Delft Architectural Studies on Housing
Home Work City
Living and Working in the Urban Block
Huis Werk Stad
Wonen en werken in het stedelijk bouwblok
naioÄąo uitgevers / publishers
2 Redactioneel Editorial 4 Het werkhuis Architectuur voor dubbel gebruik The Workhome An Architecture of Dual Use Frances Holliss Frances Holliss opent deze DASH met een pleidooi voor de herintro ductie van het ‘werkhuis’. Na een historische terugblik en een overzicht van mogelijke woon-werkcombinaties formuleert ze de toekomstige opgave. Frances Holliss opens this DASH with a plea for the reintroduction of the ‘workhome’. After looking back on its historical development and providing an overview of possible living and working combinations, she formulates the challenge that lies ahead.
14 De toekomst van het Nederlandse woon-werkproject The Future of the Dutch Workhome Project Rondetafelgesprek op/Round Table Discussion on 26 April 2017 door/by Eireen Schreurs (moderator) Met/with Wim van den Bergh, Jeroen de Bok, Frances Holliss, Jo Janssen, Paul Kuitenbrouwer, Isabel de Vries, Robert Winkel & Franz Ziegler Het woon-werkblok is een beloftevol idee, maar er zijn nog weinig daarop gebaseerde projecten gerealiseerd. Een rondetafelgesprek onderzoekt aan de hand van twee concrete casussen hoe dit kan veranderen en wat de rol van de architect daarbij zou kunnen zijn. So far, though promising, the idea of workhome blocks has yielded few completed projects. On the basis of two concrete cases, the participants in this round table discussion examine how changes have to be made and what architects can do to bring them about.
24 De geboorte van het Hollandse bouwblok Weversblokken in de Gouden Eeuw The Birth of the Dutch Urban Block Weavers’ Blocks in the Golden Age Eireen Schreurs Al in de zeventiende eeuw beschouwden Hollandse steden de ontwikkeling van woon-werkblokken als een manier om nieuwe bedrijvigheid te lokken. Deze eerste experimenten hebben een verrassende actualiteitswaarde. As early as the seventeenth century, Dutch cities regarded the development of workhome blocks as a way of attracting new business activity. These earliest experiments are surprisingly topical.
34 Local Community Area De machiya als nieuw woonmodel The Machiya as a New Model for Dwelling Birgit Jürgenhake De Local Community Area van de Japanse architect Riken Yamamoto verkent de mogelijkheden van het bouwblok als autarkische eenheid, waarbij de historische machiya in een nieuw jasje wordt gestoken. Japanese architect Riken Yamamoto’s concept Local Community Area explores the possibilities of the building block as an autarkic unit, an updated version of the historical Machiya.
44 Hoekkunst De ateliers van Amsterdam-Zuid The Art of the Corner The Studios of Amsterdam-Zuid Dick van Gameren Het kunstenaarsatelier is een bijzondere vorm van wonen-werken. In Amsterdam-Zuid demonstreren deze ateliers hoe binnen twee decennia verschuivingen in stedenbouwkundige ideeën grote gevolgen hadden voor de wijze waarop de combinatie wonen-werken een plek kreeg in de stad. The artist’s studio is a special kind of workhome. In Amsterdam-Zuid, these studios demonstrate how paradigm shifts in urban design have had major consequences for the way in which combined living and working spaces manifested in the city over two decades.
56 Gemengd gebruik in de stad Configuraties van stratennetwerk tot kavel Mixed-Use City Configurations from Street Network to Building Plot Birgit Hausleitner Met het promotie-onderzoek van Birgit Hausleitner keren we terug naar de stedelijke context en in het bijzonder naar de randvoorwaarden voor gemengde stedelijkheid. Zij laat zien waar kansen liggen voor functie menging, ook op plekken waar je die niet verwacht. Birgit Hausleitner’s doctoral research brings us back to the urban context and in particular to the preconditions for mixed urbanity. She shows us opportunities for function mixing, some in unexpected places.
68-155 Projectdocumentatie Project Documentation Dick van Gameren, Paul Kuitenbrouwer & Eireen Schreurs Met bijdragen van/With contributions by Frederique van Andel, Javier Arpa, Axel Beem, Ana Luisa da Fonseca, Mikel van Gelderen, Marius Grootveld, Frances Holliss, Pierijn van der Putt, Lidwine Spoormans & Franz Ziegler. 156-160 Personalia Biographies Illustratieverantwoording Illustration Credits Colofon Credits Eerder verschenen Back Issues
DASH: Huis Werk Stad Wonen en werken in het stedelijk bouwblok
/ Home Work City Living and Working in the Urban Block
Delft ArchiÂtectural Studies on Housing
2 Home Work City
Editorial In today’s service economy, the functional zoning typical of modern urbanism is no longer self-evident. People’s domestic and professional lives increasingly take place in one and the same domain. They need a different type of city, one that accommodates a wide variety of programmes, with tailormade facilities that allow combinations of living, working and care. This issue of DASH focuses on the building block as the spatial cornerstone of this development. It is where the individual dwelling, the collective domain and urban life meet.
DASH
Huis Werk Stad
Workhome blocks that combine new ways of living and working are more than com mercial bases topped by a couple of dwellings. Historical projects abound, but contemporary workhome blocks are more difficult to find. Apparently, many of the parties concerned need time to get used to the idea of realizing such projects. What is required, in short, is a cultural transforma tion. This is why the essays and examples in this issue are a plea for a different way of building. The advantages of workhome blocks are considerable. The projects in this issue show different living and working com munities, from casual to closely-knit, that share meeting places, kitchens, cars, work shops, gardens and many other amenities. Due to their varied use of the spaces, at different times of the day, the people who live and work in them contribute to a vibrant street life. The addition of the work function calls the architectural representation into question. It gives rise to an outspoken architecture that sometimes reveals – and sometimes negates – the functions it contains. Questioning the dynamics between living and working furthermore leads to intelligent forms of flexibility and therefore often results in workhomes that are adaptable. Researcher/architect Frances Holliss points out the urgency of the live-work challenge in an ‘opening manifesto’. The results of her extensive study into homeworkers provide
tools for a better understanding of the issue. Next is a round-table discussion organized by the DASH editorial team, which gauged the Dutch situation by talking to a number of architects and urban designers. The discussion confirmed the absence of parties that recognize and dare to enter this particular market. The situation also calls for different approaches to urban design and regulations, because growth and change are an integral part of these projects. The essays and project documentation have been arranged around three research themes. How do such building blocks enrich the collective domain, that is: the space between the street and the front door? And then: How does the block present itself to the city? And finally: How are living and working distributed over the project, and what are the consequences of this distribu tion? In a discussion of the first living and working blocks in seventeenth-century Holland, Eireen Schreurs observes that the addition of a working programme led to a number of interesting innovations on the level of the dwelling, the block and the city. Birgit Jürgenhake introduces a design study by Japanese architect Riken Yamamoto to show how living and working traditions continue to live on in Japan, and Dick van Gameren explores Amsterdam-Zuid to find out how working facilities have enriched the urban design. Birgit Hausleitner, finally, presents a number of locations in which the mix is promising at the urban design level. This issue of DASH concludes with ten exemplary projects that use specially developed drawing techniques to make the themes collectivity, representation and the distribution of working and living visible.
Het woon-werkblok dat deze nieuwe manier van wonen en werken combineert, gaat verder dan een commerciële plint met daar boven een aantal woningen. Historische projecten zijn er in overvloed, maar heden daagse woon-werkblokken zijn lastiger te vinden: veel partijen blijken onwennig om zulke projecten te realiseren. Kortom, een cultuuromslag is nodig. Om die reden vormen de essays en voorbeelden in dit nummer een pleidooi voor een andere manier van bouwen.
3
In een ‘openingsmanifest’ wijst onderzoeker/ architect Frances Holliss ons op de urgentie van de woon-werkopgave. De resultaten van
Home Woek City
De voordelen van woon-werkblokken zijn divers. De getoonde projecten laten verschil lende (van losse tot hechte) woon- en werk gemeenschappen zien, die vergaderplekken, keukens, auto’s, werkplaatsen, tuinen en nog vele andere zaken delen. De mensen die er wonen én die er werken dragen bij aan een levendig straatleven door het gevarieerde gebruik, op verschillende momenten van de dag. De toevoeging van de werkfunctie stelt de architectonische representatie ter discussie. Ze geeft aanleiding tot een uitgesproken architectuur die soms veel, of soms juist helemaal niets van de achterliggende functies prijsgeeft. Verder leidt de vraag van de dyna miek tussen wonen en werken tot slimme vormen van flexibiliteit, en daarmee vaak ook tot levensloopbestendigheid.
De essays en projectdocumentatie zijn gerangschikt rond drie onderzoeksthema’s. Hoe verrijken dergelijke bouwblokken het collectieve domein, dat wil zeggen: de ruimte tussen poort en voordeur? Op welke manier presenteert het blok zich aan de stad? En als laatste: hoe zijn wonen en werken over het project verspreid, en wat zijn hiervan de gevolgen? In een bespreking van de eerste woon-werkblokken in het zeventiendeeeuwse Holland constateert Eireen Schreurs dat het toevoegen van het werkprogramma tot een aantal interessante vernieuwingen leidde, die op woon-, blok- en stadsniveau doorwerkten. Birgit Jürgenhake beschrijft aan de hand van een ontwerpstudie van de Japanse architect Riken Yamamoto hoe woon-werktradities in Japan voortleven, en Dick van Gameren kijkt in AmsterdamZuid op welke manieren werkvoorzieningen een stedenbouwkundig plan hebben verrijkt. Birgit Hausleitner ten slotte wijst op steden bouwkundig schaalniveau plekken aan waar menging kansrijk is. Deze uitgave van DASH besluit met tien voorbeeldprojecten, waar speciaal ontwikkelde tekentechnieken de thema’s collectiviteit, representatie en woonwerkverdeling zichtbaar maken.
Huis Werk Stad
Met de huidige diensteneconomie heeft de functionele zonering uit de moderne steden bouw haar vanzelfsprekendheid verloren. Tegelijk speelt het huiselijke en professionele leven zich steeds vaker af binnen dezelfde sfeer. Dit vraagt om een ander type stad. Deze moet in staat zijn een grote variatie aan programma’s te accommoderen, met voorzieningen op maat die een combinatie van wonen, werken en zorgen mogelijk maken. Deze DASH richt zich op het bouw blok als de ruimtelijke hoeksteen van deze ontwikkeling. Hier ontmoeten de individuele woning, de collectieve sfeer en het stedelijk leven elkaar.
haar uitgebreide studie naar thuiswerkers leveren handvatten voor een beter begrip van de kwestie. Hierna volgt een ronde tafelgesprek, georganiseerd door de DASHredactie, die de Nederlandse situatie peilde bij een aantal architecten en stedenbouwers. Het gesprek bevestigde dat het aan partijen ontbreekt die deze specifieke markt herken nen en aandurven. Ook vragen deze ont wikkelingen om een andere benadering van stedenbouw en regelgeving, omdat groei en verandering een integraal onderdeel van deze projecten vormen.
DASH
Redactioneel
4 Frances Holliss
Het werkhuis
The Workhome Architectuur voor dubbel gebruik
Huis Werk Stad
Home Work City
An Architecture of Dual Use
DASH
Fotografiestudio Photographer’s studio
In 2019 verkeren we wereldwijd in een milieucrisis van enorme omvang. De bevolking (in ieder geval in Groot-Brittannië) groeit snel; er is een chronisch tekort aan woningen en de druk op onze vervoers infrastructuur is niet vol te houden. Bovendien zijn er meer vrouwen aan het werk dan ooit tevoren en zijn de rolpatronen van vrouwen en mannen minder duidelijk omlijnd, waardoor werkende mensen met zorgtaken onder druk komen te staan. Tegelijkertijd groeit het aantal kleine zelfstandigen gestaag. In GB waren dat in 2015 meer dan 4 miljoen mensen, 15 procent van het totale aantal werkenden.1 Deze factoren hebben wereldwijd bijgedragen tot een enorme stijging van het aantal flexibele arbeidsplaatsen waarbij thuiswerk centraal staat. Dit geeft aan dat we moeten stoppen met forenzen en ons heil veel meer in de wijk moeten zoeken. In GB werkt inmiddels één op de zeven mensen vanuit huis, een verdubbeling ten opzichte van 15 jaar geleden.2 Het ziet ernaar uit dat deze aanzienlijke sociaal-economische verschuiving zal doorzetten en er zijn belangrijke redenen om deze mondiaal te omarmen. Thuiswerk vermindert het woon-werkverkeer en daarmee de CO2-uitstoot en de druk op de vervoersinfrastructuur. Het aantal werkplekken neemt af, met als gevolg dat het gebruik van het gebouwenbestand kan worden geïntensiveerd. Er komt overbodige werkruimte vrij voor andere doeleinden zoals (althans in GB) de woningen waar we zo om zitten te springen. Thuiswerken is populair, omdat mensen meer controle over hun eigen leven hebben, ongeacht hun sociale status of beroep. Een hand tassenmaker in een sloppenwijk van Mumbai kan net zoveel genoegen beleven aan een pauze om zijn kind in bed te stoppen, als de Ameri kaanse president in het Witte Huis. Het komt de economie ten goede doordat bedrijven hogere winsten maken en lagere overheadkosten hebben, en het leidt tot een gelukkiger, gezonder en productiever personeelsbestand.3 Ook verzacht het de invloed van lange werkdagen op startups en micro-ondernemingen. De praktijk van ‘naar het werk gaan’ was een eeuw lang dominant en daardoor wordt de thuiswerkpraktijk nu op elk niveau van de samenleving over het hoofd gezien. Dit blijkt uit sociaal en economisch beleid en uit de dialoog over manieren om een duurzame toekomst te creëren – en uit de wijze waarop we onze gebouwen en steden bedenken en ontwerpen. Kortom, we staan voor een grote architectonische uitdaging. De geschiedenis van het werkhuis Vóór de industriële revolutie was wonen op de werkplek de norm. Gebouwen waarin wonen en werken werden gecombineerd, waren bijna overal gangbaar en dorpen waren grotendeels zelfvoorzienend. Op de Londense stadsplattegronden van landmeter Ralph Treswell staan hoge, smalle gebouwen met winkels op de begane grond zij aan zij met werkplaatsen en pakhuizen met woonruimte erboven en erachter. Deze stonden dicht opeengepakt in smalle straatjes. Jane Jacobs heeft vastgesteld dat de hieruit voortvloeiende vermenging van gebruiksmogelijkheden een essentieel ingrediënt was voor het ontstaan van drukke, levendige, veilige en dichtbevolkte, voetgangers vriendelijke wijken.4 De aan de openbare ruimte grenzende bebouwing werd gemaximaliseerd door de stedelijke blokken rondom semiopenbare binnenhoven en werven te situeren. Dit is een illustratie van Jan Gehl’s ‘zachte rand’-concept, met andere woorden: ‘(…) een gevel waar veel dingen in gebeuren. Een rijke begane grond betekent een rijke stad . . .’5 Het gebouw dat wonen en werken combineert, was vaak specifiek ontworpen voor die dubbele functie, en werd ‘huis’ genoemd, soms
DASH
Het werkhuis The Workhome
In 2019 we have a global environmental crisis of catastrophic propor tions and, in the UK at least, a rapidly growing population, a chronic shortage of housing and unsustainable pressure on our transport infrastructure. With more women in work than ever before and less welldefined gender roles, there is increased pressure on those in employ ment with caring responsibilities. At the same time, there is a steady growth in self-employment. This reached four million people, or 15 per cent of the entire workforce, in the UK in 2015.1 All these factors have contributed to a major upturn in flexible working practices, globally, that has home-based work at its core. They indicate a need to stop commuting and become far more rooted in our neighbourhoods. In the UK, one in seven people are now in home-based work – twice as many as 15 years ago.2 This major socioeconomic shift looks set to continue, and there are substantive reasons to embrace it, globally. Home-based work reduces commuting and therefore carbon emissions and pressure on transport infrastructures. By reducing the number of workplaces, it intensifies the use of the overall building stock, liberating redundant workspace for other purposes including, in the UK at least, desperately needed housing. Home-based work is popular because it increases the control people have over their lives, no matter what their social status or occupation. Handbag-makers in a Mumbai slum can take as much pleasure in breaking from their work to tuck up their child in bed as the US President in the White House. It benefits the economy by increasing corporate profits and by reducing overheads as well as creating a happier, healthier and more productive workforce.3 It also eases the impact of long working hours for start-ups and micro-businesses. A century of ‘going out to work’ as the dominant practice, however, has resulted in this working practice being overlooked at every level of society. This is notable in social and economic policy, in the discourse about how to create a more sustainable future and in the way we conceive and design our buildings and our cities. This presents a major architectural challenge. The History of the Workhome Before the industrial revolution, working in the home or living at the workplace was the norm, buildings that combine dwelling and work place were in almost universal use and settlements were largely selfservicing. In London, city plans drawn by surveyor Ralph Treswell show tall, thin buildings with ground-floor shops, workshops and warehouses, and living accommodations above and behind. Tightly packed along narrow streets, Jane Jacobs identified the resulting intricate mingling of uses as an essential ingredient in creating busier, livelier, safer, more densely populated, walkable neighbourhoods.4 Urban blocks hollowed out into semi-public courts and yards to maximize public frontage, illustrate Jan Gehl’s ‘soft edge’ concept ‘meaning a façade where lots of things happen. If the ground floor is rich, the city is rich . . .’.5 The building type that combined dwelling and workplace, often designed specifically to accommodate the dual function, was called ‘house’, with sub-sets of ‘bake-house’, ‘bath-house’, ‘weaver’s house’, ‘ale house’, and so forth. But in the twentieth century, the term ‘house’ came to mean a building in which we cook, eat, bathe, sleep, watch TV and bring up our children, nothing more. And so the dual-use building type that combines dwelling and workplace lost its name and as a result, although it did not disappear, fell out of sight. In the context of a rapidly growing home-based workforce, it is ripe for discovery. But as Carl Linnaeus said in 1751: ‘If you do not know the name of things, the knowledge of them is lost too.’6 In order to be able to identify, think about, analyse and develop a conceptual framework for this old but
5
6
Vroeg negentiende-eeuwse woonwerkhuizen voor wevers, Crossland Square, Bethnal Green, Londen
Ralph Treswell, overzichtsplatte grond, Cowe Lane, Londen, 1612 Ralph Treswell, survey plan, Cowe Lane, London, 1612
Cash’s oostvleugel langs het Coventry Canal Cash’s eastern terrace along Coventry Canal
Reconstructie van het dagelijks leven in een middeleeuws langhuis in het verlaten dorp Wharram Percy, North Yorkshire
Reconstruction of daily life in a medieval longhouse in the deserted medieval village of Wharram Percy, North Yorkshire
Early nineteenth-century weavers’ workhomes, Crossland Square, Bethnal Green, London
Atelier Ozenfant, Parijs. Le Corbusier, 1924 Atelier Ozenfant, Paris. Le Corbusier, 1924
DASH
Maison de Verre, Parijs. Pierre Chareau & Bernard Bijvoet, 1932 Maison de Verre, Paris. Pierre Chareau & Bernard Bijvoet, 1932
aangevuld met extra kwalificaties, zoals in ‘bakhuis’, ‘badhuis’, ‘wevershuis’, ‘bierhuis’, enzovoort. Maar in de twintigste eeuw kreeg het begrip ‘huis’ de betekenis van een gebouw waarin men kookte, at, baadde, sliep, tv keek en kinderen grootbracht – en niet meer dan dat. Daardoor verloor het gebouwtype dat woning en werkplek combi neerde zijn naam en, hoewel het niet verdween, vooral zijn zichtbaar heid. In de context van de snelle groei van de thuiswerkende beroeps bevolking is het concept nu rijp voor herontdekking. Maar zoals Carl Linnaeus al in 1751 zei: ‘Als je niet meer weet hoe iets heet, gaat de kennis ervan ook verloren.’6 Om dit oude, maar verwaarloosde gebouwtype te kunnen identificeren, overdenken, analyseren en conceptualiseren, heeft het een naam nodig. Daarom heb ik in 2007 de term workhome (werkhuis) bedacht om alle gebouwen te beschrijven waarin zowel gewoond als gewerkt wordt.7 Op de grotere schaal verwijs ik dus naar gebouwen voor dubbel gebruik met termen als workhome buildings (werkhuisgebouwen) en workhome developments (werkhuisprojecten). Het bestaan van een gebouwtype dat wonen en werken combi neert, kon worden bepaald door zijn geschiedenis te achterhalen.8 Daarbij kwamen prachtige, intrigerende gebouwen aan het licht, uit eenlopend van het middeleeuwse langhuis waarin boeren met hun dieren leefden en werkten in ruimten die weinig verschilden van een hedendaagse, dubbelhoge woon-werkeenheid met tussenverdieping tot de negentiende-eeuwse cottage factory met haar huisnijverheid, waarbij op de bovenste verdieping weverijen met verdiepingshoge ramen een gemeenschappelijke aandrijfas deelden, die verbonden was met een centrale stoommachine, zodat thuiswerkers op elektrische weefgetouwen konden werken om te concurreren met wevers die in fabrieken werkten. Van Le Corbusier’s Atelier Ozenfant tot Chareau & Bijvoet’s Maison de Verre – een huis dat meestal wordt geroemd vanwege de ruimtelijkheid, de kwaliteit van het licht en de techniek, en niet zozeer omdat het op een elegante en ingenieuze manier een gezinswoning combineert met de spreekkamers van een gynaecoloog. Het moge duidelijk zijn dat elk land zijn eigen versie van dit gebouw en type had, van de Japanse machiya tot het Maleisische woon-winkel pand; van het Iraanse huis met binnenplaats tot het Vietnamese ‘buis huis’; van het zijdeweversatelier in Lyon tot het Nederlandse koop manshuis. De verschuiving naar huiselijkheid Ondanks de uitvinding van de fabriek en de opkomst van het forenzen bleef een groot deel van de beroepsbevolking ook tijdens de industriële revolutie thuiswerken. Aan het begin van de twintigste eeuw was er echter veel, grotendeels ideologisch, verzet tegen deze praktijk. Werkgevers waren tegen thuiswerk omdat het hun controle over de werknemers verzwakte. Vakbonden waren tegen omdat ze zich zorgen maakten over de uitbuiting van deze ongeorganiseerde arbeidskrachten, waaronder enkele van de meest achtergestelde leden van de samenleving – maar ook omdat ze vonden dat thuiswerk hun strijd om een gezinsloon voor de man ondermijnde. Sociale hervormers waren tegen omdat ze – geschokt door de erbarmelijke omstandig heden die ze in de sloppenwijken van East End Londen aantroffen – vonden dat de kwestie van het thuiswerk tegelijk met zaken als slechte sanitaire voorzieningen en overbevolking moest worden opgelost. En de wijdverspreide conservatieve opvatting van die tijd was dat de plaats van de vrouw thuis was, die zich bezighield met het huishouden, en niet aan het werk was om inkomen te generen. Dientengevolge waren de modelwoningen die werden gebouwd ter vervanging van de sloppenwijken in East End, uitdrukkelijk bedoeld
DASH
Het werkhuis The Workhome
neglected building type, it needs a name. So in 2007 I coined the term workhome to describe all buildings that combine dwelling and work place.7 At the larger scale I refer to developments of these dual-use buildings as workhome buildings or workhome developments. The existence of the dual-use building type that combines dwelling and workplace was established by tracing its history.8 Beautiful and intriguing buildings emerge. These range from the medieval longhouse, in which peasants lived and worked, with their animals, in spaces little different to the contemporary live/work unit with its double-height space and mezzanine. But there is also the nineteenth-century cottage factory, where top-floor fully-glazed weaving studios shared a common drive shaft linked to a central steam engine so home-based workers could run power looms and compete with factory-based weavers. And from Corbusier’s Atelier for Ozenfant to Chareau and Bijvoet’s Maison de Verre, a building usually celebrated for its spatiality, its quality of light and its mechanisms, rather than the fact that it elegantly and ingeniously combined family home and gynaecologist’s consulting rooms. It becomes apparent that every country had its own version of this building and urban type, from the Japanese machiya to the Malaysian shop-house, the Iranian courtyard house to the Vietnamese tube house, the Lyons silkweaver’s atelier to the Dutch merchant’s house. The ‘Domestic Shift’ Despite the invention of the factory and the city commuter, a sub stantial proportion of the working population continued in home-based work throughout the Industrial Revolution. By the start of the twentieth century, however, there was considerable, largely ideological, opposi tion to this working practice. Employers opposed homeworking because it reduced the control they had over their employees. Unions opposed it because they were concerned about the exploitation of this unregulated workforce, which included some of the most deprived members of society – but also because they found that home-based work undermined their campaign for a male family wage. Social reformers opposed it because – horrified by the appalling conditions they found in the East End London slums, they elided the issue of home-based work with the problems of poor sanitation and overcrowding. And the widely held conservative opinion of the time was that a woman’s place was in the home, domestic rather than income-generating. As a result, the ‘Model Housing’ built to replace the East End London slums was expressly designed to prevent home-based work and managed through tenancy agreements that prohibited it.9 At the same time, Ebenezer Howard’s Town-Country Garden City idea was published, its central spatial strategy to separate dwelling from the workplace.10 Adopted and adapted worldwide, this still forms a central plank to current planning policy. In the UK and elsewhere, silos of government established around the separation of dwelling from workplace have led to the development of rigid webs of rules and regulations – including planning and property taxation – that do not easily accommodate dualuse buildings. These continue to underpin governance frameworks – and therefore ideas about how to design buildings and cities. And tenancy agreements continue to prevent or prohibit home-based work. A consequence of this is that most UK home-based workers operate ‘under the radar’, either because they fear they are, or because they actually are, breaking some regulation or other. This invisibility, together with the hostile governance environment makes it difficult to design for these people. And as a result, few home-based workers currently live and work in conditions that suit them – but they could. The Live/Work movement of the1980s and 1990s provided an opportunity to address this issue in the cities of the USA, the UK and in
7
14
De toekomst van het Nederlandse woon-werkproject The Future of the Dutch Workhome Project
DASH
Huis Werk Stad
Home Work City
1
Piazza Céramique, Maastricht, Jo Janssen & Wim van den Bergh. De hal tijdens het nieuwjaarsconcert The central hall during the New Year’s concert
1
Frances Holliss emeritus-hoogleraar London Metropolitan University, Londen Jo Janssen Jo Janssen architecten, Maastricht Wim van den Bergh architect en hoogleraar woningbouw RWTH, Aken Jeroen de Bok stedenbouwkundige, gemeente Rotterdam Liselotte Mesu planoloog, gemeente Rotterdam
Isabelle Vries projectmanager Makers District M4H Rotterdam namens de gemeente en Havenbedrijf Rotterdam Robert Winkel eigenaar Mei Architects and planners, Rotterdam Franz Ziegler Ziegler Branderhorst Stedenbouw en Architectuur, Rotterdam Eireen Schreurs redacteur DASH, moderator rondetafel gesprek Paul Kuitenbrouwer redacteur DASH
Tijdens de voorbereiding van dit nummer van DASH viel het de redactie op dat het niet eenvoudig was om in Nederland recente projecten te vinden waarin werken en wonen met succes waren gecombineerd. Ook al heeft de Nederlandse woningbouw de reputatie vernieuwend te zijn wat betreft typo logieën en plattegronden, aan dit thema wordt in projecten zelden aandacht besteed. Om beter te begrijpen waarom dit zo is en om van gedachten te wisselen over manieren om het aantal woon-werkprojecten in Nederland te laten groeien, organiseerde DASH een discussie. Voor dit rondetafelgesprek werd een aantal Nederlandse architecten en stedenbouw kundigen uitgenodigd, die betrokken zijn bij projecten die wonen en werken combineren, met de bedoeling hun ervarin gen en ideeën te delen. De gesprekken vinden plaats op basis van twee casussen: de architecten Jo Janssen en Wim van den Bergh presenteren het succesvolle woon-werkproject Piazza Céramique in Maas tricht, en Jeroen de Bok en Isabelle Vries van respectievelijk de gemeente en Havenbedrijf Rotterdam lichten de gezamen lijke strategie toe voor Merwe-Vierhavens (M4H), een voor malig havengebied dat wordt getransformeerd naar een gemengde woon- en werkomgeving. De middag begint met een gast uit Londen, architect en academicus Frances Hol liss, de auteur van Beyond Live/Work: the Architecture of Home-based Work.2 Zij opent het rondetafelgesprek met een korte analyse van de positie van woon-werklocaties in GrootBrittannië en eindigt met een oproep tot actie. Om de dis cussie te openen, vraagt ze de deelnemers naar de huidige situatie in Nederland. Welke condities faciliteren of belem meren het ontwerpen van woon-werklocaties? Wim van den Bergh: In Nederland is het over het algemeen niet zo moeilijk om wonen en werken te combineren. Normaal gesproken gebruiken mensen de extra slaapkamer of gewoon de keuken om te werken. Ook de garage wordt vaak gebruikt, want die kan eenvoudig verbouwd worden tot een nagelstudio, een kapsalon of een ander klein bedrijfje. De Nederlandse buitenwijken zitten er vol mee. Je moet een btw-nummer aanvragen en een beetje belasting betalen, maar je hebt geen last van extreme beperkingen. Dat wil zeggen, als het je eigen woning is. Als het om de garage van een huurwoning gaat, is het onmogelijk. De garage zou geïsoleerd moeten worden en dat gaat de eigenaar niet goed vinden.
Frances Holliss Em. prof. CASS, London Jo Janssen Jo Janssen architecten, Maastricht Wim van den Bergh architect and professor of Housing RWTH, Aachen) Jeroen de Bok urban designer, City of Rotterdam Liselotte Mesu planner, City of Rotterdam
Isabelle Vries project manager Makers District M4H Rotterdam, on behalf of the City and Port of Rotterdam Robert Winkel owner Mei Architects and planners, Rotterdam Franz Ziegler Ziegler Branderhorst Architects and Planners (Stedenbouw en Architectuur), Rotterdam Eireen Schreurs editor DASH, moderator Round Table Paul Kuitenbrouwer editor DASH
While preparing this issue of DASH, the editorial board noticed that it was hard to find recent projects that success fully combine living and working. Even though Dutch housing has a reputation of plan innovation, its projects rarely explicitly address the issue. To get a better understanding of why this is the case, and to discuss how workhome arrange ments can be stimulated in the Netherlands, DASH organized a discussion. We invited a number of Dutch architects and planners who are involved in projects combining living and working to share their experiences and ideas at a round-table discussion. The conversations are fed by two case studies: architects Jo Janssen and Wim van den Bergh present Piazza Ceramique, a successful workhome project, and Jeroen de Bok and Isabelle Vries, of the City of Rotterdam and the Port of Rotter dam respectively, will explain the joint strategy for the Merwe- Vierhavens (M4H), a harbour area that will be converted into a mixed living and working innovation district. The afternoon starts with a guest from London, architect and academic Frances Holliss, author of the publication Beyond Live/Work: The Architecture of Home-Based Work.2 She starts the round table with a brief analysis of the situation of the workhome in the United Kingdom and ends with a call for action. To open the discussion, she asks the participants about the current situation in the Netherlands. What are the conditions that facilitate or obstruct design for home-based work?’ Wim van den Bergh: In the Netherlands, generally speaking, it’s not too difficult to combine living and working. Normally people use their extra bedroom or simply the kitchen as workspace. In many cases people use their garage, which can easily be converted into a nail salon, a hairdresser’s or any other small business. The Dutch suburbs are full of them. You have to apply for a VAT number, pay some taxes, but there are no extreme restrictions. That is, if you own the house. If it’s the garage of a rental house, it becomes an impossibility. The garage would have to be insulated and the owner will not approve that. Jo Janssen: To me, Frances’s presentation confirms that housing developments are steered by laws and economics. Laws often prevent good solutions. I recall a commission our office received to build workhomes for a social housing corporation. It took the corporation three years to include commercial spaces in the project. The municipal and tax laws (for social rentals and commercial rentals) prevented a change of regulations or an experiment. Jeroen de Bok: As a municipality, one of our tasks is to keep control. What we aim to restrict are work aspects that cause nuisance: noise, smell and the likes. This is the case in things like retail, since they can generate extra traffic. Working at
15
Jo Janssen: Frances’ presentatie is voor mij een bevestiging dat ontwikkelingen in de woningbouw worden gestuurd door wetten en economie. Wetgeving staat goede oplossingen vaak in de weg. Ik herinner me dat ons bureau een opdracht kreeg om woon-werkeenheden te bouwen voor een woning bouwvereniging. Het kostte haar drie jaar om commerciële ruimte in het project opgenomen te krijgen. De gemeentelijke en fiscale regels (van sociale tot commerciële huurwoningen)
Participants
DASH
Deelnemers
18
Isabelle Vries: De gemeente en het Havenbedrijf Rotterdam zijn bezig met de voorbereiding van het project Merwe-Vier havens (M4H), dat momenteel nog een industrieterrein is. Dit komt later vanmiddag nog ter sprake. Rotterdam wil het gebied ten behoeve van opkomende industrieën consolideren tot een innovatieve wijk voor de ‘makersbeweging’. Die industrieën hebben grote behoefte aan flexibele werkplekken en gedeelde voorzieningen, maar grotere bedrijven zijn ook geïnteresseerd, want die zijn op zoek naar ruimte voor experimenten en nieuwe samenwerkingsverbanden. Om economische redenen willen we de industrie stimuleren, maar als stad hebben we ook een huisvestingsopgave. Een mix van ontwikkelingen stimuleert de komst van extra functies zoals winkels en cafés, die het gebied levendig maken. Het is vooral die mix van industrie en woningen die dit gebied uniek zal maken. Jeroen de Bok: Ik geloof niet dat wij als gemeente een bepaald beleid hebben om thuiswerk te bevorderen. In verschillende wijken bestaat de ambitie om wonen en werken te combineren, maar echte regels zijn er nog niet. In Rotterdam zie je zo nu en dan nieuwe projecten die wonen en werken combineren. Interessant genoeg zijn het vooral projecten rondom cultureel erfgoed die de ruimtelijke kwaliteiten hebben om goed te kunnen thuiswerken.
DASH
Franz Ziegler: In Haarlem is ook een dergelijk project, een kantorenpark dat leeg is gelopen tijdens de crisis. De gemeente wil de kantoren ombouwen tot woningen, maar de werkbestem
Jeroen de Bok: I don’t think we as a municipality have a specific policy that promotes working at home. In several dis tricts we have the ambition to mix housing and working, but we don’t have proper rules yet. In Rotterdam you do occa sionally see new projects combining housing and working. Interestingly, it is especially the cultural heritage projects that have spatial qualities that allow for better working at home. Franz Ziegler: In Haarlem there is a relevant project, of an office district that emptied out during the crisis. The munici pality wants to convert it into housing, but to keep the working, per plot, in a 50/50 balance. It made rules to achieve this goal: you get a €5,000 fine per workplace if you don’t con tribute to the balance. Jo Janssen: In Vienna there is a great housing shortage, so there is a rule that along with working, developers have to provide for social activities or housing and you have to use the roof. A nice design by the Austrian Dietrich|Untertrifaller Architekten in Vienna, called Rittersporn, proposes rental housing on the roof of a supermarket. Robert Winkel: It could be interesting to look at ‘in-betweenliving’, such as in industrial areas. One example is Zaandam, the Hembrug terrein, where people live surrounded by industry. Another example is Spaanse Polder, Rotterdam, which has no heavy industry, and there are many houseboats and informal living in among the industry.
Wonen boven supermarkt Rittersporn, Wenen, Dietrich Untertrifaller Architekten Dwellings on top of supermarket Ritternsporn, Vienna, Dietrich Untertrifaller Architekten
Jo Janssen: Wenen kent een groot tekort aan woningen, dus daar is een regel dat ontwikkelaars behalve werkruimte moeten voorzien in plek voor maatschappelijke activiteiten of woningen, en dat ze ook iets moeten doen met het dak. In een mooi ontwerp van het Oostenrijkse bureau Dietrich Untertrifaller Architekten, genaamd Rittersporn in Wenen, staan er huurwoningen op het dak van een supermarkt. Robert Winkel: Het kan interessant zijn om te kijken naar vormen tussen wonen en werken in, zoals bij industriegebieden. Een voorbeeld is het Hembrugterrein in Zaandam, waar de woningen zijn omringd door industrie. Een ander voorbeeld is de Spaanse Polder in Rotterdam, waar geen zware industrie is: daar wonen veel mensen in woonboten en informele woningen tussen de industrie in. Jeroen de Bok: Ja, maar ik moet daar wel aan toevoegen dat wonen in de Spaanse Polder volgens de bestaande regels niet is toegestaan. De gemeente spendeert zelfs veel geld om de woonboten naar een betere locatie te verhuizen. Eireen Schreurs: We kunnen vaststellen dat er een wens bestaat om gemengde ontwikkelingen te stimuleren en dat er wel kansen zijn, maar dat er toch maar weinig projecten worden gerealiseerd. We gaan nu luisteren naar een presentatie van Jo Janssen en Wim van den Bergh over hun Maastrichtse project Piazza Céramique, twee in totaal 92 eenheden tellende appartementencomplexen die in 2006 zijn opgeleverd. Ik open de discussie met een vraag over de collectieve ruimten
Jeroen de Bok: Yes, but I have to say that in Spaanse Polder, the existing rules do not allow living in this area, and the municipality is even paying a lot of money to move the house boats to a better site.
DASH
ming handhaven in een 50-50 verhouding per kavel. Om dit te bereiken zijn er regels opgesteld: je krijgt een boete van 5.000 euro per werkplek, als je niet bijdraagt aan die verhouding.
Eireen Schreurs: We can conclude that there is a will to stimulate mixed developments, and there are opportunities, but still, there are only few realized projects. We will now turn to Jo Janssen and Wim van den Bergh, who will present their Piazza Céramique in Maastricht, a project of two apartment blocks with in total 92 units that was completed in 2006. I will start the conversation by asking about the collective space in the buildings, which I consider a key feature of the project: the lobbies in the heart of both com plexes. How do they function? Jo Janssen: The central space is a shared space for the resi dents: it’s generous, like arriving in the lobby of a hotel. It’s used for collective activities such as meetings, presentations and music performances by the residents for the residents. What the people appreciate is that the hall gives them privacy, for you cannot distinguish what is living, what is work. At the beginning there was mostly only living there, but it has changed. Currently there are 45 workers in the building, including a lawyer, an outplacement office, architects and a dentist. Franz Ziegler: Jo, you are the architect, but you also live in the building. Can you specify the added value of having workspace in the building? Jo Janssen: The most important advantage is that there is more sense of a community, more than if it’s just housing. This is because the building has another daily rhythm, which
Piazza Céramique, Maastricht, Jo Janssen & Wim van den Bergh
19
20
in de gebouwen, die ik als een belangrijk kenmerk van het project beschouw: de foyers in het hart van beide complexen. Hoe functioneren die? Jo Janssen: De centrale hal is een gemeenschappelijke ruimte voor de bewoners; het is een royale ruimte, alsof je de foyer van een hotel betreedt. Ze wordt gebruikt voor collectieve activiteiten zoals bijeenkomsten, presentaties en muzikale optredens van bewoners voor bewoners. Wat de mensen waarderen is de privacy die de foyer verschaft, want je kunt niet onderscheiden wat er woongerelateerd is en wat werk gerelateerd. In het begin werd er voornamelijk gewoond, maar dat is veranderd. Momenteel werken er 45 mensen in het gebouw; er zitten onder andere een advocaat, een outplace mentbureau, een architect en een tandarts. Franz Ziegler: Jo, jij bent de architect, maar je woont ook in het gebouw. Kun jij aangeven wat de toegevoegde waarde is van het hebben van werkruimte in het gebouw? Jo Janssen: Het belangrijkste voordeel is dat het gemeen schapsgevoel nu sterker is dan wanneer het alleen maar woningen zouden zijn. Dat komt doordat het gebouw een ander, gevarieerder dagelijks ritme heeft. Dat maakt mensen toleranter. Ze vinden het prima dat er mensen in de lobby op de tandarts zitten te wachten. En ze zijn echt in elkaar geïnte resseerd; ze zorgen voor elkaar. De appartementen zijn erg flexibel, mensen veranderen de bestemming van wonen naar werken, dat heb ik zelf ook gedaan. Sommigen verhuizen zelfs van het ene appartement naar het andere in hetzelfde blok. Ouderen waarderen het dat je de tweede entree kunt gebruiken ten behoeve van een mini-appartement voor een verzorger. Eireen Schreurs: Het klinkt als een succesvol project. Heb je sindsdien nog meer van zulke opdrachten gekregen? Jo Janssen: Nee, het was een uitzondering. De opdracht voor dit gebouw kwam van Vesteda, dat wilde experimenteren. Maar de directeur van het bedrijf stopte ermee en de mensen die het bedrijf overnamen, wilden liever in aandelen beleg gen dan in onroerend goed. Vervolgens begonnen ze apparte menten te verkopen in plaats van ze te verhuren. Er zijn nu 25 eenheden in ons blok verkocht. Voor een ander project hebben we een opzet voorgesteld die vergelijkbaar is met die van Piazza Céramique, maar we kwamen erachter dat het te complex werd voor de klant. Men vond dat de variëteit en flexibiliteit van de plattegrond het te ingewikkeld maakte om de kosten en de baten te berekenen.
DASH
Eireen Schreurs: Robert, kun jij als architect-ontwikkelaar zeggen hoe Jo de ontwikkelaars had kunnen overtuigen? Robert Winkel: Ontwikkelaars hebben te maken met commissies die de investering beoordelen. En financiële adviseurs kijken altijd naar het verleden, dus dat zijn de slechtste adviseurs die je kunt hebben wanneer je iets nieuws wilt bouwen. Als je een gebouw maakt dat flexibel is, kunnen ze dat niet goed inschat ten en zijn ze bang alleen maar een nichemarkt te bereiken. Maar ik denk dat er voor elk gebouw een nichemarkt is, je hebt maar een kleine groep nodig. De gemiddelde ontwikke laar denkt dat wonen en werken verschillende programma’s zijn en dus verschillende groepen aantrekken, en vrezen dat de gemeenschappelijke ruimten te anoniem zijn en verwaar loosd zullen raken. Maar er zijn ook investeerders die juist geïnteresseerd zijn in het verkopen van ongewone projecten, die geïnteresseerd zijn in architectuur. Die heb je nodig.
is more varied. This makes people more tolerant. They are fine with the fact that people are waiting for the dentist in the lobby. And they are really interested in each other; they look after each other. The apartments are very flexible, people change them from living to working, I did it myself. Some even move from one apartment to the other in the same block. Elderly residents like the fact that you can use the second entrance as a mini apartment for the nurse. Eireen Schreurs: It sounds like a very successful development. Have you ever gotten a commission like this since? Jo Janssen: No, this was an exception. The client for this building, Vesteda, wanted to experiment. But the director of the company quit and the people who took over preferred to invest in stocks instead of real estate. After this, they also started selling apartments rather than renting them out. Now 25 units in our block have been sold. In another project we proposed a scheme similar to the Piazza Ceramique, but we found out that it was too complicated for the client. The variety and the flexibility of the layout made it too difficult to calculate the costs and profits. Eireen Schreurs: Robert, addressing you as an architectdeveloper, how could Jo convince developers? Robert Winkel: Developers have committees who judge the investment. Brokers always look back, so they are the worst advisors if you want to build something new. If you make a building that is flexible, they have nothing to base their judge ment on and they are afraid of niche markets. But I think every building is a niche market, you only need a small group. The average developer thinks that because living and working are different programmes, they attract different groups, and fear the communal spaces will be anonymous and vandalized. But there are investors who are interested in selling things that are not regular, who are interested in the architecture. You need those. Jeroen de Bok: This might be a learning point for the munici pality. Maybe we should not aim for the mainstream developers, but start with specific groups and be very careful with the partners we choose.
Merwe-Vierhavensgebied (M4H), Rotterdam, met de deelgebieden: Testing & Producing – Galileïpark Plek voor de grotere maakbedrij ven in hogere milieu-categorieën. Hier is ruimte voor functies die de makers ondersteunen, zoals kantoren, horeca, evenementen, onderwijs of cultuur. Wonen is hier uitgesloten. Makers Mix – Keilekwartier Werk-woonmilieus met ruimte voor ambachtelijke en creatieve maakbedrijven. Urban District – Marconikwartier Hoogste dichtheden en meest stedelijke mix van wonen, werken en voorzieningen. Urban Communities – Merwehaven Stedelijk woon-werkmilieu met het accent op wonen. FTR en Vierhavens Dit zijn ontwikkellocaties voor de langere termijn. Merwe-Vierhavensgebied (M4H), Rotterdam, with the subareas: Testing & Producing – Galileïpark Space for the larger manufacturing companies in higher environmental categories. Here there is room for functions that support the makers, such as offices, catering, events, education or culture. Living here is not allowed. Makers Mix – Keilekwartier Working and living environments with space for crafts and creative manufacturing companies. Urban District – Marconikwartier Highest densities and most urban mix of living, working and amenities Urban Communities – Merwehaven Urban living and working environment with an emphasis on housing. FTR and Vierhavens These are long-term development locations.
Urban Communities Merwehaven Makers Mix Gustoweg
Urban District Marconikwartier
Makers Mix Keilekwartier
Testing & Producing Galileipark FTR
Vierhavens
Franz Ziegler: We zouden Piazza Céramique grondig moeten evalueren: wat was de investering en wat is de huidige waarde? Als je dat doet, is de volgende investeerder gemakkelijker te vinden. Eireen Schreurs: Franz, omdat jij als ontwerper betrokken bent bij de herontwikkeling van wijken, wil ik jou vragen naar de rol van de woningbouwverenigingen. Tot vijf jaar geleden konden Nederlandse corporaties ook commerciële projecten uitvoeren. Het waren partijen die langetermijnbelangen in de wijken hadden. Tegenwoordig mogen ze niet meer verkopen. Zij waren een interessant soort ontwikkelaars, waaraan het nu misschien ontbreekt.
Franz Ziegler: We should thoroughly evaluate the Piazza Ceramique: What was the investment and what is its current value? If you do this, the next investor is easier to attract.
DASH
Jeroen de Bok: Wellicht is dit een aandachtspunt voor de gemeente. Misschien moeten we ons niet richten op reguliere ontwikkelaars, maar beginnen met specifieke groepen en heel zorgvuldig zijn met de partners die we kiezen.
Eireen Schreurs: Franz, as a designer active in neighbourhood regenerations, I want to ask you about the role of the housing corporations. Until five years ago Dutch corporations could also take on commercial developments. They were parties with a long-term interest in neighbourhoods. These corpora tions are no longer allowed to sell. That is an interesting type of developer that is maybe missing out now. Franz Ziegler: You are very right. After having taken away the role of corporations in integral neighbourhood developments, governments really lack a partner. It’s not only corporations that are negotiating with the minister, but now also the municipalities – almost bottom-up – are preparing the way to change this.
Franz Ziegler: Je hebt helemaal gelijk. Nu woningbouwver enigingen geen rol meer spelen bij de integrale buurtontwik keling ontbreekt het overheden echt aan een partner. Het zijn niet alleen de corporaties die onderhandelen met de minister, maar ook de gemeenten zijn nu – bijna bottom-up – bezig manieren te verzinnen om dit te veranderen.
Jeroen de Bok: I agree; corporations are trying to pick up their role again. It will never be like before, they will no longer be building schools or buying ships, but for this kind of developments it would be good. In Hoogvliet a corporation built a social housing project with music studios: this was a great experiment with collectivity as a central theme.
Jeroen de Bok: Daar ben ik het mee eens, corporaties proberen die rol weer op te pakken. Het wordt nooit meer zoals vroeger – ze gaan geen scholen meer bouwen of schepen kopen – maar voor dit soort ontwikkelingen zou het goed zijn. In Hoogvliet heeft een woningbouwvereniging een sociaal-woningbouw project met muziekstudio’s gebouwd: een mooi experiment met collectiviteit als centraal thema.
Eireen Schreurs: We will now turn to Jeroen de Bok and Isabelle Vries of the development team of M4H to discuss the second case study: the redevelopment of the MerweVierhavens area in Rotterdam, in the harbour, where the city intends to mix housing, working and industry. The munici pality has three questions, the first being: What kind of mix would you all recommend?
Eireen Schreurs: We gaan nu over naar Jeroen de Bok en Isabelle Vries van het M4H-ontwikkelingsteam voor de tweede casus: de herontwikkeling van het Merwe-Vierhavensgebied in de Rotterdamse haven, waar de gemeente wonen, werken
Wim van den Bergh: If I look at the plans, I would try to mix to the max. Normally these developments start small, so they have the possibility to grow. It also depends on the density you are aiming for: with higher density there will be a com
Impressie van het veld en makershof in het Vierhavensblok Impression of the field and makers courtyard in the Vierhavensblok
21
34 Birgit JĂźrgenhake
Local Community Area De machiya als nieuw woonmodel
Huis Werk Stad
Home Work City
The Machiya as a New Model for Dwelling
DASH
Doorsnede door een Local Community Area met zicht op een overdekte collectieve hof
Cross section through a Local Community Area, looking into a covered collective court, Riken Yamamoto & Field Shop, 2012
Kun je een buurt zo organiseren dat wonen én werken op een vanzelf sprekende manier met elkaar zijn verweven? Dat er bewust ruimte wordt gecreëerd voor collectiviteit waardoor een sterke buurtgemeen schap ontstaat, terwijl de privacy van de bewoner wordt gerespecteerd? Het Japanse bureau Riken Yamamoto & Field Shop deed in 2012 een ontwerpstudie naar een nieuwe manier van leven, een concept waarbij ongeveer 500 personen als collectief met elkaar kunnen wonen, de Local Community Area (LCA).1 Het plan was een felle kritiek op de Japanse woningbouwpolitiek, die koopwoningen propageert om de economie te stimuleren, waardoor mensen met een laag inkomen nauwelijks kansen op de woningmarkt hebben.2 Deze politiek is zeer eenzijdig gericht op eengezinswoningen en eenkamerappartementen, die als individuele eenheden weinig verbinding hebben met de buurt. Voor het debat over wonen en werken, dat in deze uitgave van DASH centraal staat, kan de Japanse traditie van wonen en werken nieuwe inzichten bieden. Yamamoto’s ontwerpstudie is zeer interes sant, omdat het deze thematiek op verschillende schaalniveaus bekijkt, van de buurt tot aan de straat en de woning. Riken Yamamoto & Field Shop gaan ervan uit dat het huidige politieke model van het individuele huis achterhaald is.3 Volgens hen wordt het tijd om groter te denken en de grenzen van de woning open te breken.4 Maar ook de scheiding tussen wonen en werken stellen zij radicaal ter discussie. Met de vraag welke andere woonsystemen er bestuurlijk mogelijk zijn om de verbondenheid van een buurtgemeenschap te realiseren, bedachten zij de ruimtelijke voorwaarden voor een ‘huis’ dat uit 500 bewoners bestaat, waar wederzijdse hulp een feit is en waar de individuele eenheid wel aanwezig, maar veel kleiner is. Als er daad werkelijk gebouwd wordt, stelt Yamamoto, hangt het van de des betreffende context af hoeveel mensen er bij elkaar zouden kunnen wonen. Hij denkt aan een dichtheid van 500 personen per ha; in een buitenwijk kan dit minder zijn. De tekeningen en maquettes, die Riken Yamamoto & Field Shop vervolgens uitwerkten, laten zien dat het woonblok de hoofdrol speelt, en niet langer de individuele woning. Het plan gaat uit van kleine wooneenheden, die met een lage huur betaalbaar moeten zijn voor het doorsnee huishouden, en daarnaast is er veel ruimte voor winkels, werkplaatsen, bureaus en praktijkruimten. Het concept van de LCA is gebaseerd op een ie (Japans: huis) dat onderverdeeld is in een mise (Japans: winkel) en een nema (Japans: slaapkamer).5 Terwijl de winkel door middel van grote glazen puien veel contact heeft met het publieke domein en de toegangswegen in de buurt, is de slaap kamer intiem en afgesloten. De overgangen tussen beiden worden gerealiseerd door middel van schuifdeuren of smalle trappen. De winkel staat als een buffer tussen publiek en privé. Toiletten, was ruimten en keukens kan Yamamoto zich ook als gemeenschappelijke voorzieningen voorstellen; hij denkt daarbij aan de vele eenpersoons huishoudens die nu in Japan vaak maar op enkele vierkante meters moeten wonen. In een andere samenstelling kunnen deze ruimten ook individueel georganiseerd zijn. Flexibiliteit is voor Yamamoto zeer belangrijk. De structuur van de leidingkokers zijn hierop afgestemd. De relatie tussen individueel en collectief, de zorg voor zowel kinderen als ouderen, en de lokale economie staan in deze studie centraal. Een uniforme woningplattegrond is niet te vinden, omdat het daar niet om gaat. In plaats daarvan is er een groot aantal ruimtelijke studies met combinaties van een slaapkamer met een studio, een spreekkamer, een bedrijf of een woonruimte. Belangrijk bij deze com binaties is de privacy van de slaapkamer, die altijd achter of boven de werk- of winkelruimte ligt. Riken Yamamoto & Field Shop gaan met dit onderzoek een stap
DASH
Local Community Area
Is it possible to organize a neighbourhood in which living and working are interwoven in a natural way? In which there is room for collectivism, for the creation of a strong community, while the privacy of the resident is respected? In 2012, Japanese studio Riken Yamamoto & Field Shop carried out a design study into a new way of living, introducing a concept that included approximately 500 people living together as a collective, the Local Community Area (LCA).1 The plan embodied fierce criticism of Japanese housing policies, which promote owner-occupied housing in order to stimulate the economy while people with low incomes have hardly any opportunities on the housing market.2 It is a policy that is very unilaterally focused on single-family homes and one-room apartments, which as individual units have little connection with the neighbourhood. The Japanese tradition of living and working can enrich the debate on this subject, which is central to this issue of DASH, with new insights. Yamamoto’s design study is so very interesting because it examines this theme at different scale levels, from that of the neighbourhood to that of the street and the dwelling. Riken Yamamoto & Field Shop is of the opinion that the currently dominant political model with regard to individual housing is outdated.3 The architects believe it is time to think big and to open up the boundaries of the dwelling.4 In addition, they also radically question the separation of living and working. Wondering if some other housing system capable of connecting a community was administratively possible, they came up with the spatial conditions for a ‘dwelling’ that houses 500 residents, in which mutual help is a fact and that includes individual units, albeit rather small ones. If this is actually built, says Yamamoto, it will depend on the context in question how many people can live together. He anticipates a density of 500 people per hectare; perhaps less in a suburb. The drawings and models that Riken Yamamoto & Field Shop sub sequently developed show how rather than individual houses, residential blocks now play a leading role. The plan is based on small, low-rent residential units that should be affordable for the average household; there is also plenty of room for shops, workshops, offices and practices. The LCA concept is based on an ie (house), which is divided into a mise (shop) and a nema (bedroom).5 While the shop has large glass fronts and therefore a lot of contact with the public domain and nearby access roads, the bedroom is intimate and closed. The transitions between the two are achieved by means of sliding doors or narrow staircases. The shop acts as a buffer between public and private. Yamamoto believes toilets, laundry rooms and kitchens can also be communal facilities – he is thinking of the many single households in today’s Japan that often only have a few square metres to live on. In a different setup, these spaces can be individually organized as well. Flexibility is very important to Yamamoto. The structure of the shafts is geared to this. The relationship between individual and collective, the care for children and the elderly as well as the local economy are central to this study. The floor plans of the dwellings are in no way uniform, because that is not what this study is about. Instead, it includes a large number of spatial studies involving combinations of bedrooms and studios, consulting rooms, businesses or living rooms. What is important in these combinations is the privacy of the bedroom, which is always behind or above the workspace or shop. With this study Riken Yamamoto & Field Shop take things a step further than they did in their project Shinonome Canal Court, which they realized in 2003 in Tokyo and which features dwellings provided with small work spaces located along a corridor, the so-called SOHO-concept (Small Office-Home Office). Shinonome Canal Court remains focused on the individual unit. In the LCA, the traditional single-family dwelling has disappeared altogether.
35
36 Shinonome Canal Court, Tokyo, Riken Yamamoto & Field Shop, 2003
DASH
Maquette van een LCA van gemiddelde dichtheid met centrale toegangsweg Model of an LCA of average density with central access road, Riken Yamamoto & Field Shop, 2012
Variabel gebruik van een woning plattegrond met werkruimte aan gang , Shinonome Canal Court
Variable use of a workhome adjacent to a corridor, Shinonome Canal Court
verder dan in hun project Shinonome Canal Court, dat zij in 2003 in Tokyo realiseerden en waar iedere woning een aan een corridor gelegen kleine werkruimte heeft, het zogenaamde SOHO-concept (Small Office-Home Office). Bij Shinonome Canal Court blijft het echter bij de individuele eenheid. In de LCA is de traditionele wooneenheid voor het gezin geheel verdwenen. De LCA wordt als één ‘woonhuis’ gezien. De maquettes van de studie laten zien hoe dit ruimtelijk wordt vertaald: het is een half opengewerkt bouwblok zonder een eenduidige binnenhof, waarbij een hellingbaan dwars door het blok loopt die fietsers en voetgangers naar de eerste verdieping brengt. De doorsnede laat zien dat hier een binnenstraat gedacht is, die deels open is. Kleinere gangen en terrassen, maar ook trappen op verschillende plekken zorgen voor een netwerk van interne voetgangersontsluitingen. Het valt meteen op dat het niet om een traditioneel (Nederlands) bouwblok gaat, we kunnen beter van een weefsel met een duidelijke structuur spreken. De studie lijkt heel radicaal en vernieuwend, maar is bij nadere inspectie duidelijk te passen in een lange Japanse traditie, die van het woon-winkelhuis, de machiya. De machiya in het stedelijke blok Voor de ontwikkeling van de machiya nemen we Kyoto als voorbeeld. Kyoto werd stedenbouwkundig ontwikkeld in het jô-bôpatroon, een vierkant raster dat de buurten (cho) vormde.6 De buurt werd via secundaire straten verder ontsloten: door een, twee of drie straten van noord naar zuid, de oji (24 m breed) en de koji (12 m breed) in oost-west richting. De door de onderverdeling van percelen veel voorkomende steegjes werden roji genoemd (vaak maar 2 tot 3 m breed). De aristocratie organiseerde zich in groepen, zoals rijst-, kledingen kimonohandelaren of zelfs taalexperts, en hierdoor ontstonden buurten met een specifieke expertise en handel.7 Zij vormden vaste gemeenschappen, nog versterkt door het ambacht waarmee de buurt zich profileerde. Iedereen was daar min of meer bij betrokken en afhankelijk van. De handelaars vestigden zich in de oji en koji en dit resulteerde in straatgevels met rijen machiyas. Het houten latwerk van de gevels van de machiya representeerde het specifieke ambacht en nam zo de functie van een etalage over. Langs de roji stonden kleine huisjes. Hier woonden de werknemers van de handelaars en dit buurtje werd fukuroji genoemd, wat gemeenschap betekent. Door de hiërarchie van de straten (oji, koji en roji) waren de roji de rustige woonstraten, waar iedereen elkaar kende. De huizen hadden geen winkels en werden nagaya genoemd.8 Ook in het hedendaagse Japan vormt de woon-werktraditie, die de basis van de machiya was, nog steeds een belangrijk deel van het stadsleven. In de grote steden van Japan vinden wij regelmatig deze kleine, onopvallende buurten. Ze kenmerken zich door een sociale diversiteit, door een winkelstraat (oji) en verder een weefsel van zij straten en steegjes. Er is veel lokale handel met kleine werkplaatsen en soms zelfs kleine fabrieken. De antropoloog Theodore C. Bestor heeft jarenlang onderzoek in zo’n buurt van Tokyo gedaan, toen hij er zelf woonde. Zijn studies waren erop gericht de sociale cohesie van zo’n buurt te begrijpen en ze geven een goed beeld van haar functioneren.9 De enorme hoeveelheid handel, die de wijk tot een levendig geheel maakt, kenmerkt deze wijken en is typisch voor de Japanse economie.10 De woon-werktraditie leeft voort en dit maakt de studie van Yamamoto & Fieldshop juist zo interessant. De traditionele buurten, waarin de machiya en de nagaya een hoofdrol speelden, zijn hier in een hedendaagse vorm vertaald. Aan de meest publieke wegen staan de winkels (mise); dieper in het weefsel vinden we de meest private
DASH
Local Community Area
The LCA is seen as one single ‘residence’. The models of the study show how this is translated spatially: into a half-open building block without an unambiguous inner courtyard, with a ramp running right through the block that takes cyclists and pedestrians up to the first floor. The cross section shows that an inner street is projected here too, also partially open. Smaller corridors and terraces as well as stairs in different places create an interior pedestrian access network. This is strikingly unlike the traditional Dutch building block; instead, we could call this a fabric with a clear structure. At first glance the study looks very radical and innovative, but on closer inspection it is clearly in keeping with a long Japanese tradition, that of the residential shop-anddwelling or machiya. The Machiya in the Urban Block To examine the development of the machiya we took Kyoto as an example. Kyoto’s urban development follows the jô-bô pattern, a square grid that forms neighbourhoods (cho).6 These neighbourhoods were subsequently opened up by secondary streets: one, two or three streets from north to south, the oji (24 m wide) and the koji (12 m wide) from east to west. The omnipresent alleys, which resulted from the subdivision of parcels, were called roji (often only 2 to 3 m wide). The aristocracy organized itself into groups, such as rice, clothing and kimono traders or even language experts, and this created neighbour hoods with specific expertise and trades.7 They formed fixed communities that were strengthened by the fact that crafts were practised neighbour hood-wide. Every resident was more or less involved with and dependent on these. The traders settled in the oji and koji and this resulted in street fronts consisting of rows of machiya. The wooden latticework of the machiya façades represented a particular craft and thus served as a shop window. Along the roji were small houses. This is where the merchants’ employees lived; such a neighbourhood was called a fukuroji, meaning community. Due to the hierarchy of the streets (oji, koji and roji), the roji were quiet residential streets in which everybody knew everybody. The houses here had no shops and were called nagaya.8 In contemporary Japan, the traditional combination of business and residence that is the basis of the machiya still plays an important part in urban life. Small, inconspicuous neighbourhoods such as these are quite common in the big cities of Japan. They are characterized by their social diversity, shopping streets (oji) and web of side streets and alleys. There is a lot of local trade by small workshops and sometimes even small factories. The anthropologist Theodore C. Bestor studied one of these neighbourhoods in Tokyo for years when he lived there himself. His studies were aimed at understanding the social cohesion of such neighbourhoods and they provide a true picture of their functioning.9 The enormous amount of trade that makes a community a lively whole is typical of these neighbourhoods as well as of the Japanese economy in general.10 The traditional combination of working and living persists and this is what makes Yamamoto & Field Shop’s study so interesting. They trans late traditional neighbourhoods, in which the machiya and the nagaya play a leading role, into a contemporary form. On the most public roads are the shops (mise); towards the heart of the web we find the most private spaces (nema), which remind us of the nagaya. The sense of responsibility that could be developed in the Local Community Area recalls the fukuroji community. Oku – a Gradual Transition between Public and Private Japanese poet and aesthetician Zeami Motokiyo (1363-1443) once wrote: ‘A thing is more beautiful when it is hidden.’ This refers to the
37
50 DASH
Blok Beethovenstraat/Bernard Zweerskade: gevel, plattegrond begane grond en doorsnede met atelier. Foto van situatie in 2018 Block Beethovenstraat/Bernard Zweerskade: faรงade, ground floor and cross section through studio. Photograph of the situation in 2018
DASH
Hoekkunst The Art of the Corner
van Van der Meij, die tussen 1925 en 1930 veel met Gulden en Geld maker samenwerkte. Waarschijnlijk noopte geldnood hem tot deze samenwerking, onder andere veroorzaakt door het mislukken van eigen ondernemingen zoals het plan voor de De Lairessestraat. Voor de repeterende gevels van de boven- en benedenwoningen tekende Van der Meij’s medewerker J.J.B Franswa.9 De hoek zelf, ook opgebouwd uit twee zeer grote gestapelde maisonettewoningen, werd ontworpen door Van der Meij zelf. Op de bovenwoning plaatste hij een stapeling van volumes die ogen als twee ateliers. Het lagere volume met het grootste venster staat inderdaad op de bouwaanvraag van december 1926 aangeduid als atelier, het kleinere volume dat er bovenuit torent is onbenoemd. Het is de facto te klein om goed als atelier te dienen, en zal net als de omliggende kamers en bergingen een zolderopslag of dienstbodenkamer zijn geweest. Het atelierraam is op het westen georiënteerd. Het atelier kan bereikt worden via achtereenvolgens een open buitentrap die naar de eerste verdieping leidt en het interne trappenhuis dat vanaf deze Blok Beethovenstraat/Gerrit van der Veenstraat: gevel, plattegrond begane grond en plattegrond en doorsnede atelier. Foto van situatie in 2018 Block Beethovenstraat/Gerrit van der Veenstraat, Amsterdam: façade, ground floor, façade and floor plan and cross section of the studio. Photograph of the situation in 2018
51
68 Home Work City Huis Werk Stad DASH
IBeB: Integratives Bauprojekt am ehemaligen BlumengroĂ&#x;markt, Berlijn/Berlin, ifau | HEIDE & VON BECKERATH Atelier-appartement (E1 + C3) Atelier apartment (E1 + C3)
Dick van Gameren, Paul Kuitenbrouwer & Eireen Schreurs
Huis Werk Stad
Project Documentation House Work City
DASH
Projectdocumentatie Huis Werk Stad
Met bijdragen van/With contributions by: Frederique van Andel, Javier Arpa, Mikel van Gelderen, Marius Grootveld, Frances Holliss, Pierijn van der Putt, Lidwine Spoormans & Franz Ziegler Tekeningen/Drawings: Axel Beem & Ana Luisa da Fonseca met medewerking van/with the assistance of Melvin de Wijs 70 Inleiding Introduction 74 Cash’s One Hundred Cottage Factory, Coventry (GB), 1857
90 Mumeisha Machiya, Kyoto (JP), 1909 98 Cité Montmartre aux Artistes, Parijs/Paris (F), 1930-1932, Henry Résal & Adolphe Thiers
138 WoonWerkPand Tetterode, Amsterdam (NL), 1901, 1905, 1909, Johan W.F. Hartkamp; 1914, K.P.C. de Bazel; 1939-1940, Jan Frederik van Erven Dorens; 1947-1950, Merkelbach & Karsten, Merkelbach & Elling; 1981– heden/present day, bewoners en gebruikers/residents and occupants
Home Woek City
82 The Pullens Estate, Londen/London (GB), 1886-1901
130 Schiecentrale 4b, Rotterdam (NL), 2003-2008, Mei architects and planners
146 IBeB: Integratives Bauprojekt am ehemaligen Blumengroßmarkt, Berlijn/Berlin (D), 2012-2018, ifau | HEIDE & VON BECKERATH
106 Wohnhäuser St. Alban-Tal, Basel (CH), 1981-1986, Diener & Diener 114 Quartier Masséna, Parijs/Paris (F), 1995-2010, Christian de Portzamparc 122 Piazza Céramique, Maastricht (NL), 2002-2006, Jo Janssen & Wim van den Bergh
69
74
Cash’s One Hundred Cottage Factory
Coventry (GB)
Home Work City
Naam/Name: Cash’s One Hundred Cottage Factory Adres/Address: Cash’s Lane, Coventry, Groot-Brittannië Architect: onbekend/unknown Opdrachtgever/Client: J.& J. Cash, Ltd. Gebruikers/Users: thuiswerkende zijdewevers/Home-based silk weavers Oplevering/Completion: 1857
DASH
Huis Werk Stad
Cash’s oostvleugel langs het Coventry Canal Cash’s eastern terrace on Coventry Canal
Typologie/Typology: thuisindustrie/ cottage factory Totaal aantal woon-werkeenheden/ total number of workhomes: 46 Woon-werktypologie/Workhome typology: woningen met boven gelegen werkplaatsen/dwellings with topshops Woonoppervlak per standaard eenheid/Dwelling area per standard unit: 55 m2
Werkplaatsoppervlak per standaard eenheid/Topshop area per standard unit: 25 m2 Aantal bouwlagen/Number of floors: 3 Gemeenschappelijke voorzieningen/ Communal facilities: centraal gelegen volkstuinen/central allot ments
Bronnen/Sources: F. Holliss, Beyond Live/Work: The Architecture of Home-Based work (Londen/London: Routledge, 2015). J.M. Prest, The Industrial Revolution in Coventry (Oxford: Oxford University Press, 1960).
gebruik. Omdat de originele tekeningen verloren zijn gegaan, zijn de hier getoonde tekeningen reconstructies, gebaseerd op plantekeningen, die dateren uit 1960/1981. (fh)
DASH
Cash’s One Hundred Cottage Factory was a development of 46 weavers’ houses built in 1857 in Coventry. A shared driveshaft ran through the upper-floor weaving studios, powered by a collective steam engine, allowing home-based silk weavers to operate power looms and therefore compete with their factory-based peers. Such buildings were called ‘cottage factories’. Arranged as a pair of 12-m-high terraces around a set of allotments, the larger 112-m-long block overlooked the Coventry Canal to the east, while the shorter, at 62 m, overlooked Cash’s Lane to the south. The scheme also included the Head Office for J. & J. Cash, Ltd., the silk weaving company that built the development and employed the resident weavers. Recognizable as an institution from the street and the canal, the height and monumentality of the red brick development sets it apart from its residential surroundings. Gabled bays articulate the centre and ends of each block, and mark two arched entrances to the interior of the scheme. The dual use of the building is clearly legible. Large expanses of glass at the second-floor level, maximizing the natural light to looms in double-height studio spaces, read together horizontally as ‘factory’. Simultaneously, terraces of two-up-two-down ‘homes’ below are articulated through the use of vertical brickwork piers, tall chimneys and domesticscale windows and doors. The interior of the block is less formal, with rear kitchen and bathroom extensions breaking up the monolithic nature of the blocks beneath the simpler, but still fully-glazed, rear elevations of the weaving studios. Each individual cottage factory had its own front door on the exterior of the block. A footpath, running tight against the flat frontage, linked these to each other, encouraging communication between neighbours. Beyond this, a collective front garden led down to the canal. Members of the public could overlook these layers of semi-public space from the towpath on the other side of the canal. A similar arrangement was effected through a change in level in the block that fronts onto Cash’s Lane. Weaving studios had views outwards over the city and inwards across central allotments where weavers could meet each other while digging their vegetable plot, providing a sense of connection to the immediate neighbourhood as well the wider city. The interior of the block was accessible to members of the public, but only through the arched entrances, indicating its semi-public nature. The cottage factories had two domestic floors and one of workspace (‘topshop’); volumetrically the space was equally divided between home and work. A ladder up to the weaving loft had a trapdoor that closed once the weavers were upstairs. The noise of the looms would have dominated the whole building. Although partially demolished when converted into social housing in 1986, the building is largely extant. The originals having been lost, the drawings here are reconstructions based on plans dated 1960/1981. (fh)
75
Cash’s One Hundred Cottage Factory is een in 1857 gebouwd, uit 46 wevershuizen bestaand woon-werkproject. Op de bovenste verdiepingen bevonden zich weefateliers die waren verbonden door een gedeelde aandrijfas, die op haar beurt werd aangedreven door een collectieve stoommachine. Dit stelde de thuiswerkende zijdewevers in staat gebruik te maken van machinale weefgetouwen en zo te concurreren met hun collega’s die in fabrieken werkten. Dergelijke gebouwen werden cottage factories genoemd en dienden de thuisindustrie. Twee rijen huizen van 12 m hoog omsloten een aantal volkstuinen, waarbij het langste blok (112 m) uitkeek over het Coventry Canal in het oosten, terwijl het kortere blok (62 m) uitkeek over Cash’s Lane in het zuiden. Het directiekantoor van J. & J. Cash, Ltd., de zijdeweverij die verantwoordelijk was voor de bouw van het project en dat de thuiswevers in dienst had, maakte ook deel uit van het ontwerp. Het project is vanaf de straat en het kanaal herkenbaar als een instelling, omdat de hoogte en de monumentaliteit van het in rode baksteen opgetrokken ensemble zich duidelijk onderscheiden van de omringende woonwijk. Puntgevels articuleren het midden en de uiteinden van elk blok, en markeren de twee gewelfde ingangen naar de binnenhof van het ensemble. De dubbele bestemming van het bouwwerk is duidelijk afleesbaar. Grote glasvlakken op de tweede verdieping, die in de dubbelhoge werkplaatsen de inval van natuurlijk licht voor de weefgetouwen optimaliseerden, kunnen horizontaal samen als ‘fabriek’ worden gelezen. Tegelijkertijd worden de per twee geschakelde boven- en benedenwoningen, die zich onder de laag met ateliers bevinden, gearticuleerd door het gebruik van verticale gemetselde penanten, hoge schoorstenen en ramen en deuren op de schaal van een woning. De binnenkant van het blok is minder formeel, doordat de woningen aan de achterzijde keukens en badkamers hebben die het monolithische karakter van de achtergevels doorbreken, naast de nog altijd volledig beglaasde achtergevels van de weefateliers. Elke cottage factory had een eigen voordeur aan de buitenzijde van het blok. Een voetpad, dat pal langs de vlakke voorgevels liep, verbond deze met elkaar en stimuleerde de communicatie tussen buren. Daar voorlangs liep een collectieve voortuin af naar het kanaal. Buitenstaanders konden deze opeenvolging van semiopenbare ruimte zien vanaf het jaagpad aan de overkant van het kanaal. In het blok dat uitgeeft op Cash’s Lane werd iets dergelijks gedaan door een niveauverschil te introduceren. De weefateliers keken enerzijds uit over de stad en anderzijds over de centraal in de hof gelegen volkstuinen, waar de wevers elkaar konden ontmoeten terwijl ze in hun groentetuinen spitten; dit zorgde ervoor dat zij zich verbonden voelden met zowel hun wijk als met de rest van de stad. De binnenzijde van het blok was toegankelijk voor buitenstaanders, maar alleen via de gewelfde ingangen die het semi-openbare karakter van het terrein aangaven. De cottage factories bestonden uit twee woonverdiepingen en een werkruimte (topshop); qua volume was de ruimte gelijk verdeeld tussen wonen en werken. De ladder naar het weefatelier was voorzien van een luik dat sloot zodra de wevers boven waren, omdat het geluid van de weefgetouwen anders het hele gebouw zou domineren. Hoewel een gedeelte van het complex is gesloopt bij de transformatie naar sociale woningbouw in 1986, is het complex nog grotendeels in
Kingfield Road
Kingfield Road
Kingfield Road
76
L sa hn ’es L a n e C a s h ’ sC a
Cash’s Lane
0
20 0
20
100m
100m
Situatietekening (reconstructie gebaseerd op plantekeningen uit 1960/1981) Site plan (reconstruction, based on plans dated 1960/1981) 0
20
100m
DASH
0
0
5
50
5
25m
25m
25m
DASH
Reconstructie, gebaseerd op plantekeningen uit 1960/1981 (boven) versus huidige situatie (onder) Reconstruction, based on plans dated 1960/1981(top) vs. current situation (bottom)
77
80
Achterzijde van Cash’s zuidvleugel Cash’s southern terrace from rear
Cash’s One Hundred Cottage Factory, schilderij, tweede helft negentiende eeuw Cash’s One Hundred Cottage Factory, painting, second half of the nine teenth century
Grote schoorsteen (1857, gesloopt) Tall chimney (1857, demolished) Reliek van collectieve aandrijfas Collective drive mechanism relic
DASH
Voorzijde van Cash’s zuidvleugel aan Cash’s Lane Front of Cash’s southern terrace from Cash’s Lane
Gekoppelde weefateliers op de tweede verdieping, 1969 Multispace workshops on the second floor, 1969
Trapopgang naar gekoppelde weef ateliers op de tweede verdieping Staircase to second-floor multispace workshops
DASH Huis Werk Stad
Monumentaal instituut gezien vanuit woonwijk Monumental institution seen from residential surroundings
Grote glasvlakken op de tweede verdieping Large expanses of glass at secondfloor level
Home Woek City
Achterzijde van Cash’s oostvleugel met achterbouwen Cash’s eastern terrace with rear buildings
Toegangspoort vanaf Cash’s Lane Entrance from Cash’s Lane Binnenterrein gezien vanaf Kirby Close Block interior seen from Kirby Close
81
Fabrieksmuur langs Kingfield Road Perimeter wall along Kingfield Road
138
WoonWerkPand Tetterode
Amsterdam (NL)
Johan W.F. Hartkamp, Jan Frederik van Erven Dorens, Merkelbach & Karsten, Merkelbach & Elling, K.P.C. de Bazel, bewoners en gebruikers/residents and users
Home Work City
Project: WoonWerkPand Tetterode Adres/Address: Bilderdijkstraat, Da Costakade, Amsterdam Architecten/Architects: 1901, 1905, 1909: Johan W.F. Hartkamp; 1914: K.P.C. de Bazel (interieurs/ interiors); 1939-1940: Jan Frederik van Erven Dorens; 1947-1950: B. Merkelbach & Ch. Karsten, Merkelbach & Karsten, Merkelbach & Elling; bewoners en gebruikers/ residents and users; vanaf/since 1981
DASH
Huis Werk Stad
Collectieve entreeruimte in oude fabriekshal Collective interior hall in the old factory workshop
Opdrachtgever/Client: N.V. Letter gieterij Amsterdam, voorheen/ formerly N. Tetterode (oorspronke lijke fabrieksgebouwen/original factory buildings) Oplevering/completion: 19831986: Holslag van Nek van Hoek Architekten (renovatie/renovation na bezetting door krakers/after occupation by squatters in 1981); 1981-2018 (inbouw/infill, door lopend/ongoing)
Gebruik/Use: woonateliers, woningen, ateliers, kantoren, horeca, theateroefenruimte en bedrijfsruimten/atelier apart ments, dwellings, ateliers, offices, cafés and restaurants, theatre rehearsal and commercial spaces Typologie/Typology: fabrieksgebouw/ factory building Totaal aantal woon-werkeenheden/ Total number of workhomes: 169 Woon-werktypologie en vloeropper vlak per eenheid/Workhome typology and floor area per unit: variërend/ varying, gemiddeld/average 40 m2
Aantal bouwlagen/Number of floors: 3, 7 Gemeenschappelijke voorzieningen/ Communal facilities: entreehal, presentatieruimten, fabriekshal, wisselatelier, binnenplaats, tuin, schip-met-keuken, dakterras/ entrance lobby, presentation rooms, production hall, exchange atelier, courtyard, garden, ship-withkitchen, roof terrace Parkeren/Parking facilities: uitsluitend fietsenstalling/bicycle storage only
Bronnen/Sources: John Habraken, ‘De integriteit van de stad’, in: Arend Johan Nijk, L.W. Nauta en/and H.A. Brasz, De mens in de stad van de mens: inleidingen gehouden tijdens de Katholieke Studentendagen 1969 in Tilburg (Alphen a/d Rijn: Samsom, 1969) Guido Wallagh, Inbo, De onbekende toekomst huisvesten (Den Haag/ The Hague: Platform 31, 2013) Peter Sep, Tetterode Complex – van kraakaffaire tot volkshuisvestings model (Amsterdam: De Balie, SEV, Het Oosten, 1992)
When N.V. Lettergieterij Amsterdam, formerly N. Tetterode, left its Bilderdijkstraat premises in 1981, a developer wanted to replace it with luxury apartments and shops. In protest against these plans, squatters occupied the building. Five years later, the city bought the building complex and the squatters, united in a single cooperative, were able to rent the building shell from housing association Het Oosten. Holslag van Nek van Hoek Architekten renovated the complex and performed a number of interventions to ensure that it was safe to use. The most striking of these was the removal of part of the roof over the factory hall between the buildings, creating an inner courtyard and escape route. The realization of this living and working community within a robust shell brings John Habraken’s ideas to mind: the industrial building complex designed by various architects is the support (base building); the infill (fit-out) is created by the users. Habraken believed that it was necessary to take action to reside and that appropriation would lead to identity. Read this way, squatting and the resulting living and working community are exactly what he was aiming for. The factory does a great job of accommodating its new functions. From the original squat onward, the interior has developed organically and in accordance with the personal tastes of its residents and users. The complex is located in a traditional urban block between Bilderdijkstraat and Da Costa kade. The entrance on Bilderdijkstraat gives access to a representative space, the Marble Hall, which previously led to the boardrooms and in which lectures and exhibitions are held at present. A large gate on Da Costakade opens onto the inner courtyard, but there are many front doors directly on the street as well. The factory is still a production site: the manufacturing now takes place in artists’ ateliers and artisanal workshops. A large goods lift at the heart of the building and two footbridges are used for the convenient transport of not only people, but also materials and products. It turns out that a lot is possible in Tetterode: it includes a hairdresser’s, an old-school shoemaker, a day-care centre, a gay & lesbian disco, a gallery, a printing house, various wood, metal and ceramics workshops, the offices of idealistic organisations, group accommodations and atelier apartments. The high ceilings invite the insertion of mezzanine floors. The hall that used to house the typographic library is now in use as a theatre rehearsal room and there are practice rooms for bands in the basement. On top of the building, a structure on the roof provides a fantastic view of the city. Its many possibilities make it a very attractive building to live in. With Solids, housing association Stadgenoot has attempted to copy the allocation-free shell concept. The difference with Tetterode is that it lacks a connecting community. Tetterode advocates consensus-driven decision-making and problems are solved within the community, often after proposals are sub mitted by small independent research groups. The Tetterode community is a world inside a world, with its own habits and customs that are continually adjusted. The community does not hesitate to foster ideals and to immediately test them as well. Tetterode is a prefigurative society. (mvg)
DASH
Wanneer in 1981 N.V. Lettergieterij Amsterdam, voorheen N. Tetterode, de Bilderdijkstraat verlaat, wil een ontwikkelaar er luxeappartementen en winkels bouwen. Als protest tegen deze plannen bezetten krakers het gebouw. Vijf jaar later koopt de gemeente het gebouwencomplex en de krakers kunnen, via woningcorporatie Het Oosten, als één vereniging het casco huren. Holslag van Nek van Hoek Architekten renoveert het gebouw en doet een aantal ingrepen om het pand veilig te kunnen gebruiken. De meest opvallende ingreep is het ver wijderen van een deel van het dak boven de fabriekshal tussen de gebouwen, waardoor een binnenplaats ontstaat die tevens vluchtweg is. Het realiseren van deze woon-werkgemeenschap binnen een robuust casco doet denken aan de ideeën van John Habraken: het door verschillende architecten ontworpen industriële gebouwencomplex is de drager, de inbouw wordt vormgegeven door de gebruikers. Habraken vindt dat wonen het gevolg moet zijn van actie en dat voor identificatie het in bezit nemen nodig is. Zo beschouwd is kraken en de daaruit voortgekomen woongemeenschap precies wat hij beoogt. De fabriek accommodeert haar nieuwe functies uitstekend. De inbouw heeft zich vanaf de kraak op een organische manier ontwikkeld, naar de persoonlijke wensen van de bewoners en gebruikers. Het complex bevindt zich tussen de Bilderdijkstraat en de Da Costakade in een traditioneel stedelijk bouwblok. De ingang aan de Bilderdijkstraat geeft toegang tot een representatieve ruimte, de Marmeren Hal. Vroeger werden van hieruit de directiekamers ontsloten, nu worden er lezingen en tentoonstellingen gehouden. Een grote poort aan de Da Costakade geeft toegang tot de binnenplaats, maar veel voordeuren liggen ook direct aan de straat. De fabriek is nog steeds een productieplek: nu in de ateliers van kunstenaars en de werkplaatsen van ambachtelijke bedrijven. Via een grote goederenlift in het hart van het gebouw en twee loopbruggen kunnen behalve personen ook materialen en producten goed aan- en afgevoerd worden. Er blijkt van alles te kunnen in vrijplaats Tetterode: een kapsalon, een ambachtelijke schoenmaker, een kinderdagverblijf, een flikker/potten discotheek, een galerie, een drukkerij, verschillende hout-, metaal- en keramiekwerkplaatsen, kantoren voor ideële organisaties, groeps- en atelierwoningen. De grote verdiepings hoogte nodigt uit tot het maken van tussenverdiepingen. De hoge zaal waarin zich vroeger de typografische bibliotheek bevond, is nu in gebruik als theateroefenruimte, en in de kelder bevinden zich oefenruimten voor bandjes. Bovenin geeft een dakopbouw je een fantastisch uitzicht over de stad. Het is erg aantrekkelijk om in een gebouw met zoveel mogelijkheden te wonen. Woningcorporatie Stadgenoot heeft geprobeerd met het Solids-concept het bestemmingsvrije casco te kopiëren. Het verschil met Tetterode is dat het daar aan een verbindende gemeenschap ontbreekt. In Tetterode is consensus-gestuurde besluitvorming, en problemen worden binnen de gemeenschap opgelost, vaak na een voorstel van een onafhankelijk onderzoeksgroepje. De Tetterodegemeenschap is een wereld in een wereld, met eigen gewoonten en gebruiken die voortdurend bijgesteld worden. Er is geen schroom om idealen te hebben en ze meteen ook uit te proberen. Tetterode is een prefiguratieve samenleving. (mvg)
139
140
Da Costakade
Kinkerst
raat
Da Costakade
Kinkerst
Kinkerst
raat
raat
Da Costakade
Bilderdijkstraat Bilderdijkstraat
Bilderdijkstraat
0
10
50m
10 0
0
10
50m 0
0
1 drukkerij/printing works 2 atelier/atelier 3 schoenmaker/shoemaker 4 traforuimte/transformer room 5 theateroefenruimte en lounge/ theatre rehearsal room and lounge 6 vioolbouwer/violin maker 7 massageruimte/massage room
10
50m
10
50m
50m
0
10
50m
4. 4.
1.
2.
5. 5.
3. 1.
14 kunstenaarscollectief ‘De Crèche’/artist collective ‘De Crèche’ 15 discotheek ‘De Trut’/ discotheque ‘De Trut’ 16 kapsalon/hairdresser’s 17 galerie/gallery 18 tweedehands kledingwinkel/ second-hand clothing store 19 plantenwinkel/plant store
8 houtwerkplaats/timber workshop 9 keramiekwerkplaats/ceramic workshop 10 kantoor/office 11 computerwerkplaats/ computer workshop 12 metaalwerkplaats/metal workshop 13 atelier/atelier
2.
3. 4. 5.
1.
2.
5.
3.
7. 5.
6.
7.
6.
5.
8. 8.
8.
7.
6. 8.
9.
10.
8.
9.
10.
8.
12.
9.
9.
11. 9.
1. Drukkerij 2. Atelier 12. 3. Schoenmaker 1. Drukkerij 4. Traforuimte NUON 2. Atelier 5. Theateroefenruimte en lounge 3. Schoenmaker 6. Vioolmaker 4. Traforuimte NUON 7. Massageruimte 5. Theateroefenruimte en lounge 8. Houtwerkplaats 6. Vioolmaker 9. Keramiekwerkplaats 7. Massageruimte 10. Kantoor 8. Houtwerkplaats 1.11. Drukkerij Computerwerkplaats 9. Keramiekwerkplaats 2.12. Atelier Staalwerkplaats 10. Kantoor 3.13. Schoenmaker Atelier 11. Computerwerkplaats 4.14. Traforuimte NUON Kunstenaarscollectief Crèche’ 12.‘de Staalwerkplaats 5.15. Theateroefenruimte en13. lounge Discotheek ‘de Trut’ Atelier 6.16. Vioolmaker Kapsalon 14. Kunstenaarscollectief ‘de Crèche’ 7.17. Massageruimte Galerie 15. Discotheek ‘de Trut’ 8.18. Houtwerkplaats Tweedehands kledingwinkel 16. Kapsalon 9.19. Keramiekwerkplaats Plantenwinkel 17. Galerie 10. Kantoor 18. Tweedehands kledingwinkel 11. Computerwerkplaats19. Plantenwinkel 12. Staalwerkplaats 13. Atelier 14. Kunstenaarscollectief ‘de Crèche’ 15. Discotheek ‘de Trut’ 16. Kapsalon 17. Galerie 18. Tweedehands kledingwinkel 19. Plantenwinkel
10. 11.
14. 14.
12.
9.
13.
11. 13.
14. 14.
15. 15.
13. 14.
13. 13.
13. 13. 13.
13. 15.
14.
13. 13.
13. 13.13.
13.
1 6.
17. 16.
13.
18. 17.
1 9. 18.
1 9.
13. 13.
16.
17.
18.
1 9.
0
2
10m 0
DASH
0
2
2
10m
10m
DASH
141
158 Omslag/cover Henri Résal & Adolphe Thiers, Parijs/Paris – Cité Montmartre aux Artistes, Parijs/Paris (1930-1932) Omslagfoto/cover photograph © Paul Kuitenbrouwer Foto binnenzijde/inner cover photograph © Ruben Verwerda Tekening achterzijde/back cover drawing
Ana Luisa da Fonseca Tekenwerk binnenzijde/inner cover drawings Axel Beem & Ana Luisa da Fonseca Essays Frances Holliss p. 4, 12 © Frances Holliss p. 6 rechtsboven, linksonder/top right, bottom left © Tower Hamlets Local History Library and Archive p. 6 linksboven/top left © The Clothworkers’ Company, Londen p. 6 midden links/middle left © Paul Kuitenbrouwer p. 6 midden rechts/middle right © F.L.C./ Adagp, Parijs p. 6 rechtsonder/bottom right © Frances Holliss p. 9 © Frances Holliss, behalve rechtsonder/ except bottom right © 24H Architecture p. 12 © Frances Holliss Rondetafelgesprek p. 14 © Jo Janssen p. 17 © Ministry of Land, Infrastructure and Transport, Japan, 2003, https://www. mlit.go.jp/common/000234477.pdf p. 18 © Dietrich|Untertrifaller Architekten/ Expressive Vienna p. 19 © Kim Zwarts p. 20, 21 © Delva Landscape Architects i.s.m./i.c.w. het Havenbedrijf en gemeente Rotterdam p. 22 © future documentation eo/ Eireen Schreurs p. 24, 27 boven/top, p. 31 boven en midden/ top and middle © Rotterdams Stadsarchief p. 27 midden/middle © Amsterdams Gemeente Archief, collectie Atlas Kok p. 27 onder/bottom © Regionaal Archief Leiden p. 27, 28 tekeningen/drawings Eireen Schreurs p. 31 linksonder/bottom left © Rijksmuseum Amsterdam p. 31 rechtsonder/bottom right © Museum De Lakenhal, Leiden Birgit Jürgenhake p. 34, 36 boven/top, p. 41 © Riken Yamamoto & Field Shop p. 36 onder/bottom © ARCH+, nr. 208 (augustus 2012), 105 p. 39 linksboven/top left, p. 40 linksboven/ top left © Karin Löfgren, Machiya: Architecture and History of the Kyoto Town House (Stockholm: KTH Royal Institute of Technology, 2003), 86, 52 p. 39 rechtsboven/top right, 40 © Birgit Jürgenhake p. 39 onderherkomst onbekend/bottom origin unknown
DASH
Dick van Gameren p. 44 © Beeldbank Stadsarchief Amsterdam
Illustratieverantwoording Illustration Credits
p. 47 linksboven, rechtsboven/top left, top right © Stadsarchief Amsterdam p. 47 midden linksblauwdruk/middle left blueprint © Bouwarchief Amsterdam,
Stadsdeel Zuid p. 47 linksonder/bottom left © Wendingen, nr./no. 3-4 (1920) p. 47 rechtsonder/bottom right © Rohan Varma p. 49, 50, 51 © Annenies Kraaij; blauwdrukken/blueprints © Bouwarchief Amsterdam, Stadsdeel Zuid p. 53 linksboven, rechtsonder/top left, bottom right © Beeldbank Stadsarchief Amsterdam (foto/photograph Paul Guermonprez) p. 53 rechtsboven, linksonder/top right, bottom left © De 8 en Opbouw, nr. 5 (1935) p. 53 midden rechts/middle right © Anne nies Kraaij Birgit Hausleitner p. 56-65 tekeningen en foto’s/drawings and photographs © Birgit Hausleitner Projectdocumentatie/
Project Documentation
Alle tekeningen vervaardigd door DASH, tenzij anders vermeld/All drawings by DASH, unless indicated otherwise
Tekst/Text Frederique van Andel, Javier Arpa, Dick van Gameren, Mikel van Gelderen, Marius Grootveld, Frances Holliss, Paul Kuitenbrouwer, Pierijn van der Putt, Eireen Schreurs, Lidwine Spoormans & Franz Ziegler Tekenwerk/Drawings Axel Beem & Ana Luisa da Fonseca met medewerking van/with the assistance of Melvin de Wijs p. 68 © Andrew Alberts, Berlijn/Berlin Cash’s One Hundred Cottage Factory p. 74 © Frances Holliss p. 80 linksboven herkomst onbekend/top left origin unknown
p. 80 midden links, linksonder, midden/ middle left, bottom left, middle © Historic England, Swindon p. 80 rechtsboven/top right © Frances Holliss p. 80 midden rechts, rechtsonder/middle right, bottom right © Paul Kuitenbrouwer p. 81 © Paul Kuitenbrouwer, behalve/ rechtsmidden/ except middle right © Frances Holliss The Pullens Estate © Paul Kuitenbrouwer, behalve p. 89 boven, rechtsonder/except p. 89 top, bottom right © Ana Luisa da Fonseca Mumeisha Machiya © Lidwine Spoormans Cité Montmartre aux Artistes p. 89 Archives Paris Habitat. Photographes: MM. Colin, Kollar, Rambault, Guiot, Touly, Vaulé / Paris Habitat p. 104 © Paul Kuitenbrouwer, behalve linksboven, middenonder/except top left, bottom middle © Eireen Schreurs p. 105 © Paul Kuitenbrouwer
Wohnhäuser St. Alban-Tal © Marius Grootveld, behalve p. 113, links onder, rechtsonder/except p. 113 bottom left, bottom right © Diener & Diener Architekten, Basel Quartier Masséna © Paul Kuitenbrouwer Piazza Céramique © Paul Kuitenbrouwer, behalve p. 128 rechtsonder/except p. 128 bottom right, p. 129 rechtsboven/top right © Kim Zwarts, p. 129 midden links, midden rechts/middle left, middle right © Jo Janssen Schiecentrale 4b p. 130 © Ossip van Duivenbode p. 136 © Ossip van Duivenbode, behalve/ linksboven/except top left © Paul Kuiten brouwer p. 137 linksboven, rechtsboven/top left, top right © Paul Kuitenbrouwer, onder/bottom © Ossip van Duivenbode WoonWerkPand Tetterode p. 138 © Mikel van Gelderen p. 144 © Mikel van Gelderen, behalve linksonder, rechtsonder/except bottom left, bottom right © Paul Kuitenbrouwer p. 145 linksboven, midden rechts, rechts onder/top left, middle right, bottom right © Mikel van Gelderen; rechtsboven, midden onder, linksonder/top right, bottom left, bottom middle © Paul Kuitenbrouwer IBeB: Integratives Bauprojekt am ehemaligen Blumengroßmarkt p. 146 © Andrew Alberts, Berlijn/Berlin p. 154 © Paul Kuitenbrouwer, behalve linksonder/except bottom left © David von Becker, Berlijn/Berlin p. 155 © Andrew Alberts, Berlijn/Berlin behalve midden rechts/except middle right © Paul Kuitenbrouwer
Onafhankelijk peer-reviewed architectuur tijdschrift, uitgegeven door nai010 uitgevers voor de afdeling Architectuur, leerstoel Woningbouw aan de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft Independent peer-reviewed Journal for Architecture, published by nai010 publishers for the Chair of Architecture and Dwelling of Delft University of technology
DASH Delft Architectural Studies on Housing Leerstoel Architectuur en Woningontwerp (Chair of Architecture and Dwelling)
Julianalaan 132-134 2628 BL Delft Postbus 5043 2600 GA Delft Nederland/the Netherlands Redactie/Editors Dick van Gameren Frederique van Andel Dirk van den Heuvel Olv Klijn Annenies Kraaij Paul Kuitenbrouwer Harald Mooij Pierijn van der Putt Eireen Schreurs Hans Teerds Jurjen Zeinstra Wetenschappelijk comité/ Academic Board
Monique Eleb Marc Glaudemans Joan Ockman Max Risselada Adviesraad/Advisory Board Francine Houben Frits van Dongen Piet Vollaard Ton Schaap Han Michel Tekstredactie/Copy editing Gerda ten Cate, D’Laine Camp Vertaling/Translation Maria van Tol Vormgeving/Design Joseph Plateau, Amsterdam Papier/Paper Perigord 1.1, 150 g Druk/Printing die Keure, Brugge/Bruges Uitgever/Publisher Marcel Witvoet, nai010 uitgevers/publishers
Onze dank voor ondersteuning bij het verkrijgen van informatie gaat uit naar onder andere:
We extend our thanks for supporting our efforts to obtain information to, among others:
Archives Paris Habitat, ifau | HEIDE & VON BECKERATH, Javier Arpa, Jeroen de Bok, Coventry Archives, Diener & Diener Architekten, Oene Dijk, Mikel van Gelderen, Pieter-Matthijs Gijsbers, Marius Grootveld, Birgit Hausleitner, Historic England Archives, Frances Holliss, Pascal Houdart, Jo Janssen & Wim van den Bergh, Birgit Jürgenhake, Mei architects and planners, Liselotte Mesu, Roos van Oosten, Arie van der Schoor, Lidwine Spoormans, Isabelle Vries, Franziska Wagner (team 51.5° architects), Robert Winkel & Franz Ziegler. © 2019 nai010 uitgevers, Rotterdam Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder vooraf gaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van repro grafische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daar voor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www. reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organi satie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
DASH
Colofon Credits
© 2019 nai010 publishers, Rotterdam All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photo copying, recording or otherwise, without the prior written permission of the publisher. For works of visual artists affiliated with a CISAC-organization the copyrights have been settled with Pictoright in Amsterdam. © 2019, c/o Pictoright Amsterdam It was not possible to find all the copyright holders of the illustrations used. Interested parties are requested to contact nai010 publishers, Korte Hoogstraat 31, 3011 GK Rotterdam, The Netherlands, info@nai010.com nai010 publishers is an internationally orientated publisher specialized in developing, producing and distributing books on architecture, visual arts and related disciplines. www.nai010.com nai010 books are available internationally at selected bookstores and from the following distribution partners: North, South and Central America – Artbook | D.A.P., New York, USA, dap@dapinc.com Rest of the world – Idea Books, Amsterdam, the Netherlands, idea@ideabooks.nl For general questions, please contact nai010 publishers directly at sales@nai010.com or visit our website www.nai010.com for further information. Printed and bound in the EU ISBN 978-94-6208-454-4
Abonnementenadministratie/
Subscriptions and administration
Abonnementenland P.O. Box 20 1910 AA Uitgeest the Netherlands
Tel +31 (0)900 – ABOLAND (0900-2265263 - € 0.10 p/m) www.aboland.nl Abonnementen/Subscriptions Recht op reductie hebben: studenten aan universiteiten en academies van bouwkunst, houders van CJP. Abonnementen worden stilzwijgend verlengd. Opzeggingen kunnen uitsluitend schriftelijk worden ingediend bij de abonnementenadministratie. Prijswijzigingen voorbehouden. For subscriptions please contact the administration. Subscriptions are renewed automatically. If you wish to cancel, please inform the administration in writing. Prices are subject to change.
Abonnementen (voor twee nummers) in Nederland en België particulieren € 49,50 instellingen € 49,50 studenten € 45,00 Abonnementen (twee nummers) Europa /
Subscriptions in Europe (for two issues) particulieren/individuals € 59.50 instellingen/organisations € 59.50 studenten/students € 52.50
Abonnementen (twee nummers) buiten Europa/
Subscriptions outside Europe (for two issues) particulieren/individuals € 59.50 instellingen/organisations € 59.50 studenten/students € 52.50
Van werken van beeldend kunstenaars aan gesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam © 2019, c/o Pictoright Amsterdam Niet alle rechthebbenden van de gebruikte illustraties konden worden achterhaald. Belanghebbenden wordt verzocht contact op te nemen met nai010 uitgevers, Korte Hoogstraat 31, 3011 GK Rotterdam, info@nai010.com nai010 uitgevers is een internationaal georiënteerde uitgever, gespecialiseerd in het ontwikkelen, produceren en distribueren van boeken over architectuur, beeldende kunst en verwante disciplines. www.nai010.com Voor informatie over verkoop en distributie in Nederland en België, stuur een e-mail naar sales@nai010.com of kijk op www.nai010.com.
159
De scheiding tussen wonen en werken, een van de dogma’s van de modernistische stedenbouw, staat door de hedendaagse service-economie ter discussie. Deze uitgave van DASH stelt de vraag wat het voor een stad betekent als de scheiding tussen wonen en werken vervaagt. Met de Britse onderzoeker/architect Frances Holliss bekijkt DASH het mengen van wonen en werken, specifiek op de schaal van het bouwblok. Hoe maak je voor een uiterst gevarieerde groep thuiswerkers geschikte woonwerkomgevingen? Wat betekent dit voor de architectuur van het bouwblok en wat draagt het bouwblok bij aan het stedelijke leven? De representatie van het werken, de collectieve ruimte tussen straat en voordeur, en de woonwerkverdeling binnen het bouwblok zijn hierbij belangrijke ontwerpthema’s. De projectdocumentatie bevat onder andere The Pullens Estate, Londen (1886-1901), Cité Montmartre aux Artistes, Parijs (1930-1932) door Henry Résal & Adolphe Thiers, Piazza Céramique, Maastricht (2002-2006) door Jo Janssen & Wim van den Bergh en IBeB: Integratives Bauprojekt am ehemaligen Blumengrossmarkt, Berlijn (2012-2018) door ifau | HEIDE & VON BECKERATH. naioıo uitgevers/publishers www.naioıo.com
Printed and bound in Belgium ISBN 978-94-6208-469-8
9 789462 084698
In today’s service economy the separation between living and working, one of the dogmas of modern urbanism, is under discussion. This issue of DASH looks into the question of what it means to a city when the division between living and working fades away. Together with British researcher/ architect Frances Holliss, DASH examines how living and working can be mixed, specifically on the level of the building block. How do you create living and working environments that are suitable for an extremely varied group of home workers? How will this affect the architecture of the block and what does the mixed block contribute to urban life? The representation of the work function, the collective space between street and front door and the division of working and living inside the block are important design themes. The project documentation includes The Pullens Estate, London (1886-1901), Cité Montmartre aux Artistes, Paris (1930-1932) by Henry Résal & Adolphe Thiers, Piazza Céramique, Maastricht (2002-2006) by Jo Janssen & Wim van den Bergh and IBeB: Integratives Bauprojekt am ehemaligen Blumengrossmarkt, Berlin (2012-2018) by ifau | HEIDE & VON BECKERATH.