Marcel Wolfers

Page 1

Marcel Wolfers Ondine, voor Expo 58



Marcel Wolfers Ondine, voor Expo 58


Colofon Marcel Wolfers, Ondine, voor Expo 58 Deze uitgave is ook beschikbaar in het Frans en het Engels onder de titel ‘Marcel Wolfers, Ondine, pour l’Expo 58’ en ‘Marcel Wolfers, Ondine, for Expo 58’. Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel Redactie: Werner Adriaenssens, Wolfgang Bregentzer, Diane Hennebert Vertaling: Eric Tack Coördinatie voor de Koning Boudewijnstichting: Anne De Breuck, Mathieu Molitor, Carine Poskin Grafische vormgeving: Bailleul Ontwerpbureau Druk: Euroset NV Fotografie: Philippe de Formanoir (p. 16/3, 27, 28, 30, 39), Hughes Dubois (omslag, p. 4, 6, 7, 14, 16/4, 18, 20, 21, 24-25, 29, 37), Hugo Maertens (p. 16/1-2, 17, 22, 36), Sadocolor (p. 12), Steven Neyrinck (p. 44), Studio Verhassel (p. 10, 40) Deze uitgave kan besteld worden: online via www.kbs-frb.be, per mail naar publi@kbs-frb.be of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting: tel. +32 70 23 37 28 of fax +32 70 23 37 27 D/2006/2893/04 ISBN: 90-5130-525-7 NUR: 694 Februari 2006

Omslag: Marcel Wolfers, tafelmiddenstuk Ondine, 1958, zilver en verguld zilver, br. 90 x h. 49 x d. 40 cm

De Koning Boudewijnstichting heeft geprobeerd contact op te nemen met al wie copyright heeft op de illustraties in deze publicatie. Indien er foto’s of kunstwerken werden afgedrukt zonder voorkennis van de rechthebbenden, dan kunnen die zich wenden tot de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel.


Voorwoord Welk een merkwaardig werk is dit! Het werd vervaardigd door Huis Wolfers, dat toen al een halve eeuw de toonaangevende zilversmederij in België was. Het familiebedrijf stond voortdurend aan de spits van de artistieke evolutie maar wist tegelijk in te spelen op de verwachtingen van zijn opdrachtgevers. Het was aanwezig op alle internationale evenementen, nu eens aansluitend bij de traditie, dan weer bij de avant-garde. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat graaf Moens de Fernig, commissaris-generaal van Expo 58, op Huis Wolfers een beroep deed voor het zilverwerk bestemd voor zijn ambtswoning. Onder die werken was er een dat een bijzondere indruk moest maken, een tafelmiddenstuk met kandelaars. Het werk werd Ondine gedoopt, naar de figuur die op de sokkel troont en die door Marcel Wolfers werd ontworpen. Ondine werd niet alleen de ambassadeur van het Belgische vakmanschap op Expo 58, het werd eveneens het visitekaartje van Huis Wolfers voor de ontwikkeling van de productie bestemd voor Saudi-Arabië. Hoewel dit werk van recente datum is, draagt het een stuk geschiedenis in zich. Welke beroemde gasten, welke rijkelijke maaltijden, welke weelde heeft het niet voorbij zien defileren! Het werk stond symbool voor de ‘andere Expo 58’, die van de hooggeplaatste gasten, van de diplomatie, van de levenskunst, van de etiquette en van de luxe. Het werd volledig uitgevoerd volgens de wensen van de opdrachtgevers en was het pronkstuk van het Belvédère, het paleis dat door de Koninklijke Schenking aan Expo 58 in bruikleen was gegeven en in directoirestijl werd heringericht, volgens de voorschriften van graaf Moens de Fernig. Ondine verdient een ereplaats in de collecties van het Fonds voor het roerend cultureel erfgoed van de Koning Boudewijnstichting, dat typische elementen van ons kunstpatrimonium en onze geschiedenis wil beschermen. Het werk vertelt het verhaal van een tijd waarin zich zulke enorme veranderingen aankondigden dat men zich nog eventjes aan zijn traditionele levensstijl vastklampte. Onze oprechte dank gaat uit naar Diane Hennebert, directrice van het Atomium, voor het enthousiasme waarmee ze dit werk heeft aangevat. Dank ook aan Werner Adriaenssens en Wolfgang Bregentzer voor hun wetenschappelijke bijdrage tot onze kennis omtrent deze fraaie getuige van een markant moment in de geschiedenis van ons land tijdens de vorige eeuw. Koning Boudewijnstichting

3


4


Het tafelmiddenstuk Ondine, een prestigewerk bestemd voor de eretafel van de commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 Het monumentale tafelmiddenstuk Ondine, dat in 2003 door de Koning Boudewijnstichting werd verworven, is een verwarrend kunstwerk: het valt buiten de normen en kan niet louter volgens esthetische criteria worden beoordeeld. Hoewel dit massief zilveren tafelmiddenstuk zowel qua functie als qua stijl anachronistisch is, is het toch representatief voor zijn tijd. De periode waarin het werd gecreëerd, was immers zeer complex en zat vol tegenstrijdigheden. De jaren ’50 kenmerkten zich door de vermenging van conservatisme en traditie enerzijds met een bewustwording en aanvaarding van obligaat modernisme anderzijds. In deze context moet Ondine dan ook worden beschouwd als een van de laatste materiële getuigen van een tijdperk waarin de vooroorlogse drang naar prestige, grandeur, luister en etiquette een laatste stuiptrekking beleefde. Ondine werd besteld bij de zilversmederij Wolfers Frères S.A.1 en was bestemd voor de eretafel van de commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958. Het illustreert niet alleen de episode van de Wereldtentoonstelling zelf, maar ook de historiek van Wolfers Frères én de ontwikkeling van de edelsmeedkunst in de twintigste eeuw. Sommige voorwerpen overstijgen de anekdotiek en ondersteunen de geschiedenis. Maar in dit geval is het juist de geschiedenis die het voorwerp vorm geeft en het verheft. Wie de geschiedenis van Ondine kent, bekijkt het met andere ogen dan voorheen... Het tafelmiddenstuk Ondine oogt als een fontein van zilver en goud. Boven een cascade van drie bekkens gevoed door waterspuiende dolfijnen, prijkt een bronzen waternimf op een gepolijste schelp. De bekkens zijn afgeboord met motieven die het aspect van overlopend water voorstellen. Spiegels suggereren de weerschijn van het water en weerkaatsen het licht van de elektrische lampen die onder de twee bekkens in het midden van het stuk zijn bevestigd. Aan de voorzijde van het tafelmiddenstuk2, op de basis van het centrale bekken, prijkt het wapenschild van de commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling, graaf Georges Moens de Fernig. Op dezelfde hoogte, aan de andere zijde, staan de gegraveerde initialen “C.B. R.U.”. Zij zijn van elkaar 5


gescheiden door een vijfpuntige ster met daaronder het jaartal 1958. Het meesterteken van de firma Wolfers Frères, een everzwijnkop met daaronder een hoofdletter “W”, is ingeslagen aan de linkerzijde van de basis van het middelste bekken3. Daarnaast is het gehalteteken “A 925” aangebracht4. De materiële observatie van het tafelmiddenstuk Ondine noopt tot het stellen van diverse vragen. Waarvoor staan de initialen “C.B. R.U.”? Wat ontbreekt er aan de uiteinden van de gelobde ruitvormige basis? Aan de linker- en de rechterzijde wordt zij gevormd door twee zilveren balken waarvan het bovenvlak is verguld. Daarop zijn telkens twee halfronde uitsteeksels aangebracht. Krassen versterken het vermoeden dat daarop iets werd vastgemaakt5. Eveneens frappant is de heterogene indruk die het werk maakt. Niet alleen is er een verschil in materie van de allegorische figuur met de rest van het stuk, ook de stijl van de verschillende elementen is zeer disparaat. Nog treffender is het stilistische anachronisme. Dit object werd geconcipieerd in een stijl die niemand met de Wereldtentoonstelling van 1958 associeert. De Expo wordt nochtans vereenzelvigd met een typische stijl, in de volksmond betiteld als “Expo 58-stijl”. Het tafelmiddenstuk Ondine sluit veeleer aan bij de negentiende-eeuwse vormgeving.

Wapenschild van graaf Georges Moens de Fernig 6


7


Tafelmiddenstukken, “pièces de milieu”, … Het tafelmiddenstuk of “pièce de milieu” (ook surtout in het Frans) wordt beschouwd als het summum van decoratieve verfijning voor de tafel, een onmisbaar sierstuk voor luisterrijke maaltijden. Of het nu om een functionele schotel of een pure allegorie gaat, het tafelmiddenstuk heeft de tijd getrotseerd en wordt overal aangetroffen waar de dis meer wil bieden dan een maaltijd. Zo meldt Cuisine et Vins de France van Curnonsky uit 1953 dat “Geen enkele kwestie van enig belang buiten de tafel wordt geregeld; aan tafel wordt beslist over oorlog en vrede en soms over het lot der volkeren”6. En verder: “Het centrum van de tafel vereist een element dat er de spil van vormt, het middelpunt: het tafelmiddenstuk”7. Hoewel het gebruik ervan nog tot in 1953 werd aanbevolen, beschreef de Latijnse auteur Petronius het al tijdens de eerste eeuw van onze tijdrekening, in het Gastmaal van Trimalchio: “Het was een rond middenstuk waarop de twaalf tekens van de dierenriem in een cirkel waren getekend. Onder elk ervan had de architect een gerecht geplaatst dat erbij paste: bij de ram hoorden ramserwten, enz.”8 Het middenstuk was dus tegelijk een dienschotel en een sierstuk, maar geleidelijk verloor het zijn praktische functie en verwerd het tot een louter decoratief voorwerp. In de zestiende eeuw werden heuse grotten ontworpen die werden bevolkt met beeldjes of bloemen. Het waren architectonische composities van zilver, vermeil, porselein of glas, maar ook van stijfselpasta, glaspoeder, suiker of leem. Op deze constructies werden soms gerechten, kruiden of andere lekkernijen gepresenteerd, maar doorgaans werden zij uitsluitend als sierstuk gebruikt. Snoeverij werd de regel en zo ontstonden zeer opzichtige middenstukken die werden opgeluisterd met automaten, met vuurwerk, waterstromen, fonteinen en klokken, waarvan de inwoners van Augsburg hun specialiteit hadden gemaakt. In Frankrijk ontwierp Jacques Roettiers omstreeks 1736 een zilveren jachttafereel voor de prins van Condé9. De manufactuur Joseph Fauchier vervaardigde in 1750 een monumentaal middenstuk in faience. Het versierde de tafels van edelen en koningen, en later van de keizer. Machthebbers komen en gaan, maar de tafel bleef bestaan en het middenstuk volgde alle modetrends en stijlen. Pierre-Phillipe Thomire (1751-1843) ontwierp modellen in empire- en restauratiestijl uitgevoerd in kristal en verguld brons. Ook gedurende de negentiende eeuw bleven luister en overdaad de regel: juwelier Christofle vervaardigde voor Napoleon III een middenstuk bestaande uit 1200 onderdelen. De firma BoinTaburet ontwierp een fontein in vermeil met spelende Tritonkinderen 8


en manufactuur Pouyat uit Limoges wendde opengewerkt porselein aan. In 1880 beeldhouwde Auguste Ledru een naakte vrouw gezeten op een boomstronk omringd door schelpvormige schalen. In New York werd aan het einde van de eeuw een zakendiner met een miniatuurspoorweg opgefleurd en in 1900 creëerde Raoul Larche het driedelige tafelmiddenstuk “De Zee”. Rodin hield het dan weer bij een Grieks origineel: “Aan tafel gedoogde Rodin slechts één enkel voorwerp als middenstuk. Het was een vurige vrouwentorso uit de fraaiste Helleense tijd en in de zuiverste stijl.”10 In de loop van de twintigste eeuw werd het middenstuk zeldzamer, of toch in elk geval minder opzichtig. Niet dat de moderniteit deze versiering uit het ancien regime volledig afwees, maar zij paste ze aan aan de soberheid van de naoorlogse stijl. Zo gaf de firma Wolfers Frères, de heersende mode volgend, een art-decointerpretatie aan het tafelmiddenstuk bestemd voor het commissariaat-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1935. Logischerwijs zou men dan ook voor de Wereldtentoonstelling van 1958 een ensemble verwachten dat ook aansloot bij de heersende stilistische tendensen.

De Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 De naam “Expo 58” klinkt voor veel Belgen nog altijd vertrouwd in de oren. De Wereldtentoonstelling van Brussel heeft inderdaad een hele generatie beïnvloed en vond zelfs weerklank bij latere generaties. De herinnering eraan is nog steeds levendig, want voor velen belichaamde de Wereldtentoonstelling een bepaalde opvatting van België, en vooral een periode van vernieuwing in een tijd die nog de sporen van de oorlog droeg. Expo 58 is een symbool geworden. Vaak vergeet men echter dat dit ook de bedoeling was. Wereldtentoonstellingen zijn immers geen spontane feesten of geïnstitutionaliseerde periodieke bijeenkomsten. Zij zijn het resultaat van een resoluut propagandastreven en worden met een specifiek doel georganiseerd: het land extern verkopen, het intern verenigen en het een nieuwe dynamiek geven. Dat de herinnering aan Expo 58 zo lang is blijven voortleven is – meer dan men zou denken – te danken aan de grote energie die de organisatoren van Expo 58 aan de dag legden om hun kijk op België en de wereld te verkondigen. Op zoek naar de oorsprong van het tafelmiddenstuk Ondine belanden wij dan ook onvermijdelijk in de coulissen van de Wereldtentoonstelling. 9


“De Tentoonstelling is een geloofsdaad en moet in een geest van grandeur worden benaderd.”11 De woorden van baron Moens de Fernig in zijn eerste rapport aan de regering zetten meteen de toon voor Expo 58. In 1951 was Moens de Fernig tot commissaris-generaal benoemd en werd hij belast met de leiding van een project dat kort na de oorlog was opgestart door de Brusselse burgemeester Joseph Van de Meulebroeck. Het was een zware opdracht en de minister van Economische Zaken, die voor het project verantwoordelijk was, stond voor de moeilijke taak iemand te vinden die de job tot een goed einde kon brengen. Die persoon moest de eigenschappen van de volmaakte manager bezitten, mocht niets of niemand voor het hoofd stoten en moest een onbetwistbaar gezag uitstralen. Moens de Fernig was 52 jaar oud en was tweemaal minister van Ravitaillering geweest in 1946 en in 1947-48. In 1948-49 bekleedde hij het ambt van minister van Buitenlandse Handel. Met deze voorgeschiedenis kon hij een indrukwekkende staat van dienst voorleggen, niet alleen in de zakenwereld, de nijverheid en de financiën maar ook in overheidskringen. Hij was een kosmopoliet, die diplomatieke ervaring had opgedaan in de loop van verscheidene economische missies in het buitenland, en was belast met het toezicht op de uitvoering van het Marshallplan door zijn collega’s-ministers. Als extraparlementair vakminister genoot hij de reputatie politiek onafhankelijk te zijn, terwijl zijn houding tijdens de oorlog hem een aura van vaderlandsliefde had bezorgd. De administratie had ook andere figuren uit de economische wereld overwogen, waaronder Léon Bekaert en John Solvay, maar haar keuze viel uiteindelijk op Moens de Fernig omdat alleen hij voldeed aan het dubbele profiel van manager én staatsman.

Georges Moens de Fernig 10

Het uitgangspunt van Moens de Fernig was eenvoudig: er moest maximaal worden geïnvesteerd om maximale winst te kunnen boeken. Hij wou het evenement boven een gewone handelsbeurs uittillen door het een thema te geven dat maatschappelijke vooruitgang en de samenwerking tussen de naties centraal stelde. Hij wou de nationale wedijver op alle niveaus aanmoedigen maar vooral het prestige van de vorst bevestigen omdat de Koningskwestie nog niet was verteerd en koning Boudewijn nog zeer jong was. In het beginstadium werd de Wereldtentoonstelling gepland voor 1956. Tegelijkertijd kon bovendien de 125ste verjaardag van de Belgische Dynastie worden gevierd. Dat voedde het idee om een Memoriaal van


de Dynastie op te richten, die een centrale plaats op de Tentoonstelling zou innemen samen met een koninklijke poort die de Heizelvlakte toegankelijk zou maken voor de koninklijke cortèges vanuit het kasteel van Laken. Wegens financiële redenen moest de Wereldtentoonstelling tot 1958 worden uitgesteld. Maar hoewel de viering van de Dynastie niet langer in het middelpunt stond, bleef Moens trouw aan zijn idee om de vorst een ereplaats in het evenement te laten bekleden. En de koninklijke aanwezigheid was inderdaad prominent, zowel fysiek als architectonisch. Het idee van een memoriaal en een monumentale poort werd opgegeven, maar er werd wel een gigantische betonnen loopbrug over de internationale sectie gebouwd, waarlangs de koninklijke cortèges vanuit het paleis naar het centrum van de Tentoonstelling konden rijden. Moens de Fernig zag het groots: de wereld moest België leren kennen als een sterke en verenigde natie, één natie, met aan het hoofd de koning. De hele expo moest ook een diplomatieke happening worden. Om de officiële recepties in een prestigieus kader te laten verlopen, stelde Moens voor om de directie van het commissariaat-generaal in het Belvédèrepaviljoen te vestigen. Het Belvédère, een klein paleisje ingesloten binnen de omwalling van de Tentoonstelling, werd niet alleen de VIP-ruimte van Expo 58 maar ook Moens de Fernigs persoonlijke residentie. Dit uiterlijke vertoon zorgde voor heel wat tandengeknars. De pers was niet mals voor Moens de Fernig en maakte hem tot voorwerp van enkele scherpe spotprenten12. De commissaris-generaal van Expo 58 was een doorzetter die zichzelf de middelen wist te verschaffen om zijn doelstellingen te bereiken maar zich zo ook veel vijanden maakte.

Het Belvédère, de VIP-ruimte van de Wereldtentoonstelling Het boven de vallei gelegen Belvédère dateert van het einde van de achttiende eeuw en werd door Leopold II verbouwd. Het was eigendom van de Koninklijke Schenking, maar sedert de Eerste Wereldoorlog was het paviljoen verlaten en raakte het in verval. In de jaren ’50 was het verworden tot een ruïne en ook van het park bleef weinig over. Met het oog op de Wereldtentoonstelling kwamen de Schenking en de staat tot een akkoord13. De Koninklijke Schenking stelde het gebouw ter beschikking van het commissariaat-generaal en als tegenprestatie nam het ministerie van Openbare Werken de restauratiewerken voor zijn rekening. Al in zijn eerste rapport verdedigde Moens de Fernig de investering: “De renovatie van het Belvédèrepaviljoen zal minder duur

Spotprent van Georges Moens de Fernig uit Pourquoi Pas? 15 augustus 1958, Université Libre de Bruxelles Bibliothèques 11


Belvédère, Brussel, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie

12

uitvallen dan de bouw van een gebouw in voorlopige materialen. Daarenboven zullen de gedane uitgaven niet verloren zijn; na de Tentoonstelling zal de Koninklijke Schenking beschikken over een paviljoen in goede staat dat nog heel nuttig voor de kroon zou kunnen blijken.”14 Paul Bonduelle (1877-1955), hoofdarchitect van de Wereldtentoonstelling, schetste de grote lijnen van de restauratie. Na zijn overlijden werd hij opgevolgd door Marcel Van Goethem (1900-1959), maar het was John Eggericx die de leiding van de werken op zich nam. Hij had tot dan gewerkt voor zijn vader Jean-Jules Eggericx (1884-1963), een van de gangmakers van het Belgische modernisme gedurende het interbellum. Eggerickx tekende onder meer in 1924 het huis van Marcel Wolfers en zijn echtgenote Clairette Petrucci in de De Praeterestraat in Elsene. Wolfers lijkt het architectenbureau trouw te zijn gebleven, want hij liet ook zijn beeldhouweratelier in Corroy-le-Grand door Eggericx verbouwen. Er bestond dus een zekere band tussen de ontwerper van het Belvédère en Wolfers Frères. In schril contrast tot de avant-gardeprojecten


van zijn vader, speelde John Eggericx het spel van de restauratie vol overgave mee. Hij was het die toezag op de naleving van de stijl en de harmonieuze integratie van het meubilair in het geheel. Met het oog op de internationale en officiële uitstraling moest het protocol in het Belvédère voldoen aan de voorschriften van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Paleis. In deze logica werd Hubert Carton de Wiart, toen grootmaarschalk van het Hof, benoemd tot het hoofd van de Dienst Buitenlandse Betrekkingen van het commissariaat. Moens de Fernig en Carton de Wiart kozen voor een wekelijks ritme van vijf lunches voor twintig tot veertig personen, twee diners van twintig personen en drie tuinfeesten voor vijf- tot zevenhonderd personen. Dat was een uiterst ambitieus programma: het aantal genodigden op het Belvédère in een tijdspanne van zes maanden werd op 135.000 geschat. Teneinde chaos te vermijden, werd niets aan het toeval overgelaten. Moens de Fernig had oog voor elk detail en wijdde zich volledig aan zijn taak. Hoewel hij de algemene leiding toevertrouwde aan Carton de Wiart, aan John Eggericx en aan zijn eigen echtgenote, was hij het die de impulsen gaf, de ultieme onderhandelingen leidde en de uiteindelijke goedkeuringen verleende.

Wolfers Frères, de beroemdste Belgische zilverfabrikant In 1956 schreef Moens de Fernig: “Voor de recepties in het Belvédère moet vaatwerk voor een honderdtal personen worden voorzien (de productie van het zilverwerk zal waarschijnlijk worden uitbesteed door het Huis Wolfers). Voor de tuinfeesten van 800 personen is ook materiaal vereist, maar wellicht van mindere kwaliteit.”15 Op 2 juli 1957 belegde hij een speciale vergadering betreffende het zilverwerk en het tafelservies. Op 18 juli werd de grootste bestelling, met inbegrip van het tafelmiddenstuk Ondine, geplaatst bij Wolfers Frères S.A.16 De keuze voor Wolfers leek evident, bijna onvermijdelijk. Er werd weliswaar ook een aanbesteding uitgeschreven bij de firma’s Galland en Wiskemann, maar enkel voor de serviezen en voorwerpen van mindere kwaliteit. Vanwaar die keuze voor Wolfers? Het eerste argument, hoe evident het ook mag lijken, is dat Wolfers Frères een Belgische onderneming was. En was het niet het hoofddoel van de wereldtentoonstellingen om de producten en 13


Philippe Wolfers, Beschaving en Barbarij, collectie Koning Boudewijnstichting

14

producenten van de nationale nijverheid te bevorderen? De firma Wolfers was in die tijd de bekendste Belgische zilversmederij. Sedert het einde van de negentiende eeuw was zij al leverancier van het koninklijke hof, de adel en de burgerij. De kunstzinnigheid van Philippe Wolfers (1858-1929), artistiek directeur van 1892 tot aan zijn overlijden, droeg in grote mate bij tot het imago van de firma, dat niet alleen op kwaliteit en traditie was gestoeld maar ook én vooral op creativiteit, exclusiviteit en luister. De firma Wolfers was daarenboven groot geworden mede dankzij haar deelname aan wereldtentoonstellingen. Vanaf 1897 was Wolfers Frères immers een vaste waarde op deze evenementen geworden. De inzendingen voor grote tentoonstellingen pasten in het nieuwe beleid dat de drie zonen wilden voeren na het overlijden in 1892 van Louis Wolfers, de oprichter van de firma. De zaak kreeg een zeer gestructureerd bestuur waarbinnen Philippe de artistieke koers bepaalde, Max het financiële aspect voor zijn rekening nam en Robert zich voornamelijk met de fabricatie bezighield17. Philippe Wolfers ontpopte zich vanaf 1894 tot een gewaardeerd kunstenaar en stond in voor de creatie van de inzendingen van de familieonderneming, die vaak als een totaalconcept waren opgevat. De erelijst van grootste onderscheidingen die internationale jury’s aan Wolfers Frères tijdens deze manifestaties toekende, was in 1958 indrukwekkend. Niet onbelangrijk waren ook de opdrachten die Philippe in de marge van de internationale tentoonstellingen en wereldtentoonstellingen in de wacht sleepte. Bijzonder prestigieus was bijvoorbeeld de bestelling door de koloniale industriëlen van de documentenhouder Beschaving en Barbarij om baron Edmond van Eetvelde te huldigen voor de inzet waarmee hij de Congolese producten had gepromoot op de tentoonstelling van Tervuren in 189718. Op zijn beurt bedacht Van Eetvelde, in naam van de Onafhankelijke Congostaat, baron Léon de Béthune, de ware spilfiguur van het evenement van 1897, met een prestigestuk, dat opnieuw bij Philippe Wolfers werd besteld: het Album Congolais19. Een andere opdracht die rechtstreeks met een internationale manifestatie verband houdt, is het gedenkalbum voor Ernest Acker, de hoofdarchitect van de Wereldtentoonstelling van 191020. Ook bij de organisatie van de Belgische secties op internationale tentoonstellingen was Philippe Wolfers nauw betrokken. Voor de tentoonstelling voor Moderne Decoratieve en Industriële Kunsten die in 1925 in Parijs plaatsvond, werd Philippe door het Belgische commissariaat-generaal aangesteld als voorzitter van het comité “Mobilier”. Op dezelfde tentoonstelling kreeg hij


een ereplaats in het Belgische paviljoen met de opstelling van zijn Gioconda-ensemble, een eetkamer die internationaal een haast legendarische status verwierf21. Zowel de prestigieuze opdrachten aan Philippe als de rol die hij vervulde bij de organisatie van de Belgische secties op deze evenementen, droegen ontegensprekelijk bij tot de roem van Wolfers Frères. Na het overlijden van Philippe Wolfers nam zijn zoon Marcel de artistieke leiding van de onderneming over. Voor de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1935 leverde de firma het zilverwerk voor de monumentale eetzaal van het commissariaat-generaal. Ook op de tentoonstellingen van Parijs in 1937 en New York in 1939 was Wolfers Frères een belangrijk exposant. Dergelijke evenementen waren een noodzakelijke investering voor een onderneming die luxeproducten wilde promoten en ambieerde de leverancier van de groten te zijn. Het consequente publiciteitsbeleid was een van de sleutels voor het succes van de firma Wolfers Frères. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk waarom de keuze voor Wolfers Frères bijna onvermijdelijk was voor de bijdrage aan de inrichting van het Belvédère in 1958. De firma Wolfers was overigens op diverse manieren op Expo 58 aanwezig: als leverancier, als exposant voor de sector, maar ook op administratief gebied. De leden van de familie waren alomtegenwoordig: Lucien Wolfers was voorzitter van de groep “Industrie der luxegoederen”, Marcel was voorzitter van de sectie “Toegepaste Kunst en Kunstambachten”, Willy Wolfers was lid van de sectie goudsmeedkunst in de groep “Luxe”, en in dezelfde groep vertegenwoordigde Freddy Wolfers de juwelierskunst. Marcel stelde zijn persoonlijke productie, vooral lakwerk, tentoon in de sectie “Kunstambachten”, waarvan hij eveneens de voorzitter was.

Hoe Ondine te interpreteren? Ondine moet in de eerste plaats worden gezien als de top van een piramide. Het tafelmiddenstuk is immers maar een onderdeel van een ensemble van meer dan 1.000 stuks voor 40 personen, verdeeld over twee tafels. Het totale bedrag dat Wolfers factureerde was 1.294.151 toenmalige Belgische frank, maar het commissariaat kocht het ensemble niet daadwerkelijk aan en betaalde een bedrag gelijk 15


Tekening van de schaal Ondine, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen

Schaal Ondine, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen

< Tekening van de driearmige kandelaar horende bij het tafelmiddenstuk Mirador, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen > Driearmige kandelaar Mirador, collectie Koning Boudewijnstichting

16

aan 25% als een soort huurprijs. Ondine was bestemd voor de rechthoekige tafel van de grote eetzaal van het Belvédère; het was het belangrijkste stuk en was op zich al 90.000 frank waard, of 128.000 volgens de prijs gedekt door de verzekering, dus bijna 10% van het totaal. Ter vergelijking, een lepel van het ensemble kostte 300 frank en een vork 600. Bij het middenstuk hoorden twee vijfarmige kandelaars, thans bewaard in het Zilvermuseum Sterckshof in Antwerpen22, en twee schalen die de naam Ondine droegen. Een tweede, minder monumentaal tafelmiddenstuk, Mirador, en vier driearmige kandelaars waren bestemd voor de ronde tafel. Om vast te stellen dat Ondine niet behoort tot de avant-garde van zijn tijd, is een diepgaand onderzoek naar de trends in het ontwerp van het vaatwerk in de jaren ’50 overbodig. Expo 58 was de plaats bij uitstek voor allerhande architectonische en artistieke hoogstandjes en de Wereldtentoonstelling is de geschiedenis ingegaan als het embleem voor een typische vorm van modernisme: strakke en gebogen lijnen, bollen, punten en overkragingen die vaak waren geïnspireerd door de ontdekkingen en de vooruitgang in de aërodynamica, de ruimtevaart en de atoomenergie... De architectuur ademende de fascinatie voor de wetenschap en de vooruitgang. Schilderkunst en beeldhouwkunst ontwikkelden zich in uiteenlopende richtingen, van primitivisme tot abstractie, van cinetisme tot actionpainting; het experiment was al even alomtegenwoordig in de kunst als in de wetenschap. In alle


domeinen van de kunst gold een stilistische vrijheid die in schril contrast stond tot het classicisme van het tafelmiddenstuk. In een brief aan baron Moens de Fernig van 9 juli 1957, benadrukte Marcel Wolfers de originaliteit van zijn zilverwerk waarvan hij benadrukte dat het perfect aansloot bij de thema’s van de Tentoonstelling: “Het Decor van Morgen”, “Ten Dienste van de Mens”23. “Het Decor van Morgen” – een weinig toepasselijke omschrijving als men het resultaat ziet... Inderdaad op stilistisch gebied staat Ondine ver verwijderd van de uitgepuurde creaties van Lino Sabbatini voor Christofle, van Henning Koppel voor Georg Jensen of van Tapio Wirkala voor Kultakeskus, van het servies “Flatware” van Gio Ponti voor Argenteria Krupp, van Georges Nelson met zijn “Carvel Hall”, van de ontwerpen van Jens Quistgaard, Sori Yanagi of Carl Auböck. Ook de firma Delheid Frères, na Wolfers Frères de grootste Belgische zilverfabrikant, bracht modellen die stilistisch bij de internationale tendensen aansloten. Getuige daarvan is het koffieservies tentoongesteld in Paviljoen 3 van Expo 58 24. Vanwaar die kloof met de eigentijdse creaties? Hoewel die kloof wel degelijk bestond, heeft het voor de bestelling voor het Belvédère weinig zin om in dergelijke termen te spreken. De voorschriften voor de interieurinrichting van het gebouw golden immers ook voor het tafelservies. De directoirestijl was verplicht. Op 16 november 1956 werd een openbare aanbesteding uitgeschreven voor de inrichting van de eetzaal: een tafel van vijf meter vijftig bij één meter dertig, 24 stoelen, een commode, twee consoles “in de stijl”. John Eggericx voegde eraan toe dat “De deelnemers geadviseerd worden om de meubelen, de stoffen en dergelijke aan te passen aan de stijl van de in te richten ruimten, helder van tint en kwalitatief hoogstaand zodat de elementen passen bij de inrichting van deze eetzaal.”25 Het was de decorateur Max Janlet die de opdracht kreeg toegewezen voor de tafels en de stoelen. De overige grote interieurelementen werden in Parijs gehuurd. Voor het vaatwerk werd gekozen voor tafelservies nr. 145 in de stijl “Directoire épuré: liseré grec or mat et noir”26 van de firma Cerabel in Baudour die barones Moens de Fernig samen met John Eggericx en graaf Carton de Wiart had bezocht. Voor het kristalwerk werd uiteraard geput uit de catalogus van Val-Saint-Lambert. Ook daar werd gezocht naar een ontwerp in directoirestijl, en uiteindelijk werd gekozen voor het model “Concerto”, gegraveerd met de Belgische leeuw, die een klassieker was volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Koffieservies van Lino Sabatini voor Christofle, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen

Koffieservies van de firma Delheid Frères, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen 17


18


Uit het archiefmateriaal kan niet worden opgemaakt of Wolfers de expliciete richtlijn kreeg om in directoirestijl te werken, maar er is geen reden om aan te nemen dat, gezien de aandacht die de commissaris-generaal en de architect aan een harmonieuze inrichting besteedden, voor het zilverwerk een uitzondering op de regel zou zijn gemaakt. In de brief met de algemene raming van de prijzen voor het servies staat trouwens volgende opmerking naast de voorschriften voor het tafelmiddenstuk: “zie breedte, stijl…”27 In een monografie over het Belvédère geschreven in opdracht van het commissariaat-generaal beschrijft graaf de Borchgrave d’Altena de eetzaal als een decor van Wedgwood. De creaties van de Engelse keramiekkunstenaar Josiah Wedgwood waren sterk beïnvloed door de archeologische vondsten van Pompeji en maakten furore aan het einde van de achttiende eeuw. Zijn vazen met witte Griekse fresco’s tegen een achtergrond in het bekende kobaltblauw zijn wereldberoemd. Ook de directoirestijl gebruikte Grieks-Romeinse motieven ontleend aan de mythologie. Aan beide zijden van het Kanaal keerde men naar de Oudheid terug, met sfinxen, leeuwen en dolfijnen. Friezen en dolfijnen zijn eveneens de sleutelwoorden waarmee het tafelmiddenstuk Ondine kan worden beschreven. En het sfinxmotief werd aangewend voor de vormgeving van de haardijzers van de schoorsteen van de eetzaal in het Belvédère28. Op het tafelmiddenstuk en de vijfarmige kandelaars van de grote tafel werd het dolfijnmotief aangewend, zoals het trouwens ook voorkwam op de tuinfonteinen. De algemene stijl van het tafelmiddenstuk Ondine is dus een anachronisme in de kunstgeschiedenis, maar hij sluit wel aan bij het programma voor de restauratie van het Belvédère. Het classicisme kreeg daarin de status van een tijdloze stijl die grandeur moest uitstralen en bekleedde zodoende een volwaardige plaats binnen de eigentijdse creatie. De confrontatie van de strekkingen blijkt nog uit een laatste element. Op de lijst van bestekken die waren besteld voor de Wereldtentoonstelling wordt het model niet vermeld. De bestekken die in de catalogus van Wolfers Frères onder de naam “Belvédère” worden vermeld, zijn opmerkelijk29. Zij sluiten veel beter aan bij het eigentijdse design en hun uitgezuiverde en strakke lijn past hoegenaamd niet bij de versiering voor de tafel van de commissaris-generaal. Men kan dan ook sterk betwijfelen of zij speciaal voor de gelegenheid werden gemaakt en meer nog of dat de bestekken zijn die door de disgenoten 19


werden gebruikt. Foto’s noch getuigenissen verschaffen hieromtrent enige duidelijkheid. Meer dan waarschijnlijk werd ook hier een klassiek model geleverd. Achteraf gebruikte Wolfers Frères de naam Belvédère vermoedelijk voor een nieuw model als exclusief label en een publicitair argument dat verwees naar de bijdrage van Wolfers aan het prestigieuze gebouw waarin het jonge vorstenpaar kort nadien zijn intrek zou nemen. Niets bevestigt de band tussen het model en zijn naam, behalve dat zij allebei op hetzelfde moment tot stand kwamen. De naam “Belvédère” voor een nieuwe model van couvert dat op de markt werd gebracht, riep in elk geval een prestigieus beeld op…

Ondine, een tafelmiddenstuk ontworpen door twee kunstenaars? De sculptuur die het tafelmiddenstuk bekroont, stelt een najade voor. In een elegante pose wordt zij voortgedreven op een gestileerde watergolf. Op de bovenzijde van de golf draagt het werk de signatuur “ML WOLFERS”, gevolgd door het jaartal 1958. Vermits het beeld gesigneerd is en stilistisch aansluit bij de rest van het sculpturale oeuvre van Marcel Wolfers, kan over het auteurschap geen twijfel bestaan. Hiervan uitgaande is het aannemelijk dat Marcel Wolfers de ontwerper van het volledige tafelmiddenstuk zou zijn. Dat is ook de gangbare theorie. Toch is dit niet het geval. Zoals eerder aangehaald, valt immers een stilistisch en een materieel verschil op tussen

20

Signatuur ML WOLFERS


21


de sculptuur en het tafelmiddenstuk zelf. De matgouden patina van de figuur die in verguld brons is uitgevoerd, steekt af tegen het glanzende zilver en het vermeil van het tafelmiddenstuk zelf. Hoewel het beeld eerder aansluit bij de sculpturale traditie van het interbellum, oogt het bovendien veel moderner dan de zeer klassieke vormgeving van het zilveren voetstuk. Het disparate karakter van beide onderdelen doet vermoeden dat Ondine het resultaat is van een samenwerking tussen twee kunstenaars. Het Zilvermuseum Sterckshof bewaart het atelierarchief van het huis Wolfers30. Dat bevat twee ontwerptekeningen van het tafelmiddenstuk Ondine31. Zij zijn uitgevoerd in potlood op calquepapier. Uit beide tekeningen blijkt dat de sokkel van de sculptuur nauwelijks van de uitvoering afwijkt. De eerste tekening toont het bovenaanzicht van het stuk zonder het beeldhouwwerkje. Met uitzondering van de rechthoekige uiteinden die anders zijn gepositioneerd in het ontwerp dan in de uitvoering, wijkt het ontwerp nauwelijks af. De tweede tekening toont een zijaanzicht

Ontwerptekening: bovenaanzicht van het tafelmiddenstuk Ondine, inv. nr. P2004/1, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen

Ontwerptekening: zijaanzicht van het tafelmiddenstuk Ondine, inv. nr. P2004/1, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen 22


van het stuk en biedt waardevolle informatie. Vooreerst blijkt uit de materiaalaanduidingen op het ontwerp dat voor de bovenzijde van de twee waterbekkens malachiet was voorzien en geen spiegel. Uit het ontwerp blijkt tevens dat er een andere sculpturale bekroning was bedoeld dan de figuur die er uiteindelijk op werd gemonteerd. Op de tekening stelt het beeld een hippocampus voor die wordt geflankeerd door een naakte vrouw die uit het schuim van de golven opduikt. De tekening bevestigt ook het vermoeden dat er in de huidige toestand daadwerkelijk iets ontbreekt aan het tafelmiddenstuk. Aan de uiteinden toont het ontwerp aan de flanken een gehurkte zeemeermin die met een hand de spiegel van het onderste waterbekken raakt, wat de illusie van het waterelement vergroot. De tekeningen geven echter geen indicatie over de ontwerper. Zij dragen elk rechtsonder de signatuur “Wolfers Bruxlles”. Dat verwijst naar het tekenatelier van de firma waarvan Marcel Wolfers aan het hoofd stond. Toch kan met zekerheid worden gesteld dat Marcel Wolfers niet de auteur van deze tekeningen is. Vooral de vrij onhandige wijze waarop de sculpturale bekroning en de zeemeerminnen die het stuk flankeren, werden getekend, sluit absoluut niet aan bij de tekenstijl van de kunstenaar. Als leerling van de beeldhouwer Isidore De Rudder en medewerker van de schilder en graficus Anto Carte, wordt de tekenstijl van Marcel Wolfers gekenmerkt door grote trefzekerheid. De kwaliteit van zijn tekeningen overtreft de utiliteit van een louter ontwerp, waardoor ze op zichzelf als kunstwerk kunnen worden aanschouwd. Dat is absoluut niet het geval voor de ontwerpen van de sculpturale elementen van het tafelmiddenstuk Ondine. Daartegenover staat dat de technische elementen en de ornamentele motieven, zoals de waterspuiende dolfijnkoppen, kwalitatief wél goed zijn uitgewerkt. Dat wijst erop dat niet Marcel maar wel iemand anders van het huis Wolfers Frères de auteur van het tafelmiddenstuk is. Hoewel de ontwerpen uit deze periode van het huis Wolfers doorgaans niet persoonlijk zijn gesigneerd, kan de auteur met vrij grote zekerheid worden geïdentificeerd32. Bij Wolfers Frères werkten in de jaren 50 twee medewerkers die de functie van “créateur dessinateur” vervulden, namelijk Charles Geets en Otto Geurickx33. Het feit dat zij als “créateur” worden vermeld, bewijst dat naast Marcel Wolfers ook anderen ontwerpen voor de firma leverden. Op basis van de verklaring van Freddy Wolfers34, die nauw betrokken was bij de activiteiten van Wolfers Frères in de jaren 50, kan het ontwerp van Ondine worden toegeschreven aan Otto Geurickx, die in 1909 bij Wolfers Frères in dienst was getreden35. 23


24


25


Gedekte tafel in de eetkamer van het Belvédère met Ondine en de vijfarmige kandelaars, collectie La Libre Belgique, La Dernière Heure / Les Sports

26

De sculpturale bekroning werd nooit uitgevoerd zoals Geurickx ze had ontworpen. Dat blijkt duidelijk uit de enige bewaarde foto van de eetkamer op het Belvédère tijdens de Wereldtentoonstelling van 1958 waar Ondine op de tafel prijkt. Deze foto is echter te onduidelijk om te kunnen nagaan of de zeemeerminnen aan de uiteinden wel naar het ontwerp van Geurickx werden uitgevoerd. Marcel Wolfers stond er blijkbaar op om zelf de allegorische figuur te ontwerpen. Waarom hij dat deed kan diverse redenen hebben. Vooreerst dient te worden opgemerkt dat Marcel een getalenteerd beeldhouwer was. Hij werd daartoe ook aangemoedigd door zijn vader, die hem reeds op jonge leeftijd lessen liet volgen bij de beeldhouwer Isidore De Rudder. Vooral tijdens het interbellum verwierf Marcel roem als beeldhouwer. Op het gebied van de toegepaste kunsten ging de voorkeur van Marcel voornamelijk uit naar het technische onderzoek van de lakkunst, die hij samen met Arthur De Waegh aan het einde van de jaren 20 vervolmaakte36. Deze techniek verhief hem tot de Belgische evenknie van de Fransman Jean Dunand. Het zijn trouwens deze lakwerken die Marcel onder zijn eigen naam exposeerde op de sectie “Kunstambachten” van de Wereldtentoonstelling van 1958 37. Marcel Wolfers werd volledig door deze activiteiten in beslag genomen en het ontwerpen van zilver behoorde niet echt tot zijn


belangrijkste interessesfeer. Na het overlijden van zijn vader, die als hoofdontwerper voor Wolfers Frères de meeste van zijn schetsen technisch liet uitwerken door het atelier, liet Marcel als hoofd van het ontwerpbureau in veel gevallen het volledige ontwerp over aan medewerkers. Zo blijkt uit recent onderzoek dat niet Marcel Wolfers de belangrijkste ontwerper voor art-decozilver was bij Wolfers Frères. De meeste art-decostukken werden er na 1929 door Omer de Waegh getekend, weliswaar onder supervisie van Marcel38. Hoewel Marcel Wolfers in 1958 nog aan het hoofd van het atelier stond, werd het ontwerpen van de modellen zoals vroeger aan de “dessinateurcréateur” toevertrouwd. Het is duidelijk dat Marcel Wolfers het ontwerp en de uitvoering van het beeldhouwwerkje voor zijn rekening heeft genomen en de tekening van de fonteinsokkel overliet aan de creativiteit van de atelierchef en de eisen van de opdrachtgevers. Het tafelmiddenstuk voor de eetkamer van het Belgische commissariaat-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1935 was volgens hetzelfde principe als Ondine geconcipieerd39: een zilveren sokkel ondersteunt een witmarmeren sculptuur van Philippe Wolfers40. In dit geval kan er geen twijfel over bestaan dat Philippe Wolfers ook de auteur van de zilveren sokkel zou zijn, daar hij in 1935 al enkele jaren was overleden. Bovendien is de stijl van die sokkel zo typisch voor het midden van de jaren 30 dat een hypothese over het auteurschap van Philippe geen steek zou houden. Het is duidelijk dat in dit geval de sculptuur Farandole, een creatie uit 1916 en afkomstig uit de nalatenschap van de kunstenaar 41, voor de gelegenheid werd voorzien van een met neonlampen verlichte sokkel uitgevoerd in verguld zilver. Over de auteur van het zilveren element hebben wij op dit ogenblik geen zekerheid, maar het is wel waarschijnlijk dat het, vanuit het oogpunt van prestige, een bewuste keuze was van de firma Wolfers Frères om een werk van de befaamde kunstenaar Philippe Wolfers jaren na zijn overlijden opnieuw voor het voetlicht te brengen. In tegenstelling tot het tafelmiddenstuk voor de Wereldtentoonstelling van 1935, was de sculpturale bekroning van Ondine wél speciaal voor dit werk ontworpen. Het jaartal 1958, aangebracht naast de signatuur, laat daarover niet de minste twijfel bestaan. Dat de handtekening van Marcel Wolfers wordt beklemtoond, kan erop wijzen dat Wolfers Frères er opnieuw bewust voor had gekozen om haar artistieke reputatie te accentueren. Marcel Wolfers was in 1958 immers een vermaard kunstenaar die

Marcel Wolfers, vaas in verlakt hout met inlegwerk van parelmoer. Uniek exemplaar, privé-collectie. Deze vaas maakte deel uit van de Exposition internationale des Arts et Techniques van Parijs in 1937 en werd in 1958 opnieuw geëxposeerd in de sectie “Toegepaste Kunst en Kunstambachten” waarvan Wolfers voorzitter was.

Wolfers Frères, tafelmiddenstuk voor de eetkamer van het commissariaat-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1935, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen. Het tafelmiddenstuk wordt bekroond met het witmarmeren beeld Farandole, een creatie van Philippe Wolfers uit 1916. 27


kon terugblikken op een aanzienlijk sculpturaal oeuvre. Bovendien was zijn werk ook in andere secties van de Wereldtentoonstelling van 1958 te bewonderen. Uit de beschikbare archiefbronnen kan worden afgeleid dat de creatie van de figuur Ondine een speciale opdracht was die de beeldhouwer, als hoofd van het ontwerpbureau van Wolfers Frères, in opdracht van de firma ontwierp en uitvoerde. Noch in het repertorium van zijn beeldhouwwerken 42 noch in zijn persoonlijke factuurboek dat de jaren van 1955 tot 1964 bestrijkt 43, nam Marcel Wolfers dit werk op. Nochtans blijkt uit onderzoek dat zijn repertorium en zijn factuurboek zeer volledig zijn. Vooral het ontbreken van Ondine in het factuurboek is een belangrijk element dat wijst in de richting van een opdracht van de firma. Dat document was voor de kunstenaar immers een noodzakelijk fiscaal werkinstrument waarin hij gedetailleerd de reële kostprijs van de materialen en de betaalde prijs voor elke etappe in het uitvoeringsproces van bestellingen noteerde.

Atelier van Marcel Wolfers, privé-collectie. Op de achtergrond is het project van het beeldje Ondine zichtbaar.

Een foto van zijn atelier in Vieux-Sart toont het schaalmodel van het beeldhouwwerk, dat hij bewaarde tot aan zijn dood in 1976 44. De figuur, ontdaan van de boetseerklei, wordt gevormd door gesoldeerde staaldraden gemonteerd op een ongepolijste schelp. Zoals gezegd, moest het geheel van het tafelmiddenstuk in directoirestijl worden ontworpen, maar wij weten niet welke de inspiratiebron voor de keuze van de figuur was. Enkel haar naam kan misschien een indicatie zijn.

Allegorie

Marcel Wolfers, project voor de sculptuur Ondine (staaldraad en schelp), privé-collectie 28

Ondine was een sirene, een figuur uit de Germaanse mythologie die in de negentiende eeuw haar intrede deed in de literatuur. Undine is de titel van een Duits sprookje van Friedrich de la Motte Fouqué (1777-1843) gepubliceerd in 1811. Een najade behorend tot het ‘volk der Undinen’ komt uit een meer tevoorschijn en betovert ridder Hans. De koning der Undinen staat het huwelijk toe en zo dat Undine een mens wordt, maar hij veroordeelt Hans tot de dood als hij haar in de steek laat. Deze vertelling over de menselijke incarnatie van goddelijke wezens verbonden met de natuurelementen was typisch voor de negentiende-eeuwse romantiek, die daarmee bij het animisme van de antieke mythologie aanknoopte. Undine is een waternimf, een nixe, een najade of een sirene; zij symboliseert het absolute en de volmaaktheid van de natuur in tegenstelling tot de


eindigheid van de mens. Toch kiest Undine ervoor mens te worden en bijgevolg aanvaardt zij zo de onvolmaaktheid en de sterfelijkheid. Het werk werd een klassieker, die op verschillende manieren werd bewerkt. In het Frans werd het thema overgenomen door Aloysius Bertrand (1807-1841) in zijn bundel Gaspard de la Nuit, gepubliceerd in 1842. In 1843 werd van Ondine een ballet gemaakt, met in de hoofdrol de danseres Fanny Elssler (1810-1884), in een creatie van Jules Perrot (1810-1892). In 1908 werd Ondine op muziek gezet door Maurice Ravel, in 1937 bewerkt voor het toneel door Jean Giraudoux en in 1939 opgevoerd door het gezelschap van Louis Jouvet. Ondine verscheen opnieuw op het toneel in 1954 in een nieuwe bewerking van het stuk van Giraudoux door Alfred Lunt. De rol van Ondine werd eveneens vertolkt door Audrey Hepburn, in een stuk dat zes maanden lang een hit op Broadway was. In 1954 kreeg Audrey Hepburn de Tony Award voor beste actrice en bevond zij zich

29


toen op het toppunt van haar roem, na het jaar voordien te hebben geschitterd in Roman Holiday, de film van William Wyler. Had Marcel Wolfers het stuk gezien of gelezen? Hoewel wij geen oorzakelijk verband kunnen leggen tussen het thema van het figuurtje en deze literaire werken en toneelstukken, is één zaak zeker: in het midden van de jaren 50 behoorde het verhaal van Ondine tot de tijdsgeest.

René-Auguste Rozet (uitgevoerd door Christofle), tafelmiddenstuk L’Air et L’Eau, 1900, privé-collectie. Dit monumentale tafelmiddenstuk werd voor het eerst geëxposeerd op de Wereldtentoonstelling van 1900.

Het is bekend dat zilversmeden modelboeken hanteerden als inspiratiebron voor hun ontwerpen. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werden er veel dergelijke werken uitgegeven. Meer dan waarschijnlijk beschikte Wolfers Frères over zulke publicaties. Uitsluitsel over een model waarop het ontwerpbureau zich specifiek zou kunnen hebben geïnspireerd, kan alleen worden gegeven wanneer bekend is over welke modelboeken de firma beschikte45. Voor het huis Wolfers is dat niet bekend. Toch is er tussen de sculptuur Ondine met het ivoren beeld dat het werk L’Air et L’Eau siert een treffende overeenkomst in houding en in de wijze waarop het in een tafelmiddenstuk is verwerkt. Laatstgenoemd tafelmiddenstuk werd ontworpen door de Fransman René-Auguste Rozet en werd uitgevoerd bij de zilverfabrikant Christofle. Het werd voor het eerst geëxposeerd op de Wereldtentoonstelling van 1900 en was vrij bekend via afbeeldingen in tijdschriften46.

“Belvédère zien en dan sterven” Op 17 april 1958, de openingsavond van de Wereldtentoonstelling, ver van de persfotografen en de gretige blikken van het publiek, ontvingen baron en barones Moens de Fernig de koning op het Belvédère. Het was een gebeurtenis waar reikhalzend naar werd uitgekeken. Het was immers de bekroning van zes lange jaren van intensieve arbeid. Alles was tot in het kleinste detail georganiseerd. In de keuken stond Pierre Romeyer, een jonge kok van 28 jaar die bij de Koninklijke Automobielclub van België werd weggehaald door Moens de Fernig, die toen lid van deze vereniging was. Veeleisend en rebels van karakter, was Romeyer aanvankelijk niet geneigd om op het aanbod in te gaan kok van het Belvédère te worden. Een hoger salaris was hem immers geboden als kok van het restaurant van het Atomium. Het voorgespiegelde eerbetoon en de erkenning ten spijt, bleef zijn gage het belangrijkste struikelblok. Uiteindelijk gaf hij toch toe en hij zou het zich niet beklagen47. Vooraleer het vuurwerk van op het terras te bewonderen, vatten de genodigden 30


zijn culinaire marathon aan. Romeyer had besloten de disgenoten die memorabele avond te vergasten op een somptueus menu, zoals trouwens kenmerkend was voor alle andere menu’s de komende zes maanden48. De diners op het Belvédère kunnen als volgt worden samengevat: de beste gerechten voor de groten der aarde. Als drank: naast magnum-champagne van de beste huizen, die gratis werden geleverd door de producenten, de beste wijnen als VieuxChâteau Certan 1950, Château Soutard 1952, Montrachet-Marquis de Laguiche 1955, Château Palmer 1952, Volnay-Champan 1952, Chambertin Clos de Bèze 1952. Op het menu: Belgische en Franse klassiekers in een persoonlijke bewerking van de toekomstige culinaire grootmeester. Om het diner op een galante wijze af te sluiten had Moens de Fernig contact opgenomen met de Belgische ambassade van Cuba: de beste sigaren werden geïmporteerd… Op het programma, zes maanden lang: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, lunch om 13 uur; maandag, woensdag, vrijdag, receptie voor ongeveer 400 personen om 18 uur; dinsdag en donderdag, diner voor een 30-tal gasten. Het was een hels tempo. De dirigent van deze gastronomische symfonie, Pierre Romeyer, liet elke dag beginnen met een magnum-champagne en een lepel kaviaar die de sjah van Iran liet opsturen in tonnetjes van vijf kilo. Het was

Menu van het diner van 17 april 1958, Brussel, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie 31


een succes: de gasten feliciteerden hem keer op keer en schudden zijn hand bij het buiten gaan. Na de Expo bood het Paleis hem een betrekking aan, maar Romeyer bedankte voor de eer en begon zijn eigen restaurant… Er zijn geen foto’s gemaakt van het interieur van het Belvédère tijdens de recepties. De commissaris-generaal had de journalisten elke toegang formeel verboden. “Het Belvédère is heilig”, zo verwoordde een journalist van La Libre Belgique het in een artikel getiteld “Huis-clos au Belvédère”49 (Het Belvédère achter gesloten deuren). Enkel een foto van de tafel met het middenstuk geeft een idee van het kader waarin de maaltijden plaatsvonden. Een burgerlijk veeleer dan een koninklijk kader, een intieme ruimte veeleer dan een paleis… Het geheel is verrassend sober. Het Belvédère wou klassiek en tijdloos

Tafelschikking van het diner van 17 april 1958, Brussel, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie 32


zijn, bijna discreet. Daarom is het tafelmiddenstuk Ondine met zijn barokke verlichting en zijn romantische figuur, hoe weinig avantgardistisch het ook moge zijn, zeker iets buitenissigs. Toch kan het tafelmiddenstuk op zich noch een foto van de eetkamer, de sfeer die er gedurende zes maanden op het Belvédère hing, vervatten. Het is het gulden boek dat de ambiance ademt. De onwaarschijnlijke collectie van handtekeningen die daarin staan, tart elke verbeelding: koninklijke en prinselijke genodigden, staatshoofden en ambassadeurs, alles wat tot het officiële karakter en het prestige kon bijdragen was aanwezig. Kortom, het Belvédère was gedurende zes maanden the place to be, de plaats waar men zich moest laten zien, het hoogtepunt van de mondaine rendez-vous. Dit wekte bij de journalisten van Pourquoi Pas? volgende bedenking op: “Het zou een levensdoel kunnen zijn, te worden ontvangen op het Belvédère! Het Belvédère zien en dan sterven…”50 Het beeld dat de gasten zagen zodra zij aan tafel zaten, was misschien dit: op de top van de heuvel, onder het goudwerk van het Belvédère, spuit de fontein haar zilveren stralen in de richting van de disgenoten. Zij bevoorraadt de tafel als een hoorn des overvloeds en voedt de wereld. Verderop in de tuin zijn waterspuiende dolfijnen de afspiegeling van de personages op het tafelmiddenstuk. Het middenstuk is verlicht zoals ook de fonteinen in de tuinen. De elektriciteit verenigt deze piramidale visie en wekt ze tot leven. Ondine, het gulle België, de geïncarneerde godin, laaft de wereld, en de wereld kijkt naar haar. Dat beeld is wat Fernand Baudhuin, professor economie aan de Leuvense Universiteit, toen verwoordde: “In 58 vraagt men aan de naties niet om te tonen wat zij doen maar wat zij zijn.”51 Als het Belvédère het visitekaartje van België moest zijn, dan geeft de afrekening een goed beeld van wat de overheid bereid was te spenderen om haar gulheid te tonen: het totaal van de renovatiewerken aan het Belvédère beliep 8.844.797 frank, waarvan de helft voor de interieurinrichting bestemd was en de factuur van de maaltijden bedroeg alleen al 1.508.760 frank. De boodschap was duidelijk: België moet zich niet voor zijn weelde schamen. Het is al even duidelijk dat het classicisme van het Belvédère en zijn inrichting een diplomatieke boodschap van ernst en wijsheid moesten verkondigen. Het klassieke register is geruststellend en ideaal om de onzekerheden van de toekomst te bezweren. Einde van de Expo. Het was een succes over de hele lijn en Moens de Fernig mocht terecht trots zijn: tweeënveertig miljoen 33


bezoekers! Na zes jaar labeur en een sprint van zes maanden, de duur van de Tentoonstelling, zei hij de staatsdienst vaarwel. De baron werd door de koning tot graaf verheven. Pourquoi Pas? schreef cynisch: “Zoals de Zonnekoning in Versailles op een regenachtige dag, zo troont de alom geliefde commissaris-generaal al pruilend te midden van zijn kleine hofhouding die hem liefde, nederige buigingen en verering schenkt. Hij is wat droevig, de heer Moens: het feest loopt ten einde en van zijn vaatwerk, zijn wandtapijten, zijn bekoorlijke plafonds in directoirestijl zal in zijn hart slechts een dierbare herinnering overblijven.”52 Op 1 juli 1959, na zijn terugkeer van een zakenreis in Congo, gaf de kersverse graaf het Belvédère officieel terug aan de Koninklijke Schenking. Het gehuurde meubilair werd weggehaald en de voorbereidingen werden getroffen voor de komst van de prins van Luik. Op 3 juli vond het huwelijk van prins Albert en prinses Paola plaats. Onmiddellijk na de sluiting van de Tentoonstelling werd het zilverwerk aan het huis Wolfers terugbezorgd, zoals overeengekomen in de bestelling. Moens de Fernig bracht de Civiele Lijst op de hoogte dat de aankoop ervan mogelijk was aan 75% van de waarde, zijnde het verschil met de huurprijs. Maar de aankoop ging niet door. De inventaris opgesteld bij de overhandiging van het servies aan Freddy Wolfers was volledig: met uitzondering van een vork ontbrak er niets53. Maar wat gebeurde er met het tafelmiddenstuk?

Congo Ondine, dat door de Koning Boudewijnstichting werd verworven nadat het in het bezit was geweest van twee antiquairs, was door de erfgenamen van Moens de Fernig, na het overlijden van diens echtgenote, op de markt gebracht. Tot daar is het parcours duidelijk. Blijft de vraag: wie heeft het tafelmiddenstuk aan graaf Moens de Fernig geschonken? Bij gebrek aan archivalische bronnen of getuigenissen die hierover uitsluitsel kunnen geven54, moet worden gezocht naar andere elementen die een mogelijke verklaring kunnen geven. Naast de merken van de fabrikant en het wapen van Moens de Fernig, staan op het voorwerp de initialen C.B. en R.U. gescheiden door een vijfpuntige ster boven het jaartal 1958. Het gaat wel degelijk om C.B R.U en niet om R.U.C.B. (Royale Union Coloniale Belge). Deze initialen staan duidelijk voor de kolonie: Congo Belge – RuandaUrundi. Wat kan daaruit worden afgeleid? In 1897 ontving baron Léon de Béthune, lid van het uitvoerend comité van de sectie Congo op de Internationale Tentoonstelling 34


van Brussel-Tervuren, het Album Congolais van de regering van de Onafhankelijke Congostaat als dank voor bewezen diensten. Moens de Fernig kreeg Ondine in 1958. De parallellen zijn opmerkelijk: een object gesigneerd Wolfers voor de eerste Brusselse Wereldtentoonstelling aan het begin van de kolonie, en een object gesigneerd Wolfers voor de laatste Brusselse Wereldtentoonstelling, twee jaar voor het einde van de kolonie. De aanwezigheid van Congo op de Tentoonstelling was heel belangrijk. Omdat de viering van de verjaardag van de Belgische dynastie in 1956 niet was doorgegaan, werd beslist om in 1958 de vijftigste verjaardag te vieren van de aanhechting van Congo bij België. Hoewel bij de opening van de Tentoonstelling de verwijzingen naar de kolonie discreet werden gehouden wegens het algemeen heersende klimaat van dekolonisatie, was de aanwezigheid van Congo op het terrein indrukwekkend. De sectie Belgisch Congo Ruanda-Urundi lag naast de Wereldstad, de sectie waarop de jonge internationale instellingen waren ondergebracht, maar besloeg er tweemaal de oppervlakte van. De rijkdom die in 1897 in Tervuren was beloofd, was er ook gekomen. De mijnsector, de meest actieve van alle industriële sectoren, zorgde voor overvloedige inkomsten. De commissaris-generaal benoemde overigens een van zijn vertegenwoordigers in het bestuur van de sectie: Léon Bruneel, voorzitter van de Société des Mines d’Or de Kilo Moto en van de Association des Intérêts Coloniaux Belges. Moens de Fernig had nauwe banden met koloniale kringen door zijn beroepsverleden in Congo, zijn mandaten in de satellietmaatschappijen van de Société Générale en zijn voorzitterschap van de Société Congolaise de Banque. Kan hieruit worden afgeleid dat deze belangengroepen hem dit tafelmiddenstuk schonken als dank voor bewezen diensten, was het de staat zelf die het voorwerp had gekocht of kwam het idee van Moens zelf ? Het feit dat de initialen C.B. R.U. zijn afgebeeld samen met een ster zoals de vlag van het land, verleent de signatuur een officieel karakter. Het antwoord is dus misschien te vinden in het archief van het ministerie van Koloniën. Het is hoe dan ook duidelijk dat men Moens de Fernig wou belonen voor de inzet waarmee hij zijn taak had volbracht: een land tonen dat het trots was op zijn kolonie en vertrouwen had in de toekomst. Maar de geschiedenis besliste er anders over. Op 18 oktober, kort na de sluiting van de Wereldtentoonstelling, werd de vijftigste verjaardag van de aanhechting van Congo bij België gevierd, op 6 januari

Paviljoen van Belgisch Congo Ruanda-Urundi, Brussel, Archives d'Architecture Moderne 35


braken opstanden uit in Leopoldstad en op 30 juni 1960 was Congo onafhankelijk...

Vijfarmige kandelaar tekening, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen

Het tafelmiddenstuk Ondine vormt nu geen ensemble meer met de twee kandelaars die er oorspronkelijk voor waren ontworpen. Die worden nu bewaard in het Zilvermuseum Sterckshof, die ze in 1995, los van dit tafelmiddenstuk, verwierf55. De twee kandelaars die nu met Ondine een ensemble vormen, stonden op de kleinere ronde tafel in de eetkamer van het Belvédère en hoorden bij het tafelmiddenstuk Mirador56. Zoals bij de kandelaars van het type Ondine, werd de bol in het midden van de bovenzijde van de basis voorzien van het gegraveerde logo van Expo 58. Waarom de kandelaars van Mirador nu met het tafelmiddenstuk Ondine een geheel vormen, valt niet meer te achterhalen. De vraag kan worden gesteld of het tafelmiddenstuk Ondine samen met de kandelaars Mirador het geschenk was dat aan Moens de Fernig werd gegeven. Dat is niet uit te sluiten daar de kandelaars voor Ondine veel groter en bijgevolg veel duurder moeten zijn geweest dan die van het model Mirador. Misschien was het beschikbare budget ontoereikend om het volledige ensemble zilverwerk aan Moens de Fernig te schenken? In deze context dient te worden vermeld dat ook van de twee schalen die bij Ondine hoorden, geen spoor werd teruggevonden. Al deze vragen kunnen pas worden beantwoord wanneer bronnen worden gevonden die de juiste omstandigheden weergeven van de manier waarop Moens de Fernig dit tafelmiddenstuk in zijn bezit kreeg.

Expo 58, een goede zaak voor Wolfers Frères?

Vijfarmige kandelaar, h. 29 cm, diameter 25 cm, inv. nr. S95/20 a-b, Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen 36

Het is moeilijk te achterhalen of een prestigestuk als Ondine, gepresenteerd in een dergelijk kader, enige invloed heeft gehad op de handelsactiviteiten van de firma Wolfers Frères. Voortgaand op de herinneringen van Freddy Wolfers, bevorderde de Tentoonstelling in elk geval de zaken. Hoewel Pierre Romeyer aanhaalt dat de koning van Saudi-Arabië Wolfers ‘plunderde’ na een diner op het Belvédère57, werd de markt van het Midden-Oosten al vóór de Tentoonstelling aangeboord door Freddy Wolfers. Vermeil kende daar zoveel bijval dat de opdracht voor het Belvédère vertraging dreigde op te lopen door een bestelling van twee ton zilverwerk voor Saudi-Arabië58. Een sierstuk ontworpen voor deze bestelling toont aan dat deze objecten stilistisch nauw aansluiten bij Ondine.


37


Deze specifieke stijl, gekenmerkt door een aangepaste klassieke vormgeving in combinatie met de toepassing van vermeil, werd vanaf het einde van de jaren 50 typerend voor de productie van Wolfers Frères. Wereldtentoonstellingen, die oorspronkelijk tot doel hadden de export te bevorderen, vervulden die rol nog steeds met glans in 1958 en de grootste markt die zich toen aandiende, was die van het Midden-Oosten.

Tekening van een sierstuk, besteld bij Wolfers Frères door koning Saud Bin Abdulaziz van Saudi-Arabië, privé-collectie.

Sierstuk opgesteld bij Wolfers Frères voor de bestelling van koning Saud Bin Abdulaziz van Saudi-Arabië, privé-collectie.

38

Maar deze episode mag de algemene teloorgang van Wolfers Frères in die tijd niet verdoezelen. Het was het einde van een tijdperk, niet alleen van het zilversmeedwerk maar ook in het algemeen van een zekere weelde. De weelde van een maatschappelijke klasse die de rijkdom in handen had en voor wie het uiterlijke essentieel was. Expo 58 was trouwens veeleer de getuige van deze veranderingen, dan de motor waarvan hun gangmakers hadden gedroomd. Het beeld van het unitaire België met zijn kolonie, dat centraal stond op het evenement, zou in de loop van het volgende decennium danig aan het wankelen worden gebracht.


Marcel Wolfers Met het beeld Ondine dat het gelijknamige tafelmiddenstuk bekroont dat behoorde tot de prestigestukken van het Belvédère, kon Marcel Wolfers terugblikken op een carrière van meer dan een halve eeuw. Hoewel zeer typerend voor zijn stijl, is Ondine slechts een uitloper van de krachtige werken die deze artistieke duizendpoot tijdens het interbellum creëerde. Marcel Wolfers werd geboren op 18 mei 1886 als zoon van Philippe Wolfers en Sophie Willstädter. Al op zeer jonge leeftijd werd hij betrokken bij de artistieke activiteiten van zijn vader die zich op dat ogenblik als een gerenommeerde ontwerper van juwelen en zilverwerk profileerde. Getuige hiervan is een schetsboek waarin Marcel op 10-jarige leeftijd objecten ontworpen door zijn vader herinterpreteerde. Dat hij daarin werd aangemoedigd, blijkt uit het feit dat sommige ontwerpen daadwerkelijk werden verwezenlijkt. Ofschoon hij in 1905 zijn meesterstuk als juwelier realiseerde, genoot hij op dat ogenblik een andere opleiding die de rode draad van zijn verdere carrière zou worden nl. de beeldhouwkunst.

Portret van Marcel Wolfers omstreeks 1950, privé-collectie

Op initiatief van Philippe Wolfers ging Marcel vanaf 1902 tot 1906 in de leer bij de beeldhouwer Isidore De Rudder die hem opleidde tot een zelfstandige sculpteur. Hij vervolmaakte zich in het Brusselse atelier libre genaamd “La patte de Dindon”. Nadat hij in 1907 met het ruiterstandbeeld “Dominari” tweede werd geklasseerd voor de Godecharleprijs, het equivalent van de prijs van Rome, kwam zijn carrière in een stroomversnelling terecht. Vanaf dat ogenblik tot de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 zond hij zijn werken in voor meer dan 175 tentoonstellingen. In 1909-1910 realiseerde hij één van zijn krachtigste werken, “Possidere” dat hij in 1911 tevens inzond voor het prestigieuze Parijse Salon des Artistes Français. Daar werd het zeer positief onthaald door critici en zelfs op groot formaat afgebeeld in het gerespecteerde Franse tijdschrift La Gazette des Beaux-Arts. Een jaar later werd het monumentale werk opgesteld voor het Belgische paviljoen van de Biënnale van Venetië. De sculpturale werken van Marcel Wolfers uit de periode voor de Eerste Wereldoorlog hadden een filosofische inslag zoals hun titels dat ook aangeven: “Aurora”, “Bilitis”, “Isis” of het nooit als dusdanig uitgevoerde parkmonument “La Légende Solaire”, geïnspireerd op het boek Also Sprach Zarathoustra van Friedrich Nietzsche.

39


Na een artistieke onderbreking ten gevolge van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, profileerde Marcel Wolfers zich tijdens het interbellum als een zeer veelzijdig kunstenaar. Niet alleen experimenteerde hij voor zijn beelden met diverse materialen als ivoor, steengoed en porselein, hij schreef enkele boeken waarvoor hij samen met de schildergraficus Anto Carte een druktechniek ontwikkelde. Daarnaast was hij de auteur van diverse oorlogsmonumenten als die van Leuven, Woluwe en Jodoigne, en stond hij na de dood van zijn vader Philippe aan het hoofd van het tekenatelier van de zilverproducent Wolfers Frères. Het was echter zijn onderzoek naar de Oosterse laktechnieken die zijn grote passie werd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog geraakte Marcel Wolfers gefascineerd door de lakkunst. Zij zou een oplossing kunnen bieden om zijn bronzen sculpturen te voorzien van een duurzame polychromie. Vanaf 1928 intensifieerde deze activiteit zich. Toen installeerde hij samen met Arthur De Waegh een lakatelier waar naast het verlakken van sculpturen, decoratieve objecten als schalen, dozen en armbanden werden geproduceerd. Zijn deelname aan de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 kan beschouwd worden als het sluitstuk van een zeer rijke loopbaan. In 1960 stopte hij zijn activiteiten bij Wolfers Frères en creëerde vanaf dan nog slechts weinig sculpturen en lakwerken. Marcel Wolfers overleed op 8 mei 1976.

Georges Moens de Fernig Georges Moens werd op 28 augustus 1899 in Luik geboren als zoon van Albert Moens en Louise Fourbier. Zijn vader was mijningenieur, professor aan de Leuvense Universiteit en directeur van de Chemins de fer Rome-Viterbe. Georges bracht zijn jeugd in Italië en in Groot-Brittannië door. Na zijn vrijwilligersdienst in het leger als artillerist in 1917, zette hij zijn studies voort. In 1920-22 moest hij in opdracht van de Commissie voor Herstelbetalingen voor de Belgische fabrieken Duits materieel gaan halen bij wijze van herstelbetaling. Georges Moens de Fernig, collectie VUM, Brussel, SOMA

40

In 1924, na zijn huwelijk met Georgette Baes, werd hij vertegenwoordiger voor de Ateliers Haes et Brunet en later vereffenaar van de Etablissements Chambon. Hij werd directeur van de koloniale


bankmaatschappij COMINEX, dochtermaatschappij van de Banque de Bruxelles. Zijn echtgenote overleed in 1930, het jaar waarin hij naar Congo vertrok. Hij richtte de firma Moens et Cie op en werd nadien gedelegeerd bestuurder van de firma Adolphe Delhaize. In 1935 werd hij op 36-jarige leeftijd benoemd tot rechter bij de Brusselse Rechtbank van Koophandel, de jongste ooit. Hij was ook algemeen schatbewaarder van de Brusselse Kamer van Koophandel en leidde handelsmissies naar Honduras. Hij hertrouwde met Christiane Van der Wallen de Fernig, wier adellijke titel hij overnam. In 1940 nam Georges Moens de Fonderies de Zelem en de bankactiviteit van de Caisse de Reports et de Dépôts over. Omdat hij weigerde de productie van de Fonderies de Zelem aan de bezetter over te dragen, werd hij aangehouden en opgesloten. In 1944 werd hij door het SS-tribunaal van Den Haag berecht voor verzetsdaden. Hij ontsnapte ternauwernood aan deportatie. Hij was bevriend met Paul Henri Spaak die hem als vakminister in zijn drie regeringen opnam. Hij was minister van Ravitaillering en Uitvoer van 13 tot 31 maart 1946 in Spaak I, en van 20 maart tot 19 november 1948 in Spaak II. Daarna was hij van 27 november 1948 tot 27 juni 1949 minister van Buitenlandse Handel in de regering Spaak III. Als extraparlementair minister werd hij ondermeer belast met de organisatie van het Marshallplan voor België. Na missies in de Verenigde Staten, Argentinië en Brazilië werd hij eind 1949 door de Regent geadeld als baron. Later was hij nog bestuurder van de Société Congolaise de Banque, van de Banco di Roma en van de Société d’investissement du Bécéka. Van 1951 tot 1958 was hij commissaris-generaal van Expo 58, en hij werd door de koning tot graaf verheven wegens diensten bewezen aan het land. Nadien nam hij zitting in de raad van toezicht van de Groupe Lambert en in de raad van bestuur van La Générale. Hij vertegenwoordigde die laatste in de raden van La Brugeoise et Nivelles, de Cie Maritime Belge, de S.A. Cockerill-Ougrée-Providence en Delhaize Frères et Cie. Hij zat ook in de raad van bestuur van de Diamant Boart, Cie des diamants de l’Angola, Foraky, Bécéka Manganèse. Hij was voorzitter van de Kamer van Koophandel van Brussel vanaf 1946 en was voorzitter van Fabrimetal van 1965 tot 1972. Graaf Georges Moens de Fernig overleed te Zelem op 16 augustus 197859.

41


42


Expo 58 De Wereldtentoonstelling van Brussel in 1958 was het kader voor de eerste grote naoorlogse ontmoeting voor de vrede en de welvaart, althans als men afgaat op de getuigenissen en emotionele herinneringen die ze nog steeds oproept bij diegenen die het geluk hadden ze te bezoeken of eraan mee te werken. Het is onmogelijk om binnen deze context de omvang van dit spectaculaire evenement helemaal te kunnen weergeven. We zullen ons hier dan ook beperken tot enkele van de talloze sterren die toen aan het Brusselse firmament fonkelden en door de veertig miljoen bezoekers aan Expo 58 werden bewonderd.

< Eerstesteenlegging op 25 september 1955, koning Boudewijn en baron Georges Moens de Fernig, collectie Atomium

De locatie die voor deze tentoonstelling werd gekozen had al dienstgedaan voor de Wereldtentoonstelling van 1935. De Heizelvlakte, gelegen in de noordelijke rand van Brussel tussen de koninklijke domeinen van Laken, Stuyvenberg en de oude Romeinse Steenweg, werd bij de dood van koning Leopold II door de koninklijke familie aan de Belgische staat nagelaten. De Wereldtentoonstelling van 1935, die door twintig miljoen mensen werd bezocht, strekte zich uit over 150 hectare, met tuinen, vijvers, gebouwen en paviljoenen die door een twintigtal verschillende landen werden ingericht. De Wereldtentoonstelling van 1958 bevestigde de kwaliteiten van deze locatie en stelde meer dan veertig miljoen bezoekers in staat kennis te maken met de technische en wetenschappelijke vooruitgang van de moderne wereld, in een optimistische en opgewekte sfeer. Eerst was gepland de Tentoonstelling in 1955 te openen, op het grondgebied van Woluwe, aan de oostkant van Brussel. Maar de Koreaanse Oorlog

Beneluxlaan en het paviljoen van Luxemburg, privé-collectie 43


zorgde voor vertraging, en uiteindelijk koos men voor de Heizelvlakte als locatie voor de Tentoonstelling. Baron Georges Moens de Fernig, voormalig minister van Buitenlandse Handel belast met de uitvoering van het Marshallplan, werd in 1951 benoemd tot commissaris-generaal van dit ambitieuze project, waarvoor verscheidene tienduizenden arbeiders werden aangeworven en waarvan de eerste steen werd gelegd op 25 september 1955.

Muntstuk uitgegeven naar aanleiding van de Expo 58, privé-collectie 44

“Een wereld voor de moderne mens bouwen; de mens van 1958 een nieuwe waardigheid geven in een vriendschappelijke ontmoeting van alle volkeren”, dat waren de slogans voor de tentoonstelling die overal werden verkondigd en op talloze manieren tot uiting werden gebracht. De eerste uitnodigingen gericht aan alle naties waarmee België diplomatieke betrekkingen onderhield, werden in maart 1954 verstuurd. Tweeënvijftig landen en internationale organisaties gingen op deze uitnodiging in en ontwierpen gedurfde architecturale plannen voor hun paviljoenen. Om het werk te vergemakkelijken van de commissaris-generaal, die onder het gezag van de minister van Economische Zaken stond, werd de Naamloze Vennootschap van de Tentoonstelling opgericht bij koninklijk besluit van 29 mei 1952. Haar belangrijkste opdracht bestond erin om met de Stad Brussel afspraken te maken voor het vrije gebruik van de gronden waarop de Tentoonstelling zou worden gebouwd. De Vennootschap stond de commissaris-generaal en zijn medewerkers bij voor de werken, exploitatie, reclame en huisvesting. Haar talrijke taken werden gecoördineerd door een secretaris-generaal, een adjunct-secretarisgeneraal, een algemeen schatbewaarder, een hoofdarchitect, een hoofdingenieur en adviseurs belast met de techniek, de administratie, het verkeer, het protocol en de externe betrekkingen, de informatie, alsook de secties van België, van Belgisch Congo en van RuandaUrundi, de buitenlandse secties, de internationale secties voor schone kunsten en wetenschap, de sectie culturele evenementen en de sectie vervoer. Een loodzwaar programma! Naast de tentoonstelling zelf werden in Brussel talrijke werken ondernomen om een goede toegang tot het evenement te verzekeren. De uitbreiding van het wegennet, zowel het stadsverkeer als de provinciale en internationale verbindingen, de aanleg van reusachtige parkeerterreinen, de verbetering van het trein-, tram- en busverkeer, de bouw van stations aan de ingangen van de tentoonstelling, nieuwe diensten voor de controle en de regeling van het verkeer, dit alles werd uitgevoerd door een beperkt ministerieel comité onder voorzitterschap van de premier.


De minister van Openbare Werken en Wederopbouw van zijn kant zette grootscheepse wegenwerken binnen en rond de hoofdstad op stapel. De ingrepen die voor Expo 58 werden uitgevoerd, wijzigden het stedelijke landschap ingrijpend, ten goede zowel als ten kwade. Vanaf 1954 ondernam de commissaris-generaal van Expo 58 talrijke officiële reizen om op het allerhoogste niveau het belang te onderstrepen van wat in Brussel werd voorbereid. Een maandelijks bulletin getiteld Objectif 58 werd op 100.000 exemplaren verspreid, ook in het buitenland, en hielp de pers de ontwikkelingen vanaf 1955 op de voet te volgen. Daarnaast werden in tal van landen grote reclamecampagnes opgezet. Vier algemene affiches werden verwezenlijkt door de grafici Richez, Marfurt, D’Hooge en De Roeck, aan wie we de bekende ster van Expo 58 met het Brusselse stadhuis in het centrum te danken hebben. De vijf punten van de ster ontworpen door Lucien De Roeck hadden een dubbele betekenis: enerzijds de vijf werelddelen en anderzijds de vijftigste verjaardag van de schenking van Congo aan België. Werkelijk overal was ze te zien, deze fraaie ster: op manchetknopen, postzegels, schoolschriften, etiketten van wijnflessen, verpakkingen van Victoria-chocolade, dassen, borden, richtingaanwijzers, luciferdoosjes, asbakken en zelfs in miniatuur op spijkerkoppen! Een van de talrijke propagandathema’s voor Expo 58, de bevordering van de kennis van vreemde talen, richtte zich tot de hele Belgische bevolking via scholen, besturen, openbare diensten en het leger. 13.000 exemplaren van de affiche « Soyez prêt pour 1958, étudiez les langues » werden in de scholen verspreid, samen met 130 000 folders en een oproep aan onbezoldigde tolken verspreid op 300 000 exemplaren. Er werd massaal aan de oproep gehoor gegeven, en in juli 1958 had de Dienst voor Vrijwillige Tolken meer dan 24 000 badges verspreid onder hen die zich hadden gemeld.

< Promotiemateriaal om het aanleren van vreemde talen te stimuleren, collectie Atomium. > Logo van Expo 58, collectie Atomium

Promotie voor een opleiding als hostess, collectie Atomium 45


Rechts: De vlaggen van de deelnemende landen, collectie Atomium

Men had tevens het lumineuze idee om hostessen aan te werven om het goede nieuws vanaf 1955 te verkondigen en belangrijke gasten in Brussel te verwelkomen. Met hun glimlach, hun elegante uniform, hun hoedje en hun schoudertas blijven ze onlosmakelijk verbonden met het beeld van Expo 58. Ze werden zorgvuldig geselecteerd, die 280 jonge en mooie vrouwen die een functie moesten uitoefenen die speciaal voor deze gelegenheid was uitgevonden. Om hun taak naar behoren te kunnen vervullen kregen ze vier maanden lang een intensieve opleiding; ze spraken verscheidene talen en moesten een heel streng reglement naleven. De aanleg van de tuinen bekleedde een belangrijke plaats in het ontwerp van Expo 58. De 30 hectare van het koninklijk park van Laken en het park van Ossegem werden verfraaid, terwijl talrijke tuinen de bezoekers de gelegenheid boden zich te ontspannen. De verlichting, de fonteinen, de beeldhouwwerken en de meubels beantwoordden aan heel precieze programma’s. Kleuren, materialen en ritmes werden gedicteerd door de compositorische voorwaarden die de ontwerpers moesten naleven. De mooiste tuinen van de Tentoonstelling hebben we ongetwijfeld te danken aan de Belgische landschapsarchitect René Pechère, die onder meer de tropische tuin voor de Congolese sectie en de Vlaamse tuin der vier seizoenen ontwierp, een waar meesterwerk geïnspireerd op de zestiendeeeuwse ommuurde erven, met in de centrale koepel een verdieping die men kon bezoeken genietend van rustige renaissancemuziek.

Tropische tuin van de Congolese sectie, Brussel, Archives d'Architecture Moderne

Vlaamse tuin der vier seizoenen, René Pechère Bibliotheek - BGCDSL VZW Brussel www.bvrp.net 46


47


Rechts: Het Atomium, collectie Atomium

Belvédèretuin van René Pechère, Brussel, Archives d'Architecture Moderne

De moderne tuin, met talrijke nimfen van plastic en gekleurd glas, watervlakken en fonteinen waaruit fabelachtige insecten in rood koper tevoorschijn kwamen, moest dan weer aantonen dat ook de eigentijdse kunst in staat was originele landschapscreaties te produceren. Een rozentuin met duizenden veelkleurige bloemen, een Engelse tuin met romantische inslag, en de Belvédèretuin die voor de hoge gasten was voorbehouden, met zijn pergola tussen de bloemenperken en buxuskegels, vervolledigden dit fraaie geheel. De historische woning van het Belvédère, die eigendom van de Koninklijke Schenking was, werd ter beschikking gesteld van de commissarisgeneraal van Expo 58, die er werkte en de hoogwaardigheidsbekleders die in Brussel verbleven ontving. Hoewel het Belvédère buiten de site van de tentoonstelling was gelegen, was het paviljoen voorbehouden voor de hoge gasten. Sommige voorwerpen die het versierden getuigen nog steeds van de luxueuze ontvangst die hun er te beurt viel.

Voorgevel van het Groot Paleis en fonteinen, nachtzicht, privé-collectie 48


49


Het Groot Paleis, een meesterwerk van de art deco dat architect Joseph Van Neck voor de Wereldtentoonstelling van 1935 bouwde, paste niet goed bij de uitbundigheid van de jaren 50. Er werd dan ook beslist om de voorgevel tijdelijk te transformeren volgens een ontwerp van de architecten Dupuis en Bontridder, bijgestaan door ingenieur Paduart. Honderden indirect verlichte bronzen sterren verfraaiden de gevel, met centraal een 20 meter brede duif in gedreven koperwerk die uiteraard het beeld van de wereldvrede moest oproepen. Leuk detail: het bestek voorzag in de plaatsing van een vlaggenstok boven elk van de zuilen van de portiek. Het was de bedoeling er de vlaggen van alle deelnemende landen te laten wapperen. Maar het aantal landen overtrof ruimschoots het aantal voorziene plaatsen en het plan moest worden opgegeven…

< > Het Atomium in opbouw, collectie Atomium (1-4), privé-collectie (5)

50

In zijn openingstoespraak op 17 april 1958 verklaarde koning Boudewijn: “De mensheid is een nieuw tijdperk van haar geschiedenis binnengetreden. Meer dan ooit lijkt de beschaving af te hangen van de wetenschap.” Met andere woorden, het steeds snellere tempo van de wetenschappelijke ontdekkingen en het optimisme dat ze opwekten, naast een unaniem geloof in de moderne vooruitgang, moesten de mensheid de weg naar de universele vrede en welvaart tonen. Er waren nog vele andere verwijzingen naar de universele dimensie van deze ambities: de Stad van de Internationale Samenwerking, de Europese Organisatie voor Economische Samenwerking, de paviljoenen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties, om er maar een paar te noemen. De Wereldpoort bood toegang de internationale afdeling van Expo 58, met het paleis van de Internationale Samenwerking als blikvanger. Dit grote paleis, dat werd opgericht door het Belgisch Commissariaat


voor de Internationale Samenwerking om “het belangrijkste thema van onze tijd en de noodzaak van samenwerking tussen onze volkeren” tot uiting te brengen, had een asymmetrisch dak met een indrukwekkend aantal schermen verdeeld over twee verdiepingen. Verderop werden alle leden van de Verenigde Naties in diverse secties onder één koepel samengebracht: Onderwijs, Mensenrechten, de Internationale Luchtvaart, de Universele Postunie, de Wereld Meteorologische Organisatie, de Internationale Telecommunicatie Unie, de Organisatie voor Voedsel en Landbouw van de Verenigde Naties, het Internationaal Monetair Fonds, de Internationale Handelsorganisatie, de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, de Wereld Gezondheidsorganisatie, Unicef, het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties, het Internationaal Arbeidsbureau, … Onder alle bouwwerken verwezenlijkt voor Expo 58 kende het Atomium ongetwijfeld het grootste succes. Men kan zich vandaag nog moeilijk de jonge ingenieur André Waterkeyn voorstellen die in 1955 zijn gedurfde plan enthousiast kwam voorstellen aan baron Moens de Fernig: het schaalmodel van een zonderling gebouw dat volledig van metaal was, een montage van staal en aluminium die een gekristalliseerde ijzermolecule voorstelde, 160 miljard keer vergroot. Het plan werd aangenomen op voorwaarde dat het zou worden gefinancierd door de privésector en door iedereen die mee in dit avontuur wilde stappen. Drie reusachtige masten (bipoden) ondersteunen deze 102 meter hoge constructie bestaande uit negen grote bollen die volgens een kubisch ruimtelijk gecentreerd rooster door buizen met elkaar zijn verbonden. De bollen hebben een diameter van 18 meter en werden ingericht door de architecten André en Jean Polak.

51


52


Zoals voor de meeste gebouwen van de Tentoonstelling werd overeengekomen dat het Atomium kort na het evenement zou worden gesloopt. Maar zoals genoegzaam bekend werd het Atomium zo populair dat de datum van zijn afbraak steeds weer werd uitgesteld. Nu het een van de grootste attracties van het Brusselse erfgoed is geworden, is het ondenkbaar dat het zou worden gesloopt, en dankzij de huidige renovatie zal het nog vele jaren kunnen voortbestaan. Maar ook sommige paviljoenen van de deelnemende landen die onder de schaduw van het Atomium hun verbazingwekkende architectuur tentoonspreidden, kenden een weergaloos succes. Vermelden we om te beginnen het paviljoen van de Sovjet-Unie, met zijn enorme hal onder het wakende oog van een reusachtig beeld van Lenin. Dit paviljoen, dat ongetwijfeld een van de meest conformistische van Expo 58 was, werd ontworpen door de architecten Y. Abramov, A. Boretski, V. Doebov, A. Polanski en Y. Ratskevitsj; toch had het bouwwerk een grote uitstraling, al was het maar door zijn indrukwekkende afmetingen. Onder de spectaculaire zaken die er te zien waren, bevonden zich de grootste kogellager ter wereld en een reproductie van de eerste spoetnik, waarvan de recente successen in de ruimte heel het westen complexen bezorgde. Het Amerikaans paviljoen, een van de weinige nog bewaarde bouwwerken van Expo 58, contrasteerde fel met de pedagogische strakheid van zijn Russische buur. In dit giganteske ronde gebouw – een veelhoekige ring met 36 zijden, rustend op 72 zuilen van 22 meter hoog – werd de indruk van licht die architect Edward D. Stone wou

Links : De 3 belangrijkste paviljoenen: het Russische, Amerikaanse en Franse paviljoen, collectie Atomium < Het Russische paviljoen, binnenzicht, collectie Atomium > Het Russische paviljoen, privé-collectie

< Het Amerikaanse paviljoen, privé-collectie > Calder’s ‘Whirling Ear’, geplaatst in de middelste vijver van de site, collectie Atomium.

53


54


scheppen nog versterkt door de opening van het dak. Geen machines, geen statistieken in dit moderne Colosseum, maar wel fonteinen, een ultramodern ontwerp, de eerste kleurentelevisies, priklimonades en ice-creams, en, als primeur in een aanpalend gebouw een “circarama”, een groot cirkelvormig scherm dat de bezoekers met de American way of life kennis liet maken. Een prachtig fresco van kunstenaar Steinberg leverde een ongekunsteld en ironisch antwoord op deze propagandaoefening, terwijl Calder bewondering opwekte met zijn Whirling Ear, een mobiel beeld geplaatst in de middelste vijver van de site. Gedurende veertig jaar lag dit werk vergeten in de kelders van het Museum voor Moderne Kunst van Brussel, maar onder impuls van de Koning Boudewijnstichting kreeg het in 2000 een nieuwe bestemming in de tuinen van de Albertina. Het Franse paviljoen was ongetwijfeld het paviljoen dat de grootste nieuwsgierigheid opwekte. Ten eerste door de vertragingen die de werken opliepen, maar vooral door de durf waarvan architect Guillaume Gillet, bijgestaan door P. Sonrel, R. Sarger, J. Prouvé en Guérin, blijk gaven. Voor deze constructie met demonteerbaar geraamte werden 2.320 ton staal, 10.000 vierkante meter plaatstaal, 115.000 meter harde staaldraad, 13.000 buizen en palen, 250.000 elektrodes en 25.000 vierkante meter vloer met metaalstructuur gebruikt! Het bouwwerk besloeg 25.000 vierkante meter in vijf lagen; het dak bestond uit twee symmetrische hyperbolische paraboloïden en was aan de grond bevestigd door een netwerk van gespannen draden en een pijl van 80 meter als tegengewicht; in het paviljoen werden onder meer de

Links: Het Amerikaanse paviljoen, binnenzicht, collectie Atomium

< Het Franse paviljoen, achterzijde, privé-collectie > Paviljoen van de firma Philips, collectie Atomium

55


< Het paviljoen van Nederland, binnenzicht, privé-collectie > Het paviljoen van Duitsland, privé-collectie

56

nieuwe Citroën DS19 en de bekendste voorbeelden van de voor iedereen betaalbare Franse moderniteit getoond. De Duitse Bondsrepubliek opteerde voor soberheid en plaatste vol optimisme deze mooie zin van Martin Luther aan de ingang van het paviljoen: “Zelfs als ik wist dat de wereld morgen zou vergaan, dan nog zou ik vandaag mijn eerste appelboom planten.” Het geheel omvatte, naast mooie tuinen, acht paviljoenen van de hand van de architecten E. Eierman, S. Ruf, W. Rossow, H. Schwippert en G. Lewenton. Een 57 meter lange loopbrug die met kabels was opgehangen aan een 52 meter hoge mast fungeerde als ingang. Jammer genoeg hebben we het paviljoen van de firma Philips enkel op foto kunnen bewonderen. Het werd ontworpen door architect Le Corbusier en had “een parabolische-hyperbolische spinachtige vorm die psychosomatische indrukken bij de bezoekers moet opwekken”. Dit paviljoen, dat dicht bij dat van Nederland lag, bestond uit 12 hyperbolische paraboloïden die op hun snijpunt werden versterkt door cilindrische nerven met een diameter van 40 cm. Het lichaam had geen enkele draagstructuur en was gemaakt van talloze geprefabriceerde betontegels die samen werden gehouden door staaldraden die zichtbaar bleven aan het buitenoppervlak; dat laatste werd bedekt met verf op aluminiumbasis die het geheel waterdicht moest maken. Binnen in dit meesterwerk konden de bezoekers kennismaken met het eerste grote elektronische klank- en lichtspel uit de geschiedenis, en “routes sonores” voerden het publiek via 400 luidsprekers mee doorheen een groots gedicht van beelden die op de asymmetrische muren werden


De pijl van de Burgerlijke Bouwkunde, privé-collectie

geprojecteerd. Het geheel verzinnebeeldde de mensheid op weg naar de verovering van de moderne tijd, tegen een muzikale achtergrond gecomponeerd door Edgar Varèse en Yannis Xenakis. Na 1958 drongen verscheidene Belgische architecten erop aan dit prachtige gebouw te bewaren. Jammer genoeg kon het plan om er een centrum voor experimentele film te vestigen niet op de instemming van de toenmalige politieke overheid rekenen. Het gebouw werd dan maar zonder veel wroeging afgebroken. België wijdde heel wat paviljoenen aan zijn industrieën, zijn diensten en zijn cultuur. De Pijl van de Burgerlijke Bouwkunde was een eerbetoon aan de gedurfde technieken die in de moderne bouwwerken werden toegepast. De Belgische beeldhouwer Jacques Moeschal en architect Jean van Doosselaere stonden in voor het ontwerp van deze pijl in betonschaal, die 80 meter lang was, zich 36 meter boven de grond verhief en rustte op een betonnen voet die in een koepel uitmondde.

Groot Paleis van Congo, binnenzicht, collectie Atomium 57


Rechts: Paviljoen van het bedrijf Eternit, collectie Atomium > Advertentie van het bedrijf Eternit, collectie Atomium

< Advertentie van Coca-Cola, collectie Atomium > Het paviljoen van Côte d’Or, Brussel, Archives d'Architecture Moderne

58

Via een metalen loopbrug die evenwijdig met de grond aan de pijl hing, kreeg men toegang tot het dakterras van een tentoonstellingsruimte. Onder de loopbrug toonde een reliëfkaart van België op een kwart hectare de complexe verwezenlijkingen van de bouwkunde en haar belang voor het economische leven van het land. Congo, dat tot in 1960 een Belgische kolonie bleef, bekleedde eveneens een belangrijke plaats op Expo 58 en kreeg er maar liefst 75.000 vierkante meter ter beschikking. De sectie Congo en RuandaUrundi omvatte, behalve de tropische tuin en een Afrikaans dorp, een regeringspaleis – het Groot Paleis van Congo – aan de voet van het Atomium, het paviljoen van de Landbouw, de Katholieke Missies, het paviljoen van de Gebouwen, de Energie en het Transport, het paviljoen van de Mijnen en de Steengroeven, het paviljoen van de Fauna, alsook het paviljoen van de Verzekeringen, Banken en Handel. Men kwam het Groot Paleis van Congo, een monumentale constructie van 8.000 vierkante meter ontworpen door de architecten G. Ricquier en Leboutte, binnen via een erezaal versierd met een fresco (36 x 11 meter) van de hand van kunstenaar Floris Jespers. De sectie gewijd aan de plastische kunst, de toegepaste kunst, de muziek, de literatuur en het toneel stond onder leiding van Frans Olbrechts, conservator van het Koninklijk Museum voor Afrikaanse Kunst van Tervuren. In de sectie hedendaagse kunst werden 120 werken van Belgische en Congolese kunstenaars tegenover elkaar geplaatst, terwijl wat verderop het klanken lichtspel “Congorama” de geschiedenis van Congo schetste.


59


Voor de grote particuliere bedrijven was Expo 58 een zegen, en ze waren present in talrijke paviljoenen die hun naam droegen: AcrowCassart, Bell Telephone, Bernina-Orion, Coca-Cola, Côte d’Or, Dolfuss-Mieg, Eastman Kodak, Larousse, Pan American Airways, Philip Morris Overseas, IBM, … De bezoekers konden er de laatste nieuwigheden ontdekken, hun gewicht in chocolade winnen, producten uitproberen en gadgets en reclamegeschenkjes krijgen die nu nog erg in trek zijn bij verzamelaars.

Toegang tot ‘Vrolijk België’, collectie Atomium

Op dit grootse evenement, dat in het teken stond van een humanere wereld, mochten uiteraard de verschillende kunstvormen niet ontbreken. In het groot paleis werd een indrukwekkende tentoonstelling georganiseerd met als titel “Vijftig jaar Moderne Kunst”, in beeld gebracht door kunstenaar Marc Mendelson; ze nam 4.000 vierkante meter in beslag en toonde werken uit 26 verschillende landen. De beeldhouwkunst, die op de hele site van Expo 58 een ereplaats kreeg, werd er uitstekend vertegenwoordigd door bekende namen als Henry Moore, Antoine Pevsner, Jesus Soto of Olivier Strebelle, auteur van het “Cheval Bayard”, het grootste keramieken beeldhouwwerk dat tot dan was gemaakt. Dag en nacht werd er op Expo 58 gefeest! De sectie Vrolijk België, een initiatief van de vereniging van Belgische brouwerijen, droeg zeker tot die kermissfeer bij, met zijn 60 cafés en zes restaurants, zijn bars, dancings, winkels, schouwburg, fanfare, jongleurs en orgelspelers. Jean-Marie de Ronchène, de vrolijke “burgemeester”, verwelkomde de feestgangers er met open armen. In deze volkswijk werden 170 oude huizen nagebouwd in de verschillende stijlen uit het verleden door de architecten Y. Blomme, Ronsse, A. De Rijdt, L. François, A. Barrez, J. Vandevoorde, J. Wibauw, R. Pechère en Speltinckx. De verlichting van deze wijk 's nachts droeg bij tot de toverachtige sfeer in het attractiepark van de Tentoonstelling, dat dagelijks tot 4 uur in de ochtend open bleef. Bijna 42 miljoen mensen van over de hele wereld bezochten Expo 58. Maar na 186 dagen van feesten en verrukkelijke ontdekkingen gingen de deuren onherroepelijk dicht. Op 19 oktober 1958 doorkruiste een enorme menigte, wellicht niet zonder enige melancholie, voor het laatst deze reusachtige stad van dromen en volgde ze de fanfare op een allerlaatste bezoek. De kater die volgde op deze luisterrijke episode van een verenigd en welvarend België lijkt nog steeds voort te duren …

60


61


Voetnoten Op 14 oktober 1935, als gevolg van een belangrijke kapitaalinjectie, werd de firma Wolfers Frères, voor een periode van 30 jaar hervormd tot de Naamloze Vennootschap Wolfers Frères. (Cf. W. Van Dievoet, Studiae Bruxellae: Les Wolfers. orfèvres, bijoutiers & joailliers, Bruxelles, 2002, pp. 79-80). 1

2 Er wordt uitgegaan van de wijze waarop het stuk nu gemonteerd is. Uit recente foto’s genomen door handelaars die het stuk in hun bezit hadden voor het werd verworven door de Koning Boudewijnstichting, blijkt dat het beeld dat het tafelmiddenstuk bekroont, soms anders werd gemonteerd.

Ingevolge de wet van 28 november 1939 deponeerde de firma Wolfers Frères S.A. haar nieuwe meesterteken met de everzwijnkop op 7 mei 1942 (Cf. W. Van Dievoet, Studiae Bruxellae, p. 80). Dit meesterteken werd ingevoerd ter vervanging van het merkteken met de voorstelling van een driehoek met daarin de drie sterren. Dat werd ongeveer vanaf 1892 in gebruik genomen. 3

Conform de wet van 28 november 1939 (cf. voetnoot 3) is het tafelmiddenstuk gemerkt met het gehalteteken voor de waarborg aangebracht door de edelsmid. De letter ‘A’ (argent) geeft de aard van het metaal weer, gevolgd door een getal dat het allooi uitdrukt. Het gehalte 925‰ is voor de periode vanaf 1942 het eerste gehalte (Cf. W. Van Dievoet, Historische Uitgaven Pro Civitate nr. 59: De geschiedenis en de officiële merken van de keurkamers voor de waarborg van goud en zilver in België van 1794 tot nu, Brussel, 1980, p. 165 & 167-168). 4

Ondine werd in 2004 volledig gerestaureerd door Patrick Storme. De vermelde krassen werden op dat ogenblik eveneens verwijderd. 5

6 S. Faniel, « La décoration de la table », in Curnonsky, Cuisine et Vins de France, Larousse, Paris, 1953, p. 9. 7

Ibid., p. 11.

8

Petrone, Le Satiricon, Paris, 1995, p. 36.

9

Louvremuseum, Sully-vleugel, sectie 44.

10

E. Bayard, L’art de reconnaître les styles, Paris, 1926, p. 356.

11

FOD, Expo 58, Eerste rapport van de commissaris-generaal, 01.03.1952.

Pourquoi Pas?, 08.08.1958, nr. 2071, p. 30; 15.08.1958, nr. 2072, omslag van Serge Creuz; 22.08.1958, nr. 2073, p. 31; 29.08.1958, nr. 2074, p. 25.

12

13 FOD, Expo 58, Service technique, Dossiers spéciaux Commissariat général, 11.07.1955.

FOD, Expo 58, Extrait du rapport du Commissaire général du Gouvernement pour l’Exposition 1956, 01.03.1952. 14

15 FOD, Expo 58, Commissariat général, Service Protocole et Relations Extérieures, nota van 22.10.1956.

FOD, Expo 58, Commissariat général, Service Protocole et Relation Extérieures, brief van 18.07.1957. 16

62


17 Over de rol van Philippe Wolfers binnen de structuur van de firma Wolfers Frères en zijn artistieke positionering cf.: W. Adriaenssens, « Philippe Wolfers, un artiste Art Nouveau à la tête d’une entreprise industrielle », in Art et Industrie. Les arts décoratifs en Belgique au XIXe siècle, Bruxelles, 2004, pp. 144-157. 18 W. Adriaenssens, “Beschaving en Barbarij: een utilitair kunstwerk als eerbetoon aan baron Edmond van Eetvelde”, in W. Adriaenssens & F. Aubry, Phillipe Wolfers. Beschaving en Barbarij, Brussel, 2002, pp. 33-48. Beschaving en Barbarij werd door de Koning Boudewijnstichting aangekocht in 2001 en in langdurige bruikleen toevertrouwd aan de KMKG. 19 W. Adriaenssens, L’Album Congolais. Een Koninklijk geschenk als aandenken aan de koloniale tentoonstelling van Tervuren in 1897, Brussel, 2002. 20 W. Adriaenssens, « Quand la reliure devient bijou… Les albums commémoratifs de Philippe Wolfers », in Bibliophilies et reliures. Mélanges offerts à Michel Wittock, Bruxelles, 2006. (ter perse). 21 W. Adriaenssens, “Het Gioconda-ensemble, de zwanenzang van Philippe Wolfers. Een bijdrage aan de internationale tentoonstelling voor moderne en decoratieve industriële kunsten van Parijs in 1925”, in Gentse Bijdragen tot de Interieurgeschiedenis, vol. 32, Leuven, 2003, pp. 131-176. 22 L. De Ren, A.-M. Claessens-Pére & W. NYS, Sterckshof Studies 9: De Zilvercollectie, Antwerpen, 1997, p. 247. Inventarisnummer: S95/20a-b. 23

FOD, Expo 58, Commissariat général, service technique, Belvédère, Argenterie.

24 Dit koffieservies wordt bewaard in het Zilvermuseum Sterckshof, inventarisnummer S96/7a-d. (L. De Ren et al., op. cit., p. 246). 25

FOD, Expo 58, Service technique, dossier général, nota 12.06.1957.

26

Ibid.

27

Ibid.

28 FOD, Expo 58, Service technique, dossier général du Belvédère, 58-59. (Inventaris van voorwerpen gehuurd bij Maison Baguès in Parijs). 29 Publicitaire catalogus: Les couverts Wolfers Frères, s.l., s.d. [eind jaren 1950, begin jaren 1960], z.p., nr. 243. 30 In 2004 verwierf het Zilvermuseum Sterckshof te Antwerpen het atelierarchief van het huis Wolfers. Dit enorme archieffonds bestrijkt de periode van ca. 1910 tot 1988. Mijn bijzondere dank gaat uit naar mevrouw Nanette Pére-Claessens en de heer Wim Nys, wetenschappelijk medewerkers van het Zilvermuseum die mij toelieten dit fonds te consulteren en mij zeer waardevolle informatie omtrent het tafelmiddenstuk Ondine hebben bezorgd. 31 Zilvermuseum Sterckshof, Atelierarchief van het huis Wolfers, inv. P2004/1/… Daar dit fonds nog moet worden geïnventariseerd, moet nog een volgnummer worden toegekend. In datzelfde dossier worden nog de ontwerpen voor de kandelaars en de schalen bewaard. 32 Voor deze informatie gaat mijn oprechte dank uit naar Raf Steel, kunsthistoricus Gent, specialist op het gebied van het zilverwerk en meer bepaald van de firma Wolfers Frères.

63


Livre d’or de la Maison Wolfers. Remise de décorations à quarante et un jubilaires. 18 décembre 1951, Bruxelles, s.d. [1952], z.p.

33

34 Mondelinge mededeling van Freddy Wolfers aan Werner Adriaenssens en Raf Steel op 11.10.2005. 35

Livre d’or de la Maison Wolfers, z.p.

36 Voor een vernieuwende bijdrage over het lakatelier van Marcel Wolfers cf.: R. Steel, “Arthur de Waegh en Omer de Waegh: ontwerpers bij Wolfers Frères en in het lakatelier Marcel Wolfers. Identificatie van de merken van het lakatelier Marcel Wolfers”, in Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, vol. 72, 2001, pp. 55-75. 37

C.G.R.W.T.B. 58, Mémorial, vol. 5, Les Arts, pp. 40 & 44.

38

Idem, p. 61.

39 Voor een overzicht van de interieurdecoratie van deze eetzaal cf.: « Le Pavillon de réception du Commissaire général du Gouvernement à l’Exposition », in 1935. Bulletin officiel de l’Exposition universelle et internationale de Bruxelles, nr. 40, 1935, pp. 990-992. 40 De sokkel zonder de sculptuur wordt bewaard in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, inv. Ag. 263. 41

Privécollectie, autografisch manuscript: Œuvres de Mr Ph. Wolfers, p. 28 & 29.

Privécollectie, autografisch manuscript: Marcel Wolfers. Sculpteur-laqueur. Catalogue. Dit repertorium (“Atomaschrift”), opgesteld in de jaren 1960 geeft een zeer volledige en gedetailleerde lijst weer van zijn sculpturale oeuvre.

42

43

Privécollectie, Manuscript: Facturier de Sortie. Sculpture 1955-1964.

44

Privécollectie, foto van het schaalmodel in het atelier Corroy le Grand & schaalmodel.

45 Zo bewaart het Zilvermuseum Sterckshof modelboeken waarvan bekend is dat zij afkomstig zijn uit de ateliers van de zilverfabrikant Altenloh. 46

Voor deze informatie gaat mijn oprechte dank uit naar Raf Steel.

47

W. Fostier, Une certaine idée de la cuisine. Pierre Romeyer, Bruxelles, 1990, pp. 69-70.

48 FOD, Expo 58, Service technique, Belvédère. Alle menu’s en tafelschikkingen zijn bewaard in het archief van de Federale Openbare Dienst. 49

La Libre Belgique, 18.04.1958.

50

Pourquoi pas?, 25.07.1958.

51 F. Baudhuin, « Dans les coulisses de l’Exposition », in Revue Générale Belge, n° de juin 1958, p. 41. 52

Pourquoi pas?, 22.08.1958.

53 FOD Expo 58, Service technique, Argenterie. Inventaris voor de teruggave van de serviezen en versieringen Wolfers, 23.10.1958.

64

54 Het archief Wolfers voor deze periode is niet bewaard. In het archief van het commissariaat-generaal is hierover niets te vinden, en de familie van de commissaris-generaal herinnert zich hier niets over. De pers die verslag uitbracht over


de sluitingsceremonies, de lezingen en de gala’s ter ere van de organisatoren, verwijst nergens naar de schenking van het tafelmiddenstuk. 55 Cf. voetnoot 22. Mevrouw D’Haeseleer, die ze destijds op de markt bracht, heeft geen herinnering meer van de herkomst. Feit is wel dat de kandelaars Ondine enkele jaren vóór het tafelmiddenstuk waarbij zij hoorden op de markt werd gebracht. 56 Twee tekeningen van het model Mirador, het tafelmiddenstuk en de kandelaar, worden bewaard in het atelierarchief van het huis Wolfers. Het ontwerp van het tafelmiddenstuk draagt de datum 14.12.1957. 57

W. Fostier, op. cit., p. 82.

58 FOD, Expo 58, Service technique, Argenterie, brief van Wolfers aan baron Moens de Fernig, 01.04.1958. 59 Zie Kurgan-Jaumain-Montens, Dictionnaire des patrons en Belgique, Brussel 1996, pp. 468-469, de notitie van Jacques Van Offelen voor de Nouvelle Biographie Nationale, vol. 4, pp. 274-275, FOD, Expo 58, documentatiefiche nr. 10 van de Directie Public Relations van het commissariaat-generaal van de Regering bij de Wereldtentoonstelling. Zie ook de interviews met Charles Everarts de Velp en gravin Moens de Fernig, opgetekend in 1997 en 1999.

Lijst der afkortingen C.G.R.W.T.B. 58 Commissariaat-generaal van de Regering voor de internationale tentoonstelling en Wereldtentoonstelling van Brussel 1958. FOD Federale Openbare Dienst (onuitgegeven archiefbestand) SOMA Studie- en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij

Bibliografie Pers Le Pourquoi Pas? Le Soir La Libre Belgique

Archivalia FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie Dienst tentoonstellingen. Archieven van het commissariaat-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958. Zilvermuseum Sterckshof Atelierarchief van het huis Wolfers, inv. P2004/1/ Privé-collectie Autografische manuscripten: Œuvres de Mr Ph. Wolfers. Marcel Wolfers. Sculpteur-laqueur. Catalogue. Facturier de Sortie. Sculpture 1955-1964. 65


Publicaties W. Adriaenssens, “Beschaving en Barbarij: een utilitair kunstwerk als eerbetoon aan baron Edmond van Eetvelde”, in W. Adriaenssens & F. Aubry, Phillipe Wolfers. Beschaving en Barbarij, Brussel, 2002, p. 33-48. W. Adriaenssens, “Het Gioconda-ensemble, de zwanenzang van Philippe Wolfers. Een bijdrage aan de internationale tentoonstelling voor moderne en decoratieve industriële kunsten van Parijs in 1925”, in Gentse Bijdragen tot de Interieurgeschiedenis, vol. 32, Leuven, 2003. W. Adriaenssens, L’Album Congolais. Een Koninklijk geschenk als aandenken aan de koloniale tentoonstelling van Tervuren in 1897, Brussel, 2002. W. Adriaenssens, « Philippe Wolfers, un artiste Art Nouveau à la tête d’une entreprise industrielle », in Art et Industrie. Les arts décoratifs en Belgique au XIXe siècle, Bruxelles, 2004. W. Adriaenssens, « Quand la reliure devient bijou… Les albums commémoratifs de Philippe Wolfers », in Bibliophilies et reliures. Mélanges offerts à Michel Wittock, Bruxelles, 2006. (Ter perse). F. Baudhuin, « Dans les coulisses de l’Exposition », in Revue Générale Belge, Juin 1958, pp. 38-49. E. Bayard, L’art de reconnaître les styles, Paris, 1926. Commissariat Général du Gouvernement près l’Exposition Universelle de Bruxelles 1958 (C.G.G.E.U.I.B. 58), Mémorial, Bruxelles, 1961. (7 vol.). L. De Ren, A.-M. Claessens-Pére & W. Nys, Sterckshof Studies 9: De Zilvercollectie, Antwerpen, 1997. S. Faniel, « La décoration de la table », in Curnonsky, Cuisine et vins de France, Paris, 1953. W. Fostier, Une certaine idée de la cuisine, Pierre Romeyer, Bruxelles, 1990. « Le Pavillon de réception du Commissaire général du Gouvernement à l’Exposition », in 1935. Bulletin officiel de l’Exposition universelle et internationale de Bruxelles, n° 40, 1935, pp. 990-992. Les couverts Wolfers Frères, s.l., s.d. [einde jaren 1950, begin jaren 1960]. Livre d’or de la Maison Wolfers. Remise de décorations à quarante et un jubilaires. 18 décembre 1951, Bruxelles, s.d. [1952]. Petrone, Le Satiricon, Paris, 1995. R. Steel, “Arthur de Waegh en Omer de Waegh: ontwerpers bij Wolfers Frères en in het lakatelier Marcel Wolfers. Identificatie van de merken van het lakatelier Marcel Wolfers”, in Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, vol 72, 2001, p. 55-75. W. Van Dievoet, Historische Uitgaven Pro Civitate nr. 59: De geschiedenis en de officiële merken van de keurkamers voor de waarborg van goud en zilver in België van 1794 tot nu, Brussel, 1980. W. Van Dievoet, Studiae Bruxellae: Les Wolfers. orfèvres, bijoutiers & joailliers, Bruxelles, 2002.

66


Fonds voor het roerend cultureel erfgoed De Koning Boudewijnstichting ijvert al sinds 1987 voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed. De Raad van Bestuur van de Stichting richtte in 2001 een Fonds op om die activiteiten te ontwikkelen en verschafte het de nodige financiële middelen om de duurzaamheid van zijn tussenkomsten te verzekeren. Het Fonds wil belangrijke elementen van het nationaal erfgoed veiligstellen om hun versnippering of verdwijning naar het buitenland te beletten, of om hun terugkeer naar België te verzekeren, zodat ze opnieuw voor het grote publiek toegankelijk worden. Het Fonds vat ‘roerend erfgoed’ in zijn ruimste betekenis op: archeologisch materiaal, kunstwerken, archieven en documenten, meubilair, decoratieve kunstwerken enz. Het betoont belangstelling voor alle tijdperken, van de voorhistorie tot de recente tijd. De eigentijdse kunstproductie valt evenwel buiten de opdracht van het Fonds. Het Fonds koopt kunstwerken aan of ontvangt ze bij gift of legaat. Het zijn emblematische kwaliteitsstukken uit het Belgisch roerend erfgoed. Zij worden toevertrouwd aan een Belgische publieke instelling die voor de publiektoegankelijkheid en de wetenschappelijke ontsluiting zorgt. De Stichting valoriseert elke aankoop of gift door een tijdelijke tentoonstelling en een geïllustreerde publicatie. Voor meer informatie: Anne De Breuck tel.: + 32 2 549 61 54, e-mail: debreuck.a@kbs-frb.be, www.roerend-erfgoed.be Schenkers aan het Fonds voor het roerend cultureel erfgoed Jean-Pierre en Jacqueline Stroobant de Saint Eloy Pierre en Colette Bauchau Claire De Pauw en Marcel Stal Thomas Neirynck Anne della Faille d'Huysse en Monique della Faille d'Huysse

67


Inhoudstafel

68

Voorwoord

3

Het tafelmiddenstuk Ondine, een prestigewerk bestemd voor de eretafel van de commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 Werner Adriaenssens, Wolfgang Bregentzer

5

Marcel Wolfers Werner Adriaenssens

39

Georges Moens de Fernig Wolfgang Bregentzer

40

Expo 58 Diane Hennebert

43

Voetnoten

62

Lijst der afkortingen

65

Bibliografie

65

Fonds voor het roerend cultureel erfgoed

67



vastgelegd op film

Expo 58: een complexe periode vol tegenstrijdigheden gekarakteriseerd door verwoed modernisme, maar ook door traditie en conservatisme. In deze publicatie getuigt Ondine van het belang van de traditie; de eigentijdse documenten op de dvd daarentegen staan voor het modernisme.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.