8 minute read
Jules De Bruycker
jules de bruycker te gast bij frank brangwyn
1 Jules De Bruycker, Illustratie voor En ville morte, 1905 © MSK Gent
Advertisement
2 Jules De Bruycker, De Rolweg te Brugge, 1907 © MSK Gent
De najaarstentoonstelling in het Arentshuis stelt het grafisch oeuvre van de Gentse kunstenaar Jules De Bruycker centraal. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij in contact gekomen met Frank Brangwyn die hem met raad en daad heeft bijgestaan. De Bruycker kende en waardeerde het werk van Brangwyn en liet zich meermaals door zijn etsen inspireren. De voor deze expositie geselecteerde werken komen allemaal uit de collectie van het MSK Gent. Ze worden geconfronteerd met enkele representatieve kunstwerken van Frank Brangwyn uit de Brugse museumcollectie. Door LAURENCE VAN KERKHOVEN
jules de bruycker versus frank brangwyn Drie jaar nadat Frank Brangwyn in Brugge het levenslicht zag, werd Jules De Bruycker in Gent geboren op 29 maart 1870. Beide jongens groeiden op in een kunstminnend gezin. Franks vader was werkzaam als architect, kerkdecorateur en textielontwerper, terwijl de vader van Jules het beroep uitoefende van behanger-stoffeerder. De twee kinderen hadden een natuurlijke aanleg en vaardigheid in het tekenen. Reeds op tienjarige leeftijd werd de kleine Jules door zijn ouders naar de Gentse academie gestuurd. Door het plotse overlijden van zijn vader in 1884 was hij echter genoodzaakt om de familiezaak samen met zijn ooms voort te zetten. Toch slaagde hij er in om zijn baan als behangershulpje te blijven combineren met zijn studies aan de academie. Samen met Gustave en Léon De Smet verzorgde hij als jonge twintiger de interieurs van verschillende burgersalons, cafés en restaurants. Pas op zijn dertigste stapte hij uit het familiebedrijf en koos hij resoluut voor een full-time kunstenaarsloopbaan. In tegenstelling tot Jules De Bruycker heeft Frank Brangwyn – die in 1874 met zijn ouders teruggekeerd was naar Engeland – geen kunstonderwijs gevolgd. Wél werd hij op 15-jarige leeftijd tewerk gesteld in het atelier van William Morris. Na twee jaar besloot hij er echter de brui aan te geven en op zoek te gaan naar avontuur, vrijheid en zijn eigen artistieke identiteit. Hij was juist 18 geworden toen hij voor het eerst een schilderij exposeerde in de zomertentoonstelling van de Royal Academy in Londen.
beginjaren als zelfstandig kunstenaar Zowel Brangwyn als De Bruycker leefden aanvankelijk in bittere armoede. Deze ervaringen zouden een blijvende stempel drukken op hun thematiek: een groot deel van hun onderwerpen
2
zochten ze immers in de sociaal minst bedeelde milieus van de maatschappij. In 1902 huurde Jules De Bruycker voor een paar frank een atelier in het bouwvallige klooster van de Geschoeide Karmelieten in het Patershol. Deze volkse wijk grenzend aan het Gravensteen inspireerde hem tot het maken van talrijke tekeningen en aquarellen die voor weinig geld verkocht werden. Gesteund door Jean Delvin en Emile Claus nam Jules De Bruycker in 1902 voor het eerst deel aan het driejaarlijkse salon van Gent. Twee van zijn aquarellen werden er toen tentoongesteld naast werk van James Ensor en Frank Brangwyn. Op 35-jarige leeftijd maakte De Bruycker enkele tekeningen ter illustratie van ‘En ville morte’, een door het Gentse straatbeeld geïnspireerde roman van zijn vriend Franz Hellens. Drie van deze tekeningen met een beklemmend karakter zijn in de Brugse presentatie opgenomen; ze worden geconfronteerd met enkele expressieve houtsneden die Frank Brangwyn gemaakt had voor de dichtbundel ‘Les villes tentaculaires’ van Emile Verhaeren. Diep onder de indruk van de etsen van zijn stadsgenoot Albert Baertsoen in het Museum voor Schone Kunsten, ontdekte Jules De Bruycker pas in 1906 zijn ware roeping: de etskunst. Een vijftiental werken uit de jaren 1906-1907 getuigen van zijn alert observatievermogen. Als chroniqueur van zijn tijd schetste hij op vaak groteske wijze het volkse leven op straat, in de engelenbak van het theater, in de wachtzaal derde klasse van het Gentse Zuidstation, en vooral op de markten. Sommige van deze vroege etsen werden door hem bijgewerkt met aquatint en vernis mou. Niet alleen de stad Gent was heel sterk aanwezig in het oeuvre van Jules De Bruycker. Af en toe werkte hij ook in Brugge, waar hij – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Albert Baertsoen – weinig aandacht besteedde aan de romantische reien. In zijn ets ‘De Rolweg te Brugge’ ironiseerde hij het toenmalige succes van kunstenaars als Baertsoen die er op uit waren schilderachtige hoekjes van de stad weer te geven zonder enige ontroering voor al de ellende die er heerste. In de jaren dat De Bruycker zijn eerste etsen realiseerde, was Brangwyns reputatie als prentkunstenaar reeds erkend in binnen- en buitenland. Zijn werk behaalde hoge prijzen en werd regelmatig becommentarieerd in de internationale pers. Tussen 1905 en 1909 reisde hij ook
1
1 Jules De Bruycker, Rond het Gravensteen, 1913 © MSK Gent
2 Jules De Bruycker, Weer klept de dood over ’t Vlaanderenland, 1916 © MSK Gent
vaak naar België. Zowel in Brugge als in Veurne gaf hij in die periode trouwens regelmatig zomercursussen aan zijn studenten.
naar een grotere monumentaliteit De Bruycker raakte al snel geïnteresseerd in Brangwyns werk: hij werd geboeid door zijn krachtige lijnvoering, sterke licht-donker contrasten en het grote formaat van zijn etsen waarin de architectuur een grote rol toebedeeld kreeg. Tussen 1912-1914 realiseerde de Gentenaar enkele van zijn bekendste etsen op groot formaat met een duidelijke invloed van Brangwyn. In ‘Het huis van Jan Palfijn’, ‘Rond het Gravensteen’ en ‘Het plaatsen van de draak op het Belfort van Gent’ kregen de gebouwen monumentale proporties, waardoor de menselijke figuren nietig leken. Dit fenomeen werd nog versterkt door het hevig contrast van licht en schaduw. Toen deze etsen in 1914 naar Venetië gestuurd werden in het kader van de kunstbiënnale, kenden ze er een buitengewoon succes.
de oorlogsjaren in londen Begin september 1914 vertrok Jules De Bruycker met zoveel mogelijk verkoopbaar werk naar Engeland. Bij het begin van zijn verblijf in Londen moet hij toch enige aanpassingsmoeilijkheden gekend hebben. Het duurde ook even voor hij een geschikt atelier vond in hetzelfde huis waar vroeger James McNeill Whistler nog gewerkt had. De Engelse kunstenaar Walter Richard Sickert – die onder meer gespecialiseerd was in het etsen van theaterscènes – werkte toen in één van de andere studio’s van het gebouw. Doordat Sickert hem enkele kleinere zuurbaden leende en hem aan graveernaalden hielp, kon De Bruycker vanaf ca. 1915 opnieuw aan de slag gaan. Vooral 1916 was voor de uitgeweken kunstenaar een bijzonder vruchtbaar jaar. Eind augustus had Brangwyn hem een groot zuurbad ter beschikking gesteld. Dit betekende de start van een hele reeks etsen op groot formaat waarin hij de oorlogsellende en de zinloze gruwel van vernieling en mensenslachting treffend wist uit te beelden. ‘Weer klept de dood over ’t Vlaanderenland’ was de eerste grote oorlogsprent uit deze reeks. Uit een brief blijkt dat Brangwyn dit werk met een dramatiserend clair-obscur enorm bewonderde. Toen hij de eerste proeven van deze prent zag, raadde hij hem aan beter papier te gebruiken en zijn eigen drukker, Frederick Goulding, aan te spreken. Na verloop van tijd raakte De Bruycker gefascineerd door de grootsheid en het jachtige leven van Londen, de machtige bruggen over de Thames en de ontelbare monumenten. Stilaan kreeg zijn werk een nieuwe onverwachte wending. Onder invloed van Whistlers prenten die hij in de musea kon bewonderen, schonk hij meer en meer aandacht aan impressionistische elementen. Zijn Londense stadsgezichten, zoals bijv. ‘Piccadilly Circus’ op een regenachtige dag, vertonen in hun subtiele toonovergangen een zekere vluchtigheid. Jules De Bruycker realiseerde dit werk vanuit een raam op de eerste verdieping van het legendarische waren
voor Jules De Bruycker in zijn geboortestad verliep eerder moeizaam. Aanvankelijk deelde hij een atelier met de Gentse kunstenares Cécile Cauterman. Beiden hadden in hun werken aandacht voor het volkse, het versletene en het armoedige. Ze waren steeds op zoek naar marginale, door het leven getekende types die ze in hun atelier lieten poseren. In die jaren raakte De Bruycker gefascineerd door een oude bedelaar, Jacobus Alyn, die hij van alle kanten bestudeerde. Vooral het aangezicht en de handen kregen de meeste aandacht, in tegenstelling tot het lichaam dat slechts met enkele lijnen geschetst werd. Opvallend is ook dat De Bruycker zijn figuur tegen een neutrale achtergrond plaatste, waardoor het wit van het blad hier een grotere rol speelde. Jacobus Alyn wordt in de tentoonstelling geconfronteerd met een bijzonder expressief portret van ‘Old Franklin’, een landloper die als klusjesman werkte en regelmatig voor Brangwyn poseerde. Tussen 1922 en 1924 liet De Bruycker zijn etsmateriaal aan de kant liggen. In september 1924 volgde hij Théophile Lybaert op als leraar etsen en kopergravure aan het Nationaal Hoger Instituut van Antwerpen. Het jaar nadien verbleef hij een tijdlang in Parijs. Aangespoord door zijn vriend Frans Masereel, zal hij zich de volgende jaren toeleggen op een reeks architecturale studies van vooral bruggen en kathedralen. Deze werken met een bijzondere aandacht voor de monumentaliteit van de gebouwen, vormen het eindpunt van de tentoonstelling in het Arentshuis.
1
huis ‘Swan and Edgar’ dat het plein toen domineerde. Doordat hij het tafereel rechtstreeks op de metalen plaat getekend heeft, zonder voorafgaand ontwerp, werd de prent in spiegelbeeld gedrukt. Op 30 januari 1919 huwde Jules De Bruycker – die toen bijna 50 jaar oud was – in de Londense voorstad Richmond met de 24 jaar jongere Raphaëlle de Leyn, dochter van een Gentse bouwondernemer, die samen met Léon De Smet en zijn echtgenote in 1914 naar Engeland gevlucht was. Op 24 april 1919 keerde Raphaëlle met haar kersverse echtgenoot terug naar België, waar ze op 13 mei van datzelfde jaar een dochter Andrea ter wereld zou brengen.
het na-oorlogse werk De zoektocht naar een geschikte werkplaats 1 Jules De Bruycker, Piccadilly Circus, 1916 © MSK Gent
2 Jules De Bruycker, De bedelaar Jacobus Alyn, 1921 © MSK Gent