artikel bouwmeester Tepe

Page 1

nummer 3

herfst 2005


inhoud

4

Tepe: b o u w e n v o o r h e t g e l o o f

8

Fu n e r a i r e s y m b o l i e k

12

Re l i g i e u s e r f g o e d

15 De getekende s t a d

Cas per Staal

28

22

Heemschut aktief

Steigeren tegen sloop?

20

25

Vrijage tussen n a t u u r e n c u l t u u r

G eme ente Utrecht

30 Nieuwe boeken

32

c o lo f o n gm kwadraat is een uitgave van Erfgoedhuis Utrecht, Het Utrechts Archief, de Provinciale Commissie Utrecht van de Bond Heemschut en de secties Cultuurhistorie en Monumenten van de gemeente Utrecht en verschijnt 4x per jaar. Het Utrechts Archief Contactpersoon: Nettie Stoppelenburg, Alexander Numankade 199-201, 3572 KW Utrecht, tel. 030-2866611 Provinciale Commissie Utrecht Bond Heemschut Contactpersoon: Hein Kuiper, Mijzijde 49, 3471 GP Kamerik, tel. 0348-401435 Secties Cultuurhistorie en Monumenten van de gemeente Utrecht Contactpersoon: RenĂŠ de Kam, Cultuurhistorie gemeente Utrecht, Zwaansteeg 11, 3511 VG Utrecht, tel. 030-2863990 Redactie Edwin Maes, Fred Vogelzang en Jacquelien Vroemen Redactie-adres Herenstraat 28, 3512 KD Utrecht Telefoon 030-2343880 Fax 030-2328624 E-mail fsce@erfgoed-utrecht.nl Internet www.erfgoed-utrecht.nl Grafisch ontwerp Ontwerpkantoor Rotterdam, Marjorie Specht Druk PlantijnCasparie Utrecht ISSN 1571-442X

Afbeelding omslag: Martinuskerk Utrecht

16

M o n u m e n to p n a m e v a n . . .


Het herfstnummer van G M2 wordt altijd zo gepland, dat u het enige dagen voor Open M o n u m e n t e n d a g o n t v a n g t . To t n o g t o e b e s t e e d d e n w e w e l a a n d a c h t a a n d i e d a g , m a a r d i t k e e r p a k k e n w e g r o t e r u i t . We h e b b e n ( b i j n a ) h e t h e l e n u m m e r g e w i j d a a n h e t t h e m a van Open Monumentendag 2005, Religieus Erfgoed. Uiteraard concentreren we ons op het Utrechtse religieuze erfgoed, maar dat mag er dan ook zijn. Al eeuwenlang is onze provincie een kerkelijk centrum, in de Middeleeuwen voor de katholieke kerk, daarna v o o r h e t p r o t e s t a n t i s m e , w a a r i n o o k d e u n i v e r s i t e i t ( d e n k a a n Vo e t i u s ) e e n b e l a n g r i j k e r o l s p e e l d e . No g s t e e d s k e n t d e U t r e c h t s e u n i v e r s i t e i t e e n b e l a n g r i j k e t h e o l o g i s c h e f a c u l t e i t . Ve r v o l g e n s w e r d U t r e c h t n a h e t h e r s t e l v a n d e b i s s c h o p p e l i j k e h i e r a r c h i e i n 1 8 5 3 d e p l e k waar de nieuwe aartsbisschop ging zetelen en waar zich ook de protestantse protestbeweging tegen dat herstel het hardst roerde. En niet te vergeten heeft ook de oud-katholieke kerk hier haar hoofdkwartier en is het nieuwe landelijke centrum van de Protestantse K e r k e n i n Ne d e r l a n d i n U t r e c h t g e v e s t i g d . We h o p e n d a t d i t n u m m e r e e n m o o i e v o o r b e r e i d i n g i s o p O p e n M o n u m e n t e n d a g e n s t o f b i e d t t o t n a d e n k e n o v e r r e l i g i e u s e r f g o e d . Wa n t d a t h e t d a a r m e e n i e t a l t i j d g o e d i s g e s t e l d , bewijzen de bijdragen over sloop van kerken en de toestand van onze begraafplaatsen. De redactie


Mascha van Damme

Bouwen voor het

ge l oof gel oof

A l f r e d Te p e i n z i j n j o n g e j a r e n

Naast kerkgebouwen ontwierp Tepe vele andere gebouwen die verbonden waren met de katholieke kerk, zoals kloosters, scholen en weeshuizen. Een aantal van zijn gebouwen is inmiddels afgebroken. Zijn kerken werden gebouwd in een periode dat het katholicisme hoogtij vierde. In de twintigste eeuw echter nam de ontkerkelijking een grote vlucht en veel parochies hadden te kampen met jarenlange leegstand. Daarbij werd de neogotische bouwstijl flink verguisd en men schroomde dan ook niet om gebouwen af te breken of te verminken. Nu, in de eenentwintigste eeuw, groeit de belangstelling voor Tepes erfenis langzaam maar gestaag.

Tepe werd in 1840 in Amsterdam geboren. Hij volgende onder meer een opleiding aan de Bau-Akademie te Berlijn waar hij zich, net als P.J.H. Cuypers, verdiepte in de studie van de middeleeuwse monumenten. In de jaren 1865-1867 was Tepe werkzaam in Keulen, onder andere bij de bouwplaats van de Keulse Dom.2 Na zijn werkzaamheden in Duitsland keerde Tepe terug naar Nederland om zich te vestigen in Amsterdam. In 1872 vertrok hij naar Utrecht waar hij tot het Bernulfusgilde toetrad en tot 1884 werkzaam zou blijven. Inmiddels had Tepe de in Keulen geboren beeldhouwer Friedrich Wilhelm Mengelberg (1857-1919) leren kennen. Tepe en Mengelberg vormden de voornaamste kunste-

1 Zie hiervoor onder meer Riele, R. te.’De werken van den architect Alfred Tepe’. In: Het Gildeboek 4 (1921), 11-17 en Rosenberg, H.P.R. ‘De neogotiek van Cuypers en Tepe’. In: Bulletin KNOB 70 (1971), 1-12, Rosenberg 1972 en Schaepman en Van Heukelum 1906. 2 Bouvy, D. ‘De Willibrorduskerk te Utrecht’, in: Maandblad van Oud-Utrecht 40(1967), 38. 3 Bouvy, D.’Enige bewijzen van de dictatuur van Van Heukulum’. In: Miscellanea Prof. Dr. J.Q. van Regteren Altena, Amsterdam 1969, 222, n. 7.

4

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


1

2

3

4

Bo uwm ee st er Tepe i n U tr e c h t Na h e t h e r s t e l v a n d e b i s s c h o p p e l i j k e h i ë r a r c h i e i n 1 8 5 3 s p r e i d d e d e k a t h o l i e k e k e r k een enorme bouwactiviteit tentoon. Kolossale kerkgebouwen schoten als paddestoelen u i t d e g r o n d . I n h e t b i s d o m U t r e c h t s p e e l d e b o u w m e e s t e r A l f r e d Te p e ( 1 8 4 0 - 1 9 2 0 ) d a a r i n e e n h o o f d r o l . I n d e j a r e n t u s s e n 1 873 e n 1 9 0 5 b o u w d e Te p e l e t t e r l i j k a a n e e n o e u v r e d a t r u i m 70 k e r k e n o m v a t t e , o n t w o r p e n i n d e n e o g o t i s c h e s t i j l . I n U t r e c h t z e l f zijn onder meer de St. Martinuskerk en de Willibrorduskerk van zijn hand.1

naars van het Bernulfusgilde. Mengelberg maakte de ontwerpen voor een groot deel van de interieurs van Tepes kerken.

Mi ddel ee uws bouwen Het St. Bernulfusgilde werd in 1869 opgericht door priester Gerardus Wilhelmus Van Heukelum (18341910) ter bevordering van zijn neogotisch gedachtegoed. Hij was in 1859 benoemd tot kapelaan aan de St. Catharijnekerk in Utrecht. Met verscheidene uit Duitsland aangetrokken kunstenaars richtte hij een atelier op volgens middeleeuwse gildenprincipes, vergelijkbaar met de Keulse ‘Dombauhütte’. De bij het gilde aangesloten kunstenaars moesten middeleeuwse kunstvoorwerpen kopiëren om in de middeleeuwse geest te leren werken. Als inspiratiebron dienden onder meer de door Van Heukelum verzamelde religieuze kunstvoorwerpen die in huis Loenersloot

1 A l f r e d Te p e o p l a t e r e l e e f t i j d a f g e b e e l d i n H e t G i l d e b o e k n a z i j n d o o d 2 Wo o n h u i s e n a t e l i e r v a n Te p e e n M e n g e l b e r g , n a a r o n t w e r p v a n Te p e , a a n d e M a l i e b a a n 8 4 i n U t r e c h t i n 1 8 7 5 . ( H U A , i n v. n r. 6 3 2 3 8 ) 3 Wo o n h u i s e n a t e l i e r i n 2 0 0 2 4 Te k e n i n g v a n d e k e r k v a n J u t f a a s d o o r A . Te p e . D e l o c a t i e i s licht geromantiseerde en de afgebeelde kerk wijkt enigszins af van het werkelijk uitgevoerde ontwerp. (Catharijneconvent, ABM tek 339)

aan de Nieuwegracht in Utrecht werden opgeslagen. In 1872 werd dit pand officieel opengesteld als museum, dat in 1882 de status van Aartsbisschoppelijk Museum kreeg.3 Later werd het museum verplaatst naar het Catharijneconvent waar nog altijd Museum Het Catharijneconvent is gehuisvest. De kerk van dit convent deed, en doet nog steeds, dienst als bisschopskerk. Onder leiding van Van Heukelum werd de restauratie van de Catharinakerk in Utrecht ter hand genomen. De opdracht voor het ontwerpen van een nieuwe façade lag eerst bij een andere architect maar na diens

5


foto’s 3, 5, 7, 9, 10, 11 en 12 zijn van Mascha van Damme

foto boven: De Martinuskerk in Utrecht na de v e r b o u w i n g t o t a p p a r t e m e n t e n . Vo o r a l o p d e k l e u r van de raamkozijnen is nog steeds veel kritiek. 5 Alleen een bescheiden bordje aan de Annastraat maakt duidelijk dat het hier om een kerk gaat en hier de hoofdingang van de Willibrorduskerk te vinden is. 6 Dwarsdoorsnede en plattegrond van de Willibrorduskerk (uit: Bulletin K N O B (1971), 10). 7 Detail van het hekwerk van de Heilig Hartkerk t e M a a r s s e n . 8 O n t w e r p t e k e n i n g v a n Te p e met de doorsnede van de Willibrorduskerk. Mengelberg heeft er het ontwerp voor de koorafsluiting in geschetst. Inkttekening op linnen, jaartal niet bekend. (Catharijneconvent, ABM tek. 43) 9 Fa ç a d e v a n h e t H i ë r o ny m u s g a s t h u i s ( R . K . We e s h u i s ) a a n d e M a l i e s i n g e l / To l s t e e g s i n g e l i n Utrecht. 10 Martinuskerk. De daken van de zijbeuken hebben plaats gemaakt voor ruime balkons. 1 1 Fa ç a d e v a n d e C a t h a r i n a k e r k a a n d e L a n g e Nieuwstraat in Utrecht. 12 De bakstenen van het St Andreasgasthuis zijn na de restauratie veel k l e u r r i j k e r.

5

6

6

overlijden kreeg Tepe de opdracht toebedeeld. De geveltop uit 1550 werd voor het nieuwe gezicht aan de Lange Nieuwstraat gekopieerd. De typische gevel is nog intact en een deel van het interieur is nog te bewonderen tijdens kerkdiensten en via een glazen deur in de aangrenzende kloostervleugel. De opdracht voor de Catharijnekerk was voor Tepe de aanleiding om naar Utrecht te verhuizen.4 Hij ontwierp voor zichzelf en voor Mengelberg een woonhuis met ateliers aan de Maliebaan. Het van oorsprong vrijstaande complex omvatte twee woonhuizen achter trapgevels ter weerszijden van een enigszins verdiept gelegen middengedeelte dat een apart woonhuis vormde voor de jongere broer van Tepe.5 De ateliers strekten zich uit achter het huis van Mengelberg. Aan de zijgevel van nummer 84, het huis van Tepe, bevond zich een hoog oprijzende traptoren met de eigenlijke ingang. De panden zijn bijna onherkenbaar verbouwd. Alleen in het huis van Tepe schijnt nog iets van het oorspronkelijke interieur bewaard te zijn gebleven. Veel van Tepes gebouwen waren een gelijksoortig lot beschoren. De kerk van O.L. Vrouwe Hemelvaart (1892) aan de Biltstraat werd in 1973 compleet afgebroken. Het Andreasgasthuis aan de Springweg 142 werd in 1983 gesloopt. Het was naar een ontwerp van Tepe gebouwd in de jaren 1872-73 en 1877. In 1886 werd het complex uitgebreid met een poortgebouw. Bij de sloop werd alleen de voorgevel gerestaureerd en in nieuwbouw opgenomen. Dat nieuwe gebouw heeft wel een verwante functie, als klooster voor de Zusters van Liefde. De Barbarakapel van de R.K. begraafplaats aan de Prinsesselaan heeft als een van de weinige gebouwen nog steeds zijn oorspronkelijke functie behouden. De hele begraafplaats is rond 1875 door Tepe als een ensemble ontworpen.

Wonen in een kerk De Martinuskerk (1901) aan de Oudegracht is de tijd niet ongeschonden door gekomen. De kerk kwam eind 7

8

gm kwadraat

9

nummer 3

herfst 2005


jaren zestig leeg te staan en werd in 1977 in deplorabele staat, mede wegens de hoge onderhoudskosten, verkocht aan architect Dolf de Maar. Hij zorgde zelf voor het onderhoud van het verwaarloosde gebouw en probeerde een passende nieuwe functie te vinden. Zo werd de kerk het décor voor een voorstelling van de Dogtroep en deed ze dienst als de kerk van Juinen voor Koot en Bie. De onderhoudskosten waren echter te hoog en de enige mogelijkheid om de kerk en het parochiegebouw te behouden was de ombouw tot appartementencomplex. De kerk verloor een groot deel van haar monumentale waarde, zoals de glas-in-lood ramen, en dat stuitte op veel kritiek. Hoewel de kerk flink is aangepakt en het interieur zijn belevingswaarde heeft verloren, is het silhouet van het gebouw bewaard gebleven. En daar valt ook veel voor te zeggen. De kerkenstad Utrecht heeft al te veel torens uit het stadsbeeld zien verdwijnen. Het Sint-Hiëronymus wees- en bejaardenhuis aan de Maliesingel 77, uit 1875-1877, is voorgedragen als rijksmonument. Net als in de Martinuskerk worden ook hier luxe appartementen gerealiseerd, waarmee men binnenkort van start gaat. Bureau Op ten Noort Blijdenstein maakte de plannen voor hergebruik van het rijzige gebouw. Met de kapel erachter wordt hopelijk zorgvuldiger omgesprongen dan met de Martinuskerk en de kapel van het Andreasgasthuis.

Sober en somber Door veel auteurs en beschouwers worden gebouwen van Tepe als somber of sober bestempeld. Dit is mijns inziens niet terecht. Inderdaad zijn er in het exterieur geen overweldigende hoeveelheden verschillende materialen gebruikt, maar binnen het gebruikte materiaal is een subtiele kleurschakering en een uitgebeide detaillering aangebracht die door de hoge vervuilingsgraad vaak beslist niet goed tot zijn recht komt. De bakstenen van het St. Andreasgasthuis bijvoorbeeld en van de Catharijnekerk variëren bij nadere beschouwing van helder roze tot knalrood. Maar de grootste verras10

11

12

sing zijn de interieurs. Tepe schiep ingetogen gebouwen die andere kunstenaars van binnen van kleurrijke pracht en praal voorzagen. Het beste en mooiste voorbeeld van zo’n interieur is de Willibrorduskerk (1876-1877) aan de Minrebroedersstraat. Deze rijzige kruisbasiliek vertegenwoordigt een van de voornaamste voorbeelden van de Utrechtse School in de neogotiek. De kerk ligt vrijwel geheel verscholen achter de omringende bebouwing. Het bijzondere, volledig bewaard gebleven en ruime interieur, is voor de bezoeker dan ook een volslagen verrassing. Het grootste gedeelte van het meubilair werd vervaardigd in het atelier van Friedrich Wilhelm Mengelberg. Op een inkttekening van de dwarsdoorsnede van Tepe heeft Mengelberg in zeer lichte inkt zijn ideeën over het altaar geschetst.6 Het gepolychromeerde interieur kwam pas in 1891 gereed. Het heeft er even om gespannen of de kerk het zou redden. In 1967 werd zij gesloten. De nieuwe eigenaar van de kerk sprak de wens uit het gebouw te willen restaureren maar vroeg ondertussen toch voor de zekerheid een sloopvergunning aan. Monumentenzorg heeft de sloop weten te voorkomen door het gebouw op de monumentenlijst te plaatsen. Aan de restauratie van deze kerk wordt momenteel de laatste hand gelegd, zodat de kleurenpracht weer in volle luister kan worden bewonderd. De schilderingen hebben het betoverende effect waarvoor ze ook bedoeld waren, vooral als de zon door de ramen naar binnen schijnt en het koor in een geelrode en het middenschip in een groenige gloed zet.

Kleur bekijken De kerk is tijdens Kerken Kijken van 5 juli tot en met 10 september te bewonderen. Op bepaalde dagen worden speciale ‘restauratierondleidingen’ gegeven zodat de bezoeker een beeld kan krijgen van de enorme onderneming van de restauratie, en wordt verteld welke delen van de kerk nog authentiek zijn. En er komt nog meer aandacht voor de architectuur van Tepe. Vanaf eind september tot en met de eerste week van november is er in architectuurcentrum Aorta een tentoonstelling te bezichtigen over de bouwwerken en tekeningen van Tepe. De restauratie van de Willibrorduskerk wordt op luisterrijke wijze gevierd op 5 november. Daarnaast komen er nog allerlei andere activiteiten die bezoekers in staat stellen de gebouwen van Tepe te bewonderen en er meer over te weten te komen.

4 Looijenga, A.J. De Utrechtse School in de neogotiek. De voorgeschiedenis van het Sint Bernulfusgilde, Amsterdam 1991 (diss), 314. 5 Looyenga, A., ‘Alfred Tepe (1840-1920)’, In: De Sluitsteen, Jaarboek 1999 ‘het huis van de architect’, 26. 6 Deze tekening op linnen bevindt zich MCC, inv. ABM tek. 43.

7


Edwin Maes

Fusym Funeraire n e boli r a i reke Een graf zoals de ‘Gildebroeders’ het graag hadden gezien. Grafmonument “In Paradisum deducant te Angeli……” u i t g e v o e r d i n O b e r k i r c h n e r z a n d s t e e n , d o o r A d . Va n R o o s m a l e n J r. (R.K. Begraafplaats St. Barbara te Utrecht)

8

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


treurende vrouw

cherubijn

´Als de graad van Cultuur, óók katholieke Cultuur, valt af te meten naar de doodencultus – en niemand betwijfelt dat! – dan ziet het er met die Cultuur te genwoordig wel droevig uit.’ Aldus de pessimistische woorden uit de inleiding van het katholieke tijdschrift voor kerkelijke kunst en oudheidk unde Het Gildeboek dat in 1933 geheel ge wijd was aan de funeraire cultuur.

De teneur van de verscheidene bijdragen, geschreven door katholieke geestelijken, kunstenaars en architecten was dezelfde: de graven op de begraafplaatsen waren te pompeus, door het individuele karakter van de stenen en ‘de ijdele zinlooze opsierselen van wilde steenopstapeling’ oogden begraafplaatsen chaotisch, en christelijke uitbeeldingen en symboliek leken welhaast te zijn verdwenen. Dr. Mr. J. Belonje ging in zijn in 1943 verschenen publicatie ‘Steenen Charters (Oude grafsteenen)’ nog een stapje verder: ‘De grafsteenen op onze kerkhoven (lees begraafplaatsen, EM) zijn doorgaans nu eenmaal leelijk. (…) Het geheel, het kerkhof zooals het daar ligt, een cumulatie van leelijk, blijft nòg leelijk, zelfs al zijn er dan ook dikwijls verzachtende omstandigheden te constateeren: een ruime parkaanleg, een sierlijke vijver…’

Oplossing Belonje en de auteurs van Het Gildeboek constateerden allen een teloorgang van de Nederlandse funeraire cultuur. Volgens Belonje begon dat verval al na 1850, de grafmonumenten waren ‘smakeloos’, ‘de versieringskunst was morsdood’ en de ‘neo-allerlei’ aan grafmonumenten die men aantrof waren allesbehalve echte kunstuitingen. Belonje kwam niet met een

oplossing, maar pleitte vooral voor het behoud van de nog oude kunsthistorisch waardevolle grafstenen. De auteurs van Het Gildeboek daarentegen hadden in hun ogen wel een goed beeld van hoe een ‘ware katholieke’ begraafplaats met zijn grafmonumenten er uit moest zien. En dat was ook niet zo vreemd, Het Gildeboek was immers een uitgave van het Sint-Bernulphusgilde, een vereniging van katholieke kunstenaars die was opgericht om de neogotische stroming weer onder de belangstelling van het publiek te brengen. Ten aanzien van de grafmonumenten was de oplossing simpel: geef niet rechtstreeks de opdracht aan een steenhouwer, maar schakel een ‘bevoegd ontwerper, bouwmeester of beeldhouwer’ in. Om een idee te krijgen van hoe een grafsteen er uit moest zien, trof de lezer bij de teksten al dan niet uitgevoerde ‘ware katholieken’ ontwerpen van de auteurs zelf aan. In een tijd van economische crisis was een dergelijke grafsteen slechts voor enkelen weggelegd, voor de minder vermogende werd daarom gekozen voor een grafmonument in de vorm van een kruis, het christelijke symbool bij uitstek. De oude nog bestaande kruisen uit de zeventiende en achttiende eeuw dienden daarbij als voorbeeld voor de steenhouwer of timmerman.

9


z a n d l o p e r, z e i s e n t o o r t s

bijbel en palmtak

Fusym ne ner r a aire i r e s y mboliek boli ek

. . . g r a f k u n s t k e n t z i j n kunsthistorische ontwikkeling en is

ond e r h e v i g a a n m o d e s Reglementen Met alleen het adviseren hoe een steen er uit moest zien, kwam je niet ver. Dat zagen de auteurs van dit themanummer van Het Gildeboek ook wel in. Daarom was het in hun ogen van groot belang dat de beheerders van de begraafplaatsen hun reglementen aanpasten, om te voorkomen dat er een wildgroei aan allerlei pompeuze grafstenen ontstond. Het was overigens al een tendens in het begin van de jaren dertig en met name na de Tweede Wereldoorlog dat op de begraafplaatsen de reglementen wat betreft grootte, vorm en materiaalkeuze van grafmonumenten veel strenger werden. Bij de meeste beheerders speelden vooral praktische overwegingen mee: het was namelijk ruimtebesparend, onderhoudsvriendelijk en daarom financieel voordeliger. Dat werkte wel in de hand dat er een nogal monotone grafsteencultuur ontstond, waarbij ‘het lompe en plompe mercantilisme de religieuze grafkunst bedierf’. Toch was de grafkunst waar hier op gedoeld werd al in het begin van de twintigste eeuw op zijn retour. Niet alleen de architectuur, maar ook de grafkunst kent zijn kunsthistorische ontwikkeling en is onderhevig aan modes. In de negentiende eeuw zien we bijvoorbeeld veel aan de klassieke oudheid ontleende vormen en motieven, terwijl op de katholieke begraafplaatsen vooral gebruik werd gemaakt van de neogotiek. Rond 1900 maakte veel symboliek op de graven van minder gegoeden, plaats voor een fotoportret van de overledene op wit porselein of geëmailleerde plaatjes. Deze ontwikkeling stond niet op zichzelf. De traditionele grafsymbolen raken in de eerste helft van de twintigste eeuw langzaamaan op de achtergrond om plaats te maken voor een meer persoonlijke symboliek die uitdrukking geeft aan beroep, hobby of levensopvatting van de overledene.

10

De uniforme grafcultuur die rond 1930 ontstond kwam niet alleen voort uit de strengere reglementen op begraafplaatsen, maar paste ook in de smaak van die tijd waarbij in de architectuur, beeldende kunst en toegepaste kunst een voorkeur was voor strakke vormen en ‘eerlijke’ materialen. De laatste twee decennia van de vorige eeuw zien we op de meeste begraafplaatsen ten aanzien van de reglementen een versoepeling optreden, waardoor in het persoonlijke grafmonument steeds meer terrein wint. Mensen gaan bewuster om met de dood en zoeken steeds meer naar een eigen manier om een overledene te gedenken. Men kiest daarom eerder voor een grafmonument dat meer recht doet aan het individu, dan voor de eenvormigheid van een traditionele grafsteen. Op deze unieke grafstenen is vaak minder tekst aanwezig, maar wordt juist een meer persoonlijke, voor de buitenstaander veelal niet herkenbare, symboliek toegepast. Een bezoeker die in de negentiende en begin twintigste eeuw over een begraafplaats wandelde was vertrouwd met de, al dan niet, christelijke symboliek die hij op de poortgebouwen, toegangshekken en grafmonumenten aantrof. Tegenwoordig ligt dat anders. Veel oude grafmonumenten zijn geruimd en de traditionele (religieuze) symboliek verdwijnt steeds meer naar de achtergrond. De veelal monumentale grafstenen zijn in cultuurhistorisch opzicht van belang, omdat ze ons iets vertellen over de veranderingen die de laatste twee eeuwen hebben plaatsgevonden in onze omgang met de dood. Dat geldt ook voor de doodssymboliek die wij op onze grafmonumenten toepassen. Het opnieuw leren begrijpen van die symboliek zal wellicht meewerken aan het behoud van deze monumenten voor de toekomst.

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


Ve e l ( c h r i s t e l i j k e ) s y m b o l e n h e e f t m e n i n d e l o o p v a n de geschiedenis een andere betekenis toegekend dan oorspronkelijk bedoeld was, terwijl de uiterlijke vormgeving gelijk bleef. Op deze wijze konden vele van oorsprong niet-christelijke symbolen uit de klassieke Oudheid de Middeleeuwen overleven, omdat ze een christelijke inhoud hadden gekregen. Dit is een van de redenen waarom we nog steeds van oorsprong klassieke symbolen op onze begraafplaatsen kunnen aantreffen. De funeraire symboliek zoals we die nu nog op de Ne d e r l a n d s e b e g r a a f p l a a t s t e g e n k o m e n , b e d i e n t z i c h v a n d i v e r s e u i t b e e l d i n g e n v a n d e m e n s e l i j k e f i g u u r, d e f l o r a , d e f a u n a e n v e r s c h i l l e n d e a t t r i b u t e n . Ve e l v a n d e z e s y m bolen komen voor in combinaties en versterken daarmee hun wederzijdse betekenis. B i j d i t a r t i k e l s t a a n s l e c h t s e n k e l e v o o r b e e l d e n . Vo o r een uitgebreid overzicht verwijs ik naar de onderstaande literatuurlijst. D e s c h e d e l vaak met gekruiste beenderen, is de meest toegepaste menselijke figuur en symboliseert de kortstondigheid van het leven en de betrekkelijkheid van alle aardse bezit. D e e n g e l e n f i g u u r bemiddelaar tussen het aardse en het hemelse en als zodanig boodschapper van God, k o m t n o g s t e e d s v e e l v o o r. D e c h e r u b i j n , h e t g e v l e u g e l d e engelenkopje dat men vaak op kindergraven aantreft, vertegenwoordigt de hemelse sferen. Behalve de engel wordt ook de t r e u r e n d e v r o u w met rouwsluier a f g e b e e l d a l s s y m b o o l v o o r d e a c h t e r b l i j v e r. Diverse dierfiguren dienen als vanouds als symboolfiguren. De v l i n d e r symboliseert de onsterfelijkheid van de ziel en door zijn teerheid en korte levensduur (eendagsvlinder) ook de kortstondigheid van het leven. De s l a n g is van oudsher het symbool van leven en dood, van gif en genezing. De s t a a r t b i j t e n d e s l a n g (ouroboros) die men op veel grafbedekkingen aantreft, symboliseert de vergankelijkheid van de mens in de oneindige kringloop van het leven. De t r e u r w i l g is het symbool van rouw en verdriet. De hangende takken symboliseren de tranenstroom die i n d e a a r d e v e r d w i j n t . Vo o r d e G e r m a n e n w a s d e w i l g het symbool van de dood. Fa k k e l o f t o o r t s : D e o m g e k e e r d e ( b r a n d e n d e ) fakkel was al voor de oudheid symbool van het gedoofde leven en attribuut van de dood. Een brandende fakkel verwijst naar (hernieuwd) leven (wederopstanding). Va a k z i j n t w e e g e d o o f d e f a k k e l s k r u i s l i n g s a f g e b e e l d Pa l m t a k : D e c h r i s t e n e n n a m e n d i t o v e r a l s t e k e n voor hen die gestorven waren, in het bijzonder de martelaren. In de christelijke kunst was de palmtak symbool van de overwinning op de dood door en in Christus. Z a n d l o p e r : De zandloper duidt op het kortston-

v l i n d e r, s l a n g e n f a k k e l s

dige van het leven en op het gestadig naderen van het s t e r v e n s u u r. D e m e e s t e z a n d l o p e r s z i j n v o o r z i e n v a n vleugels. Die symboliseren de tijd die vervliegt en de v e r g a n k e l i j k h e i d v a n d e m e n s ( Ps a l m 9 0 ) . M e e s t a l z i j n het de vleugels van een duif, maar het komt ook voor dat de zandloper is voorzien van één duivenvleugel en één vleermuisvleugel. Dit staat symbool voor het vervliegen van het leven, bij dag en bij nacht, bij goed en bij kwaad. Z e i s : De zeis is het attribuut van de dood. In de Middeleeuwen wordt de dood al afgebeeld als skelet, met in de rechterhand een zeis. Dit symboliseert de onverbiddelijkheid van de dood.

Literatuur - J. Belonje, Steenen Charters (Oude grafsteenen) (Amsterdam, 1943) - Henk L. Kok, Ada Wille en Gerard Boerhof, Begraven & begraafplaatsen. Monumenten van ons bestaan (Utrecht, 1994) - Edwin Maes, Begraafplaatsen (Utrecht, 1996) - Leon Bok en Ypie Attema (red.), Begraafplaats als cultuurbezit (Den Haag, 2003)

11


Mart van der Sterre

E e n b i j z o n d er onderdeel van het nationale erfgoed

Religieus erfgoed Het huidige gebouw is van later datum en deed dienst als Oude Mannen en Vrouwenhuis en Aalmoezenierskamer van de Oud-Katholieke Kerk. Nu zijn er de kantoren van twee stichtingen gehuisvest en herbergt het gebouw twee appartementen.

Inventarisatie Het inventariseren gebeurt vanzelfsprekend op locatie, dus in de kerken en kloosters zelf. Daar wordt het bezit in woord (computer) en beeld (digitale foto) vastgelegd. Al deze gegevens worden op het kantoor van de SKKN uitgewerkt en vastgelegd in een zogenaamd Basisregistratierapport of in een Rapport met Onderzoek. Hierin staat, behalve een kort historisch overzicht, een overzicht van de gebouwen en het groen dat bij de kerk of het klooster hoort, ook een lijst van alle beschreven objecten, het zogenaamde catalogusdeel. Hierin is tevens de kerncollectie opgenomen. Dat zijn de objecten die typerend zijn voor een bepaalde kerk of klooster. Het is de bedoeling dat juist deze kerncollectie – de belangrijkste collectie – bewaard zal blijven, ook als de kerk of het klooster in de toekomst zal worden gesloten. De objecten zijn, naast de archieven, de belangrijkste boeken en de fiches uit de bibliotheek, van belang om inzicht te krijgen in de materiële cultuur van een kerkelijke gemeente, een parochie of een kloostergemeenschap. De SKKN richt zich met name op de roerende objecten. De kerken moeten deze inventarisatie zelf betalen. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betaalt het bewerken van de gegevens en het maken van het rapport.

De verzameling Inmiddels heeft de SKKN het bezit van zo’n 4.500 kerken (van de circa 6.500) en enige tientallen kloosters (van de ongeveer 150 - 200 die er nog bestaan)

12

vastgelegd. Dit resulteert in ongeveer 250.000 objectbeschrijvingen en foto’s. Daarnaast bezit de SKKN nog duizenden prentbriefkaarten en ander fotomateriaal en een gespecialiseerde bibliotheek. Tot voor kort was dit materiaal alleen toegankelijk door ons kantoor te bezoeken. Sinds eind 2004 kan het geïnteresseerde publiek een deel van al deze objecten ook via onze website (www.skkn.nl, www.religieuserfgoed.nl of www.kerkelijkerfgoed.nl) zien. Het zijn de ‘verborgen schatten’ van de kerken en kloosters. De voorwerpen zijn geanonimiseerd, dat wil zeggen dat er nergens verwijzingen staan in welke kerk of klooster de objecten worden bewaard, tenzij de eigenaar uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Dat is vanzelfsprekend om veiligheidsredenen gedaan. In de gezamenlijke musea voor religieuze kunst, bijvoorbeeld in het Museum Catharijneconvent te Utrecht en het Museum voor Religieuze Kunst te Uden maar ook in de vele kleinere musea, worden in totaal zo’n 80.000 – 100.00 objecten bewaard. Onze website geeft hierop een prachtige aanvulling van objecten die voor de meeste mensen tot nu toe niet of moeilijk toegankelijk waren. Op dit moment zijn we bezig om alle objectgegevens en foto’s te digitaliseren en deze zo veel mogelijk via de verschillende pagina’s van onze website te ontsluiten. Het zal echter nog enige jaren duren voordat dit werk gereed zal zijn.

Het kerkelijke kunst- en cultuurbezit De grootte van het bezit van een kerk hangt in hoge mate af van de geloofsrichting van de kerk. De gemiddelde rooms-katholieke kerk heeft meer objecten dan een protestantse kerk. Daarvoor zijn verscheidene redenen. Het rooms-katholieke kerkgebouw werd vroeger ook wel gezien als een afspiegeling van het

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


De Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland (S K K N) N ) is al 30 jaar bezig het kunst- en cultuur cultuurbezit bezit van de christelijke kerken en kloosters in Nederland Neder land vast te leggen. Daarbij wordt geen onder onderscheid scheid gemaakt in geloofsrich tingen. De stichting is in het oude centr centrum um van Utr Utrecht echt gehuisve gehuisvest st op e en historisch gezien belangrijke plaats: hier stond vroeger een v roe ger de romaanse Mar iakerk.

Hemels Paradijs. De aankleding van de meeste kerken is uitbundig, de liturgie rijk versierd. Daarnaast kent de Rooms-Katholieke Kerk zeven sacramenten (kerkelijke gewijde handelingen): doopsel, vormsel, eucharistie, biecht, oliesel, priesterwijding en huwelijk) en van oudsher vormen de kerkbeelden een belangrijk onderdeel van het interieur. In de protestantse kerken voert de soberheid de boventoon. Dit is zichtbaar in het interieur en in de liturgie. Daarnaast kennen de protestanten slechts twee sacramenten (doop en avondmaal) en geen beeldenverering. De oude protestantse kerkgebouwen, vaak de romaanse of gotische dorps- of stadskerk die van katholieke oorsprong is, tellen meer objecten dan nieuwe protestantse kerken. In menig oude protestantse kerk staat behalve de oorspronkelijke preekstoel ook het doopvont nog in de ommuurde, eikenhouten dooptuin die wordt afgesloten met een doophek waarboven soms nog de koperen doopboog staat. Deze bijzondere objecten ontbreken vanzelfsprekend in de nieuwe kerken. In dezelfde oude kerken liggen nog vele grafzerken en grafmonumenten. Het gebruik om in de kerk te begraven werd om gezondheidsredenen in Frankrijk door Napoleon per keizerlijk decreet afgeschaft in 1804. In Nederland kwam het verbod op begraven in de kerk of binnen de bebouwde kom na de inlijving van het koninkrijk Holland bij Frankrijk op 11 januari 1811. Dit verbod werd pas op een later tijdstip geëffectueerd.

Het Utrechtse kerkelijke erfgoed De stad Utrecht, in de Middeleeuwen de zetel van het enige bisdom van ons land, is in religieus opzicht nog steeds het centrum van Nederland. De rooms-katholieke aartsbisschop zetelt er, de oud-katholieke kathedraal, de Sint Gertrudis, staat er en het Landelijke Dienstencentrum van de Protestantse Kerken in

f o t o ’s l i n k e r p a g i n a b o v e n : h e t p a n d w a a r i n S K K N i s g e h u i s v e s t . ( f o t o S e c r. R . - K . K e r k P. v a n S o e s t ) . d a a r o n d e r : d e t a i l b e e l d e n g r o e p v a n W. G r o s z ( f o t o S K K N ) . h i e r b o v e n : m i s k e l k ( f o t o S K K N ) .

Nederland (PKN) is er gehuisvest evenals het bestuur van de Remonstrantse Broederschap. Het provincialaat (de zetel van het hoofdbestuur van een bepaalde kloosterorde) van bijvoorbeeld de Orde van de Franciscanen is in de stad gevestigd. De stad telt nu zo’n 110 religieuze gebouwen als christelijke kerken, synagogen en moskeeën. Daarnaast hebben nog 4 kloosterorden hier in de stad een kleine verblijfslocatie. Het hoogtepunt van christelijk Utrecht lag in de Middeleeuwen. De stad kende toen 4 parochiekerken, 5 kapittelkerken, en 21 kloosterkerken.Van de vele orden die ooit in de stad Utrecht hun domicilie hadden, wordt alleen het klooster van de Zusters Augustinessen nog door religieuzen bewoond. Vóór de Tweede Wereldoorlog was de zorg

13


B e e l d e n g r o e p d o o r W. G r o s z ( f o t o S K K N )

voor de zieken en ouderen, het welzijn en het onderwijs vaak in handen van kerkgenootschappen en kloosters. Deze functie is in belangrijke mate door de overheid of door andere organisaties overgenomen. Toch zijn er nog steeds veel gebouwen waarvan de naam in ieder geval verwijst naar de oorspronkelijke geloofsdenominatie. Dit geldt met name ziekenhuizen (Diaconessenhuis), scholen (Bonifatiuslyceum) weeshuizen en aalmoezenierskamers. De namen van straten geven ook aanwijzingen voor een religieuze oorsprong (Janskerkhof). Iedere gemeente heeft wel een kerk- of kloosterstraat of een straat genoemd naar een heilige. Deze straatnamen zijn altijd in de oude kernen te vinden. De straten in nieuwbouwwijken hebben andere namen. Niet alle bovengenoemde gebouwen hebben nog steeds hun oorspronkelijke functie. Dat geldt voor kerken en kloosters maar ook voor de andere gebouwen. De SKKN heeft de gegevens van het materiële bezit van de belangrijkste geloofsdenominaties in de stad Utrecht, vastgelegd.

Bijzondere ontdekkingen Onze medewerkers komen vrijwel dagelijks in kerken en kloosters waar ze regelmatig bijzondere ontdekkingen doen. Bijzonder in de zin van kerkhistorische of cultuurhistorische waarde. Een mogelijke financiële waarde is voor ons niet relevant omdat de objecten toch niet worden verkocht. Maar de vraag waar een bepaald object vandaan komt en hoe het op die plaats terecht is gekomen, is al spannend genoeg. Soms is het zo dat liturgische objecten een lang leven hebben omdat ze van een bijzonder materiaal zijn gemaakt en daarom zuinig zijn bewaard. In de loop van de geschiedenis gaan ze soms van kerk tot kerk, terwijl andere zaken zich al eeuwen in een bepaalde kerk bevinden. Een mooi voorbeeld is een bijzondere miskelk die in Woerden wordt bewaard. De kelk is door een Utrechtse zilversmid vervaardigd en is gemerkt met de oudst bekende Utrechtse merktekens (van vóór 1507) en werd in de rooms-katholieke kerk gebruikt. Na de Reformatie kwam de kelk in Lutherse handen en is daar gebleven.

14

In Nederland is de kelk daarmee het voorbeeld van het oudst bekende avondmaalszilver dat, weliswaar door verschillende kerkgenootschappen, maar continu in gebruik is gebleven. (Zie www.skkn.nl/Object van de Maand mei 2005). In een Utrechtse kerk kwamen we prachtig zeventiendeeeuws kantwerk tegen. Het is een albe, een kledingstuk dat een priester draagt, die volkomen gaaf bewaard is gebleven. (www.skkn.nl/Objecten ABC, albe)

Herbestemming Nu veel kerkgebouwen en kloosters worden gesloten, is de SKKN ook regelmatig intermediair tussen de verschillende kerken zodat de kerkelijke objecten op een andere locatie verder gebruikt kunnen worden en hun liturgische functie behouden blijft (www.skkn.nl/ Aanbod). Afgelopen jaar kon een expressionistische, houten beeldengroep uit 1938 van Jezus en de slapende discipelen van de Duitse beeldhouwer Wilhelm Grosz uit Berlijn, bewaard blijven voor Utrecht. Deze beeldengroep werd destijds in Nazi Duitsland beoordeeld als ‘Entartete Kunst’ en moest verdwijnen uit de hal van het Berlijnse ziekenhuis waar het destijds stond. In 1940 werd het geplaatst in het Leeuwenberghgebouw waar de Vrijzinnig Hervormde Gemeente van Utrecht samenkwam. Zij kocht de beeldengroep in 1949 aan. Na het vertrek van deze gemeente in 2004 was het lot van de beeldengroep onzeker. Door tussenkomst van onder andere de SKKN konden deze bijzondere beelden uiteindelijk in het Leeuwenberghgebouw blijven staan. Het gebouw heeft nu geen kerkelijk functie meer, het biedt plaats aan allerlei culturele activiteiten. In uitzonderlijke gevallen geeft de SKKN het advies om een bepaald object bij een religieus museum als het Catharijneconvent in bewaring te geven omdat het te kwetsbaar is geworden voor gebruik en omdat de eigenaar er niet meer goed voor kan zorgen. Helaas komt dan de oorspronkelijke functie van het object te vervallen, maar het object blijft dan in ieder geval behouden als onderdeel van het bijzondere Nederlandse erfgoed.

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


De Monumentopname van... Ton van Schaik i s historicus, publicist en onder meer

de auteur van het boek ‘Gebouwd op geloof. Religieus erfgoed in Nederland’, in het kader van Open Monumentendag 2005. Slopen of bewaren?! Is een actieve werkvorm die de afdeling Cultuur & School van het Erfgoedhuis al enkele jaren met succes gebruikt in het voortgezet onderwijs. De redactie van GM2 wil graag weten hoe deze opdracht uitgevoerd wordt door de mensen die verstand van monumenten (zouden moeten) hebben.

Meest favoriete monument De Utrechtse plek waar ik het liefste kom, is het monumentale complex van de Mariahoek aan de westkant van de binnenstad. Nergens kijk je zo door de geschiedenis heen. Je ziet er de middeleeuwse claustrale huizen van Sint Marie, de schuilkerk uit de zeventiende eeuw, nu Gertrudiskapel, en de Oude R.K. Aalmoezenierskamer uit de achttiende eeuw met het vers dat de wezen aanspoort tot dankbaarheid jegens de regenten. Aan de zuidkant steken de torens van de vroeg twintigste-eeuwse Gertrudis boven de daken van het hofje uit. Heel dit ensemble is zorgvuldig in stand gehouden. Terecht, al was het maar om de afbraak van de Mariakerk een beetje goed te maken.

Voorstel voor een (oud) nieuw monument Ook over wat monument behoort te worden hoef ik niet lang na te denken. Het zou moeten komen op de Woerd, vlakbij mijn geboortehuis aan de Groenedijk. Ik ben er honderden keren langs gekomen zonder te weten dat zich hier een historische slag heeft afgespeeld. Op de Hoge Woerd, nu hartje Leidse Rijn, sneuvelde in juli 1301 bisschop Willem Berthout in de nasleep van de moord op Floris V. De bisschop trok op tegen de Hollanders en tegen zijn rivaal Guy van Avesnes. Ter nagedachtenis aan deze partijdige landsheer en beroerde soldaat – het geval wordt breed uitgemeten in de Rijmkroniek van Melis Stoke – werd ter plaatse een stenen kruis opgericht. De geleerde documentalist Aernout van Buchel heeft het daar rond 1640 nog zien staan.

Slopen Wat weg kan en per direct weg zou moeten, is de Neudeflat, die er nu al meer dan veertig jaar staat en een van de wangedrochten is uit de rampzalige periode De Ranitz. B en W vonden het destijds een aanwinst van belang en brachten er een paar gemeentelijke diensten in onder. Als het water terug kan in de singel, waarom dit torentje van Babel dan niet afgebroken?

15


To l i e n W i l m e r

De gete

Tijdens de voorbereidingen van het opzetten van een

geautomatiseerde catalogus van de collectie beeldmateriaal van de toenmalige Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, ontstond het idee om van een van de onderdelen – de tekeningen – een boek samen te stellen. Deze tekeningen zouden uitgebreider moeten worden beschreven dan in de geautomatiseerde catalogus, waarin de onderwerpsbeschrijving bewust beperkt is gehouden.

Het idee om een boek met en over oude Utrechtse tekeningen te maken, is inmiddels gerealiseerd. Op 10 september, tijdens de Open Monumentendag, zal het worden gepresenteerd. De getekende stad is samengesteld uit bijna 600 oude topografische tekeningen van vóór 1900. Globaal betreft dit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw, de eeuwen waarin de tekening het meest geëigende medium was om een topografische situatie te verbeelden. In de loop van de negentiende eeuw ging de fotografie deze rol steeds meer overnemen. De tekeningen die in het boek worden beschreven, zijn behandeld als zelfstandige informatiebron, dus niet als illustratie bij een tekst waarbij zij een ondersteunende functie hebben. Een ruim geïllustreerde inleiding gaat aan de afzonderlijk beschreven tekeningen vooraf. Achterin het boek zijn gegevens van de afgebeelde tekeningen, een biografisch overzicht van de kunstenaars, een begrippenlijst, een literatuurlijst en een uitgebreid register opgenomen.

Verrassende resultaten De diversiteit aan soorten tekeningen in de Topografische Atlas maakte de selectie niet eenvoudig. Ontwerp-, bouw-, opmetings- en presentatietekeningen, documentaire tekeningen en detailtekeningen leken minder geschikt om in het hoofdwerk van het boek op de nemen. Voorbeelden daarvan zijn in de inleiding te vinden. De keuze viel op topografische tekeningen van de stad Utrecht, te omschrijven als: tekeningen die de

16

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


kende

stad

Utrecht in oude tekeningen 1550-1900

stad of de omgeving of delen van de stad of gebouwen daarin laten zien en die meestal door de tekenaar ter plaatse zijn gemaakt. Zij kunnen in verschillende technieken zijn uitgevoerd. Tijdens de selectie van de ruim tweeduizend topografische tekeningen ontstond vanzelf een indeling van het materiaal in zes hoofdstukken met de volgende onderwerpen: gezichten op de stad, de verdedigingswerken, de Oudegracht, kerkgebouwen, straten en pleinen en het gebied buiten de toenmalige stad. De tekeningen zijn per hoofdstuk in een logische volgorde gerangschikt. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door een korte inleiding over het onderwerp en een kaart waarop de standpunten van de tekenaars zijn aangegeven. In het hoofdstuk over de kerkgebouwen zijn voor dit doel plattegronden opgenomen. De tekeningen zijn vrijwel overal in combinatie met een ander exemplaar afgebeeld, waarbij zij elkaar met aanvullende informatie kunnen versterken. Een combinatie van twee tekeningen kan ook andere verrassende resultaten opleveren: een zelfde onderwerp kan door twee contemporaine tekenaars heel verschillend zijn verbeeld of eenzelfde locatie blijkt in verschillende eeuwen nauwelijks of juist onherkenbaar te zijn veranderd.

Poorten, torens en bolwerken

Eén van de ruïnetekeningen van Herman Saftleven u i t 1 6 74 m e t h e t i n g e s t o r t e s c h i p v a n d e D o m .

Het eerste hoofdstuk bevat gezichten op Utrecht vanuit de omgeving. Deze worden in chronologische volgorde gepresenteerd. De tekeningen maken duidelijk dat de stad vóór 1900 voornamelijk bestond uit het gebied dat nu als binnenstad wordt aangeduid, met enkele uitlopers buiten de stadspoorten. De weinige gezichten die de stad vóór 1600 laten zien, tonen een groot aantal kerktorens. Het oudste getekende gezicht op Utrecht is het vogelvluchtgezicht dat Antoon van den Wijngaerde omstreeks 1560 maakte. Dit unieke document, in het bezit van het Ashmolean Museum in Oxford, geeft zeer veel gedetailleerde informatie over de toen nog grotendeels middeleeuwse stad. De meeste tekeningen dateren namelijk van na de Reformatie en daarop zijn

17


1 Een winters Geertekerkhof met de Geertekerk in 1819, weerg e g e v e n d o o r J a n Ve r h e i j e n o p e e n t e k e n i n g e n e e n s c h i l d e r i j met dezelfde voorstelling (Centraal Museum).2 De middeleeuwse Wittevrouwenpoort, omstreeks 1640 getekend door Roelant R o g h m a n . 3 Ja n d e B e i j e r t e k e n d e i n 175 3 d e O u d e g r a c h t v a n a f de Bakkerbrug in twee richtingen. Hier is op de achtergrond het stadhuis te zien. 4 De zuidelijke zijbeuk van het schip van de Dom met twee grafkapellen, eind 18de eeuw getekend door Cornelis van Hardenbergh.

1

2

3

18

aanmerkelijk minder torens van kerken en kloosterkapellen te zien. Herman Saftleven tekende Utrecht meerdere keren in 1669 met de bedoeling dit profiel in prent uit te geven. Steeds is de Dom het centrale element en letterlijk ook het hoogtepunt. Het is opmerkelijk dat het hoofdstuk over de stadswal met zijn poorten, torens en bolwerken verreweg de meeste tekeningen bevat. Dit onderwerp heeft door de eeuwen heen veel kunstenaars ge誰nspireerd, waardoor een rondwandeling over en langs de stadswal, te beginnen en te eindigen bij de Weerdpoort, een tamelijk compleet beeld oplevert. Op de meeste tekeningen is de stad vanaf de buitenkant, dus vanaf de singels te zien. Het wandelpad bovenop de stadswal heeft ook aantrekkingskracht op tekenaars gehad, omdat zij vanaf een hoog standpunt meer in beeld konden brengen dan vanaf de begane grond. De ontwikkeling van de stadsverdedigingswerken is aan de hand van de tekeningen aardig te volgen. Middeleeuwse stadspoorten en waltorens zijn in de loop van de eeuwen afgebroken of verbouwd en het onderhoud aan de kilometerslange stadsmuur heeft zo te zien vaak te wensen overgelaten. Ook het veranderende gebruik van de bolwerken en bermen langs de stadsmuur is te volgen, totdat in 1829 werd begonnen met het systematisch afbreken van de stadsmuur en het afgraven van de daarachter gelegen wal. Ongeveer driekwart van de hierbij vrijgekomen strook langs de stadsbuitengracht werd gebruikt voor de aanleg in Engelse landschapsstijl van een langgerekt plantsoen, waarin in de volgende decennia ook de bastions en bolwerken werden opgenomen. Later werd dit aangeduid als Zocherplantsoen. Veel tekeningen laten dit veranderingproces van verdedigingswerken tot plantsoen zien. Het derde hoofdstuk brengt de Oudegracht in beeld van de Weerdpoort in het noorden tot de Tolsteegpoort in het zuiden. De tekeningen laten zien dat de Oudegracht vanouds een handelskarakter heeft gehad. Vooral bij de Stadhuisbrug, waar de kraan en de waag stonden, was veel scheepvaartverkeer. Het unieke van de Oudegracht met haar werven en vele boogbruggen is door talloze tekenaars tot uitdrukking gebracht. Het

gm kwadraat 4

nummer 3

herfst 2005


stadhuiscomplex aan de Stadhuisbrug vormt het scharnierpunt tussen het noordelijke deel van de Oudegracht, de Weerdzijde, en het zuidelijke, de Tolsteegzijde. De Stadhuisbrug met de Domtoren op de achtergrond is altijd een geliefd Utrechts stadsgezicht geweest.

Kerkgebouwen Het vierde hoofdstuk gaat over de vele kerkgebouwen in Utrecht, een ander onderwerp dat zich mocht verheugen in de ruime belangstelling van kunstenaars. Van vrijwel alle kerkgebouwen zijn tekeningen uit de periode die dit boek beslaat aanwezig. Hieronder bevindt zich een groot aantal topstukken uit de collectie van Het Utrechts Archief: de kerktekeningen van Pieter Saenredam uit 1636 en de serie tekeningen waarmee Herman Saftleven de ruïne van het schip van de Dom in 1674 heeft gedocumenteerd. Als eerste wordt in dit hoofdstuk de veelvuldig getekende Dom gepresenteerd, vervolgens de andere voormalige kapittelkerken: de Pieterskerk, de Janskerk en de Mariakerk. Daarna komen de bedehuizen die oorspronkelijk parochiekerk waren: de Buurkerk, de Jacobikerk, de Nicolaikerk en de Geertekerk, en als laatste de Catharijnekerk, oorspronkelijk een kloosterkerk. Met uitzondering van de Mariakerk zijn dit de kerkgebouwen die na de Reformatie in gebruik kwamen voor de protestantse eredienst. Andere voormalige kloosterkerken komen – zijdelings – in andere hoofdstukken aan de orde. In het vijfde hoofdstuk, getiteld ‘Straten en pleinen’, wordt een slingerende wandeling door de stad gemaakt van noord naar zuid. De tekeningen laten hele straten en pleinen zien, maar eveneens gedeelten daarvan en individuele gebouwen of onderdelen. Soms is het mogelijk een interieur te tonen. Er zijn ook binnenterreinen afgebeeld en minder spectaculaire stadsdelen met vervallen gebouwen of ruïnes. Naast de overheidsgebouwen en de geestelijke gebouwen komen de verschillende woonhuizen in beeld. Hun afmetingen en uiterlijk zijn bepaald door hun functie en ligging. In tegenstelling tot de Oudegracht, waar de meeste huizen ook een bedrijfsfunctie hadden, waren langs de andere grachten – Nieuwegracht, Drift en Plompetorengracht – voorname woonhuizen te vinden. In zijstraten stonden meestal huizen van een bescheidener omvang en in kleinere straten en meer achteraf gelegen gedeelten van de stad waren eenkamerwoningen te vinden, in Utrecht ‘kameren’ geheten. De tekeningen in het laatste hoofdstuk hebben betrekking op grondgebied dat nu bebouwd is, maar dat in

vroeger eeuwen bij de stad behorend landelijk gebied was. Dit gebied komt globaal overeen met de vroegere Stadsvrijheid, het territorium waar vanouds de stedelijke jurisdictie gold en dat tot 1954 de gemeentegrens heeft bepaald. Dit gebied was ingedeeld in zogenaamde buitengerechten. Dit hoofdstuk bevat tekeningen die ergens in dat vroegere buitengebied zijn gemaakt. De tekenaars stonden verder weg of dichterbij. Zo is ook de volgorde van de tekeningen. Er wordt met de klok mee een lange, slingerende wandeling gemaakt op enige afstand van de stad, te beginnen aan de noordzijde bij het Zwarte Water en eindigend bij de Weerdsluis in de Vecht. Daartussen bevinden zich heel wat situaties die tegenwoordig in die vorm niet meer zijn te herkennen.

Onherkenbaar veranderd Behalve inhoudelijke informatie geven de tekeningen in dit boek ook een beeld van de ontwikkeling van de topografische tekenkunst. De oudste tekening dateert uit het midden van de zestiende eeuw. De tekeningen uit de zeventiende eeuw zijn vrijwel allemaal van een hoog niveau met als uitschieter de kerktekeningen van Pieter Saenredam, die – met uitzondering van de schetsen en constructietekeningen – alle zijn opgenomen. Tekeningen uit de achttiende eeuw, de eeuw waarin vele beroeps- en amateurtekenaars zich bezighielden met het afbeelden van steden, dorpen en landschappen, laten een zelfde onderwerp vaak op meerdere manieren zien. Daarbij zijn opvallende kwaliteitsverschillen te constateren. De tekeningen uit de negentiende eeuw zijn verreweg het meest talrijk. Ook de onderwerpen en de technieken, waarin deze tekeningen zijn uitgevoerd, zijn zeer gevarieerd. Er is gepoogd om deze diversiteit in de selectie tot uiting te laten komen. Bestudering van de tekeningen heeft behalve een aantal toeschrijvingen aan met name bekende kunstenaars veel nieuwe inhoudelijke informatie opgeleverd. Van enkele tientallen stadsgezichten is tijdens de voorbereiding van dit boek de juiste locatie of voorstelling vastgesteld, waardoor deze tekeningen waardevolle nieuwe informatie blijken te bevatten. De meeste afgebeelde locaties zijn inmiddels verdwenen of onherkenbaar veranderd. •

De getekende stad. Utrecht in oude tekeningen 1550-1900 Uitgeverij Matrijs in samenwerking met Het Utrechts Archief ISNB 90 5345 272 9 Prijs 49,95 euro

19


Maarten Lemmens

E r k unnen velerlei steekhoudende redenen z i j n waarom er in een bepaalde omgeving b i j g ebouwd of juist afgebroken moet worden.

aaktief k t i e f www.heemsc Heemschutt Heemschu Kerkgebouwen: gewijd of gewoon? Kerken zijn zowel vanwege hun vorm als hun functie een aparte categorie van bouwwerken. Weinig mensen, of ze nu gelovig zijn of niet, zullen door een kerkgebouw lopen zonder daarbij onder de indruk te komen van de speciale atmosfeer die er heerst, onthecht van de jachtige wereld daarbuiten. Een plek van contemplatie, bezinning, gebed of eenvoudigweg rust en ontspanning. Dit gevoel is vaak nog sterker als het om een oudere kerk gaat met een hoge architectonische en cultuurhistorische waarde. Kortom, een kerk is niet zomaar een verzameling steen en cement, inwisselbaar en makkelijk te vervangen zoals veel van de meer recente bouwwerken. Dat veel kerkgenootschappen de afgelopen decennia te kampen hebben met een teruglopend aantal kerkbezoekers is geen onthulling. Dat betekent ook een financiële aderlating met als resultaat dat het onderhoud aan kerkgebouwen tot een minimum wordt teruggebracht of zelfs helemaal achterwege wordt gelaten. In de laatste dertig jaar zijn er veel kerken gesloopt of van functie veranderd. In de stad Utrecht zijn verschillende kerken omgebouwd tot woonruimte, onder meer de Engelse Kerk aan het Wilhelminapark en de Maartenskerk aan de Oude Gracht.

Herbestemming Als Bond Heemschut worden we met enige regelmaat met de vraag geconfronteerd: wat te doen met een kerkgebouw dat zijn functie als kerk niet meer kan vervullen? Sloop is om bovengenoemde redenen vaak geen acceptabele optie, maar gelovigen én cultuur-

20

minnaars gaat het aan het hart als een kerk wordt omgebouwd tot tapijthal of supermarkt. Is iedere vorm van hergebruik te verkiezen boven sloop, of kan een kerk beter verdwijnen als het altaar dreigt te worden gebruikt als groenteafdeling? Een eenduidige keuze is niet mogelijk, al is sloop over het algemeen definitief (hoewel de oproep om bijvoorbeeld het Utrechtkantoor weer te herbouwen op zijn minst een interessante discussie losmaakt). Een kerk die vandaag als gokautomatenpaleis dienst doet, kan morgen een passender bestemming krijgen als bijvoorbeeld cultuurcentrum of representatieve kantoorruimte, hoewel ook daar niet iedereen mee ingenomen zal zijn. De slotconclusie kan daarom alleen maar zijn dat ook hier geen oordeel valt te geven dat bij iedereen bijval zal oogsten. Maar als Bond Heemschut zijn we van mening dat elk waardevol gebouw een tweede leven verdient, en voor een zo expressief bouwwerk als een kerk geldt dat des te sterker.

Landelijke Heemschutdag 17 september Het thema van de Heemschutdag 2005 sluit aan op dat van de landelijke Open Monumentendag ‘religieus erfgoed’ en op ‘het jaar van het Kasteel’. U wordt in de gelegenheid gesteld kennis te maken met buitenplaatsen en kerken die slechts bij bepaalde gelegenheden voor bezoek geopend zijn.

Keuzeprogramma Excursie 1 Heuvelrugroute 1 Deze excursie start met een bezoek aan de in 2002

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


hut.nl/utrecht Links: kasteel Sandenburg rechts: Kasteel Hindersteijn

door vereniging Hendrick de Keijser gerestaureerde buitenplaats Sparrendaal in Driebergen. Aansluitend volgt de lunch in Amerongen. Het middagprogramma staat in het teken van een bezoek aan kasteel Amerongen, dat volop gerestaureerd wordt, met toelichting ter plaatse en rondleiding door de fraaie kasteeltuin. Aansluitend een bezoek aan de Andrieskerk, gelegen in het beschermd dorpsgezicht van Amerongen.

Excursie 4 en 5 Weteringroute 1 en 2 Deze excursies starten met een bezoek aan de oranjerie van kasteel Sandenburg in Langbroek. De lunch wordt gebruikt tegenover de intact gebleven Brink van dit pittoreske dorpje. Het middagprogramma staat in het teken van bezoeken aan kasteel Hinderstein en de kerken in Over- en Nederlangbroek.

Excursie 2 Heuvelrugroute 2 Deze excursie start met een bezoek aan de buitenplaats Zuylenstein bij Leersum met de vrijwel enige nog gave geometrische tuin in Nederland. Het middagprogramma is identiek aan dat van Heuvelrugroute 1.

Inschrijving U dient zich telefonisch of per e-mail aan te melden bij het landelijk bureau, telefoon 020-622.52.92, email info@heemschut.nl, met vermelding van gewenste excursie en aantal personen. Er kunnen maximaal 250 deelnemers mee, dat is 50 per (deel)excursie. De aanmeldingen worden behandeld in volgorde van binnenkomst. Bij de telefonische aanmelding of per e-mail verneemt u of er nog plaats is. Daarna kunt u het verschuldigde bedrag overmaken op gironummer 165.831 t.n.v. Bond Heemschut o.v.v. Landelijke Heemschutdag 17 september. Met uw wens zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden. Heemschut behoudt zich het recht voor u bij overboeking bij een andere deelexcursie in te delen. Graag uw begrip hiervoor. U ontvangt een schriftelijke bevestiging ongeveer twee weken vóór de Heemschutdag. •

Excursie 3 Kromme-Rijnroute Allereerst wordt een bezoek gebracht aan de zelden opengestelde tuin van kasteel Rijnestein in Cothen, waar de gids tevens de historie van het kasteel uit de doeken doet. De lunch wordt gebruikt in de historische binnenstad van Wijk bij Duurstede. Het middagprogramma staat in het teken van een bezoek aan de Grote Kerk op de Markt en de ruïne van kasteel Duurstede.

Kosten 36,- euro p.p., ook voor introducés.

Wilt u reageren, dan kunt u schrijven naar onze secretaris, dhr. H. Kuiper, Mijzijde 49, 3471 GP, Kamerik of mailen naar kuiper.duijnker@wxs.nl. Of bezoek onze website op www.heemschut.nl/utrecht. U kunt ook bellen naar ons landelijk kantoor op 020- 622 52 92.

21


Edwin Maes

Religieuz e

aan het b e g i n v a n e e n Het is een mooie zomerse dag in juni als ik conservator Casper Staal spreek op het terras bij de ingang van Museum Cathar ijneconvent. Staal was de afgelopen maanden mede door het overlijden van paus Johannes Paulus I I, herhaaldelijk in de media te zien en te horen. Na de benoeming van een nieuwe paus werd het wat betreft die media-aandacht veel rustiger. Die rust lijkt ook te zijn neergedaald op het museum.

I n t e r v i e w m e t C a s p e r S taal, conservator Museum Catharijneconvent

22

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


( h er)beleving

n i euwe eeu w

f o t o l i n k s b o v e n : Tr i o m f k r u i s o p d e a p o s t e l b a n k i n d e W i l l i b r o r d u s k e r k i n U t r e c h t , a t e l i e r M e n g e l b e r g , 1 8 8 3 ( f o t o S K K N ) f o t o b o v e n : E e n M a r i a - p r o c e s s i e i n We e r t ( f o t o ’ s : R . v a n K n i p p e n b e r g )

Maar die rust is schijn. Weliswaar ontbreekt het op dit moment aan een grote publiekstrekker, het museum staat letterlijk op z’n kop door grote verbouwings- en herinrichtingswerkzaamheden. In het voorjaar van 2006 zal de opening van het vernieuwde Museum Catharijneconvent plaatsvinden. De Open Monumentendag staat dit jaar in het teken van religieus erfgoed. Is dat toeval of past het in de lijn van een stijgende interesse voor de eigen religieuze beleving? “Er is zeker sprake van een toenemende behoefte aan religieuze zaken en vooral aan rituelen. Veel rituelen zijn zo’n dertig jaar geleden overboord gegooid en mensen weten nu vaak niet meer wat ze in bepaalde situaties moeten doen. Men gaat weer op zoek naar de oude vormen en wil spirituele aspecten gebruiken. Ook de belangstelling voor heiligen is weer terug. Bedevaart en met name de processie maken de laatste jaren een opmerkelijke revival door. De processie als typisch katholieke uiting werd rond het midden van de negentiende eeuw vooral in protestantse kringen als een indringen in het publieke domein gezien. In 1848 kwam er een grondwet tot stand waarin een algemeen verbod op openbare kerkelijke rituelen – in het bijzonder processies – was opgenomen. Deze ‘processiekwestie’ zou tot de jaren zestig van de vorige eeuw de gemoederen soms flink bezighouden, maar loste zich toen vanzelf op. De meeste protestanten hadden er geen moeite

meer mee en bij veel katholieken bestond er geen behoefte meer aan ‘dat ouderwetse gedoe’. Overigens zien we ook een beweging waarin alleen gebruik wordt gemaakt van christelijke symbolen zonder dat religiositeit meespeelt; dit was in aanvang zelfs de aanzet tot een anti-beweging. Een voorbeeld zijn de grote, met glitterstenen versierde kruisen van discogangers. Ze lijken sprekend op de borstkruisen van de bisschoppen. De discojongeren hingen die om de hals, als een persiflage op de kruisen van de kerkelijke gezagsdragers die juist niets op hadden met die goddeloze disco met zijn oversekst gedrag en zijn lawaaicultuur. Ik herinner me een tv-programma waarin de presentator over de bisschop van Roermond vroeg “wie is toch die man in die jurk met dat beeldige hangertje”. Of het beeld van Onze Lieve Vrouw van Lourdes. Je kunt ze in trendy interieurwinkels kopen. In je designkamer is het een “leuk object” en heeft het niets meer van doen met de verschijning van de Moeder Gods aan Bernadette Soubirous in 1858.” Wat merkt het museum van de religieuze opleving? “De angst voor het verlies van de eigen identiteit zie je de afgelopen jaren ook bij de kerkelijke gemeenten. Men is steeds meer bezig met de eigen wortels, en die interesse voor het verleden uit zich in talrijke historische jubileumuitgaven. En zo gaan kerken ook steeds meer beseffen dat de oude kerkelijke voorwerpen culturele waarde hebben. En dan komt men terecht bij het muse-

23


D e b e l a ngstelling voor

h e i ligen um. De voorwerpen – een kelk, een ciborie, een vaandel, een gewaad – zijn indertijd in bruikleen gegeven omdat ze hun sacrale functie verloren hadden, en daarmee waren het kunstvoorwerpen geworden. Nu wil men die voorwerpen graag terug. Niet omdat men die oude spullen opnieuw in de eredienst wil gaan gebruiken. Men wil nu die cultuurhistorische voorwerpen die de eigenheid van een lokale gemeenschap onderstrepen, zelf tonen, bijvoorbeeld in een vitrine achterin het kerkgebouw. Dit is een opmerkelijke ontwikkeling als men zich bedenkt dat in de zestiger jaren een ‘katholieke beeldenstorm’ plaatsvond. Een groot deel van de kerkelijke gemeenten/parochies werd gebundeld en kerkgebouwen werden gesloopt. De inrichting van de kerken werd kaler en men verloste zich van ‘oude troep’. Het museum sloeg veel op in het depot om het niet verloren te laten gaan. De omslag begon zo’n twintig jaar geleden. Een mooi voorbeeld zijn de uit de gratie geraakte triomfkruisen die massaal werden afgestoten en ‘gered’ door het museum. Een triomfkruis is een groot kruisbeeld dat op de scheiding van koor en schip van een kerkgebouw uit het gewelf hangt. Nu willen kerken ze weer terug. Zo wilde bijvoorbeeld de parochie Hamersveld graag weer een triomfkruis hebben. Bij het bekijken van de nog aanwezige kruisen in het depot werd spontaan door alle aanwezigen hetzelfde kruis uitgekozen. Toen men daarna keek waar dit triomfkruis vandaan kwam, bleek het afkomstig te zijn uit hun eigen parochie. Het Museum Catharijneconvent is een kennisinstituut van de materiële christelijke cultuur. Toch is voor sommige bezoekers de grens tussen museum en kerk geen scherpe. Zo kun je op een tentoonstelling over ikonen een bezoeker treffen die kruistekens maakt voor de in een vitrine tentoongestelde ikonen. Er is bij de herinrichting gesproken over de inrichting van een stilteruimte in het museum, om aan dit gevoelen van de bezoekers tegemoet te komen. De naast het museum gelegen Catharijnekerk die tot de verbouwing van 2000 met het museum verbonden was, vervulde die functie tot dat jaar. Museumbezoekers staken daar

24

is weer teru g

een kaarsje op en rustten daar soms geestelijk uit. In 2003 heeft de Catharijnekerk haar entree zo gewijzigd dat zij haar functie als inloopkerk in de binnenstad zonder het museum kan effectueren. Van een speciale “meditatiezaal” in het Catharijneconvent is daarom afgezien. Wat tegelijkertijd opvalt is dat de bijbelkennis bij de gemiddelde bezoeker achteruit gaat. Er is een groot verschil met de situatie van zo’n kwart eeuw geleden. De nieuwe bijbelvertaling was dan in het najaar van 2004 wel een hype in de boekwinkels maar wat er IN de bijbel staat wordt door hele generaties niet meer gekend. Je moet ook leren hoe je dat boek tot je moet nemen. Mensen die vooraan in het boek beginnen en zich voornemen de hele bijbel te gaan lezen, haken bij het boek Leviticus zo ongeveer af. Wie was Mozes, wie Aaron, wie Simson en wie David, wie Jesaja en Ezechiël, wie Jezus, wie waren de apostelen, wie was Maria en wie Maria Magdalena? Voor een schilderij met het Laatste Oordeel waarop te zien is hoe de gestorvenen uit hun graven opstaan om door Christus geoordeeld te worden, antwoordt een scholier op de vraag wat hij ziet: “Een naaktstrand”. Of de Nijmeegse student die professor Spiertz mededeelt dat de Drievuldigheid bestaat uit de Vader, de Zoon en de Kleinzoon. In de nieuwe opstelling zal de ‘instap’ daarom lager zijn. Een veel gehoorde vraag in het museum is hoe het ook al weer zit met die christelijke feestdagen. Daarom zal hier in de nieuwe opstelling aandacht aan worden besteed en de jeugd via educatieve onderwijsprojecten worden ingelicht. De samenleving vraagt om uitleg over de feesten die we vieren: Kerstmis, Pasen, Pinsteren, maar ook Halloween, Sinterklaas en Valentijn. Waar komt het feest vandaan en hoe vieren we het nu? Accenten blijken verschoven. Daarnaast hebben andere feesten ook een plaats gekregen in de “Nederlandse feestkalender”. Joden, islamieten, hindoes, Chinezen, allen hebben ze eigen feesten die niet meer binnenskamers gevierd worden. De samenleving als geheel komt ze tegen en wil er meer over weten. Aan die vraag komen we in deze nieuwe afdeling van Museum Catharijneconvent tegemoet.”

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


Wichert van Dijk

S te igere n

t egen s lo o p?

Een o ude foto v an de ge sloopte ‘U t re c ht ’ m aak t mij n s t ad s g e not en nog s t e ed s t e re cht bo o s. De ‘Ut rec ht’ staat in onze s tad inmid d e ls s ymbool v oor ‘s t e ig e re n te g e n s l oop ’. Maar da a r ku nnen we mee r ge bouwe n aan toe v oe g e n: ook d e Hoj el k az er ne aan d e Croe se l aan wa s pra ch tig ! G elukkig is , bij sane r ing , d e K rom hout k az er ne sl oop be sp aar d g eble v en: loop nu maa r een s ron d op he t fraai h erin g e rich te t e rr e in v an he t Univ e rs it y Colle g e e n he r ke n de mili ta ire inv loed v an welee r.

Balkon op de Heilig Kartkerk (foto Joop Jansen)

25


1

2

3

5

9

4

6

11

7

12

8

13

14

10 f o t o ’s 1 , 3 , 4 , 6 , 7 e n 1 1 : H e n r i c u s k e r k : n i e u w e i n g a n g , z i j g e v e l , o u d e n n i e u w d a g v e r b l i j f , n i e u w e s c h e i d i n g e n n i e u w i n t e r i e u r. f o t o ’ s 2 , 8 , 9 , 1 3 e n 1 4 : H e i l i g H a r t k e r k : u i t b o u w, b a l k o n e n o v e r g a n g o u d e n n i e u w. f o t o ’ s 5 , 1 0 e n 1 2 : Tr i o m f a t o r k e r k : p a s t o r i e e n i n g a n g ( f o t o ’ s J o o p J a n s e n )

Secularisatie De titel voor dit artikel ontleen ik aan een uitgave van de werkgroep ombouw panden, mei 1989. Je kunt wel ‘steigeren tegen sloop’, maar dat heeft volgens mij alleen zin indien er een goede (her)bestemming voor het mogelijk te slopen gebouw voorhanden is. Dat geldt ook voor kerken. Er is, ook al door initiatieven als ‘Kerken Kijken’ veel aandacht voor religieus erfgoed in Utrecht, maar door de secularisatie en de bijbehorende afname van het kerkbezoek is de toekomst van veel kerken onzeker. Het lijkt, gelet op het recent samengaan van onder andere gereformeerd synodale en hervormde geloofsgemeenschappen in de Protestantse Kerk Nederland (PKN), een kwestie van tijd voordat steeds meer kerken functieloos leeg komen te staan. Alleen al in de stad Utrecht verdwijnen van de 16 full-time PKN- predikantsplaatsen er zes in 2006. Dat heeft ook gevolgen voor de kerkgebouwen: wat gebeurt er straks met de Triumfatorkerk, de Stefanuskerk en alle andere?

Verdwenen of van functie veranderd Tegelijk missen echte Utrechters al vele mooie kerkgebouwen. Ik noem u: de statige Monicakerk aan de Oudenoord, het blijft jammer van die mooie toren! De neo-klassieke ‘geloofschuur’ – de gereformeerde Oosterkerk aan de Maliebaan: ook gesloopt. Wat moeten de psalmen daar kloek geklonken hebben! Maar ook de Westerkerk, Onze Lieve Vrouwe van Goede Raadkerk (alleen de naam al), de Vredeskerk, de Christus Koningkerk, allemaal weg! Sommige, vooral rijksmonumentale rooms-katholieke kerken, is sloop bespaard gebleven. Ze kregen, meer of minder geslaagd, een tweede leven. Misschien al wel 25 jaar geleden werd de Emmauskerk op Overvecht aan een

26

islamitische gemeenschap verkocht en is nu dus een moskee. De voormalige Isidoruskerk op Kanaleneiland is een uitvaartcentrum van Sint Barbara geworden. En recent werd de Blijde Boodschapkerk op Overvecht verkocht aan een Chinese geloofsgemeenschap. De Heilig Hart- en Sint Martinuskerk werd verbouwd tot luxe appartementencomplexen. Het oud-katholieke Sint Jacobuskerkje op de Bemuurde Weerd wordt gebruikt door Antiquair Doesburg, maar je kunt op de ingebouwde verdiepingsvloer ook een vergadering of feestje houden. En naar verluidt komt in de schuilkerk Maria Minor, Achter Clarenburg, nu toch een grand café. Het voormalige gebouw van de Apostolische kerk, Ottone op de Kromme Nieuwegracht, heeft als herbestemming ‘cultureel’ centrum gekregen, net als de Leeuwenbergkerk op het Servaesbolwerk.

Herbestemming De kerken en hun torens zijn oriëntatiepunten, bakens in landschappen en in steden. Hoe red je de beeldbepalende monumentale kerk van de slopershamer? De praktijk leert: door herbestemming en hergebruik. Het kan anders: in de provincies Groningen of Fryslân koopt een stichting overbodige kerkgebouwen en restaureert en verhuurt ze vervolgens, maar meestal staan ze leeg. Dat voelt niet prettig. Ook op het Utrechtse platteland speelt dit. Rooms-katholieke dorpsparochies worden nu al samengevoegd en de pastoor krijgt een streek- in plaats van dorpsfunctie. Vaak staan plaatselijke kerken zondags om beurten leeg. Dan maar pinautomaten in de kerkmuur, zoals het recente plan van het bisdom met de Rabobank voorstelde? De hervormde en gereformeerde geloofsgemeenschappen behielden tijdens het ‘samen op weg’ proces aanvankelijk hun eigen kerkgebouwen,

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


Wat moete n de psalmen da a r

kloek

maar na de totstandkoming van de Protestantse Kerk Nederland zullen er toch kerkgebouwen gaan verdwijnen. De hervormde gebouwen, vaak monumentaler, historisch interessanter en centraler gelegen, hebben de beste papieren voor behoud. Aan de andere kant liggen vele naoorlogse kerkgebouwen op een goede locatie in een buitenwijk en vormen daarmee een flink kapitaal. Met het geld van verkoop kan de kerkgemeenschap weer een tijd voort. En kerken zijn vaak beter geschikt voor een andere functie dan andere overbodig geworden complexen. Zo zien we in Kockengen dat het oude synodale kerkje uit 1880 nu gebruikt wordt als ontmoetingsruimte voor geestelijk gehandicapten en onderdak biedt aan een wereldwinkel. Het orgel staat er nog en in de voormalige kerkzaal kan een dorpsbewoner een ontvangst of borrel regelen. In Amersfoort is de katholieke Henricuskerk aan de Paulus Boorstraat, gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School, in twee delen ‘gezaagd’ door in de breedterichting een muur te plaatsen. In de ene helft wordt nog geloof gevierd, in de andere helft zit een kinderdagverblijf en huist een architectenbureau. En in de (grote) pastorie woont een aantal zusters. Dat laatste is altijd goed!

geklonken hebben!

del. Een cultureel centrum of concertzaal in een oude kerk moet natuurlijk kunnen. Maar mag je daar in een toneelstuk of discussie wel vloeken of psychedelische muziek draaien? Een kerk is een plaats waar mensen god ontmoeten. Ik vind: waar mensen leven is god aanwezig en waar god aanwezig was moeten mensen kunnen wonen, leven, werken of feestvieren. Maar Maria Minor als grand café ? Eigenlijk toch maar liever niet. De historie en emotie van een dergelijk gebouw is voor mij te groot om daar drinkend en rokend het leven te willen doornemen. Maar geldt dat dan ook niet voor veel (protestantse) kerkgebouwen uit de periode van wederopbouw 1950 – 1970. Allemaal erg functioneel gebouwd, maar eigenlijk in onze beleving toch minder het bewaren waard? Is dat nou eerlijk in vergelijking met alle romantische romaanse kerkjes of groteske neo-gotiek die we wel behouden en bewaren? Nee, dat is niet eerlijk, maar waarom voel ik dat dan zo?

Heilig Hartkerk

Drie criteria Hergebruik gaat in mijn optiek (bijna) altijd voor sloop. Ik gebruik daarvoor drie criteria. In de eerste plaats moet de herbestemming recht doen aan de geschiedenis van het gebouw: het gebouw moet dus herkenbaar blijven. Daarnaast moet een herbestemming rekening houden met de gevoelens van de oorspronkelijke gebruikers. De derde voorwaarde is dat je moet kunnen zien dat er iets met het gebouw gebeurd is. Dus, noodzakelijke aanpassingen mogen in eigentijds materiaal en dienen herkenbaar te zijn als toevoeging aan het oorspronkelijke gebouw. Maar ik heb ze het liefst ook wel weer verwijderbaar... Je weet nooit. Een kerk als woongebouw, dat mag wel van mij. Hoewel ik, als mede-eigenaar/bewoner van de Sint Martinushof aan de Oudegracht liever voor wonen in de pastorie koos dan voor in de kerk. Ook vind ik een antiquair in de kerk een prettiger idee dan een tapijten- of bandenhan-

Wichert van Dijk is directeur van de Stichting Monumentenwacht Utrecht en schreef dit artikel op persoonlijke titel.

27


P a u l Ve s t e r s

Vri jage

tussen natuur en cultuu r

In Nederland, en dus ook in Utrecht, bestaat een opvallende scheiding tussen aan de ene kant organisaties die zich inzetten voor behoud van natuur en aan de andere kant monumentenorganisaties. Landschap, wat dat ook moge zijn, kan als een belangrijke trait d’union fungeren om deze twee werelden bij elkaar te brengen.

Immers, per saldo hebben beide partijen meer gemeen dan dat er verschillen zijn en komen bedreigingen en kansen vaak uit dezelfde hoek. Met de recente overgang van het beheer van de molens van de Stichting de Utrechtse Molens naar Het Utrechts Landschap is in de provincie Utrecht een veelbelovend beheerinitiatief gestart dat de krampachtige scheiding tussen natuurbeheer en cultuurbeheer op kan heffen.

Klokgelui Als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Dat gezegde is zeker opgegaan voor de tweeĂŤntwintig molens van de Stichting de Utrechtse Molens. Door teruglopende subsidiestromen, tegenvallende restauraties en een gebrek aan personele ondersteuning,

28

stonden de molens er anno 2003 slecht bij. Het bestuur van de Stichting de Utrechtse Molens luidde daarom de noodklok. Het klokgelui werd opgevangen door Gedeputeerde Jan van Bergen die samen met het bestuur een reddingsplan opstelde. Het plan had twee componenten. Ten eerste stelde de Provinciale Staten een eenmalig bedrag van 4 miljoen euro ter beschikking om de achterstanden weg te werken. Het interessantste deel van de oplossing is echter de nieuwe beheervorm waarvoor is gekozen. Voorheen werd de Stichting de Utrechtse Molens vanuit het Erfgoedhuis Utrecht ondersteund. Doordat de molenstichting bezit heeft, was men een vreemde eend in de bijt. Andere stichtingen die vanuit het Erfgoedhuis worden ondersteund kenmerken zich doordat men geen eigendom

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


heeft. Daar komt bij dat het Erfgoedhuis zich meer richting een adviesinstelling op het gebied van cultureel erfgoed aan het ontwikkelen is. Structurele ondersteuning aan stichtingen past daarin niet meer. Laat staan het beheer van eigendom. Voor de molens werd daarom uitgezien naar een nieuwe beheerder.

Beheer is meer dan een zak euro’s Die nieuwe beheerder werd gevonden in de vorm van de Stichting Het Utrechts Landschap. Het Utrechts Landschap heeft al vijfenzeventig jaar bewezen een goede beheerder van zowel natuur als gebouwen te zijn. Het bestuur van Het Utrechts Landschap is het molenavontuur aangegaan onder de strikte voorwaarde dat men wel over de financiële middelen moest kunnen beschikken om het beheer goed te kunnen organiseren, hetgeen door de Provincie is gehonoreerd. De nieuwe start voor de molens ziet er daarom een stuk beter uit dan dat de uitgangspositie bij het Erfgoedhuis was.

De middelen waarover het Erfgoedhuis, en dus ook het voormalige bestuur van de Stichting de Utrechtse Molens kon beschikken, steken hierbij schril af. Het is echter niet alleen een kwestie van geld. Belangrijker wellicht is dat Het Utrechts Landschap veel meer ervaring op het gebied van beheer heeft, dan het Erfgoedhuis. Die ervaring heeft men in 75 jaar met vallen en opstaan opgebouwd. Beheer is meer dan de beschikbaarheid van een zak met euro’s. Parallel aan het nieuwe beheerinitiatief wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe structuur voor erfgoedadvisering. De directeur van Landschapsbeheer Utrecht heeft van de provincie de opdracht gekregen te bekijken op welke manier het Erfgoedhuis, Landschapsbeheer Utrecht, de Monumentenwacht en wellicht Welstand en Monumenten Midden Nederland meer samen kunnen gaan werken. Cruciaal hierbij zal zijn welke doelgroepen en taken een nieuw te vormen organisatie gaat bedienen respectievelijk vervullen.

Landschapsgerelateerde monumenten Het beheer van de tweeëntwintig molens door Het Utrechts Landschap is een eerste stap. Het Utrechts Landschap en de Provincie hebben bij aanvang van het initiatief te kennen gegeven dat wanneer dit bevalt, er meer in het vat zit. In het Utrechtse landschap staan vele gebouwen die moeilijk te beheren zijn. Dit kan komen vanwege de monumentale status, vanwege de ligging, vanwege externe factoren als functieverlies of simpelweg omdat niemand in eigendom, laat staan beheer, is geïnteresseerd. Voorbeelden zijn, naast de molens: forten, steenfabrieken, gemalen, industriële relicten als kranen en watertorens. Het staat buiten kijf dat veel van dit soort objecten het behouden waard zijn. Het is ook evident dat de relatie tussen dit soort objecten en het landschap stevig is. Wat zou het veenweidegebied zijn zonder wipwatermolens? Of de Nieuwe Hollandse Waterlinie zonder forten? En ook steenfabrieken met hun karakteristieke schoorstenen zijn als wachters aan de rivier onlosmakelijk met het omringende landschap verbonden. Om te voorkomen dat niet iedere keer het wiel opnieuw hoeft te worden uitgevonden door lokale initiatieven ‘tot behoud van …’, kan het effectiever zijn om moeilijk te beheren gebouwen onder de vleugels van Het Utrechts Landschap te brengen. Maar voordat Het Utrechts Landschap zich in nieuwe avonturen stort, zullen eerst de molens weer moeten draaien en malen!

• 29


Kees Rampart

Van Geheim n a a r P u b l i e k D o m e i n *

Fort aan de Klop Aan de Klopdijk in Utrecht gaat de geschiedenis zich in één bepaald opzicht herhalen: er komt opnieuw een herberg! Tot in de negentiende eeuw kon een vermoeide reiziger aan de Klopdijk terecht voor een overnachting toen de witte boerderij op nr. 2 nog een nevenfunctie als herberg had. Fo r t a a n d e K l o p m e t r e c h t s h e t b o m v r i j e w a c h t h u i s , i n z e t r e c h t s : b i n n e n z i j d e b o m v r i j e w a c h t h u i s . Fo t o ’s : G e m e e n t e U t r e c h t / B u r e a u B i j z o n d e r B e h e e r / C e e s Ti m s

Vanaf zomer 2006 kan een vermoeide reiziger opnieuw overnachten aan de Klopdijk, alleen moet hij of zij zich dan iets verderop melden op het Fort aan de Klop. Dat ligt achter de witte boerderij die als woonhuis nog steeds bestaat. De cascorestauratie van de verschillende gebouwen heeft vorig jaar plaatsgevonden en in de zomer van 2006 zal De Klop compleet zijn ingericht als een kleinschalige fiets-/rugzakcamping. Bezoekers kunnen er hun tentje opzetten of overnachten in één van de artillerieloodsen. In het ronde, bomvrije wachthuis dat midden op het fort staat, wordt een theehuis ingericht. De voormalige fortwachterswoning wordt betrokken door de beheerder van de camping. De gemoedelijkheid die dit campingbedrijf teweeg zal brengen, staat in schril contrast met de militaire crisissituaties waaraan dit fort het hoofd moest kunnen bieden. Het werd rond 1820 aangelegd als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en was aanvankelijk slechts een omgracht aardwerk. Om zijn functie als verdedigingspost van de Vechtdijk, de Vecht en inundatie-

sluis in de Klopvaart beter te kunnen vervullen, werd het fort in 1850 vergroot. Tevens werd toen het ronde wachthuis gebouwd, met een bomvrij reduit met een kruitkamer in de kelder en een uitgebouwde traptoren die het platte dak toegankelijk maakte voor schutters. In feite is het een soort kasteeltje dat binnen het omgrachte fort een eigen gracht met ophaalbrug had (thans verdwenen). Overigens is Fort aan de Klop nooit in een échte belegering terechtgekomen. De grootste bedreiging voor manschappen ter plaatse zullen feitelijk de erg ongezonde omstandigheden in de gebouwen zijn geweest: het vocht, de kou, de tocht. In het kader van het Europees project Crossing the Lines wordt studie verricht naar een optimaal klimaatbeheersingssysteem voor het wachthuis, zodat bezoekers deze ongemakken bespaard blijven en zij optimaal kunnen genieten van deze vredige oase langs de Vecht. Overigens wordt in de Monumentenkalender 2006 uitgebreid aandacht besteed aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie in en om Utrecht. De kalender ligt vanaf september in de boekwinkel.

* titel van de gemeentelijke beleidsnotitie over forten uit 1997, het jaar waarin de gemeente Utrecht vijf forten, waaronder Fort aan de Klop, overnam van Domeinen.

30

gm kwadraat

nummer 3

herfst 2005


a fysnt ai al W yE nr i ka G e nr a W

Time Team

i n Le i d s c h e R i j n ! Op woensdag 22 juni was het dan eindelijk zo ver. Na maanden voorbereidingen te hebben getroffen, begonnen de filmopnamen voor het wereldberoemde Britse T V-programma Time Team. De locatie: bouwplan De Balije in Leidsche Rijn – of all places! Drie dagen lang was de gelijknamige boerderij het zenuwcentrum van een enorme logistieke operatie, waarbij op meerdere locaties in een tijdsspanne van 72 uur een reeks van archeologische raadsels werd opgelost. Dát is de succesformule van Time Team, dat nu al 13 jaar lang een miljoenenpubliek trekt op de Britse T V. Time Team was gefascineerd geraakt door de recente ontdekkingen langs de Romeinse grens (limes) in de Utrechtse nieuwbouwwijk Leidsche Rijn. Het hele systeem van wegen, wachttorens en logistieke voorzieningen dat hier vanaf 1997 in beeld is gebracht, is eigenlijk alleen begrijpelijk als onderdeel van een militaire corridor die de Britse eilanden verbond met het Duitse Rijnland. Het is deze historische relatie tussen het Nederlandse rivierengebied en Romeins Engeland die Time Team wilde uitdiepen. Star of the episode was het tweede Romeinse schip dat in 2003 vlak naast boerderij De Balije werd ontdekt, maar dat toen niet afdoende kon worden gedocumenteerd. Ondersteund door archeologen van de gemeente Utrecht en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) legde Time Team in drie dagen tijd een segment van 4 meter van het schip opnieuw bloot. Jaarringanalyse van het eikenhout leverde een spectaculair vroege bouwdatum op: ca. 85 na Chr.! Daarmee is het meteen het oudste van dit type vrachtschepen dat uit de Nederlandse bodem bekend is! Spectaculair was ook de vaststelling dat het schip een combinatie van Mediterrane en inheemse houtverbindingen vertoont. Op vrijdagmiddag werden de eerste resultaten van het onderzoek gepresenteerd in het bijzijn van burgemeester Brouwer, waarna een blik kon worden geworpen op het vrijgelegde deel van het schip, dat zeker ongeveer 30 meter lang wordt geschat. Wethouder Lenting herhaalde het voornemen van de gemeente om het Romeinse verleden van Leidsche Rijn beleefbaar te maken op de Hoge Woerd, de locatie van het Romeinse castellum in de zuidoosthoek van het Leidsche Rijn Park.

f o t o l i n k s b o v e n : T i m e Te a m - g e z i c h t P h i l H a r d i n g ( l i n k s ) in gesprek met Erik Graafstal boven een houtmonster uit het schip. daaronder: Professor Mick Aston (links) en Romeinspecialist Guy de la Bédoyère (midden) bekijken de e e r s t e v o n d s t e n ( f o t o ’s : S e c t i e Cu l t u u r h i s t o r i e g e m e e n t e Utrecht). foto hierboven: Een deel van het Romeinse schip De Meern IV gezien vanuit een hoogwerker op de laatste dag van het onderzoek.

De aflevering van Time Team waarin het onderzoek in Leidsche Rijn centraal zal staan, wordt begin volgend jaar uitgezonden in Engeland. Het is op dit moment nog niet duidelijk of het ook op de Nederlandse televisie zal worden uitgezonden.

• 31


F r e d Vo g e l z a n g

3 nieuwe

Ben Remie heeft de geschiedenis beschreven van de steenovens en een steenfabriek in de uiterwaarden van de Lek rond Vreeswijk en Vianen. Het boekwerkje valt uiteen in drie delen: in de inleiding wordt het proces van klei naar baksteen beschreven, in deel twee gaat hij in op de geschiedenis van een aantal steenovens en verreweg het grootste deel is gewijd aan het wel en wee van Stoomsteenfabriek De Lek in Vreeswijk. Remie heeft heel veel materiaal boven water gehaald en dat chronologisch geordend. Daarmee is het boekje bijna een bronnenuitgave geworden: allerlei informatie uit archiefstukken over de fabriek en het personeel wordt afgewisseld met krantenberichten en gegevens over omzet en productie. Nadeel is dat het lastig na te zoeken is waar bepaalde informatie staat en dat een analyse van de geschiedenis van de fabriek ontbreekt. Een hulpbank, het onderwerp van het boek ‘Het lenen van geld is geen schande’ van H.G.R. Jacobs, is een bank die kredieten verschafte aan arbeiders en kleine neringdoenden om een bedrijfje op te zetten of uit te breiden en zo aan armoede te ontsnappen. Een ideëel doel dus en om zich te onderscheiden van woekeraars of commerciële geldinstellingen bood men een lage rente aan de inleggers. Jacobs beschrijft de geschiedenis van de Utrechtse nutshulpbank, ontstaan uit de bekende Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De bank werd opgericht in 1852 en verschafte al snel duizenden kleine leningen. De titel is wat misleidend, want voor velen was het lenen wel een schande. Men kon daarom ook buiten de kantooruren terecht, zodat niet iedereen wist dat er geldnood was. Voor consumptief krediet was de bank niet bedoeld, pas later onder druk van concurrentie van andere banken versoepelde men de regels daaromtrent. Het is een mooi verzorgd boekwerk, met vele foto’s. De beeldredacteur heeft een slimme oplossing bedacht om saaiheid te voorkomen: weinig plaatjes van de bank, personeel of archiefstukken, maar veel tijdsbeelden van de stad die door de bijschriften toch een relatie krijgen met het onderwerp. De schrijfstijl is helaas minder meeslepend. De provincie Utrecht heeft een fraai uitgevoerd boek uitgegeven, dat onderdeel uitmaakt van een ambitieus project: te komen tot een cultuurhistorische hoofdstructuur. Eerste stap was een paar jaar geleden een cd-rom met cultuurhistorische elementen, vervolgens verscheen een rapport over de verschillende structuren die als het ware de ruggengraat vormen van onze provincie, en nu ligt er dan dit boek ‘Tastbare tijd’ een verdere uitwerking van

het begrip cultuurhistorische hoofdstructuur. Motto van het boek is ‘Im Raume lesen wir die Zeit’. Uitgangspunt is dat alles gebeurt op een concrete plek, en zo’n plek is dus een verzameling van gebeurtenissen die daar hebben plaatsgevonden. Een begrijpelijk uitgangspunt, zeker in Nederland waar de mens zijn eigen ruimte heeft ‘geschapen’. Toch is een plek meer dan slechts een optelsom van ‘verleden’. Zoals de Amerikaanse filosoof Edward Casey aangeeft in zijn ‘The Fate of Place’ is plaats niet slechts ruimte voor de tijd. Dingen gebeuren op een plek ook vanwege de plek zelf, die een eigen betekenis heeft. Een plek trekt gebeurtenissen aan, vormt gebeurtenissen. Dat is ook voor Utrecht goed te illustreren: de Hollandse Waterlinie ligt daar vanwege de waterstaatkundige omstandigheden en die aanleg heeft weer bepaald, dat juist daar dus militaire handelingen plaatsvonden. Plaats heeft dus een eigen identiteit, die vervolgens door gebeurtenissen wordt geconcretiseerd en door de tijd heen gevormd. Zo wordt dus niet alleen de tijd ‘tastbaar’ gemaakt, maar ook de ‘identiteit’ van de plaats. Samen vormen ze onze omgeving. De structuren in die omgeving wil dit boek duidelijk maken, zodat ze kunnen dienen als uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Na een kort historisch overzicht en een apart hoofdstuk over de verdedigingslinies (een keuze die misschien net zoveel zegt over ons tijdsgewricht als over de relatieve waarde van die structuren) wordt de provincie in tien deelgebieden geknipt, die elk hun eigen verhaal krijgen. Die verhalen zijn noodgedwongen algemeen en gebaseerd op de huidige stand van kennis. En uit die kennis moet gekozen worden. Daarom ontbreekt waarschijnlijk bijvoorbeeld de griendcultuur rondom IJsselstein. Die was in de achttiende en een deel van de negentiende eeuw een belangrijke economische motor maar krijgt geen aandacht, in tegenstelling tot de hennepkweek. Juist echter omdat dit boek een fundament wil zijn voor toekomstige ontwikkelingen, zoals ook in de visie die het werk besluit, expliciet naar voren komt, kunnen omissies vérstrekkende gevolgen krijgen. Aan de andere kant is ook dit boek en de keuzes daarin onderdeel van het historisch proces. Dat cultuurhistorie leidraad wordt voor handelen van provincie en gemeenten in bepaalde gebieden illustreert opnieuw dat we leven in een samenleving die de overblijfselen van vroeger tot inspiratiebron heeft verheven voor de toekomst. De tijd zal leren wat daarvan tastbaar wordt. • R. Blijdenstijn, Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. PlanPlan2005, isbn 9076092400 • H.G.R. Jacobs, ‘Het lenen van geld is geen schande’. Nutshulpbank Utrecht 1852-1999. Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2005, isbn905345263x • Ben Remie, De Steenovens en de Stoomsteenfabriek ‘De Lek’ in Vreeswijk, Stichting Oudheidskamer Vreeswijk, Nieuwegein 2005


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.