1
2
3
mael 4
Johan Maelwael Nijmegen – Parijs – Dijon Kunst rond 1400
wael Pieter Roelofs Rob Dückers Elisabeth Ravaud Victor M. Schmidt FRITS SCHOLTEN Dominique Thiébaut Matthias Ubl
rijks museum 5
34
Schilderkunst rond Johan Maelwael Materiaaltechnisch onderzoek naar paneelschilderijen in Frankrijk rond 1400
er uiteenlopende bestellingen van notenhout zijn gedaan, met name bestemd voor de vervaardiging van meubels.10 De geringe dichtheid van de jaarringen van dit hout belemmert dendrochronologisch onderzoek naar de herkomst. Maar het onderzoek in de hertogelijke bronnen levert tal van argu menten op voor de lokale herkomst van dit hout.11 Met uitzondering van Het martelaarschap van de heilige Dionysius, dat in de 19de eeuw van paneel op doek werd overgebracht, is bij alle andere onderzochte werken uit de groep eikenhout als drager geïdentificeerd. Eiken was in het Frankrijk ten noorden van de Loire de favoriete houtsoort.12 Toch is bij eiken panelen de vraag naar de herkomst van het hout aan de orde: plaatselijk of geïmporteerd uit de Baltische gebieden. Bij de groep schilderijen is door dendrochrono logisch onderzoek aangetoond dat het overwegend om Frans eiken gaat, of preciezer gezegd, om eiken uit Bourgogne. Daarnaast geeft de hertogelijke boekhouding van Champmol tal van aanwijzingen voor de plaatselijke herkomst van geleverd eikenhout voor de vervaardiging van bepaalde gedeelten van gebouwen of specifieke paneelschilderijen.13 In één geval is door dendrochronologisch onderzoek Baltisch eikenhout geïdentificeerd. Het gaat hier om de originele zwaluwstaart verbinding in het notenhouten paneel van de Man van Smarten in het Louvre (AFB. 19). Het onderzoek naar de planken van de schilderijen toont aan dat eikenhout altijd radiaal is gezaagd en notenhout tangentiaal. De meeste werken op eikenhout binnen deze groep zijn op één plank geschilderd (Man van Smarten in Troyes, Graflegging, Madonna en Kind), de grootste panelen bestaan uit meer dan één plank (Grote ronde Pietà, Man van Smarten van het Louvre en Kruisiging met de drie Maria’s, Johannes en een kartuizermonnik). In de meeste gevallen levert de bepaling van de vroegst mogelijke kapdatum met behulp van dendrochronologie een eerdere terminus post quem dan verwacht. Wel dient bij deze resultaten rekening te worden gehouden met veelvoorkomende aanpassingen van het formaat. Om die reden duiden deze eerder op een gezaagde verkleining van de planken dan op een zeer lange droogtijd van het hout. De panelen van de Graflegging en de Man van Smarten in Troyes zijn op basis van deze gegevens bij benadering te dateren rond 1395.14 Bij de bestaande verbindingen zijn originele houten deuvels gebruikt, een in heel Europa op grote schaal toegepaste techniek. Het paneel van de Man van Smarten in het Louvre heeft aan de achter zijde nog het oorspronkelijke systeem van zwaluwstaart verbindingen dat, getuige de dendrochronologie, uitzon derlijk oud is. Bij drie van de vier panelen die uit meerdere planken bestaan, valt op dat de constructie is verstevigd door linnen op het hout te lijmen en dat vervolgens te prepareren. De Kruisiging met de drie Maria’s, Johannes en een kartuizer monnik onderscheidt zich van Het martelaarschap van de heilige Dionysius en de Grote ronde Pietà door de aanwezig heid van twee lagen linnen op de voorzijde (AFB. 20) – even eens aangetroffen op het verwante paneel met de Kruisiging met de drie Maria’s, Johannes en een kartuizermonnik in Cleveland (cat.nr. 12) – en één gelijmde laag linnen op de achterzijde. Deze vaststelling komt overeen met de lengte van het geleverde linnen zoals vermeld in de boekhouding van Champmol.15 Dat de Man van Smarten in het Louvre niet met linnen is verstevigd, duidt op een andere vervaardi
Afb. 18 Detail uit Het martelaarschap van de heilige Dionysius (afb. 10)
Elisabeth Ravaud, Myriam Eveno, Gilles Bastian, Witold Nowik Om een beter begrip te krijgen van de paneelschilderkunst rond Johan Maelwael werd in de afgelopen jaren door het Centre de Recherche et de Restauration des Musées de France (C2RMF) in Parijs materiaaltechnisch onderzoek verricht naar een uitzonderlijke groep schilderijen die tot stand kwam in Frankrijk rond 1400.1 Het gaat om Kruisiging met de drie Maria’s, Johannes en een kartuizermonnik (cat.nr. 11), Graf legging (cat.nr. 23), Kleine ronde Pietà (cat.nr. 22), Grote ronde Pietà (cat.nr. 17), Het martelaarschap van de heilige Dionysius (zie AFB. 10), Man van Smarten (zie AFB. 12), Madonna met Kind (zie AFB. 14) uit de collectie van Carlos Beistegui – alle in het Musée du Louvre – en de Man van Smarten (cat.nr. 21) uit het Musée des Beaux-Arts in Troyes.2 Van alle acht schilderijen werd een beelddossier samengesteld, bestaand uit opnamen gemaakt in normaal licht, strijklicht, ultraviolet- en infrarood illuminatie. Daarnaast zijn systematisch infraroodreflecto grafieën, röntgenopnamen en ‘false colour’ infraroodopnamen gemaakt.3 Verder zijn er puntanalyses verricht met röntgen fluorescentie (XRF), en in enkele gevallen werden gebieden gescand (2D mapping).4 Van bijna alle werken zijn monsters genomen. De ingebedde verfdwarsdoorsnedes zijn geanaly seerd met de onderzoeksmicroscoop en vervolgens onder zocht met een rasterelektronenmicroscoop en röntgenfluor escentiemicroanalyse.5 In enkele gevallen kon analyse met röntgendiffractie worden verricht.6 Chromatografisch onder zoek en microchemische tests zijn uitgevoerd om het bind middel en organische pigmenten te analyseren.7 In de techni sche studie over deze werken zullen, naar chronologie van de totstandkoming, eerst de drager en de lijst worden geanaly seerd, dan de voorbereidingsfase, de grondering en de onder liggende schets, en vervolgens de aangebrachte verflaag. De resultaten zijn afgezet tegen gegevens afkomstig uit de hertogelijke Bourgondische archieven uit de late 14de en vroege 15de eeuw.8 Dragers: panelen van noten- en eikenhout In het zuiden van Frankrijk, ofwel het gebied ten zuiden van de Loire, met inbegrip van het huidige Bourgogne, was noten hout in de late Middeleeuwen een van de meest gebruikte houtsoorten voor de vervaardiging van panelen.9 Twee van d e onderzochte werken, de Kleine ronde Pietà en de Man van Smarten in het Louvre, zijn vervaardigd van notenhout. Aangezien bij deze afgeronde panelen het paneel en de lijst uit hetzelfde stuk hout zijn gemaakt, kan de keuze voor deze houtsoort zijn ingegeven door het feit dat notenhout gemak kelijk te bewerken is. Onderzoek in de hertogelijke boek houding van het kartuizerklooster in Champmol wijst uit dat 35
Cat.nr. 35
eerste zien we de hertog en zijn gevolg te paard, op weg van een burcht met een lantaarn die met een ‘P’ is gemarkeerd – wat voor Pierrefonds zou kunnen staan, leengoed van de Orléans – naar de ophaalbrug van een Bourgondische vesting met wapperende blauwe en gouden vaandels. Op de tweede miniatuur in de Très Belles Heures de Notre-Dame (nu verloren, bekend van een 19de-eeuwse kopie) zien we hem te voet aankomen bij de poort van een abdij, vanwaar de geestelijk heid in processie vertrekt. De laatste verluchting is in de Petites Heures (fol. 288v) omlijst door een afwijkende marge voornamelijk gemaakt van gouden wingerd zonder drôlerieën. De scène krijgt hier een vergeestelijkt karakter: de hertog en zijn gevolg, allen een pelgrimsstaf (insigne van de pelgrim) op de kleding geborduurd, lopen door de poort van een stad om aan hun pelgrimstocht te beginnen, geleid door de ‘goede engel’ van de Heer (angelus bonus, zoals het gebed luidt), net als bij de Heilige Familie van de vlucht naar Egypte in de Belles Heures (fol. 63). De gebroeders Van Limburg zullen veel hebben opgestoken van de lessen in fantasie en natuurlijke historie van Jean Le Noir (AFB. 35A). Een aantal marges van de Très Riches Heures is rijk gedecoreerd met vogels, vlinders, een slak, een konijn en hybride monsters.3
Petites Heures Fol. 288v, Gebroeders Van Limburg, Jean, hertog van Berry vertrekt op pelgrimage, ca. 1412 Bourges, 1377-1380, 1384-1390, 1408-1412 Tempera, goud en inkt op perkament, 292 folia, 215 × 145 mm (bladmaat) Parijs, Bibliothèque nationale de France, Département des manuscrits, Ms.lat. 18014 HERKOMST Jean, hertog van Berry ( 1416), 1403; collectie † Robinet d’Estampes, 1416; . . . ; collectie Charles III hertog van Lorraine, 1606; . . . ; collectie Madame de Chasnay; collectie François-Roger de Gaignières (†1715); . . . ; collectie Louis-Jean Gaignat, 1769; collectie Louis-César, hertog van La Vallière (†1780); aangekocht door de Bibliothèque nationale de France, 1784 LITERATUUR Leroquais 1927, dl. 2, pp. 175-187; Meiss 1967, pp. 155-193, 334-357; Avril 1975, pp. 44, 45; Avril 1978, pp. 20, 37; Sterling 1987, nr. 16; Avril et al. 1989; Châtelet 2000, pp. 49–53, 78-81; Korteweg 2005; Wieck 2005, pp. 121-134 TENTOONSTELLINGEN Parijs 1955, nr. 182 (Jean Porcher); Wenen 1962, nr. 103 (Jean Porcher); Parijs 1981, nr. 297 (François Avril); Parijs 1993, nr. 2 (François Avril); Parijs 2004, nr. 41 (Marie-Thérèse Gousset); Nijmegen 2005, nr. 104 (Marie-Thérèse Gousset); Parijs 2012, nr. 2 (Eberhard König)
Inès Villela-Petit
De Petites Heures, het eerste van de beroemde getijden boeken van Jean, hertog van Berry, is gemaakt naar het voorbeeld van de Heures de Savoie of Très Belles Grandes Heures van zijn broer koning Karel V.1 Rond 1377 ondernam Jean Le Noir de uitzonderlijk rijke illustratiecyclus van de Petites Heures. Met de karakteristieke randen vol realistisch uitgebeelde vogels vestigde hij zijn naam. Het werk aan de verluchting werd na zijn dood voortgezet onder leiding van Jacquemart de Hesdin, de schilder die in 1384 in dienst trad van de hertog. Zijn vaste helper, die pseudo-Jacquemart werd genoemd, was onder andere verantwoordelijk voor komische margetafereeltjes van de kalender die werden gekopieerd van het Belleville-breviarium van de miniaturist Jean Pucelle.2 De moord op zijn neef Lodewijk I, hertog van Orléans in november 1407 was hoogstwaarschijnlijk de reden voor Jean de Berry om een Gebed van de Reiziger toe te voegen aan zijn geliefde getijdenboeken de Belles Heures, de Très Belles Heures de Notre-Dame en de Petites Heures. De bijbehorende verluchtingen, alledrie door de gebroeders Van Limburg uitgevoerd, presenteren drie variaties op dit thema. Op de
afb. 35a, Jean Le Noir, Majestas Domini in de Petites Heures, ca. 1377 Parijs, Bibliothèque nationale de France, Département des manuscrits, Ms.lat. 1801, Fol. 53r
153
154
192