3 minute read
Vrienden van de Musea
Op 14 en 15 november 2017 trokken we met een veertigtal Vrienden naar het Franse Tours om er de monografische tentoonstelling omtrent de Brugse schilder Joseph-Benoît Suvée te bezoeken. Met de TGV vanuit Rijsel staat men tegenwoordig in minder dan drie uur in deze stad aan de Loire. Het is er aangenaam wandelen in de smalle straatjes met de wat verkommerde vakwerkhuizen en de vele studenten op de terrasjes. De tentoonstelling was opgesteld op de eerste verdieping van het voormalige aartsbisschoppelijk paleis, vlak naast de imposante gotische kathedraal Saint-Gatien. In dit gebouw is het plaatselijke museum voor Schone Kunsten ondergebracht. De expositie werd georganiseerd naar aanleiding van de publicatie van een ‘catalogue raisonné’ van het oeuvre van Suvée bij uitgeverij Arthena en samengesteld door Anne Leclair en Sophie Join-Lambert, curator van het museum in kwestie. We werden er door mevrouw Join-Lambert zelf ontvangen en rondgeleid. De tentoonstelling was, min of meer, chronologisch opgevat. In de eerste zalen kon men zien hoe Suvée aan de Brugse Academie leerde tekenen en nadien naar Parijs trok. Daar haalde hij in 1771 de Grote Prijs van Rome binnen, voor David, die hem dat zijn hele leven kwalijk zou blijven nemen. De confrontatie op zaal van beide inzendingen met als onderwerp “De strijd van Minerva tegen Mars” toont hoe de jury de voorkeur gaf aan de stevige compositie en het evenwichtige kleurenpalet van de Bruggeling. Er wordt zelfs wat ‘gefraudeerd’: Suvée blijkt opeens in Armentières geboren te zijn … (De prijs was voorbehouden aan Franse burgers). De ‘selfie’ die Suvée aan de Brugse Academie schonk en het portret van Gertrude de Pélichy uit de collectie van de Heilig Bloedkapel illustreerden de nooit doorgeknipte band met zijn geboortestad. Suvées verblijf aan de Franse Academie in Rome werd gedocumenteerd met enkele rake portretten van medeleerlingen en een reeks prachtige tekeningen van de omgeving van Rome, van Napels en Sicilië, werken die meestal uit privécollecties komen. In deze laatste jaren van het Ancien Regime kreeg Suvée nog heel wat opdrachten voor kerken en abdijen, maar ook Koninklijke bestellingen waaronder een monumentale voorstelling van de nachtelijke moord op admiraal Coligny tijdens de Bartolomeusnacht, een van de grote trauma’s uit de Franse geschiedenis. We moeten naar de benedenverdieping om het sleutelwerk van het neoclassicisme te gaan bewonderen: “Dibutades of de uitvinding van de tekenkunst”. Hier blijkt duidelijk welke weg Suvée afgelegd heeft: schilderkunst ontdaan van franjes en herleid tot de essentie. Wanneer in 1794 Suvée twee maanden vast zat in de Saint-Lazare gevangenis en hij maar nipt aan de guillotine ontsnapte, bleef hij schilderen: hij maakte o.a. een iconisch portret van de dichter André Chénier. Van het daarnaast getoonde, zogenaamde zelfportret was ik minder overtuigd. Ondertussen was Suvée tot directeur van de Franse Academie in Rome benoemd, maar, door de politieke omstandigheden, duurde het tot oktober 1801 vooraleer hij effectief naar daar kon vertrekken. De laatste jaren van zijn leven zou hij er de verhuis van de Academie naar de villa Médicis tot een goed einde brengen, veel tijd om zelf te schilderen bleef er niet over. Een interessante tentoonstelling met werken die op vandaag her en der over verschillende musea verspreid zijn, maar ook heel wat die in privécollecties ‘verstopt’ zitten. Het belang van Suvée voor het neoclassicisme kan moeilijk onderschat worden, maar voor mij is hij, na het zien van deze tentoonstelling, in de eerste plaats een ongemeen begaafd tekenaar (dank u, Brugse Academie!) en een uiterst boeiende portrettist. Uit het portret van zijn schoonvader Jean Rameau (straks terug in het Groeningemuseum) maar vooral uit de weergave van de immens treurige, wegkijkende blik van Henriette Halotel, een te jong gestorven leerlinge van de schilder, blijkt vooral een diepe empathie met zijn modellen.
Advertisement
Rudy De Nolf