Connecting Brussels

connecting Brussels

2

3

100% Brussels

It was the best of times, it was the worst of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness, it was the epoch of belief, it was the epoch of incredulity, it was the season of Light, it was the season of Darkness, it was the spring of hope, it was the winter of despair, we had everything before us, we had nothing before us‌

pascal smet

(A Tale of Two Cities – Charles Dickens)

5

Nous sommes quand mĂŞme tous des Bruxellois 6

7

Brussel verbindt

Brussel verbindt Europese cultuurgebieden.

Brussel verbindt taalgebieden.

Brussel verbindt België.

Brussel verbindt Europa.

Verbindt Brussel ook de Brusselaars?

Brussel is vandaag twee steden. Twee steden waar diversiteit een vruchtbare bodem is voor creativiteit én een potentiële haard van conflict wanneer anders zijn leidt tot uitsluiting. Twee steden waar kinderen opgroeien op dezelfde schoolbanken maar hun ouders naar verschillende cafés gaan. Twee steden waar rijkdom geproduceerd wordt, maar waar kinderen die in kansarmoede geboren worden te vaak kansarme volwassenen worden… Brussel moet van alle Brusselaars zijn. Brussel moet de wijk met de wereld verbinden, armoede met rijkdom verbinden, ontmoeting met eenzaamheid, generaties met elkaar.

Brussel wil respect afdwingen voor wie zich anders kleedt, anders gelooft, anders liefheeft. Brussel snakt naar een project dat de stad verbindt met zijn toekomst, en niet vastketent aan zijn verleden.

Brussel is vandaag negentien gemeenten die de stad verdelen en één gewest dat de stad moet verbinden. Als het van ons afhangt, wordt Brussel één stadsgewest, met één stadsvisie, één stadsproject, één onderwijsnet, één OCMW, één politiezone.

Eén project dat meer dan honderd wijken verbindt waar vandaag iedereen een mening over heeft maar niemand een verantwoorde8

9

lijkheid voor draagt. Eén beleid dat nieuwkomers inburgert, dat ondernemen stimuleert, dat gezinnen koestert, dat voor zijn kinderen en senioren zorgt, en jongeren een toekomst kan beloven.

Eén visie die zorgt dat Brusselaars die een sociale woning nodig hebben, bij één loket terechtkunnen, dat Brusselaars in openbare zwembaden terechtkunnen aan dezelfde tarieven en met dezelfde openingsuren…

Eén politiek verantwoordelijke (en geen twintig bevoegden zonder verantwoordelijkheid) die zorgt voor veilige wijken, waar iedereen op elk moment van de dag buiten kan komen zonder angst, waar de rechten en plichten duidelijk zijn, en dezelfde zijn aan de ene kant van de straat en aan de andere. Eén stad waar we allemaal bij horen en trots op zijn. Eén stad waar burgerzin geprikkeld en gekoesterd wordt.

Brussel is een kind van scheidende ouders. Van ouders die moeilijk kunnen loslaten. Wie liefheeft, kan loslaten. Wie kan loslaten, toont liefde en krijgt liefde. Brussel heeft ruimte nodig om zichzelf te vinden, om te groeien. Ons Brussel heeft na het doorknippen van de navelstreng geen leiband nodig met de andere gewesten, maar vertrouwen, een schouderklop, wederzijds respect.

Een volwassen relatie waarin Brussel beseft dat het tegelijkertijd mee de toekomst bepaalt van Vlaanderen en Wallonië, maar dat het zonder Vlaanderen en Wallonië geen toekomst heeft.

Brussel is geen olievlek, geen vervelend grensgebied tussen twee deelstaten, geen wagon die gekoppeld wordt aan twee locomotieven die elk in een andere richting trekken, geen kind in een vechtscheiding. Ons Brussel is de locomotief, is het hart, economisch én cultureel. We moeten er voor zorgen dat het ook een sociale locomotief wordt. Ons Brussel neemt zijn eigen toekomst in handen.

Brussel is twee steden: een stad van mensen en een stad van (internationale) instellingen. Brussel is meertalig en internationaal.

10

Dat merk je op de metro, dat merk je in de media. Dat merk je te weinig in de ontmoeting van mensen. Willen we een Brussel dat de mensen verbindt met zijn instellingen, dan moet Engels een formele taal worden in de Brusselse instellingen. Dan moet Brussel zelf de federale culturele instellingen beheren en een internationaal stedelijk cultuurbeleid kunnen voeren, dan moet Brussel meertalig onderwijs hebben…

Brussel is twee steden, met twee gemeenschappen: een arme en een rijke. En een derde, een middenklasse, die moet verbinden.

Brussel heeft de rijkste én de armste gemeenten van het land, en een middenklasse die te vaak de stad ontvlucht. Ons Brussel moet een eerlijke stad worden. Een stad die kansen herverdeelt door onderwijs en opleiding op maat. Een stad die kan rekenen op een juste retour van de lusten van de grootstad en een gedeelde spreiding van de lasten van die grootstad door de andere gewesten. Een eerlijke stad die geen grenzen kent tussen rijke en arme gemeenten, maar bruggen slaat tussen rijke en arme wijken.

Brussel is twee steden: een stad van 1,2 miljoen mensen ’s nachts en 1,8 miljoen mensen overdag. Een stad van bewoners en passanten. Een stad van 160 km². Bereikbaarheid hoeft niet ten koste te gaan van leefbaarheid.

Ons Brussel moet de ambitie hebben om ruimte af te nemen van de auto en terug te geven aan wandelaars en fietsers, aan trams en bussen in eigen bedding. Het Gewestelijk Expresnet (kortweg GEN) moet versneld worden om het hart van de metropool te verbinden met de longen, en de longen en het hart met de ledematen. Overstapparkings houden wagens uit de stad en verbinden chauffeurs met het openbaar vervoer. Echte pleinen zorgen voor ontmoeting tussen passanten en bewoners. En architecturale landmarks verbinden stadspoorten en stadsdelen…

Het Kanaal is ook van wie in Watermaal woont, en het Zoniënwoud van wie in Molenbeek woont. De Europese wijk is niet 11

alleen van de Europese ambtenaren, Matonge niet alleen van de Congolese Brusselaars, Josaphat niet alleen van de Turkse Brusselaars of de Maritiem niet alleen van de Marokkaanse Brusselaars.

En de Marollen al lang niet meer van de Maroliens. Ons Brussel is van alle Brusselaars, zelfs niet alleen van de Brusselaars die in Brussel wonen, maar ook van de Brusselaars die er niet wonen, maar bij wie Brussel in hen woont. Brussel is meer dan een stad, het is een state of mind. Brussel is van u. Brussel is schijnbaar grijs en verbeeldingloos, maar achter die grijze gevels borrelt verandering.

Tussen beton schiet verbeelding wortel. Verbeelding die ons Brussel broodnodig heeft om een open, warme, veilige, nette, creatieve stad te worden. Onze verbeelding. Uw verbeelding.

1.

Connecting identities

Er loopt in Brussel een Duitse kunstenaar rond, David Helbich, op zoek naar Belgian Solutions. Hij fotografeert een trap die eindigt bij een blinde muur, een slagboom die wat te lang is en dus maar schuin omhoog tegen een muur leunt, een verkeersbord met een doodlopende straat, waar met een stukje plakband een vergeten zijstraatje toegevoegd werd… Belgische oplossingen noemt hij deze gebricoleerde oplossingen, halve soms, soms zelfs een oplossing die een probleem creëert. Zijn foto’s zijn knipogen. Helbich woont in Brussel en dat is geen toeval. Brussel heeft geen identiteit, zegt hij.

Net daarom woont hij hier graag.

Er loopt in Brussel ook een Franse journalist rond van Libération, beroepshalve op zoek naar Belgian Problems. Ook in zijn ogen heeft Brussel geen identiteit. Hij vindt Brussel een lelijke, chaotische, vuile stad. Geen knipogen bij Jean Quatremer, maar een blauw oog, en af en toe een slag onder de gordel. Hij moet in Brussel wonen, midden in zijn onderwerp. Hij wil hier ook wonen.

Omdat hij de keuze heeft dat niet te doen. Omdat hij de keuze had te schrijven over en te wonen in een nette, ordelijke, mooie stad.

Een stad als Berlijn. Hij heeft die ergernis, en dus Brussel, nodig.

Misschien heeft Brussel ook wat van zijn ergernis nodig.

Er zijn een hoop redenen om van Brussel te houden, en een hoop redenen om je aan Brussel te ergeren. Wij houden van Brussel, af en toe zoveel dat we ons aan Brussel ergeren. Omdat we 12

13

weten dat de toekomst van Europa, van de wereld aan de steden is, en Brussel dat niet genoeg beseft. Brusselaars zijn teveel bezig met hun verleden, met waar ze vandaan komen, in plaats van met hun gemeenschappelijke toekomst, waar ze naartoe moeten. In Brussel lijkt iedereen van elders te komen, omdat Brussel van iedereen is, maar niemand zich voor Brussel verantwoordelijk voelt.

Brussel kan zoveel beter. Brussel moet dringend leren zichzelf graag te zien.

Het au fond rationeel debat over de keuze voor talen, taalgebruik en lingua franca in deze stad wordt besmet door het te verbinden met een emotioneel debat over keuze voor taalgemeenschappen en de keuze om tot een taalgemeenschap te behoren. Het is evident dat alle Brusselaars één of twee gemeenschappelijke talen moeten spreken, maar het laten kiezen voor één gemeenschap is een verbloemde vorm van subnationaliteit, en dus een etnische keuze. Dat willen we niet, en dat mag allicht ook niet. De gemeenschappen moeten blijven investeren in onderwijs, cultuur, welzijn, maar maatregelen die voordelen en/of verplichtingen creëren voor individuele Brusselaars, moeten voor alle Brusselaars dezelfde zijn. In een Brussel dat divers wil zijn en toch wil verbinden, moet de stad het bindweefsel zijn, niet de gemeenschap. De keuzevrijheid, die essentieel is voor Brussel, mag geen keuzeverplichting worden.

Die keuzevrijheid heeft hij niet in het stemhokje. Een Brusselaar die bij de gewestverkiezingen wil stemmen voor een tweetalige partij, kan dat niet. De Franstalige Brusselaar die voor een Nederlandstalige partij wil stemmen, kan dat niet in het Frans.

Inwoners van de EU kunnen helemaal niet stemmen, ook al wonen ze hier vijftien jaar.

Identiteit is meervoudig en in Brussel ook een meervoudige keuze: voor een Nederlandstalige school, een tweetalige sportclub, een Franstalig theater of een bicommunautair ziekenhuis.

14

Brussel is een kruispuntbank van keuzes. The only thing that unites us all is Brussels. Omdat Brusselaars geen gemeenschappelijk verleden hebben, is de enige manier om hen te verbinden in een gemeenschappelijke fierheid over hun stad, de toekomst van de stad zelf. Dat houdt in dat zoveel mogelijk Brusselaars mee over hun stad moeten kunnen stemmen, ook expats. Dat betekent dat wie in Brussel moet stemmen, dat voor tweetalige partijen moet kunnen doen, net zo goed als voor eentalige partijen, en dat de taal waarin je stemt niet bepalend is voor de talen van de partij waarvoor je stemt.

Brusselaars verbinden kun je niet door etnisch te denken, door etnisch te stemmen, door je te wentelen in wat ons verschillend maakt, maar door, met respect voor cultureel verschil, te werken aan een Brussel dat voor en van iedereen is. Door Brussel een identiteit te geven, en niet de Brusselaars een identiteit op te dringen.

Brussel is onze familienaam. Vlaamse, Franstalige, Marokkaanse, Turkse, Poolse… onze voornaam.

15

2.

Connecting Opportunities

Eén op drie van onze kinderen in Brussel haalt geen formeel diploma. Dat is dubbel zoveel als in Vlaanderen, en evenveel als in Antwerpen en Luik.

Eén op vier van onze kinderen in Brussel wordt geboren in een gezin dat worstelt met armoede. Dat is dubbel zoveel als in Vlaanderen, en evenveel als in Antwerpen en Luik.

Drie op de tien van onze jongeren in Brussel is werkzoekend. Dat is dubbel zoveel als in Vlaanderen, en de helft meer dan in Antwerpen en Luik.

Brussel is een stad met enorme mogelijkheden waar teveel jongeren van uitgesloten worden, of zichzelf van uitsluiten.

Brussel kent twee gemeenschappen: een (kans)arme en een (kans) rijke. Onze jongeren groeien op in een stadsgewest, hoofdstad van een land waar de nationale voetbalploeg voor het eerst in de buurt van de top tien van de wereld staat, niet toevallig omdat het voetbal een spiegel van de culturele diversiteit geworden is, in tegenstelling tot… Maar Brussel is ook de hoofdstad van een regio waar we met het Nederlandstalig onderwijs in zijn globaliteit al jaren tot de olympische finalisten behoren. Een regio die nog altijd tot de rijkste van de wereld behoort. Waarom vallen er nog zoveel jongeren uit de boot? Waarom zijn zoveel Brusselaars arm als Brussel zo rijk is?

16

De mechanismen van ongelijkheid zijn gekend. We kunnen haast voorspellen welke kinderen bij hun geboorte nauwelijks kansen zullen krijgen op het halen van een diploma, op deelname aan de arbeidsmarkt, op het verwerven van een eigen woning…

En ook al lopen de grenzen tussen kansen en geen kansen soms dwars doorheen een straat, we kunnen de ongelijkheid op de kaart kleuren: op de kaart van Antwerpen en Brussel, van Charleroi en Luik, van België… en op de kaart van Europa.

Wie het goede diploma heeft en meertalig is, kijkt over de grenzen – jongeren uit Madrid en Lissabon vullen gemakkelijker Brusselse vacatures in dan Brusselse jongeren. Wie geen diploma heeft en taalarm is, botst tegen de eigen grenzen, vaak ook tegen de grenzen van de hoop.

De cijfers van de dreigende armoede zijn hard, de dreiging van een groeiende kinderarmoede reëel. Desondanks behoren onze kinderen volgens Unesco tot de top tien van de gelukkigste kinderen ter wereld. En – als die kinderen er zelf mogen over oordelen – zelfs tot de top zes. Als onze kinderen zich gelukkiger voelen dan de statistieken die dat in hun plaats zeggen, hebben volwassenen de plicht hoopvoller te zijn dan de statistieken die ze zelf maken. Het is met de kinderen van Brussel dat we een toekomst bouwen, niet met cijfers. Meten is grenzen kennen, maar dromen, willen, doen is grenzen verleggen.

Een beleid dat streeft naar gelijkheid, negeert het verschil in individueel talent niet, en ontslaat mensen niet van individuele verantwoordelijkheid. We moeten af van de mentaliteit dat een jongere die geen diploma heeft, dat alleen aan zichzelf te wijten heeft, én we moeten af van de mentaliteit van jongeren én hun ouders dat je het leven ondergaat in plaats van het mee vorm te geven.

Als we de banken kunnen redden om onze samenleving te redden, kunnen we er ook voor zorgen dat zoveel mogelijk kin17

deren zoveel mogelijk kansen krijgen om niet arm te worden of om uit de armoede te geraken. Dat is evengoed nodig om onze samenleving te redden. Samen een verhaal schrijven van solidariteit en herverdeling, tussen bewoners van één wijk, één stad, één regio, één land en sinds het ontstaan van Europa: inwoners van één Europa.

Ons Brussel geeft kansen aan kinderen, geeft ouders en kinderen de mogelijkheden om hun verantwoordelijkheid op te nemen en, daar waar ze falen, zal ons Brussel hen ondersteunen om de generatiekansarmoede te doorbreken.

3.

Connecting expectations

Jef wordt dit jaar 81. Oudste zoon in een gezin van vijf kinderen, zijn vader was fietshersteller, zijn mama huisvrouw. Hij had twee linkerhanden, maar een goed stel hersenen. Maar thuis hadden ze het geld niet om verder te studeren… Dus stond hij voor de keuze: niet studeren of gratis studeren. Dat laatste kon bij het leger van God of het Belgisch leger. Na een korte passage op het Groot Seminarie, leek militaire discipline hem toch haalbaarder dan de zelfdiscipline van het celibaat, en hij ging bij de Zeemacht, waar hij opklom tot Majoor. Met het geld dat hij tijdens zijn opleiding in het leger verdiende, betaalde hij de studies van zijn jongere broer, die onderwijzer werd. Hun kinderen studeerden allemaal verder, hun kleinkinderen – jullie – ook. Vanzelfsprekend.

Op drie generaties verveelvoudigde het aantal hogeschool- en universiteitsstudenten. Twee derde van de jongeren in het Nederlandstalig onderwijs studeert verder na de humaniora.

70% van hen haalt ook een bachelor of een master. In Brussel ligt dat cijfer een stuk onder die goede Vlaamse score. Voor de meeste van jullie vanzelfsprekend, zoals voor de kleinkinderen van Jef. Drie generaties die stroomopwaarts zwommen, naar boven geduwd door de generatie voordien. Het zalmeffect van een gemeenschap.

Ons huidige onderwijssysteem heeft gewerkt voor een generatie die paste binnen het referentiekader van dat onderwijs, voor kinderen die, in tegenstelling tot hun ouders, de lat van de 18

19

verwachtingen hoger legden voor hun kinderen dan hun ouders dat voor hen deden. Het onderwijssysteem werkt voor wie opgroeide in een stabiel gezin, met dezelfde waarden en codes als in de boeken op school, voor wie leraren had die tegen de stroom opgezwommen waren om leraar te kunnen worden.

De toekomst van het onderwijs is er een waarbij blijvend drempels gesloopt worden voor die jongeren waarvoor hoger onderwijs niet vanzelfsprekend is. De toekomst van onderwijs is er een die, diegene die door omstandigheden verkeerd koos, de kans geeft om nieuwe ambities te koesteren.

Door voldoende rustpunten in te bouwen om de sprong naar boven te wagen. Het zalmeffect van het individu. De toekomst van het onderwijs is er een waar iedereen zijn grenzen kan verleggen: loodgieter, kok, ingenieur, choreograaf… De toekomst van het onderwijs is er een die jongeren een zinvolle toekomst belooft.

Onderwijs kan de vicieuze cirkel van ongelijkheid doorbreken die vandaag doorgegeven wordt. Daarvoor moeten we onze eigen referentiekaders in vraag stellen en er niet van uitgaan dat alle kinderen geboren worden in gezinnen met ouders die kunnen lezen. We mogen kinderopvang niet langer zien als een plek waar de zorg van werkende ouders overgenomen wordt, maar als een plek waar ook kinderen wiens ouders geen job hebben, geprikkeld worden. Onderwijs kan de cirkel doorbreken als het niet langer selecteert, maar oriënteert, en dus ophoudt te vertrekken van een deficit, van wat kinderen niet kunnen, en niet van wat ze wél kunnen, van hun talenten.

Als alle leraren in onze scholen geloven in de talenten van alle kinderen, als de overheid ouders betrekt en ondersteunt bij het opvolgen van de school van hun kinderen, of – waar nodig – in hun plaats treedt, als we onze kinderen voorbereiden op een wereld waar economische macht verschuift, waar de kenniseconomie geprikkeld wordt door universiteiten die niet willen 20

concurreren tussen provincies, maar tussen continenten, waar diversiteit de norm wordt, waar anders niet noodzakelijk slechter is, waar consumptie een stuk plaatsmaakt voor verbeelding, daar kan het onderwijs de vicieuze cirkel doorbreken.

Goed onderwijs is nooit vanzelfsprekend. Het is een recht én een noodzaak. Het is grenzen verkennen, eigen grenzen verleggen. Het is leren, ook uit falen. Het is je afvragen wat je wil worden en wie je wil worden, en welke samenleving je wil: een die je ondergaat, of een die je mee vormgeeft. Het is geloven in je echte talenten, en die talenten ontwikkelen in een omgeving waar ook in jouw talenten geloofd wordt.

Ons Brussel verdient zo’n onderwijs van de toekomst, dat niet de eindtermen aanpast aan de Brusselse realiteit, maar wel de weg om die eindtermen te halen. Een onderwijs dat, van in de peutertuin rekening houdt met taaldiversiteit, met andere culturele referentiekaders, met een schooltaal die voor een minderheid ook een thuistaal is. Een onderwijs op maat van de kinderen van Brussel.

21

4.

Connecting change

Nahdir belt aan bij alleenwonende, zorgbehoevende senioren.

Hij is hun gps doorheen de zorgsector, hun verbinding met een dokter, poetshulp, een hersteller of een kapper aan huis… Nahdir is zorgregisseur. Hij zorgt er mee voor dat Arlette langer thuis kan wonen. De vader van Nahdir keek eerst wat raar op, want in zijn familie is iedereen elkaars zorgregisseur: de zoon van de vader, de dochter van de moeder… in zijn familie zorgen ze voor elkaar.

Arlette woont alleen, krijgt zelden familie op bezoek, en raakt aan Nahdirs bezoek gehecht. ‘Ik zie graag schoon jongens’ en verzekert hem dan ‘dat hij geen schrik van haar moet hebben’.

Brussel vergroent. Brussel vergrijst. Brussel verkleurt. Waar vergroening een antwoord zou moeten geven op vergrijzing, is er de perceptie dat het een probleem an sich is. Kinderen halen de media als ze een probleem hebben, jongeren als ze een probleem zijn. Senioren dan weer als ze zorgbehoevend worden of als ze, omwille van die probleemjongeren, de straat niet op durven.

Europese leiders verklaren de multiculturele samenleving mislukt en prediken Change, Änderung, Changement. Wat ze doen, is het tegendeel: ze spelen in op de groeiende angst voor verandering en voor de snelheid van die verandering. Wat we in de wijken van de hoofdstad van Europa zien – op tien jaar tijd woon je in een andere wijk zonder te verhuizen – zien we in heel Europa: als alles beweegt, snakken mensen naar wat stilstand of – erger – 22

naar een geïdealiseerd verleden.

Als verandering niet leidt tot verbinding, maar tot uitsluiting, ontstaat er afstand, en in het slechtste geval radicalisering. Er is verharding in de steden van Europa, zowel in het engagement van sommige jongeren als in het denken van ouderen over die jongeren. Dat is geen gevolg van de multiculturele samenleving, maar het resultaat van ons onvermogen om aan sommige jongeren in onze samenleving een perspectief te geven. Of om hun ouders te ondersteunen bij de opvoeding zelf, in een omgeving die soms bedreigend is voor hun wereldbeeld.

Radicalisering kan positief zijn, als het doel er een is van activisme voor elkaar, en voor de stad. We willen jongeren op hun talenten aanspreken en kansen geven, en jongeren die die kansen niet grijpen hard aanpakken, omdat zij de kansen van andere jongeren hypothekeren. We willen senioren aanspreken op hun ervaring en die ervaring valoriseren, ook in het belang van nieuwe generaties. En we willen ouders die dreigen greep te verliezen op de opvoeding van hun kinderen, een helpende hand reiken.

We maken ons zorgen over de toenemende neigingen tot veralgemening bij sommige groepen jongeren over andere groepen jongeren, bij een aantal moslims over homo’s of over joden, maar evengoed bij sommige niet-moslims over moslims, bij een deel van de jongeren over ouderen en bij sommige ouderen over jongeren, bij wie weinig verdient over wie veel verdient...

Evengoed is het zorgwekkend dat de zorg vermarkt wordt, dat ze zorgbehoevende senioren met middelen als klanten benadert en niet als leden van een gemeenschap, en dat ze zorgbehoevende senioren zonder middelen en zonder mantelzorg in isolement en in armoede duwt.

Radicalisering is een uiting van disconnecting thoughts, als de verhalen van een gematigde samenleving niet meer aanspreken, zelfs uitsluiten, of als die verhalen geen steek houden, omdat ze 23

over anderen gaan, of tegengesproken worden door de realiteit.

Verandering is onvermijdelijk. Verandering wordt verbetering als verbeelding leidt tot engagement. Nieuwe Brusselaars die zorg opnemen voor oude Brusselaars. Jobstudenten uit het beroepsonderwijs die de ontmoetingszaal van een rusthuis opfrissen. Verandering is verbetering als we bressen slaan in de muur van cynisme, in plaats van er een rij stenen van cynisme op te leggen, als we erin slagen om jongeren niet te zien als een doelgroep, maar als mede-eigenaars van hun stad, als we hen een Europees project geven, en geen nationalistisch. Laat ons zoeken naar een gemeenschappelijke taal – letterlijk als lingua franca, en figuurlijk in een taalgebruik dat uitgaat van respect voor verschil. Laat ons luisteren naar de subculturen van jongeren, naar hun taal, naar hun lyrics, hun aanklachten tegen de samenleving. Laat ons brieven lezen van jonge Brusselaars, luisteren naar soms ook radicale hiphopteksten. Zij zijn ook een deel van de soundtrack van de stad.

Niet alle radicalisme is per definitie negatief. Het gaat om de manier waarop je er uiting aan geeft.

Om elkaars verhalen te begrijpen is meer nodig dan dezelfde woorden, om te beginnen het geloof in diversiteit.

The only thing that unites us all is Brussels! Ons Brussel beantwoordt uitsluiting met deelname aan een nieuw stadsproject. Een geloof in de kracht van onze stad.

24

5.

Connecting Cultures

Toen Siebe een paar dagen in de onthaalklas zat en over zijn Congolees vriendje William begon, vroeg zijn mama: “Is dat dat zwart jongetje?” “William is niet zwart, hij is bruin”, was het antwoord. Kinderen zien wie er is, niet wát er is. William sprak – zoals zijn andere vriendjes Haroun of Jeremy – vooral Frans thuis. Al vlug sprak Siebe dat ook, met een Afrikaanse tongval… vanzelfsprekend… Kinderen hebben een aandoenlijk onvermogen tot onbegrip en een geweldig vermogen tot integratie. Tot de juf – en de mama – erop wezen dat hij Frans sprak, en dat het beter was Nederlands te spreken – voor hem en voor zijn vriendjes.

Zo leerde hij letten op de verschillen, én op een rangorde in die verschillen, die hij niet zag, of anders zag. Vandaag is hij zeven en heeft hij het al eens over ‘de moslims’ en de ‘Franstaligen’. Maar dan heeft hij het niet over Jeremy of Haroun.

Kleine kinderen denken niet in categorieën: ze zien andere kinderen zoals ze zichzelf zien. Gaandeweg leren we hen dat er kinderen zijn die anders zijn. We delen kinderen ook nogal snel in: in het beste geval door een selectie op basis van wat ze goed kunnen: je hebt kinderen die goed kunnen voetballen, goed zijn in wiskunde, of in muziek. In andere gevallen worden ze ingedeeld op basis van wat ze minder goed of niet kunnen: er zijn kinderen die niet stil kunnen zitten, die geen Nederlands kunnen praten, die niet kunnen praten, niet kunnen zien of niet kunnen lopen… Het onvermogen om culturen te verbinden wordt pijnlijk 25

zichtbaar op de arbeidsmarkt. Maar connecting cultures begint bij inclusief denken, bij (h)erkenning van en respect voor verschil, en bij het vermijden van (culturele) rangordes. Verbinden is het geven van een plaats aan thuistalen bij het onthaal van ouders en kinderen op school, bij het ontwikkelen van lesmateriaal dat niet alleen refereert naar onze eigen codes, maar ook naar de leefwereld van wie van elders komt om hier te blijven, bij het valoriseren van taaldiversiteit… We hebben de financiële drempels van het leerplichtonderwijs grotendeels gesloopt, maar de culturele over het hoofd gezien. Het is tijd voor een culturele democratisering van ons onderwijs.

Een andere weg. Niet enkel voor de nieuwe generatie, de toekomst van onze stad, maar ook voor de huidige generatie(s). Er wordt in Brussel te veel naast elkaar geleefd, niet met elkaar. Soms in dezelfde wijk. Soms, zoals in het geval van de Europese wijk, zelfs naast de stad. In het Brussel dat wij willen, worden getto’s een embleem van citymarketing, een plek voor interculturele ontmoetingen, is ‘Brussels’ niet langer een adjectief van Vlaming, Marokkaan, Waal, Turk, Congolees. Brusselaar wordt de familienaam, en de afkomst adjectief: Marokkaanse Brusselaars, Vlaamse Brusselaars, Waalse Brusselaars, Turkse Brusselaars, Congolese Brusselaars. Meervoudig Brussel. Samen zijn we Brussel. Samen maken we Brussel.

26

6.

Connecting arts

Vijf jaar geleden werd het Brussels cultuurplan voorgesteld, geschraagd door meer dan honderd Nederlandstalige en Franstalige culturele organisaties, door cultuurminnende stedelingen met een onverzettelijke wil om te verbinden in plaats van te verdelen. Het zijn Brusselaars die een geloof delen in de rijkdom van diversiteit en in het putten van een positieve energie uit de paradoxen van de stad. Ze geloven in de kracht van hun stad.

De kracht van het woord en van de verbeelding zijn sterker dan de negatieve kracht van de crisis. Het ergste wat Brussel, Antwerpen en Luik… kan overkomen, is dat deze crisis niet alleen een sociaal spoor trekt door de stad, maar ook door de hoofden van de mensen, en zo een culturele crisis wordt die het geloof in het samenleven ondermijnt.

Kunst kan de wereld allicht niet redden, maar toch een pak beter maken. Door een taal (beeld, woord, geluid, beweging… of dat allemaal samen) te creëren die tegelijkertijd heel persoonlijk is, en toch bijzonder geëngageerd. Persoonlijk omdat het gaat om het zoeken naar een identiteit. Geëngageerd omdat die persoonlijke identiteit in dialoog gaat met die van de toeschouwer, luisteraar, lezer, of dat allemaal samen… en met de wereld buiten het kunstwerk. Verhalen die confronteren én verbinden. Zoals de taal van Ensor, van Sidi Larbi Cherkaoui, van Michaël Roskam, van David Van Reybrouck, of van Stromae…

Ons Brussel gelooft in de kracht van kunst als permanente barometer van de samenleving. Vooral in een periode waarin de dictatuur van de mens vervangen is door die van de markten, waar 27

steeds meer mensen terugplooien op de heimat. Politici moeten zich voeden met de blik van kunstenaars. Omdat geëngageerde kunst het geweten is van de politiek.

Er zijn aarzelende stappen gezet in de richting van een (bi)culturele bevoegdheid voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Nu mocht die erfenis gerust wat genereuzer zijn, want de culturele instellingen die Brussel op de wereldkaart van de kunsten zetten, blijven federaal. New York, Berlijn, Amsterdam… hebben volle bevoegdheid over een eigen cultuurbeleid. In afwachting daarvan kan Brussel aantonen dat het in staat is een cultuurbeleid te stimuleren dat niet gericht is op gemeenschapskeuze, maar op de keuze voor ontmoeting tussen gemeenschappen. Een cultuurbeleid naar het beeld van de Zinnekeparade, die er in slaagt kunstenaars met bewoners te verbinden, bewoners van een wijk met elkaar, en de wijken met de stad.

Er zijn ook nauwelijks stappen gezet naar een samenwerking met de talrijke internationale, culturele en artistieke instellingen en actoren die een artistieke inkijk geven in en een dialoog mogelijk maken met Europa en de rest van de wereld, zonder daarvoor het vliegtuig op te moeten. Waar wachten we op ?

Die ontmoetingen en verbindingen kunnen, highbrow én lowbrow, gestalte krijgen in een spetterende jaarlijkse Zomer van Brussel, waar de positieve energie van het Brussels cultuurplan tastbaar, hoorbaar, zichtbaar… wordt. Brussel Cultuurbad.

28

7.

Connecting Languages

De taalbarometer van Brussel staat op wisselvallig weer. Aan de ene kant melden 18 duizend mensen zich elk jaar bij het Huis van het Nederlands om dat Nederlands onder de knie te krijgen.

Minstens één op de vier Brusselse ouders wil zijn kleuter van tweeënhalf in een Nederlandstalige school inschrijven. De kennis van het Nederlands stijgt, het gebruik daalt. En een deel van de Brusselaars plooit terug op thuistalen als Arabisch of Turks.

Elke inwijkeling merkt dat je als nieuwe Brusselaar nogal wat codes te verwerken krijgt. Taalcodes en non-verbale codes.

Brussel biedt enorm veel kansen aan wie geboren is in een gezin dat ruimte geeft én structuur, aan wie zijn talenten tijdig ontdekte én geprikkeld werd om die talenten te ontwikkelen, aan wie ook bereid was om de lingua franca – het Frans en in toenemende mate ook het Engels – te spreken in professionele én informele relaties.

Brussel is soms bedreigend voor wie uitgesloten wordt van die kansen. Omgekeerd, wie uitgesloten wordt, kan een bedreiging worden voor het samenleven zelf in Brussel.

Brussel, voor wie van ver komt, schept ook valse verwachtingen. Bij aankomst maken dromen plaats voor desillusies en frustraties, of ze veranderen in nachtmerries.

Wil je een meertalige stad begrijpen, dan moet je niet alleen de talenkennis meten, maar ook de affiniteiten tussen taal en emoties, tussen taal en ontmoeting, tussen taal en burgerschap, tussen taal en gemeenschap en tussen taal en Brussel. De taaldiversiteit 29

neemt toe, wat positief is, maar die groeiende taaldiversiteit biedt niet voor iedereen kansen, maar houdt ook bedreigingen in.

Taalvermenging wordt stilaan de regel. Dat geldt ook voor de identificatie met talen: dat men zijn identiteit ontleent aan één taalgemeenschap, wordt eerder uitzondering dan regel.

En ook al blijkt dat Brusselaars vaker hun oorspronkelijke thuistaal spreken, als opstap naar een job én als voorwaarde voor volwaardige deelname aan het publieke leven en de publieke ruimte in Brussel, blijven Frans, Engels én Nederlands een conditio sine qua non. In ons Brussel spreken we gemeenschappelijke talen om elkaars verhalen te begrijpen en zo de toekomst samen te maken.

Als de kennis van de drie contacttalen – Frans, Engels en Nederlands – daalt, dan moet er een oranje lichtje knipperen. Als je weet dat de talenkennis bepalend is voor het onderwijsniveau springt het licht in Brussel op rood. Hier verlaten dubbel zo veel jongeren de school zonder kwalificaties. De taalbarometer is geen meter van en voor de Vlamingen in Brussel, het is een barometer voor Brussel. En die barometer zegt ons – én onze Franstalige vrienden – dat ons onderwijs tekortschiet in zijn taak om van de kinderen in Brussel volwaardige Brusselaars te maken, én dat de manier waarop wij Brussel denken, Brussel maken en Brussel besturen, eigenlijk niet langer kan met de recepten van het verleden.

30

8.

Connecting private spaces

Moussa woont in Molenbeek. Hij is op zijn 22e het huis uitgezet door zijn radeloze moeder. Hij heeft geen diploma, krijgt een werkloosheidsuitkering van 760 euro, waarvan 10% onvermijdelijk naar zijn maandelijkse gsm-factuur gaat. Hij klust links en rechts wat bij. Hij is uit huis gezet omdat hij er bijna nooit was en, als hij er was, het hele appartement vulde, verstikkend, eisend, gefrustreerd. Tik… tik… tik…

Omdat de appartementen in Brussel te duur zijn, deelt Moussa er één met een vriend. Ze delen, naast hun kansarmoede, vooral gemeenschappelijke interesses: voor liefjes, voor Scylla, voor BMW en voor BX Brussels…

Er is tussen de Moussa’s in Brussel een onzichtbare solidariteit.

Een solidariteit die een band smeedt tussen hen, deels uit noodzaak, maar ook uit een soort loyauteit. Een broze loyauteit, want als de noodzaak te groot wordt, maakt solidariteit plaats voor frustratie en achterdocht, soms voor geweld. Tot er weer geld is.

Het is een solidariteit die tegelijk een band creëert tussen jongvolwassenen met dezelfde perspectieven, en – bij gebrek aan die perspectieven – ook een afstand schept tussen het Brussel dat ons zo veel rijkdom belooft, en het Brussel waarin zij proberen te overleven. Een overlevingstocht die begint bij het zoeken naar een betaalbare kamer, een betaalbare woonst.

Proberen ook te overleven: alleenstaande ouders met kinderen na een scheiding of overlijden, zelfstandigen die over kop gaan, 31

senioren zonder eigen huis… Dat laatste is vaak, al te vaak, de strop die de kansarmoede dichtsnoert tot er alleen armoede overblijft.

Met enige verbeelding moeten we in Brussel in staat zijn om iedereen ook letterlijk een betaalbaar privaat stukje Brussel te geven.

Een woonbeleid dat stoelt op het verbinden van noodzaak.

De nood aan bijvoorbeeld zorg van oudere mensen verbinden met de nood aan een goedkope starterswoonst voor jongeren. Of de nood aan gedeeld huren omzetten in gedeeld verwerven – zoals veertien kroostrijke Afrikaanse gezinnen een paar jaar geleden deden op een terrein gekocht en bebouwd door het Woningfonds…

Tekort wordt draaglijker als het ooit leidt naar een beetje bezit…

Een woonbeleid dat stoelt op solidariteit tussen rijk en arm, en op herverdeling. Door woonprojecten waarbij betaalbare woningen mee gefinancierd worden door duurdere woningen.

Een gezinsvriendelijk woonbeleid, waar het wonen ingebed is in een omgeving waar opvang, onderwijs, ontmoeting bij de hand zijn. Een woonbeleid dat niet alleen stoelt op het verbinden van bevolkingsgroepen in een sociale mix, maar ook op het verbinden van functies. Het is prettiger wonen in een prestigieuze woontoren als er leven en ontmoeting is beneden, en het is er veiliger wonen als dat leven en die ontmoeting ook nog eens opbrengt voor wie al in die buurt woonde.

Een woonbeleid dat stoelt op een creatieve architectuur, die vooruitkijkt en die de noden van vandaag lenigt en anticipeert op veranderende noden in de toekomst.

Een woonbeleid dat mensen die hier werken aantrekt en zo de files korter maakt. Een woonbeleid dat duurzaamheid wil, door private woningen in te bedden in een kwaliteitsvolle en voor iedereen – ook mensen met een handicap – toegankelijke publieke ruimte, met collectieve voorzieningen die ervoor zorgen dat je in Brussel met een gerust gemoed kinderen kunt krijgen en laten opgroeien en zelf oud kunt worden. Ons Brussel neemt iedereen mee.

32

9.

Connecting public spaces

De oneliner van Enrique Penalosa, ooit eerste burger van Bogota, nu wereldburger, dat ‘een stad niet ontwikkeld is als de armen in een auto rondrijden, maar wanneer de rijken het openbaar vervoer nemen’, vat een denken samen dat omkeert wat Brusselaars doen.

Het is niet zeker dat Penelosa in Brussel zou verkozen raken.

Stemmen voor verandering doe je niet alleen in het stemhokje, maar vooral in je eigen bovenkamer.

Als voormalig vervoerscommissaris Janette Sadik-Khan Times Square kan teruggeven aan de New Yorkers, kan het niet zo moeilijk zijn zonder dralen hetzelfde te doen met het Beursplein of het Schumanplein aan de Brusselaars.

Te veel Brusselaars leven in Brussel zonder Brussel te beleven.

‘Achterbankkinderen’ die opgroeien tot ‘bestuurderszetelvolwassenen’. Maar evengoed kinderen die wel op straat spelen maar hun wijk niet uitkomen, of senioren die zelfs hun boodschappen aan huis laten komen, omdat ze de omgeving van hun (sociale) flat niet veilig vinden. Een stad beleef je op de tram, te voet, met de fiets, in de ontmoeting met andere mensen. Dat vraagt een performant openbaar vervoer, en een ruimtelijke ordening die gericht is op een evenwicht tussen ontmoeting en passage, een ruimtelijke ordening die rekening houdt met hoe mensen samenleven. Een ruimtelijke ordening die het openbaar vervoer voorrang geeft op de auto, die aan GEN-stations buiten Brussel en aan eindstations 33

van metrolijnen pendelaars de kans geeft betaalbaar hun wagen te laten staan. Dat vraagt een architectuur die inspeelt op snelle demografische veranderingen en op diversiteit.

Economen hebben de kostprijs van de files in Brussel berekend op 500 miljoen euro per jaar, zonder rekening te houden met het imago van de stad of het welzijn van zijn bewoners. Sommige dingen zijn nu eenmaal subjectief.

Je hoeft geen fysicus te zijn om te beseffen dat je niet vooruitgaat als je stil staat. Je moet ook geen dokter zijn om te weten dat zelf bewegen gezonder is dan gedragen worden. Je moet ook geen wiskundige zijn om te weten dat honderd mensen in een bus minder straat innemen dan honderd mensen met een auto. En je moet geen econoom zijn om in te zien dat een werknemer die op weg is naar zijn werk minder productief is dan een werknemer die op zijn werk is.

En toch gaan te veel Brusselaars liever de krant kopen met de auto dan met de fiets. Toch vinden te veel mensen de individuele fiscale voordelen van een bedrijfswagen belangrijker dan de collectieve voordelen van minder auto’s…

Ons Brussel gelooft in ontmoeting en richt daarvoor de openbare ruimte zo in dat die ontmoeting spontaan ontstaat. Pleinen, parken en straten waar spontaan muziek gemaakt, of gespeeld kan worden. Waar Winterpret en Zomerpret mogelijk zijn zonder van sommige buurten een pretpark te maken. Ons Brussel zal de hoofdstad van de openbare pleinen zijn, van tientallen Flagey-pleinen, van brede trottoirs, van ondergrondse parkings, van veilige fietspaden. Ons Brussel mikt ook resoluut op toparchitectuur. Geen banale gebouwen zonder ziel. Ons Brussel maakt van de kanaalzone de ruggengraat van onze stad. Ons Brussel wil een smoel.

34

10.

Connecting cyclists

Tussen 2004 en 2009 verveelvoudigde het aantal fietsers. Dat die groei de laatste vier jaar wat stilviel, ligt minder aan de goesting van de Brusselaars dan aan de ambities van het beleid. Gezinnen gaan maar fietsen als dat veilig is voor hun kinderen. Wat baat een fietspad dat op weg naar school halverwege ‘verdwijnt’?

Wat baten zones 30, drempels, kiss-and-rides als roekeloze chauffeurs, soms zelf met kinderen op de achterbank, niet op de bon geslingerd worden wanneer ze de regels aan hun cowboylaarzen lappen? Wat baten autoloze zondagen als kinderen de dag nadien, de zondag nadien, de fiets in de gang of kelder moeten laten staan?

Hoe kan je Brusselaars motiveren om een degelijke fiets te kopen, als er jaarlijks naar schatting 12 duizend (!) gestolen worden?

We kunnen het aantal fietsers in Brussel vertienvoudigen als we een gedurfd fietsinfrastructuurplan uitwerken, als we durven afstand nemen van de nostalgie van de kassei, als we flat tracks uitbouwen: vrijliggende fietspaden op een gestructureerd grid langs zo vlak mogelijke tracés, waarop fietsers kunnen inhaken, waar ze ook wonen. Echte fietssnelwegen horen gescheiden te zijn van het autoverkeer. Ons Brussel legt in plaats van autosnelwegen in de stad, fiets express lanes aan naast de spoorwegen.

De omgeving van scholen verdient niet alleen een veiliger inrichting, maar daar ook blauw of zelfs camera’s. We willen een uitgebreid netwerk van veilige fietsparkings in de wijken. En fietsdieven gaan we met eigen wapens bestrijden: door traceerbare lokfietsen.

We moeten ons spiegelen aan steden met een traditie – Am35

sterdam, Kopenhagen – maar ook aan steden in landen met een autocultuur die resoluut kiezen voor de toekomst, voor verandering, van mobiliteit én mentaliteit, zoals Bogota. Een fietstraditie hebben we niet, maar dat belet Brussel niet om in het peloton van steden met een (fiets)toekomst te gaan rijden, en waarom niet voor het peloton uit? We zijn hoofdstad van Europa, waarom ook niet die van de fiets?

11.

Connecting neighbour(hood)s

In 1996, een jaar voor de eerste ernstige rellen in Kuregem, bouwde toenmalig burgemeester Christian d’Hoogh een zes meter hoge omheining rond de sociale woonblokken aan de Albert I Square. De bedoeling was de bewoners van de flats wat mentale én fysieke rust te gunnen tegen jongeren uit Kuregem die de buurt onveilig kwamen maken. Nà de rellen stond de omheining symbool voor schande, de schande van de sociale segregatie. De Berlijnse muur van Brussel, noemden de media hem. De metalen omheining was niet langer een antwoord op de ellende van mensen, maar de oorzaak. Pas in 2004 werd hij afgebroken.

Duiken ook hier en daar op: gated communities, omheind en beveiligd met camera’s. Geen metalen platen, maar mooie omheiningen, in dure materialen. Hier spreekt nauwelijks iemand schande, allerminst diegenen die achter de erfpoort wonen.

Veiligheid is een recht voor iedereen, maar privatiseren van stukjes publieke ruimte, versterkt het beeld van de dualiteit, terwijl onveiligheid een sociaal probleem is, niet alleen in zijn oorsprong maar ook in zijn effect.

Mensen verbind je niet alleen door orde te scheppen in de straten en op de pleinen van Brussel, maar ook door orde te scheppen in het hoofd van de Brusselaars. Dat gaat van een onthaal- en integratiebeleid dat respect oplegt voor de gedeelde ruimtes, tot een tewerkstellingsbeleid dat mensen activeert en emancipeert.

36

37

Toen na de rellen in 1997 aan jongeren van Kuregem zelf gevraagd werd wat ze nodig hadden, antwoordden ze: ‘Een opleiding, een job, een fatsoenlijk en betaalbaar appartement.’

Na tien jaar gewestelijke wijkcontracten en Europese middelen was volgens een studie van Deloitte in 2008 de kansarmoede in de wijken rond het kanaal nog toegenomen, en met die achterstelling de kloof tussen rijk en arm, tussen hoop en wanhoop. Niet dat er geen zichtbare beterschap is in sommige buurten, maar structurele veranderingen blijven uit. Je verbouwt geen huis door kamer per kamer aan te pakken. Je ontwikkelt geen stadsvisie door negentien gemeentevisies.

Die stadsvisie wordt wel gedroomd op tekentafels van visionaire architecten, op congressen, af en toe in de wandelgangen van het parlement, op een Facebookgroep… maar niet in onze wijken van de toekomst zelf: de Kanaalzone, Tour & Taxis, Schaarbeek-Vorming of Weststation…

We hebben projecten nodig die niet alleen in staat zijn een stad te verbinden met zijn verleden, en zijn verleden met een gedeelde toekomst. Projecten die ook in staat zijn de stad te verbinden met cultuur en economie, die internationaal voor uitstraling en lokaal voor werk kunnen zorgen, en die, als lighthouse ook een zekere trots en geborgenheid kunnen geven aan een wijk, de bewoners met hun wijken kunnen verzoenen, en met Brussel. Projecten zoals een Museum aan het Kanaal (MAK) of een openluchtzwembad aan datzelfde kanaal. Projecten die bovenal ook uitgevoerd worden door een daadkrachtig beleid dat dromen in plannen en plannen in realisaties kan omzetten.

Dat kan alleen door niet alleen een coalition of willing citizens and willing politicians te creëren, maar, eens die coalitie er is, ook een pact te sluiten met de bewoners van de wijken waar die projecten moeten komen. Zodat het ook projecten zijn voor hen, vàn hen.

38

Projecten die ontmoeting creëren, culturele interactie, projecten die verbinden, projecten voor Brussel, van jullie, voor Brusselaars, van Brusselaars, projecten die verbinden in een gedeeld geloof in beterschap. Dat hebben we nodig: vuurtorens, bakens, letterlijk en figuurlijk.

39

12.

Connecting the Metropolitan area

ruim 3350 km², van wie bijna 40% op de 161 km² van het hoofdstedelijk gewest.

Ons Brussel werkt samen met zijn hinterland. Het hinterland heeft geen toekomst zonder Brussel. Als het slecht gaat in Brussel, zal het slecht gaan in het hinterland.

Brussel is de toekomst én ook de dichtstbijzijnde citytrip.

Brussel is het hart van een sociaal, cultureel en economisch metropolitaan gebied ter grootte van het vroegere Brabant, met een directe impact van Oostende tot Aarlen.

Er is een grondstroom in Vlaanderen die bang is van de metropool, een grondstroom die het liever over de ‘Vlaamse Ruit’ heeft, waar Brussel een hoek van is. Angst voor verfransing is angst voor verbrusseling geworden. Die shift is niet zonder betekenis, want het gaat dan om zowel angst voor het uitdeinen van de internationalisering, als om de angst voor een uitstromende kansarmoede…

Ze is er, die metropool, en ze moet, los van bestuurlijke grenzen, gekoesterd en ontwikkeld worden. Angst verlamt, of vertraagt op zijn minst.

De angst voor verbrusseling heeft de ontwikkeling van het GEN met tien jaar vertraagd. En elk jaar vertraging betekent een meerkost: voor bedrijven, voor de gezondheid van onze kinderen, en voor de belastingbetaler. De angst voor verbrusseling remt de erkenning van het Engels als formele taal af én de ontwikkeling van meertalig onderwijs. De angst voor verbrusseling houdt met andere woorden de toekomst tegen, omdat de angst voor internationalisering de mobiliteit van ondernemers afremt, en de angst voor de kansarmoede de mobiliteit van de jongeren die die ondernemingen nodig hebben. Er is geen reden voor angst. De metropool kan best nog wat inbreiding aan. In Berlijn, de groenste stad van Europa, wonen 3,5 miljoen mensen op goed 830 km².

De Brusselse metropool telt minder dan 3 miljoen inwoners voor 40

41

13.

Connecting Europe

Brussel is het administratieve hart van Europa, maar Europa zit niet in het hart van de Brusselaars. Brussel zou, naast plekken voor de Europese instellingen en plekken voor Europese en internationale lobbygroepen, ook ontmoetingsplekken moeten hebben voor jongeren uit Europa. Een idea mall – een Europese belevingsbibliotheek – waar jongeren kennis over Europa vergaren, ideeën over Europa uitwisselen, met andere Europese jongeren kunnen verblijven. In een omgeving waar restaurants de culinaire rijkdom van Europa serveren… Geen empathie zonder ontmoeting, geen liefde die niet door de maag gaat.

Wie Europa zegt, zegt talen. De aanwezigheid van Europa in Brussel zorgt ervoor dat Engels het Nederlands als tweede contacttaal heeft ingehaald. Het tweetalig statuut van Brussel is, cultureel én economisch, gepasseerd door de werkelijkheid.

Brussel moet die werkelijkheid omarmen en van zijn taaldiversiteit een economische troef maken. Het politieke en economische callcenter van de wereld worden. Frans en Nederlands moeten gekoesterd en versterkt worden, maar tegelijkertijd krijgt Engels best een vanzelfsprekende plek, niet alleen in de toeristische communicatie, maar in de contacten tussen de overheid en de burgers, tussen overheid en bedrijven, tussen steden in Europa en met andere Europese overheden. Evident, maar blijkbaar toch niet…

Er is in Europa een tendens om onderwijs, jeugdwerk en vrijwilligerswerk te instrumentaliseren in functie van economische groei. Daarbij ligt de klemtoon te eenzijdig op de kennismaatschappij als grond voor technologische en economische innova42

tie. Europa heeft nood aan sociale innovatie, en aan het vormen van Europese burgers, die in staat zijn om te gaan met verandering en diversiteit. Niet alleen loopt de sociale unie in Europa achter op de economische, monetaire, en stilaan ook fiscale unie: als we er niet in slagen om naast ruimte voor ‘groei’ voor ondernemingen ook ruimte te geven aan andere soorten van ondernemerschap die gericht zijn op duurzame veranderingen, op het delen van kennis in plaats van het beschermen ervan via patenten, op het stimuleren van open sources voor zowel ICT als productie, op samenwerkingsconsumptie in plaats van massaconsumptie… dan zal Europa als unie van mensen een onvervulde droom blijven.

Ons Brussel zal van iedereen zijn die er woont. We hebben al die Europese, hoogopgeleide stedelingen, die hier wonen maar nauwelijks betrokken zijn bij de stad, nodig. Door ze stemrecht te geven, door ze in de internationale taal, het Engels, aan te spreken en te betrekken en door te tonen dat we de hoofstad van Europa waardig zijn. In elke hoofdstad wapperen de vlaggen. In ons Brussel zal dat ook zo zijn.

43

14.

innovating connections

Growfunding. Drie Brusselaars willen op een schaarse Brusselse boerderij schapenkaas maken, maar hebben het geld niet voor de nodige machines. Ze gaan niet naar de bank, maar doen een oproep via een website, beheerd door een projectmanager van de HUB. Mensen kunnen geld storten, voor een kaas die nog niet gemaakt is, voor een rondleiding of een gezonde culinaire daguitstap die er zal komen. Als er voldoende andere Brusselaars zijn die het investeringskapitaal bijeenbrengen. Als dat niet lukt, krijgen die Brusselaars hun geld terug. Het lukt. Deze keer. Andere ideeën slaan minder aan. Maar het idee van growfunding is een hoopvol en duurzaam idee: een datingbureau voor stadsideeën is geboren.

nieuwe antwoorden kan geven op de economische machtsverschuivingen. In elk van die steden zijn interessante creatieve individuen en ondernemingen aan de slag. In elk van die steden denken ingenieurs, planners, kunstenaars, sociale werkers en architecten na over hoe je het samenleven van mensen vertaalt in de inrichting van publieke, semi-publieke en private ruimtes.

In elk van die steden starten jongeren verantwoorde en verantwoordelijke projecten om tijdelijke en permanente leegstand om te buigen in tijdelijke ontmoetingsplekken, vaak met duurzame relaties tot gevolg.

In elk van die steden richten jongeren bedrijven op die bestaande sectoren, van kledij tot fietsen, modelleren naar de diversiteit en complexiteit van die steden… In elk van die steden...

Brussel kan een stuwende rol spelen in het stimuleren van creatieve netwerken, in de uitwisseling van kennis en expertise, door ongecompliceerd te kiezen voor digitalisering, meertaligheid, logistiek, mobiliteit van ideeën en mensen. Niet meteen om mensen zelf rijker te maken, maar om de samenleving te verrijken door kennis te delen, door producten en programma’s die onze steden en onze jongeren zelfredzaam maken.

Growfunding is per definitie een verbindend idee: een interface tussen wie ideeën heeft maar geen geld om ze uit te werken, en zij die die ideeën genegen zijn, en ze mee willen realiseren. Een sociaal datingbureau voor ideeën. De verbeelding wordt er beter van, geëngageerde en ondernemende jongeren worden er beter van.

Wie investeert wordt er beter van. Ons Brussel wordt er beter van.

In alle steden in Europa zijn jongeren op zoek naar werk, naar een perspectief, een engagement. Die jongeren een toekomst geven, is Europa zelf een toekomst geven. Het meest precair is die toekomst in de steden van Europa. Daar – in Londen, Riga, Madrid, Athene, Brussel – en niet in de staten, gemeenschappen of regio’s, zal uitgemaakt worden of en hoe het oude continent 44

45

15.

Connecting policies

In Brussel zijn er straten waar het parkeerbeleid aan de ene kant verschilt van de andere kant. In Brussel vind je de duurste materniteit en het hoogste sterftecijfer tijdens of kort na de bevalling. In Brussel kan leerplicht niet gecontroleerd worden omdat de onderwijsdatabanken van de gemeenschappen niet matchen. Een Brusselaar die recht heeft op een sociale woning, moet op 33 wachtlijsten gaan staan. Het is nu de ambitie van Brussel om van 33 wachtlijsten bij evenveel sociale huisvestingsmaatschappijen zes wachtlijsten te maken… zes – een cijfer om te onthouden. Zo zijn er zes politiezones, en hoor je pleidooien voor zes gemeenten, zes OCMW’s… pleidooien au fond voor het creëren van zes steden in plaats van negentien gemeenten. Waarmee het risico niet onbestaande is dat de schaalvergroting negentien baronieën vervangt door zes graafschappen, drie rode en drie blauwe, en waardoor zowel het gewest als de wijken verliezers worden.

Hoe meer onvermijdelijke autonomie naar de deelstaten gaat, hoe meer één Belgian Solution in Brussel in de knoop raakt met zichzelf: die van de indeling in grond- en persoonsgebonden bevoegdheden. Vandaag zijn de gemeenschappen in Brussel bevoegd voor culturele, welzijns- en onderwijsinstellingen, organisaties en verenigingen. Als het gaat om een beleid voor mensen is het de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die bevoegd is.

Brussel is sociografisch een stad, één stad, hart van een me46

tropool. Die stad is bestuurlijk een gewest geworden, niet omdat het een gewest is – daar is de stad te klein voor – maar om dat Vlaanderen en Wallonië gewesten werden, en Brussel geen deel kon zijn van een van beide, en ook niet meer kan worden. Brussel moet dus een stad worden, één stad, én een gewest blijven. Dat kan als beide samenvallen.

Als Brussel een gewest wil blijven, moet het een sterk gewest zijn. Autonoom. Geen deel van een federatie met twee of twee keer een federatie met twee, maar de motor van een federatie met drie. Wallonië én Vlaanderen moeten Brussel loslaten, zodat Brussel Vlaanderen en Wallonië kan omarmen.

Als gewest en stad samenvallen, dan wordt het stedelijk onderwijs Brussel ook één logistiek en pedagogisch sterke inrichtende overheid. Dan worden de lasten van het beheer van de gemeentelijke zwembaden gedragen door alle Brusselaars die er zwemmen (en niet zwemmen), aan dezelfde voorwaarden. Dan kan Brussel werk maken van een Brussels cultuurbeleid dat dat van de gemeenschappen verbindt en overstijgt…

Brussel kan maar een sterke stad en gewest zijn, als die autonomie leidt tot een sterke visie, en als die visie op een efficiënte manier, gedecentraliseerd, uitgevoerd wordt. Noem het districten. Brussel kan ook maar een sterke stad en gewest zijn, als die visie gevoed en gedragen wordt door de bewoners van zijn wijken, en in zijn uitvoering ook vertaald wordt naar die wijken. We moeten investeren in een wijkdemocratie, in creatieve, moderne manieren om burgers die in groeiende mate disconnected zijn van gemeentelijk beleid, op een directe manier inspraak te geven in hun wijk – en in hun stad.

Vandaag is in Brussel iedereen bevoegd en niemand verantwoordelijk. In ons Brussel wordt het adagio: minder bevoegdheid en meer verantwoordelijkheid.

47

‘u bent verbonden’ Dit boekje is een verzameling fragmenten van een toekomstvisie op Brussel. Ze zijn het resultaat van een dialogue intérieur met Brusselaars die hier geboren zijn, maar evenveel Brusselaars die hier niet geboren zijn, maar voor Brussel gekozen hebben. Definitief, of for the time being. Zijn we niet allemaal migranten? Je hoeft niet in Brussel geboren te zijn, om Brussel in je te laten geboren worden. Het zijn fragmenten, maar samenhangend, gevoed door een geëngageerde keuze voor Brussel en door het besef dat plus est en Bruxelles. Gevoed door de confrontatie met duizenden mensen die in Brussel belanden omdat ze elders gevlucht zijn, op zoek naar een beter leven, en die soms wel maar vaak niet in Brussel vinden wat ze zoeken.

Hopelijk lokken deze gedachten over Brussel een dialoog uit met Brusselaars die een coalitie willen vormen die deze visie aanvult, verbreedt, verdiept. Een coalitie die voorbijgaat aan de structuren van vandaag en de basis kan leggen om van Brussel een efficiënt bestuurde vrijstaat te maken, een creatief laboratorium voor de samenleving. Een bestuur gericht op een stad met toekomst, die niet moet vergeten waar ze vandaan komt, maar de recepten van dat verleden moet durven verlaten om Brussel de

48

toekomst te geven die het nodig heeft, die het verdient. Brussel als koppelteken, Brussel als uitroepteken.

Politiek moet dingen mogelijk maken en niet onmogelijk maken. Politiek moet de ruimte creeëren om de dromen van mensen mogelijk te maken. Politiek moet ondernemers koesteren. Politiek moet zichzelf kunnen relativeren. Politiek moet empoweren.

Ons Brussel heeft nood aan een stadsbeweging die 100% Brussels is. Wij willen die mee mogelijk maken door erin op te gaan.

Ons Brussel is ook jouw stad. Jouw connectie met de toekomst. Het is jouw keuze om die toekomst mee te maken. Om je dromen voor onze stad te realiseren. Is onze stadsbeweging ook jouw stadsbeweging?

Pascal Smet, Brusselaar

49

50

51

100% Bruxelles

It was the best of times, it was the worst of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness, it was the epoch of belief, it was the epoch of incredulity, it was the season of Light, it was the season of Darkness, it was the spring of hope, it was the winter of despair, we had everything before us, we had nothing before us‌

pascal smet

(A Tale of Two Cities – Charles Dickens)

52

53

Nous sommes quand mĂŞme tous des Bruxellois 54

55

Bruxelles relie

Bruxelles relie des espaces culturels européens.

Bruxelles relie des zones linguistiques.

Bruxelles relie la Belgique.

Bruxelles relie l’Europe.

Bruxelles relie-t-elle aussi les Bruxellois ?

Aujourd’hui, Bruxelles est une ville double. Elle est une ville double où la diversité constitue un terrain fertile pour la créativité et un foyer potentiel de conflit lorsque la différence mène à l’exclusion. Une ville double où les enfants grandissent sur les mêmes bancs d’école mais où leurs pères fréquentent des cafés différents.

Une ville double où la richesse est produite, mais où des enfants nés dans des milieux défavorisés deviennent bien trop souvent des adultes défavorisés… Bruxelles doit appartenir à tous les Bruxellois. Bruxelles doit relier le quartier au monde, la pauvreté à la richesse, la rencontre à la solitude, et les générations entre elles.

Bruxelles entend forcer le respect pour ceux qui s’habillent autrement, qui croient autrement, qui aiment autrement. Les Bruxellois aspirent à un projet qui relie la ville à son avenir, au lieu de l’enchaîner à son passé.

Aujourd’hui, Bruxelles, ce sont 19 communes qui divisent la ville et une région censée la rassembler. Si cela ne tenait qu’à nous, Bruxelles deviendrait une seule région urbaine, avec une vision urbaine unique, un projet urbain unique, un réseau d’enseignement unique, un CPAS unique et une seule zone de police. Un projet unique qui relie plus d’une centaine de quartiers, à propos 56

57

duquel chacun a aujourd’hui sa propre opinion mais dont personne n’endosse la responsabilité. Une seule politique qui intègre les nouveaux venus, qui stimule l’entreprenariat, qui chérisse la famille, qui s’occupe de ses enfants et de ses seniors, et qui puisse promettre un avenir aux jeunes. Une seule vision grâce à laquelle les Bruxellois qui ont besoin d’une habitation sociale peuvent s’adresser à un seul guichet, qui permette aux Bruxellois de fréquenter les piscines publiques aux mêmes tarifs et aux mêmes heures d’ouverture,…

Un seul responsable politique (et non pas 20 fonctionnaires compétents sans la moindre responsabilité) qui veille à la sécurité des quartiers, où chacun peut sortir à tout moment du jour, où les droits et les devoirs sont clairs, et qui sont les mêmes des deux côtés de la rue. Une seule ville à laquelle nous appartenons tous et dont nous sommes fiers. Une seule et même ville où le sens civique doit être stimulé et choyé.

Bruxelles est l’enfant de parents en instance de divorce. De parents qui ont du mal à lâcher. Qui aime est capable de lâcher.

Qui peut lâcher montre de l’amour et en reçoit. Bruxelles a besoin d’espace pour se trouver soi-même, pour se développer. Après la section de son cordon ombilical, notre Bruxelles n’a pas besoin d’être tenu en laisse par les autres régions, mais a besoin de confiance, d’encouragement, de respect mutuel. D’une relation adulte. D’une relation dans laquelle Bruxelles réalise à la fois qu’elle contribue à déterminer l’avenir de la Flandre et de la Wallonie, mais qu’elle n’a pas d’avenir sans la Flandre et la Wallonie.

Bruxelles n’est pas une tache d’huile, elle n’est pas un territoire frontalier embarrassant entre deux entités fédérées, elle n’est pas un wagon accroché à deux locomotives partant dans des directions différentes, elle n’est pas un enfant d’un divorce violent.

Notre Bruxelles est la locomotive. Elle est le cœur. Tant économique que culturel. Nous devons veiller à ce qu’elle devienne aussi 58

une locomotive sociale. Notre Bruxelles prend son propre avenir en main.

Bruxelles est une ville double : une ville d’hommes et une ville d’institutions (internationales). Bruxelles est plurilingue et internationale. On peut s’en rendre compte dans le métro, dans les médias. Mais on le voit trop peu dans la rencontre des gens.

Si nous voulons que Bruxelles relie les gens avec ses institutions, l’anglais doit devenir une langue formelle dans les institutions bruxelloises. Bruxelles doit alors gérer elle-même les institutions culturelles fédérales et pouvoir mener une politique culturelle urbaine internationale, Bruxelles doit dès lors disposer d’un enseignement plurilingue...

Bruxelles est une ville double, avec deux communautés : une pauvre et une riche. Et une troisième, une classe moyenne, censée faire le lien. Bruxelles compte les communes les plus riches et les plus pauvres du pays, et une classe moyenne qui, trop souvent, fuit la ville. Notre Bruxelles doit devenir une ville équitable. Une ville qui redistribue les chances grâce à un enseignement et des formations sur mesure. Une ville qui peut tabler sur un ‘juste retour’ des plaisirs d’une métropole et sur une répartition partagée des charges de cette métropole par les autres régions. Une ville équitable qui ne connaisse pas de frontières entre les communes riches et pauvres, mais qui jette des ponts entre les quartiers riches et les quartiers pauvres.

Bruxelles est une ville double : une ville de 1,2 million d’âmes la nuit et de 1,8 million d’âmes le jour. Une ville d’habitants et de passants. Une ville de 160 km². L’accessibilité ne doit pas être assurée au détriment de la qualité de la vie.

Notre Bruxelles doit avoir l’ambition de retirer de l’espace à la voiture et de la restituer aux promeneurs et aux cyclistes, aux trams et aux bus en site propre. La mise en œuvre du Réseau Express Régional (RER) doit être accélérée pour relier le cœur 59

de la métropole avec les poumons, les poumons et le cœur avec les membres. Des parkings de transit évitent l’entrée des voitures dans la ville et relient les conducteurs aux transports publics. De vraies places permettent la rencontre entre passants et habitants.

Et des repères architecturaux relient portes urbaines et parties de ville...

Le Canal appartient aussi aux habitants de Watermael, et la Forêt de Soignes aux habitants de Molenbeek. Le quartier européen n’appartient pas qu’aux fonctionnaires européens, Matonge n’est pas l’exclusivité des Bruxellois congolais, Josaphat celle des Bruxellois turcs ou le Quartier Maritime celle des Bruxellois marocains. Comme les Marolles n’appartiennent plus depuis longtemps aux seuls Marolliens. Notre Bruxelles appartient à tous les Bruxellois, même pas aux seuls Bruxellois habitant à Bruxelles mais aussi aux Bruxellois qui n’y habitent pas mais qui sont habités par elle. Bruxelles est davantage qu’une ville, c’est un état d’esprit.

Bruxelles vous appartient. Bruxelles paraît grise et sans imagination mais derrière ces façades grises, le changement bouillonne.

L’imagination prend racine entre le béton. Cette imagination dont notre Bruxelles a tant besoin pour devenir une ville ouverte, chaleureuse, sûre, propre et créative. Notre imagination. Votre imagination.

60

1.

Connecting identities

David Helbich, un artiste allemand, sillonne les rues de Bruxelles à la recherche de Belgian Solutions. Il photographie ici un escalier qui aboutit à un mur aveugle, là une barrière un peu trop longue qui repose de biais contre un mur, là encore un panneau de signalisation indiquant un cul-de-sac mais sur lequel un morceau de ruban autocollant a été apposé pour indiquer une rue latérale oubliée… Des solutions bricolées, qui ne sont parfois des que des demi-solutions voire des solutions qui créent un nouveau problème, et qu’il appelle des solutions à la belge. Ces photos sont des clins d’œil. Helbich vit à Bruxelles et ce n’est pas un hasard.

Bruxelles n’a pas d’identité, affirme-t-il. Et c’est pourquoi, justement, il aime y vivre. À Bruxelles il y a aussi un journaliste de Libération qui, pour des raisons professionnelles, parcourt la ville à la recherche de problèmes à la belge. Lui aussi estime que Bruxelles n’a pas d’identité. Pour lui, Bruxelles est une ville laide, chaotique, sale.

Chez Jean Quatremer, point de clin d’œil, mais un œil au beurre noir et parfois un coup sous la ceinture. Il doit habiter à Bruxelles, au centre de son sujet. Il veut aussi habiter ici. Car il a le choix de ne pas le faire. Comme il avait le choix d’écrire à propos d’une ville propre, ordonnée, belle, et d’y vivre. Une ville comme Berlin.

Il a besoin de cet agacement, et donc de Bruxelles. Peut-être que Bruxelles a aussi besoin d’un peu de son agacement.

61

Il y a une foule de raisons d’aimer Bruxelles, et une foule de raisons d’être agacé par elle. Nous aimons Bruxelles, parfois à un point tel qu’elle nous agace. Parce que nous savons que l’avenir de l’Europe, du monde, appartient aux villes, et que Bruxelles ne le réalise pas assez. Parce que les Bruxellois se préoccupent trop de leur passé, de leurs racines, au lieu de notre avenir commun, de là où nous devons nous diriger. Parce qu’à Bruxelles, tout le monde paraît venir d’ailleurs, parce que Bruxelles appartient donc à tout le monde, mais que personne n’éprouve de responsabilité à l’égard de Bruxelles. Parce que Bruxelles peut faire tellement mieux. Parce que Bruxelles doit d’urgence apprendre à s’aimer.

Le débat au fond rationnel sur le choix des langues, de l’usage des langues et de la lingua franca dans cette ville est contaminé parce qu’il est relié à un débat émotionnel sur le choix de communautés linguistiques et le choix de l’appartenance à une communauté linguistique. Il est évident que tous les Bruxellois doivent parler une ou deux langues communes, mais les laisser choisir une communauté est une forme de sous-nationalité qui ne dit pas son nom, et donc un choix ethnique. Ça, nous ne le voulons pas, et un tel choix n’est pas permis. Les Communautés doivent continuer à investir dans l’enseignement, la culture, le bien-être, mais les mesures qui créent des avantages et/ou des obligations pour les Bruxellois individuels doivent être les mêmes pour tous les Bruxellois. Dans une Bruxelles qui se veut plurielle et qui veut malgré tout relier, c’est la ville qui doit être le tissu conjonctif, non la Communauté. La liberté de choix, essentielle pour Bruxelles, ne doit pas être une obligation de choix.

Cette liberté de choix, le Bruxellois ne l’a pas dans l’isoloir. Un Bruxellois qui souhaite voter pour un parti bilingue lors des élections régionales, ne peut pas le faire. Le Bruxellois francophone qui souhaite voter pour un parti néerlandophone ne peut pas le faire en français. Les habitants de l’EU ne peuvent pas voter du 62

tout, même s’ils vivent ici depuis quinze ans.

L’identité est plurielle et à Bruxelles, elle est aussi un choix pluriel : le choix d’une école néerlandophone, d’un club de sport bilingue, d’un théâtre francophone ou un hôpital bicommunautaire. Bruxelles est un carrefour de choix. The only thing that unites us all is Brussels. Parce que les Bruxellois n’ont pas de passé commun, la seule manière de les relier est une fierté commune à l’égard de leur ville, l’avenir de la ville elle-même. Cela implique que les Bruxellois doivent être le plus nombreux possible à voter au sujet de leur ville, même les expatriés. Cela signifie que ceux qui doivent voter à Bruxelles doivent pouvoir voter pour des partis bilingues, aussi bien que pour des partis unilingues, et que la langue dans laquelle on vote ne soit pas déterminante pour les langues du parti pour lequel on vote.

On ne peut pas relier les Bruxellois en pensant ethnique, en votant ethnique, en se complaisant dans ce qui nous rend différent, mais en œuvrant à une Bruxelles qui est pour tout le monde et qui appartient à tout le monde, dans le respect des différences culturelles. En donnant à Bruxelles une identité, et non en imposant une identité aux Bruxellois. Bruxelles est notre nom de famille. Flamand, francophone, marocain, turc, polonais… notre prénom.

63

2.

Connecting opportunities

À Bruxelles, l’un de nos enfants sur trois ne décroche aucun diplôme formel. C’est deux fois plus qu’en Flandre, et autant qu’à Anvers et à Liège. À Bruxelles, l’un de nos enfants sur quatre est né dans une famille en proie à la pauvreté. C’est deux fois plus qu’en Flandre, et autant qu’à Anvers et à Liège. À Bruxelles, trois de nos enfants sur dix cherchent un emploi. C’est deux fois plus qu’en Flandre, et moitié plus qu’à Anvers et à Liège.

Bruxelles est une ville qui possède d’énormes possibilités dont un trop grand nombre de jeunes sont exclus, ou dont ils s’excluent eux-mêmes. Bruxelles connaît deux communautés : l’une pauvre et défavorisée, l’autre riche et favorisée. Nos jeunes grandissent dans une région urbaine, capitale d’un pays dont l’équipe nationale de football approche pour la première fois du top 10 mondial parce que, et ce n’est pas un hasard, le football est devenu le reflet de la diversité culturelle, contrairement à… Mais Bruxelles est aussi la Région-Capitale où, avec l’enseignement néerlandophone en général, nous figurons depuis des années parmi les finalistes olympiques. Une région qui appartient toujours aux plus riches du monde. Pourquoi les jeunes sont-ils toujours aussi nombreux à être exclus ? Pourquoi tant de Bruxellois sont pauvres alors que Bruxelles est tellement riche ?

64

Les mécanismes de l’inégalité sont connus. On peut pratiquement prédire à leur naissance quels enfants auront à peine des chances de décrocher un diplôme, de participer au marché du travail, d’acquérir une habitation propre,… Et même si la ligne de démarcation entre les chances et l’absence de chances traverse parfois une rue, nous pouvons parfaitement mettre en couleur l’inégalité sur la carte : sur la carte d’Anvers et de Bruxelles, de Charleroi et de Liège, de la Belgique… et sur la carte de l’Europe.

Ceux qui détiennent le bon diplôme et sont plurilingues peuvent porter leur regard au-delà des frontières – des jeunes de Madrid et de Lisbonne trouvent plus facilement un emploi à Bruxelles que les jeunes Bruxellois. Ceux qui n’ont pas de diplôme et n’ont pas les langues butent contre leurs propres limites, et souvent sur les limites de l’espoir.

Les chiffres de la menace de la pauvreté sont durs, la menace d’une pauvreté croissante parmi les enfants est réelle. Néanmoins, nos enfants figurent selon l’Unesco dans le top 10 des enfants les plus heureux du monde. Et même – à en croire ces enfants euxmêmes – dans le top 6. Si nos enfants se sentent plus heureux que ne le révèlent les statistiques, les adultes ont le devoir de nourrir plus d’espoir que les statistiques qu’ils réalisent eux-mêmes. C’est avec les enfants de Bruxelles que nous construisons un avenir, non avec des chiffres. Mesurer, c’est connaître les limites, mais rêver, vouloir, faire, c’est repousser les limites.

Une politique qui tend vers l’égalité, ne renie pas la différence entre talents individuels, et ne dispense pas les gens de leur responsabilité individuelle. Nous devons nous défaire de la mentalité qu’un jeune qui n’a pas de diplôme ne le doit qu’à lui-même, et nous devons nous défaire de la mentalité des jeunes et de leurs parents selon laquelle on subit la vie au lieu de contribuer à la façonner.

Si nous pouvons sauver les banques pour sauver notre société, 65

nous pouvons également veiller à ce que le plus grand nombre d’enfants reçoivent le plus de chances possible de ne pas se retrouver dans la pauvreté, ou de s’en tirer. Une telle approche est tout aussi nécessaire pour sauver notre société. Écrire ensemble une histoire de solidarité et de redistribution, entre les habitants d’un quartier, d’une ville, d’une région, d’un pays et, depuis la naissance de l’Europe : les habitants d’une Europe unie.

Notre Bruxelles donne des chances aux enfants, donne aux parents et enfants la possibilité d’assumer leurs responsabilités et, là où ils échouent, notre Bruxelles les soutiendra pour les aider à rompre l’exclusion sociale générationnelle.

3.

Connecting expectations

Jef fêtera cette année son 81e anniversaire. Il était l’aîné d’une famille de cinq enfants. Son père était réparateur de vélos, sa mère femme au foyer. Il avait deux mains gauches, mais une tête bien faite. Or, la famille n’avait pas l’argent nécessaire pour lui permettre d’étudier...

Il avait donc le choix : renoncer aux études ou étudier gratuitement.

Des études gratuites, il pouvait en suivre à l’armée de Dieu ou à l’armée belge. Après un bref passage au Grand Séminaire, la discipline militaire lui parut plus enviable que l’autodiscipline du célibat, et il rejoignit la Marine, où il se hissa au grade de Major.

Avec l’argent qu’il gagna lors de sa formation à l’armée, Jef paya les études de son jeune frère, qui devint instituteur. Leurs enfants ont tous poursuivi des études, leurs petits-enfants – vous – également.

C’est une évidence.

En l’espace de trois générations, le nombre d’étudiants du supérieur s’est démultiplié. Dans l’enseignement néerlandophone, deux tiers des jeunes poursuivent des études après les secondaires. 70% d’entre eux décrochent un bachelor ou un master. À Bruxelles, ce chiffre est nettement inférieur à ce joli score flamand. Pour la plupart d’entre vous, cette évolution est une évidence, tout comme pour les petits-enfants de Jef. Trois générations qui ont nagé à contre-courant, poussées vers le haut par la génération précédente. L’effet ‘saumon’ de toute une communauté.

66

67

Notre système d’enseignement actuel a travaillé pour une génération qui s’inscrivait dans le cadre de référence de cet enseignement, pour des enfants qui, contrairement à leurs parents, mettaient la barre des attentes plus haut pour leurs enfants que leurs parents ne l’avaient fait pour eux. Le système d’enseignement fonctionne pour ceux qui ont grandi dans une famille stable, avec les mêmes valeurs et codes que ceux distillés dans les livres scolaires, pour ceux qui avaient des enseignants qui avaient nagé à contre-courant pour pouvoir devenir enseignants.

L’avenir de l’enseignement est un avenir où les seuils sont éliminés durablement pour les jeunes pour qui l’enseignement supérieur n’est pas une évidence. L’avenir de l’enseignement est un avenir qui donne à ceux que les circonstances ont menés à faire les mauvais choix, l’occasion de nourrir de nouvelles ambitions.

En prévoyant suffisamment de points de repos pour oser se lancer. C’est l’effet ‘saumon’ de l’individu. L’avenir de l’enseignement est un avenir où chacun peut repousser ses limites : plombier, cuisinier, ingénieur, chorégraphe, ... L’avenir de l’enseignement est un avenir qui promet aux jeunes un avenir sensé.

Je suis convaincu que l’enseignement peut rompre le cercle vicieux de l’inégalité qui est transmis aujourd’hui. Pour cela, nous devons remettre en question nos propres cadres de référence et ne pas partir du principe que tous les enfants sont nés de parents qui savent lire. Nous ne pouvons plus considérer les garderies comme des endroits où le rôle de parents qui travaillent est assuré par d’autres, mais comme des endroits où les enfants dont les parents n’ont pas de travail sont également stimulés. L’enseignement peut rompre le cercle lorsqu’il oriente au lieu de sélectionner, et qu’il cesse de partir d’un déficit, de ce que les enfants ne peuvent pas faire, au lieu de partir de ce qu’ils peuvent faire, de leurs talents.

Si, dans nos écoles, tous les enseignants croient aux talents de tous les enfants, si les autorités impliquent les parents et les 68

soutiennent dans le suivi scolaire de leurs enfants, ou, lorsque c’est nécessaire, interviennent à leur place ; si nous préparons nos enfants à un monde où le pouvoir économique se déplace, où l’économie de la connaissance est stimulée par des universités qui veulent mener une concurrence non pas entre des provinces mais entre des continents, où la diversité devient la norme, où la différence n’est pas nécessairement mauvaise, où la consommation laisse la place à l’imagination, alors l’enseignement pourra rompre le cercle vicieux.

Un bon enseignement n’est jamais une évidence. C’est un droit et une nécessité. C’est explorer les limites, et repousser ses propres limites. C’est apprendre, y compris de ses échecs. C’est se demander ce que l’on veut devenir et qui l’on veut devenir, et quelle société on veut : une société que l’on subit ou une société que l’on contribue à façonner. C’est croire dans ses vrais talents, et développer ces talents dans un environnement qui croit aussi à vos talents.

Notre Bruxelles mérite un tel enseignement de l’avenir, qui adapte à la réalité bruxelloise, non pas les objectifs finaux, mais le chemin menant à ces objectifs. Un enseignement qui, dès le jardin d’enfants, tient compte de la diversité linguistique, de cadres de référence culturels différents, d’une langue de scolarisation qui est aussi, pour une minorité, une langue parlée à la maison. Un enseignement à la mesure des enfants de Bruxelles.

69

4.

Connecting change

Nahdir sonne à la porte de seniors isolés et requérant des soins. Il est tout à la fois le GPS qui les guide dans le secteur des soins de santé, un médecin, une aide ménagère, un réparateur ou un coiffeur à domicile… Nahdir est gestionnaire social. Grâce à lui, notamment, Arlette peut rester plus longtemps dans sa maison. Au début, le père de Nahdir était plutôt étonné car dans sa famille, chacun est le gestionnaire social des autres : le fils celui de son père, la fille celle de sa mère, ... dans sa famille, on s’occupe les uns des autres.

Arlette vit seule, il est rare que sa famille vienne la voir, et elle tient aux visites que lui rend Nahdir. « J’aime bien les beaux garçons », dit-elle avant d’ajouter aussitôt qu’ « Il ne doit pas avoir peur d’elle ».

Bruxelles se rajeunit. Bruxelles vieillit. Bruxelles est de tous les âges. Là où le rajeunissement devrait être une réponse au vieillissement, la perception est qu’il est un problème en soi. Les enfants font la une de la presse lorsqu’ils connaissent un problème, les jeunes lorsqu’ils sont un problème, et même les seniors, lorsqu’ils nécessitent des soins ou parce qu’ils n’osent plus sortir en rue, à cause de ‘ces jeunes à problèmes’.

Certains dirigeants européens déclarent que la société multiculturelle est un échec et préconisent un Change, Änderung, Changement. Or, ils font exactement le contraire : ils capitalisent sur la peur croissante du changement et de la vitesse du changement.

Ce que nous voyons dans les quartiers de la capitale de l’Europe 70

– en dix ans de temps, on se retrouve à vivre dans un quartier tout différent sans même avoir déménagé –, nous le voyons dans toute l’Europe : lorsque tout bouge, les gens aspirent à une pause ou – pire – à un passé idéalisé.

Lorsque le changement ne mène pas à davantage de liens mais au contraire à l’exclusion, il provoque une distanciation, et dans le pire des cas à la radicalisation. On observe un raidissement des mentalités dans les villes européennes, tant dans l’engagement de certains jeunes que dans l’opinion des plus âgés à l’égard de ces jeunes. Ce n’est pas une conséquence de la société multiculturelle mais le résultat de notre incapacité à donner une perspective à certains jeunes dans notre société. Ou à soutenir leurs parents dans leur éducation au sein d’un quartier qui peut parfois apparaître comme menaçant pour la vision qu’ils ont du monde.

La radicalisation peut être positive si son objectif est d’agir pour tout un chacun et pour la ville. Nous souhaitons nous adresser aux jeunes sur base de leurs talents, en leur offrant des opportunités, et agir fermement à l’égard des jeunes qui ne saisissent pas ces chances, car ils hypothèquent les chances des autres jeunes.

Nous souhaitons nous adresser aux seniors sur base de leur expérience, et valoriser cette expérience, notamment ou aussi dans l’intérêt des nouvelles générations. Et nous voulons venir en aide à ces parents qui risquent de perdre le contrôle sur l’éducation de leurs enfants.

Nous nous inquiétons de cette tendance à la généralisation de plus en plus perceptible chez certains groupes de jeunes à l’égard d’autres groupes de jeunes, de certains musulmans à propos des homosexuels ou des juifs mais aussi bien des non-musulmans à propos des musulmans, d’une partie des jeunes à propos des personnes âgées et de certaines personnes âgées à propos des jeunes, de ceux qui gagnent peu à propos de ceux qui gagnent beaucoup,… Il est tout aussi inquiétant que les soins deviennent 71

une marchandise, que des seniors nantis qui requièrent des soins soient abordés comme des clients et non comme les membres d’une communauté, et que les seniors sans moyens qui ont besoin de soins soient poussés, sans soins de proximité, dans l’isolement et dans la pauvreté.

La radicalisation est une expression de disconnecting thoughts, lorsque les récits d’une société modérée n’interpellent plus, et même excluent, ou lorsque ces récits ne tiennent pas debout, parce qu’ils mettent en scène d’autres personnes, ou parce qu’ils sont contredits par la réalité.

Le changement est inévitable. Le changement devient amélioration lorsque l’imagination mène à l’engagement. Les nouveaux Bruxellois qui se chargent des anciens Bruxellois. Des étudiants jobistes de l’enseignement professionnel qui rafraîchissent la salle de rencontres d’une maison de repos. Le changement, c’est l’amélioration si nous pratiquons des brèches dans le mur du cynisme, au lieu d’y ajouter une rangée de pierres de cynisme, lorsque nous arrivons à ne pas envisager les jeunes comme un groupe cible, mais comme les copropriétaires de leur ville, lorsque nous leur tendons un projet européen, et non pas un projet nationaliste. Cherchons donc une langue commune – au propre comme une lingua franca, et au figuré dans l’utilisation d’un langage qui part du respect pour la différence. Écoutons donc les sous-cultures des jeunes, leur langage, les paroles de leurs chansons, les doléances qu’ils formulent à l’égard de la société. Lisons donc les lettres de jeunes Bruxellois, écoutons les textes parfois radicaux de leur musique hip-hop, la ‘bande sonore de la ville’.

Tout radicalisme n’est pas négatif par définition. Tout dépend de la manière dont on l’exprime.

Pour comprendre les récits des uns et des autres, il faut davantage que les mêmes mots, il faut pour commencer par croire à la diversité.

72

The only thing that unites us all is Brussels ! Notre Bruxelles répond à l’exclusion par la participation à un nouveau projet urbain.

Une croyance dans la force de notre ville.

73

5.

Connecting Cultures

Lorsque Siebe évoqua son petit ami congolais William, après quelques jours passés dans sa classe d’accueil, sa maman lui demanda : Est-ce ce petit garçon noir ? ‘William n’est pas noir’, répondit Siebe ; ‘il est brun‘. Les enfants voient autrui comme une personne et non comme un concept. Comme ses autres petits amis Haroun ou Jérémy, William parlait surtout français à la maison. Il ne fallut pas beaucoup de temps à Siebe pour parler français à son tour, avec un accent africain… évidemment… Les enfants ont une grande ‘incapacité d’incompréhension’, mais une incroyable capacité d’intégration. Ceci dura jusqu’à ce que la maîtresse et sa maman lui fassent remarquer qu’il parlait français, et qu’il valait mieux qu’il parle néerlandais – que c’était mieux pour lui et pour ses amis. C’est ainsi que Siebe apprit à faire attention aux différences, et à la hiérarchie dans ces différences, qu’il ne voyait pas, ou qu’il voyait autrement. Aujourd’hui, il a sept ans, et il lui arrive d’évoquer ‘les musulmans’ et ‘les francophones’. Mais dans ce cas, il ne vise pas Jérémy ou Haroun.

Les petits enfants ne pensent pas en catégories : ils voient les autres enfants comme ils se voient eux-mêmes. Progressivement, nous leur apprenons qu’il y a des enfants qui sont différents. Nous catégorisons aussi rapidement les enfants, dans le meilleur des cas, en les sélectionnant sur la base de leurs talents : il y a des enfants qui sont bons au foot, en maths ou en musique. Dans d’autres cas, ils sont catégorisés en fonction de ce pour quoi ils sont moins doués : 74

il y a des enfants qui ne peuvent rester tranquilles, qui ne peuvent pas parler le néerlandais, qui ne peuvent pas parler, voir ou marcher… L’incapacité à relier des cultures se manifeste douloureusement sur le marché du travail. Mais connecting cultures commence par une pensée inclusive, par la reconnaissance et le respect pour la différence, et par le refus de classifications (culturelles). Relier, c’est accorder une place aux langues familiales lors de l’accueil de parents et d’enfants à l’école, lors du développement d’un matériel scolaire qui réfère non seulement à nos propres codes, mais aussi au monde de ceux qui viennent d’ailleurs pour rester ici, lors de la valorisation de la diversité linguistique,… Nous avons abattu en grande partie les seuils financiers de l’enseignement obligatoire, mais nous avons omis les seuils culturels. Il est temps de procéder à une démocratisation culturelle de notre enseignement.

D’adopter une autre voie. Non seulement pour la nouvelle génération, l’avenir de notre ville, mais aussi pour la ou les générations actuelles. À Bruxelles, on vit trop les uns à côté des autres, au lieu de vivre les uns avec les autres. Parfois dans le même quartier.

Parfois même, comme dans le cas du quartier européen, à côté de la ville. Dans le Bruxelles auquel nous aspirons, les ‘ghettos’ ne sont plus que des mots creux utilisés à des fins de citymarketing, devenant au contraire des lieux dédiés aux rencontres interculturelles, ‘Bruxellois’ n’est plus un adjectif accolé aux mots ‘Flamand’, ‘Marocain’, ‘Wallon’, ‘Turc’ ou ‘Congolais’. Bruxellois est le nom générique de ce groupe bigarré, l’origine faisant office d’adjectif : Bruxellois marocains, Bruxellois flamands, Bruxellois wallons, Bruxellois turcs et Bruxellois congolais forment une Bruxelles plurielle. Ensemble, nous sommes Bruxelles. Ensemble, nous faisons Bruxelles.

75

6.

Connecting arts

Il y a cinq ans était présenté le plan culturel bruxellois, porté par plus de 100 organisations culturelles flamandes et francophones, par des citadins amateurs de culture et dotés d’une volonté inébranlable de relier, plutôt que de diviser. Des Bruxellois qui partagent une foi dans la richesse de la diversité et dans le fait que l’on peut puiser une énergie positive dans les paradoxes de la ville.

Ils croient à la force de leur ville.

La force du verbe et de l’imagination est supérieure à la force négative de la crise. Le pire qui puisse arriver à Bruxelles, à Anvers, à Liège,… est que cette crise ne creuse pas seulement un fossé social dans la ville, mais aussi dans l’esprit des gens, et qu’elle devienne ainsi une crise culturelle qui sape la croyance dans la communauté.

L’art ne pourra sans doute pas sauver le monde, mais il peut assurément le rendre bien meilleur. En créant une langue (d’images, de mots, de sons, de mouvements, … ou tout cela ensemble) qui soit tout à la fois très personnelle et des plus engagées. Personnelle, car il s’agit d’une recherche d’identité. Engagée, parce que cette identité personnelle entre en dialogue avec celle du spectateur, de l’auditeur, du lecteur, ou de toutes ces entités … et avec le monde extérieur, hors l’œuvre d’art. Nous avons besoin de récits, qui confrontent ET unissent. Comme la langue d’Ensor, de Sidi Larbi Cherkaoui, de Michaël Roskam, de David Van Reybrouck, ou de Stromae…

Notre Bruxelles croit en la force de l’art comme baromètre permanent de notre société et du vivre ensemble. Surtout à une 76

époque où la dictature de l’homme a été remplacée par celle du marché, et où de plus en plus de gens se recroquevillent sur l’idée de la terre ancestrale. Les hommes et les femmes politiques doivent se nourrir du regard des artistes. Parce que l’art, quand il est engagé, est la conscience de la politique.

Quelques tentatives – timides – favorisant une compétence (bi)culturelle pour la région bruxelloise ont certes eu le mérite d’exister. Cet héritage aurait cependant pu être un peu plus généreux, car les institutions culturelles qui mettent Bruxelles en valeur sur la carte du monde demeurent fédérales. New York, Berlin, Amsterdam… disposent de compétences pleines et entières pour une politique culturelle propre. En attendant une telle évolution, Bruxelles peut montrer qu’elle est à même de stimuler une politique culturelle qui ne soit pas orientée sur un choix communautaire mais sur le choix d’une rencontre intercommunautaire.

Une politique culturelle à l’image de la Zinnekeparade, qui arrive à relier les artistes aux habitants, les habitants d’un quartier entre eux, et les quartiers avec la ville.

Tout aussi timides et hésitants sont les tentatives de collaboration avec les nombreux acteurs ou organismes culturels et artistiques internationaux, qui ont un point de vue artistique sur l’Europe et rendent possible un dialogue avec l’Europe et le reste du monde, sans même que nous ne devions prendre l’avion.

Qu’attendons-nous donc ?

Ces rencontres et connexions, à petite ou grande portée, peuvent prendre une forme tout à la fois intellectuelle et populaire dans le cadre d’un Été Bruxellois festif et annuel, où l’énergie positive du plan culturel pour Bruxelles se fait tangible, audible, visible… Un Bruxelles-les-Bains culturel.

77

7.

Connecting Languages

Le baromètre linguistique de Bruxelles indique un temps variable.

Quelque 18 000 personnes se présentent ainsi chaque année à la Maison du Néerlandais pour apprendre cette langue. Au moins un parent bruxellois sur quatre veut inscrire son bambin de deux ans et demi dans une école néerlandophone. Mais si la connaissance du néerlandais augmente, son usage est en baisse. Et une partie des Bruxellois se replient sur les langues familiales, telles que l’arabe ou le turc.

Chaque nouvel arrivant constate qu’il doit assimiler de nombreux codes. Des codes linguistiques et des codes non verbaux.

Bruxelles offre de très nombreuses chances à ceux qui sont nés dans une famille qui leur donne de l’espace et de la structure, à ceux qui ont découvert leur talent à temps et qui ont été stimulés à les développer, à ceux qui ont été disposés à parler la lingua franca – le français et, de plus en plus, aussi l’anglais – dans les relations professionnelles et informelles.

Bruxelles est parfois menaçante pour ceux qui sont exclus de ces chances. À l’inverse, ceux qui sont exclus peuvent devenir une menace pour la vie en commun à Bruxelles.

Bruxelles, pour ceux qui viennent de loin, suscite aussi de faux espoirs. En arrivant ici, les rêves laissent place aux désillusions et aux frustrations, ou ils se transforment en cauchemars.

Si vous souhaitez comprendre une ville plurilingue, alors vous devez non seulement mesurer la connaissance des langues, mais 78

aussi les affinités entre la langue et les émotions, entre la langue et la rencontre, entre la langue et la citoyenneté, entre la langue et la communauté et enfin entre la langue et Bruxelles. La diversité linguistique augmente, ce qui est positif, mais cette diversité linguistique croissante ne recèle pas seulement des chances pour tout un chacun ; elle contient aussi des menaces.

Le mélange linguistique devient progressivement la règle. Il en va de même pour l’identification aux langues : de plus en plus, le fait d’emprunter son identité à une communauté linguistique constitue davantage l’exception que la règle.

Et même s’il apparaît que les Bruxellois parlent plus souvent leur langue familiale d’origine, le français, l’anglais ét le néerlandais demeurent une conditio sine qua non, comme tremplin vers un emploi et comme condition pour une participation à part entière à la vie publique et à l’espace public à Bruxelles. Dans notre Bruxelles, nous parlons des langues communes pour comprendre nos histoires mutuelles et pour ainsi réaliser l’avenir ensemble.

Si la connaissance des trois langues de contact – le français, l’anglais et le néerlandais – diminue, il faut qu’un feu orange se mette à clignoter.

Et lorsqu’on sait que la connaissance des langues est primordiale pour le niveau d’enseignement, ce feu passe soudain au rouge à Bruxelles. Dans cette ville, on compte deux fois plus de jeunes ayant quitté l’école sans qualifications.

Le baromètre linguistique n’est pas une mesure pour et par les Flamands vivant à Bruxelles, c’est un baromètre pour Bruxelles et tous les Bruxellois. Or, ce baromètre nous dit – à nous et à nos amis francophones – que notre enseignement faillit à sa tâche de faire des enfants vivant à Bruxelles des Bruxellois à part entière et qu’en réalité, la manière dont nous pensons Bruxelles, que nous faisons Bruxelles et que nous gérons Bruxelles, ne peut plus se faire avec les recettes du passé.

79

8.

Connecting private spaces

Moussa habite à Molenbeek. À 22 ans, sa mère l’a mis à la porte, à bout de ressources. Il n’a pas de diplôme, il touche 760 euros du chômage, dont 10% servent inévitablement à payer sa facture de GSM. Il fait des petits boulots à gauche et à droite. Il a été mis à la porte de sa maison parce qu’il n’y était presque jamais et, lorsqu’il y était, il remplissait l’appartement tout entier, il était étouffant, exigeant, frustré. Tic… tic… tic…

Comme les appartements sont chers à Bruxelles, Moussa partage le sien avec un ami. Outre leur statut de défavorisés, ils partagent surtout des intérêts communs : l’intérêt pour les petites copines, pour Scylla, pour les BMW et les BX Brussels…

Les Moussa de Bruxelles sont unis par une solidarité invisible.

Une solidarité qui façonne un lien entre eux, partiellement par nécessité, mais aussi par une espèce de loyauté. Une loyauté fragile, car lorsque la nécessité se fait trop pressante, la solidarité laisse la place à la frustration et à la méfiance, voire à la violence. Jusqu’à ce qu’il y ait de nouveau de l’argent.

C’est une solidarité qui, tout à la fois, crée un lien entre de jeunes adultes de même perspective et – en l’absence de ces perspectives – crée une distance entre la Bruxelles qui nous promet tellement de richesse, et la Bruxelles dans laquelle ils essayent de survivre. Un parcours de survie qui commence par la recherche d’une chambre, d’une habitation abordable.

80

D’autres personnes qui essaient aussi de survivre : des parents isolés avec enfants après un divorce ou un décès, des indépendants qui ont fait faillite, des seniors sans maison à eux, ... Souvent, trop souvent, ce dernier aspect étrangle les défavorisés jusqu’à ce qu’il ne leur reste plus que la pauvreté. Avec un peu de d’imagination, nous devrions être capables, à Bruxelles, de donner à tout un chacun, au sens propre, un petit morceau de leur propre Bruxelles.

Une politique du logement qui repose sur la liaison entre les nécessités. La liaison, par exemple, de la nécessité des soins aux personnes âgées à la nécessité qu’éprouvent les jeunes de bénéficier d’un logement bon marché. Ou la nécessité de transformer la location partagée en acquisition partagée – comme l’ont fait voici quelques années 14 familles nombreuses africaines sur un terrain acheté et construit par le fonds du logement… Le manque est plus supportable lorsqu’il mène un jour à un peu de possession…

Une politique du logement qui repose sur une solidarité entre riches et pauvres, et sur la redistribution. Par des projets résidentiels où des logements abordables sont financés en partie par des logements plus chers.

Une politique du logement familiale aussi, où le logement vient s’intégrer dans un environnement où enseignement, services d’accueil et espaces de rencontre sont tout proches. Une politique du logement qui repose non seulement sur le fait de relier des groupes de populations dans un mix social mais aussi sur la liaison des fonctions. Il est plus agréable d’habiter dans une tour résidentielle prestigieuse si on trouve à ses pied la vie et la rencontre, et il est plus sûr d’y habiter lorsque cette vie et cette rencontre sont aussi profitables pour tous ceux qui habitaient déjà dans ce quartier.

Une politique du logement basée sur une architecture créative, qui à la fois répond aux besoins d’aujourd’hui et anticipe sur les besoins changeants dans l’avenir.

81

Une politique du logement qui attire les gens qui travaillent ici et réduit ainsi les embouteillages. Une politique du logement qui veut la durabilité en ancrant des logements privés dans un espace public de qualité, avec des équipements collectifs grâce auxquels, à Bruxelles, on peut, la conscience tranquille, faire des enfants et les élever, et devenir vieux.

Notre Bruxelles prend tout le monde à son bord.

9.

Connecting public Spaces

La phrase fétiche d’Enrique Penalosa, autrefois premier citoyen de Bogota, et aujourd’hui citoyen du monde, selon laquelle « Une ville n’est pas développée lorsque les pauvres roulent en voiture, mais lorsque les riches prennent les transports en commun », résume une pensée qui va à l’encontre du comportement des Bruxellois. Il n’est d’ailleurs pas certain que Penalosa aurait été élu à Bruxelles.

Voter pour le changement se fait dans l’isoloir, mais aussi et surtout dans sa tête.

Si ancien commissaire aux transports Janette Sadik-Khan arrive à rendre Times Square aux New-yorkais, il ne doit pas être bien difficile de rendre sans tarder la Place de la Bourse ou la place Schumann aux Bruxellois.

Trop de Bruxellois vivent à Bruxelles sans vivre Bruxelles. Des ‘enfants de la banquette arrière’ qui deviennent des ‘adultes du siège conducteur’. Mais aussi bien des enfants qui jouent dans la rue sans jamais toutefois quitter leur quartier, ou des seniors qui font même livrer leurs courses à domicile parce qu’ils trouvent que le quartier de leur appartement (social) n’est pas assez sûr.

Une ville se vit en tram, à pied, à vélo, dans la rencontre avec d’autres personnes. Cela requiert des transports publics performants, un aménagement du territoire visant à un équilibre entre lieu de rencontre et lieu de passage, un aménagement qui tienne compte de la manière dont les gens cohabitent. Un aménagement 82

83

du territoire qui donne priorité aux transports publics plutôt qu’à la voiture, qui offre aux navetteurs la possibilité de laisser leur véhicule sur des parkings RER en dehors de Bruxelles et aux terminus des stations de métro.

Cela requiert une architecture qui réponde aux changements démographiques rapides et à la diversité.

Des économistes ont évalué le coût des files à Bruxelles à 500 millions euros par an, sans tenir compte de l’image de la ville ou du bien-être de ses habitants. Qu’on le veuille ou non, certaines choses sont subjectives.

Il ne faut pas être physicien pour réaliser qu’on ne progresse pas quand on est à l’arrêt. Il ne faut pas non plus être médecin pour savoir que bouger de ses propres forces est meilleur pour la santé qu’être porté. Il ne faut pas non plus être mathématicien pour savoir que 100 personnes dans un bus occupent moins de place dans la rue que 100 personnes en voiture. Et il ne faut pas être économiste pour réaliser qu’un travailleur en route vers son travail est moins productif qu’un travailleur qui se trouve sur le lieu de son travail.

Et pourtant, trop de Bruxellois préfèrent prendre la voiture plutôt que le vélo pour acheter leur journal. Pourtant, un nombre trop important de personnes accordent une plus grande importance aux avantages fiscaux individuels d’une voiture de société qu’aux avantages collectifs d’une diminution du nombre de voitures…

Notre Bruxelles croit aux rencontres et ambitionne dès lors un aménagement de l’espace public qui rende possible ces rencontres de manière spontanée. Des places, parcs et rues où on pourra jouer et faire de la musique. Où les Plaisirs d’Hiver et les Plaisirs d’Eté seront possibles sans que certains quartiers ne se transforment pour autant en parcs d’amusement.

Notre Bruxelles sera la capitale des places publiques, de 84

dizaines de Places Flagey, de larges trottoirs, de parkings souterrains, de pistes cyclables sûres. Notre Bruxelles mise aussi résolument sur l’architecture de premier plan. Pas d’édifices banaux sans âme. Notre Bruxelles fait de la zone du Canal l’épine dorsale de notre ville. Notre Bruxelles veut une gueule.

85

10.

Connecting cyclists

Entre 2004 et 2009, le nombre de cyclistes a connu une hausse explosive. Le fait que cette croissance se soit essoufflée au cours des quatre dernières années tient moins à l’envie des Bruxellois qu’aux ambitions de la politique. Les familles ne prennent le vélo que si la sécurité de leurs enfants est assurée. À quoi sert une piste cyclable si elle ‘disparaît’ sur le chemin de l’école ? À quoi servent les zones 30, les casseurs de vitesse, les kiss-and-ride si des conducteurs téméraires, transportant parfois même des enfants sur la banquette arrière, ne sont pas mis à l’amende lorsqu’ils bafouent les règles ? À quoi servent les dimanches sans voiture si, le lendemain, le dimanche suivant, les enfants doivent laisser leur vélo dans le couloir ou à la cave ? Comment peut-on motiver des Bruxellois à acheter un bon vélo si on estime à 12 000 (!) le nombre de vélos volés chaque année ?

On peut aisément décupler le nombre de vélos à Bruxelles, à condition de mettre au point un projet d’infrastructures cyclables, d’oser oublier notre nostalgie des pavés et d’aménager des flat tracks : des pistes cyclables en site propre sur un canevas structuré qui empruntent les tracés les plus plats possible, que les cyclistes peuvent rejoindre où qu’ils habitent. Les vraies autoroutes cyclables doivent être séparées de la circulation automobile. Au lieu d’aménager des autoroutes en ville, notre Bruxelles aménage des voies expresses cyclables le long des chemins de fer.

L’environnement des écoles mérite non seulement un aménagement plus sûr, mais aussi une présence policière, voire des caméras. Nous plaidons pour un réseau étendu de parkings à 86

vélos sécurisés dans les quartiers. Et les voleurs de vélos, nous les combattrons avec leurs propres armes : grâce à des vélos-appâts traçables.

Nous devons prendre exemple sur des villes riches d’une tradition, Amsterdam, Copenhague, mais aussi sur des villes qui appartiennent à des pays avec une culture automobile mais qui optent résolument pour l’avenir, pour le changement à la fois de la mobilité et des mentalités, comme Bogota. Nous n’avons pas de tradition cycliste, mais cela n’empêche pas Bruxelles d’évoluer dans le peloton des villes qui possèdent un avenir (cycliste)… et pourquoi pas dans le peloton de tête ? Nous sommes la capitale de l’Europe, pourquoi pas également celle du vélo ?

87

11.

Connecting neighbour(hood)s

En 1996, un an avant les premières émeutes sérieuses à Cureghem, le bourgmestre de l’époque, Christian d’Hoogh, dressait une palissade de six mètres de haut autour des blocs résidentiels sociaux du Square Albert Ier. Le but était d’accorder aux habitants de ces appartements un peu de tranquillité mentale et physique contre des jeunes de Cureghem venant semer la discorde dans le quartier. Après les émeutes, cette palissade était devenue le symbole de la honte, la honte de la ségrégation sociale. Le mur de Berlin à Bruxelles, comme l’avaient baptisé les médias. La palissade en métal n’était plus une réponse à la misère des gens, mais elle en était la cause. Elle ne fut démolie qu’en 2004.

On voit aussi apparaître par-ci par-là, des gated communities, clôturées et sécurisées à l’aide de caméras. Non pas des plaques en métal, mais de jolies clôtures en matériaux coûteux. Ici, personne n’évoque la honte, surtout pas ceux qui vivent derrière le portail. La sécurité est un droit pour chacun, mais la privatisation de portions d’espace public renforce l’image de la dualité, tandis que la sécurité est un problème social, non seulement dans son origine mais aussi dans son effet.

On relie les gens non seulement en créant l’ordre dans les rues et sur les places de Bruxelles, mais aussi en créant de l’ordre dans la tête des Bruxellois. Cela va d’une politique d’accueil et d’intégration qui impose le respect des espaces partagés jusqu’à une 88

politique de travail qui active et émancipe les gens. Interrogés sur leurs besoins après les émeutes de 1997, les jeunes de Cureghem répondirent qu’il leur fallait une formation, un travail, un appartement convenable et abordable.

Après 10 ans de contrats de quartier régionaux et de fonds européens, l’exclusion sociale dans les quartiers autour du Canal avait encore augmenté, selon une étude menée par Deloitte en 2008, et avec elle le fossé entre les riches et les pauvres, entre espoir et désespoir. Non pas qu’il n’y ait aucune amélioration visible dans certains quartiers, mais les changements structurels font toujours défaut. On ne rénove pas une maison en s’attaquant à une pièce indépendamment des autres. On ne développe pas une vision urbaine en mettant en œuvre 19 visions communales.

Certes, cette vision urbaine apparaît en rêve sur les tables de dessin d’architectes visionnaires, lors de congrès, parfois dans les couloirs du parlement, dans un groupe Facebook… mais pas dans nos quartiers de l’avenir même : la zone du Canal, Tour & Taxis, Schaerbeek Formation ou Gare de l’Ouest…

Nous avons besoin de projets qui ne soient pas seulement capables de relier une ville à son passé et son passé à un avenir partagé. De projets qui soient également capables de relier la ville à la culture et à l’économie, qui puissent créer un rayonnement au niveau international et du travail au niveau local, et qui, en tant que ‘phares’ puissent également conférer une certaine fierté et un sentiment de sécurité à un quartier, qui puissent réconcilier les habitants avec leurs quartiers, et avec Bruxelles. Des projets tels que le Musée au Canal (MAC) ou une piscine en plein air le long de ce même canal. Et des projets qui, surtout, doivent leur réalisation à une politique énergique, à même de transformer les rêves en projets et les projets en réalisations.

De telles réalisations sont possibles non seulement en créant une coalition de citoyens de bonne volonté et de politiciens de 89

bonne volonté, mais aussi, une fois que cette coalition existe, en concluant un pacte avec les habitants des quartiers où ces projets doivent voir le jour. Afin que ce soient aussi des projets qui s’adressent à eux, et qui leur appartiennent.

Des projets qui créent la rencontre, l’interaction culturelle, des projets qui relient, des projets pour Bruxelles, qui vous appartiennent, qui s’adressent aux Bruxellois et leur appartiennent, des projets qui relient dans la foi partagée d’un avenir meilleur. C’est de cela que nous avons besoin : des phares, des balises, au propre comme au figuré.

90

12.

Connecting the Metropolitan area

Bruxelles est le cœur d’un territoire métropolitain social, culturel et économique de la grandeur de l’ancien Brabant, qui exerce un impact direct d’Ostende à Arlon.

En Flandre, il existe un courant de fond qui craint la Métropole, un courant de fond qui préfère parler du ‘losange flamand’ dont Bruxelles forme l’un des coins. Le cœur de ce losange se situe à peu près entre Saint-Nicolas et Lokeren.

La peur de la francisation est devenue la peur de la bruxellisation. Ce glissement n’est pas anodin, car il s’agit alors à la fois d’une évolution de l’internationalisation et de la peur d’une exclusion sociale qui affluerait vers la Flandre.

Elle existe, cette métropole, et elle doit, indépendamment des frontières administratives, être chérie et développée. La peur paralyse, ou à tout le moins elle ralentit. La peur de la bruxellisation a retardé de 10 ans le développement du RER. Et chaque année de retard supplémentaire est synonyme de frais supplémentaires: pour les entreprises, pour la santé des enfants et pour le contribuable. La peur de la bruxellisation freine la reconnaissance de l’anglais en tant que langue formelle ainsi que le développement de l’enseignement plurilingue. Autrement dit : la peur de la bruxellisation empêche l’avenir, parce que la peur de l’internationalisation freine la mobilité des entrepreneurs, et la crainte de l’exclusion sociale la mobilité des jeunes dont ces entreprises ont besoin. Or, la peur est sans fondement. La métropole est capable d’assimiler de nouvelles constructions dans les espaces existants.

91

À Berlin, la vie la plus verte d’Europe, 3,5 millions de personnes vivent sur quelque 830 km². La métropole bruxelloise compte moins de 3 millions d’habitants pour plus de 3 350 km², dont près de 40% vivent sur les 161 km² de la région Bruxelles capitale.

Notre Bruxelles collabore avec son hinterland. Cet hinterland n’a pas d’avenir sans Bruxelles. Si les choses vont mal à Bruxelles, elles iront mal dans l’hinterland.

Bruxelles est non seulement l’avenir, mais aussi le citytrip le plus proche.

92

13.

Connecting Europe

Bruxelles et le cœur administratif de l’Europe, mais l’Europe ne réside pas dans le cœur des Bruxellois. Bruxelles devrait compter, outre des endroits pour les institutions européennes et des endroits pour les groupes de pressions européens et internationaux, des lieux de rencontre pour les jeunes d’Europe. Une idea mall – une expertithèque européenne – où les jeunes acquièrent des connaissances sur l’Europe, échangent des idées sur l’Europe, peuvent séjourner avec d’autres jeunes Européens. Dans un environnement où des restaurants servent la richesse culinaire de l’Europe… Pas d’empathie sans rencontre, pas d’amour qui ne passe pas par l’estomac.

Qui dit Europe, dit langues. En raison de la présence de l’Europe à Bruxelles, l’anglais a rattrapé le néerlandais comme deuxième langue de contact. Tant sur le plan culturel qu’économique, le statut bilingue de Bruxelles est dépassé par la réalité. Bruxelles doit embrasser cette réalité et faire de sa diversité linguistique un atout économique. Devenir le callcenter politique et économique du monde. Le français et le néerlandais doivent être choyés et renforcés, mais l’anglais doit dans le même temps trouver une place de choix, non seulement dans la communication touristique mais également dans les contacts entre les services publics et les citoyens, entre les services publics et les entreprises, entre les villes d’Europe et avec les autres autorités européennes. C’est une évidence.

Il y a en Europe une tendance à instrumentaliser l’enseignement, l’animation des jeunes et le volontariat en fonction de la 93

croissance économique. Dans cette approche, l’accent est mis de manière trop prononcée sur la société de connaissances en tant que fondement pour l’innovation technologique et économique.

L’Europe a besoin d’innovation sociale, et de formation de citoyens européens, capables de gérer le changement et la diversité. En Europe, non seulement l’union sociale est à la traîne par rapport à l’union économique, monétaire, et bientôt aussi fiscale : si en plus de donner aux entreprises l’espace de réaliser la ‘croissance’, nous ne réussissons pas à faire aussi de la place à d’autres types d’entreprenariat orientés sur des changements durables, au partage des connaissances au lieu de la protection de celle-ci par le biais de brevets, à la stimulation de l’open source tant pour l’ICT que pour la production, à la consommation collaborative au lieu de la consommation de masse… l’Europe en tant qu’union de personnes restera un rêve inaccompli.

Notre Bruxelles appartiendra à tous ceux qui y habitent. Nous avons besoin de tous ces citadins européens, hautement qualifiés, qui habitent ici mais sont à peine impliqués dans la ville. En leur donnant le droit de vote, en s’adressant à eux en anglais, la langue internationale, en les impliquant et adoptant une attitude digne de la capitale européenne. Dans chaque capitale, des drapeaux flottent fièrement au vent. Ce sera également le cas de notre Bruxelles.

94

14.

innovating connections

Growfunding. Trois Bruxellois souhaitent fabriquer du fromage de chèvre dans une petite ferme bruxelloise, mais ne disposent pas des capitaux nécessaires à l’achat des machines. Plutôt que de passer par une banque, ils lancent un appel via un site web géré par un project manager de l’HUB. Les internautes peuvent verser de l’argent pour un fromage encore à fabriquer, pour une visite guidée ou encore pour une excursion culinaire à venir. En tout cas, si suffisamment d’autres Bruxellois se joignent à l’initiative pour réunir un capital de départ suffisant. Dans le cas contraire, ces Bruxellois se verront rembourser l’argent versé. Mais ça marche ! Cette fois, en tout cas. D’autres idées enthousiasment moins. Mais le concept même du growfunding est une idée porteuse d’espoir et durable : une agence de rencontres pour idées urbaines est née.

Le Growfunding est par définition une idée qui réunit, qui connecte : un interface entre ceux qui ont des idées mais pas d’argent pour la réaliser, et ceux qui se montrent favorables à ces idées et entendent aider à leur réalisation. Une agence de rencontres sociale, autrement dit. L’imagination y gagne au change, les jeunes engagés et entreprenants y gagnent au change. Tout investisseur y gagne au change. Bruxelles y gagne au change.

Dans toutes les villes d’Europe, des jeunes cherchent du travail, une perspective, un engagement. Donner un avenir à ces jeunes, c’est donner un avenir à l’Europe. L’avenir est le plus précaire dans les villes d’Europe. C’est là – à Londres, Riga, Madrid, 95

Athènes, Bruxelles – et non dans les États, les communautés et les régions, que l’on verra si et comment le Vieux continent peut apporter de nouvelles réponses aux glissements des pouvoirs économiques. Dans chacune de ces villes, des individus et des entreprises créatifs sont au travail. Dans chacune de ces villes, des ingénieurs, planificateurs, artistes, travailleurs sociaux et architectes réfléchissent à la manière de traduire la cohabitation des personnes en termes d’espaces publics, semi-publics et privés.

Dans chacune de ces villes, des jeunes lancent des projets justifiés et responsables pour transformer l’inoccupation temporaire et permanente en des lieux de rencontre temporaire, souvent avec des relations durables pour résultat.

Dans chacune de ces villes, des jeunes créent des entreprises qui façonnent des secteurs existants, allant des vêtements aux vélos, en fonction de la diversité et de la complexité de ces villes…

Dans chacune de ces villes…

Bruxelles peut jouer un rôle moteur dans la stimulation des réseaux créatifs, dans l’échange de connaissances et d’expertise, en optant simplement pour la numérisation, le plurilinguisme, la logistique, la mobilité des idées et des personnes. Pas tant pour enrichir les gens eux-mêmes, mais pour enrichir la communauté en partageant la connaissance, en lançant des produits et des programmes qui rendent nos villes et nos jeunes autonomes.

15.

Connecting policies

À Bruxelles, il existe des rues où la politique de stationnement n’est pas la même d’un côté et de l’autre. À Bruxelles, on trouve la maternité la plus chère et la mortalité la plus élevée pendant ou juste après l’accouchement. À Bruxelles, on ne peut vérifier la scolarité obligatoire car les bases de données de l’enseignement des communautés ne sont pas alignées. Un Bruxellois qui a droit à un logement social doit s’inscrire sur 33 listes d’attente. Bruxelles a l’ambition de ramener à six les 33 listes d’attente auprès d’autant de sociétés de logement social… six – un chiffre à retenir – c’est ainsi qu’on dénombre six zones de police, et que d’aucuns plaident pour six communes, six CPAS… ils plaident au fond pour la création de six villes au lieu de dix-neuf communes. Ce faisant, le risque existe que l’on remplace dix-neuf baronnies par six comtés, trois rouges et trois bleus, un scénario dans lequel tant la région que les quartiers se retrouveraient perdants.

Plus il est transféré d’autonomie inévitable aux États fédérés, plus une Belgian Solution unique à Bruxelles s’embrouille ellemême : celle de la répartition en compétences liées au territoire et aux personnes. Aujourd’hui à Bruxelles, les Communautés sont responsables des institutions, organisations et associations culturelles, de bien-être et d’enseignement. Lorsqu’il s’agit d’une politique pour les personnes, c’est la Commission communautaire commune qui est compétente.

En termes sociographiques, Bruxelles est une ville, une ville 96

97

unique, le cœur d’une métropole. Sur le plan administratif, cette ville est devenue une région, non pas parce qu’elle est une région – elle est trop petite pour cela – mais parce que la Flandre et la Wallonie sont devenues des régions, et que Bruxelles ne pouvait pas faire partie ni de l’une ni de l’autre, et qu’elle ne peut plus en faire partie. Bruxelles doit donc devenir une ville, une ville unique, et en même temps rester une région. C’est possible si les deux notions coïncident.

Si Bruxelles veut rester une région, elle doit être une région forte. Autonome. Non pas une partie d’une fédération à deux ou deux fois une fédération à deux, mais le moteur d’une fédération à trois. La Wallonie et la Flandre doivent lâcher Bruxelles, afin que Bruxelles puisse embrasser la Flandre et la Wallonie.

Si la région et la ville coïncident, l’enseignement municipal de Bruxelles deviendra aussi un pouvoir organisateur fort sur les plans logistique et pédagogique. Les charges de la gestion des piscines communales seront alors supportées par tous les Bruxellois qui les fréquentent (ou non), aux mêmes conditions. Bruxelles peut alors œuvrer à une politique culturelle bruxelloise qui relie et surpasse celle des communautés…

Bruxelles ne peut être une ville et une région forte que si cette autonomie mène à une vision forte, et si cette vision est mise en œuvre d’une manière efficace, décentralisée. Appelons cela des districts. Bruxelles ne peut aussi être une ville et une région forte que si cette vision est alimentée et portée par les habitants de ces quartiers, et que, dans son exécution, elle est aussi traduite vers ces quartiers. Nous devons investir dans une démocratie de quartier, dans des manières créatives et modernes de permettre aux citoyens qui, de plus en plus, se retrouvent déconnectés de leur politique communale, de participer d’une manière directe dans la vie de leur quartier – et de leur ville.

Aujourd’hui, à Bruxelles, tout le monde est compétent et per98

sonne n’est responsable. Notre Bruxelles adoptera pour credo : Moins de compétences et plus de responsabilité.

99

‘Vous êtes connecté’

Ce livret est une compilation de fragments d’une vision futuriste sur Bruxelles. Il est le résultat d’un dialogue intérieur avec des Bruxellois qui sont nés ici, mais aussi avec des Bruxellois qui ne sont pas nés ici mais qui ont choisi Bruxelles. Définitivement, ou pour un temps. Ne sommes-nous pas tous des immigrés ? Il ne faut pas être né à Bruxelles pour faire naître Bruxelles en son sein. Ce sont des fragments, mais ils sont cohérents, nourris par un choix engagé pour Bruxelles et par la conscience que plus est en Bruxelles.

Nourris par la confrontation avec des milliers de personnes qui atterrissent à Bruxelles parce qu’elles ont fui ailleurs, à la recherche d’une vie meilleure, et qui parfois trouvent à Bruxelles ce qu’elles cherchent, mais souvent ne l’y trouvent pas.

Espérons que ces réflexions sur Bruxelles puissent susciter un dialogue avec des Bruxellois désireux de former une coalition qui complète, élargisse, approfondisse cette vision. Une coalition qui dépasse les structures d’aujourd’hui et puisse jeter les bases nécessaires pour faire de Bruxelles un État libre administré de manière efficace, un laboratoire créatif pour la société. Une administration orientée sur une ville d’avenir, qui ne doit pas oublier d’où elle vient, mais qui doit oser abandonner les recettes de ce passé pour donner à Bruxelles l’avenir dont elle a besoin, l’avenir

100

qu’elle mérite. Bruxelles comme trait d’union, Bruxelles comme point d’exclamation.

La politique doit rendre les choses possibles et non impossibles. La politique doit créer la place pour permettre la réalisation des rêves des gens. La politique doit choyer les entrepreneurs. La politique doit pouvoir se relativiser elle-même. La politique doit donner les moyens.

Notre Bruxelles a besoin d’impulsions qui soient 100% bruxelloises. Nous voulons contribuer à leur réalisation en y souscrivant.

C’est aussi votre ville. Votre connexion avec l’avenir. C’est votre choix de vivre cet avenir. De réaliser vos rêves pour notre ville. Notre mouvement urbain est-il aussi votre mouvement urbain ?

Pascal Smet, Bruxellois

101

102

103

100% Brussels

It was the best of times, it was the worst of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness, it was the epoch of belief, it was the epoch of incredulity, it was the season of Light, it was the season of Darkness, it was the spring of hope, it was the winter of despair, we had everything before us, we had nothing before us‌

pascal smet

(A Tale of Two Cities – Charles Dickens)

104

105

106

107

Brussels connects

Brussels connects European cultural communities. Brussels connects language communities. Brussels connects Belgium.

Brussels connects Europe.

Does Brussels also connect its inhabitants?

Today, Brussels consists of two cities. Two cities where diversity represents fertile ground for creativity and the potential for conflicts if it leads to exclusion. Two cities where children attend the same schools but whose fathers have a pint in different pubs.

Two cities where wealth is created but also where children are too often born into a situation of disadvantage and too often become disadvantaged adults‌ Brussels must be the city of all its inhabitants. Brussels must connect neighbourhoods with the world, connect poverty with wealth, a city where generations often feeling abandoned and lonely must meet each other.

Brussels wants to show respect for those who dress differently, have another religion, are LGBT. The inhabitants of Brussels want a project that connects the city with its future and is not governed by nostalgia.

Today, Brussels consists of nineteen municipalities which divide the city and one Capital Region which must connect the city.

If it were up to us, Brussels would become one urban district with one vision for the city, one urban project, one education network, one welfare agency, one police district. A project that connects over one hundred neighbourhoods on which these days everyone 108

109

has an opinion but for which no-one takes responsibility. One policy which integrates newcomers, promotes entrepreneurship, cherishes families, takes care of its children and the elderly, promises a future for youngsters. One vision enabling people applying for council housing to be assisted in a one-stop-shop, its inhabitants to swim in public swimming pools charging the same entrance fees with the same opening hours.

One person who is politically responsible (and not someone with 20 competences but no responsibility) and who will provide safe neighbourhoods where everybody can walk the streets at any time of the day without fear, where rights and obligations are clear and equal on both sides of the street. One city we all belong to and can be proud of. One city where a sense of public responsibility is promoted and cherished.

Brussels is the child of parents tangled up in a messy divorce.

Of parents who cannot let go. Those who love can let go and will receive love (in return). Brussels needs space to find itself, to grow.

Following the cutting of the umbilical cord our Brussels does not have to be on the leash of other regions, but needs trust, a pat on the shoulder, mutual respect. A grown-up relationship. A relationship in which Brussels realizes that simultaneously it determines the future of both Flanders and Wallonia, but also realises that without Flanders or Wallonia it does not have a future.

Brussels is no oil slick, not a cumbersome border area between two (autonomous) regions, not a wagon attached to two locomotives pulling in opposite directions, not a child of a messy divorce.

Our Brussels is the locomotive – it is the heart. Both the economic and cultural heart. We must ensure that it also becomes a social locomotive. Our Brussels must grasp its future with both hands.

Brussels is in fact a tale of two cities: a city of people and a city of (international) institutions. Brussels is multilingual and international. This is noticeable in the metro and in the media but not 110

when people meet. If we want a Brussels that connects its people with its institutions, English must become an official language in the Brussels institutions. If so, Brussels must manage the cultural institutions now governed by the Belgian State and be able to adopt an internationally oriented cultural policy, Brussels must have a multilingual educational system…

Brussels is a tale of two cities, with two communities: a rich one and a poor one. And a third one: a middle class which must act as a bridgehead between the first two. Brussels has both the richest and the poorest municipalities in the country, and a middle class all too often fleeing the city. Our Brussels must become an honest city. A city redistributing opportunities through education and tailor-made training. A city which can count on an equal spread of the disadvantages and advantages of a metropolis between other regions. An honest city where there are no boundaries between rich and poor municipalities but a city which connects both rich and poor areas.

Brussels is a tale of two cities: a city of 1.2 million people at night and 1.8 million during the day time. A city of inhabitants and passers-by. A city of 160 km². Accessibility does not have to be at the expense of the duality of life.

Our Brussels must have the ambition to take away space from cars and give it back to pedestrians and cyclists, trams and buses with their own tracks and lanes. The Regional Express Network must be speeded up to connect the heart of the metropolis with its lungs; and its lungs and heart with its limbs. Parking garages facilitating changeovers to keep cars out of the city and allowing drivers to take public transport. Real squares allowing passers-by and inhabitants to meet. Architectural landmarks connecting the city gates with neigbourhoods…

The Canal District also belongs to the inhabitants of Watermael-Boitsfort and the Zoniënwoud to the inhabitants of Molenbeek.

111

The European district is not exclusively for Eurocrats, Matonge is not only reserved for people of Congolese origin, Josaphat is not exclusively Turkish and Maritime not only Moroccan. For a long time the Marolles has known other dwellers than just the traditional Maroliens. Our Brussels belongs to all the city’s inhabitants, not only to the people living there but also to those who live elsewhere but have the Brussels gene. Brussels is more than just a city; it is a state of mind. Brussels belongs to you. Brussels appears to be grey and lacking in imagination, but behind this grey façade change is imminent. Imagination will take root between the concrete. Brussels urgently needs this imagination to become an open, warm, safe, clean, creative city. Both our imagination and yours.

1.

Connecting identities

A German artist roams the streets of Brussels. His name is David Helbich and he is looking for Belgian Solutions. He takes pictures of stairs leading to a solid wall, too long a barrier which is therefore leaning against a wall, a traffic sign indicating a dead end on which a forgotten side street has been attached using a strip of white tape…

He calls these ad hoc solutions Belgian solutions. His pictures focus on half-baked solutions or solutions which in turn create another problem. His pictures poke fun at us. Mr Helbich lives in Brussels and that is no coincidence. According to him Brussels has no identity. That’s why he likes it here.

A French journalist from the newspaper Libération also roams the streets of Brussels looking for Belgian Problems. He also thinks Brussels has no identity. He finds Brussels an ugly, chaotic and dirty city. Jean Quatremer does not poke fun at us but lashes out.

He is obliged to live in Brussels, in the midst of his subject matter.

He wants to live here since he can choose not to and instead write about and live in a clean, orderly and beautiful city such as Berlin).

He needs a nemesis and therefore needs Brussels. Maybe Brussels needs a nemesis too.

There are a great number of reasons to love Brussels and a great number of reasons to get annoyed by it. We love Brussels so much the city sometimes gets on our nerves. We now know that the future of both Europe and the world belongs to cities.

112

113

Brussels does not realize this since its inhabitants are too focused on the past – where they come from – instead of focusing on our common future – where we need to go. In Brussels everybody seems to be coming from elsewhere and the city therefore belongs to everybody but no-one seems to want to take responsibility.

Brussels can do so much better and must urgently learn to love itself.

The essentially rational debate on the choice of languages and the lingua franca in this city is being contaminated by linking it to an emotional debate on the choice to belong to one of the language communities present in the city. It is clear that every inhabitant of Brussels must speak one or two of the languages of these communities, but having to choose one community is a disguised form of subnationality and therefore an ethical choice. We do not want that and it is probably not legal either. The Communities must continue to invest in education, culture, well-being, but any measures creating either advantages and/or obligations for individual inhabitants of Brussels must be the same for everyone. In a Brussels that wants to be diverse but wants to connect at the same time, the city must be the connective tissue. In a Brussels that wants to be diverse but wants to connect at the same time, the city must be the connective tissue, not one (language) Community or the other. Freedom of choice, which is essential to Brussels, must not become an obligation of choice.

The inhabitants, however, do not have this freedom of choice in the voting booth. Inhabitants of Brussels wishing to vote for a bilingual party during regional elections cannot do so. French-speaking inhabitants of Brussels wishing to vote for a Dutch-speaking party cannot do so in French. EU citizens cannot vote at all, although some have been living more than fifteen years.

Identity is multi-layered and in Brussels also a multiple choice: for a Dutch-speaking school, a bilingual sports club, a 114

French-speaking theatre or a hospital run by both communities.

Brussels is a hub for choices. The only thing that unites us all is Brussels. Since the inhabitants of Brussels do not have a common past, the only way to connect them in joint pride of their city is the future of the city itself. This implies that as many inhabitants as possible should be able to vote on policies for the city, including expats. This also implies that whoever votes in Brussels must be able to vote for both bilingual and monolingual parties and that the language used on the ballot papers should not decide the parties they can vote for.

Connecting the inhabitants of Brussels cannot be done by ethnic thinking, by ethnic voting or by wallowing in what makes us different, but working towards a Brussels involving everybody while at the same time respecting cultural differences. By giving Brussels an identity and not imposing an identity upon its inhabitants. Brussels is our surname. Flemish, Francophone, Moroccan, Turkish, Polish… our first name.

115

2.

Connecting opportunities

One in three children in Brussels has no official diploma.

This is double the rate in Flanders and the same as in Antwerp and Liège. One in four children in Brussels is born into a family struggling to survive. This is double the rate in Flanders and the same as in Antwerp and Liège. Three in ten of our youngsters in Brussels are looking for a job. This is double the rate in Flanders and half as much again as in Antwerp and Liège.

Brussels is a city with enormous potential where too many youngsters are excluded or exclude themselves. Brussels has two communities: one devoid of opportunities and one relishing in opportunities. Our youngsters grow up in a City Region, the capital of a country where the national soccer team for the first time ranks among the ten best teams of the world, not surprisingly since soccer has become a mirror of cultural diversity, contrary to… However, Brussels is also the capital of a region where all Dutch-speaking pupils have been Olympic champions for years.

A region which is still one of the most affluent in the world. Why then are so many youngster disadvantaged? Why are so many inhabitants of Brussels poor when the city is so rich?

The mechanisms governing inequality are known. It’s not difficult to predict which children at birth will not get the opportunity to graduate, to join the labour market, to buy a house…

Although the boundaries between opportunities and no opportunities sometimes run through the same street, we are also able 116

to colour in deprived areas on the map, on the map of Antwerp and Liège, of Belgium… and on the map of Europe.

Whoever has the right diploma and is multilingual looks across borders – youngsters from Madrid and Lisbon fill up vacancies more easily than young people from Brussels. Whoever is without diplomas and does not speak foreign languages will meet his/her own limitations, often limited hopes too.

The figures of imminent poverty are unsobering, the threat of growing child poverty is real. Nevertheless, according to a Unesco study our children are in the top ten of the world’s happiest children. And – if we let the children judge for themselves – even in the top six. If our children contradict the statistics, adults have the obligation to be more hopeful than the statistics they compile themselves. We must build the future of Brussels using its children, not statistics. Measurements set boundaries, dreams push boundaries.

Policies aimed at equality do not neglect differences in individual talents and do not exempt people from personal responsibility. We must drop our prejudice that youngsters who are unqualified only have themselves to blame, and we must get rid of the prejudice held by both youngsters and their parents that you just live your life instead of shaping it.

If we can save banks to save our society, we can also ensure that as many children as possible have as many opportunities as possible to break free of poverty or get out of poverty. This is also needed to save our society. Together we must write a story of solidarity and redistribution of wealth between the inhabitants of one neighbourhood, one city, one region, one country and since the emergence of the unified Europe of one Europe.

Our Brussels gives opportunities to children, gives both parents and children the ability to take up responsibility and if they fail, our Brussels will support them to end generational disenfranchisement.

117

3.

Connecting expectations

This year, Jef will be 81 years old. He is the eldest son of a family of 5 children, his father was a bike mechanic, his mother a housewife.

He was clumsy but had a good brain. His family did not have the means to pay for higher education… So, he had a choice: not to study or to study free of charge. The latter was possible with either the church or the Belgian army. Following a brief stint in a seminary he believed that military discipline would suit him better than the self-discipline of celibacy. He joined the Navy, where he rose to the rank of Major. With the money earned during his military training he paid for the education of his younger brother, who became a teacher. Their children all had a college education, so did their grandchildren. You too, evidently.

It only took three generations to multiply the number of college and university graduates. Two thirds of youngsters in schools in Flanders go on to higher education. 70% graduate with a Bachelor’s or Master’s. In Brussels the proportion is well below the exceptional score for Flanders. For most of you higher education is self-evident, just as for Jef’s grandchildren. Three generations who swam upstream, who were pushed up the ladder by previous generations.

The swimming upstream effect of a community.

Our present education system has served well a generation that met the expectations of that educational system, has served well the children who, unlike their parents, raised the bar for their 118

children higher than their parents did for them. The education system was aimed at those growing up in stable families adopting the same values and codes stressed in textbooks, and it served well those who had swum upstream to become teachers themselves.

The future of education is one in which obstacles are constantly removed for those youngsters who do not find higher education self-evident. The future of education is one which provides new opportunities for those who chose poorly.

This swimming upstream effect will be facilitated by allowing sufficient breaks and pauses. The future of education is one in which everyone can push his/her limits: cooks, plumbers, engineers, choreographers… The future of education is one in which its youngsters are promised a meaningful future.

I am convinced that education can break the vicious circle of inequality which exists today. To this end we must question our own expectations and not assume that all children are born into families with parents who can read. We must stop viewing childcare as exclusively for the children of working parents but also for children whose parents do not have jobs. Education can break the circle if it guides instead of selecting, not starting from a deficit (i.e. what children are unable to do) and instead beginning with what they are able to do – that is, their talents.

If all the teachers in our schools believe in the talents of all children, if the authorities involve parents and support them with the follow-up of our schools, or – where needed – act on their behalf, if schools prepare our children for a world in which economic power is shifting, if the knowledge economy is encouraged by universities not wanting to compete on a national but on an global level, if diversity is not necessarily a bad word, if consumption leaves some room for imagination, then education can break the vicious circle.

Good education is never self-evident. It is a right and a ne119

cessity. This implies getting to know your limits, pushing limits and learning, even from your own failures. It implies aspiring to what and whom you want to become and what kind of society you prefer: one that is imposed upon you or one you can shape together with others. This implies believing in your true talents, developing those talents in an environment which also believes in your talents.

Our Brussels deserves an education system of the future which does not adjust standards to the reality of Brussels but adjusts standards to the path to achieve them. An education system that already in the early stages (kindergarten) takes into account language diversity, other cultural references, languages spoken at home. This is a tailor-made education system for the children of Brussels.

4.

Connecting generations

Nahdir makes home visits to elderly people on their own in need of care. He is their GPS, helping them find a handyman or hairdresser… Nahdir is a care director. He ensures that Arlette can live at home for longer. Nahdir’s father was surprised in the beginning, since in his family everybody is each other’s care director: the father’s son, the mother’s daughter. In his family they take care of each other.

Arlette lives alone, few relatives visit, and she enjoys Nahdir’s visits.

“I like handsome boys”, she says but at the same time assures him that “She will not bother him”.

The inhabitants of Brussels become younger, older and more diverse. Although a younger population must be the answer to an ageing population, we perceive youngsters as a problem. The media report on youngsters whenever they get into trouble.

In turn, the media report on senior citizens whenever they need care or are afraid to leave home because of loitering youngsters causing havoc.

European leaders say that multicultural society has failed and preach ‘Change, Änderung, Changement’. What they actually do is the contrary: they nourish the growing fear of change and the speed at which it takes place. What we see in the capital of Europe – neighbourhoods transforming in ten years time without having to move – can be seen throughout Europe: if everything is subject 120

121

to constant change, people crave the status quo or, even worse, an idealized past.

If change does not result in inclusion but in exclusion, people will avoid each other and, in the worst case scenario, will become radicalized.

There is polarization in the cities of Europe, both in the way youngsters commit themselves and the way old people think of young people. This is not a consequence of the multicultural society but of our inability to offer new prospects to certain youngsters or to support their parents with educating those youngsters in environments which are sometimes hostile to the way they view the world.

However, radicalization can be positive if it is centred on activism, thereby helping each other and the city.

We want to appeal to the talents of those youngsters by providing opportunities and by guiding those youngsters who do not seize the opportunities they are given, as they are jeopardizing opportunities for others. We want to appeal to the the experience senior citizens have and valorize this experience for the benefit of the new generations. We want to give parents at risk of losing grip on the education of their children a helping hand.

We worry about the growing tendency within certain groups of youngsters towards generalization of other groups of youngsters. The same applies to the views of a number of Muslims on gays and Jews or the opinions some non-Muslims have of Muslims, or some youngsters of old people and vice versa, or the ideas those with limited incomes have of those who make a lot of money ...

It is equally worrying that care is being commercialized, that old people who need care and who have some financial means are being treated as customers and not as members of a community, and that old people in need of care without money and who cannot count on caregivers are being pushed into isolation and poverty.

122

Radicalization is an expression of disconnecting thoughts; it takes root if the narrative promoting a moderate society no longer has any appeal, excludes or becomes pointless since it is centred on others or is contradicted by facts.

Change is inevitable. Change will become improvement if imagination leads to commitment. New inhabitants of Brussels caring for elderly inhabitants of Brussels, for example apprentices of professional trades refurbishing the meeting hall of a rest home.

Change is improvement if we tear down the walls of cynicism instead of making those walls higher, if we do not regard youngsters as a target audience but as joint stakeholders in their city, if we can present them with a European agenda, not a nationalist one. Let us look for a common language – literally in the form of a lingua franca, and figuratively in the form of speech respecting diversity.

Let us listen to the subcultures of youngsters, their language, their lyrics, their complaints. Let us read letters from the young inhabitants of Brussels, let us listen to the sometimes radical hip hop songs, the soundtrack of the city.

Not all forms of radicalization are bad by definition. We must find the right way to express radical thought.

In order to understand each other’s stories better, more is needed than merely using the same terminology; let us start by embracing diversity.

The only thing that unites us all is Brussels! Our Brussels tackles exclusion with the participation in a new urban project, thereby embracing the strengths of our city.

123

5.

Connecting Cultures

During the first days of school Siebe talked at home about his Congolese friend William. His mother asked him whether William was black. He replied that William was not black but brown.

Children see each other as individuals, not as objects. Like his other friends Haroun and Jeremy William primarily spoke French at home. Soon Siebe spoke French too, with an African accent of course. Children adorably fail to see differences and excel at integration. Until the schoolteacher and his mum pointed out that he spoke French and that it was better to speak Dutch – for him and for his friends. In this way he learned that there are differences and – even worse – that there is a hierarchy to these differences which he did not notice before, or saw differently. Today Siebe is seven years old and occasionally talks of ‘Muslims’ and ‘Frenchspeaking citizens’, but stresses that he is not talking of Jeremy or Haroun.

acknowledging and respecting differences, avoiding any kind of cultural hierarchy. Connecting is leaving room for languages spoken at home when welcoming parents and children to schools, developing teaching materials which not only refer to our own codes but also to the lives of those who come from elsewhere and are here to stay, valuing language diversity…We have for the large part removed the financial obstacles to compulsory education but have neglected the cultural obstacles. It is now time for a cultural democratization of education.

The other option: not only focusing on new generations, the city’s future, but also on present generations. The inhabitants of Brussels too often live next to each other, not with each other – sometimes even in the same neighbourhood, as is the case in the European district, or next to the city. In the Brussels we want city marketing will be centred on ghettos, places for intercultural meetings, and ‘Brussels’ will no longer be an adjective used to add extra flavour to Flemish, Moroccan, Turkish or Congolese identities. Brussels must become our joint identity and the others may add extra flavour. In this way, we will all have multi-layered identities. Together we will become Brussels. Together we will shape Brussels.

Small children do not categorize: they see other children as they see themselves. Gradually we teach them that there are children who are different. We do not hesitate to categorize children too: in the best case scenario this selection is based on their abilities: children who excel at soccer, maths or music for example.

In other cases they are categorized according to their inabilities: the inability to speak Dutch, to see or to walk… The inability to connect differences becomes painfully clear in the labour market.

However, connecting cultures begins with inclusive thinking, 124

125

6.

Connecting arts

Five years ago the Brussels culture plan was presented and supported by over hundred Dutch- and French-speaking cultural organizations, by urban culture vultures with an unstoppable will to connect and not to divide. It involved inhabitants of Brussels sharing a belief in the assets of diversity and the advantages the positive energy associated with the city’s paradoxes. They believe in the strengths of their city.

The force of the pen and imagination are stronger than the negative force of a crisis. The worst that can happen to Brussels, Antwerp or Liège is that this crisis not only affects the social fabric of the city but also gets into the minds of people, thereby becoming a cultural crisis which undermines the belief in society.

Probably art cannot save the world, but it can make it better!

This can be achieved by creating a language (images, words, sounds, movements,… either individually or jointly) which is both personal and committed at the same time. Personal since it concerns looking for an identity. Committed since this personal identity interacts with the (joint) identities of spectators, listeners, readers … and with the world beyond the work of art. Stories which confront and connect at the same time. We must learn to speak the language of Ensor, Sidi Labri, Cherkaoui, Michaël Roskam, David van Reybrouck or Stromae.

Our Brussels believes in the power of art as a permanent barometer of society. Particularly as the predominance of man is being replaced by the predominance of market forces and people are becoming increasingly attached to their roots. Politicians 126

must be nurtured by the views of artists since art which commits is the conscience of politics.

Prudent steps have been made towards a (bi)cultural governance of the Brussels Capital Region. However this legacy should be a lot more generous, since the cultural institutions which put Brussels on the map are still managed by the Belgian federal government. New York, Berlin, Amsterdam… these cities decide their cultural policies at city level. In anticipation of this future Brussels can show that it is capable of promoting cultural policies not aimed at choosing either community, but at opting for meetings between communities. Cultural policies shaped to the Zinneke parade, which succeeds in connecting artists with the people from neighbourhoods and those neighbourhoods with the city.

Hardly any steps have been taken to cooperate with the numerous international, cultural and artistic institutions and actors providing insights into and enabling a dialogue with Europe and the rest of the world without having to take planes. What are we waiting for?

These meetings can be both highbrow and lowbrow. For example during the exciting annual Summer of Brussels, when the positive energy of the Brussels culture plan becomes tangible and visible, or the Brussels’ Cultural Immersion.

127

7.

Connecting Languages

The Brussels language barometer is set at unstable weather.

On the one hand 18,000 people enrol for Dutch classes. At least one in four parents in Brussels wants to get their 2½ year old toddler into a Dutch-speaking school. The knowledge of Dutch is on the increase, the use of the language on the decrease. Some inhabitants of Brussels are resorting to languages spoken at home, such as Arabic or Turkish.

Every newcomer will agree that in Brussels you must learn a lot of codes, both language codes and nonverbal codes. Brussels offers enormous opportunities to those born in families providing space and structure, to those who discovered their talents in good time and received the right incentives to develop those talents, to those who were prepared to speak the lingua franca – French and increasingly English – in both professional and informal contexts.

Brussels can be a liability for those who are deprived of opportunities and, conversely, those without opportunities can be a liability for society in Brussels.

For those who come from afar, Brussels also raises false expectations. Upon arrival dreams are replaced by disillusions and frustrations, or may turn into nightmares.

If you want to understand a multilingual city, you must not only measure linguistic skills but also the link between language and emotion, between language and encounters, between language and communities and between language and Brussels.

128

Linguistic diversity is on the increase, which is positive, but this growing linguistic diversity does not offer the same opportunities for everybody but may also be threatening.

A mixture of languages is gradually becoming the norm.

This also applies to identification with languages: deriving one’s identity from a particular language community is becoming the exception to the rule.

Although it appears that the inhabitants of Brussels increasingly only speak the language spoken at home, the knowledge of French, English and Dutch remains essential for finding a job and participating fully in public life and public space of Brussels.

In our Brussels we speak common languages to understand each other’s stories and to shape the future together.

If the knowledge of French, English and Dutch is on the decrease, it is time to ring alarm bells, and even to declare a state of red alert if it appears that educational levels are paramount for acquiring linguistic skills; in Brussels twice as many youngsters as in other regions leave school with no or too few qualifications.

The language barometer is not a measuring tool only for the Flemish in Brussels, it is a barometer for Brussels itself. This barometer tells us and our French-speaking friends that our educational system has shortcomings and fails to make the children of Brussels true inhabitants of Brussels, and that the way we think ‘Brussels’, shape Brussels and govern Brussels can no longer be done using past methods.

129

8.

Connecting private spaces

Moussa lives in Molenbeek. When he was 22, his desperate mother threw him out. He does not have any qualifications, he receives EUR 760 in unemployment benefits, 10% of which inevitably goes to his monthly mobile phone bill. He occasionally does some odd jobs. His mother threw him out because he was hardly ever in, and when he was at home, he filled the entire apartment with his demands and frustrations Tick…tick…tick…

Since apartments in Brussels are too expensive, Moussa shares an apartment with a friend. In addition to their situation of common disadvantage they share other interests: girlfriends, Scylla, BMW and BX Brussels…

An invisible solidarity exists between the Moussas in Brussels.

A solidarity which binds them, partially out of necessity, partially out of loyalty. A fragile loyalty because if the necessity becomes too pungent, solidarity makes way for frustration and suspicion, sometimes violence until the money starts flowing in again.

It is a form of solidarity which binds young adults with the same prospects and – if these prospects are lacking – also creates a distance between the Brussels promising so much wealth and the Brussels they are trying to survive in. A survival trip which starts by looking for affordable rooms or houses.

The following people are also trying to survive: single parents with children following a divorce or death of a spouse, self-employed people who go bankrupt, senior citizens who do not 130

own a property… The latter being the reason why a situation of disadvantage eventually and all too often turns into a situation of poverty. Using some imagination we should be able to offer everyone an affordable piece of Brussels real estate.

This can be achieved by adopting housing policies based on connecting necessities. For example connecting care for the elderly to cheap housing for youngsters or turning the necessity to share the rent into the joint acquisition of property – as did fourteen large African families a couple of years ago on a site purchased and developed by the Housing Fund…Shortages become bearable if one day there is the prospect of acquiring property…

We must adopt housing policies based on solidarity between the rich and the poor, based on redistribution of wealth. This can be achieved by building housing projects whereby affordable units are financed by the more expensive ones.

We must adopt family-friendly housing policies and build houses in neighbourhoods where care, education and meeting places are easily accessible. These housing policies should not only focus on on connecting sections of the population, thereby creating a good social mix, but also on connecting professional lives. It is nicer and safer to live in a prestigious apartment building if the street it is located in is lively and if this liveliness brings in some money for those living in the neighbourhood.

We must adopt housing policies based on creative architecture which looks forward and addresses today’s needs and anticipates changing needs in the future.

This implies adopting housing policies which attract the people working there, thereby shortening traffic jams. Housing policies which are centred on durability, thereby integrating private houses in a top quality public space with collective facilities for both couples with children and senior citizens allowing them to have a care-free life. Our Brussels involves everyone.

131

9.

Connecting public Spaces

The oneliner used by Enrique Penalosa, once the first citizen of Bogota and now a citizen of the world, is that ‘a city is not fully developed when the poor drive cars but when the rich take public transport’. This is a line of thinking which blatantly contradicts the way of life in Brussels. It is far from certain that Mr Penelosa would ever be elected in Brussels. Voting for change not only occurs in the voting booth but inside your head.

If former transportation commissioner Janette Sadik-Khan is able to give back Time Square to New Yorkers, it cannot be that difficult to give back the Place de la Bourse or the Place Schuman to the inhabitants of Brussels. This should not take long by the way.

Too many of the city’s inhabitants live in Brussels without experiencing Brussels. Backseat children growing up to be driver’s seat adults. The same applies to children who play outside but never leave their neighbourhood, or senior citizens who have their groceries delivered at home because they don’t feel safe in the area in which their (council) flat is located. A city is to be experienced taking the tram, on foot, riding your bike and meeting others.

This requires a top-notch public transportation network and town and country planning aimed at striking a balance between meeting and passing and which takes into account the manner in which people live together. A town and country planning giving priority to public transportation instead of cars and allowing commuters to leave their cars without having to pay an arm and 132

a leg at the train stations of the Regional Express Network or the end stations of metro lines. This requires an architecture centred on rapidly changing demographics and diversity.

Economists have calculated the cost of traffic jams in Brussels and have come up with a staggering EUR 500m per annum, without taking into account the image of the city or the well-being of its inhabitants. Some things remain subjective after all…

You do not need to be a rocket scientist to realize that you cannot advance if you stand still. You do not need to be a doctor to know that moving is healthier than being carried around. You do not need to be a mathematician to know that hundred people in a bus take up a lot less space than hundred people driving cars.

You do not need to be an economist to know that employees on the way to work are less productive than employees at work.

Nevertheless a lot of inhabitants of Brussels prefer to take their car to the newsstand instead of taking their bike. Too many people find the individual fiscal benefits associated with company cars more important than the collective benefits associated with having fewer cars on the streets…

Our Brussels believes in meetings and makes meetings possible by creating public spaces in such a way that meetings take place spontaneously. Squares, parks and streets with people playing music, where fun is possible all year round without turning neighbourhoods into amusement parks. Our Brussels will be the capital of public squares, of tens of Flagey Squares, of wide pavements, of underground car parks, of safe cycle paths. Our Brussels also strives for high-quality architecture. No banal and soulless buildings. The Canal District must become the backbone of our city. Brussels desperately needs a face.

133

10.

Connecting Cyclists

Between 2004 and 2009 the number of cyclists grew immensely. The fact that this growth has slowed down in the past four years is not due to the lack of good intentions on the part of the inhabitants of Brussels but to unambitious policies. Families only take their bikes if it is safe for their children to do so. What’s the use of a cycle path on the way to school which disappears halfway? What’s the use of 30 km/ph zones, speed humps, pick-up and drop-off areas if reckless drivers, sometimes with children on the backseat, are not fined for serious violations of the law? What’s the use of car-free Sundays if a day later, or the following Sunday, children have to leave their bikes in the hallway or cellar? How can you motivate the inhabitants of Brussels to buy a decent bike if every year an estimated 12,000 (!) bikes are stolen?

We can increase tenfold the number of cyclists in Brussels if we develop a bold cycling infrastructure plan, if we no longer find cobblestone streets to be charming, if we build flat tracks. These are paths reserved for cyclists and must be laid on flattened tarmac and be as flat as possible. Cyclists must be able to take these paths wherever they live. Real bicycle highways must be separated from car traffic.

Instead our Brussels builds motorways inside the city and bicycle express lanes next to the railroad tracks. The areas around schools must be made safer by means of police presence or even surveillance cameras. We want to have an extensive network of safe parking facilities for bicycles in our neighbourhoods. Bicycle thieves must be tackled using their own weapons using decoy bikes.

134

We must emulate cities with a long cycling tradition such as Amsterdam or Copenhagen, but also cities in countries with a car culture which have decidedly embraced the future, which have embraced change. Change in both mobility and mentality, such as Bogota. We do not have a cycling tradition but that should not prevent us from trying to be ranked amongst the most bike-friendly cities in the future. We are the capital of Europe.

Why can’t we be the cycling capital as well?

135

11.

Connecting neighbour(hood)s

In 1996, the year of the first serious riots in Cureghem, the then Mayor Christian d’Hoogh built a six meter high fence around the social housing units on Albert I Square. The aim was to give the flat occupants some rest without being mentally and physically disturbed by the youngsters from Cureghem causing havoc in the neighbourhood. Following the riots the fence became a symbol of shame, the shame of social segregation. The Berlin wall of Brussels, the media called it. The metal fence was no longer a solution to the plight of people but its cause. It was only torn down in 2004.

A new phenomenon is gated communities, fenced and secured with surveillance cameras. No metal sheets but nice fences in expensive materials. No-one speaks of shame, certainly not the people behind the gates. Everybody has a right to safety but privatizing every piece of public space enhances the image of duality, whereas insecurity is a social problem, not only in its origins but also in its effects.

You can only connect people by creating order in the streets and on the squares of Brussels, but also by creating order inside people’s heads. By this we mean implementing policies to welcome and integrate newcomers which also teach respect for shared spaces, employment policies aimed at activating and emancipating people. Following the riots of 1997 the youngsters of Cureghem were asked what they needed. They replied: train136

ing, jobs, decent and affordable apartments.

After 10 years of neighbourhood contracts imposed by the Brussels Capital Region and European funds, a study carried out

by Deloitte in 2008 showed that more people than ever in the Canal District found themselves in a situation of disadvantage.

This situation of disadvantage even widened the gap between rich and poor, between hope and despair. Some neighbourhoods have visibly improved but we need more structural change. You cannot renovate a house only by refurbishing one room at the time. You cannot develop a vision for the city if nineteen municipalities must have their say.

This vision for the city is sometimes elaborated on the drawing boards of architects, talked about during conferences or in the corridors of power, on a Facebook group… but not in our neighbourhoods of the future: the Canal District, Tour & Taxis, the area surrounding the marshalling yard in Schaerbeek or the area around the West Station…

We need projects which not only link a city with its past and its past with a shared future, but also projects which can connect the city with culture and the economy, which resonate internationally and provide jobs locally; projects which, like a lighthouse, provide neighbourhoods with a sense of pride and security, reconciling inhabitants with their neighbourhoods and with Brussels. Projects such as a Museum at the Canal (MAC) or an open-air swimming pool by the same canal.

Projects which first and foremost must be implemented by decisive policy measures, thereby turning dreams into plans and plans into realizations.

This can be achieved not only by creating a coalition of willing citizens and willing politicians but also, once this coalition is in place, by making a pact with the inhabitants of the neighbourhoods in which these projects must be implemented, thereby 137

ensuring that these projects also belong to them.

Projects creating meetings, cultural interaction, projects which connect, projects for Brussels, of you, for the inhabitants of Brussels and of the inhabitants of Brussels, projects which connect in a shared belief of a better future. This is what we need, literally and figuratively speaking.

12.

Connecting the Metropolitan area Brussels is the heart of a social, cultural and economic metropolitan area with the size of the former province of Brabant having a direct impact on the entire country, from Ostend to Arlon.

There is a political current in Flanders which is scared of the metropolis, a current which speaks of the Flemish rhombus-shaped territory, with Brussels being an angle of this rhombus.

Fear of becoming frenchified has become fear of becoming Brusselsified. This shift is not without meaning, since it is centred on both fear of the spread of internationalization and the fear of the spread of situations of disadvantage‌ The metropolis is there and must be cherished and developed across administrative boundaries. Fear causes delays or can be paralyzing. The fear of becoming Brusselsified has delayed the development of the Regional Express Network by ten years. Each delay, even if it is only by one year, means additional costs for companies, the health of our children and the tax payer. The fear of becoming Brusselsified hinders both the recognition of English as an official language and the development of multilingual education. The fear of becoming Brusselsified jeopardizes the future, since the fear of internationalization slows down the mobility of entrepreneurs and the fear of situations of disadvantage slows down the mobility of entrepreneurs, and the fear of situations of disadvantage slows down the mobility of youngster enterprise needs. There is no reason for fear. The metropolis is ready for infill development. In Berlin, Europe’s greenest city, 3.5 million people

138

139

live on 830 km². The Brussels metropolis has less than 3 million inhabitants in over 3350 km², almost 40% of whom live in the 161 km² of the Brussels Capital Region.

Our Brussels works closely with its hinterland. The hinterland has no future without Brussels and if Brussels does badly, so does the hinterland.

Brussels is the future and the nearest city trip.

140

13.

Connecting Europe

Brussels is the administrative heart of Europe, but its inhabitants have not opened up their hearts to Europe. In addition to places for the European institutions and places for European and international lobby groups, Brussels should have meeting places for youngsters from all over Europe. An idea mall – a European interactive library – where youngsters can gather knowledge of Europe, exchange ideas on Europe, where they can be together with other European youngsters. In an environment where restaurants serve the rich cultural diversity of Europe… There can be no empathy without meetings, no love without good food and laughter.

Whoever says Europe says languages. As a result of the presence of Europe in Brussels English is now frequently used more than Dutch. Reality has caught up with the bilingual status of Brussels, and this from a cultural and economic point of view.

Brussels must embrace this reality and turn its language diversity into an asset. It must become the political and economic call centre of the world. French and Dutch must be cherished and promoted and English must have its rightful place, not only to communicate with tourists, but also in communication between the authorities and citizens, between the authorities and companies, between cities in Europe and when speaking to other European bodies.

In Europe nowadays we see a tendency to instrumentalize education, youth work and volunteer work and this process is all too often centred on economic growth. The emphasis is put unilaterally on the knowledge society which must serve as an 141

incubator for technological and economic innovation. Europe needs social innovation and real citizens of Europe who are able to handle change and diversity. Not only does a social union in Europe lag behind an economic, monetary and a more gradually implemented fiscal one, but if we do not succeed in promoting other types of entrepreneurship aimed at durable change in addition to companies only focused on growth, in sharing knowledge instead of protecting it through patents, in stimulating open sources for both ICT and production, in cooperative consumerism instead of mass consumption… Europe as a union of people will remain a distant dream.

Our Brussels will belong to everyone living here. We need all those highly-skilled European city-dwellers who live here but who hardly get involved. By giving them the right to vote, by speaking to them in English, by involving them and showing them that we are worthy of the title Capital of Europe. Flags fly in every capital. This will be the case in our Brussels too.

14.

Innovating connections

Growfunding. Three inhabitants of Brussels want to produce sheep’s cheese in one of the few farms the city has left, but they do not have the means to buy the necessary equipment. They do not apply for a bank loan but launch an appeal using a website administered by a project manager from HUB. People can donate money for a cheese which is yet to be made, for a tour or a healthy culinary day trip at some point in time, provided a sufficiently large number of other Brussels inhabitants are able to raise the capital that is needed. If they do not succeed, the sponsors will get their money back. They have succeeded… this time round. Other ideas are less successful. Nevertheless, the idea of growfunding constitutes a hopeful and durable concept: a dating agencies for urban ideas is born

Growfunding is, by definition, an idea which connects, serving as an interface between those wo have ideas but no money to implement them and those who care about these ideas and are willing to help. A kind of social dating agency for ideas. It stimulates imagination. It stimulates entrepreneurial youngsters. Investors will benefit from it. Brussels will benefit from it.

In all of Europe’s cities youngsters are looking for jobs, prospects and commitment. Giving those youngsters a future is giving Europe a future. This future is most at peril in the cities of Europe.

Cities like London, Riga, Madrid, Athens, Brussels, and not the nation states, communities or regions will decide if and how the 142

143

old world can provide answers to shifting economic power. In each of those cities interesting creative individuals and companies are getting their hands dirty. In each of those cities engineers, planners, artists, social workers and architects are thinking how the coexistence of many people can match a good design of public, semi-public and private spaces. In each of those cities youngsters are starting to transform vacant houses into meeting places, often leading to durable relations.

In each of those cities youngsters are setting up businesses which shape existing industries, ranging from clothes to bikes, modelled to the diversity and complexity of those cities… In each of those cities...

Brussels can be at the forefront, stimulating creative networks, exchanging knowledge and expertise, by opting candidly for digitalization, multilingualism, the logistics of people and ideas. Not necessarily to make people richer but to enrich society by sharing knowledge, by opting for products and programmes which empower both our cities and our youngsters.

15.

Connecting policies

In Brussels there are streets in which the parking policy on one side of the street differs from the other side. In Brussels you will find the most expensive maternity hospitals and the highest mortality rate during or shortly following birth. In Brussels no one checks if youngsters actually go to school since the databases of the Communities are not linked. Inhabitants of Brussels entitled to social housing must be on 33 waiting lists. Nowadays Brussels has the ambition to reduce the number of 33 waiting lists with as many social housing corporations to six… six – a figure to be remembered – there are six police zones and plans are being made for six municipalities, six Welfare Agencies,… six city districts instead of nineteen municipalities. There is a risk, however, that this increase in scale will replace the existing nineteen baronies with six counties, three more liberal ones and three more conservative ones. Both the Brussels Capital Region and the neighbourhoods will be the losers in this scenario.

The more the inevitable process of more regional autonomy gains a foothold, the more we implement a Belgian Solution, thereby entangling Brussels in the web community and regional competences. Today the Communities in Brussels are competent for cultural, welfare and educational institutions, organizations and associations. Insofar as the policies are oriented towards individuals, the Common Community Committee is responsible.

Brussels is a city, one city, the heart of a metropolis. From an administrative point of view Brussels has become a Capital 144

145

Region, not because it is a region in the true sense of the term – the city is too small for this – but because Flanders and Wallonia became regions and Brussels could not be part of either of them or could not become part of either of them. Therefore Brussels had to become a city, a city and a region in one. This can only work if both converge.

If Brussels wants to remain a region, it must become a strong region. An autonomous one. Not part of a federation of two entities, or two times a federation with two entities, but the locomotive of a federation of three entities. Wallonia and Flanders must let go of Brussels, thereby enabling it to embrace both Flanders and Wallonia.

If the region and the city converge, the schools managed by the city will have one robust authority responsible for both logistics and education. In this way the costs of the municipal swimming pools will be borne by all the inhabitants of Brussels who swim there (or do not swim there) subject to the same conditions.

In doing so Brussels can adopt cultural policies connecting and outperforming the cultural policies of the communities…

Brussels can only be a strong city and region if this autonomy leads to a strong vision, and if this vision is implemented in an efficient and decentralized manner. You could even call this policies at district level. Brussels can only be a strong city and region if this vision is nourished and supported by the inhabitants of its neighbourhoods and implemented in the neighbourhoods themselves.

We must invest in neighbourhood democracy, in creative, modern ways which are increasingly disconnected from municipal policies, in people having a say in the way their neighbourhood and their city is governed.

Nowadays everyone is competent but no-one is responsible.

In our Brussels the motto will be less competence and more responsibility.

146

147

‘You are connected’

This booklet is a collection of various fragments pertaining to a vision for the future of Brussels. They are the result of dialogues with inhabitants of Brussels who were born here but also with the same number of inhabitants who were not born here but chose Brussels, whether permanently or for the time being. Are we not all migrants? You do not have to be born in Brussels to give birth to Brussels. They are fragments but are consistent, they are nourished by a committed choice for Brussels and the realization that ‘plus est en Bruxelles’. Nourished by the confrontation with thousands of people who end up in Brussels because they have fled other countries looking for a better life and often find what they are looking for in Brussels and sometimes not.

Hopefully these thoughts on Brussels will foster a dialogue with inhabitants of Brussels willing to form a coalition, thereby amending, broadening and deepening this vision. A coalition which breaks with the structures of today and can lay the foundations to make Brussels a creative laboratory for society. Governing a city aimed at a city with a future, which must not be allowed to forget where it is coming from but must have the nerve to leave

148

the beaten path to give Brussels the future it both needs and deserves. Brussels as hyphen, Brussels as exclamation mark.

Politics: the art of the possible and not the impossible. Politics must create the space to let people’s dreams come true. Politics must cherish entrepreneurs. Politicians must put their trade into perspective, must empower.

Our Brussels needs an urban movement which embraces Brussels 100%. We want to make this possible by embracing it.

It is also your city. Your connection with the future. It is your choice to shape this future, to realize your dreams for the city.

Do you want to embrace this urban movement too?

Pascal Smet,

An inhabitant of Brussels

149

COLOFON Eerste druk, maart 2014 Tekst: Pascal Smet Inspiratie: Brussel en haar inwoners pascal@pascalsmet.be www.100procentbrussels.be Omslagontwerp: Ilse Mertens Vormgeving en zetwerk: Ilse Mertens Foto’s: Hylke Gryseels V.U.: Raf Devos, Grasmarkt 105 bus 37, 1000 Brussel