gemeentemuseum in Den Haag gebruikt Berlage een vierkant raster van 1.1 m. Bij de arbeiderswoningen maakt hij geen gebruik van een modulair raster. Dit simpelweg omdat hij zich meer ging richten op de verschillende woningtypen. Bij het gemeentemuseum in Den Haag heeft Berlage extreem gebruik gemaakt van dit maatraster. Alles in dit gebouw heeft een maat van 1.1 meter of een veelvoud hiervan. Deze maat van het gebouw heeft te maken met de maat van het baksteen. Voor dit gebouw zijn er speciaal bakstenen gemaakt die later onder de naam ‘Berlage steen’ op de markt zijn gekomen. De reizen door Italië vormen een belangrijke bron van inspiratie voor Berlage. De bouwwerken uit de Romeinse tijd en middeleeuwen spraken hem het meest aan. Hij was onder de indruk van de robuuste middeleeuwse bouwwerken zoals het Palazzo Vechio in Florence en het Palazo Pubblico in Siena. De gebouwen toonden eenvoud door middel van massa. In de Beurs van Berlage is deze Italiaanse invloed goed terug te zien. Het gebruik van een toren zoals dat ook bij het Palazzo Vechio is toegepast, is goed te herkennen bij de Beurs. Architectuur is voor Berlage primair het scheppen van ruimte. De muren die de ruimte omsluiten en het materiaalgebruik hiervan zijn eveneens belangrijk. De massa moest spreken, een belangrijke 81


onderdeel voor Berlages ontwerp methodiek. Bij alle behandelde werken in deze thesis is dit in enige mate zichtbaar tot uiting gekomen. KLEUR Het kleurgebruik van Berlage is herkenbaar in veel van zijn ontwerpen. Deze kleuren fascinatie heeft Berlage hoogstwaarschijnlijk opgedaan tijdens zijn studiereis naar Italië. Berlage gebruikte deze kleuren om de vaak grootse monumentale gebouwen een menselijke schaal te geven. Zo zijn bij de beurs zijn wat zachtere ‘natuurlijke’ kleuren terug te vinden. Bij de arbeiderswoningen zijn de mosterdgele kozijnen en groene beweegbare delen opvallend. Bij het Jachtslot en het Gemeentemuseum zijn kleuren terug te vinden die in overeenstemming zijn met dat van de stroming ‘De Stijl’. Berlage maakte gebruik van het principe ‘Eenheid in de Veelheid’. Dit principe houdt in dat er gezocht moest worden naar een synthese tussen de vorm en het detail. Bij dit principe was de helderheid en rust van een gebouw belangrijk. Bij de Beurs is dit principe goed te zien. De beurs is sober en monumentaal maar vormt toch een geheel door de rijke variaties in de gevelmuren. Ook door middel van kleur worden deze decoraties benadrukt. Zo dragen de rijke decoraties bij het Jachtslot in het interieur bij aan de eenheid van het gebouw. Ook de meubels ontwierp Berlage zelf, deze waren in stijl met de architectuur en vormde een geheel met het gebouw, een ‘Gesamskunstwerk’. IDEALISME EN SOCIALISME Berlages ontwerpen zijn onoverkomelijk bepaald door de wensen van de opdrachtgevers. Berlage stond openlijk bekend als socialist maar moest noodgedwongen samenwerken met kapitalisten. Dit tot grote afkeer van zijn socialistische vrienden. In al zijn werk is de spanning te zien tussen Berlages idealen en de werkelijkheid waarin de kapitalisten bepaalden wat er gebouwd moest worden. Wellicht dat dit spanningsveld uiteindelijk alleen maar gunstig was voor zijn architectuur. Berlage wordt bestempelt als iemand van een zakelijke architectuur en zijn kapitalistische opdrachtgevers hebben deze ‘zakelijkheid’ misschien wat afgevlakt. Berlage was niet alleen een socialist maar ook een sterk idealist. Berlage geloofde in een klasseloze maatschappij waarbij wetenschap en kunst tot een hoogtepunt zouden komen. In het jachtslot zijn de invloeden van de opdrachtgevers goed te zien. Om toch zijn eigen stijl en ideeën te beschermen ging Berlage soms ver. In het jachtslot zijn hier enkele voorbeelden van te herkennen. Berlage was een man met sterken idealen. Zijn gebouwen moesten 'het verlangen naar broederschap' onder de mensen uitdrukken. Berlage behoorde tot een generatie van kunstenaars en intellectuelen die zich sterk verzette tegen de door kapitalisten beheerste samenleving. Berlage vond het kapitalisme zowel onrechtvaardig als individualistisch. Hij was gegrepen door het ideaal van een ‘menschengemeenschap’. Echte kunst kwam in de ogen van Berlage voort uit een hechte gemeenschap. De architect zou daarbij bepalend zijn in samenwerking met verschillende kunstenaars. Berlage ging daar zo ver in dat hij veel idealistische ontwerpen heeft gemaakt. Een van deze nooit uitgevoerde projecten is het 'Pantheon der Menschheid'.

82


8. CONCLUDEREND In elk gebouw dat in deze thesis behandeld zijn, zijn kenmerken te vinden die typerend zijn voor Berlage. Er is echter wel een verandering van zijn stijl merkbaar. Zijn ontwerpen worden ‘moderner’ en rechtlijniger. Waarin bij zijn vroege werk de Beurs nog veel bogen bevat, is dit bij zijn laatste werk, het Gemeentemuseum vrijwel volledig verdwenen. Berlage laat zich inspireren door Italiaanse werken en deze invloed is in al zijn werken op verschillende al dan niet zichtbaar. Vooral in zijn begin periode zijn deze invloeden het best zichtbaar, met name de massa. Zijn breuk met de in de 19e eeuw heersende neostijlen zijn belangrijk, als hij met zijn toentertijd revolutionaire ontwerp voor een nieuwe beurs komt. Het gebruik van de juiste verhouding aan de hand van een maatraster is typerend voor Berlage. Deze techniek heeft tot het einde van zijn carrière gebruikt, van de Beurs tot aan het Gemeentemuseum. Het gebruik van baksteen is kenmerkend voor Berlage. Toch blijft Berlage interesse tonen in nieuwe technieken en ontwikkelingen. Gewapend beton gebruikt hij meer in zijn laatste werken, zoals het Gemeentemuseum. Zijn theorieën over eerlijk gebruik van materialen houden stand bij al zijn projecten en is iets waar latere stromingen op zijn doorgegaan. Het typerende torengebruik is herkenbaar voor de architectuur van Berlage. Bij de Beurs, Jachtslot en Gemeentemuseum heeft hij gebruik gemaakt van torens. Het gebruik van deze torens had symbolische maar ook esthetische redenen. Niet alleen in de behandelde gebouwen maakt Berlage gebruik van torens, in bijna elk gebouw is wel een torenspits te vinden. Het opvallende kleurgebruik in de interieurs van de gebouwen van Berlage vormen een sterk contrast met de sobere exterieurs. Het gebruik van deze opvallende kleuren is te herleiden naar zijn Italië reis. Gebouwen uit zijn vroege periode bevatten de meer natuurlijke kleuren en gebouwen uit zijn latere carrière kleuren die voorkomen uit stromingen zoals die van ‘De Stijl’. De natuurlijke kleuren dragen bij aan de menselijke schaal van het gebouw en de uitstraling op de bezoeker. Berlages idealistische en socialistische insteek waren van zeer belang bij het ontwerpen van zijn gebouwen. Hij geloofde in een klasseloze maatschappij waarbij wetenschap en kunst tot een hoogtepunt zouden komen. Berlage heeft veel betekent voor de moderne Nederlandse en internationale architectuur. Hij was een man met een visie waar vele generaties na hem op hebben voortgebouwd. Hij staat niet onterecht bekend als vader der moderne Nederlandse bouwkunst.

83


Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten. 84


9. NAWOORD Het schrijven van deze thesis was interessant en heb dit als leerzaam ervaren. De thesis biedt inzichten hoe Berlage was als persoon en hoe zijn ontwerp methodiek door de jaren is verandert. Voorafgaand deze thesis wist ik al heel goed over welk onderwerp ik wilde schrijven. Ik wist nog niet veel over deze bekende bouwmeester. Ik kende een paar gebouwen maar de verdere betekenis daarachter niet. Dat is nu veranderd. Door het schrijven van deze thesis ben ik veel te weten gekomen over Berlage als persoon en hoe zijn ontwerpen zijn ontwikkeld. Ik vond het interessant om Berlage als persoon beter te begrijpen en hoe waardevol zijn gebouwen zijn geweest voor de hedendaagse architectuur. Bij elke nieuw gevonden boek of document kwam ik weer een stap dichterbij in het begrijpen van de evolutie van zijn architectuur. Dit maakte elke referentie als een puzzelstuk die uiteindelijk het geheel vormde. Desalniettemin was het, doordat ik niet veel over deze man wist, juist interessant om me daar verder in te verdiepen. Ik snap nu de achterliggende gedachtes van Berlage beter en de tijdsgeest waarin ik die moet plaatsen. Zijn gebouwen zijn niet ĂŠĂŠn oogopslag te begrijpen, daarom was verder onderzoek noodzakelijk om deze gedachtes te kunnen begrijpen. Doordat mijn onderzoeksvraag vrij breed was, bleek het lastig om doelgericht informatie te vinden. Niet alleen de gebouwen van Berlage zijn nodig om de stijl ontwikkeling van Berlage te begrijpen maar ook zijn persoonlijk leven. Dit maakte het extra complex om daadwerkelijk een conclusie te kunnen te maken over zijn ontwikkeling. Bijna alle boeken en documenten die ik tegen kwam bleek informatie te bevatten over enige vorm van ontwikkeling van Berlage. Het was dan ook lastig om een goede keuze te maken over welke informatie bruikbaar was voor deze thesis. In de toekomst is het daarom verstandiger een meer afgebakend onderwerp te kiezen om doelgerichter onderzoek te kunnen doen. Met name het boek van Sergio Polano, H.P. Berlage, heeft mij veel waardevolle informatie opgeleverd tijdens het schrijven van de thesis. In dit boek is bijna het gehele oeuvre van Berlage weergegeven. Dit boek zou ik dan ook iedere architectuur liefhebber ten zeerste aanraden. Ik wil tevens mijn begeleider Reinout Rutte bedanken voor zijn geduld en hulp bij de structuur van deze thesis. Ik hoop dat de lezer een grotere waardering heeft gekregen voor Berlage en inspireert om ook andere gebouwen afkomstig van zijn hand gaan onderzoeken. Maarten Limburg, Delft, 9 juli 2017.

Geheel toevallig stond deze maquette van de Beurs in de maquettehal van de Faculteit Bouwkunde te Delft. Eigen illustratie. 85


10. BIBLIOGRAFIE Alofsin, A. (2008) Amerikaanse dromen, Frank Lloyd Wright in Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam Amsterdam Conference Centre, Beurs van Berlage. (zonder datum) Geraadpleegd op https://beursvanberlage.com/nl/graanbeurszaal ARCAM/OD (zonder datum) Drie bouwblokken met arbeiderswoningen. Geraadpleegd op http://www.arcam.nl/berlageblokken/ Berlage, H.P. (1918) Over normalisatie in de uitvoering van de woningbouw, in Normalisatie in Woningbouw. De Beweging. Jaargang 14., Rotterdam Berlage, H.P., (zonder datum) Het moderne stadsplan. lezing. p28. Gedownload van http://www.oasejournal.nl/en/Downloads/528359b1c79eb3b5f5000140/OASE%2021%20%202%20Stijl%20en%20woningtype%20Berlage%20s%20woningbouw.pdf. Blijstra, R. (1971) Berlage in ‘s-Gravenhage. Maandblad der Gemeente ’s-Gravenhage. Nr. 26. Bock, M., Collée, J., Coucke, H. (2000) Gids langs 54 architectuur-projecten. H.P. Berlage en Amsterdam, Amsterdam. Geraadpleegd op http://onsamsterdam.nl/tijdschrift/jaargang-2000/1039nummer-11-november-2000?start=2 Brentjens, Y., Eliёns, T.M. (2010) H.P. Berlage. Uitgeverij Waanders B.V. Zwolle i.s.m. Gemeentemuseum Den Haag. De Heer, J. (zonder datum) Stijl en Woningtype, Berlage’s woningbouw. OASE nr. 21. Gedownload van http://www.oasejournal.nl/en/Downloads/528359b1c79eb3b5f5000140/OASE%2021%20%202%20Stijl%20en%20woningtype%20Berlage%20s%20woningbouw.pdf. De Koningh, A.A.H. (2000) Berlage contra Albert Heijn, de slag om het Javaplein. Ons Amsterdam Nummer 11. Geraadpleegd op http://onsamsterdam.nl/tijdschrift/jaargang-2000/1039-nummer-11november-2000?start=2 De Lange, H. (2010) Berlage krijgt zijn jachthuis weer terug. Trouw. Geraadpleegd op https://www.trouw.nl/home/berlage-krijgt-zijn-jachthuis-weer-terug~a71f25fe/ Gemeente Amsterdam, (zonder datum) Beurs van Berlage. Geraadpleegd op https://www.amsterdam.nl/kunst-cultuur/monumenten/beschrijvingen/beurs_van_berlage/ Gemeente museum Den Haag. (zonder datum) Geraadpleegd op https://www.gemeentemuseum.nl/nl/museum/ons-verhaal/gebouw Gratema, J. (1925) DR. H.P. Berlage, bouwmeester. Rotterdam, W.L. & J. Brusse. UitgeversMaatschappij. Hartmans, R. (2007, augustus). Het idealisme van H.P. Berlage. Historisch nieuwsblad. Geraadpleegd op https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6975/het-idealisme-van-hp-berlage.html Hooimeijer, F., Pronkhorst, A. (2002). Berlage, een bouwmeester in beeld. Icob, B.V., Alphen aan den Rijn. 86


NAI (zonder datum) H.P. Berlage, Pantheon der Menschheid, 1915. Geraadpleegd op http://www.nai.nl/content/70040/h.p._berlage Polano, S. (1988). Hendrik Petrus Berlage, het complete werk. Uitgegeven door Atrium te Alphen aan den Rijn. Priester, S. (2004) Architect Theodor Sanders. Ons Amsterdam. Geraadpleegd op http://www.onsamsterdam.nl/component/content/article/15-dossiers/745-architect-theo-sanders Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. (2014) Jachthuis Sint Hubertus, het herstelde hertenhoofd. Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed., Jaargang 6, nummer 2. Geraadpleegd op http://cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/publications/rce-tijdschrift-2-2014.pdf Singelenberg, P. (zonder datum) H.P. Berlage, Een proces van vernieuwing in de architectuur. Bron geraadpleegd op http://www.monumentenzorgdenhaag.nl/sites/default/files/monument/media/2015042909130509 0.pdf Singelenberg, P., Broos, K., Bock, M. (1975) Berlage, Nederlandse architectuur 1856-1934. Tentoonstelling Haags Gemeentemuseum 30 aug. t/m 16 nov. 1975. [Samenst. catalogus: Pieter Singelenberg e.a. Den Haag. Stichting het nationale park de Hoge Veluwe. (zonder datum) Geraadpleegd op https://www.hogeveluwe.nl/nl/ontdek-het-park/kunst-en-architectuur/jachthuis-sint-hubertus Van der Heijden, M., (1995) H.P. Berlage. BWSA 6., p. 26-30. Geraadpleegd op https://socialhistory.org/bwsa/biografie/berlage Visser, J. (Regie). (1990). Berlage, bouwmeester (Dvd). I.s.m. NOS. Von Santen., J.H. (1979) 'Berlage [sr.], Hendrik Petrus (1856-1934)', Biografisch Woordenboek van Nederland. Geraadpleegd op http://resources.huygens.knaw.nl/bwn18802000/lemmata/bwn1/berlage Weessies, R. (2001). Gottfried Semper – archipedia. Geraadpleegd op https://architectenweb.nl/aweb/archipedia/archipedia.asp?ID=814

87


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.