Wederopbouwboerderijen

Page 1

Sophie Elpers

Wederopbouw boerderijen Agrarisch erfgoed in de strijd over traditie en modernisering, 1940–1955

nai010 uitgevers


Sophie Elpers

Wederopbouwboerderijen Agrarisch erfgoed in de strijd over traditie en modernisering, 1940–1955

naio1o uitgevers


Voor mijn ouders


Inhoud

Inleiding

9

Boerderijtypologie

23

1

Verwoestingen 1.1 De sporen van de oorlog 1.2 Verwoeste boerderijen 1.3 Vier regio’s toegelicht: oorlogsgeschiedenis van de Grebbelinie, Mill, Groesbeek en Walcheren

27 27 28

De geïnstitutionaliseerde wederopbouw 2.1 Het Bureau Wederopbouw Boerderijen en de Directie van de Wieringermeer 2.2 De organisatie van het Bureau Wederopbouw Boerderijen 2.3 De taken van het Bureau Wederopbouw Boerderijen en zijn werkwijze 2.4 De financiering van de wederopbouw 2.5 Visies van het Bureau Wederopbouw Boerderijen op modernisering en traditie

41

2

Boerderijendocumentatie en historisch boerderijonderzoek, eerste helft twintigste eeuw De wederopbouw van dorpen en steden De geschiedenis van het archief van het Bureau Wederopbouw Boerderijen 3

Het gevecht om traditie 3.1 Onder Duitse bezetting 3.2 De heemschutbeweging 3.3 Conflicten binnen de overheid 3.4 Traditie als argument voor de toekomst

De gevelsteen met leeuw – een symbool voor de wederopbouw

36

42 47 51 56 62

66 86 88 95 96 112 128 139 142


4

Het pleidooi voor modernisering 4.1 De Nederlandsche Heidemaatschappij 4.2 De bevordering van het debat over boerderijbouw 4.3 Het Instituut voor Landbouwwerktuigen en Gebouwen 4.4 De landbouworganisaties

Het landbouwbeleid door de overheid 4.5 ‘Gesouffleerd door de vrouw-boerin’ – de rol van vrouwen bij de wederopbouw 4.6 De wederopbouw van boerderijen als beschavingsoffensief 4.7 Van theorie naar praktijk: visies en ervaringen van de gedupeerde boeren en boerinnen

151 152 157 163 169 172

204 217 219

Conclusie

241

Chronologisch overzicht van de wederopbouw van boerderijen

251

Noten Bronnen en literatuur Illustratieverantwoording Register Summary Dankwoord Colofon

255 293 311 313 317 326 328



Inleiding

Het platteland krijgt tegenwoordig veel aandacht in de samenleving. Dit betreft zowel de concrete transformaties die plaatsvinden alsook de voorstellingen van het platteland.1 Het platteland wordt gezien als idyllische plek van rust en harmonie. Op hetzelfde moment wordt het als plaats van crisis geïnterpreteerd: landvlucht, vergrijzing, ontbrekende sociale en medische voorzieningen, schaalvergroting en intensivering van de landbouw die ecologische en ethische kwesties oproepen, stoppende boeren. En steeds gaat het weer over architectuur: Hoe moet de neotraditionalistische architectuur op het platteland, woonhuizen in de vorm van historische boerderijen en landhuizen die in alle delen van Nederland herrijzen, worden geïnterpreteerd?2 Wat doet deze architectuur met de mensen? Moeten nieuwe hoogtechnische agrarische bedrijfsgebouwen worden ingepast in het landschap en aangepast aan al aanwezige (historische) architectuur? En zo ja, hoe? Hoe kunnen op locaties van voormalige agrarische bedrijven nieuwe activiteiten worden ontwikkeld en hoe kunnen leegstaande boerderijen het beste worden herbestemd?3 Deze studie over de wederopbouw van boerderijen tussen 1940 en 1955 gaat over een heel andere periode met andere uitdagingen. Door de focus op de strijd over traditie en modernisering die in het kader van de wederopbouw werd gevoerd, wordt echter duidelijk waarover het ook tegenwoordig gaat: de nauwe relatie tussen enerzijds vragen en debatten over plattelandsarchitectuur en anderzijds bevindingen van wat het platteland is en voorstellingen hoe het zou moeten zijn in de toekomst. Hierbij is een complex netwerk betrokken van verschillende actoren met verschillende ideologieën, belangen en argumenten.

probleemstelling en doel Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in Nederland meer dan 9.000 boerderijen totaal verwoest. De meeste boerderijen gingen in het laatste jaar van de oorlog verloren, voornamelijk in Noord-Brabant, Gelderland en Limburg, maar ook reeds aan het begin van de oorlog werden boerderijen verwoest, met name bij de verdedigingslinie Grebbelinie. Vanuit de overtuiging dat de boerderijen met het oog op de voedselvoorziening zo snel mogelijk moesten worden hersteld, werd al in de zomer van 1940 met de wederopbouw begonnen. In de praktijk werd deze georganiseerd en gecoördineerd door een centrale overheidsorganisatie: het Bureau Wederopbouw Boerderijen (bwb ). Dit bureau werd bemand door de Bouwkundige Afdeling van de Directie van de Wieringermeer, die door de boerderijbouw in de nieuwe Wieringermeerpolder in de jaren 1930 over ruime ervaring beschikte op 9



1

Verwoestingen

1.1

De sporen van de oorlog De Tweede Wereldoorlog is een van de meest traumatiserende en ingrijpende gebeurtenissen in de moderne geschiedenis van Nederland. Nederlanders werden geconfronteerd met geweld, onderdrukking, vervolging en verwoesting. Staat, natie en civil society konden geen fysieke bescherming en mentale geborgenheid meer bieden en het zelfbeeld van de Nederlanders werd flink op de proef gesteld. Nederland, dat voor de oorlog nog een zelfstandige en neutrale koers meende te kunnen varen, raakte bovendien in een volstrekt afhankelijke positie. Het bleek een kwetsbaar klein land dat in een paar dagen kon worden ingenomen en dat voor zijn bevrijding volledig aangewezen was op de geallieerden.1 Oorlog en bezetting lieten diepe sporen na in Nederland. Naar schatting verloren 250.000 Nederlanders, onder hen 100.000 Joden, het leven in eigen land, in Nederlands-IndiĂŤ of elders.2 Ervaringen van vervolging en verlies, onderdrukking en vernedering, collaboratie en capitulatie bepaalden het beeld van de geschonden natie. Ook op materieel terrein was de schade enorm, als gevolg van de verwoestingen in het laatste jaar van de oorlog zelfs groter dan in de meeste andere westerse landen. Nederland kreeg te maken met enorme woningnood: rond 86.500 woningen (4 procent) waren in de oorlog totaal verwoest en rond 336.000 (16 procent) beschadigd, 43.000 daarvan dermate ernstig dat een snel herstel niet mogelijk was. Dit betekende dat bijna 10 procent van de bevolking dakloos was geworden. Door zware vernielingen van straten, water- en spoorwegen, havens en emplacementen kwam het niet alleen tot grote problemen in verkeer en transport, ook de Nederlandse economie werd erdoor ontregeld. De schade in het landelijk gebied had een immense omvang: 400.000 hectare cultuurgrond was beschadigd, wat neerkomt op 18 procent van het totaal beschikbare areaal. De helft hiervan was tijdens de oorlog onder water komen te staan, waarvan ook nog eens de helft onder schadelijk zout water. Rond 50.000 hectare was door de aanleg van vliegvelden en verdedigingswerken aan hun natuurlijke bestemming onttrokken en nog eens 150.000 hectare was door oorlogshandelingen tijdelijk verloren gegaan.3 Ruim 9.000 boerderijen waren verwoest en rond 40.000 beschadigd. In relatie tot het totale aantal van circa 192.000 boerderijen die Nederland toen telde,4 is dit

Verwoeste boerderij in West-Souburg, Walcheren, 1945

27


wederopbouwboerderijen

4,5 respectievelijk 21 procent. Aangezien de schade echter niet in gelijke mate over Nederland verdeeld was, maar bepaalde regio’s en gemeenten extra zwaar getroffen waren, geven deze cijfers de realiteit maar beperkt weer. De streek rond de gemeente Groesbeek tussen Nijmegen en de Duitse grens was bijvoorbeeld dermate verwoest dat de bewoners niets meer herkenden: ‘(...) wij konden helemaal niets meer vinden, je wist niet meer waar je was. Je kende niets meer terug. Alles lag in puin’, aldus een boerendochter die in de zomer van 1945 op zoek was naar de plek waar de boerderij van haar vader had gestaan.5 De Nederlandse overheid maakte verschil tussen defensieschade en oorlogsschade. Bij de defensieschade ging het om schade die veroorzaakt werd ter voorbereiding van de verdediging voordat Nederland in de meidagen van 1940 met Duitsland in oorlog raakte. Onder oorlogsschade verstond men iedere schade ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog, zowel de schade die het rechtstreekse gevolg was van oorlogsgeweld alsook de schade die het gevolg was van maatregelen door de bezetter, ook wel bezettingsschade genoemd, bijvoorbeeld in verband met het aanleggen van vliegvelden. De oorlogsschade was vooral in het laatste jaar van de oorlog ontstaan.6 Bij de verwoeste boerderijen ging het zowel om defensieals om oorlogsschade. Bij de wederopbouw en de financiering ervan zou de oorzaak van de verwoesting, defensie of oorlog, geen verschil maken.

1.2

Verwoeste boerderijen De eerste boerderijen werden in 1940 verwoest, waarvan de meeste op bevel van het Nederlandse leger: nadat bevolking en vee waren geëvacueerd,7 werden op 10, 11 en 12 mei in de Gelderse Vallei bij de Grebbelinie boerderijen met hun hele

Verwoeste boerderij in Elshout (Heusden, NoordBrabant)

28


1 verwoestingen

inboedel preventief in brand gestoken om de naderende vijand geen mogelijkheden tot verschansing te bieden en om het schootsveld vrij te krijgen.8 Dit betrof bijna driehonderd boerderijen. De gemeente Hoogland bij Amersfoort was met rond vijftig verwoeste boerderijen een van de gemeenten met de meeste vernielde boerderijen in Nederland tussen de jaren 1940 en 1943. Ook de gemeente Mill, die in de Peel-Raamstelling lag, was met ongeveer vijftig boerderijen die in de meidagen van 1940 door gevechten werden verwoest, zwaar getroffen.9 Voor de herbouw van vernielde boerderijen werden nog in 1940 door het Bureau Wederopbouw Boerderijen zes districtsbureaus ingesteld in de regio’s met de meeste schade: Veenendaal, Amersfoort, Deurne, Dordrecht en Mill. In Amersfoort was ook het bureau ‘District Verspreid’ gevestigd. Het Bureau Wederopbouw Boerderijen stelde in 1940 de aantallen te herbouwen boerderijen per district vast. Omdat sprake was een wederopbouwplicht, geeft het destijds gemaakte overzicht ook het aantal verwoeste boerderijen weer. De aantallen waren als volgt: Veenendaal Amersfoort Deurne Dordrecht Mill Verspreid Totaal

152 134 40 72 112 17 52710

Bij hertellingen in 1941 (november) en 1942 (april) liep dit aantal nog op tot 554 respectievelijk 574 verwoeste boerderijen.11 Deze stijging hing samen met het feit dat in 1940 nog niet alle verwoeste boerderijen waren gemeld bij het Bureau Wederopbouw Boerderijen. In mei 1941 richtte de directeur van het Bureau Wederopbouw Boerderijen zich daarom tot de burgemeesters van alle gemeenten in Nederland: ‘Zeer binnenkort zullen alle in Nederland te herbouwen boerderijen zijn aanbesteed. Het is mij echter gebleken, dat sommige eigenaren van door of tengevolge van de oorlog verwoeste boerderijen niet weten, dat de herbouw door bemiddeling van mijn bureau dient te geschieden. Mochten er in uwe gemeente nog gevallen zijn, of zich nieuwe gevallen voordoen, ten aanzien waarvan de herbouw nog niet onder het oog is gezien, zo zou ik u willen verzoeken mij daaromtrent zoo spoedig mogelijk te willen doen inlichten.’ 12 In sommige gevallen waren ook nog onduidelijkheden over wat onder ‘verwoesting’ begrepen moest worden. De burgemeester van Mill bijvoorbeeld legde in augustus 1941 uit dat ‘men onder verwoesting niet alleen behoort te verstaan (krachtens de “enige” 29


wederopbouwboerderijen

Indeling van Nederland in districten en rayons van het Bureau Wederopbouw Boerderijen, 1946

32


1 verwoestingen

Schadekaart, in 1946 getekend door het Bureau Wederopbouw Boerderijen

33



3

Het gevecht om traditie

Boerderijen hadden in de wederopbouwperiode twee functies: het waren gebruiksobjecten, maar ze hadden tegelijkertijd ook een uitgesproken symbolische functie. Ze stonden voor bepaalde tradities, waarden en identiteiten. Volgens Umberto Eco, die architectuur vanuit zijn werk over semiotiek als communicatiesysteem beschouwt, heeft alle architectuur steeds beide functies. Hij spreekt van architectonische denotatie en architectonische connotatie. Terwijl de denotatie het directe gebruik van architectuur betreft, zijn met de connotatie de symbolische betekenissen bedoeld. Denotatie en connotatie kunnen elkaar overlappen, maar ze kunnen elkaar ook uitsluiten of ten minste voor een deel tegenspreken.1 De twee functies liggen ten grondslag aan het debat over traditie en modernisering bij de wederopbouw, dat in de twee volgende hoofdstukken aan de orde komt. Kenmerkend was dat de symbolische functie enerzijds en de gebruiksfunctie anderzijds voor telkens verschillende actoren centraal stond. Terwijl hoofdstuk 4 over de actoren gaat die vanuit de gebruiksfunctie bijzondere belangstelling hadden voor modernisering en daarvoor ook wel afstand namen van een traditionele boerderijbouw, ligt de focus in dit hoofdstuk op de actoren die zich bij de wederopbouw voor traditie inzetten. Welke betekenissen kenden zij toe aan traditie en wat waren de (uitgesproken en niet uitgesproken) achterliggende gedachten en motieven? Op welke manier zetten zij zich in voor een traditionele wederopbouw en hoe gingen zij onderling en met de andere actoren in debat? De zoektocht naar antwoorden op deze vragen maakt duidelijk dat het debat over de wederopbouw van boerderijen geïdeologiseerd en moreel geladen was. In de eerste jaren van de wederopbouw speelden namelijk vooral kwesties rond traditie een rol. In de latere jaren nam de vraag naar innovatie in een situatie van noodzakelijke renovatie toe en verloren noties van traditie hun mobiliserende kracht en zelfs hun legitimatie. Er is voor gekozen om in de hoofdstukken 3 en 4 verschillende thematische zwaartepunten te leggen. Dat betekent echter geenszins dat traditie en modernisering kunnen worden gescheiden. In beide hoofdstukken zal blijken hoezeer ze verweven waren. Boerderijen zijn hier op te vatten als cultuur waarin het materiële en het betekenisvolle verenigd zijn. Het immateriële dat belichaamd wordt, kan daarbij zelfs meer gewicht krijgen dan de gebouwen zelf.2 Bovendien is dat immateriële niet eenduidig: verschillende actoren kunnen afhankelijk van hun (ideologische) denkbeelden verschillende betekenissen toekennen, kunnen zich de materiële cultuur uiteenlopend toe-eigenen en kunnen er verschillende identiteiten aan 95



4

Het pleidooi voor modernisering

Dit hoofdstuk behandelt de actoren die bij de wederopbouw van boerderijen bijzondere belangstelling hadden voor modernisering en daarvoor het streekeigen bouwen steeds nadrukkelijker wilden verlaten. Bij deze groep horen instanties die zich vanuit het verlangen naar de modernisering van de agrarische sector al voor de oorlog bezighielden met de modernisering van boerderijen. Het betreft de Nederlandsche Heidemaatschappij, verschillende architecten, de landbouw(onderwijs)instellingen en de belangenorganisaties van boeren en boerinnen. Het betreft ook de individuele boeren en boerinnen zelf. Voor hen kwam er de factor bij dat zij direct getroffen waren door het verlies van de oude boerderijen in de oorlog. Bovendien waren zij degenen die in de nieuwe boerderijen gingen werken en wonen. In het laatste deel van dit hoofdstuk wordt aan hen bijzondere aandacht besteed. De visies van de actoren op modernisering en traditie inclusief de achterliggende motieven en de daaraan verbonden activiteiten worden beschreven en geanalyseerd. Ook wordt ingegaan op de vraag wat de onderlinge relaties van de actoren waren en hoe zij zich in het debat opstelden tegenover diegenen die pleitten voor een op tradities gebaseerde wederopbouw. Eens te meer wordt duidelijk dat boerderijen in de wederopbouwperiode tweeërlei functie hadden. Voor sommigen waren boerderijen vooral objecten met symboolwerking, voor anderen waren het primair gebruiksobjecten. De ene richting zag de architectuur van boerderijen vanuit het perspectief van een traditionele vormgeving in het verlengde van invullingen van een ‘Nederlandse’ (respectievelijk ‘Germaanse’) gemeenschap en de vorming van de samenleving. De andere richting daarentegen bekeek de architectuur van boerderijen vanuit het perspectief van de effectiviteit van het agrarische productieproces en van woonstandaards. Ook in dit hoofdstuk zal duidelijk worden dat het ene perspectief het andere niet hoefde uit te sluiten en dat er toenaderingen plaatsvonden tussen de twee groepen en naar compromissen gezocht werd om de gebruikswaarde en de symboolwaarde, oftewel de denotatie en connotatie, beide tot hun recht te laten komen in de wederopbouwboerderijen.

151



Conclusie

In 1941 en 1942 vonden twee groepsexcursies plaats. De ene groep, boeren en architecten, reisde naar de Wieringermeerpolder. Ze bezichtigde daar de genormaliseerde moderne boerderijen om de voordelen te leren kennen van de Wieringermeerboerderijen tegenover streekeigen gebouwen. De andere groep, een groep van architecten en bouwvaklieden, bezocht het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem en bezichtigde daar historische boerderijen. Men was geĂŻnteresseerd in het werk van de voorgangers dat als inspiratiebron moest dienen voor een streekgebonden wederopbouw.1 Deze gelijktijdige gebeurtenissen weerspiegelen het spanningsveld tussen modernisering en traditie bij de wederopbouw van meer dan 9000 boerderijen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Dit spanningsveld omvatte de verschillende functies die door diverse actoren aan boerderijen werden toegeschreven. Boerderijen fungeerden als gebruiksobjecten en tegelijkertijd als objecten met een uitgesproken symboolwerking. In de woorden van Umberto Eco gaat het hier om de denotatie en de connotatie van architectuur. Boerderijen moesten enerzijds als moderne bedrijfsgebouwen de effectiviteit van het agrarische productieproces garanderen. Anderzijds werd in de traditionele vormgeving van boerderijen de belichaming van gemeenschap gezien die men, vanuit verschillende motieven, wilde bevorderen. Daarmee had de wederopbouw van boerderijen zowel economische als ideologisch-emotionele betekenissen, die tot uitdrukking kwamen in de strijd over modernisering en traditie. Deze strijd stond centraal in het debat over de wederopbouw en vormt daarom de focus van deze studie. Door nauwkeurig te kijken naar de actoren van het debat, door te onderzoeken welke betekenissen de actoren toekenden aan modernisering en traditie, door het doorgronden van hun motieven, belangen en argumenten en door het opsporen van de onderlinge relaties en hun reacties op elkaar is in deze studie een beeld gegeven van de dynamiek van de wederopbouw van boerderijen. De verstrengelingen en ambivalenties van de motieven van de actoren, de strijd om competenties en zeggenschap en de onderlinge diffuse machtsverhoudingen laten zien hoe complex dit proces was. Slechts tegen de achtergrond van dit proces zijn ook de duizenden nog bestaande wederopbouwboerderijen in Nederland te begrijpen. De leidende onderzoeksvragen van deze studie waren welke betekenissen modernisering en traditie toegekend kregen door de verschillende actoren die zich met de wederopbouw van boerderijen bemoeiden, hoe zij met elkaar in debat gingen en hoe de daadwerkelijke wederopbouw hierdoor werd bepaald. De studie is 241



Dankwoord

Dit boek is de handelseditie van mijn proefschrift, dat ik in 2014 aan de Universiteit van Amsterdam heb verdedigd. Ik wil velen bedanken voor hun steun bij het schrijven van dit boek en het voorafgaande promotieonderzoek. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotoren Peter Romijn en Hester Dibbits. De Duitse begrippen Doktorvater en Doktormutter geven precies aan wat zij voor mij betekenen. Peter Romijn dank ik van harte voor het vertrouwen dat hij de hele tijd in mij had. Ik waardeer het zeer dat hij mij de vrijheid gaf om het onderzoek naar eigen inzicht uit te voeren, terwijl hij mijn stappen steeds met veel betrokkenheid volgde en mij vanuit zijn grote historische expertise begeleidde. Hester Dibbits, die in het project geloofde vanaf het eerste moment dat ik haar erover vertelde, dank ik voor de energie waarmee zij mij heeft ondersteund bij het vinden van een geschikte academische inbedding. Ik dank haar voor haar enthousiaste begeleiding en voor haar gedetailleerde kritische commentaren. Mede door de inzet van Peter Romijns en Hester Dibbits’ inzet is het gelukt om het project in een matchingconstructie onder te brengen bij het Meertens Instituut (knaw ), het niod Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (knaw ) en het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. Ik ben deze drie instituten erkentelijk voor de financiële ondersteuning en voor de inspirerende academische omgeving die zij mij hebben geboden. Ook het Huizinga Instituut, Onderzoeksschool voor Cultuurgeschiedenis, wil ik bedanken: voor belangrijke impulsen en leermomenten. Jan Hein Furnée, Barbara Henkes, Ad de Jong, James Kennedy en Jan Kolen dank ik ervoor dat zij bereidwillig mijn proefschrift hebben beoordeeld. Mijn dank geldt tevens de vele gewaardeerde collega’s in Nederland en in het buitenland met wie ik inspirerende discussies mocht hebben, die belangrijke inhoudelijke adviezen en mentale steun hebben gegeven en die op hun beurt waardering toonden door artikelen van mij in hun publicaties op te nemen of samen met mij te publiceren. Het was niet zo bedoeld, maar mijn tijd als wetenschappelijk medewerker van de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (shbo ) in Arnhem kon door de opheffing van de stichting uiteindelijk slechts de oriënteringsfase van dit onderzoek zijn. Deze fase werd gekenmerkt door een intensieve verdieping in het boerderijonderzoek, waarbij ik deskundig en vriendschappelijk ondersteund werd door de shbo -collega’s. Hiervoor veel dank. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort en het Ministerie van vws (Programma Erfgoed van de Oorlog) ben ik 326


dankwoord

dankbaar dat zij het project tijdens een periode van overbrugging ondersteunden voordat ik ‘echt’ kon beginnen. De Rijksdienst wil ik ook in samenhang met de uitstekende serviceverlening van de afdeling Archief, Bibliotheek en Collecties bedanken. Ten slotte een bijzondere dank aan de collega’s van het Meertens Instituut. Zij dragen er – allemaal op hun manier – aan bij dat ik mij thuis voel op het instituut. Tijdens het onderzoek mocht ik naar de levensverhalen luisteren van architecten en boeren en boerinnen die de wederopbouw hebben meegemaakt. Ik heb er veel bewondering voor hoe zij ‘voortploegden’ na verwoesting en verlies en ben hen buitengewoon dankbaar voor hun vertrouwen en voor hun openheid. Bij de video-opnames van de interviews met de getuigen kreeg ik ondersteuning van het Seminar für Volkskunde/Europäische Ethnologie van de Universiteit Münster. dans (Data Archiving and Networked Services) zorgde ervoor dat de opnames goed bewaard zijn en beschikbaar voor verder wetenschappelijk onderzoek. Beide geldt mijn dank. Christine Waslander, Ingrid Jacobs en Els Brinkman dank ik voor de redactie en Huug Schipper van Studio Tint voor de vormgeving van dit boek. Marcel Witvoet van nai010 uitgevers begeleidde het uitgeefproces. Het boek is mogelijk gemaakt door de financiële steun van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het De GijselaarHintzenfonds, de Stichting dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds, de Stichting Mr. Dr. J.C. van Overvoorde, de Stichting Professor van Winter Fonds en het Meertens Instituut. Mijn vrienden, en in het bijzonder Esther en Jochem, mijn paranimfen, wil ik danken dat zij er waren op momenten waarin ik afleiding nodig had of juist behoefte aan een klankbord voor het bespreken van mijn onderzoek. Afsluitend wil ik mijn familie danken. Zonder de steun en het vertrouwen zou dit boek niet tot stand zijn gekomen. Mijn ouders enthousiasmeerden mij al vroeg voor de studie van het alledaagse leven en het platteland – ik ben trots dat ik in hun voetstappen ben getreden. Tot slot geldt mijn Philipp mijn grootste dank!

327


Colofon

Tekst Sophie Elpers Tekstredactie Els Brinkman Beeldredactie Sophie Elpers Vormgeving Huug Schipper, Studio Tint Lithografie en druk epopee Papier Schleipen Fly 05, 115 gr Uitgever Marcel Witvoet, nai010 uitgevers Deze publicatie kwam mede tot stand dankzij een bijdrage van Prins Bernhard Cultuurfonds De Gijselaar-Hintzenfonds Meertens Instituut (knaw ) Stichting dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds Stichting Mr. Dr. J.C. van Overvoorde – In het belang der Monumentenzorg, Amersfoort Stichting Professor van Winter-Fonds

Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie), Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een cisac -organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © 2019, c/o Pictoright Amsterdam Niet alle rechthebbenden van de gebruikte illustraties konden worden achterhaald. Belanghebbenden wordt verzocht contact op te nemen met nai010 uitgevers, Korte Hoogstraat 31, 3011 gk Rotterdam. info@nai010.com nai010 uitgevers is een internationaal georiënteerde uitgever, gespecialiseerd in het ontwikkelen, produceren en distribueren van boeken op het gebied van architectuur, stedenbouw, kunst en design. www.nai010.com

© 2019 Sophie Elpers, nai010 uitgevers, Rotterdam.

isbn 978-94-6208-461-2 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.reprorecht.nl).

nur 648 Wederopbouwboerderijen is ook verkrijgbaar als: Wederopbouwboerderijen e-boek (pdf) isbn 978-94-6208-501-5


Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in Nederland meer dan 9.000 boerderijen verwoest. De wederopbouw ervan was bepaald door een spanningsveld tussen behoud en innovatie. Hieraan ten grondslag lag de gedachte dat boerderijen twee functies hadden te vervullen. Ze symboliseerden bepaalde traditionele waarden en moesten bijdragen aan de versterking en de vorming van een nationale identiteit. Anderzijds bleven het agrarische gebruiksobjecten die van centraal belang waren voor de modernisering van de Nederlandse landbouw. Veel plattelandsgebieden worden nog steeds bepaald door wederopbouwboerderijen uit de jaren 1940–1955. Dit boek gaat in op het verhaal achter de wederopbouwboerderijen. Het belicht de verschillende standpunten en geeft, ondersteund door beeldmateriaal, een beeld van de dynamiek en complexiteit van de wederopbouw. Dr. Sophie Elpers is onderzoeker etnologie aan het Meertens Instituut (knaw ) in Amsterdam. Zij is bovendien als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland bij het Nederlands Openluchtmuseum. Elpers is gespecialiseerd in alledaagse materiÍle cultuur, in musea en in immaterieel erfgoed.

www.nai010.com

9 789462 084612

nai101 uitgevers


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.