
14 minute read
Pre-Eyckiaans Ursulaschrijn
het pre-eyckiaanse ursulaschrijn
Het kleine Ursulaschrijn, de voorloper van het Ursulaschrijn beschilderd door Hans Memling, is een van de zeldzame getuigen van de schilderkunst van vóór de gebroeders van Eyck, de zogenoemde pre-Eyckiaanse schilderkunst van circa 1380 tot 1420. Wereldwijd zijn slechts een dertigtal beschilderde panelen uit die periode bewaard gebleven. Ze zijn van een grote diversiteit. Het gaat niet alleen om zelfstandige panelen, maar ook om retabels, diptieken, tondo’s en reliekschrijnen. In het kader van het onderzoeksproject rond deze pre-Eyckiaanse paneelschilderkunst onder de leiding van Cyriel Stroo, wordt het Ursulaschrijn in 2003 aan het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK/IRPA) toevertrouwd. Na een langdurige restauratie in het Instituut wordt het kunstwerk op 21 oktober 2009, feestdag van de H. Ursula, terug opgesteld in het Memling in Sint-Jan – Hospitaalmuseum. Tot 11 april wordt dit kostbare kleinood in een documentaire tentoonstelling geïntegreerd. Door Dominique Deneffe met medewerking van Emmanuelle Mercier.
Advertisement
houten huisje Het Ursulaschrijn ziet er uit als een eenvoudig beschilderd, houten huisje. Het is rechthoekig van vorm en bedekt met een zadeldak. De architecturale versiering bestaat uit kantelen en hogels langs de puntvormige gevels. De lijsten die naar het schildervlak toe zijn afgeschuind, werden uit eenzelfde stuk hout gesneden. Onder de driehoekige centrale nis staat de H. Ursula die in halfverheven reliëf is uitgesne-
1 het Ursulaschrijn tijdens de restauratie : overschilderingen met het scalpel weggenomen © KIK-IRPA, Brussel
den. Gekroond en rijkelijk gekleed, zoals het een koningsdochter betaamt, houdt ze in elke hand een gouden pijl vast, een attribuut verwijzend naar haar marteldood. Onder haar met hermelijn gevoerde mantel draagt ze een lang blauw kleed, versierd met een rood geruit patroon en eenvoudige bloemmotieven. Het valt in diep uitgesneden plooien schuin naar beneden en laat alleen de schoenpunten zien. Met de beide armen hoog opgetrokken spreidt de martelares haar mantel wijd open. Op de binnenzijde van de mantel worden een aantal van haar gezellinnen afgebeeld. Ze dragen afwisselend een roze, groen of blauw kleed. Links op het uitgediepte vlak naast de H. Ursula staan Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan de Doper en rechts de H. Cecilia en H. Barbara. Op elke korte zijde van het schrijn prijkt het Lam Gods op een grasheuvel.
onderzoek in het KIK Op het ogenblik dat het schrijn voor studie in het Instituut belandt, worden er naast het onderzoek met behulp van een stereomicroscoop, radiografieën (RX), infraroodreflectografieën (IRR), foto’s met infrarood (IR) en ultraviolet (UV) licht gemaakt alsook talrijke digitale foto’s inclusief macrofoto’s. Op een beperkt aantal zorgvuldig uitgekozen plaatsen – zoals aan de rand van lacunes – worden microstalen genomen voor laboratoriumonderzoek. Deze technische analyses tonen aan dat de figuren en de achtergrond meerdere malen overschilderd en ook opnieuw verguld waren. Voor de achtergrond werd rode verf gebruikt en voor het architecturale snijwerk groen. Tevens constateert men dat de oorspronkelijke verflaag onder de overschilderingen goed bewaard bleef. De doorlichting van het schrijn met röntgenstralen heeft tot een opmerkelijke ontdekking geleid. Onder de rode overschilderingen van de achtergrond duikt bijna overal decoratief rankwerk op, zowel naast de figuren als op de achterkant en het dak. Laboratoriumanalyses tonen aan dat dit in loodmenie op een vermiljoenrode achtergrond werd geschilderd. Op sommige plaatsen worden er zes verschillende overschilderingen aangetroffen. In enkele van de bovenste lagen wordt een ‘modern’ pigment, namelijk Pruisisch blauw, geïdentificeerd. Het is een synthetisch pigment dat in het begin van de achttiende eeuw werd ontdekt en tot op heden wordt gebruikt. Dit geeft meteen een eerste indicatie voor de datering van de overschilderingen. De digitale infraroodreflectografie en infraroodfotografie laten toe om de tekening die zich onder de verflagen bevindt in hoge resolutie beelden vast te leggen. Op de digitale beelden van het schrijn ziet men een vrij complete onderliggende tekening die in een vloeibaar medium werd uitgevoerd. Men constateert dat de veranderingen tijdens het schilderproces eerder beperkt zijn. Ze concentreren zich in de figuur van Sint-Jan de Doper, voornamelijk in de schildering van zijn rechterhand en in de plooival van zijn kleed boven de lende. Voor de constructie van het schrijn werden zeven eikenhouten planken gebruikt: vier voor de zijkanten, één voor de onderzijde en twee voor

1 infraroodreflectografie van Sint-Jan de Doper © KIK-IRPA, Brussel
1
het dak. De voorste plank van het dak is echter niet origineel. In de achterste opstaande plank zit een deurtje met een slot voor het opbergen van de relieken. Uit de ietwat dikkere plank vooraan – van ongeveer 1,7 cm – werd de H. Ursula in halfverheven reliëf uitgesneden. Haar hoofd, handen en pijlen komen gedeeltelijk los van de achtergrond. De gehele constructie was verstevigd met ingeschroefde, metalen hoekprofielen en een opvallend scharnier, een ingreep die vermoedelijk in de 19de eeuw plaatsvond. Na het verwijderen van de hoekprofielen, blijkt dat de vier hoeken waar de opstaande planken samenkomen, fijner afgewerkt waren dan verwacht. Kleine houten pennen in de naden van de verbindingen, waarvan er enkele nog zichtbaar zijn, dienden om een houten, vermoedelijk vergulde, decoratieve lijst vast te maken. De nok van het dak was heel waarschijnlijk op een gelijkaardige manier afgewerkt naar het voorbeeld van grote middeleeuwse reliekkasten in edelmetaal van hetzelfde type.
restauratie De restauratie van het schrijn bestaat voornamelijk uit het wegnemen van de verschillende overschilderingen. Na enkele onsuccesvolle chemische tests voor het verwijderen van deze verflagen, wordt beslist om op mechanische wijze, met het scalpel onder de microscoop, te werk te gaan. Deze methode, doorgaans toegepast bij gepolychromeerd beeldhouwwerk, vraagt een uiterst precieze manier van werken en kan uitsluitend door ervaren specialisten worden uitgevoerd. Aangezien de gezichten amper een centimeter hoog zijn, kan de minste hapering onherroepelijke schade aanrichten. Bij wijze van proef wordt er eerst een testvenster in het deurtje blootgelegd. Het resultaat blijkt veelbelovend. De talrijke overschilderingen, tot zes lagen op sommige plaatsen, zoals op de lijsten, worden manueel met het scalpel weggenomen. Het fijne, oranjerode rankwerk komt op de achtergrond geleidelijk aan de oppervlakte, waardoor het schrijn al een volledig ander uitzicht krijgt. Hier en daar verschijnt op de lijsten ook gevarieerd lijnwerk.
Na de restauratie is ook het uitzicht van de figuren erg veranderd. Dit valt vooral op na vergelijking van de motieven op de kledij van de vrouwelijke heiligen. Het originele, rode kleed van de H. Cecilia was met een geruit patroon
1 een testvenster op het deurtje vrijgelegd © KIK-IRPA, Brussel

2 overschilderingen verwijderd op de achterkant © KIK-IRPA, Brussel
in de plaats van met een floraal motief versierd. Ook blijkt dat de jurk van de H. Barbara oorspronkelijk met een ander gebloemd motief was versierd. Hun gewaden liepen aanvankelijk ook veel lager door, tot tegen de lijst. De zwarte schoentippen zijn immers een latere toevoeging. De originele verflaag blijkt opvallend dun, maar toch slaagde de kunstenaar erin de figuren fijn en genuanceerd te modelleren. De huidskleur van de gezichten, die grotendeels intact zijn, was oorspronkelijk opvallend wit. Het originele gelaat van Onze-Lieve-Vrouw vertoont een hoger voorhoofd en een fijnere mond. Als laatste worden de gaten die de schroeven van de toegevoegde, metalen hoekprofielen hebben achtergelaten met een houtpasta opgevuld. Het naakte hout wordt lichtjes getint. Storende lacunes worden met een mastiek gelijk gemaakt en geretoucheerd. Ten slotte wordt de picturale laag met een weinig dekkende vernis afgewerkt zoals dat volgens de laboratoriumanalyses oorspronkelijk ook het geval was. Een zeldzaam, beschilderd houten schrijn uit de eerste jaren van de vijftiende eeuw kan uiteindelijk in zijn meest originele staat worden hersteld.
uniek erfgoed Slechts een zeer beperkt aantal beschilderde houten schrijnen uit de middeleeuwen hebben de tand des tijds getrotseerd. Al dan niet

1 het Ursulaschrijn na restauratie © KIK-IRPA, Brussel
2 Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan de Doper voor restauratie © KIK-IRPA, Brussel
3 (Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan de Doper) na restauratie © KIK-IRPA, Brussel verguld, waren ze vooral beduidend minder kostelijk maar ook heel wat kwetsbaarder dan reliekkasten in edelmetaal. Het Mauritiusschrijn (Namen, Musée provincial des Arts anciens du Namurois) is het enige andere pre-Eyckiaanse, beschilderde schrijn dat nog bewaard bleef. Het vertoont dezelfde langwerpige basisvorm als het Ursulaschrijn. Op de lange zijwand wordt de marteldood van de H. Mauritius in enkele taferelen afgebeeld. Het Ursulaschrijn werd al eerder bestudeerd door J. Steyaert en M. Smeyers en kwam ook onder de aandacht van H. Lobelle-Caluwé, D. De Vos en T.-H. Borchert in het kader van enkele studies rond de Vlaamse Primitieven en Hans Memling in het bijzonder. Het kunstwerk werd een viertal keer tentoongesteld. Tijdens de laatste expositie in 1993, getiteld ‘Vlaamse miniaturen vóór Van Eyck (ca. 1380 – ca. 1420)’, prijkte het tussen talrijke minia
1

2 3


turen uit manuscripten, potentiële inspiratiebronnen voor de vervaardiger van het schrijn.
iconografie Door haar centrale positie en haar driedimensionale uitwerking trekt de H. Ursula alle aandacht. Bovendien accentueren de vergulding van haar kroon, borstspeld, gordel, pijlen en van de buitenzijde van haar mantel haar dominerende positie. Hoewel gesculpteerd, sluit de H. Ursula op het miniatuurhuisje nauw aan bij voorstellingen van haar naamgenote, op perkament geschilderd in pre-Eyckiaanse handschriften, zoals in een Brugse Legenda aurea uit de University Library van Glasgow (Ms. Gen. 1111). De staande Onze-Lieve-Vrouw op het beschilderde vlak links van de H. Ursula, draagt op de rechterarm het Christuskind dat zijn armen naar haar uitstrekt, terwijl ze een appel in de andere hand houdt. Ook zij vindt haar vormelijke gelijken in miniaturen in Zuid-Nederlandse getijdenen gebedenboeken van rond 1400. De appel is het symbool voor de verlossing der zonden en verwijst ook naar Maria als de Nieuwe Eva. Dat dit thema ook in het eerste kwart van de vijftiende eeuw in het Brugse Gasthuis circuleerde, toont een tekening verwerkt in een muur van een graftombe (graf A VII) van de kapel. Hans Memling volgde later dezelfde iconografische formule voor de geschilderde Madonna op zijn schrijn. Het thema van de Madonna met de appel komt overigens in nog enkele van zijn andere schilderijen terug.
Rechts van Onze-Lieve-Vrouw staat Sint-Jan de Doper in een dal, afgebakend door een kleine heuvel waarop een boom groeit. In de stam van de boom zit een bijl ingeplant, een iconografisch motief dat tijdens de restauratie aan het licht kwam. De heilige wijst met zijn rechter wijsvinger het lam aan op het boek dat hij met zijn linkerhand omklemt. Hij houdt een lantaarntje vast aan de linker wijsvinger. De figuur van Johannes de Doper past volledig in de voorstellingstraditie van de heilige rond 1400 en de eerste decennia van de vijftiende eeuw. Als de voorloper van Christus, dankt hij zijn naam aan het feit dat hij Christus gedoopt heeft. Op het schrijn wijst hij ook het Lam Gods aan dat als het zinnebeeld van Christus, uitvergroot op de zijflanken prijkt. In een stereotiepe houding kijkt het, voorzien van een aureool, naar het kruis met wimpel achter zich en drukt het de stang met geplooide voorpoot tegen zijn lichaam aan. De iconografie van Sint-Jan de Doper op het Brugse schrijn is echter niet zo gangbaar als op het eerste gezicht lijkt. Het lantaarntje dat
1 2


hij aan de vinger draagt, is immers een minder gebruikelijk attribuut. Het refereert aan een Bijbelse metafoor waarbij Christus hem ‘de brandende en schijnende lamp’ noemde. De voorstelling van een bijl aan de voet van de boom bij
1 H. Cecilia en H. Barbara voor restauratie © KIK-IRPA, Brussel
2 (H Cecilia en H. Barbara) na restauratie © KIK-IRPA, Brussel Sint-Jan de Doper is nog meer uitzonderlijk. Ze heeft een symbolische betekenis die opnieuw gebaseerd is op een passage uit de Bijbel. Het betreft een uitspraak van Sint-Jan de Doper die in verband wordt gebracht met de straf van de verdoemden bij het Laatste Oordeel. Onder de geschilderde figuren rechts van de H. Ursula, trekt de H. Cecilia de aandacht omwille van het gouden, kapelvormige draagorgeltje dat ze met beide armen vasthoudt. De Romeinse heilige blijkt met dit attribuut vooral pas in latere Brugse codices van na circa 1430 voor te komen. Wellicht is de heilige op het Ursulaschrijn de vroegst gekende voorstelling van de H. Cecilia met een orgel in Vlaanderen. De H. Barbara naast haar daarentegen lijkt als het ware uit een van de vele Vlaamse getijdenboeken overgenomen te zijn. Ze poseert er doorgaans op dezelfde wijze, tevens met de martelaarspalmtak in de ene en de op handformaat gebrachte toren in de andere hand.
schildertechniek De kunstenaar slaagde er bijzonder goed in om de sculptuur en de geschilderde figuren als
een harmonieus geheel uit te werken. Onder andere besteedde hij aandacht aan variaties in de houdingen van de personages. De ritmiek in de plooival van de geschilderde kledij wordt geenszins onderbroken door deze van de centrale sculptuur. Het soepele en beweeglijke verloop van de lange twijgen van het rankwerk met de talrijke druppelvormige blaadjes dragen bij tot een fijn en speels ensemble. Het aanbrengen van dergelijk fijn rankwerk op een rode achtergrond is ook een constante in de toenmalige miniatuurkunst. Het gaat evenwel doorgaans om in het goud getekende krullende of golvende lijndecoraties met blaadjes in de vorm van komma’s. De gezichten van de geschilderde vrouwelijke heiligen op het schrijntje komen erg stereotiep over. De subtiele kleurnuances en de fijne schildertechniek vallen vooral in de uitwerking van de kledij af te lezen. De gevarieerde motieven op de jurken en een spel van licht en schaduw op de effen mantels en in de tuniek van Sint-Jan de Doper vragen alle aandacht. De setting met het landschap rond deze heilige en de schildering van het Lam Gods op de zijkanten getuigen van een zekere interesse voor een naturalistische uitwerking.
translatie-akte 1489 Een belangrijk archiefdocument dat vroeger reeds in verband werd gebracht met dit Ursulaschrijn is de Translatie-akte van de relieken van de 11.000 maagden gedateerd op 21 oktober 1489, de feestdag van de H. Ursula (Brugge, Archief OCMW, Fonds Sint-Janshospitaal, Oorkonde nr. 1333). Deze Latijnse akte, opgesteld door Rumoldus De Doppere, notaris van het bisdom Doornik, is een geschreven getuigenis van de plechtige overdracht van een veertigtal officieel als authentiek verklaarde relieken, van een oud naar een nieuw schrijn, in het koor van de kerk van het Sint-Janshospitaal. Hiermee wordt de grotere laat-gotische rijve van Hans Memling bedoeld.
beschermheiligen Als cultusobject moet het kleine Ursulaschrijn van onschatbare waarde zijn geweest voor de Brugse hospitaalgemeenschap, vermits er later een nieuw en heel wat luxueuzer exemplaar werd besteld. De H. Ursula kende immers een zeer grote verering in het Sint-Jansgasthuis, waar ze niet alleen tegen hoofdpijn maar in het bijzonder voor een zalige dood werd aanroepen. Men geloofde dat ze elke sterveling tijdens zijn stervensuur bijstond, hem voor het vagevuur behoedde en naar de hemel begeleidde. Dat de H. Barbara een gelijkaardige rol vervulde, blijkt uit schriftelijke bronnen van het Brugse hospitaal waar ze als ‘Patroonesse tegen eene haestige dood’ werd vereerd. Menig stervende gelovige hoopte dat ze een haastig en onvoorbereid overlijden kon afwenden zodat ze niet totaal onverwacht, dus zonder sacrament zouden sterven. Men kan zich afvragen of er geen verband bestond tussen de voorstelling van de H. Cecilia en een van de belangrijkste weldoensters van het hospitaal, Celia Goederix († 1305). Haar echtgenoot Gillis Goederix liet immers een forse rente na voor de decoratie van de kapel van het hospitaal. Ter nagedachtenis van zijn echtgenote werd er ook jaarlijks een mis opgedragen tijdens het feest van de H. Cecilia. Maria en Sint-Jan de Doper traden op als beschermers van de hospitaalgemeenschap. Ze verwezen rechtstreeks naar Christus die als het triomferende Lam Gods is voorgesteld. Sint-Jan de Doper was echter niet de oorspronkelijke patroon van het hospitaal, maar wel Sint-Jan de Evangelist. In de loop van de vijftiende eeuw kwam de meer populaire Johannes de Doper zijn naamgenoot vervoegen. Daarom ook komen op heel wat gebruiksvoorwerpen, wapenschilden of andere artefacten uit het gasthuis attributen van beide heiligen voor. Sint-Jan de Doper kende echter wel een specifieke verering in het hospitaal waar hij aanbeden werd om koorts en migraine tegen te gaan.
Kunsthistorisch onderzoek wijst uit dat het preEyckiaanse Ursulaschijn vermoedelijk tussen 1400 en 1415 door een lokale artiest uit Brugge werd vervaardigd. Menige overeenkomsten met heiligenvoorstellingen in toenmalige Vlaamse, in het bijzonder Brugse en ook Doornikse verluchte codices, laten veronderstellen dat de kunstenaar goed vertrouwd was met de toenmalige handschriftenproductie.
interdisciplinair team De studie en de restauratie van het Ursulaschrijn zijn het resultaat van een interdisciplinaire samenwerking van specialisten van het KIK. De restauratie werd uitgevoerd door Dominique Otjacques-Dustin†, Emmanuelle Mercier, Erika Benati Rabelo en Marta Garcia-Darowska uit het atelier voor de conservatie-restauratie van polychrome houten beeldhouwwerken. Het beeldmateriaal werd aangemaakt door Hilke Arijs, Jacques Declercq, Sophie De Potter, Catherine Fondaire, Jean-Luc Elias, Marleen Sterckx en Guido Van de Voorde. Voor het technisch onderzoek werd beroep gedaan op Dominique Otjacques-Dustin† en Livia DepuydtElbaum; Wim Fremout, Jana Sanyova, Steven Saverwyns (laboratoriumonderzoek) en Christina Currie (analyse van de wetenschappelijke beeldvorming). Voor het fotomateriaal geldt © KIK-IRPA, Brussel.
Dominique Deneffe is wetenschappelijk attaché in het Studiecentrum Vlaamse Primitieven, KIK, Brussel. Co-auteur Emmanuelle Mercier is wetenschappelijk assistent en verantwoordelijk voor het Atelier voor de conservatie-restauratie van polychrome houten beeldhouwwerken van het KIK.
De begeleidende publicatie ‘De restauratie van het pre-Eyckiaanse Ursulaschrijn’ van de hand van Dominique Deneffe is in de museumshop verkrijgbaar.
Bron Deze tekst is gebaseerd op de notitie van het Ursulaschrijn gepubliceerd in: Dominique Deneffe, Famke Peters en Wim Fremout, Pre-Eyckian Panel Painting in the Low Countries, 1. Catalogue, (Contributions to Fifteenth-Century Painting in the Southern Netherlands and the Principality of Liège, 9), uitgegeven door Cyriel Stroo, Brussel, 2009: cat. nr. 3, 156-195.