3 minute read

Column Marc Bentinck

Europa, weerbaarheid gevraagd!

Geconfronteerd met de terugkeer van interstatelijke oorlog op het Europese continent, houden westerse leiders elkaar bezwerend voor dat Poetin met zijn oorlog tegen Oekraïne vooral het tegenovergestelde heeft bereikt van hetgeen hij beoogde. En inderdaad: afgaand op de uitkomst van de NAVOtop op 28-30 juni, is het Atlantisch bondgenootschap politiek in jaren niet zo saamhorig geweest, wordt het aanzienlijk versterkt met de toetreding van de voormalig neutrale landen Finland en Zweden, en wordt de permanente Amerikaanse militaire presentie in Europa weer aanzienlijk opgevoerd. Van haar kant legde de EU Rusland ongekend harde financieeleconomische sancties op. En, voor het eerst in haar bestaan, waagde diezelfde EU zich aan wapenleveranties, door de overdracht van militair materieel aan Oekraïne te financieren en te coördineren. Tot slot profileert de EU zich extra in het Russische ‘nabije buitenland’ met de toekenning van het kandidaat-lidmaatschap aan Oekraïne en Moldavië en, op termijn, Georgië. Kortom: met zijn vernietigingsoorlog tegen Oekraïne, is het Poetin gelukt zijn land langdurig te vervreemden van een weerbaarder gebleken Westen en afhankelijker te maken van een scherp calculerend China. Op zich zijn dit beslist welkome opstekers voor de Oekraïense zaak. Poetin speelt echter op tijd – met inzet van grof geweld, disinformatie en, uiteindelijk, Ruslands overwicht in mensen en hulpbronnen. Voor Oekraïne betekent Poetins long game nóg meer doden, nóg meer verwoeste steden en infrastructuur – en dat alles in het beklemmende besef dat westelijke militaire steun niet onbegrensd kan zijn. Van zijn kant zal het Westen, dat zijn internationale geloofwaardigheid heeft verbonden aan het overeind houden van een onafhankelijk Oekraïne, ondervinden dat het zijn eigen, individueel-consumentistische way of life niet kan afschermen van de om zich heen grijpende gevolgen van de oorlog in Oekraïne. Dit geldt zeker voor Europa, dat inmiddels met hoge inflatie en energietekorten kampt. Instelling van onze economieën op een langdurige oorlog vereist dat na jaren van neoliberaal beleid onze eigen, uitgeholde Nederlandse overheid regisserende slagkracht ontwikkelt. Zeker ook wat de kerntaak defensie betreft. Alleen zó kunnen wij hopen om Oekraïne van wapens te blijven voorzien én tegelijkertijd de – pas begonnen – herbewapening van onze krijgsmacht door te zetten. Wil die herbewapening werkelijk van de grond komen, dan zullen de structurele extra miljarden voor Defensie ambitieus moeten worden besteed – en mét inschakeling van een veelzijdige, zelfscheppende en beschermde Nederlandse defensie-industrie. Tot dat laatste geeft de nota Defensie Industrie Strategie een goede aanzet – maar de nota (2018) dateert wél van vóór de Oekraïne-oorlog. Inmiddels moet volop en snel worden herbewapend. Reden te meer om in het bredere kader van een herboren nationaal industriebeleid systematisch in te zetten op verdere, autonome versterking van onze eigen defensie-industrie middels substantiële publieke en private investeringen. Van een vitale Nederlandse defensie-industrie wordt verwacht dat zij onze krijgsmacht weer zoveel mogelijk van full spectrum-capaciteiten helpt voorzien, en internationaal succesvol weet te opereren. Met deelname aan de gevestigde trans-Atlantische defensiemarkt is onze industrie vertrouwd genoeg. Ingewikkelder ligt de Nederlandse positionering op de zich moeizaam ontwikkelende, politiek complexe Europese defensiemarkt met zijn hoge gehalte aan Brusselse bureaucratische acroniemen (EDF, PESCO, EVDB). Hier zien wij een ongemakkelijke interactie tussen, enerzijds, door Europees-autonome aspiraties ingegeven (financierings)instrumenten en, anderzijds, onverminderde vastbeslotenheid om de nationale defensie-industrieën te beschermen. In deze ‘jungle’ bewegen Frankrijk en Duitsland zich als grote spelers makkelijker dan de kleinere landen. Het is óók aan onze regering om Nederland hier niet te laten marginaliseren tot onderaannemer voor ‘niche’projecten. En neemt Nederland deel aan Europese projecten, laat het dan om projecten gaan die netto gevechtskracht toevoegen aan de NAVO. Meest aansprekend project in dit verband is de verbetering van ‘militaire mobiliteit’. Met zijn logistieke spilfunctie binnen Europa treedt Nederland terecht op als ‘trekker’ van dit EU-actieplan, dat in crisistijd de snelle aanvoer van voldoende geallieerde versterkingen naar de NAVO-oostflank naadloos moet laten verlopen. Nu zich over een breed front – van klimaat, migratie en voedselveiligheid tot de Oekraïne-oorlog – crises opstapelen, moet de ‘terugtredende overheid’ onverwijld plaats maken voor de ‘mobiliserende overheid’. Er is dringend behoefte aan overkoepelend vermogen om maatschappelijke weerbaarheid te organiseren. Poetins agressief revisionisme dringt ons nieuwe geopolitieke realiteiten op. Willen wij deze duurzaam opvangen, dan zullen vooral de EU-lidstaten zich niet alleen naar de buitenwereld toe, maar zeker ook binnenlands beter moeten harnassen.

Advertisement

MARC BENTINCK

This article is from: