Met Andere Woorden 3 en 4 2016

Page 1

Inhoud Van de redactie

3

Vijfhonderd jaar tekstonderzoek: waar staan we vandaag? Matthijs de Jong en Mirjam van der Vorm-Croughs

4

Tekstkritiek en de ‘Hebreeuwse tekst’ van het Oude Testament Bénédicte Lemmelijn

15

De ontwikkeling van de Masoretische Tekst Bärry Hartog

25

Vroege edities van de Hebreeuwse Bijbel Hans van Nes

36

Het kritisch gebruik van de Hebreeuwse bijbels in de Statenvertaling 1637 Jaap van Dorp

50

De handschriften van het Griekse Nieuwe Testament Op verkenning in de wereld achter vertalingen Ernst Boogert

65

De oogst van vijf eeuwen tekstonderzoek Textus Receptus, Byzantijnse tekst en kritische tekst in edities en vertalingen van het Nieuwe Testament Henk Jan de Jonge

78

Welk Nieuwe Testament? De Nieuwe Bijbelvertaling, de Herziene Statenvertaling en de bronteksten van het Nieuwe Testament Cor Hoogerwerf

96

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

1


Van de redactie Themanummer ‘De bronteksten van de Bijbel’

Voor u ligt een nieuw themanummer van Met Andere Woorden over de bronteksten van de Bijbel. Bij de redactie leeft al enkele jaren de wens om hieraan aandacht te besteden. Het is een terrein waarop veel vragen van bijbellezers leven, terwijl er tegelijk een grote onbekendheid bestaat met betrekking tot de recente wetenschappelijke inzichten. We zijn daarom zeer verheugd dat we een aantal onderzoekers uit Nederland en Vlaanderen bereid hebben gevonden een bijdrage te leveren vanuit hun specialismen. Met dit nummer willen we de (vakmatig) geïnteresseerde bijbellezer bijpraten over de ontwikkelingen ten aanzien van het brontekstonderzoek. We hopen dat dit themanummer bijdraagt aan een betere beschikbaarheid van relevante kennis en een beter begrip van de manier waarop de verschillende bijbelvertalingen omgaan met de bronteksten. Laatste Met Andere Woorden ‘oude stijl’ …

Dit dubbeldikke themanummer vertegenwoordigt het derde én vierde nummer van de 35e jaargang van Met Andere Woorden. Tegelijk is dit het laatste nummer in de huidige stijl. Vanaf voorjaar 2017 zal Met Andere Woorden in een nieuwe vormgeving verschijnen; het zal vanaf dat moment tweemaal per jaar uitkomen, in een voorjaarsnummer en een najaarsnummer. Anne Jaap van den Berg wordt in dat jaar als hoofdredacteur opgevolgd door Matthijs de Jong. De redactie dankt alle lezers die de lezersenquête hebben ingevuld. De resultaten van de enquête zullen worden gebruikt bij het vaststellen van de nieuwe stijl waarin Met Andere Woorden vanaf 2017 zal verschijnen. Vernieuwde website: bijbelgenootschap.nl/MAW

Met Andere Woorden heeft een nieuwe en sterk verbeterde website gekregen. Het is de bedoeling dat de papieren uitgave van Met Andere Woorden en de website elkaar in toenemende mate zullen versterken. Door de zoekfunctie op de site te verbeteren kunnen oudere artikelen gemakkelijker worden teruggevonden. Bovendien biedt een website gelegenheid om in te spelen op actuele onderwerpen en discussiestukken te plaatsen naast de papieren uitgave. Een mooi voorbeeld is nu al beschikbaar: de repliek van dr. Rochus Zuurmond op het artikel van Gert Knepper in het juni-nummer van Met Andere Woorden. Lees het op www.bijbelgenootschap/MAW. 2

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

3


Vijfhonderd jaar tekstonderzoek: waar staan we vandaag? Matthijs de Jong en Mirjam van der Vorm-Croughs Dit artikel biedt een inleiding op het onderwerp van dit themanummer. Het duidt de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen aan, en het bespreekt de samenhang van de verschillende artikelen in dit nummer. Tot slot wordt de huidige situatie in kaart gebracht aan de hand van enkele recente Nederlandse bijbelvertalingen. Reden tot vreugde

Het is dit jaar vijfhonderd jaar geleden dat Erasmus’ teksteditie van het Griekse Nieuwe Testament verscheen. In die vijf eeuwen zijn de bijbelse bronteksten in toenemende mate onderwerp geworden van wetenschappelijke bestudering. Wat heeft dit onderzoek gebracht? Waar staan we vandaag? En is de huidige situatie reden tot vreugde? Laten we beginnen met het goede nieuws. In vijf eeuwen onderzoek naar de bijbelse bronteksten is er spectaculaire vooruitgang geboekt. Erasmus moest het doen met een handjevol Griekse handschriften. Inmiddels zijn er 5648 Griekse nieuwtestamentische handschriften geregistreerd (zie het overzicht in het artikel van Ernst Boogert). Gaandeweg ontstond er een tekstkritische methode, een vakgebied met algemeen erkende principes, criteria en argumentatieve uitwisseling. In onze tijd heeft computergestuurde analyse het tekstkritische onderzoek van het Nieuwe Testament op een hoger plan getild. Het ontstaan en de ontwikkeling van variante lezingen kan worden getraceerd, vertakkingen in de overlevering kunnen worden vastgesteld, tendensen blootgelegd. De Editio Critica Maior (ECM), de grote nieuwe teksteditie van de Katholieke brieven uit 2012, is een prachtig hoogtepunt van vijf eeuwen onderzoek. Reikhalzend wordt uitgezien naar de volgende delen van deze specialistische uitgave van het Griekse Nieuwe Testament. Voor de Hebreeuwse Bijbel liggen de zaken heel anders, maar zeker niet minder spectaculair. In één opzicht is er weinig veranderd in de afgelopen vijfhonderd jaar: de Masoretische Tekst (MT) vormt nog steeds het uitgangspunt voor bijbelvertalingen. Tussen de rabbijnenbijbel die gebruikt werd door de Statenvertalers en de tekstedities van vandaag – de nieuwe Biblia Hebraica 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Quinta (BHQ) die gedeeltelijk beschikbaar is, en verder de Biblia Hebraica Stuttgartensia (BHS) – bestaan wel enkele verschillen, maar het is in essentie dezelfde tekst. De fundamentele verschuiving ligt op een ander vlak. Het onderzoek naar de teksten in Qumran, die ontdekt zijn halverwege de twintigste eeuw, heeft de MT van een nieuw en onvermoed historisch reliëf voorzien. De situatie van de tekst van het Oude Testament in de eeuwen voor het begin van de jaartelling blijkt oneindig veel complexer en diffuser te zijn dan men eerder voor mogelijk hield. Zelfs zozeer dat geleerden hardop de vraag stellen of er überhaupt wel sprake kan zijn van de brontekst van het Hebreeuwse Oude Testament. Twee tegengestelde tendensen

We zien dus twee tegengestelde tendensen die zich momenteel op de betreffende vakgebieden voltrekken. Ze worden in dit themanummer inzichtelijk gemaakt. Allereerst schetst Bénédicte Lemmelijn de situatie van de ‘oorspronkelijke’ Hebreeuwse tekst van het Oude Testament. De explosief toegenomen kennis omtrent de tekstuele variatie in de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling heeft als gevolg dat ‘de oorspronkelijke tekst’ ons meer en meer uit handen glipt. Lemmelijn laat zien dat de vraag naar de ‘oertekst’ misschien wel een verkeerde vraag is. De tegengestelde tendens, op het nieuwtestamentische vakgebied, wordt beschreven door Henk Jan de Jonge. Hij toont en detail de ontwikkeling van het onderzoek vanaf Erasmus’ editie uit 1516 tot aan de ECM uit 2012. Het inkijkje dat hij biedt in het recente onderzoek laat overtuigend zien dat met de ECM voor het eerst een volwaardige kritische editie van de tekst is verschenen. Een mijlpaal na vijfhonderd jaar onderzoek! De twee onderzoeksterreinen bewegen zich in verschillende richtingen. Toch hebben beide sterk overeenkomstige ontwikkelingen doorgemaakt. Beide terreinen zijn uitgegroeid tot hoogstaande, vaktechnische, internationaal georiënteerde specialismen. De wetenschappelijke ontwikkelingen zijn fascinerend. Maar er zit ook een kant aan die verre van bevredigend is. Want de grote vooruitgang die op deze terreinen is geboekt, staat in schril contrast tot wat er buiten de kring van ingewijde wetenschappers over bekend is. Over populariteit heeft de Bijbel niet te klagen: onlangs nog werd de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) verkozen tot het belangrijkste boek van Nederland. Maar met de kennis over de bijbelse bronteksten is het droevig gesteld. Qumran is een bekend begrip, dat is waar. Maar de vragen die die tekstvondsten inmiddels oproepen met betrekking tot de status van de brontekst van het Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

5


Hebreeuwse Oude Testament, zijn buiten wetenschappelijke kring vrijwel onbekend. Hier is nog een wereld te winnen.1 Masoretische Tekst

Ook over de MT valt het nodige uit te leggen. De geschiedenis van de MT wordt in dit themanummer beschreven door Bärry Hartog. Hij legt uit dat de tekst die wij doorgaans beschouwen als ‘het Oude Testament’ – de protoMasoretische tekst – waarschijnlijk pas in de periode na het jaar 70 na Christus een status kreeg als gezaghebbende tekst. Dit gebeurde waarschijnlijk niet eens zozeer uit overtuiging, maar eerder door de afwezigheid van alternatieven. Hans van Nes trekt de geschiedenis van de MT door, vanaf de grote codices rond het jaar 1000 tot aan de gedrukte edities in de zestiende eeuw. Hij laat zien dat de MT niet een opzichzelfstaand document is, maar deel uitmaakt van een levende traditie en een interpretatiegeschiedenis. Wie de artikelen van Hartog en Van Nes leest, zal zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat er iets vreemds aan de hand is met ons brontekstgebruik. De moderne teksteditie van de Hebreeuwse Bijbel (BHS en deels BHQ) is een uitgave van de MT. We beschouwen die moderne editie gemakshalve als ‘de Hebreeuwse Bijbel’, maar hebben doorgaans weinig aandacht voor het eigene van deze Hebreeuwse tekst: haar specifieke masoretische verschijningsvorm. De MT heeft allerlei karakteristieke kenmerken en eigenheden, voorleesaanwijzingen en studienotities, die deel uitmaken van de ontwikkeling en het functioneren van deze tekst (zie voor de verdere inkleuring hiervan de artikelen van Hartog en Van Nes). Terwijl het specifieke, masoretische karakter van de tekst doorgaans onderbelicht blijft, zetten wij deze tekst in voor iets dat hij niet, of in elk geval niet zonder meer, is: als dé oerbron van de boeken van het Oude Testament. Een wonderlijk gebruik van de MT: we negeren hem in wat hij wel is en gebruiken hem voor wat hij niet (aantoonbaar) is. Omgang met de brontekst

Dit laatste punt komt uitvoerig aan de orde in het artikel van Lemmelijn. Als haar stelling juist is, kan er geen scherp onderscheid meer worden gemaakt tussen tekstkritiek en literaire kritiek. Anders gezegd: het proces van het ontstaan van de boeken van het Oude Testament en hun overlevering loopt in elkaar over. Er bestaat dan niet één oertekst die je met behulp van de tekstkritiek zou kunnen reconstrueren. Het boek Jeremia is hiervan waarschijnlijk het duidelijkste voorbeeld.2 Onder de kenners is de heersende visie dat de Griekse vertaling van Jeremia uit de Septuaginta grosso modo een oudere versie van het boek weerspiegelt dan de 6

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

MT. Van die oudere, Hebreeuwse versie biedt Qumran een belangrijk snippertje bewijs. Daarnaast tonen andere tekstfragmenten uit Qumran het bestaan van de langere Hebreeuwse versie. De ‘korte’ Hebreeuwse versie van het Jeremiaboek (ons bekend dankzij de Griekse vertaling) bestond in elk geval vanaf de vierde/derde eeuw voor Christus. En de lange Hebreeuwse versie van het boek (ons bekend dankzij de MT), bestond in elk geval vanaf de derde/ tweede eeuw voor Christus. Het gaat om twee versies met opvallende verschillen. De kortere maakt deel uit van de Griekse (orthodoxe) canon, de langere van de Hebreeuwse (westerse) canon. Welke van de twee is ‘de brontekst’? Historisch gesproken is de korte versie het oudst. Preciezer gezegd: de Griekse tekst van Jeremia bevat veel minder secondaire elementen ten opzichte van de (gereconstrueerde) oudere versie van het boek dan de MT van Jeremia. Maar tekstkritiek is een ongeschikt middel om de oervorm te bepalen. Het gaat om twee verschillende versies van dit boek. Welk van de twee versies je opneemt in je vertaling van de Bijbel, hangt niet af van de vraag naar de historische prioriteit, maar hangt af van welke traditie of canon je volgt. Wat voor het boek Jeremia in het groot geldt, geldt in tal van andere gevallen in het klein. Een bekend voorbeeld is de variant in Deuteronomium 32:8. Waar de MT spreekt over de bene jisrael (‘nazaten van Israël’) treffen we in een Qumrantekst bene ’elohim (‘zonen van God’) aan, en in de Septuaginta angeloi theou (‘Gods engelen’). Wie hierop de tekstkritische methode toepast, komt uit bij de vaststelling dat de oorspronkelijke lezing waarschijnlijk luidde ‘de zonen van God/El’. De achtergrond is de voorstelling van de godenvergadering, waarin de ‘vader’ van de goden de landen en volken verdeelt onder zijn ‘zonen’, de goden. God krijgt Israël als erfdeel (overigens is God in deze oude tekstvariant niet slechts ‘één van de goden’, maar ook de God voor wie alle hemelbewoners en goden moeten buigen – dit blijkt uit een oude tekstvariant bij Deuteronomium 32:43). De oude tekst van Deuteronomium 32:8 is in een later stadium gekuist: ‘zonen van god’ werd tot ‘de zonen van Israël’. De tekstgeleerden zijn het erover eens dat dit de ontwikkeling van de tekst moet zijn geweest.3 De vraag is nu echter of het zinvol is om deze, vermoedelijk oudere, tekstvariant in de vertaling op te nemen. Theologische kuisingen horen bij het karakter van de MT, ze komen vaak genoeg voor – ook op plaatsen waar we geen tekstkritische varianten hebben met een ongekuiste tekst. Moeten we hier niet gewoon de MT respecteren en volgen in de vertaling en in een voetnoot aangeven welke variant er bestaat, zoals de NBV dat heeft gedaan?4 Een kritische editie van het Hebreeuwse Oude Testament is volgens kenners onmogelijk, omdat we te weinig in handen hebben om áchter de MT te kunnen kijken. En het is ook onwenselijk, omdat het methodisch onjuist is om Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

7


een tekst te reconstrueren die nooit heeft bestaan. In dat licht is het de vraag of het wenselijk is om de MT op allerlei plaatsen te wijzigen – misschien afgezien van plaatsen waar de MT een onmogelijk te vertalen tekst biedt en je dus wel een noodgreep moet toepassen. Is het niet veel beter om in plaats van tekstkritische ingrepen in de MT te doen, tekstkritische informatie bij de MT te bieden?5 Een interessante vraag in dit kader is: hoe gaan de bestaande moderne vertalingen om met deze kwestie? Volgen ze nauwkeurig de MT, of wijken ze er bij tijd en wijle vanaf? Vrijwel alle vertalingen wijken in sommige gevallen van de MT af. In de NBV wordt regelmatig bewust afgeweken van de MT, en worden varianten uit bijvoorbeeld de Dode Zeerollen overgenomen. Dit gebeurt ook een aantal keer in de Herziene Statenvertaling (HSV). Zelfs de Statenvertaling (SV) ontleent met regelmaat varianten aan andere oude tekstgetuigen, zoals de Vulgata en de Septuaginta. Dit kritische gebruik van bronteksten door de Statenvertalers wordt uitgebreid besproken in het artikel van Jaap van Dorp. ‘Tot mijn schrik heb ik ontdekt dat …’

Dat nieuwe wetenschappelijke inzichten slechts beperkt doordringen in bredere kring is niet alleen een probleem ten aanzien van de Hebreeuwse tekst. Met betrekking tot de Griekse tekst van het Nieuwe Testament staan de zaken er niet veel beter voor. Het NBG krijgt elk jaar wel enkele tientallen e-mailtjes van geschokte bijbellezers die hebben ontdekt dat er in de NBG-vertaling 1951 (NBG-1951), NBV of Bijbel in Gewone Taal (BGT) een zin uit het Nieuwe Testament is ‘weggelaten’. Uit de bewoordingen blijkt vooral onwetendheid met betrekking tot vijf eeuwen tekstonderzoek. Lezers schrikken als ze verschillen tussen vertalingen constateren, of als ze horen over talloze tekstvarianten in de handschriften van het Nieuwe Testament. Er lijkt in ons land betrekkelijk weinig aandacht te zijn voor vragen over het gebruik van de beste bronteksteditie en weinig kennis van de handschriften en hun onderlinge variatie. We zijn daarom blij met de drie artikelen over de Griekse tekst van het Nieuwe Testament, die een samenhangend en verdiepend beeld geven van de stand van zaken. Ernst Boogert biedt een heldere inleiding, die zicht geeft op de wereld achter de tekstedities: de rijke overlevering van de Griekse tekst. Zijn artikel geeft de informatie die nodig is om de discussies op dit vakgebied te volgen. Henk Jan de Jonge gaat in op de Textus Receptus (de ‘aanvaarde tekst’ die teruggaat op de editie van Erasmus uit 1516), alsmede op de Byzantijnse tekst en de ontwikkeling van de kritische teksteditie. Zijn artikel is uitgebreider en gedetailleerder dan de andere artikelen in dit nummer. We hebben daar bewust ruimte aan gegeven. De status van de Textus Receptus is een hei8

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

kele – in sommige kringen gevoelige – kwestie, die vraagt om zorgvuldige en uitvoerige documentatie. Tot slot bespreekt Cor Hoogerwerf voorbeelden van verschillen tussen de HSV en de NBV die het gevolg zijn van de verschillende versies van de brontekst die deze twee vertalingen hanteren. In dit themanummer komen de NBV en de HSV dus ruimschoots aan bod. Voor we ons op die vertalingen richten, staan we echter een ogenblik stil bij een andere vertaling: de Naardense Bijbel. Op welke Griekse tekst gaat deze vertaling terug? Naardense Bijbel

De Naardense Bijbel (NB, 2004) vermeldt in de verantwoording (p. 1623) dat voor de vertaling van het Nieuwe Testament de 23e editie van Novum Testamentum Graece van Nestle-Aland (NA) is gebruikt. Deze editie stamt uit 1957. De herziene editie van de NB, uit 2014, noemt eveneens de 23e editie uit 1957 als basistekst voor het Nieuwe Testament (p. 1538). Even verderop in de verantwoording wordt terloops de 28e editie van NA, uit 2012, genoemd, waarvan wordt vermeld dat deze ‘pas later (…) is mee gaan doen’ (p. 1538). Wat hiermee wordt bedoeld is onduidelijk. Blijkbaar heeft deze editie een zekere rol gespeeld bij de herziening van de vertaling in 2014. Welke rol dat is wordt niet duidelijk, want ook in de herziening blijft de NB doorgaans de editie van NA uit 1957 volgen. De editie van NA uit 1957 biedt in essentie nog de Griekse tekst die in 1898 door Eberhard Nestle werd samengesteld. Ruim twintig jaar later, in 1979 verscheen de 26e, volledig vernieuwde editie van NA, met als opvolgers de 27e editie uit 1993 en de 28e uit 2012. Het is vreemd dat die nieuwere edities geen rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de NB. Bij vele van de honderden verschillen tussen de NA uit 1957 en zijn opvolgers gaat het om minieme kwesties die niet of nauwelijks van invloed zijn op de vertaling. Maar er zijn ook allerlei meer opvallende verschillen aan te wijzen.6 Zo spreekt de NB in Matteüs 6:8 over ‘God, uw Vader’, tegenover de NBV ‘uw Vader’, en lezen we in Romeinen 15:7 dat Christus ‘ons heeft aangenomen’ (NB) tegenover ‘u heeft aanvaard’ (in de NBV). In Johannes 20:25 volgt de NBV een Griekse tekst die tweemaal spreekt over tupos, ‘wond’/‘litteken’, terwijl de NB een Griekse tekst vertaalt die de tweede keer spreekt van topos, ‘plek’ (‘en niet mijn vinger kan leggen / op de plek van de spijkers’). In Hebreeën 11:37 biedt de NB een langere opsomming van het lijden van de geloofshelden dan de NBV: ‘Zij zijn gestenigd, op de proef gesteld, / doormidden gezaagd, in moord / door een zwaard gestorven’ (NB) en ‘Ze werden gestenigd of doormidden gezaagd, of stierven door een moordend zwaard’ (NBV). Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

9


Een van de opvallendste voorbeelden betreft de tekst van Matteüs 21:29-31. NBV

NB 2014

‘Wat denkt u van het volgende? Iemand had twee zonen. Hij zei tegen de een: “Jongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk.” 29 De zoon antwoordde: “Ik wil niet,” maar later bedacht hij zich en ging alsnog. 30 Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Die antwoordde: “Ja, vader,” maar ging niet. 31 Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?’ Ze zeiden: ‘De eerste.’

Wat dunkt u: hij komt naar de eerste toe en zegt: kind, ga heen, werk heden in de wijngaard! 29 Ten antwoord zegt hij: ík (zal gaan), heer!– en hij gaat niet. 30 Hij komt tot de tweede en zegt evenzo; zijn antwoord is dat hij zegt: dat wil ik niet!– later krijgt hij spijt en gaat wél. 31 Wie van de twee heeft de wil van de vader gedaan? Ze zeggen: de laatste…

28

28

In een enkel geval is de NB in de herziening wél aangepast aan de nieuwste editie van NA. In Johannes 1:18, een bekend tekstkritisch voorbeeld, spreekt de NB uit 2004 over ‘de eniggeboren Zoon’, de revisie uit 2014 noemt hem ‘de eniggeboren God’. Kennelijk zijn er incidentele aanpassingen doorgevoerd bij de herziening. Het is opmerkelijk dat een vertaling die in veel opzichten een bewonderenswaardige precisie aan de dag legt, niet de verbeterde Griekse tekst van 1979 en 1993 als uitgangspunt heeft genomen, maar een achterhaalde tekst blijft gebruiken. En misschien nog wel opmerkelijker is dat dit in de discussies over bijbelvertalen niet of nauwelijks ter sprake komt. Die relatieve stilte rond het gebruik van de brontekst en de verantwoording ervan speelt ook bij de HSV en de NBV.7 Textus Receptus

Over de HSV valt in dit themanummer het nodige te lezen. De keuze om bij deze vertaling vast te houden aan de Textus Receptus (TR) wordt ter discussie gesteld. Henk Jan de Jonge betoogt dat de TR als brontekst voor het Nieuwe Testament wetenschappelijk gezien achterhaald is: het is geen betrouwbare basis voor de 10

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

oorspronkelijke tekst van het Nieuwe Testament. Wetenschappelijke redenen om eraan vast te houden zijn volgens hem niet steekhoudend. De enige reden die overblijft, is het belang om trouw te blijven aan de traditie. De Jonge stelt de onontkoombaarheid van die keuze echter ter discussie. Een blik op ons grote buurland leert inderdaad dat het mogelijk is om bij het reviseren van een monumentale vertaling ook de brontekst te moderniseren. De Lutherbibel volgt al sinds haar revisie van 1912 de wetenschappelijke editie van het Griekse Nieuwe Testament. Cor Hoogerwerf laat zien wat er meespeelt bij de keuze voor de TR. Bij de vergelijking tussen de TR en de hedendaagse kritische editie van het Griekse Nieuwe Testament valt op dat er naast zeer veel arbitraire verschillen ook een substantieel aantal theologisch geladen verschillen tussen de twee edities bestaat. De TR biedt dan vrijwel altijd de meer uitgesproken orthodoxe variant. De TR is, in de woorden van Hoogerwerf, een ‘verchristelijkte tekst’. Er is een duidelijke verwevenheid tussen juist deze vorm van het Nieuwe Testament en de op het Nieuwe Testament gebaseerde theologische leer. Hoewel dat geen reden kan zijn om de TR in historische termen prioriteit te geven, laat dit wel zien waarom het moeilijk is om deze vorm van het Nieuwe Testament in te ruilen voor de kritische editie. Hier komen we tot de kern van de zaak. Het gaat niet zomaar om een variant hier of daar. Het gaat erom dat de tekst – in dit geval de TR – is ingebed in een traditie van interpretatie. De keuze voor de TR is daarbij niet los te zien van de vertaaltraditie waarin de HSV zich plaatst. We noemen één voorbeeld om die vertaaltraditie te illustreren, Romeinen 5:12: NBV

HSV

Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.

Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood, en zo de dood over alle mensen is gekomen, in wie allen gezondigd hebben.

Het gaat om de weergave van het Griekse ef ’ hôi, dat sinds de NBG-1951 in alle Nederlandse vertalingen als ‘want’, ‘omdat’, ‘aangezien’ (et cetera) wordt weergegeven. De HSV volgt met ‘in wie’ echter het spoor van de SV. Daarmee wordt het betrokken op ‘één mens’ (namelijk Adam), en op die manier blijft dit vers aansluiten bij het leerstuk van de erfzonde.8 Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

11


Het gaat om een samenhangend geheel: de keuze voor de TR, de traditie van interpretatie en vertalen en de confessionele theologie. Dit inzicht helpt om het karakter van de HSV en de keuze voor de TR te begrijpen. De HSV plaatst zich met de keuze voor de TR in een confessionele traditie, in weerwil van hedendaagse inzichten. Dat kan een valide keuze zijn, als men maar erkent dat deze keuze voor de traditie ten koste gaat van de betrouwbaarheid ten opzichte van de brontekst. De Nieuwe Bijbelvertaling

Hoe zit het met de NBV? Is deze vertaling een voorbeeld van de juiste omgang met de bronteksten en een tekstkritische verantwoording? De uitgangspunten van de NBV lijken ons goed verdedigbaar, maar in de uitwerking ervan laat ook de NBV steken vallen. Bij de totstandkoming van de NBV gold als tekstkritisch uitgangspunt voor het Oude Testament dat de vertaling in uitzonderlijke gevallen mocht afwijken van de MT, wanneer daarvoor overtuigende tekstkritische argumenten bestonden. Deze afwijkingen van de MT moesten worden toegelicht in een noot. Dit uitgangspunt is op zichzelf goed verdedigbaar. In de praktijk leidt het echter tot enige subjectiviteit, en in enkele gevallen zijn er onbetrouwbare varianten in de vertaling geslopen. Ook de toelichting in de noten schiet soms tekort, zoals verschillende auteurs al geconstateerd hebben.9 In bepaalde gevallen zet de informatie in de noot de lezer op het verkeerde been. In andere gevallen geven voetnoten te weinig informatie, of ontbreken ze ten onrechte. Het zou wenselijk zijn als er over de hele linie een consistent beleid zou worden gevoerd, gekoppeld aan een betere, informatievere verantwoording in noten. Op die manier zou de NBV de lezer meer houvast en inzicht kunnen bieden op tekstkritisch vlak. Wat betreft het Nieuwe Testament is het uitgangspunt goed en verantwoord: de NBV volgt de meest recent beschikbare editie van NA. Toch zijn in de uitvoering een paar opmerkelijke keuzes gemaakt. Cor Hoogerwerf bespreekt enkele daarvan – zoals de keuze om de (secondaire) tekst van Johannes 7:538:11 zonder enige markering in de tekst op te nemen en in de bijgevoegde noot de standaardformulering ‘In andere handschriften ontbreken deze verzen’ te gebruiken. Een ander kritiekpunt is, dat de tekstkritische noten eigenlijk te weinig informatie bieden. Er is gekozen voor een vaste, eenvoudige formulering. Maar daardoor wordt de lezer essentiële informatie over de status van de alternatieve lezingen onthouden.10 Ook op dit punt zou de NBV verbeterd kunnen worden.

Tot slot

Wie zich aan de hand van dit themanummer verdiept in de huidige stand van zaken met betrekking tot de bijbelse bronteksten, ziet ontwikkeling en historisch reliëf. In de loop van de eeuwen doemen de bijbelse geschriften op in tal van verschijningsvormen. De tekst rolt niet als een massieve zwerfkei door de geschiedenis, maar verschijnt in deze of gene karakteristieke vorm, verweven met interpretatie, traditie en gebruiksfuncties. De geschiedenis van de bijbelse tekst is buitengewoon complex. Hoe meer we van die geschiedenis weten, hoe beter we de Bijbel begrijpen in de verschijningsvormen waarin die zich vandaag aandient: de verschillende vertalingen. Onze hoop is dat dit themanummer de kennis over bijbelse bronteksten, die nu vaak beperkt blijft tot wetenschappelijke kringen, kan overbrengen aan een bredere groep van geïnteresseerden. En dat daarmee de waardering voor dit boek met zijn eeuwenoude en complexe geschiedenis alleen maar toe zal nemen.

Noten 1

Deze vragen komen aan de orde in: Matthijs de Jong & Jaap van Dorp (red.), Qumran en de Bijbel. Over ontstaan, overlevering en vertaling van de Bijbel, Heerenveen 2013.

2

Voor een uitgebreide bespreking zie: Matthijs de Jong, ‘Het boek Jeremia in Qumran. Inzicht in het ontstaan van het Oude Testament’ in: De Jong & Van Dorp (red.), 112-127.

3 Dit voorbeeld wordt beschreven door Michaël van der Meer, ‘De Nieuwe Bijbelvertaling in het licht van recente ontwikkelingen op het gebied van tekstkritiek van het Oude Testament’ in: Nederlands Theologisch Tijdschrift 57/3 (2003), 194-195. 4

Anders oordeelt Van der Meer. Overigens kan ook bij dit voorbeeld de NBV verbeterd worden. De noot zou de lezer kunnen vertellen dat de variant ‘zonen van God’ vermoedelijk een oudere lezing is die in een later stadium is aangepast. Bovendien is het vreemd dat de NBV de tekstvariant bij Deuteronomium 32:8 wél noemt, maar de soortgelijke variant bij 32:43 niet.

5 Zie, behalve de bijdrage van Lemmelijn in dit nummer, ook: Emanuel Tov, ‘Welke tekst kiest men als basis voor de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel?’ in: Met Andere Woorden 29/1 (2010), 4149, Arie van der Kooij, ‘Qumran en het vertalen van de Bijbel’ in: Qumran en de Bijbel, 68-82, en Van der Meer. 6 Zie voor een bespreking: Kurt Aland, Barbare Aland & Erroll Rhodes, The text of the New Testament. An introduction to the critical editions and to the theory and practice of modern textual criticism, Grand Rapids 1987 en zie ook Jan Krans, ‘De Nieuwe Bijbelvertaling en de brontekst van het Nieuwe Testament’ in: Klaas Spronk, Clazien Verheul, Lourens de Vries & Wim Weren (red.), De Bijbel Vertaald. De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften, Zoetermeer 2007, 56-57.

12

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

13


7

Juist op het moment van schrijven is er in het Reformatorisch Dagblad overigens een discussie gaande over de status van de Textus Receptus. Zie de bijdrage van Ernst Boogert, http://www. rd.nl/opinie/textus-receptus-niet-onfeilbaar-1.1132588 (05-10-2016), de reactie van Christiaan Bremmer en Lennart van Belzen, http://www.rd.nl/opinie/textus-receptus-is-gezaghebbendekerkelijke-tekst-1.1133348 (07-10-2016), en de repliek van Boogert, http://www.rd.nl/opinie/ textus-receptus-kan-niet-de-gezaghebbende-tekst-zijn-1.1135048 (13-10-2016).

8

Tekstkritiek en ‘de Hebreeuwse tekst’ van het Oude Testament Bénédicte Lemmelijn

Deze vertaaltraditie van Romeinen 5:12 gaat terug tot de kerkvaders. M.n. Augustinus heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. Zie bijv. Michael Wolter, Der Brief an die Römer. Teilband 1: Röm 1-8, Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament, Neukirchen-Vluyn 2014, 344.

9 Bijvoorbeeld Michaël van der Meer, ‘De brontekst(en) voor de boeken van het Oude Testament’ in: Spronk, Verheul, De Vries & Weren (red.), 31-46 en Van der Kooij, 80-82. 10 Een fundamenteel artikel hierover is: Jan Krans, ‘De Nieuwe Bijbelvertaling en de brontekst van het Nieuwe Testament,’ in: Spronk, Verheul, De Vries & Weren (red.), 56-74.

Dr. M.J. de Jong en dr. M. van der Vorm-Croughs, de hoofdredacteuren van dit themanummer Met Andere Woorden, zijn werkzaam bij het Nederlands Bijbelgenootschap als respectievelijk hoofd vertalen en wetenschappelijk medewerker Oude Testament.

Door de ontdekking van de Dode Zeerollen (1947) is het onderzoek naar de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament in een stroomversnelling geraakt. Daarbij springt vooral de tekstuele veelvormigheid en variatie in het oog. In de eeuwen vóór het begin van de jaartelling was er geen sprake van één vaste Hebreeuwse tekstvorm. De tekstuele variatie die we dankzij Qumran hebben leren kennen, gaat verder dan de meeste geleerden vóór 1947 ooit voor mogelijk hielden. Deze ontwikkelingen roepen ook nieuwe vragen op. Kunnen we nog wel spreken over een Hebreeuwse oertekst, of is die er nooit geweest? Kun je het ontstaansproces van het Oude Testament wel helemaal loskoppelen van de tekstuele overlevering? En welke gevolgen hebben de nieuwe inzichten voor de tekstkritiek? Dit artikel gaat in op deze vragen.

Als gelovigen en predikanten of pastors de tekst van de Bijbel trachten te begrijpen, te interpreteren en te ‘vertalen’ naar onze tijd, hoort men ze vaak verwijzen naar ‘de grondtekst’ of ‘de oorspronkelijke tekst’ van de Bijbel. In het geval van het Oude Testament verwijst men dan eenvoudigweg naar ‘de Hebreeuwse tekst’. Wat men eigenlijk bedoelt, is de Hebreeuwse tekst die als oorspronkelijke tekst, en daarmee als betrouwbare tekstbasis, beschouwd wordt. In het beste geval is men zich ervan bewust dat de tekst geen vanzelfsprekend gegeven is, maar door de ‘tekstkritiek’ achterhaald, gereconstrueerd of in elk geval beoordeeld moet worden. Helaas, en zoals dat is met heel wat dingen in het leven, zo eenvoudig liggen de zaken niet. Ooit was het makkelijk om de taak, het doel en de methoden van de bijbelse tekstkritiek te definiëren. Bijbelwetenschappers waren ervan overtuigd dat ze de ontwikkeling van de bijbelse tekst ondubbelzinnig konden traceren tot op dat ene hypothetische punt van zijn ontstaan waar men de zogenaamde ‘oertekst’ situeerde. Intussen echter heeft de groeiende feitenkennis en het daaruit ontwikkelde inzicht ons vandaag gebracht tot een situatie die heel wat ingewikkelder is. Tegen deze achtergrond wil ik beschrijven hoe deze ‘feiten’ onze visie op de 14

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

15


ontwikkeling van het bijbelse tekstmateriaal en de tekstkritiek onweerlegbaar veranderd hebben. Deze bijdrage beperkt zich daarbij tot de Hebreeuwse tekstgetuigen. Vóór 1947: de tekst in drievoud

Lange tijd werd de zogenaamde Masoretische Tekst (MT) beschouwd en gebruikt als dé belangrijkste Hebreeuwse tekstgetuige voor het Oude Testament. Deze tekst is voornamelijk bewaard in de zogenaamde Codex Leningradensis – tegenwoordig soms de St.-Petersburg-codex of Codex Petropolitanus genoemd – uit de elfde eeuw na Christus, en daarnaast in de onvolledige, maar iets oudere Aleppo-codex van de tiende eeuw. Naast deze MT was er een andere Hebreeuwse tekst voorhanden in de zogenaamde Samaritaanse Pentateuch (SamP – met bewaarde manuscripten van de negende tot de dertiende eeuw). Echter, zoals de naam al aangeeft, bevatte deze codex slechts de tekst van de Pentateuch (de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel). De aandachtige lezer zal beseffen dat dit dus een volledig gebrek aan echt oude Hebreeuwse tekstgetuigen impliceert. Onze eenduidige Hebreeuwse grondtekst is ver te zoeken… Immers, alle genoemde manuscripten zijn tot twaalf eeuwen jonger dan de algemeen aanvaarde datering van de jongste bijbelse teksten rond de derde eeuw voor Christus. Om die reden, en omdat men de tekstuele situatie in die periode wat beter ging begrijpen, namen geleerden hun toevlucht tot de studie van oude vertalingen, de zogenaamde versiones. Hoewel het te ver voert om daar in deze bijdrage op in te gaan, moet een van deze oude vertalingen beslist vermeld worden, namelijk de Septuaginta (LXX). Deze Griekse vertaling van het Oude Testament werd door tekstwetenschappers al spoedig beschouwd als een derde belangrijke, weliswaar indirecte, tekstgetuige voor het Oude Testament, en werd gebruikt om de bijbelse tekst te bestuderen. Deze vertaling biedt namelijk niet alleen een volledige tekst (conform de volledige codices Vaticanus, Sinaiticus en Alexandrinus, uit de vierde-vijfde eeuw na Christus). Het gaat ook om een veel oudere tekst dan die men aantrof in de bovengenoemde Hebreeuwse tekstgetuigen. Inderdaad, deze Griekse tekst die in zijn oorsprong gedateerd wordt in de derde eeuw voor Christus, bleek zo’n duizend jaar ouder dan de Hebreeuwse tekstgetuigen in MT en SamP. Zo ging men zich geleidelijk aan voornamelijk baseren op de belangrijkste tekstgetuigen van de MT, de Septuaginta en de SamP. De bijbelgeleerden rangschikten het beschikbare tekstmateriaal en de (secundaire) vertalingen onder een van deze drie ‘tekst-typen’ (ook wel tekst-families, tekst-recensies of groepen genoemd). Tekstcritici stelden zich ten doel om op basis van deze 16

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Overzicht van twee pagina’s in de Samaritaanse Pentateuch met de tekst van Exodus 20. De bijbel op de foto dateert uit 1339. © The British Library Board

driedeling de zogenaamde ‘oorspronkelijke’ lezing te bepalen, zowel van het manuscript of de tekst als zodanig (externe evaluatie), als met betrekking tot individuele verschillen (‘varianten’) binnen de afzonderlijke tekstgetuigen (interne evaluatie). Zo probeerden ze de tekstontwikkeling van de Hebreeuwse Bijbel te reconstrueren. In de context van deze zoektocht werden twee tegengestelde visies verdedigd. Enerzijds was er het standpunt van Paul de Lagarde. Hij stelde dat er aan het begin van de tekstuele overlevering één enkele, oorspronkelijke, archetypische Hebreeuwse tekst gestaan heeft, en dat men, parallel daaraan, ook moet uitgaan van slechts één enkele oorspronkelijke Griekse tekst die de zogenaamde proto-LXX geweest zou zijn, en die men kan vergelijken met wat men vandaag de ‘Old Greek’ (OG) noemt. Beide teksten zouden voorafgegaan zijn door een gemeenschappelijke (Hebreeuwse) ‘voorvader’, die de zogenaamde Urtext (oertekst) van alle bijbelse teksten geweest zou zijn. Anderzijds was er Paul Kahle die in het geheel niet geloofde in deze Hebreeuwse eenheidstekst die men Urtext noemde. Hij ging veeleer uit van een veelheid aan teksten die zowel de Hebreeuwse als de Griekse teksten in hun respectievelijke oorsprong gekenmerkt zou hebben. Wat de Hebreeuwse tekst betreft Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

17


zouden er verschillende zogenaamde Vulgärtexte gecirculeerd hebben om de mensen te voorzien van tekstmateriaal, terwijl de Griekse tekst volgens Kahle vertaald zou zijn naargelang de noden van de verschillende gemeenschappen. Hiermee ontkende hij dus ook het bestaan van één proto-LXX. Hoe tegengesteld deze visies ook waren, de gangbare praktijk van het tekstkritische onderzoek stemde in fundamenteel opzicht overeen. Het ging om het vaststellen van de ‘oorspronkelijke lezing’. Of het nu ging om het aanvaarden van een zogenaamde Urtext, of om het streven naar de vroegste fase die men zou kunnen bereiken in de reconstructie van die Hebreeuwse ‘originele tekst’, in alle gevallen zocht men naar de ‘beste’ tekst of variant, namelijk de meest ‘oorspronkelijke’.

weerspiegelen een veelvoud aan verschillende, individuele Hebreeuwse teksten. Sommige teksten sluiten inderdaad aan bij MT, SamP of bij een vorm die lijkt op de vooronderstelde basis van LXX (de zogenaamde Vorlage). Men noemt deze teksten dan proto-Masoretisch, pre-Samaritaans of proto-LXX. Echter, er is ook een tamelijk grote groep teksten die hier niet bij aansluit: de zogenaamde non-aligned texts (E. Tov). En deze handschriften getuigen dus van een groot aantal individuele teksten met hun eigen bijzonderheden. Deze variatie en veelvormigheid leidde tot twijfel ten aanzien van de zogenaamde Hebreeuwse oertekst. Het idee van een veelvoud aan teksten bij de oorsprong – de positie van Paul Kahle – lijkt inmiddels toch het betere alternatief geworden.

Na 1947… van drie naar veel

Een gewijzigde taak voor de tekstkritiek

Ook vandaag wordt de waarde van MT, SamP en LXX niet betwijfeld. En tot vandaag zijn deze drie teksten tot op zekere hoogte nog steeds de hoofdbronnen in ons onderzoek naar de ontwikkeling van de bijbelse teksten en hun overlevering. Echter, de ontdekkingen in de omgeving van de Dode Zee, tussen 1947 en 1956, hebben het bijbelse tekstpanorama grondig veranderd. Ten eerste hadden de geleerden opeens de beschikking over Hebreeuwse tekstgetuigen – zij het in vele gevallen fragmentair – die meer dan duizend jaar ouder waren dan MT of SamP. De tekstfragmenten en rollen van de Dode Zee worden gedateerd tussen de derde eeuw voor Christus en de eerste eeuw na Christus. Daarmee komen deze Hebreeuwse teksten dus in de buurt van de ouderdom die tot dan toe alleen de indirecte tekstgetuige van de Griekse Septuaginta bezat. Bovendien is na de ontdekking van de Dode Zeerollen gaandeweg steeds duidelijker geworden dat de bovenvermelde driedeling een verkeerde voorstelling van zaken is. Wat we feitelijk aantreffen is een vérstrekkende variatie in een veelheid van individuele ‘teksten’, met hun eigen bijzonderheden die niet noodzakelijkerwijs gedeeld worden door andere teksten en die zeker geen specifiek ‘patroon’ weerspiegelen op basis waarvan ze in een van de drie genoemde ‘groepen’ kunnen worden ingedeeld. De tekstvariatie is niet terug te voeren op drie herkenbare teksttypen. De realiteit blijkt veel diffuser te zijn. Deze variëteit aan veelvormig tekstmateriaal leidde ertoe dat geleerden de teksten steeds meer op zichzelf gingen bestuderen, wat op zijn beurt weer leidde tot de conclusie dat het Hebreeuwse tekstmateriaal van de Tweede Tempel-periode duidelijk veelvoudigheid, veelvormigheid en vloeibaarheid vertoont. De tekstgetuigen van de Dode Zeerollen ondergraven de gedachte dat alle bijbelse teksten geordend zouden kunnen worden onder de drie hoofdrecensies. Ze 18

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Deze vaststelling had duidelijk ook consequenties voor de taak en het doel van de tekstkritiek. De focus ligt niet langer op de reconstructie van het origineel, maar op het bestuderen van de relatie tussen de beschikbare, vaak toevallig bewaarde, tekstgetuigen. Zo probeert de tekstkritiek eerst alle verschillen (‘varianten’) van een bepaalde perikoop te verzamelen en te beschrijven. In dit proces wordt ook hun relevantie met betrekking tot de tekst bepaald (bijvoorbeeld in het onderscheid tussen louter ‘grammaticale’ en ‘tekst-relevante’ varianten). Daarna evalueert de tekstkritiek deze varianten met betrekking tot elkaar, met het doel om na te gaan welke lezing ontstaan kan zijn uit welke andere. Op grond van die evaluatie bepaalt de tekstkritiek welke variant dan ‘verkieslijk’ zou zijn. In het geval dat deze ‘verkieslijkheid’ niet bepaald kan worden, spreekt men van ‘synonieme varianten’. Echter, in het proces van het bepalen van ‘verkieslijkheid’ moet het perspectief van reconstructie of de ontdekking van de ‘oorspronkelijke variant’ wijken voor een veeleer relatief kader, waarin de beschikbare varianten geëvalueerd worden ten opzichte van elkaar. Dit impliceert ook dat men geen claims meer kan en mag maken over de Hebreeuwse oorspronkelijke tekst die hierin al dan niet benaderd wordt, omdat deze Urtext moet worden beschouwd als behorend tot het domein van de tekstuele ‘prehistorie’: een fase die er weliswaar geweest is, maar die aan ons zicht onttrokken is. De focus op de feitelijke, bewaarde tekstgetuigen, in al hun veelvoudigheid en veelvormigheid, noopt de hedendaagse tekstkritiek ertoe om eerst en vooral de relatie tussen de bewaarde teksten te bestuderen, om uiteindelijk tot begrip en appreciatie te komen van het vloeiende karakter van de dynamische teksttraditie die aan haar oorsprong stond. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

19


Tekstkritiek en literaire kritiek worden twee kanten van één medaille

Als gevolg van deze veranderde perceptie van de variatie van de bijbelse teksten, teweeggebracht door de Dode Zeerollen, veranderde niet alleen het doel en de taak van de tekstkritiek, maar ook de methode om dat doel te bereiken. Bovendien wijzigde vooral de onderlinge relatie tussen tekstkritiek en literaire kritiek. Immers, naast de veelvoudigheid en de veelvormigheid van het tekstmateriaal leverde de studie van de Dode Zeerollen ook het inzicht op dat de waargenomen tekstverschillen niet alleen maar (kleinere) verschillen weerspiegelden uit het proces van overlevering. Integendeel, vaak behelzen die verschillen zwaarwegende redactionele, interpretatieve en exegetische activiteit. Dit gegeven resulteerde in een groeiend bewustzijn dat de grenzen tussen ‘tekstkritiek’ en ‘literaire kritiek’ niet zo scherp bleken te zijn als men tevoren gedacht had. Tot dan toe was men gewend om ‘tekstkritiek’ te beschrijven als het domein waarin de overlevering van de tekst bestudeerd werd. Deze fase van overlevering zou pas gevolgd zijn op de fase van de literaire productie of compositie van de teksten. Men zag het ontstaan van de teksten en hun tekstuele overlevering als twee verschillende, helder afgebakende processen. Terwijl de ‘literaire kritiek’ zich bezighield met het eerstgenoemde proces, het ontstaan van de teksten, was het tweede, de overleving van de tekst, het domein van de tekstkritiek. De tekstuele realiteit heeft deze gangbare visie echter in twijfel getrokken. Een helder onderscheid tussen deze twee processen van literaire compositie en tekstuele overlevering kan eenvoudigweg niet meer gemaakt worden. Ten eerste blijken deze twee fasen in de totstandkoming van een tekst te overlappen. Immers, het is zeer waarschijnlijk dat de tekstuele overlevering van sommige teksten al begonnen was voordat de compositie in kwestie literair voltooid was (als zo’n ‘voltooiing’ ooit al bewust of doelbewust bereikt is). Daarnaast is het duidelijk dat, wanneer tekstkritiek en literaire kritiek samen opgaan in de studie van de tekst, literaire oneffenheden en problemen vaak ontdekt worden juist op die plaatsen en in die gevallen waar, tekstkritisch gesproken, tekstvarianten waargenomen worden. Deze nieuwe inzichten roepen bovendien een fundamentele vraag op. Het gangbare onderscheid tussen tekstkritiek en literaire kritiek gaat uit van een principieel verschil in werkwijze tussen de auteurs en redacteurs van de bijbelse teksten (de fase van ontstaan, bestudeerd door de literaire kritiek) aan de ene kant en scribenten of kopiisten (de fase van overlevering, bestudeerd door de tekstkritiek) aan de andere kant. Maar dit vermeende verschil in werkwijze – de eerste groep produceert, de tweede reproduceert – blijkt in de praktijk niet te bestaan. 20

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Wadi Qumran met op de voorgrond Grot 4. In deze grot zijn restanten gevonden van meer dan vijfhonderd verschillende manuscripten. Een groot deel hiervan bestaat uit bijbelse teksten. Foto: M. Popovic

Zo wordt duidelijk dat de vooronderstelling achter de zoektocht om de ‘oorspronkelijke tekst’ te vinden in de ‘grondtekst’, niet langer geldig is. Nog onkritischer is het impliciet aanvaarden van zo’n principe door mensen die, in de context van hun literaire, structurele, diachrone of synchrone studie of zelfs pastorale toepassing van een bepaalde perikoop, eenvoudigweg naar MT verwijzen alsof het ‘de’ oorspronkelijke tekst zou zijn. Immers, het spreken over de canon van hét Oude Testament en a fortiori het spreken over een normatieve Hebreeuwse ‘standaardtekst’ van het Oude Testament – soms omwille van confessionele redenen – kan niet langer volgehouden worden in het kader van een groeiend bewustzijn van een veelvoudig en veelvormig tekstgetuigenis. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

21


Methodologische consequenties

Conclusie: nog meer vragen …

1. Als er geen Urtext is, kan men niet langer spreken van ‘dé oorspronkelijke lezing’, zelfs niet in het geval van individuele varianten. Veeleer, en in het relatieve kader van (toevallig bewaarde) voorhanden zijnde tekstgetuigen, kan men hoogstens spreken van een ‘meer oorspronkelijke’ variant. 2. Bij uitbreiding betekent dit dat het reconstrueren van ‘eclectische’ teksten – als tekst die ‘het origineel’ het meest benadert – niet slechts onmogelijk is, maar ook als zodanig niet langer wenselijk is. Men zou hier erg voorzichtig in moeten zijn, en zich op zijn minst bewust moeten zijn van de problemen die gerelateerd zijn aan zo’n reconstructie. A fortiori: in het geval van de studie van specifieke tekstuele perikopen door individuele geleerden met de uiteindelijke bedoeling om een kritisch beoordeelde tekst te kiezen voor verdere literaire en theologische studie, is deze optie niet de correcte. 3. Als tekstkritische varianten, en vooral de ‘tekstrelevante’ varianten, voorkomen op plaatsen van literair en theologisch belang, dan mogen deze verschillende lezingen in de onderscheiden tekstversies niet langer simpelweg geclassificeerd worden als ‘fouten’ of ‘afwijkingen’ ten aanzien van het ‘origineel’. Veeleer moeten ze ernstig genomen worden als reëel tekstgetuigenis van een specifieke tekstuele traditie. 4. Tot slot, en voortvloeiend uit het vorige punt: als variante lezingen in de teksten inderdaad literaire en/of theologische kwesties weerspiegelen in de bewaarde tekstgetuigen (en dus niet slechts ‘fouten’ zijn), dan lijkt het zogenaamd duidelijke onderscheid tussen de methoden van auteurs/redacteurs aan de ene kant en die van scribenten/kopiisten aan de andere kant (en zelfs bij uitbreiding ook van vertalers), niet langer makkelijk te bepalen of te definiëren, als het überhaupt nog bestaat. Immers, als verschillende gemeenschappen elk hun eigen onderscheiden en concrete religieuze teksten aangewend en overgeleverd hebben op een creatieve en hercontextualiserende manier, wat blijft er dan over van het verschil tussen de interpretatieve redactie van auteurs en redacteurs tijdens voorafgaande ‘literaire’ stadia enerzijds en de aanpassingen, herinterpretaties en kleine of grotere veranderingen door scribenten en kopiisten tijdens de stadia van ‘overlevering’, die concrete teksten voorzagen voor de concrete noden en het (zelf) verstaan van de respectievelijke gemeenschappen, anderzijds?

Dit alles introduceert ook een nieuwe vraag. Als redactie, die de theologische reflectie voortzet, en Fortschreibung beide integraal deel uitmaakten van het proces van kopiëren en overleveren, zou het ideaal van het zoeken naar de ‘verkieslijke’ lezing in de evaluatie van tekstkritische varianten dan ook niet gewijzigd moeten worden? Immers, zoals hierboven besproken, is de ‘verkieslijke’ variant diegene die ‘meer oorspronkelijk’ is, ook al is dat in een relatief kader, of degene die de ontwikkeling van de andere varianten het beste kan verklaren. Welnu, als men bevestigt dat de (re)productie van de tekst eveneens verdere reflectie en ontwikkeling van de tekst bevat op het niveau van de theologische inhoud, zou de ‘verkieslijke’ variant dan nog de ‘meer oorspronkelijke’ zijn? Zou dit geen paradox creëren tussen de ‘verkieslijke’ lezing vanuit tekstkritisch perspectief en de ‘verkieslijke’ variant vanuit literair perspectief? Met andere woorden: zou de ‘verkieslijke’ variant dan niet veeleer de ‘meer ontwikkelde’ lezing moeten zijn, vanuit een literair en theologisch oogpunt? Anders gezegd: als de concrete tekstgetuigen die we hebben ons niet alleen iets laten zien van de overlevering van de teksten maar ook van hun ontwikkeling, als productie en reproductie hand in hand gaan, dan kan ‘de oorspronkelijke tekst’ geen criterium meer zijn en moeten we op zoek naar een ander criterium.

Wanneer men deze observatie tot uitgangspunt neemt, zou er een aantal methodologische conclusies getrokken moeten worden, die echter in de praktijk niet vaak getrokken worden.

22

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

In het verlengde van de nieuwe visie op de relatie tussen tekstkritiek en literaire kritiek die ik hierboven beschreef, kan men zich afvragen of we niet uiteindelijk de mogelijkheid moeten aanvaarden dat het werk van scribenten eveneens bestond uit het verder updaten, hercontextualiseren en ontwikkelen – kortom, de feitelijke literaire totstandkoming – van de tekst door hun eigen redactionele activiteit. Als men dit kan bevestigen, is het duidelijk dat een strikt onderscheid tussen de domeinen van tekstkritiek en literaire kritiek, tussen creatie en reproductie van de tekst of nog anders gezegd, tussen het werk van kopiisten/scribenten en zelfs vertalers en dat van auteurs/redacteurs, eenvoudigweg niet meer houdbaar is.

Al deze facetten – en de consequenties die ze met zich meebrengen – pretenderen in geen geval een bewezen stelling of zelfs nog maar een gefundeerde hypothese te zijn. Zelfs de vragen die rijzen, werden opengelaten. Niettemin, ze zijn een bescheiden maar eerlijke uitnodiging om de stellingen die al te vaak als evident worden aangenomen te heroverwegen. Als zodanig vormen ze een oproep tot het ernstig (her)beschouwen van de gegevens die we aantreffen in de veelzijdige veelvoudigheid van de bewaarde bijbelse tekstgetuigen. Per slot van rekening Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

23


zijn de tekstgegevens het enige zekere vertrekpunt, en derhalve superieur aan het simpelweg aanvaarden van voorheen voorgestelde (re)constructies, of die nu liggen op het literaire, het redactionele of het tekstuele vlak.

Geraadpleegde literatuur

De ontwikkeling van de Masoretische Tekst Bärry Hartog

B. Lemmelijn, ‘Textual Criticism’ in: A. Salvesen & M. Law (eds.), Oxford Handbook of the Septuagint, Oxford 2016, ter perse. B. Lemmelijn, ‘ Ἡ σημασία τῆς Μεταφράσεως τῶν Ο΄ ἐν ὄψει τοῦ μεταβαλλομένου πανοράματος τῆς

Κριτικῆς τοῦ Κειμένου’ in: Vetus Testamentum et Hellas 3 (2016), ter perse. B. Lemmelijn, ‘Op zoek naar de oorspronkelijke tekst’ in: Schrift 275, 47/1 (2015), 10-15. Aanbevolen literatuur H. Debel, Eeuwenoude teksten in een nieuw licht. De Dode Zeerollen, Qumran en de Bijbel, Antwerpen/ Apeldoorn 2012, 205-213. B. Lemmelijn, A Plague of Texts? A Text-Critical Study of the So-Called ‘Plagues Narrative’ in Exodus 7,14-11,10 (Oudtestamentische Studiën/Old Testament Studies, 56), Leiden/Boston 2009, in het bijzonder 1-28,150-151, 197-207. B. Lemmelijn, ‘Influence of a So-Called P-redaction in the “Major Expansions” of Exod 7-11? Finding Oneself at the Crossroads of Textual and Literary Criticism’ in: A. Piquer Otero & P. Torijano Morales (eds.), Textual Criticism and Dead Sea Scrolls Studies in Honour of Julio Trebolle Barrera. Florilegium Complutense. Supplements to the Journal for the Study of Judaism 157. Leiden/Boston 2012, 203-222. E. Tov, Textual Criticism of the Hebrew Bible, Third Edition. Revised & Expanded. Minneapolis 2012, in het bijzonder 17-19, 155-169. J. Trebolle Barrera, The Jewish Bible and the Christian Bible: An Introduction to the History of the Bible, Leiden/New York/Keulen 1998. S. White Crawford, ‘Understanding the Textual History of the Hebrew Bible. A New Proposal’ in: N. Davíd et al. (red.), The Hebrew Bible in Light of the Dead Sea Scrolls. Forschungen zur Religion und Literatur des Alten und Neuen Testaments 239, Göttingen 2012, 60-69.

Prof. Dr. Bénédicte Lemmelijn is hoogleraar Oude Testament aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven.

De Hebreeuwse tekst die ten grondslag ligt aan de meeste vertalingen van het Oude Testament wordt de ‘Masoretische Tekst’ genoemd. In deze bijdrage wordt toegelicht wat er precies bedoeld wordt met de Masoretische Tekst, hoe deze tekstvorm is ontstaan, en hoe die uitgroeide tot de standaardtekst van de Hebreeuwse Bijbel. Tot slot laat dit artikel zien dat spreken over de Masoretische Tekst een versimpeling is. Wat we zien is een complexe en veelzijdige teksttraditie. Inleiding

Wie vandaag de dag een Hebreeuwse Bijbel openslaat, vindt daar een tekst die bekendstaat als de ‘Masoretische Tekst’. De naam van deze tekst verwijst naar het werk van de masoreten: groepen geleerden die zich vanaf de zevende eeuw na Christus bezighielden met de juiste manier van lezen en overleveren van de Bijbel. Het werk van de masoreten wordt masora genoemd. Dit Hebreeuwse woord betekent: traditie. Het geeft aan dat de masoreten zich niet in de eerste plaats bezighielden met het creëren van nieuwe kennis, maar met het bewaren van een lange traditie waarin de Bijbel werd gelezen, bestudeerd en overgeleverd. Deze traditie zet zich voort tot op de dag van vandaag: de Masoretische Tekst (MT) is nog altijd het uitgangspunt voor vertalingen van, commentaren op en preken over de Hebreeuwse Bijbel. De MT fungeert dus als standaardtekst van de Hebreeuwse Bijbel. Dat is niet altijd zo geweest. De centrale positie van de MT is het gevolg van een lange en complexe geschiedenis, waarin de masoretische traditie een steeds centralere plaats ging innemen in het jodendom – en later ook in het christendom. Deze geschiedenis kan worden ingedeeld in drie tijdvakken: 1. De proto-Masoretische tekst (derde eeuw voor Christus-70 naChristus) 2. ‘Dark ages’ (70 na Christus-zevende eeuw na Christus) 3. Middeleeuwse masoretische handschriften (vanaf de zevende eeuw na Christus)

24

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

25


Deze bijdrage beperkt zich tot de periode vóór de komst van het gedrukte boek.1 De proto-Masoretische tekst (derde eeuw voor Christus-70 na Christus)

Middeleeuwse masoretische handschriften bestaan uit een consonanttekst van de Hebreeuwse Bijbel met masoretische toevoegingen. Deze toevoegingen stammen uit de middeleeuwen en worden verderop besproken. De consonanttekst is echter veel ouder. Zonder de masoretische toevoegingen wordt deze consonanttekst de ‘proto-Masoretische tekst’ genoemd. De oudste getuige van deze proto-Masoretische tekst is een kopie van het boek Jeremia uit Qumran (4QJera). Dit handschrift wordt gedateerd in 250-150 voor Christus. Andere proto-Masoretische handschriften uit Qumran stammen uit de eerste eeuw voor Christus en de eerste eeuw na Christus. Naast deze directe getuigen is er indirect bewijs voor het bestaan van de proto-Masoretische tekst. In de derde eeuw voor Christus werden Griekse vertalingen van de vijf boeken van Mozes gemaakt. Deze weerspiegelen, net als enkele latere Griekse vertalingen, de proto-Masoretische tekst. Ook wordt de proto-Masoretische tekst verondersteld in recensies en correcties van niet-masoretische teksten. Een bekend voorbeeld is een handschrift van een Griekse vertaling van de Twaalf Profeten, gevonden in Na ḥal Ḥever (aan de westoever van de Dode Zee) en daterend uit de eerste eeuw voor Christus (8ḤevXII). Dit manuscript bevat een recensie van een eerdere versie van de Twaalf Profeten in het Grieks. Waar de eerdere versie op sommige punten afweek van de proto-Masoretische tekst, corrigeert de schrijver van het Na ḥal Ḥever-manuscript zijn versie in lijn met de proto-Masoretische tekst. Uit deze gegevens blijkt dat de protoMasoretische tekst ten minste vanaf de derde eeuw voor Christus bekend was en gebruikt werd.

 Fragment van de Griekse Twaalfprofetenrol gevonden in Naḥal Ḥever. Foto: Wikimedia

26

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

In deze vroege periode kenmerkte de tekst van de Hebreeuwse Bijbel zich door zijn verscheidenheid.2 Er was nog geen standaardtekst van de Bijbel, en naast de proto-Masoretische tekst kwamen vele andere tekstvormen en -typen voor. Het boek Jeremia bestond bijvoorbeeld in een korte en lange versie, en ook van andere

bijbelboeken zijn verschillende versies bekend. De rollen uit Qumran laten zien dat er verschillende versies van hetzelfde bijbelboek naast elkaar konden bestaan. Tegelijkertijd weerspiegelen volgens veel wetenschappers de latere handschriften uit deze periode de ontwikkeling van de proto-Masoretische tekst tot de algemene standaardtekst van de Hebreeuwse Bijbel. Zij wijzen bijvoorbeeld op het Na ḥal Ḥever-manuscript. Het feit dat de schrijver van dit manuscript de eerdere versie van de Twaalf Profeten in het Grieks corrigeert in lijn met de proto-Masoretische tekst, zou wijzen op de bijzondere status van de proto-Masoretische tekst in de eerste eeuw voor Christus. Anderen wijzen op de context waarin het Na ḥal Ḥever-manuscript is gevonden: het is onderdeel van een verzameling rollen die toebehoorde aan een gevluchte jood ten tijde van de Bar Kochba-opstand (132-136 na Christus). In zulke persoonlijke collecties is de proto-Masoretische tekst vaak de enige beschikbare tekst van de Bijbel. De reden hiervoor is onduidelijk: de aanwezigheid van enkel deze teksttraditie zou haar bijzondere status kunnen weerspiegelen, maar het zou ook kunnen dat de proto-Masoretische tekst een specifieke functie vervulde. De proto-Masoretische tekst zou bijvoorbeeld geliefd kunnen zijn geweest bij kopiisten die bijbelhandschriften produceerden in opdracht van individuen. In meer gemeenschappelijke contexten (zoals de rollen uit Qumran die vooronderstellen) zouden dan andere teksttradities ook een rol hebben gespeeld. Als een dergelijke verklaring steek houdt, heeft de voorkeur van de schrijver van het Na ḥal Ḥever-manuscript voor de proto-Masoretische tekst niet te maken met de status van deze tekst, maar met zijn gebruik in een bepaalde context. En zelfs als de status van de protoMasoretische tekst wel een rol heeft gespeeld, dan betekent de voorkeur van één schrijver niet automatisch dat de proto-Masoretische tekst als standaard gold voor het jodendom als geheel. Al met al is het niet zeker vanaf wanneer de proto-Masoretische tekst als de standaardtekst van de Bijbel voor het hele jodendom begon te gelden. Waarschijnlijk vond deze ontwikkeling grotendeels plaats na de verwoesting van de tweede tempel in 70 na Christus. Voor die tijd speelde de proto-Masoretische tekst nog niet de centrale rol die hij later zou gaan vervullen. ‘Dark ages’ (70–zevende eeuw na Christus)

De periode tussen 70 na Christus en de zevende eeuw na Christus staat bekend als de dark ages in de geschiedenis van de MT. De reden hiervoor is dat uit deze tijd vrijwel geen bijbelmanuscripten bekend zijn.3 Daarom kan de ontwikkeling van de bijbeltekst in deze periode alleen gereconstrueerd worden op basis van indirecte gegevens. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

27


Bijbelcitaten in de rabbijnse literatuur vormen het belangrijkste bewijsmateriaal voor de reconstructie van de bijbeltekst in deze periode. Deze citaten stemmen vrijwel altijd overeen met de proto-Masoretische tekst. Ergens in deze periode is de proto-Masoretische consonanttekst dus uitgegroeid tot de standaardtekst van de Hebreeuwse Bijbel. Wetenschappers zijn verdeeld over de vraag in hoeverre dit een bewust proces is geweest. Volgens sommige wetenschappers voerden de rabbijnen de proto-Masoretische tekst in als standaardtekst van de Bijbel. Daarmee veroordeelden zij andere teksttypen en -vormen, die al snel uitstierven. Anderen beargumenteren dat de voorkeur van de rabbijnen voor de proto-Masoretische tekst geen bewuste afwijzing van andere teksten inhield: na de verwoesting van de tempel in 70 na Christus was de proto-Masoretische tekst simpelweg de enige bijbeltekst die nog in joodse handen was. De waarheid ligt waarschijnlijk ergens in het midden. Het feit dat rabbijnse geschriften heel soms niet-masoretische vormen van de bijbeltekst citeren, laat zien dat de rabbijnen wel toegang tot niet-masoretische tekstvormen hadden, maar over het algemeen de voorkeur gaven aan de MT. Tegelijkertijd was deze voorkeur niet absoluut, en er bleef ook in deze periode beperkt ruimte om andere tekstvormen te gebruiken. In deze tijd ontstond ook het idee van de bijbelse canon. Dit had twee gevolgen die voor de ontwikkeling van de MT van belang zijn geweest. Ten eerste stimuleerde het idee van een vastomlijnde canon de overlevering van deze canon als geheel. In eerdere periodes bestonden er wel boekrollen van geschriften die later in de Bijbel opgenomen zouden worden, maar er bestond nog geen collectie die als ‘Bijbel’ kon worden aangemerkt. In deze periode omarmde het jodendom de codex- of boekvorm, die het mogelijk maakte alle geschriften die tot de canon behoorden, gezamenlijk over te leveren.4 Hoewel in het jodendom het boek de boekrol nooit volledig heeft vervangen,5 zien we toch een verandering optreden. Vóór deze tijd bestond de MT in de vorm van boekrollen. De latere middeleeuwse masoretische handschriften zijn echter allemaal codices. Een tweede gevolg van de ontwikkeling van de canon was dat men belangstelling kreeg voor metatekstuele kenmerken van de Hebreeuwse Bijbel. De canon maakte het mogelijk om niet alleen de betekenis van woorden, zinnen en teksten te onderzoeken, maar de Bijbel als object te benaderen. Dit leidde tot vragen als: Uit hoeveel verzen bestaat dit bijbelboek? Hoe vaak komt dit woord in de Bijbel voor? In welk opzicht verschilt de schrijfwijze van dit woord in dit vers van andere verzen? Deze vragen komen met enige regelmaat naar voren in rabbijnse teksten. Aparte geschriften waarin dergelijke kwesties aan de orde komen, werden echter nog niet geschreven. De masoreten zouden dit soort geschriften later wel schrijven. 28

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Kortom: aan het einde van deze periode had de proto-Masoretische tekst een centrale plaats binnen het jodendom verworven. De canon stond vast, en joodse bijbelgeleerden ontwikkelden hun interesses in de vorm van de bijbeltekst, en niet slechts in de betekenis. Middeleeuwse masoretische handschriften (vanaf de zevende eeuw na Christus)

Vanaf de zevende eeuw ontstonden op verschillende plaatsen gemeenschappen van geleerden die zich bekommerden om een nauwgezette lezing en overlevering van de tekst van de Hebreeuwse Bijbel. Deze geleerden staan bekend als masoreten. Zulke geleerde groepen ontstonden bijvoorbeeld in Babylonië en Palestina, sinds lange tijd twee vooraanstaande centra binnen het jodendom. Het was echter het werk van de masoreten uit Tiberias – in het bijzonder dat van vader Mozes en zoon Aäron ben Asjer – dat model zou staan voor de latere masoretische traditie. Deze Tiberische traditie werd al snel gezaghebbend, en alle moderne edities van de Hebreeuwse Bijbel gaan terug op handschriften met een Tiberische masora. We zagen al dat de masoreten een consonanttekst erfden die reeds de status van standaardtekst had verworven.6 Zij voegden aan deze consonanttekst elementen toe die de juiste lezing en overlevering van deze tekst moesten bevorderen. In de bekendste masoretische handschriften vinden we, naast de consonanttekst, de volgende elementen: 1. Vocaaltekens Deze zijn onder en soms boven de letters van de consonanttekst geschreven. Zij dienen om de juiste uitspraak van de consonanttekst te waarborgen. De uitspraaktraditie die deze tekens weergeven, is soms veel ouder dan de schriftelijke weergave ervan. De masoreten waren de eersten die een systeem van geschreven vocaaltekens ontwikkelden: gedurende vele eeuwen werd de uitspraak van de bijbeltekst mondeling overgeleverd.7 2. Accenten Ook deze tekens zijn onder en boven de consonanttekst geschreven. Zij geven de melodie aan waarop de bijbeltekst in een liturgische context wordt voorgedragen. 3. Masora parva, masora magna en masora finalis Deze termen verwijzen naar opmerkingen die de masoreten in de marges van manuscripten plaatsten. De masora parva bevindt zich in de kantlijn tussen Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

29


de kolommen van een pagina. De masora magna bevindt zich in de onderof bovenkantlijn van een pagina. Beide typen masora bieden voornamelijk metatekstuele informatie, zoals de frequentie waarin een woord in de Bijbel wordt gebruikt, de spelling van een woord enzovoorts. Vaak bestaat er een verband tussen de masora parva en de masora magna. De masora parva op Genesis 1:4 in de Codex ‫ )ל‬slechts driemaal in de Bijbel voorkomt in precies deze vorm. De masora magna biedt vervolgens de drie passages waar dit woord in deze vorm wordt gebruikt (Genesis 1:4,7, 1 Kronieken 25:1), alsmede een passage waar dezelfde consonanttekst voorkomt, maar de masoreten het woord anders lezen (1 Kronieken 23:13). De masora finalis bevindt zich aan het einde van een bijbelboek en geeft informatie over het aantal verzen en woorden in een boek. De gedetailleerde informatie in al deze drie vormen van masora was bedoeld om een getrouwe overlevering van de bijbeltekst veilig te stellen. De precieze ontwikkeling van deze masoretische toevoegingen kan niet met zekerheid worden achterhaald. Het is in ieder geval duidelijk dat de masora en de vocaal- en accenttekens zich niet altijd gezamenlijk hebben ontwikkeld. In de Caïro-geniza – een opslagplaats van middeleeuwse handschriften verbonden aan de Ben Ezrasynagoge in Caïro – zijn namelijk bijbelhandschriften gevonden met vocaal- en accenttekens, maar zonder masora.8 Ook het bestaan van aparte geschriften die zijn gewijd aan het soort vragen dat de masora bespreekt, wijst erop dat deze kanttekeningen een andere oorsprong hebben dan de vocaal- en accenttekens. De verschillende typen masora kunnen bovendien los van elkaar voorkomen: sommige handschriften uit de Caïro-geniza bevatten wel masora parva, maar geen masora magna.9 Dit laat zien dat de combinatie van vocaaltekens, accenten en masora in de bekendste masoretische manuscripten geen eenduidige ontwikkeling weerspiegelt. De masoretische traditie is een complex geheel, en de beroemdste masoretische handschriften combineren elementen die elk een eigen ontwikkeling hebben doorgemaakt. Belangrijke masoretische handschriften

Ter afsluiting bespreek ik drie van de bekendste masoretische handschriften. 1. De profetencodex uit Caïro (895 na Christus) De profetencodex uit Caïro is het oudst bekende gedateerde bijbelhandschrift. Volgens zijn colofon is deze codex in 895 na Christus geschreven en voorzien van vocaaltekens, accenten en masora door de befaamde Tiberische masoreet 30

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Foto van pagina 474a van de Codex Leningradensis. De vertaling van de eerste regels in het hart van de Davidster luidt: ‘Ik, Samuel ben Jakob, heb dit manuscript geschreven, gepunctueerd en voorzien van masora.’ Foto: Archive.org/stream/Leningrad_Codex

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

31


Mozes ben Asjer. Sommige wetenschappers wantrouwen de informatie uit het colofon en gaan ervan uit dat niet Ben Asjer, maar een lid van de Ben Naftalifamilie (een andere Tiberische masoretenfamilie) verantwoordelijk is voor de profetencodex. Vanaf 895 was deze codex in gebruik in de Karaïtische gemeenschap in Jeruzalem, maar hij werd in 1099 buitgemaakt door kruisvaarders. Later kwam hij in Caïro terecht, om vervolgens voor vele jaren van de radar te verdwijnen. Waarschijnlijk bevindt de codex zich nog steeds in Caïro. 2. De Aleppo-codex (930 na Christus) De Aleppo-codex was mogelijkerwijs het eerste manuscript ooit dat de gehele Hebreeuwse Bijbel bevatte. De consonanttekst en de masoretische toevoegingen in deze codex zijn van uitzonderlijke kwaliteit. De consonanttekst werd geschreven door Sjlomo ben Buya‘a, die ook andere masoretische manuscripten schreef. De vocaaltekens, accenten en masora werden toegevoegd door Aäron ben Asjer (de zoon van Mozes), die bekendstaat als de grootste van alle Tiberische masoreten. Vanwege zijn buitengewone kwaliteit wordt de Aleppocodex als een zeer gezaghebbend manuscript beschouwd. Hij vormt de basistekst van het Hebrew University Bible Project, dat een omvangrijke kritische editie van de Hebreeuwse Bijbel voorbereidt. De Aleppo-codex was in gebruik bij de Karaïeten in Jeruzalem totdat hij door kruisvaarders werd meegenomen naar Caïro. Daar werd hij gekocht door de Karaïtische gemeenschap en geraadpleegd door de beroemde joodse geleerde Maimonides. Een van Maimonides’ nazaten bracht de codex naar Aleppo. In 1958 werd de codex naar Israël gebracht, waar hij nu te bezichtigen is in de Shrine of the Book. Toen de codex in Israël aankwam, bleek een kwart echter verdwenen. Het is onbekend hoe deze beschadiging is ontstaan, maar de traditionele verklaring dat de afwezige pagina’s zouden zijn verbrand tijdens opstanden in Aleppo, is twijfelachtig. Verschillende verhalen over de verdwenen pagina’s van de Aleppo-codex doen nog altijd de ronde, en het is mogelijk dat deze pagina’s ooit nog worden teruggevonden. 3. Codex Leningradensis of Firkovich B19a (1008 na Christus) Sinds de verdwijning van delen van de Aleppo-codex is de Codex Leningradensis het oudste manuscript van de volledige Hebreeuwse Bijbel. Zijn colofon meldt dat het manuscript in 1008 in Caïro is geschreven door Samuel ben Jakob, die zowel de consonanttekst als de masoretische toevoegingen voor zijn rekening nam. Hij baseerde zich daarbij op handschriften geschreven door de Ben Asjer-familie. Het manuscript bevindt zich sinds lange tijd in St.-Petersburg, maar het is onbekend waar het daarvoor is geweest. Vanwege zijn 32

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Fragment uit het Ashkar-Gilson manuscript (Or. 1080 2.42), uit de zevende of achtste eeuw voor Christus, gevonden in Cairo Geniza. Dit manuscript bevat geen masoretische toevoegingen, hoewel de consonanttekst gelijk is aan die van de latere masoretische manuscripten. Op de foto is de tekst van Deuteronomium 20:1–23:3 te zien. Foto: Cambridge University Library

ouderdom, zijn volledigheid en zijn doorgaans goede kwaliteit is de Codex Leningradensis de basistekst voor de meeste kritische edities van de Hebreeuwse Bijbel, zoals Biblia Hebraica Stuttgartensia en Biblia Hebraica Quinta. Ter afsluiting

De masoretische teksttraditie is de basis van moderne edities van de Hebreeuwse Bijbel. Toch bestaat de MT niet. Weliswaar kennen delen van de masoretische traditie heel oude wortels, maar de ontwikkeling van deze traditie is veelzijdig en complex. Deze complexiteit komt vandaag de dag minder tot uiting in de overlevering van de bijbeltekst dan in de middeleeuwen het geval was. Waar in de meeste masoretische manuscripten de consonanttekst Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

33


en de masora door verschillende schrijvers werden geschreven, maakte de boekdrukkunst het mogelijk om de onderdelen van deze manuscripten in één beweging over te brengen op een nieuwe tekstdrager. De verschillen tussen de consonanttekst, de vocaal- en accenttekens en de masora en hun ontwikkeling vervaagden daardoor. De lange en gevarieerde geschiedenis van de masoretische teksttraditie en de geleerden die daarvoor verantwoordelijk waren, blijft echter een fascinerend onderwerp van studie, waar het laatste woord nog lang niet over is gezegd.

9 Zie bijvoorbeeld L-G Bible 2.61 (Leviticus 7:18-27; https://cudl.lib.cam.ac.uk/view/MS-LG-BIBLE-00002-00061/1) of L-G Bible 5.18 (Jesaja 56:6-57:18; https://cudl.lib.cam.ac.uk/view/MSLG-BIBLE-00005-00018/1). Literatuur M. Friedman, The Aleppo Codex. In Pursuit of One of the World’s Most Coveted, Sacred, and Mysterious Books, Chapel Hill 2012. R. de Hoop, ‘De Masoretische accentuatie als eye-opener. De indeling van Decaloog en priesterzegen’ in: Nederlands Theologisch Tijdschrift 67 (2013), 187–208. M. de Jong & J. van Dorp (red.), Qumran en de Bijbel. Over ontstaan, overlevering en vertaling van de Bijbel, Heerenveen 2013.

Noten

E. Martín Contreras & L. Miralles-Maciá (red.), The Text of the Hebrew Bible. From the Rabbis to the

1

Masoretes, Göttingen 2014.

Het eerste gedateerde gedrukte Hebreeuwse boek stamt uit 1475.

2 Zie voor deze materie ook Matthijs de Jong & Jaap van Dorp (red.), Qumran en de Bijbel. Over ontstaan, overlevering en vertaling van de Bijbel, Heerenveen 2013. 3 Enkele Dode Zeerollen die geschreven zijn in de periode van de Bar Kochba-opstand, zijn de uit-

P. Sanders, ‘The Ashkar-Gilson Manuscript. Remnant of a Proto-Masoretic Model Scroll of the Torah’ in: Journal of Hebrew Scriptures 14 (2014). Online beschikbaar: http://www.jhsonline.org/Articles/ article_201.pdf.

zonderingen die de regel bevestigen. Deze rollen bieden een proto-Masoretische tekst, maar

E. Tov, Textual Criticism of the Hebrew Bible, Minneapolis 2011.

zijn, net als de Griekse Twaalf Profetenrol uit Naḥal Ḥever, deel van persoonlijke verzamelingen.

I. Yeivin, Introduction to the Tiberian Masorah, Missoula 1980.

Ook hier is het dus niet duidelijk of deze rollen de proto-Masoretische tekst als algemeen geldende standaardtekst vooronderstellen. 4

In de studie van de ontwikkeling van de canon is het een vraag wat er eerst kwam: de codex

Dr. P.B. (Bärry) Hartog is als postdoctoraal onderzoeker werkzaam aan de Protestantse Theo-

(die het mogelijk maakte veel geschriften op één plaats samen te brengen) of de canon (die het

logische Universiteit in Groningen.

nodig maakte dit te doen). De beide ontwikkelingen hangen waarschijnlijk nauw met elkaar samen. Waar het christendom de codex echter snel na zijn ontstaan accepteerde, duurde het in het jodendom veel langer voordat het boek zijn intrede deed. Dit suggereert dat de twee ontwikkelingen in het christendom en het jodendom niet op dezelfde manier zijn verlopen. 5

In de synagoge wordt nooit uit een boek, maar altijd uit een boekrol gelezen.

6 Paul Sanders heeft recentelijk nieuw bewijs voor deze stelling aangedragen. In enkele artikelen bespreekt hij het zevende- of achtste-eeuwse manuscript Ashkar-Gilson. Dit manuscript bevat geen masoretische toevoegingen, zoals klinkertekens of exegetische opmerkingen. De consonanttekst van het Ashkar-Gilson-manuscript is echter gelijk aan die van de latere masoretische manuscripten. Dit toont aan dat de masoreten een reeds gestandaardiseerde consonanttekst erfden, die zij nauwgezet kopieerden. 7 Deze mondelinge overlevering van de uitspraak van de Bijbel bestaat nog steeds: in joodse liturgische bijeenkomsten wordt gelezen uit rollen die geen vocaaltekens bevatten. De lezer wordt geacht de juiste uitspraak en reciteerwijze uit het hoofd te kennen. 8 De handschriften uit de Caïro-geniza zijn online te raadplegen. Een voorbeeld van een handschrift met zowel vocaaltekens als accenten maar zonder masora, is Or. 1080 2.42 (Deuteronomium 20:1-23:3; https://cudl.lib.cam.ac.uk/view/MS-OR-01080-00002-00042/1). 34

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

35


Vroege edities van de Hebreeuwse Bijbel Hans van Nes Deze bijdrage bespreekt hoe de standaardtekst van de Hebreeuwse Bijbel door de eeuwen heen werd overgeleverd. In de loop van de tijd werd de Hebreeuwse Bijbel op schrift gesteld in verschillende manuscripten en edities. De totstandkoming en het karakter van deze handschriften en tekstuitgaven komen in dit artikel uitgebreid aan de orde. Tot slot wordt belicht dat niet alle bijbelvertalingen op dezelfde Hebreeuwse brontekst zijn gebaseerd. Dat verklaart sommige van de verschillen die er bestaan tussen bijbelvertalingen onderling.

Onze tekst van het Oude Testament gaat terug op Hebreeuwse handschriften en vroege tekstedities; dat is bekend. Maar op wélke Hebreeuwse teksten en tekstedities? Het antwoord op die vraag hangt af van de gebruikte bijbel en vereist dat we ver teruggaan in de tijd. De Hebreeuwse bijbelcodex

In het Latijn en het Grieks wordt de Bijbel al sinds het begin van de middeleeuwen via handschriften en codices overgeleverd. Dat kunnen we niet zeggen van de Hebreeuwse Bijbel. Voor zover we kunnen nagaan, duurde het tot het jaar 920 voordat er een complete Hebreeuwse Bijbel verscheen. Toen schreef Shlomo ben Buya’a in Tiberias, Noord-Israël, voor het eerst de volledige Hebreeuwse medeklinkertekst van de Bijbel op in een codex, een gebonden boek. De grote masoreet1 Moses ben Asher fungeerde daarna als naqdan, plaatser van de klinkertekens en accenten. Na de eerste kruistocht (1096-1099) ging de codex naar de synagoge van Fustat, Caïro. Enkele decennia daarvoor, in 1008, had Samuel ben Jakob in diezelfde stad ook een handschrift van de volledige Hebreeuwse Bijbel vervaardigd, eveneens volgens de masoretische tekst van de Ben Asher-familie. De oudste tekst, die van 920, werd eind veertiende eeuw naar Aleppo gebracht, waardoor we die kennen als de codex (of de ‘Kroon’) van Aleppo. Bij rellen in Aleppo in 1947 werd brand gesticht in de synagoge waar de codex bewaard werd. Daarbij ging onder andere het Tora-gedeelte verloren. Als gevolg daarvan is de codex van Samuel ben Jakob uit 1008 het oudste volledige Hebreeuwse bijbelhandschrift dat nog beschikbaar is. Het bevindt zich sinds 36

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

1863 in St.-Petersburg, destijds Leningrad geheten, en wordt daarom de Codex Leningradensis genoemd. Deze twee masoretische handschriften zijn eeuwenlang textus receptus geweest. Ze zouden lange tijd, voor zover we vandaag kunnen nagaan, de enige twee complete Hebreeuwse bijbelcodices ter wereld blijven. Pas vanaf de twaalfde eeuw verschenen er hier en daar vergelijkbare codices in Frankrijk, Engeland en Duitsland – vele eeuwen later dus dan de vroegste canons (Oude en/of Nieuwe Testament) in het Grieks, die men al sinds de vierde eeuw maakte. Vanwaar dat enorme tijdsverschil? Dit houdt verband met het feit dat er binnen de liturgische praktijk van het jodendom geen behoefte bestond aan codices die de Hebreeuwse Bijbel van begin tot eind bevatten. Sinds de middeleeuwen bestaat een joodse, liturgische bijbel immers uit de Tora, de haftarot, de megillot en soms nog andere teksten voor feestdagen. Sommige gemeenschappen lezen bijvoorbeeld Jeremia en Job met Tisha B’Av, de traditionele joodse rouwdag. Een Hebreeuwse codex met echt alle bijbelboeken, zoals christenen in het Grieks en Latijn hadden, was voor het joodse geloofsleven niet nodig. Christenen konden die ook niet zelf maken, als ze het al zouden hebben gewild, want kennis van het Hebreeuws groeide onder christenen pas vanaf de zestiende eeuw. De weinige rijke joden die kozen voor een investering in een codex van de hele Hebreeuwse Bijbel werden daartoe wellicht geïnspireerd door christenen en hun Bijbel.2 Het christendom heeft dus waarschijnlijk grote invloed gehad op het verschijnen van ‘volledige’ Hebreeuwse bijbelhandschriften. Hebreeuwse boekdrukkunst In 1447, of misschien al eerder, slaagde Johan Gutenberg, een edelsmid uit een patriciërsfamilie in Mainz, erin herbruikbare loden letterstempels in een drukvorm te plaatsen als onderdeel van een drukpers. In 1455 drukte Gutenberg de eerste Vulgaatbijbel. In de decennia daarna zouden talloze ondernemers zijn uitvinding meenemen naar nieuwe markten. Tegen 1500 waren er ongeveer 30.000 verschillende boeken gedrukt3 in ongeveer duizend drukkerijen, het merendeel in grote steden: Venetië, Keulen, Rome, Krakau, Londen, Parijs en nog ruim honderd andere steden. Italië had toen al niet minder dan 77 steden met een drukkerij!4 Een derde daarvan was in Venetië gevestigd, dat met haar dominante positie op de internationale markt en haar nabijgelegen gerenommeerde universiteit van Padua grote troeven had voor drukkers.5 Joodse drukkers van Hebreeuwse boeken deinden mee op deze lucratieve, internationale golf van boekdruknijverheid.

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

37


Vijftien jaar na de Gutenbergbijbel drukte Salomo ben Izaak in Rome het eerste Hebreeuwse boek, een commentaar op de Tora. Nog eens achttien jaar en minstens vijftig Hebreeuwse boekdrukken later6 verscheen in het stadje Soncino, Lombardije, de eerste volledige gedrukte Hebreeuwse bijbel (1488). De aanschaf van deze editie kostte een jaarsalaris voor iemand uit de middenstand.7 De drukkers, Joshua Salomo en zijn familie, worden genoemd naar de stad waar ze hun eerste bijbel drukten: Joshua en Gerson Soncino, pioniers in het drukken van judaïca. Kort na deze prestatie gingen de Soncino’s pas ervaren welke religieuze reserves de overheid had bij joodse boeken.8 Dus moest de familie Soncino vaak verhuizen, zoals de data op de colofons van de Soncino-bijbels laten zien: Soncino 1488, Napels 1491, Brescia 1494, Pesaro 1511-1517. Nog negen andere steden komen in de colofons van Soncino-boeken voor. Zelden mocht de familie meer dan enkele jaren op dezelfde plaats gevestigd blijven. De Soncino-bijbels kenmerken zich door het gebruik van Askenazische handschriften. Dat is logisch, want de wortels van de Soncino’s liggen in Speyer, het moederland van het Askenazische jodendom. De gebruikte handschriften en hun schrijfwijze verschillen soms van de Tiberische masora, die we vooral in Spaanse handschriften terugvinden. Ook komen er tekstvarianten in voor die er ten behoeve van de liturgische gewoonte in zijn gekomen. De Soncino’s hadden niet de gewoonte om masora te raadplegen of aan tekstkritisch onderzoek te doen. Ze drukten eenvoudigweg de handschriften die ze in hun bezit hadden. De Soncino-bijbels zijn in onze cultuur blijven voortleven door Maarten Luther, die minstens één exemplaar gebruikte voor zijn vertaling. Lutherse bijbels gaan historisch dus terug op Soncino. Een vriend van Gerson Soncino, de beroemde Venetiaanse drukker Aldus Manutius, was de eerste niet-Jood die Hebreeuws drukte: een Hebreeuwse grammatica in 1501. De polyglotbijbel

Een jaar later, in 1502, begon in Alcalà de Henares, niet ver van Madrid, een project op initiatief van kardinaal Francisco Jiménez de Cisneros, hoofd van de Spaanse kerk. De kardinaal had er enkele jaren eerder een universiteit opgericht en zette nu een groots, zelf gefinancierd project op: een polyglotbijbel, een meertalige Bijbel dus. In het Oude Testament, vier van de zes delen, bekleedt de Vulgata de centrale kolom, geflankeerd door het Hebreeuws en door de Septuaginta, die interlineair wordt vertaald in het Latijn. Het onderste deel van elke pagina heeft de targoem met Latijnse vertaling. Het voorblad toont de bisschoppelijke hoed als teken van herkomst (zie de afbeelding op de volgende pagina). 38

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Voorblad van de Complutensische Polyglot Bijbel (Alcalà de Henares, 1517). Foto: NBG/Sandra Haverman

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

39


Het project duurde tot kort na de dood van de kardinaal in 1517. De auteursrechten op het Griekse Nieuwe Testament (dat deel uitmaakte van de polyglot) lagen echter bij Erasmus. Daarom kon de verkoop van de polyglot pas in 1521 van start gaan. Nog meer tegenslag: een groot deel van de zeshonderd exemplaren is verloren gegaan doordat het schip dat de bijbels vervoerde, schipbreuk leed onderweg naar Italië. Het onfortuinlijke begin van de Complutensische Polyglot – genoemd naar de Latijnse naam voor Alcalà: Complutum – leidde anderhalve eeuw polyglottraditie in. Vanaf 1568 zou Christoffel Plantijn in Antwerpen Targoem Onkelos en de Latijnse vertaling eruit kopiëren voor zijn Antwerpse polyglotbijbel (gereed: 1572), die ook weer succesvol bleek. Elias Hutter gebruikte deze editie voor zijn eigen polyglot in 1599. In Parijs drukte Guy Michel Le Jay in 1645 de hele Antwerpse polyglot over, en voegde het Syrische Oude Testament, de Samaritaanse Pentateuch en Arabische vertalingen toe in wat de Parijse polyglot zou worden. Niet veel later drukte Brian Walton zijn Londense polyglot (1654-1657) in negen talen, en gebruikte daarbij de Latijnse vertalingen uit de Antwerpse polyglot. Daniël Van Bombergen en de rabbijnenbijbel

Venetië zou in Manutius’ sterfjaar (1515) een inwoner krijgen die de Hebreeuwse boekdrukkunst naar een nieuwe hoogte zou tillen. Daniël, zoon van de Antwerpse kunsthandelaar Cornelius van Bombergen, had connecties met Venetiaanse drukkers. Italiaanse regio’s waren in trek als bestemming voor gevluchte joden uit Spanje en Portugal sinds Van Bombergens jeugd.9 De joodse boekenmarkt was dus een van de segmenten met veel groeikansen. Venetië was op dit terrein onderbedeeld. De beslissing om hier een Hebreeuwse drukkerij te vestigen, was veelbelovend. In 1515 verwierven Daniël Van Bombergen en zijn redacteur en eerste bedrijfspartner in Venetië – de bekeerling Felix Pratensis – het exclusieve recht (privilegio) om Hebreeuwse boeken te publiceren in Venetië. In 1516 verscheen de eerste Tora met megillot en haftarot onder Pratensis’ redactie. Dit lijkt een opstap te zijn geweest naar het vierdelige10 ’Arba‘ah Ve‘Esrim van 1517, later de rabbijnenbijbel genoemd. De vier delen waren: 1. De Tora met Targoem Onkelos en commentaar van Rashi. 2. De Vroege Profeten met Targoem Jonathan en commentaar van Kimchi. 3. De Late Profeten met Targoem Jonathan en Kimchi’s commentaar. 4. De Ketoeviem: Psalmen met targoem en Kimchi; Spreuken met targoem 40

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Bladspiegel van de Complutensische Polyglot Bijbel (Alcalà de Henares, 1517). Foto: NBG/Sandra Haverman

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

41


en David ibn Yahya’s commentaar Qab ve-Naqi; Job met targoem en commentaar van Nachmanides en Abraham Farissol; Daniël met commentaar van Gersonides; Ezra-Nehemia als één boek; en Kronieken met ‘pseudoRashi’, een commentaar dat ten onrechte toegeschreven werd aan Rashi. Daarna volgen de megillot in kalendervolgorde: Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker en Ester (corresponderend met respectievelijk Pesach, Shavoe‘ot, Tisha be’Av, Soekot en Poerim). Pratensis voegde een lijst toe met verschillen tussen de tekst van de Ben Asher-traditie en de Ben Naftali-traditie, een korte lijst masora, de dertien geloofsartikelen van Maimonides, een lijst van geboden uit de Tora volgens R. Meir,11 een alfabetisch register van parashot en een lijst met haftarot. Veel zaken waren nieuw: de combinatie Bijbel met commentaar en het toevoegen van de Palestijnse Targoem en tweede Targoem van Ester. Nieuw was ook de dubbele indeling: de hoofdstukken zoals christenen ze kennen en tegelijk ook de joodse parasjot. Van de 779 hoofdstukken in het Oude Testament (zonder de Psalmen)12 stemmen er immers maar 617 overeen met de masoretische indelingen; 162 druisen hier tegen in.13 Pratensis was ook de eerste redacteur die de ketiv in de tekst plaatste en de qere in de marge, zoals wij het tegenwoordig in onze Hebreeuwse bijbels gewend zijn. De voorpagina van Pratensis’ rabbijnenbijbel (RB1517) toont een gedecoreerde, architecturale poort rondom een inhoudstafel. Bovenaan de poort staat: ‫זה שער ליהוה צדיקים יבאו בו‬, ‘dit is de poort van de Heer, de rechtvaardigen mogen naar binnen’ (Psalm 118:20). Het was een bekend beeld: de Bijbel is een heiligdom en het voorblad dus een poort waarlangs de gelovige binnen kan komen, maar alleen rechtvaardigen mogen binnen. Hoogstwaarschijnlijk is Pratensis de eerste ontwerper van een dergelijke poort als voorpagina. Zijn poort is eeuwenlang een gestandaardiseerde manier geweest om een voorpagina voor Hebreeuwse boeken te ontwerpen. Imitaties van Pratensis’ poort zouden snel volgen.14 Een van de eerste imitaties volgde acht jaar later met Ben Chayims rabbijnenbijbel, waar op de voorpagina eenzelfde soort poort de inhoudstafel omvat. Deze poort is getiteld: ‫‘ שער יהוה החדש‬De nieuwe poort van de Heer’ (Jeremia 26:10). Ben Chayim maakte op deze manier korte metten met Pratensis’ editie, waar hij scherpe kritiek op had. Intussen was er in Venetië iets gebeurd dat de ontwikkeling van de Hebreeuwse bijbeledities zou beïnvloeden: de ontwikkeling van het getto in 1516. De woningen op het landgoed van familie Da Brolo werden ontruimd om plaats te maken voor enkele tientallen joodse migranten. En wat voor joodse migranten! We vinden onder deze tijdgenoten van Van Bombergen ruim een 42

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Voorblad van de Rabbijnenbijbel (Venetië, 1517). Geplaatst met toestemming van The National Library in Jeruzalem. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

43


dozijn vermaarde geleerden in bijbelwetenschap, taalkunde en Talmoed, verder lijfartsen, zakenlui, bankiers, drukkers en diplomaten. Voor Daniël van Bombergen was het wellicht niet zo moeilijk om medewerking van joodse experts te krijgen voor zijn Hebreeuwse boeknijverheid. Hun sociaal gemarginaliseerde bestaan maakte dat Van Bombergen hen wellicht een van hun weinige mogelijkheden ter plaatse bood om hun beroep als wetenschapper in de joodse religie uit te oefenen. Vanaf 1519 wordt Pratensis dan ook vervangen door een jood, Jakob ben Chayim, die tot zijn vermoedelijke bekering (1527?) bij Van Bombergen zou blijven. Ben Chayim is vooral bekend om de Tweede Rabbijnenbijbel die hij in 1525 uitgaf voor Van Bombergen, een editie die eeuwenlang textus receptus is gebleven. Het is typerend dat we wel de christelijke eigenaar van de drukkerij kennen, Van Bombergen, maar weinig weten van de joodse gettobewoner en tekstcorrector die ons deze uiterst belangrijke Bijbel schonk. Net als Pratensis deelde Jakob ben Chayim zijn rabbijnenbijbel in in vier delen, waarbij elk deel werd ingeleid met een inhoudstafel die door een poort omgeven was (zie de afbeelding hiernaast). 1. Deel één bevat de Tora met Targoem Onkelos en commentaar van Rashi en Ibn Ezra, en de masora finalis – een alfabetische lijst masora van ongeveer 120 bladzijden. Voorin staan een opdrachtgedicht van Jozef Sarfati en een voorwoord van Ben Chayim. Daarna een lijst gemarkeerde masoretische parashot van de hele Bijbel en een lijst masoretische sidrot van de Tora. Het boek sluit af met een lijst van enkele honderden ‘verschillen tussen Palestijnse en Babylonische masoreten’ (‫) חלופין שבין מדנחאי ומערבאי‬.15 Die verschillen betreffen zowel de Tora als de profeten en geschriften. Daarnaast noemt de lijst de verschillen tussen de tekst van de Ben Ashertraditie en de Ben Naftali-traditie. Tot slot vindt men een lijst met variabele lezingen (‫ )חלופין קריאה‬en een inleiding tot de Hebreeuwse zangrecitatie (‫‘ שער הנגינות‬de poort van gezang’). 2. Deel twee bevat de Vroege Profeten (Jozua, Richteren, Samuel, Koningen) met commentaar van Rashi en David Kimchi. 3. Deel drie bevat de Latere Profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël) en de Twaalf Profeten met commentaar van Rashi (bij alle profeten), Ibn Ezra (alleen bij Jesaja) en David Kimchi (alleen bij Jeremia en Ezechiël). 4. Deel vier bevat de Ketuviem (Geschriften): Psalmen met commentaar van Rashi en Ibn Ezra; Spreuken en Job met commentaar van Ralbag en Mozes Kimchi;16 de Megillot (die in dezelfde volgorde staan als bij Pratensis) met Rashi en Ibn Ezra; Daniël met Mozes Kimchi en Saadia Gaon; 44

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Ezra/Nehemia met commentaar van Ibn Ezra en Rashi; en Kronieken met Pseudo-Rashi, zoals bij Pratensis (zie hierboven). Dan volgen dezelfde elementen als in deel één, de elementen die we hebben opgesomd vanaf de lijst gemarkeerde masoretische parashot voor de hele Bijbel. In plaats van het gedicht van Sarfati komt er echter een prachtig afsluitend lofgedicht van de beroemde hebraïst Elias Levita, Van Bombergens medewerker vanaf 1527. Deze rabbijnenbijbel is aangepast aan de christelijke lezer in die zin dat Ben Chayim Samuel, Koningen en Kronieken opdeelt in twee boeken en Ezra scheidt van Nehemia, wat niet gedaan werd in de joodse traditie. Veel belangrijker is echter dat Ben Chayim intensief gebruik maakte van Spaanse masora om de Hebreeuwse tekst nauwgezet te corrigeren. We kunnen als gevolg hiervan verschillen vaststellen tussen de bijbeltekst van Pratensis en die van Ben Chayim. Met steekproeven zijn die verschillen bestudeerd en naast tientallen Spaanse en Askenazische handschriften gelegd.17 Hoewel Pratensis’ tekst grotendeels overeenstemt met Spaanse handschriften, komen zijn varianten ook overeen met enkele Askenazische handschriften en met de Soncino-bijbels uit 1488 en 1494.18 Zo wordt in Askenazische handschriften een apart accentensysteem gebruikt in het boek Spreuken, waarvan sporen zijn te vinden bij Pratensis en Soncino, maar niet bij Ben Chayim. Om deze reden wordt Ben Chayims tekst betrouwbaarder bevonden, en heeft die ook gediend als basis voor geautoriseerde vertalingen als de King James Bible. Succes van de rabbijnenbijbel

De rabbijnenbijbel werd herdrukt door Cornelius Adelkind (Venetië, 15461548), door Giovanni di Gara (Venetië, 1568-1569) en door Lorenzo Bragadini (Venetië, 1617). Via de King James Bible is de rabbijnenbijbel van het allergrootste belang geworden voor het christendom. Indirect is hij immers ook verantwoordelijk voor de wereldwijd gebruikte versies die van de King James Bible zijn afgeleid, zoals de English Revised Version, de American Standard Version en de New Revised Standard Version. Onze eigen Statenvertaling is ook op Ben Chayims tekst gebaseerd. Het Oude Testament is vertaald door de Vlaamse hebraïst Willem Baudartius (1565-1640), de Friese synodepreses Johannes Bogerman (1576-1637) en de Zeeuw Gerson Bucerus (1565-1631), alle drie studenten Hebreeuws van Johannes Drusius, die bekendstond om zijn belangstelling voor rabbinica. Niet alleen de Hebreeuwse tekst van de rabbijnenbijbel, maar ook de rabbijnse exegese heeft een grote invloed gehad op de Statenvertaling.19 Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

45


Luther gebruikte een Soncino-bijbel voor zijn Duitse vertaling; het is niet aantoonbaar dat hij over een rabbijnenbijbel beschikte. De NBG-vertaling 1951 is gebaseerd op de Codex Leningradensis. Dat geldt ook voor de Nieuwe Bijbelvertaling uit 2004, die echter rekening houdt met de vondsten in de Judese woestijn en vroege versies. De Codex Leningradensis is ook de basis van de Willibrordvertaling, waarin de Vulgata echter ook een rol speelt.

14 H. van Nes & E. Staalduine-Sulman, ‘The “Jewish” Rabbinic Bibles versus the “Christian” Polyglot Bibles’ in: A. Houtman e.a., A Jewish Targum in a Christian World, Leiden 2013, 196. 15 ‫( י‬madinchayee) zijn masoreten uit de Babylonische school en ‫( מערבאי‬ma‘arbayee) masoreten uit de Palestijnse school. 16 Burnett e.a. noemen Mozes Kimchi als commentator bij Spreuken en Daniël, terwijl de tekst Ibn Ezra’s naam draagt. Het is inmiddels aangetoond dat dit Mozes Kimchi’s werk is dat aan Ibn Ezra werd toegeschreven. Zie S. G. Burnett, ‘The Strange Career of the Biblia Rabbinica among Christian Hebraists, 1517–1620’ in: B. Gordon e.a., Shaping the Bible in the Reformation. Books, Scholars

Noten

and Their Readers in the Sixteenth Century, Leiden 2012, 69.

1

De gecursiveerde begrippen worden toegelicht in de woordenlijst na de noten.

17 J. Penkower, Ya‘aqov Ben Chayim u-Tzmihat Mahadurat ha-Mikraot ha-Gedolot, Jeruzalem 1982.

2

Voorbeelden in C. Sirat, Hebrew Manuscripts of the Middle Ages, Cambridge 2002, 50-54.

18 Penkower, xxxv.

3

L. Febre, The Coming of the Book. The Impact of Printing, 1450-1800, Londen 1997, 182-185.

19 C.M.L. Verdegaal, De Statenbijbel en de Rabbijnen, Tilburg 1998.

4 Gedeon Borsa, ‘Druckorte in Italien vor 1601’ in: Gutenberg-Jahrbuch 1976, 311-14. 5 6

Borsa, 166-169. Het aantal daalde begin zestiende eeuw drastisch door beperkende maatregelen.

Verklarende woordenlijst

Hebreeuwse werken van voor 1500, de zogenaamde incunabula, zijn ons overgeleverd uit Cala-

haftara (mv. haftarot)

brië, Napels, Rome, Mantua, Ferrara, Bologna, Brescia en Soncino. Ook uit Spanje (Zamora, Guadalajara) en Portugal (Leiria, Lissabon, Faro) zijn incunabula bewaard; vaak de Tora of andere

de Tora, inhoudelijk gerelateerd aan wat er uit de Tora is gelezen. masoreten

bijbelgedeelten. We weten niet hoeveel drukkerijen er daar geweest zijn. Met de verdrijving van

houden van niet-traditionele schrijf- en leeswijzen. masora finalis

masora betekent letterlijk: traditie. Masora is de verzamelnaam van op-

7 Reuchlin zou voor de editie van 1488 zes gouden dukaten hebben betaald (F. Posset, Marcus

merkingen over de tekst afkomstig van kopiisten: alternatieve lezingen,

Marulus and the Biblia Latina of 1489. An Approach to His Biblical Hermeneutics, Köln 2013), 40.

het aantal woorden of zinsneden, hoe vaak elk woord voorkomt en in

De waarde en het gewicht van gouden dukaten in deze periode wordt besproken in C. M. Cipolla,

welke betekenis. Deze opmerkingen hebben als doel te voorkomen dat

Money in Sixteenth-Century Florence, Berkeley 1989, 61-65.

er een woord uit de Hebreeuwse Bijbel verloren gaat. De masora finalis

8 C. Witcombe, Copyright in the Renaissance: Prints and the Privilegio in Sixteenth-Century Venice and Rome, Leiden 2004, 45. 9

is een samenvattende lijst aan het eind van een boek of boekdeel. megillot

Grote verdrijvingen waren in 1492 uit Spanje met honderdduizenden joden. In 1497 vluchtten

‘boekrollen’. Feestrollen. De bijbelboeken die bij een van de vijf feesten van het jodendom gelezen worden. Sinds de tiende eeuw worden deze

ongeveer 20.000 joden uit Portugal. 10 Hoewel boekdrukker en boekbinder twee verschillende beroepen waren in deze tijd, en het dus

bijbelboeken vaak samen geplaatst in bijbelhandschriften en -edities. naqdan

‘punctuator’ (Latijn). Een plaatser van klinkertekens en accenten in

niet zeker is dat de huidige bindingen het werk zijn van Van Bombergens medewerkers, kunnen

een niet-gevocaliseerde tekst, meestal de bijbeltekst. Een Hebreeuws

we met de vier voorbladen stellen dat de rabbijnenbijbel een vierdelig werk was. L. Avrin, Scribes,

woord zonder klinkertekens kan soms verschillend worden gelezen en

Script, and Books. The Book Arts from Antiquity to the Renaissance, Chicago 1991, 300-305.

geïnterpreteerd, zeker als het een werkwoord betreft. De naqdan legde

11 R. Meir is een geleerde van de Mishna aan wie honderden citaten uit de Talmoed worden toege-

de juiste leeswijze schriftelijk vast. Deze taak was specialistischer dan

schreven. 12 De Psalmen worden weggelaten uit deze telling omdat Psalmen gehelen zijn, waardoor er geen verschil in afbakening tussen de joodse en christelijke traditie is. 13 C. Ginsburg, Introduction to the Massoretico-critical Edition of the Hebrew Bible, Londen 1897, 29-31. 46

schriftgeleerden in Israël en Babylon van de zevende tot de vroege elfde eeuw, wier missie het was de Hebreeuwse tekst te kopiëren en zuiver te

de joden uit Spanje in 1492 kan de joodse boekdrukgeschiedenis van onbekende grootte grotendeels weggevaagd zijn.

‘slot’ (Aramees). Een wekelijkse lezing uit de Profeten na de lezing van

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

het overschrijven van bijbelhandschriften. parasha (mv. parashot)

‘portie’. Een tekstgedeelte uit de Hebreeuwse Bijbel voor de wekelijkse lezing, zodat de Tora in één jaar helemaal doorgelezen kan worden. De indeling in parashot die al eeuwen universeel gebruikt wordt, is ontwikkeld door Maimonides (1135-1204). De Tora is in 54 parashot ingedeeld. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

47


qere-ketiv

‘gelezen-geschreven’ (Aramees). De masoreten voorzagen de bijbeltekst op veel plaatsen van een alternatieve lezing, die ze qere (‘te lezen’) noemden, terwijl de tekst zelf het geschrevene (ketiv) behield.

targoem

‘vertaling’ (Aramees). De Aramese vertalingen van de Hebreeuwse Bijbel, genoemd naar hun veronderstelde schrijvers. Targoem Onkelos is de Aramese Tora, Targoem Jonathan omvat de Aramese Profeten (Jozua-Koningen en alle schriftprofeten). In de vroege middeleeuwen zijn aparte targoems geschreven voor elk van de Geschriften, behalve voor Daniël, Ezra en Nehemia. Er zijn nog verschillende andere targoems geschreven bij de Tora.

textus receptus

‘aanvaarde tekst’. Standaardtekst. Voor het Oude Testament was dat eeuwenlang de tekst van Jakob ben Chayim in de Tweede Rabbijnenbijbel (Venetië, 1525), ontwikkeld vanuit de uitgebreide masora die hij ter beschikking had.

Vroege en Late Profeten

‘Vroege Profeten’ is een technische term voor de boeken Jozua tot en met Koningen. Deze term is ingevoerd door de drukker Soncino om de canon af te bakenen. ‘Vroege Profeten’ heeft dus pas sinds de eerste gedrukte bijbel (1488) die betekenis. De ‘Late Profeten’ zijn de schriftprofeten.

Hans van Nes is voormalig docent Hebreeuws aan de Evangelische Theologische Faculteit van Leuven (B). Hij is momenteel onderzoeker aan het Instituut voor Joodse Studies in Antwerpen.

48

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

49


Het kritisch gebruik van de Hebreeuwse bijbels in de Statenvertaling 1637 Jaap van Dorp De Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling (HSV) zijn, wat betreft het Oude Testament, op een andere Hebreeuwse brontekst gebaseerd dan de NBG 1951 en de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar op welke Hebreeuwse brontekst gaat de Statenvertaling eigenlijk terug? En kun je wel spreken over dé brontekst van de Statenvertaling, of maakten de vertalers gebruik van meerdere tekstedities? Tot slot: Welke verschillen zijn er tussen de Statenvertaling en andere vertalingen door het verschil in brontekstgebruik? Op deze vragen geeft dit artikel een antwoord.

 Overzicht van twee pagina’s in de Biblia Regia, de Antwerpse polyglot van Christoffel Plantijn. Op de linkerpagina staat de Hebreeuwse gevocaliseerde bijbeltekst, met rechts daarvan de Vulgata. Daaronder staat de tekst van de Targoem. Op de rechterpagina staat rechts de tekst van de Septuaginta, met links een vertaling daarvan in het Latijn. Daaronder staat de Latijnse vertaling van de Targoem. Afgebeeld is een gedeelte uit het boek Sefanja 3. Foto: NBG/Sandra Haverman

50

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

De Statenvertaling van 1637 is de eerste Nederlandse bijbelvertaling waarvan de canonieke boeken van het Oude Testament volledig uit de Hebreeuwse en Aramese bronteksten zijn vertaald. Vóór die tijd was de Duitse Lutherbijbel de basis voor de protestantse bijbelvertaling in het Nederlands. In 1562 was in Emden de Deux-Aesbijbel verschenen, waarvan het Oude Testament terugging op de bijbel van Luther.1 Maar er was al vrij snel kritiek gekomen op deze vertaling. Dit had onder andere te maken met het feit dat de wetenschappelijke bestudering van de Hebreeuwse brontekst in de tweede helft van de zestiende eeuw een hoge vlucht had genomen. Daardoor konden kenners van het Hebreeuws de Deux-Aesbijbel toetsen aan de oorspronkelijke Hebreeuwse versie. Steeds meer gereformeerde predikanten en bijbelwetenschappers constateerden dat de Deux-Aesbijbel als vertaling in veel opzichten niet meer aan de eisen voldeed.2 Soms was er verkeerd uit het Duits vertaald, en soms was de betekenis van het Hebreeuws verkeerd weergegeven. Op meerdere plaatsen bleken versdelen in de vertaling te zijn weggelaten, elders waren woorden of verzen verplaatst. De Deux-Aesbijbel bleef net als de Lutherbijbel vaak dicht bij de Vulgata.3 Terwijl deze bijbeluitgave door het grote publiek zeer werd gewaardeerd – er zijn zo’n tweehonderd edities van geïnventariseerd – groeide in wetenschappelijke kring de onvrede.4 Met het oog daarop besloot uiteindelijk de Synode van Dordrecht (1618-1619) dat er een nieuwe Nederlandse bijbelvertaling moest komen, rechtstreeks uit de bronteksten. Gezien de vele vraagtekens die men stelde bij de kwaliteit van de Deux-Aesbijbel, verbaast het Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

51


niet dat de vertalers als eerste richtlijn meekregen: 5 Ut originali textui semper religiose adhaereant, atque ipsas originalium linguarum phrases, quantum orationis perspicuitas et sermonis Belgici proprietas permittunt, sollicite retineant, ‘Dat zij (de vertalers, JvD) altijd zorgvuldig bij de oorspronkelijke tekst blijven, en de manieren van spreken der oorspronkelijke talen, zoveel de duidelijkheid en eigenschap der Nederlandse spraken kan toelaten, nauwkeurig bewaren.’ In deze bijdrage ga ik in op een aantal vragen die te maken hebben met het brontekstgebruik van de Statenvertalers. Wat was voor de vertalers van de Hebreeuwse boeken van het Oude Testament de oorspronkelijke tekst? Welke tekstedities hebben zij gebruikt? Hoe zijn ze omgegaan met varianten in de verschillende tekstedities en teksttradities? Allereerst inventariseer ik de verschillende tekstedities waarover de Statenvertalers beschikten. Vervolgens bespreek ik gevallen waarin de vertalers strikt de door hen gekozen Hebreeuwse brontekst volgden. Daarna wijs ik op teksten waarin de Statenvertalers de voorkeur gaven aan andere lezingen dan hun Hebreeuwse tekst. Ik eindig met een aantal concluderende opmerkingen. De Hebreeuwse bronteksten

Tijdens het vertaalproces stond het werk vanuit de bronteksten van de Bijbel centraal. Helaas zijn er geen lijsten waarop de Statenvertalers zelf hebben aangegeven welke Hebreeuwse tekstedities ze hebben gebruikt. Van een van de vertalers, Baudartius, is bekend dat hij van plan was om als langst levende vertaler van het Oude Testament een persoonlijk verslag te schrijven over zijn vertaalwerkzaamheden.6 Maar voordat hij dat kon afmaken, overleed hij in 1640 te Zutphen. In de secundaire literatuur over de Statenbijbel lopen de ideeën over de bibliotheek van de vertalers nogal uiteen. De Leidse kerkhistoricus C.C. de Bruin vermoedt dat de vertalers van het Oude Testament konden beschikken over de rabbijnenbijbel van Johannes Buxtorf.7 Dit concludeert hij uit het feit dat de voorzitter van de vertaalcommissie, Johannes Bogerman, een exemplaar van deze bijbel in zijn bezit had. Daarnaast zijn er enkele citaten uit deze editie in de notities van de Statenvertalers terug te vinden. De rabbijnenbijbel van Buxtorf bevatte de gevocaliseerde Hebreeuwse tekst uit de derde druk van de rabbijnenbijbel van Bomberg (1546-1548), en die zou wat betreft de bijbeltekst weer teruggaan op de uitgave van Jakob ben Chajjim uit 1525-1526. In rabbijnenbijbels staan behalve de Hebreeuwse tekst ook de Targoem en bijbelcommentaren van middeleeuwse geleerden zoals Ibn Ezra en Rasji. 52

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Daarnaast zullen de Statenvertalers zeker de Antwerpse polyglot van Plantijn – ook wel Biblia Regia genoemd – hebben gebruikt. Deze polyglot (een bijbelvertaling in meerdere talen) bevat naast de Hebreeuwse tekst ook de Vulgata, de Septuaginta en de Targoem, met de Latijnse vertalingen van de twee laatst genoemde versies. De Biblia Regia werd tussen 1568 en 1572 uitgegeven door de Antwerpse boekdrukker Christoffel Plantijn in opdracht van de Spaanse koning Filips II.8 De inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de Biblia Regia lag bij Benedictus Arias Montanus.9 Een exemplaar van deze bijbel werd door Willem van Oranje in 1575 aan de Leidse Universiteitsbibliotheek geschonken.10 Verreweg de meeste informatie over de bibliotheek van de Statenvertalers biedt de oudtestamenticus en bijbelvertaler C.M.L. Verdegaal.11 Zijn onderzoek bevestigt dat de vertalers de beschikking hadden over de rabbijnenbijbel van Johannes Buxtorf en over de Biblia Regia. Verder gebruikten ze de Hebreeuwse uitgave van Benedictus Arias Montanus met een interlineaire Latijnse vertaling, gebaseerd op de vertaling van Sanctes Pagninus. Een andere editie van de Hebreeuwse Bijbel die de vertalers hebben kunnen raadplegen, is de uitgave van Sebastianus Munsterus uit 1534-1535 (Bazel).12 Deze gevocaliseerde teksteditie van de Tenach, getiteld ‫ ִמ ְק ַדּׁש יְ ָי‬, Miqdasj JHWH, ‘Het heiligdom van JHWH’, bevatte ook een Latijnse vertaling van Munsterus zelf. Tot slot gebruikten de vertalers mogelijk een aantal ongevocaliseerde Hebreeuwse teksten: de editie van Robertus Stephanus (1546), die van Plantijn (1573 en 1580), die van Waldkirch (1611), een Geneefse druk uit 1618, en de eerste volledige Noord-Nederlandse, ongevocaliseerde uitgave van de Hebreeuwse Bijbel van Plantijn in Leiden, bezorgd door Raphelengius (1610). Ook deze teksten had Bogerman in zijn bibliotheek. Verdegaal concludeert dat de vertalers en revisoren van de Statenvertaling in elk geval drie tekstedities hebben gebruikt: die van Buxtorf, die van Munsterus en die van Pagninus/Arias Montanus.13 Tegelijk moeten we niet vergeten dat de vertalers in Leiden (waar ze gehuisvest waren voor het werk aan deze vertaling) de universiteitsbibliotheek konden raadplegen. Daar was zo ongeveer alles te vinden wat in de zestiende en zeventiende eeuw op het gebied van de bijbelwetenschap als belangrijk gold, en met name de werken van christelijke hebraïsten zoals Johannes Reuchlin, Joannes Mercerus, Joannes Drusius en Immanuel Tremellius.14

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

53


Navolging van de Buxtorf-editie

De vertaling van de canonieke boeken van het Oude Testament in de Statenvertaling onderscheidt zich van andere vertalingen door het gebruik van de Buxtorf-versie van de rabbijnenbijbel. Met name bij een vergelijking met moderne vertalingen die de Biblia Hebraica Stuttgartensia (BHS, Codex Leningradensis B19A) als basistekst hebben, springen de verschillen in het oog. Die verschillen hebben te maken met de specifieke kenmerken van de rabbijnenbijbel en de BHS wat betreft accentuatie, vocalisatie, consonantenschrift, tekstindeling, lay-out, masoretische aantekeningen, de volgorde van de bijbelboeken en drukfouten.15 Op de vraag hoe talrijk de verschillen zijn, wordt in de literatuur over de vertalingen die op edities van de rabbijnenbijbel teruggaan – en dat zijn alle bijbelvertalingen vóór het verschijnen van de derde druk van de Biblia Hebraica van Rudolf Kittel in 193716 – geen eensluidend antwoord gegeven. Een probleem daarbij is dat alle edities van de rabbijnenbijbel onderling verschillen vertonen en onnauwkeurigheden bevatten.17 Evenals trouwens de vele edities van de Hebreeuwse tekst die teruggaan op het werk van Jakob ben Chajjim. Zijn uitgave van de rabbijnenbijbel vertegenwoordigt wat als de zogenoemde Textus Receptus werd beschouwd. In The Hebrew University Bible worden de (honderden) verschillen wat betreft de orthografie, vocaaltekens en accentuatie van de rabbijnenbijbel van Jakob ben Chajjim ten opzichte van de Codex Aleppo vermeld.18 Tetragrammaton Een van de opvallendste verschillen tussen de rabbijnenbijbel en andere Hebreeuwse tekstuitgaven houdt verband met de vocalisatie van het tetragrammaton. De Statenvertalers hebben hierover een kanttekening gemaakt bij Genesis 2:4b, het eerste vers waarin het tetragrammaton in de Bijbel voorkomt. In deze kanttekening geven zij een toelichting bij de weergave van het tetragrammaton:

 In de Antwerpse polyglot is een Hebreeuws-Latijnse uitgave opgenomen. De Latijnse vertaling is van de hand van Sanctes Pagninus. In de marge staan alternatieve lezingen en interpretaties. Op de foto staat de tekst van een gedeelte uit 1 Koningen 20. Bij vers 38 staat interlineair de vertaling, ‘(omslag)doek’ (velum), in de marge de vertaling ‘hoed’ (pilium).

Na de voleyndinge van het werck der scheppinge, wort hier aldereerst Gode de naem van IEHOVAH gegeven, beteeckenende den selfstandigen, selfwesenden, van hem selven zijnde van eeuwicheyt tot eeuwicheyt, ende den oorspronck ofte oorsake van het wesen aller dingen; daerom oock dese naem den waren Godt alleen toecomt. Onthoudt dit eens voor al; waer ghy voortaen het woord HEERE met groote letteren geschreven vindt, dat aldaer in ’t Hebr. het woort IEHOVAH, ofte korter, IAH, staet.

Foto: NBG/Sandra Haverman

54

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

55


De drie klinkertekens bij de godsnaam JHWH in de rabbijnenbijbel zijn de vocalen van het Hebreeuwse woord ’adonaj, ‘mijn heer’. De Statenvertalers realiseerden zich niet dat het tetragrammaton met de drie klinkertekens sjwa, cholèm en qamets een zogenaamd qeree perpetuum voorstelt. Bij een qeree perpetuum is het de bedoeling om het woord te lezen dat oorspronkelijk bij de klinkers hoort. Het is dus niet de bedoeling om de medeklinkers JHWH te combineren met de klinkertekens sjwa, cholèm en qamets tot de naam IEHOVAH. De vocalisatie in de rabbijnenbijbel wijst er immers op dat de godsnaam als ’adonaj moet worden gelezen. In de BHS, die teruggaat op de Codex Leningradensis, het oudste volledige handschrift van de Hebreeuwse Bijbel, is de godsnaam gewoonlijk niet gevocaliseerd met drie klinkertekens (sjwa, cholèm en qamets), maar met twee klinkertekens (sjwa en qamets). Die vocalisatie is ontleend aan het Aramese woord sjema’ dat ‘de naam’ betekent.19 Sefanja 3:15b Verder zijn er diverse gevallen te noemen waarin de Statenvertalers een bepaald woord uit de rabbijnenbijbel van Buxtorf hebben overgenomen, terwijl dat woord afwijkt van andere tekstversies waarover de vertalers beschikten. Een voorbeeld vinden we in Sefanja 3:15b, waar de Statenvertalers hebben vertaald: ‘de Coninck Israëls, de HEERE is in’t midden van u, ghy en sult geen quaet meer sien (cursief JvD).’ Dat laatste betekent dat Israël geen tegenspoed of onheil meer zal treffen.20 In de NBG-vertaling 1951 luidt hetzelfde versdeel: ‘De Koning Israëls, de HERE, is in uw midden; gij zult geen kwaad meer vrezen (cursief JvD).’ Het verschil tussen beide vertalingen is te verklaren uit de verschillende bronteksten die de vertalers hebben gebruikt. Voor de NBGvertaling 1951 is de Codex Leningradensis gebruikt. Daarin staat in vers 15b de persoonsvorm ‫ ִת ְּיר ִאי‬, een imperfectum-vorm van het werkwoord ‫י ֵָרא‬, ‘vrezen’. In de rabbijnenbijbel van Buxtorf die de Statenvertalers raadpleegden, staat op dezelfde plaats de werkwoordsvorm ‫ ִת ְּיר ִאי‬, een imperfectum-vorm van het werkwoord ‫ ָראָ ה‬, ‘zien’. De twee andere Hebreeuwse bijbels die de Statenvertalers met zekerheid hebben gebruikt, de Biblia Regia en de interlineaire Hebreeuws-Latijnse uitgave van Arias Montanus-Pagninus, komen met de rabbijnenbijbel overeen. Maar in de Biblia Regia is ook de Vulgata opgenomen, en die leest non timebis malum ultra, ‘gij zult geen kwaad meer vrezen (cursief JvD)’. Deze lezing wordt ook vermeld in de Duitse vertaling van Piscator, de Latijnse vertaling van Tremellius en in de kantlijn van de interlineaire Hebreeuws-Latijnse editie van Arias Montanus. Ook in de Complutensische Polyglot (een meertalige bijbel uit 1514-1517) staat in Sefanja 3:15b ‘vrezen’ (‫ ) ִת ְּיר ִאי‬in plaats van ‘zien’.21 De Statenvertalers hielden zich evenwel 56

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Een bladzijde uit de Rabbijnenbijbel met de tekst van Sefanja 3:15.

aan het Hebreeuwse aanbod van de rabbijnenbijbel van Buxtorf. In de kanttekeningen geven zij weliswaar een bijzondere draai aan de vertaling. Bij ‘ghy en sult geen quaet meer sien’ noteerden zij: Dat is: ghy en hoeft u voor geen quaet meer te vreesen (…). Met die aanvullende uitleg hebben zij geen andere Hebreeuwse tekst meer nodig en hebben ze toch hun interpretaties verbonden aan de lezing in de rabbijnenbijbel van Buxtorf.22 Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

57


Spreuken 8:16 Een ander voorbeeld van een variant in de Masoretische Tekst die onder andere bekend is via de rabbijnenbijbel, is te vinden in Spreuken 8:16. De Statenvertaling geeft dat vers weer met: ‘Door my heerschen de Heerschers, ende de Princen, alle de Richters der aerde (cursief JvD).’ In de NBV luidt de vertaling: ‘Vorsten heersen dankzij mij, / ik laat leiders rechtvaardig (cursief JvD) regeren.’ Het verschil in de vertalingen wordt veroorzaakt door het laatste woord in de Hebreeuwse tekst van vers 16. De rabbijnenbijbel van Buxtorf sluit het ֺ ‫ כָ ּל־‬.‎ In de BHS eindigt het vers met drie andere consovers af met: ‫שׁפטֵ י אָ ֶרץ‬ ֺ ‫כָ ּל־‬. De Statenvertalers hebben de Hebreeuwse tekst van nanten: ‫שׁפטֵ י צֶ ֶדק‬ Buxtorf gevolgd. Via de Targoem en de Vulgata waren zij weliswaar bekend met de ‫צֶ ֶדק‬-variant, maar de vertalers hadden weinig reden om daaraan de voorkeur te geven. Zij hielden zich aan het tekstaanbod van de bijbeluitgave van Buxtorf. In hun voetsporen treedt de NBG-vertaling 1951 die, tegen de lezing van de Codex Leningradensis in, Spreuken 8:16 weergeeft met: ‘Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechters der aarde.’23 Ook moderne commentatoren kiezen trouwens voor de lezing van de rabbijnenbijbel, omdat die stilistisch beter zou aansluiten bij de context van Spreuken 8:15-16.24 In de Biblia Hebraica Quinta wordt deze variant echter beoordeeld als een bewuste aanpassing van de tekst aan een uitdrukking die wel vaker in de Hebreeuwse bijbel voorkomt (Psalm 2:10, 148:11, Jesaja 40:23).25 Spreuken 10:3 Een bevestiging dat de Statenvertalers de Buxtorf-editie van de rabbijnenbijbel hebben gebruikt, levert de vertaling van Spreuken 10:3. Die luidt: ‘De HEERE en laet de ziele des rechtveerdigen niet hongeren; maer de have der godtloosen stoot hy wech.’ De tweede helft van het vers vormt een antithese met de eerste helft: er wordt afgerekend met de ‫ ְרשָ ִׁעים‬, ‘goddelozen’, die zich verrijkt hebben met andermans goed. In de editie van de rabbijnenbijbel van Jakob ben Chajjim uit 1525-26 stond ‫ּבֹוגְ ִדים‬, ‘bedriegers’, in plaats van ‫ ְרשָ ִׁעים‬, ‘goddelozen.’26 Die lezing heeft niet standgehouden als de beste van de masoretische tekstoverlevering. Elke heruitgave van de rabbijnenbijbel, inclusief die van Buxtorf, was een recensie van de Masoretische Tekst. De Hebreeuwse tekstoverlevering werd kritisch bestudeerd en op basis van wetenschappelijke argumenten opnieuw vastgesteld. Het vertaalwerk van de Statenvertalers was wat betreft de inhoud van de Hebreeuwse brontekst gebaseerd op het meest recente bijbelonderzoek in hun tijd. Zo namen zij de nieuwste lezing van Spreuken 10:3 op in hun vertaling.

58

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Afwijkingen van de Buxtorf-editie

De Statenvertalers volgden niet overal de Hebreeuwse tekst van de Buxtorfeditie van de rabbijnenbijbel. Een voorbeeld is te vinden in 1 Koningen 20:3543, waar wordt verteld hoe een profeet de koning van Israël de les leest vanwege zijn coulante houding tegenover de koning van Aram. De profeet doet zich voor als iemand die aan het hoofd gewond is geraakt, en hij vermomt zich door iets (namelijk ‫ )אֲפֵ ר‬op of over zijn ogen te doen (1 Koningen 20:38). De Statenvertalers gaven het woord ‫ אֲפֵ ר‬weer met ‘as’, alsof er ‫ אֵ פֶ ר‬stond, een woord dat ‘as, stof’ betekent. Maar met een vocalisatie zoals in de Hebreeuwse brontekst van vers 38 (en 41) betekent ‫‘ אֲפֵ ר‬doek, hoed’, zoals de grote woordenboeken van Buxtorf en Sanctes Pagninus, waarover de Statenvertalers beschikten, duidelijk aangaven.27 De Statenvertalers laten in de kanttekeningen doorschemeren dat zij die betekenis van ‫ אֲפֵ ר‬hebben gekend. Zij lichten het vermommen door de profeet als volgt toe: ‘Het Hebr. woort beteeckent, sich veranderen om niet bekent te worden: het welcke dese Propheet gedaen heeft met asschen op sijn aengesicht te stroyen, ofte, (gelijck andere oversetten) met een decksel op sijn oogen te doen …’. Als alternatieve betekenis voor ‘as, stof’ geven zij in de daaropvolgende kanttekening ‘sluyer’ en ‘decksel’. Maar om een of andere reden hebben de Statenvertalers, tegen de Hebreeuwse tekst in (zoals ook weergegeven in de Buxtorf-editie), vastgehouden aan de weergave van de King James Version, aan de vertaling van de door hen zeer geëerde Piscator, en aan de vertaling van Luther, zoals weergegeven in de Deux-Aesbijbel.28 Hoewel het veel logischer is dat de gewonde profeet zich vermomt door een verband om zijn hoofd te doen. In de Herziene Statenvertaling (2010) is de keuze van de eerste vertalers gecorrigeerd: ‘Hij had zichzelf vermomd met een band (cursief JvD) over zijn ogen.’ Een andere passage waarin de Statenvertalers hun Hebreeuwse Buxtorf-editie niet hebben gevolgd, is Jozua 21:36-37. In Jozua 21 is in een lijst aangegeven welke steden in de gebieden van de verschillende stammen van Israël zijn bestemd voor de Levieten. Jozua 21:7 meldt dat er twaalf steden in het gebied van de stammen Ruben, Gad en Zebulon worden toegewezen aan de Levieten die van Merari afstammen. Welke steden dat precies zijn, staat in het gedeelte vanaf Jozua 21:34. De Hebreeuwse tekst van Buxtorf – evenals de rabbijnenbijbel van Jakob ben Chajjim – noemt alleen de acht steden in het gebied van Zebulon en Gad, niet de vier steden in het gebied van de stam Ruben.29 Daarachter gaat ongetwijfeld een probleem in de Hebreeuwse tekstoverlevering schuil.30 De Septuaginta, de Vulgata en een aantal middeleeuwse handschriften vermelden de ontbrekende vier steden wel. Ze komen ook voor in de Pesjitta, de oude Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

59


Syrische vertaling, zij het op een andere plaats. Ook in 1 Kronieken 6:63-64 worden de steden met naam genoemd. Met behulp van het aanbod van met name de Septuaginta en 1 Kronieken 6:63-64 is ten behoeve van het bijbelvertaalwerk een ‘nieuwe’ Hebreeuwse tekst gereconstrueerd voor Jozua 21:36-37.31 De vertaling daarvan in de Traduction Oecuménique de la Bible luidt: ‘Au-delà du Jourdain de Jéricho, sur la tribu de Ruben: Bècèr, la ville de refuge pour le meurtrier, dans le désert du plateau, ainsi que ses communaux, Yahça et ses communaux, Qedémoth et ses communaux, Méfaath et ses communaux: soit quatre villes.’ De Statenvertalers hebben het ontbrekende deel op een andere manier hersteld met: ‘Ende van de stamme Ruben, Bezer, ende hare voorsteden: ende Iaza, ende hare voorsteden. Kedemoth ende hare voorsteden, ende Mephaath, ende hare voorsteden: vier steden.’ Zij hebben zich daarvoor kunnen beroepen op de Hebreeuwse tekst in de Biblia Regia, die overeenkomt met de lezing van de Vulgata. Welke reconstructie de voorkeur verdient, is nu niet de vraag. Belangrijk is de constatering dat de Statenvertalers niet de voorkeur gaven aan de lezing in de Septuaginta. Ze kozen voor een beknoptere reconstructie van de tekst in de Biblia Regia. Die paste ook beter bij het strikt opsommende karakter van de lijst met namen in Jozua 21:34-35. Er zijn echter ook gevallen waarin de Statenvertalers juist wel lezingen in de Septuaginta verkozen en het tekstaanbod van Buxtorfs rabbijnenbijbel negeerden. In 2 Kronieken 33:19 staat dat belangrijke momenten uit het leven van koning Manasse beschreven zijn in de ‫ ִד ְּב ֵרי חֹוזָי‬, ‘de woorden van Chozai’. In plaats daarvan leest de Septuaginta ἐπὶ τῶν λόγων τῶν ὁρώντων, ‘in de woorden van de zieners’. Net zoals in de King James Version en de Deux-Aesbijbel wordt de versie van de Septuaginta ook in de Statenvertaling gevolgd. In een tekstkritische kanttekening bij ‘woorden der Sienders’ in vers 19 wordt als alternatief wel de vertaling van de Hebreeuwse tekst aangeboden: ‘D. der Propheten, als bov. 18. so dat hier Hosai soude zijn voor Hosim. De Propheten hebben dan meest de historien, ende memorien, der dingen, die geschiedden, gestelt, ende uytgegeven, op datse der gemeynte tot vermaningen, ende waerschouwingen mochten dienen: and. in de geschiedenissen van Hosai, houdende dit woort den naem geweest te zijn eenes Propheets, van den welcken men nieuwers meer en leest.’ De laatste, alternatieve lezing zou een exacte weergave van het Hebreeuws zijn geweest, maar de Statenvertalers gingen mee met de Septuaginta. Een ander voorbeeld van een vertaling waarin de Statenvertaling de Septuaginta volgt en niet de Hebreeuwse tekst, is te vinden in Hosea 14:1: ‘Samaria 60

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

sal woest worden; want sy is wederspannich geweest tegen haren Godt.’ De eerste woorden van het vers luiden in de Septuaginta: ἀφανισθήσεται Σαμάρεια, ‘Samaria zal verwoest worden.’ Het gebruikte Hebreeuwse werkwoord is ‫אָ שַ ׁם‬. In Hosea 13:1 hebben de Statenvertalers dat woord vertaald met ‘schuldig worden’, overeenkomstig de betekenis van het Hebreeuws. Die betekenis zou ook in Hosea 14:1 goed hebben gepast, maar de Statenvertalers gaven met de King James Version de voorkeur aan de weergave van de Septuaginta. In de Herziene Statenvertaling (2010) is die keuze verbeterd: ‘Samaria zal schuldig staan, omdat het ongehoorzaam geweest is aan zijn God.’ Ook de vertaling van Jeremia 50:11 laat zien dat de Statenvertalers in sommige gevallen de interpretatie van de Septuaginta aantrekkelijk vonden. Hun vertaling van Jeremia 50:11 luidt: ‘Om dat ghy u verblijdt hebt, om dat ghy van vreuchde hebt opgesprongen, ghy plunderaers mijner erffenisse: om dat ghy geyl geworden zijt als een grasige veerse, [ende] hebt gebriescht als de stercke [peerden].’ Uit de kanttekening bij ‘als een grasige veerse’ spreekt twijfel over de gekozen vertaaloplossing: ‘Ofte (…) als eene jonge veerse, die in jonck teder gras gaet weyden.’ De vertaling en de toelichting worden begrijpelijk als men kennis neemt van de weergave van deze tekst in Jeremia 50:11 in de Septuaginta: διότι ἐσκιρτᾶτε ὡς βοΐδια ἐν βοτάνῃ, ‘omdat jullie huppelden als jonge koeien in de wei’. Die interpretatie is ook te vinden in de vertaling van Piscator en in de King James Version. Maar er is wel een kanttekening bij te plaatsen. De Hebreeuwse woorden ‫ ָדשָ ׁה ְכּעֶ גלָ ה‬zijn volgens het Lexicon Hebraicum et Chaldaicum van Buxtorf op twee manieren te interpreteren: a) sicut vitula herbilis, ‘als een graskalf’, en b) sicut vitula triturans, ‘als een dorsend kalf’. Om de eerste betekenis te verkrijgen moet volgens Buxtorf een detail in de Hebreeuwse tekst gewijzigd worden: lees ‫ ָדשָ ׁה‬als ‫‘( ָדשָ ׁא‬groen zijn’) of ‫‘( ֶדשֶ ׁא‬gras, vegetatie’). Voor de tweede betekenis moet ‫ ָדשָ ׁה‬afgeleid worden van het werkwoord ‫דוׁש‬, ‘dorsen’, en kan de tekst intact blijven. De Statenvertalers sloten niettemin aan bij de meerderheid van de vertalers en uitleggers van hun tijd en kozen in het spoor van de Septuaginta voor de eerste betekenis. Tot slot

De Statenvertalers gebruikten verschillende Hebreeuwse tekstuitgaven die in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw met de nodige zorg en deskundigheid tot stand waren gekomen. Voor het onderzoek naar de werkwijze van de Statenvertalers is het van groot belang geweest dat Verdegaal heeft achterhaald over welke bijbeluitgaven en andere wetenschappelijke vertaalinstruMe t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

61


menten de vertalers konden beschikken. Daardoor wordt het mogelijk preciezer vast te stellen welke tekstkeuzes de Statenvertalers hebben gemaakt. Al is voor deze bijdrage een beperkt aantal teksten onderzocht, duidelijk is in elk geval dat de Statenvertalers zich voortdurend hebben afgevraagd hoe de te vertalen tekst moest luiden. Zij volgden daarbij niet alleen hun eigen inzichten, maar ook het werk van vele voorgangers. Het gaat te ver om te concluderen dat zij wel eens klakkeloos vertaald hebben overeenkomstig de Vulgata, Luther, Piscator of de Deux-Aesbijbel.32 Zij brachten hun eigen deskundigheid in, zij maakten wetenschappelijk weloverwogen afwegingen. De invloed van bijvoorbeeld de King James Version, de Geneefse vertaling, de Duitse vertaling en de aantekeningen van Piscator, van de Latijnse vertalingen van Hieronymus, Sanctes Pagninus en Tremmelius, van de Septuaginta en de Targoem is op elke pagina van de Statenbijbel merkbaar, en dat is de bewuste keuze geweest van de Statenvertalers. In de kanttekeningen lichtten de Statenvertalers hun beslissingen ten aanzien van de brontekst toe, en boden zij op vele plaatsen alternatieve lezingen aan. De Statenvertalers wisten heel goed wat zij deden.

Cathol. pietate, et studio ad sacrosanctae ecclesiae usum Christoph. Plantinus excud. Antverpiae (1568-1572). 9

Montanus was een officier van het Spaanse inquisitiebureau. Voor zijn rol in het drukkerijbedrijf van Plantijn in Antwerpen, zie Sandra Langereis, De woordenaar Christoffel Plantijn, ’s werelds grootste drukker en uitgever 1520-1589, Amsterdam 2014, 233-300.

10 Van Miert, 420. 11 C.M.L. Verdegaal, De statenbijbel en de rabbijnen. Een onderzoek naar de betekenis van de rabbijnse traditie voor de vertaling van het boek Job, Tilburg 1998, 106-115. 12 Zie voor informatie over Munsterus en zijn teksteditie Verdegaal, 107-109. 13 Verdegaal, 114-115. 14 Zie voor een vollediger lijst Verdegaal, 16. 15 Zie Emanuel Tov, Textual Criticism of the Hebrew Bible, Minneapolis, 2012 (derde herziene en vermeerderde druk), 3-9. 16 Voor de derde druk van de Biblia Hebraica is Codex B19A uit Leningrad gebruikt, voor de eerste en tweede druk de Hebreeuwse tekst van de Tweede Rabbijnenbijbel van Bomberg. Het originele handschrift van de Codex Leningradensis is online te bekijken op https://archive.org/stream/ Leningrad_Codex/Leningrad#page/n0/mode/2up.

Noten 1 2

in Jerusalem werd uitgegeven (62 verschillen met andere Hebreeuwse uitgaven; met dank aan

de hand van Johannes Dyrkinus.

F.J. Hoogewoud voor het ter inzage geven van de desbetreffende editie), een beperkte bete-

Vanaf 1562 stond de vraag naar een nieuwe bijbelvertaling steeds op de agenda van de diverse

kenis. In de BHS zijn in het kritisch apparaat veel meer verschillen gesignaleerd tussen de He-

synodes, zie C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse vertalingen vanaf de

breeuwse tekst van de rabbijnenbijbel en Codex Leningradensis. Vaak betreffen die de ortho-

Reformatie tot 1637 (bewerkt door dr. F.G.M. Broeyer), Haarlem/Brussel 1993, 203-220, 226-231,

grafie en de vocalisatie.

en voor een beperkt overzicht Dirk van Miert, ‘De Statenvertaling (1637)’ in: Paul Gillaerts e.a. (red.), De Bijbel in de Lage Landen. Elf eeuwen van vertalen, Heerenveen 2015, 406-444, in het

4

62

1997, xxxv. 19 Zo in P. Joüon & T. Muraoka, A Grammar of Biblical Hebrew, Subsidia Biblica 27, Rome 2006, 66.

Baudartius, Wech-bereyder op de verbeteringhe van den Nederlantschen Bybel, Arnhem 1606, en

20 De uitdrukking ‘het kwaad zien’ komt ook elders in het Oude Testament voor. Zie Habakuk 1:13,

van Sixtinus Amama, Bybelsche Conferentie, Amsterdam 1623. Van beide boeken zijn hier de ver-

en vergelijk soortgelijke uitdrukkingen in Genesis 44:34, Psalm 71:20, Prediker 4:3, Jesaja 33:15 en

Joh. de Groot, ‘De Statenvertaling van het Oude Testament als wetenschappelijk werk’ in: De

Ezechiël 8:9. 21 Zie voor de basis van de Hebreeuwse tekstversie in de Complutensische Polygot Chris-

Statenvertaling 1637-1937, Haarlem 1937, 93-103, in het bijzonder 94.

tian D. Ginsburg, Introduction to the Massoretico-Critical Edition of the Hebrew Bible, Lon-

Zie voor de receptie van de Deux-Aesbijbel Wim François, ‘De doopsgezinde Biestkensbijbel

den 1897, 906-925. Dit werk van Ginsburg is in te zien op https://archive.org/stream/

(1560) en de gereformeerde Deux-Aesbijbel (1562). Bijbelvertalingen voor de protestanten’ in:

introductionofma00ginsuoft#page/n3/mode/2up.

Gillaerts e.a. (red.), 304-341, in het bijzonder 338-340. 5

18 Zo in C. Rabin, S. Talmon & E. Tov, The Book of Jeremiah, The Hebrew University Bible, Jerusalem

bijzonder 407-408. Gedetailleerde wetenschappelijke kritiek kwam bijvoorbeeld van Wilhelmus

korte titels genoemd. De kritiek van Amama beslaat 650 pagina’s (octavo). 3

17 Daardoor hebben opsommingen zoals in de Hebreeuwse bijbel die in 1962 door Koren Publishers

Het Nieuwe Testament in de Deux-Aesbijbel was daarentegen een geheel nieuwe vertaling van

22 Het valt op dat in de nieuwste uitgave van de Hebreeuwse Bijbel van Ginsburg, die teruggaat op

Donald Sinnema, Christian Moser & Herman J. Selderhuis (ed.), Acta et Documenta Synodi Noti-

de rabbijnenbijbel als de textus receptus, in Sefanja 3:15b de persoonsvorm tr’j is gewijzigd in tjr’j.

onalis Dordrechtanae (1618-1619) Volume I Acta of the Synod of Dordt, Göttingen 2015, 18.

Zie https://www.areopage.net/PDF/BibliaSacra.pdf.

6

Zie O.C. Broek Roelofs, Wilhelmus Baudartius, Kampen 1947, 170.

7

De Bruin, 262-270.

Problems, Helps for Translators Prepared under the Auspices of the United Bible Societies volume

8

De volledige titel daarvan luidt: Biblia Sacra Hebraice, Chaldaice, Graece & Latine Philippi II Reg.

I, Leiden 1960, 118.

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

23 Zie voor een verantwoording van deze tekstkritische keuze A.R. Hulst, Old Testament Translation

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

63


24 E.W. Tuinstra, Spreuken I, De Prediking van het Oude Testament, Baarn 1996, 205-206; Bruce K. Waltke, The Book of Proverbs Chapters 1-15, The New International Commentary on the Old Testament, Grand Rapids/Cambridge 2004, 389, 403; Michael V. Fox, Proverbs 1-9. A New Translation with Introduction and Commentary, The Anchor Bible, New Haven/Londen 2006, 263, 274, 410. 25 Jan de Waard, Proverbs, Biblia Hebraica Quinta 17, Stuttgart 2008, 15. 26 Evenals in een groot aantal middeleeuwse Hebreeuwse handschriften. 27 Zie voor de bibliografische gegevens van de genoemde woordenboeken Verdegaal, 163-166 (in het bijzonder 164 noot 279), en 170-172. Ook Amama, 164, wijdt een bespreking aan deze kwestie.

De handschriften van het Griekse Nieuwe Testament Op verkenning in de wereld achter vertalingen Ernst Boogert

28 Luther gebruikte als basis voor zijn vertaling van het Oude Testament de Soncinobijbel uit 1494 (Brescia). Deze Gerson-editie is volledig in te zien op http://digital.staatsbibliothek-berlin.de/ werkansicht?PPN=PPN720865522&PHYSID=PHYS_0001&DMDID=DMDLOG_0001. 29 Zo ook in Codex Leningradensis (=BHS) en Codex Cairensis (alle profetische boeken, 895 n. Chr.). 30 Volgens Tov, 223, is hier sprake van homoioarcton: het weglaten van tekstelementen vanwege een identieke beginfrase. 31 De best beargumenteerde reconstructie is te vinden bij Dominique Barthélemy, Critique Textuelle de l’Ancien Testament 1. Josué, Juges, Ruth, Samuel, Rois, Chroniques, Esdras, Néhémie, Esther, Orbis Biblicus et Orientalis 50/1, Göttingen 1982, 64-68. 32 Zoals De Groot, 101, suggereert.

Dr. J. van Dorp is als oudtestamenticus verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap.

Voor het overgrote deel van de afgelopen tweeduizend jaar was het Nieuwe Testament niet zomaar in zijn huidige complete vorm beschikbaar. 1500 jaar lang moesten de kerken het doen met handgeschreven teksten, die maar af en toe gebundeld werden tot een compleet Nieuwe Testament, laat staan tot een hele Bijbel. Enerzijds was het Woord op deze wijze in de kerken beschikbaar en heeft het evangelie door al deze eeuwen heen kunnen klinken. Anderzijds leidt overschrijfwerk per definitie tot verschillen in de tekst. Deze verschillen zorgen al vijfhonderd jaar voor hoofdbrekens bij tekstcritici die een betrouwbare teksteditie willen maken. Wat voor verschillende handschriften zijn er? Hoe worden ze gebruikt voor de reconstructie van de Griekse tekst van het Nieuwe Testament? Hoe werden de handschriften traditioneel ingedeeld? Welke verschillende teksttypen worden er onderscheiden – en klopt die indeling in teksttypen eigenlijk wel? Op deze vragen gaat dit artikel in. Inleiding

Wij kennen het Woord van God in de eerste plaats als geschreven woord. Dat is niet altijd zo geweest. In de vroegste fase van het christendom speelden de heilige boeken (die later als het ‘Oude Testament’ bekend kwamen te staan) een belangrijke rol, maar de christelijke toepassing ervan, de eigenlijke christelijke boodschap, was een mondeling getuigenis. Het goede nieuws was iets dat werd verteld en gehoord. Zo luidt voortdurend de kenmerkende uitspraak van Jezus: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren.’ Ook voor Paulus is ‘het evangelie’ niet in de eerste plaats iets op schrift, maar iets van mondelinge verkondiging. In zijn brieven wordt deze mondelinge verkondiging namelijk voortdurend verondersteld. Het goede nieuws begon dus als een mondelinge boodschap. Hoewel vanaf de tweede helft van de eerste eeuw die boodschap stap voor stap schriftelijk werd 64

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

65


vastgelegd, bleef men nog een tijdlang hoge waarde toekennen aan de mondelinge overlevering. Zo schrijft Papias, een van de apostolische vaders, in de eerste helft van de tweede eeuw: Als ik iemand ontmoette die ooit volgeling van de oudsten was geweest, vroeg ik steeds naar de uitspraken van die oudsten. Wat Andreas, Petrus of Filippus had gezegd, of Thomas, Jakobus, Johannes, Mattheüs, of een andere discipel van de Heere. Of ook wat de woorden geweest waren van Aristion, of van Johannes, de ouderling, ook van de discipelen van de Heere; want het was mijn mening dat ik veel meer profijt zou hebben van wat de levende en blijvende stem zegt dan van wat in de boeken staat.1 Met het wegvallen van de mensen die getuigen van Jezus’ leven hadden gekend, begon de geschreven overlevering in de loop van de tweede eeuw de overhand te krijgen. Eeuwenlang ging het om een tekst die met de hand werd overgeschreven. Pas in 1516 verscheen de eerste gedrukte editie van het Griekse Nieuwe Testament. Traditionele indeling van handschriften

De Griekse tekst van het Nieuwe Testament is overgeleverd in vele handschriften. Traditioneel worden deze handschriften ingedeeld in papyri, majuskelhandschriften, minuskelhandschriften en lectionaria. Dit veelgebruikte onderscheid heeft diverse nadelen, omdat de handschriften op diverse punten van vergelijking worden ingedeeld in plaats van op één vergelijkingspunt. De papyri zijn een aparte groep op basis van het schrijfmateriaal: papyrus. De majuskel- en minuskelhandschriften zijn ingedeeld op basis van het gebruikte letterschrift: uitsluitend hoofdletters (majuskels) dan wel kleine letters (minuskels). Het merkwaardige daarbij is dat ook alle papyri in een vorm van het majuskelschrift geschreven zijn, en dus in feite ook majuskelhandschriften genoemd kunnen worden. De lectionaria worden op hun beurt gezien als een aparte categorie op basis van hun afwijkende inhoud. Ze bevatten geen doorlopende bijbeltekst, maar de wekelijkse of dagelijkse lezingen volgens een leesrooster. We hebben lectionaria zowel in majuskel- als in minuskelschrift, corresponderend met het tijdvak waar deze handschriften uit dateren. Groepen die nog buiten dit traditionele onderscheid vallen, zijn de meertalige handschriften en de catena-handschriften. Zo is er ten eerste een flinke groep handschriften die naast de Griekse tekst ook een vertaling bieden in bijvoorbeeld het Latijn of het Koptisch. Daarnaast zijn er de catena-handschriften, die naast de doorlopende bijbeltekst verzamelingen van commentaarteksten 66

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

(catenae) bieden, die doorgaans in de marges werden geschreven. Deze commentaarteksten zijn afkomstig van bijvoorbeeld Chrysostomos, Cyrillus van Alexandrië of Oecumenius, om enkele bekende namen te noemen. Dit systeem van indelen is dus tamelijk arbitrair en vooral historisch zo gegroeid.2 Tegelijk is het mijns inziens onmogelijk om een indeling te bedenken die niet op een of andere wijze tekortdoet aan aspecten van sommige groepen. Het beste is daarom om een grondige kennis van handschriften te verzamelen, om zo over- of onderwaardering van bepaalde groepen te voorkomen. Wereldwijd zijn, op het moment van schrijven, de volgende aantallen handschriften bekend:3 Categorie

Aantal

Schrijfmateriaal

Tijdspanne

Papyri

1284

128 papyrus

Begin tweede tot achtste eeuw

Majuskels

2865

282 perkament; 4 papier (allen Begin derde tot uit de 9e eeuw) elfde eeuw

Minuskels

2.8466

2.112 perkament; 734 papier

Laat achtste / begin negende tot achttiende eeuw

Lectionaria 2.3887

1.767 perkament; 621 papier

Vierde tot achttiende eeuw

Totaal

128 papyrus; 4.161 perkament; 1.359 papier

Tweede tot achttiende eeuw

5.648

Schrijfmaterialen

In de tabel zijn naast de aantallen ook de schrijfmaterialen genoemd. Wat daaraan opvalt, is dat ruim een op de vijf handschriften op papier geschreven is. Papier kwam niet pas in gebruik toen boeken gedrukt werden, maar werd al vanaf de negende eeuw gebruikt om het Nieuwe Testament op over te schrijven. Vanaf de veertiende eeuw werden de meeste handschriften zelfs op papier gekopieerd.8 Inhoud

Welke boeken van het Nieuwe Testament we in de handschriften aantreffen, verschilt sterk. Om te beginnen zijn er van de 3.260 handschriften met een doorlopende tekst slechts tien bekend die (oorspronkelijk) het volledige Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

67


Griekse Oude en Nieuwe Testament bevatten. Daarnaast zijn er 55 handschriften met het complete Nieuwe Testament, al dan niet met delen van het Oude Testament en commentaarteksten.9 De rest van de handschriften komt in zeer gevarieerde collecties voor; soms ingebonden met delen van het Oude Testament, apocriefe boeken of liturgische teksten. De meest voorkomende collecties zijn het Tetraevangelion (handschriften met de vier evangeliën), de Praxapostolos (handschriften met Handelingen en de brieven) of een combinatie van beide, met of zonder Openbaring.10 Volgorde van de boeken

Voor geoefende gebruikers van de Bijbel spreekt de volgorde van de boeken vanzelf. Echter in de genoemde collecties verschilt de volgorde soms aanzienlijk. De standaardvolgorde in het Tetraevangelion is Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, de volgorde waarmee we vertrouwd zijn. Maar in sommige handschriften treffen we een andere volgorde aan, bijvoorbeeld: Matteüs, Johannes, Lucas, Marcus (zo Codex Bezae). In de lectionaria staan de lezingen uit de evangeliën in weer een andere volgorde: Johannes, Matteüs (en delen Marcus), Lucas (en delen Marcus), Marcus, en ten slotte nog een bloemlezing uit alle evangeliën.11 In de Praxapostolos staan de boeken doorgaans in de volgorde Handelingen, algemene zendbrieven, brieven van Paulus. Het boek Openbaring vinden we meestal aan het einde van een van de collecties, voornamelijk aan het einde van een Praxapostolos, dus na de brieven van Paulus, in plaats van na de algemene zendbrieven. Papyri

Waarschijnlijk zijn alle boeken van het Nieuwe Testament oorspronkelijk geschreven op papyrus. Het is aannemelijk dat deze autografen al vroeg verloren zijn gegaan, door het veelvuldige overschrijven of gedurende de vervolgingen.12 De tekstgetuigen die als de papyri bekend zijn komen te staan, waren lange tijd onbekend. Pas in de negentiende en twintigste eeuw werden ze ontdekt. In 1868 vertelde de beroemde tekstwetenschapper Konstantin von Tischendorf in een voordracht dat hij enkele jaren eerder bij bisschop Porfiri Uspensky in Kiev papyrusfragmenten van 1 Korintiërs had gezien. Dit waren de eerste papyrusfragmenten van het Nieuwe Testament die bekend werden.13 In 1882 werd het tweede bekende papyrusfragment door Karl Wessely gepubliceerd, een fragment uit Lucas.14 Vanwege het bijzondere schrijfmateriaal werd voor deze handschriften een nieuwe categorie bedacht: papyri. De papyri die inmiddels bekend zijn hebben een uiteenlopende datering, van de tweede tot 68

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

en met de achtste eeuw na Christus. Soms leeft de gedachte dat papyrushandschriften per definitie belangrijker zijn dan majuskel- en minuskelhandschriften. Dat klopt niet. Wat wel juist is, is dat een groot aantal papyrushandschriften tot de oudste handschriften behoren die we hebben, en daarom van groot belang zijn. De meeste papyrushandschriften zijn kleine fragmenten van wat eens een complete codex was.15 Het oudste papyrusfragment van het Nieuwe Testament is waarschijnlijk P52, dat gedateerd wordt rond 125 na Christus. Daarbij moeten we bedenken dat dateringen op basis van schrift een onnauwkeurigheidsmarge hebben van zo’n vijftig jaar (de periode waarin een mens in zijn/haar leven schrijfvaardig is). Veelal worden papyrushandschriften daarom in een eeuw gedateerd. Met radiocarbondateringen kan dit nauwelijks worden verscherpt, omdat ook daarop een foutmarge van vijftig jaar zit, en het bijkomende nadeel is dat ongeveer 1 cm2 papyrus opgeofferd moet worden om de datering uit te kunnen voeren. Bovendien hebben we dan alleen een  Rylands Library datering van het oogstmoment van de papyrus, niet Papyrus P52 recto van het tijdstip waarop de tekst geschreven is.16 met de tekst van Enkele omvangrijke en belangrijke papyri zijn: P45 Johannes 18:31-33. (derde eeuw), P46 (eerste kwart derde eeuw), P47 (derde 66 72 © John Rylands University eeuw), P (eerste kwart derde eeuw), P (derde-vierLibrary of Manchester de eeuw) en P75 (eerste kwart derde eeuw).17 Majuskelhandschriften

De majuskelhandschriften onderscheiden zich van de papyri doordat ze niet op papyrus geschreven zijn, maar op perkament of papier. Van de volgende groep, de minuskelhandschriften, onderscheiden ze zich vanwege het majuskelschrift: hoofdletters van ongeveer gelijke grootte. Het oudste perkamenten majuskelhandschrift van het Nieuwe Testament dateert van ongeveer 200 na Christus (0189).18 Het betreft de gehavende rest van wat ooit een codex was. Net als bij de papyri is een groot deel van de majuskelhandschriften slechts in fragmenten bewaard gebleven. Later, toen men overging op het minuskelschrift en de majuskelhandschriften steeds meer in onbruik raakten, werden veel oude handschriften hergebruikt voor andere doeleinden, zoals het inbinden of verstevigen van nieuwe boeken. Ook werden soms de kostbare perkamenten bladen afgeschraapt en schoongewassen, zodat ze konden worden hergebruikt. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

69


Deze palimpsesten, zoals we de hergebruikte handschriften noemen, vormen een substantiële groep: ongeveer zeventig handschriften. Daarmee heeft dit proces van hergebruik in belangrijke mate eraan bijgedragen dat handschriften uit deze categorie bewaard zijn gebleven. Toch hebben ook enkele prachtige en intacte majuskelhandschrif ten de tand des tijds door Codex Sinaiticus, het slot van de Romeinenstaan. De bekendste zijn brief. Codex Sinaïticus (vierde Foto: codexsinaiticus.org eeuw; zie illustratie), Codex Alexandrinus (vijfde eeuw), Codex Vaticanus (vierde eeuw), Codex Ephraemi Syri Rescriptus (palimpsest; vijfde eeuw) en Codex Bezae (Grieks-Latijn; vijfde eeuw).19 Al deze handschriften worden gekenmerkt door een grote mate van variatie in de tekst die zij bevatten. Niet alleen onderling, maar vooral ook in verhouding met handschriften uit latere eeuwen. Het zijn met name deze handschriften die tekstcritici voor vragen plaatsen ten aanzien van de precieze reconstructie van het Griekse Nieuwe Testament. Minuskelhandschriften

Naar alle waarschijnlijkheid evolueerde het cursieve majuskelschrift, een soort snelschrift, in de loop van de zevende of achtste eeuw tot een professioneel minuskelschrift dat geschikt was voor boekproductie. Daarvoor werd het cursieve majuskelschrift voornamelijk gebruikt voor niet-literaire teksten zoals correspondentie. Een groot voordeel van het minuskelschrift was de snelheid van schrijven, omdat veel letters aan elkaar geschreven konden worden zonder de rietpen of ganzenveer op te hoeven tillen. Het oudste minuskelhandschrift met een datum dateert uit 835 (461), maar waarschijnlijk zijn er onder de bewaard gebleven minuskelhandschriften zonder datum ook enkele die nog iets ouder zijn. Het grootste deel van deze handschriften heeft een tamelijk eenduidige tekst van de boeken van het Nieuwe Testament. De verschillen tussen de tekst van deze groep en de majuskelhandschriften die hiervoor genoemd zijn, zijn aanzienlijk te noemen. 70

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Tegelijkertijd zijn er ook minuskelhandschrif ten met een tekst die juist heel dicht tegen dat van de oude majuskelhandschriften aan ligt, bijvoorbeeld 33 en 1739. Dat de grootste groep minuskels een tamelijk eenduidige tekst heeft, wil niet zeggen dat deze handschriften niet van elkaar verschillen. Dat doen ze wel. Ook deze honderdenhandschriften dragen het stempel van eeuwen overleveringsgeschiedenis. Er is in deze groep een grote variatie aan te wijzen wat betreft spelling,  Codex Boreelianus, de opening van het Marcus-evangelie. woordvolgorde,de © Universiteitsbibliotheek Utrecht aan- of afwezigheid van relatief onbelangrijke zinselementen en soms ook van belangrijke varianten. Niettemin zijn deze onderlinge verschillen inhoudelijk gezien aanzienlijk kleiner dan de verschillen met de oude majuskelhandschriften. Ook na 1516, toen de eerste gedrukte editie beschikbaar kwam, bleven handschriften gekopieerd worden. Er bestaan zelfs handschriften die uit gedrukte edities zijn afgeschreven!

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

71


Lectionaria

Hoewel de lectionaria om begrijpelijke redenen de minst bestudeerde groep handschriften zijn, maken ze ongeveer veertig procent uit van het totaal. Er zijn verschillende soorten lectionaria. Sommige bevatten alleen de perikopen bestemd voor lezing op de zaterdagen en zondagen. Anderen hebben lezingen voor elke dag van de week. Het systeem vindt zijn oorsprong in de lezingen in de synagoge, waar wekelijkse lezingen uit de Tora en de profeten vanaf de eerste eeuw voor Christus gebruikelijk waren. Waarschijnlijk werd in de kerk reeds in de tweede eeuw een leesrooster opgesteld met lezingen uit het Nieuwe Testa Grieks-Arabisch lectionarium (l6) in majusment. In ieder geval staat vast dat kelschrift (!) op papier; 1265 na Christus. in de vierde eeuw een systeem © Universiteitsbibliotheek Leiden in gebruik was met wekelijkse lezingen. De collecties lezingen die we aantreffen in lectionaria van de vierde tot en met de zevende eeuw, verschillen wat het karakter van de tekst betreft aanzienlijk van de lectionaria vanaf de achtste eeuw.20 Met name de oude lectionaria zijn van belang voor de reconstructie van de Griekse tekst. Enkele oude lectionaria zijn: l1043 (vijfde eeuw), l1347 (zesde eeuw), l1354 (zesde eeuw), l1601 (vijfde eeuw) en l1604 (vierde eeuw).21 Overige tekstgetuigen

Wat doorgaans niet in het oog springt, is dat er naast de bekende typen handschriften ook nog andere dragers van nieuwtestamentische teksten bestaan, zoals potscherven (ostraka), amuletten en inscripties. In enkele gevallen zijn deze van belang voor de reconstructie van het Griekse Nieuwe Testament, bijvoorbeeld de ostrakon met Lucas 22 (zie illustratie). 72

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Een ostrakon uit de vijfde of zesde eeuw n.Chr. met de tekst van Lucas 22:70–71. © Institut français D’Archéologie orientale – Caíro

Indeling in teksttypen of tekstclusters

In voorgaande paragrafen werd al geconstateerd dat er talrijke verschillen bestaan tussen handschriften. Wanneer je deze verschillen met elkaar vergelijkt, kom je tot de ontdekking dat bepaalde handschriften gemeenschappelijke verschillen hebben. Dit verschijnsel werd al in 1734 beschreven door Johann Albrecht Bengel in de introductie van zijn Griekse Nieuwe Testament. Bengel stelt vast dat handschriften ingedeeld kunnen worden ‘in losse handschriften, in koppels van handschriften, of in kleinere of grotere bij elkaar behorende groepen, namelijk in families, stamverbanden en hun volken.’22 Wat betreft het laatste onderscheidde hij twee hoofdgroepen: de Aziatische en de Afrikaanse. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

73


Gedurende de achttiende, negentiende en twintigste eeuw is dit systeem van teksttypen, zoals dat later genoemd werd, uitgegroeid tot een indeling in de volgende vier groepen: 1. Alexandrijnse tekst: deze tekst wordt vandaag de dag het meest betrouwbaar geacht en ligt het dichtst bij de moderne kritische edities. De Alexandrijnse tekst vinden we in een beperkt aantal handschriften, vooral in de oudste handschriften die we hebben, zoals papyri (bijvoorbeeld P75) en de belangrijke codices Vaticanus en Sinaïticus. Omdat van deze klasse zo weinig handschriften bewaard zijn gebleven, zijn de onderlinge verschillen relatief groot. Zo verschilt de Vaticanus in alleen al de evangeliën op meer dan drieduizend plaatsen van de Sinaïticus. 2. Westerse tekst: de naam van dit teksttype is zeer omstreden, omdat we dit type tekst niet alleen in handschriften afkomstig uit West-Europa (met name in oude Latijnse vertalingen van voor de Vulgata) vinden, maar ook in papyri uit Egypte (bijvoorbeeld P38 en P48). Deze tekstvorm is de merkwaardigste van de vier teksttypen, omdat we in zijn handschriften zowel talrijke toevoegingen vinden (met name in Handelingen) als opmerkelijke weglatingen (met name in Lucas) ten opzichte van de andere teksttypen. Codex Bezae, het belangrijkste Griekse handschrift in deze categorie, heeft voor Handelingen een acht procent langere tekst dan Codex Sinaïticus. Het ontstaan van dit type tekst, dat vanaf de tweede eeuw een wijde verbreiding kreeg, is tot op de dag van vandaag een raadsel. De meest plausibele verklaring is dat het toegeschreven moet worden aan de toenmalige (vrije) kopieerpraktijk. 3. Caesareaanse tekst: het bestaan van dit teksttype is het meest omstreden. Veel handschriften die in het begin van de twintigste eeuw nog onder dit teksttype werden geschaard, worden nu gezien als secundaire Alexandrijnse handschriften, met een mengvorm van Alexandrijnse en westerse (alsook Byzantijnse) elementen. 4. Byzantijnse tekst: dit teksttype omvat de grote massa van met name late majuskelhandschriften (vanaf de zesde eeuw) en minuskelhandschriften. Aan het eind van de negentiende eeuw werd door Westcott en Hort de visie gepromoot dat dit teksttype is ontstaan als een recensie in de vierde eeuw.23 Diverse argumenten die aanvankelijk pleitten voor deze opvatting bleken bij nader inzien niet houdbaar te zijn. De meest verbreidde theorie over het ontstaan van dit teksttype is nu dat deze tekst het resultaat is van een eeuwenlang proces van overschrijven, waarin allerlei ‘verbeteringen’ in de tekst werden aangebracht. Vandaar dat deze tekst de meest 74

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Minuskelhandschrift 435 uit de twaalfde of dertiende eeuw. Op de linkerpagina staat Lukas 1:29-31a en op de rechterpagina Lukas 1:31b-38. Foto: Universiteitsbibliotheek Leiden /© Ernst Boogert

duidelijke, volledige en harmoniserende tekst biedt van alle teksttypen. De spannende vraag is hoeveel oorspronkelijke lezingen in de Byzantijnse tekst terecht zijn gekomen, die niet in de andere teksttypen bewaard zijn gebleven. De laatste jaren lijkt voor deze optie meer openheid te komen. Dit systeem van teksttypen had als grote voordeel dat de handschriften op een heldere manier ingedeeld konden worden. Toch is door onze grotere kennis van de tekst in handschriften inmiddels gebleken dat dit systeem geen recht doet aan de werkelijkheid. Een grote groep handschriften blijkt namelijk een gemengde tekst te hebben. Zelfs een oud handschrift als P66 uit de derde eeuw bevat een tekst met zowel Alexandrijnse als westerse elementen. Daarnaast blijkt het uitermate problematisch om bijvoorbeeld de Alexandrijnse of Westerse tekst met enige precisie te reconstrueren. Daar komt bij dat de meeste tekstcritici tot de conclusie zijn gekomen dat geen van de teksttypen teruggaat op een recensie, maar dat ze het resultaat zijn van een geleidelijk proces. Natuurlijk helpt de indeling in teksttypen tot op zekere hoogte nog steeds om het karakter van teksten inzichtelijk te maken. Maar verschillende tekstcritici stellen voor om niet meer van teksttypen te spreken, maar van tekstclusters. Daarmee wordt rechtgedaan aan het fluïde karakter van de teksten.24 Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

75


Noten 1

2

13 Konstantin von Tischendorf, ‘Vortrag des Geheimen Hofrath Professor Dr. Tischendorf: “Griechi-

Zie voor de Griekse tekst: Eusebius, The Ecclesiastical History: Books 1-5 (Loeb Classical Library,

sche Paläographie”’ in: Verhandlungen der fünfundzwanzigsten Versammlung Deutscher Philolo-

vol. 153), Jeffrey Henderson (red.), vert. Kirsopp Lake, Cambridge 1926, 40 (=3.39.4). Zie voor de

gen und Schulmänner in Halle, Leipzig 1868, 44-45. Dat dit de eerst bekende papyrusfragmenten

hier gebruikte vertaling: Chr. Fahner, Eusebius’ Kerkgeschiedenis, Zoetermeer 2000, 158.

zijn blijkt uit: K. Wessely, ‘Evangelien-Fragmente auf Papyrus’ in: W. Hartel & K. Schenkl (red.),

Zie voor een goede discussie: David C. Parker, An Introduction to the New Testament Manuscripts

Wiener Studien. Zeitschrift für classische Philology. Supplement der Zeitschrift für österreichische Gymnasien, Wenen 1882, 200 noot 2. Het huidige handschriftnummer is P 11 (+P 14).

and their Texts, Cambridge 2008, 35-38. 3

4 5

Voor deze aantallen heb ik gebruikgemaakt van de digitale Liste van het Institüt für Neutesta-

14 Het huidige handschriftnummer is P3.

mentliche Textforschung (INTF) in Münster: http://ntvmr.uni-muenster.de/liste (geraadpleegd

15 Het is opmerkelijk dat christenen de boeken van het Nieuwe Testament al heel vroeg verzamelden

op 21 juni 2016).

in codices, terwijl dat in de eerste tot vierde eeuw zeer ongebruikelijk was voor literatuur. Voor zowel

De nummering loopt tot P 131, maar bij nader inzien bleken sommige fragmenten tot hetzelfde

de klassieke literatuur, alsook voor de joodse handschriften van het Oude Testament gebruikte men

handschrift te behoren zoals P 11 & P 14, P33 & P58, en P64 & P67 (+ P4?).

in deze eeuwen vrijwel uitsluitend boekrollen. Zie hiervoor: T.C. Skeat, ‘The Origin of the Christian

De Gregory-Aland nummering loopt tot 0323, echter 37 handschriften bleken bij andere hand-

Codex’ in: J.K. Elliot (red.), The Collected Biblical Writings of T.C. Skeat: Introduced and Edited by

schriften te horen, of zijn verwijderd omdat ze niet van een volwaardig handschrift afkomstig bleken te zijn. 6

J.K. Elliot, Leiden 2004; C. H. Roberts en T.C. Skeat, The Birth of the Codex, Londen 1983. 16 Over radiocarbondateringen van bijbelse papyri presenteerde Josephine Dru (curator papyri bij

Ook voor de minuskelhandschriften zijn diverse nummers afgevallen. Het laatst uitgegeven nummer is 2932.

het Museum of the Bible in Washington D.C.) een paper tijdens de SNTS-conferentie 2015 in Amsterdam. Dit paper is helaas op het moment van schrijven ongepubliceerd.

7

Idem. Het laatst uitgegeven nummer is 2465.

17 Dateringen volgens de Liste; zie noot 3.

8

Bruce M. Metzger & Bart D. Ehrman, The Text of the New Testament. Its Transmission, Corruption,

18 Aldus Philip W. Comfort & David P. Barrett, The Text of the Earliest New Testament Greek Manus-

and Restoration, Fourth edition, Oxford 2005, 10. 9

cripts. A Corrected, Enlarged Edition of The Complete Text of the Earliest New Testament Manus-

Zie voor deze aantallen: S. M. Royé, The Inner Cohesion between the Bible and the Fathers in

cripts, Wheaton 2001, 693. De Liste stelt de datering ruimer tussen de derde en vierde eeuw.

Byzantine Tradition: Towards a codico-liturgical approach to the Byzantine biblical and patristic

19 Dateringen volgens de Liste; zie noot 3.

manuscripts, Tilburg 2007, 173-181 Zie ook: https://www.pthu.nl/cbm/CBM%20Short%20Cata-

20 Carroll Osburn, ‘The Greek Lectionaries of the New Testament’ in: Bart D. Ehrman & Michael W.

logue/Portal%202/portal-ii.-diagram-b-short-catalogue-pb-codex-type-31.12.2013.pdf

(laatst

bezocht op 22 juni 2016). 10 De lezer zij verwezen voor een tamelijk compleet overzicht van de verschillende collectievormen naar: https://www.pthu.nl/cbm/. 11 Zie voor een overzichtelijk diagram: https://www.pthu.nl/cbm/CBM%20Short%20Catalogue/ Portal%201/Portal%20I%203%20Diagram%20Liturgical%20structures%20of%20the%20 NT%20codex%20types.pdf (laatst bezocht op 22 juni 2016). 12 Een onzekere verwijzing naar het bestaan van autografen in later tijd komt van Tertullianus, De

Holmes (red.), The Text of the New Testament in Contemporary Research. Essays on the Status Quaestionis, Second Edition, Leiden 2013, 94-98. 21 Dateringen volgens de Liste, zie noot 3.

22 Johann Albrecht Bengel, Η ΚΑΙΝΗ ΔΙΑΘΗΚΗ Novum Testamentum Graecum, Tübingen 1734, ‘Introductio’ §29: ‘per singulos codices, per paria codicum, per syzygias minores majoresque, per familias, tribus, nationesque illorum’ (vertaling van mijn hand). 23 Brooke Foss Westcott & Fenton John Anthony Hort, The New Testament in the Original Greek. Volume 1: Introduction and Appendix, Cambridge/London 1881, 115-119, 132-139.

Praescriptione Haereticorum (208 n.Chr.): ‘Kom nu, (…), reis langs de apostolische kerken, waar

24 Zie hiervoor bijvoorbeeld het belangrijke artikel van Eldon Jay Epp, ‘Textual Clusters. Their Past

de zetels van de apostelen zelf nog steeds op hun plaatsen gezag oefenen, waar hun authen-

and Future in New Testament Textual Criticism’ in: Bart D. Ehrman & Michael W. Holmes (red.),

tieke geschriften zelf (ipsae authenticae litterae eorum) voorgelezen worden, zodat (hun) stem

519-577.

weerklinkt en (hun) gezicht in ieder afzonderlijk voor ogen gesteld wordt. Achaje is dicht bij jou in de buurt, waar je Korinthe hebt. Je bent niet ver van Macedonia, waar je Philippi hebt. Als je

76

naar Azië kunt afreizen, heb je (daar) Efeze. Als je je echter naar Italië wendt, heb je (daar) Rome

E. Boogert (MA) is promovendus aan de Protestants Theologische Universiteit (PThU) in Am-

van waaruit ook aan ons gezag is verschaft.’ (De vertaling is van mijn hand.) De betreffende

sterdam en Groningen, en werkt aan een onderzoek naar de invloed van kerkvaderteksten

uitspraak is te vinden in: Q. Sept. Florentis Tertulliani, Libros De Praescriptione Haereticorum, Ad-

op de tekst van het Johannes-evangelie in handschriften van de tweede tot de vijftiende

versus Praxean, Hagae Comitis 1946, 40 (=36.1-2).

eeuw.

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

77


De oogst van vijf eeuwen tekstonderzoek Textus Receptus, Byzantijnse tekst en kritische tekst in edities en vertalingen van het Nieuwe Testament Henk Jan de Jonge Precies vijfhonderd jaar geleden publiceerde Erasmus de eerste teksteditie van het Griekse Nieuwe Testament. Vijf eeuwen tekstonderzoek hebben een ongekende vooruitgang opgeleverd. Dit artikel bespreekt deze geschiedenis, met bijzondere aandacht voor de recente ontwikkelingen. In het laatste kwart van de twintigste eeuw deed de computer zijn intrede in het onderzoek. Dit maakte het mogelijk alle duizenden Griekse handschriften van het Nieuwe Testament te onderzoeken op hun waarde voor de reconstructie van de oudste achterhaalbare tekst. De verwantschap tussen tekstgetuigen kon worden blootgelegd en de ontwikkeling van de Griekse tekst werd nauwkeuriger dan ooit beschreven. De nieuwe kennis resulteert in de Editio Critica Maior (ECM). Dit artikel laat zien dat de ECM de beste grondslag is voor vertalingen van het Nieuwe Testament en dat – zolang de ECM niet voltooid is – de (inmiddels 28 e ) editie van Nestle-Aland een goede tweede is. Daarnaast wordt betoogd dat de keuze voor de Textus Receptus als grondslag voor een vertaling wetenschappelijk gezien onjuist is. De Griekse tekst in twee vormen

 Novum Testamentum Graece, Editio Critica Maior, IV,1. Zweite revidierte Ausgabe, Stuttgart 2013, 169 (1 Petrus 3:22-4,1). Foto: NBG/Sandra Haverman

78

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Uitgaven van het Nieuwe Testament, zowel vertalingen als edities van de Griekse brontekst, verschijnen momenteel in twee verschillende vormen. Verreweg de meeste vertalingen en edities weerspiegelen een Griekse tekst waarin hedendaagse onderzoekers proberen de oudste achterhaalbare tekstvorm van de nieuwtestamentische geschriften te reconstrueren. Zo’n reconstructie is onvermijdelijk, omdat de oorspronkelijke handschriften van evangelisten en apostelen verloren zijn gegaan, en de bewaarde afschriften sterk van elkaar verschillen. Naast vertalingen en edities die zo’n reconstructie van de Griekse brontekst weergeven, verschijnen er vertalingen en edities die een andere tekstvorm volMe t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

79


gen, namelijk de vorm die de nieuwtestamentische geschriften geleidelijk, van de vierde tot de tiende eeuw, hebben aangenomen in het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. We noemen dit de Byzantijnse tekst. De Byzantijnse tekst is de tekst die vrijwel ongevarieerd voorkomt in talloze handschriften uit de tiende tot twaalfde eeuw, en ook daarna voortdurend gereproduceerd werd. Een bijzondere vorm van de Byzantijnse tekst is de zogenaamde Textus Receptus. Dit is de vorm die de Byzantijnse tekst kreeg in de gedrukte edities van het Nieuwe Testament van 1516 tot 1633, en die sindsdien aangeduid wordt als de Textus Receptus (TR), ‘de aanvaarde tekst’. De TR is een jonge variant van de Byzantijnse tekst. Hij bevat toevallige eigenaardigheden uit de door Erasmus en andere vroege editoren gebruikte handschriften en uit hun edities: zeldzame lezingen die niet tot de Byzantijnse tekst behoren.1 Byzantijnse tekst en TR zijn dus niet hetzelfde. Waarom bestaan uitgaven met kritisch gereconstrueerde tekst enerzijds en Byzantijnse tekst of TR anderzijds naast elkaar? En welke tekstvorm verdient de voorkeur? Op deze vragen wil ik in dit artikel ingaan. Het ontstaan van de Textus Receptus

De eerste gepubliceerde teksteditie van het Griekse Nieuwe Testament was die van Erasmus van Rotterdam, verschenen te Bazel in 1516, dit jaar precies vijfhonderd jaar geleden. Erasmus verzorgde nog herziene edities in 1519, 1522, 1527 en 1535. Deze edities waren gebaseerd op acht (!) Byzantijnse handschriften uit de tiende tot de vijftiende eeuw (!) die toevallig in Bazel beschikbaar waren, en geen hiervan bevat de tekst van heel het Nieuwe Testament. Eerder had Erasmus nog vier andere Byzantijnse handschriften ingezien in Engeland.2 Vanaf 1522 verving hij bepaalde lezingen in zijn Griekse tekst door afwijkende lezingen uit de Complutensische Polyglot (een bijbel in het Hebreeuws, Aramees, Grieks en Latijn gepubliceerd te Alcalá, Spanje, in 1521 of 1522). De Polyglot bood voor het Nieuwe Testament eveneens een Byzantijnse tekst.3 Na de teksteditie van Erasmus volgden diverse andere edities van het Griekse Nieuwe Testament. Vanaf 1546 verschenen te Parijs de typografisch mooi verzorgde edities van Robertus Stephanus (Parijs 1546, 1549, 1550; Genève 1551). De tekst van zijn edities was een mengsel van die van Erasmus en de Complutensische Polyglot, met vanaf 1550 een voorkeur voor Erasmus. In 1550 liet Stephanus zijn tekst vergezeld gaan van een kritisch apparaat met lezingen uit veertien Griekse codices, bijna alle Byzantijns. Theodorus Beza, de kerkleider van Genève, gaf het Nieuwe Testament uit in vier folio-edities (1565, 1582, 1588 en 1598) en vijf kleinere edities (1565, 1567, 80

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Erasmus, Nieuwe Testament, Antwerpen 1540, titelblad. Foto: NBG/Sandra Haverman

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

81


1580, 1590 en 1604). Zijn Griekse tekst was voornamelijk afhankelijk van die van Stephanus uit 1551, maar onderging ook invloed van de Complutensische Polyglot, Erasmus en andere edities. Van Beza’s kleine editie van 1565 waren weer de handuitgaven afhankelijk die Henricus Stephanus, zoon van Robertus, in 1576 en 1587 te Genève liet verschijnen. Beza’s grote editie van 1588 werd later de grondslag van de Statenvertaling, althans bij de revisie van 1634-35.4 Maar de revisoren lieten hier en daar ook vertaalde woorden toe die afkomstig waren uit de voorafgaande proefversie van de vertalers en gebaseerd waren op de Griekse tekst van de kleine Beza-edities uit 1567 en 1580.5 In 1624 gaven de Leidse boekdrukkers Elzevier een pocketeditie van het Griekse Nieuwe Testament uit die gebaseerd was op de kleine editie van Beza van 1565. Een tweede editie volgde in 1633. De tekst hiervan was die van 1624, maar licht aangepast aan de editie van Henricus Stephanus (1587). De Griekse tekst van deze tweede editie van Elzevier (1633) werd vastgesteld door de Leidse hoogleraar Grieks, Jeremias Hoelzlin.6 De eerste editie had geen voorwoord, maar deze tweede editie kreeg een voorwoord mee ‘van de drukkers aan de lezers’, gesteld in elegant Latijn. De werkelijke auteur was de naaste collega van Jeremias Hoelzlin: de befaamde Leidse hoogleraar Grieks, Daniël Heinsius.7 Die prijst namens de drukkers de vele verbeteringen aan die in deze editie zijn aangebracht en concludeert: ‘Hier hebt u dus de tekst (textus), die nu door iedereen wordt aanvaard (receptus), waarin we niets geven dat veranderd of bedorven is.’ En even verder: ‘Wij zijn van oordeel dat deze bladzijden, die krachtens hun inhoud goddelijk geïnspireerd zijn, verdedigd moeten worden tegen wijzigingen en bederf.’8 Hier zien we de start van de TR. Niet alleen wordt de tekst van Elzevier uit 1633 hier aangeprezen als de zuiverste die beschikbaar is. Ook wordt gewaarschuwd tegen het aanbrengen van wijzigingen in deze tekst, aangezien de inhoud goddelijk geïnspireerd is. Daarmee wordt de tekst onaantastbaar verklaard. Dit was weliswaar maar een reclamepraatje van de uitgevers. Maar de zogenoemde Textus Receptus heeft inderdaad lang standgehouden. Tot in de negentiende eeuw behielden tekstvormen waarop Erasmus, Stephanus, Beza en de Elzeviers hun stempel hadden gezet, de overhand. Wie van alle bovenstaande details kennis heeft genomen, zal echter kunnen concluderen dat de basis van de TR buitengewoon smal is en dat de toevallige beschikbaarheid van nauwelijks twintig (voornamelijk late, Byzantijnse) handschriften daarin de bepalende factor is.  Textus Receptus, Leiden 1633, titelblad. Foto: NBG/Sandra Haverman

82

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

De val van de Textus Receptus

Al in de late zeventiende en de achttiende eeuw rees er twijfel aan de authenticiteit en zuiverheid van de TR. Verscheidene onderzoekers bestudeerden Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

83


eerder niet bekende of niet onderzochte Griekse handschriften en ontdekten dat die in talloze passages afweken van de TR. Zulke afwijkingen, ook tekstvarianten, varianten of lezingen genoemd, vonden zij ook in citaten uit het Nieuwe Testament bij kerkvaders en in bijbelvertalingen uit de oudheid. Massale collecties varianten werden gepubliceerd door John Mill (1707) en Johann Jakob Wettstein (1751-1752). Dit bracht andere onderzoekers ertoe de handschriften aan de hand van afwijkende lezingen daarin onder te verdelen in groepen. Johann Bengel (1734) onderscheidde twee geografisch bepaalde groepen onder de handschriften: een Aziatische en een Afrikaanse groep. Volgens Johann Jakob Griesbach (ca. 1775), die al tussen de honderd en tweehonderd nieuwtestamentische handschriften kende, bestond de tekstoverlevering uit drie takken, de Alexandrijnse, Westerse en Byzantijnse. De door hem vastgestelde tekst, uitgegeven in drie edities van rond het jaar 1800, week op tal van plaatsen van de TR af. Korte tijd later verklaarde de classicus Karl Lachmann dat het onmogelijk was om de eerste-eeuwse tekst van het Nieuwe Testament te reconstrueren. Met de handschriften die in zijn tijd bekend waren, meende hij niet verder terug te kunnen dan een vierde-eeuwse tekst. Die tekst reconstrueerde hij in een editie waarin volledig gebroken werd met de TR. Lachmann bood voor het eerst een kritisch gereconstrueerde tekst (1831). Vervolgens onderzocht Constantin Tischendorf grote aantallen handschriften. Hij verwerkte zijn kennis van varianten in steeds nieuwe tekstedities van het Nieuwe Testament (1841-1872), waarvan de laatste en omvangrijkste verscheen in 1869-1872. Hierin toonde hij een zekere voorkeur voor de door hemzelf ontdekte, vierde-eeuwse Codex Sinaiticus. Tischendorf onderscheidde een oudere, Alexandrijnse, en een jongere, Aziatische tekstvorm, maar in elk van beide konden volgens hem goede lezingen bewaard zijn.9 Hij beoordeelde van passage tot passage welke van die twee tekstvormen de beste lezing bevatte en zette die in de hoofdtekst van zijn editie, de andere in het apparaat onder de tekst. Een tekst waarvan de lezingen zo uit diverse tekstvormen of diverse tekstgetuigen wordt gereconstrueerd, noemen we ‘eclectisch’ samengesteld. De belangrijkste editie van de negentiende eeuw was ten slotte die van de Engelsen B.F. Westcott en F.J.A. Hort (1881-1882). Ook zij verdeelden de handschriften in groepen: de ‘neutrale tekst’ (vertegenwoordigd in Codex Sinaiticus en Codex Vaticanus), de Alexandrijnse tekst, de Westerse tekst en de op deze drie gebaseerde Syrische of Byzantijnse tekst. De Byzantijnse tekst, die in een aantal majuskelhandschriften en de overgrote meerderheid van de minuskelhandschriften voorkomt, verwierpen ze als laat en gedegenereerd. In 84

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

hun eclectisch samengestelde teksteditie tonen ze een voorkeur voor lezingen uit de Vaticanus en Sinaiticus. De edities van Nestle en Nestle-Aland en The Greek New Testament

Zo was er eind negentiende eeuw een aantal grote kritische edities verschenen. Om een handig overzicht te bieden, maakte Eberhard Nestle een Griekse uitgave waarin hij als hoofdtekst de gemeenschappelijke lezing van drie belangrijke edities (daaronder Tischendorf en Westcott-Hort) bood of, waar die verschilden, de lezing van twee van de drie.10 Deze editie verscheen voor het eerst in 1898. Verbeterde uitgaven volgden elkaar snel op. Een kritisch apparaat bood varianten uit een steeds groeiend aantal handschriften, kerkvaders en oude vertalingen. Vanaf de zeventiende editie (1941) verving zoon Erwin Nestle geleidelijk lezingen in de hoofdtekst, die tot dan nog steeds de compromistekst van 1898 was, door beter geachte lezingen uit handschriften. Vanaf de 22e uitgave (1956) werd Kurt Aland medeverantwoordelijk voor de editie. Hij voegde veel nieuwe gegevens toe in het apparaat, mede op grond van nieuw gevonden handschriften, vooral papyri.11 Pas de 26e editie (1979) kreeg een gewijzigde Griekse hoofdtekst, sterk afwijkend van die van de Nestles. Deze nieuwe hoofdtekst werd overgenomen uit een recente andere editie, The Greek New Testament. In 1966 was namelijk een Griekse teksteditie verschenen onder auspiciën van de United Bible Societies: The Greek New Testament (TGNT). Deze uitgave had als doel vertalers een wetenschappelijk vastgestelde tekst te bieden met alleen varianten bij plaatsen waar de variatie verschil maakte voor de vertaling, maar dan met vermelding van veel meer getuigen dan in Nestle-Aland.12 Kurt Aland was een van de editoren van deze uitgave. De tekst van de derde editie van TGNT (1975) werd tevens die van de 26e van Nestle-Aland (1979).13 De 28e editie van Nestle-Aland (2012) heeft opnieuw een belangrijke vernieuwing ondergaan. In de Katholieke brieven (dat zijn de brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas) is de tekst overgenomen van de recente ECM, vervaardigd in Münster (1997-2005; 20132). Over de ECM straks meer. Door de overname van ECM in NA 28 onderging de hoofdtekst van de Katholieke brieven op 34 plaatsen een wijziging ten opzichte van NA27.14 Intrede van de computer in het tekstkritische onderzoek

Het was de computer die eind twintigste eeuw een radicale verandering en ongekende vooruitgang in de nieuwtestamentische tekstkritiek teweegbracht. Tot dan waren alle edities gemaakt zonder dat kennis was genomen van alle Griekse handschriften.15 Dat was simpelweg onmogelijk. Editoren wisten niet Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

85


of onder de duizenden nog ongebruikte minuskelhandschriften mogelijk toch exemplaren waren met waardevolle tekst. Dankzij de computer kon voortaan grootschalig onderzoek worden verricht dat eerder onmogelijk was. Ik noem hier drie projecten die de nieuwtestamentische tekstkritiek totaal hebben veranderd. Project ‘Text und Textwert’

Als eerste noem ik het project ‘Text und Textwert’, uitgevoerd onder leiding van Kurt Aland.16 Dit project houdt in dat alle Griekse handschriften op een aantal testpassages werden bekeken en hun waarde voor verder onderzoek werd beoordeeld. Van alle handschriften kon nu tachtig tot negentig procent als tekstkritisch onbelangrijk terzijde worden gelegd. Dit betreft de vele getuigen van de gestandaardiseerde Byzantijnse tekst. De overige handschriften werden volledig vergeleken met de tekst die voorlopig, hypothetisch, als oudste achterhaalbare werd beschouwd (NA 27). Nagegaan werd hoe vaak ze hiermee overeenstemmen en hoe vaak met elkaar. Wat is het grote nut van het project ‘Text und Textwert’? Van 1516 tot 1997 berustten tekstedities van het Nieuwe Testament altijd op een willekeurige groep toevallig bekende handschriften. Natuurlijk waren er in de loop van de tijd steeds meer handschriften, ook relatief oude, bekend geworden. Maar nu pas kon voor het eerst op systematische wijze de waarde van alle handschriften worden vastgesteld. Zo konden op goede gronden de handschriften geselecteerd worden waarin lezingen voorkomen die aanspraak maken op hoge ouderdom en het verdienen overwogen te worden. Daarnaast konden groepen van onderling verwante tekstgetuigen worden geïdentificeerd, waardoor de tekstgeschiedenis verhelderd wordt. Byzantijnse tekst in de Katholieke brieven

Het tweede project dat ik wil noemen betreft een diepgaand onderzoek naar de opkomst van de Byzantijnse tekst in de Katholieke brieven door Klaus Wachtel.17 Wachtel heeft aangetoond dat het model van de tekstoverlevering van het Nieuwe Testament niet dat van een genealogie, een stamboom met diverse takken of families is (Egyptische, Alexandrijnse, westerse tekstvorm, enzovoorts). De tekstoverlevering van het Nieuwe Testament is daarentegen een continuüm, een proces, een gestaag breder wordende stroom, waarbinnen alleen de Byzantijnse tekst zich heeft ontwikkeld tot een herkenbaar teksttype. Deze tekstvorm neemt vanaf de vierde eeuw geleidelijk vaste vorm aan, een proces dat voor de evangeliën in de zesde eeuw en voor andere geschriften in de negende eeuw tot een afsluiting komt. Die vaste vorm wordt daarna in 86

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

vele honderden vrijwel identieke afschriften gereproduceerd. Handschriften van dit, relatief vaste, teksttype krijgen numeriek de overhand over andere handschriften, die geproduceerd worden in een ongecontroleerde overlevering waarin varianten tamelijk vrij en gemakkelijk konden ontstaan. De Byzantijnse tekst verdringt die andere delen van de overlevering: die blijven als het ware achter als rijk gevarieerde, maar gemarginaliseerde spelingen van vrije traditie. Alleen de Byzantijnse tekst wordt een vastomlijnd teksttype, en geen enkele andere tekstvorm. En geen van deze tekstvormen, noch de Byzantijnse, noch enige andere, gaat op een bewuste, ingrijpende recensie of redactie terug. Wat de Byzantijnse tekst kenmerkt, is de neiging moeilijkheden van allerlei aard, stilistisch, grammaticaal en inhoudelijk, glad te strijken, zodat hij makkelijker te volgen en te begrijpen wordt. Juist dat maakte deze tekst zo aantrekkelijk, wat weer bevorderde dat hij meer dan andere gekopieerd werd. De ‘Kohärenzbasierte genealogische Methode’

Het derde onderzoek betreft het vaststellen van de verwantschap tussen verschillende tekstgetuigen. Om het belang van dit onderzoek aan te duiden, moeten we eerst duidelijk maken wat het probleem is dat hier wordt aangepakt. Een handschrift kan de lezingen van één enkel voorbeeld volgen, maar het kan ook lezingen uit meer dan een voorbeeld volgen, of lezingen die niet uit het voorbeeld komen maar uit de herinnering van de kopiist aan andere tekstgetuigen of aan andere passages. Handschriften die hun lezingen uit meer dan één bron betrekken, heten ‘gecontamineerd’. Dit soort gecontamineerde tekstgetuigen zijn talrijk onder de nieuwtestamentische handschriften. Contaminatie maakt het vaststellen van de tekstgeschiedenis – de onderlinge relatie van de verschillende handschriften – enorm gecompliceerd. Ook hier bood de computer nieuwe mogelijkheden. Er werd een methode ontwikkeld die het mogelijk maakt de sterk gecontamineerde tekstoverlevering van nieuwtestamentische geschriften in een stemma of stamboom weer te geven. De methode is in de jaren 1990-2010 bedacht en beproefd door Gerd Mink.18 Ze heet de ‘Kohärenzbasierte genealogische Methode’.19 Hoe werkt die methode? Eerst worden van een bepaald nieuwtestamentisch geschrift alle variante lezingen verzameld. Voor alle variërende plaatsen wordt een tabel aangelegd waarin alle varianten gerangschikt worden. De tabel geeft per tekstplaats weer welke lezing waarschijnlijk de oudste is, en in welke volgorde de andere varianten daaruit, de een na de ander, zijn ontstaan. Bij elke plaats wordt zo een lokale genealogie van de varianten opgesteld. Dit wordt de lokaal-genealogische methode genoemd. Vervolgens worden deze gegevens vergeleken met die van alle andere beschikbare tekstgetuigen voor het hele geMe t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

87


schrift. De computer berekent welke getuigen onderling het nauwst verwant zijn en in welke richting de hoofdstroom van de overlevering van het geschrift als geheel verloopt. Het eindresultaat is een stemma van de tekstoverlevering van een nieuwtestamentisch geschrift. De methode maakt het mogelijk om de onderlinge relatie van de verschillende handschriften te bepalen met een nauwkeurigheid die voorheen onmogelijk was. Dit helpt de editor te beslissen welke handschriften in elk geval bij het vaststellen van de tekst betrokken moeten worden. De Editio Critica Maior (1997-2005; 2013 2 ) 20

De kennis verworven in de genoemde projecten maakte het mogelijk dat voor het eerst een kritische editie van het Griekse Nieuwe Testament verscheen die deze kwalificatie verdient. Het gaat om de Editio Critica Maior (1997-2005). De editoren zijn onderzoekers van het Institut für Neutestamentliche Textforschung te Münster. Deze editie berust op de kennisneming van alle tekstgetuigen, de selectie van alle getuigen die waardevolle lezingen kunnen bevatten, de volledige onderlinge vergelijking van de geselecteerde getuigen, en een tekstvaststelling waarbij op alle plaatsen alle varianten uit de resterende getuigen worden beoordeeld aan de hand van interne en externe criteria, en alle varianten overzichtelijk worden meegedeeld. Interne argumenten spelen onder meer een rol bij de vraag welke varianten op een bepaalde plaats uit welke oudere lezing zijn ontstaan. Zo wordt doorgaans de oudste achterhaalbare lezing bepaald, die tot hoofdtekstlezing wordt verheven. Bij de onzekere gevallen kunnen argumenten die rekening houden met de genealogische verwantschap tussen tekstgetuigen als geheel een aanvullende rol spelen. Gebruikers kunnen over de keuze van de hoofdtekstlezing verschillen doordat al het tekstmateriaal in de editie gepubliceerd wordt en de gevolgde methode helder uiteengezet wordt. Met deze informatie kan iedere gebruiker een beredeneerde eigen keus maken. Tot nu toe zijn alleen de Katholieke brieven verschenen. Andere delen van het Nieuwe Testament zijn in voorbereiding. De voltooiing van de editie wordt verwacht in de jaren dertig. Zoals gezegd is de tekst van de ECM nu ook opgenomen in NA 28. Een lijst van de 34 verschillen tussen NA 26/27 en ECM2 staat in NA 28, p. 6*, en in ECM2, deel 2, p. *35-*36. Uitgaven van de Byzantijnse tekst en de Meerderheidstekst

De geschiedenis van de kritisch verantwoorde editie van het Nieuwe Testament – nu resulterend in de ECM en NA 28 – wordt gekenmerkt door vermeerdering van kennis en verbetering van inzicht. In bepaalde kringen zet men 88

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

zich hier echter tegen af, en houdt men vast aan de Textus Receptus, de Meerderheidstekst (zie hieronder) of de Byzantijnse tekst. Wat is hier aan de hand? De Trinitarian Bible Society te Londen geeft een editie uit waarin de Griekse tekst gereconstrueerd is die achter de Engelse Authorised Version van 1611 staat. Dit is hoofdzakelijk de tekst van Beza uit 1598.21 Toen was echter nog maar een minieme fractie van de Griekse en andere tekstgetuigen bekend. De uitgave van de Trinitarian Bible Society kan daarom zeker niet gelden als de vroegste vindbare vorm van het Nieuwe Testament. Hetzelfde geldt voor recente uitgaven van de Meerderheidstekst en de Byzantijnse tekst. De Meerderheidstekst wordt gevormd door de lezingen van de meerderheid van alle Griekse handschriften; vaak zijn dit Byzantijnse lezingen, soms nietByzantijnse lezingen. Een editie van de Meerderheidstekst is in 1982 uitgegeven door Hodges en Farstad.22 Het uitgangspunt van deze uitgave is, dat ‘elke lezing die overweldigend vaak in de handschriften voorkomt groter kans maakt oorspronkelijk te zijn dan haar concurrenten.’23 Dit is een drogreden die al sinds eeuwen is weerlegd. Want stel: van een verloren werk zijn twee afschriften gemaakt, A zonder fout en B met een fout. En stel: ook B gaat verloren, maar zijn tekst wordt bewaard in twee nauwkeurige afschriften, B1 en B2. In de drie bewaarde afschriften A, B1 en B2 zit de fout nu in twee van de drie afschriften. De meerderheid van de handschriften hoeft dus niet de oorspronkelijke tekst te bewaren. Daarom is al een paar eeuwen lang het adagium dat men tekstgetuigen niet moet tellen, maar wegen. In 2005 werd een uitgave van de Byzantijnse tekst gepubliceerd door Robinson en Pierpont.24 Ook bij hen speelt het feit dat deze tekst in de meerderheid van de handschriften staat een voorname rol. Om tussen varianten binnen de Byzantijnse tekst te kiezen gebruiken ze wél de lokaal-genealogische methode van de tekstkritiek. De pretentie achter de genoemde uitgaven als zouden ze een meer betrouwbare, meer authentieke tekst bieden dan kritische tekstuitgaven zoals ECM en de recentste uitgaven van NA, is wetenschappelijk onhoudbaar. Ten eerste kán de Byzantijnse tekst niet de oudste tekstvorm van de nieuwtestamentische geschriften zijn, aangezien hij in de circa veertig, deels omvangrijke papyri van de tweede tot de vierde eeuw niet voorkomt.25 De Byzantijnse tekst is het resultaat van een lange ontwikkeling die zich pas vanaf de vierde eeuw begint af te tekenen. In de tweede plaats kunnen de inzichten die vijf eeuwen tekstonderzoek ons gebracht hebben niet zomaar genegeerd worden. Het beschikbare tekstmateriaal is explosief toegenomen. En inmiddels zijn er methoden ontwikkeld om al dat materiaal systematisch en verantwoord te benutten voor het vaststellen van de best mogelijke brontekst. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

89


Ten derde is het van groot belang te beseffen dat de Byzantijnse tekst gekenmerkt wordt door talrijke lezingen die deze tekstvorm herkenbaar maken als secundair. Hiertoe behoren lezingen die grammatica en stijl verbeteren, problemen in de tekst wegwerken,26 de inhoud verduidelijken, de eerbiedigheid verhogen en verschillen tussen synoptische parallelteksten verkleinen. Ambiguïteit en inconsistenties worden opgeheven. Weliswaar biedt de Byzantijnse tekst ook varianten die de tekst moeilijker maken, maar de meerderheid van de Byzantijnse varianten maakt de tekst voor lezers en hoorders eenvoudiger te volgen dan de tekst in nog ongecontroleerde, vrije overlevering. De Byzantijnse tekst moet ook hierom als latere ontwikkeling gelden. Kortom: deze uitgaven voldoen in het geheel niet aan de eisen die we vandaag de dag moeten stellen aan een wetenschappelijk verantwoorde teksteditie van het Nieuwe Testament. Ze benutten niet het volledige corpus van beschikbare handschriften en oude vertalingen. Ze negeren de resultaten van het computerondersteund onderzoek van de tekstgetuigen. En ze gaan uit van achterhaalde ideeën (bijvoorbeeld dat aantallen handschriften iets zeggen over de waarde van hun tekstvorm). Om de pretentie te handhaven dat ze de oudste tekst van het Nieuwe Testament bieden, bestrijden sommigen zelfs de meest elementaire, algemeen aanvaarde regels voor het beoordelen van tekstvarianten, bijvoorbeeld dat de moeilijkere lezing in het algemeen de oudere is (lectio difficilior potior).27 De Textus Receptus en de Herziene Statenvertaling

 Th. Beza, Nieuwe Testament, Amsterdam 1647, titelblad. Foto: NBG/Sandra Haverman

90

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

De gedachte dat de Byzantijnse tekst of de Meerderheidstekst ons bij de oorspronkelijke tekst brengt, is achterhaald. Voor de TR geldt dat zelfs in nog sterkere mate. De TR kan onmogelijk de beste benadering van de oudste vorm van de nieuwtestamentische geschriften zijn, omdat hij in tal van lezingen op geen enkel handschrift berust.28 Daarnaast bevat de TR talloze lezingen die toevallig wel in de handschriften of edities van Erasmus tot Beza stonden, maar niet in de Byzantijnse tekst.29 Verder is het belangrijk om in te zien dat ook de TR een eclectische tekst is, dat wil zeggen een uit diverse handschriften en edities samengestelde tekst die op keuzen is gebaseerd. Het grote verschil ten opzichte van de moderne kritische edities is de uiterst smalle basis waarop de TR berust. De tekst kwam tot stand toen nog geen twintig handschriften bekend waren van de circa 5500 die we nu kennen. De makers van de TR moesten het doen met de middelen die zij tot hun beschikking hadden. Zij kónden niet beoordelen wat hun tekst waard was vergeleken bij die van de menigte handschriften die ons nu ter beschikking staan. Ze hadden niet de mogelijkheid de betrouwbaarst mogelijke tekst of lezingen te selecteren. Ook Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

91


wisten ze nog praktisch niets van de criteria waarmee betere van slechtere varianten onderscheiden worden. Evenmin konden ze de verhouding tussen handschriften bepalen. Wij kunnen dat allemaal wél. De makers van de TR valt niets te verwijten, maar dat ligt anders met de huidige gebruikers van deze tekst. De TR mag in de zestiende en zeventiende eeuw groot nut hebben gehad, nu is hij de slechtst denkbare basis voor een nieuwe of herziene vertaling. Toch is de Herziene Statenvertaling (HSV) erop gebaseerd.30 De begeleidende brochure geeft als toelichting dat onder lezers van de Statenvertaling velen er niet van overtuigd zijn dat de kritische tekst beter is dan de TR.31 Maar argumenten voor deze zienswijze worden niet genoemd. Waar blijft de discussie van de Stichting HSV met de onderzoekers die in de laatste decennia waardevolle methoden en instrumenten voor het onderzoek van de tekstgeschiedenis van het Nieuwe Testament hebben ontwikkeld: de Alands, Wachtel, Mink en anderen?32 De Stichting onttrekt zich aan de wetenschappelijke discussie en diskwalificeert daarmee de HSV. De brochure besluit met de conclusie dat de verschillen tussen TR en de kritische tekst zodanig zijn, dat een herziening op grond van de kritische tekst ‘zowel onmogelijk als onwenselijk’ is. ‘Onmogelijk’ is aantoonbaar onjuist. Het Nieuwe Testament in de Duitse Lutherbijbel, oorspronkelijk gebaseerd op de TR, is al sinds 1912 aan de kritische tekst aangepast; ook de herziene Lutherbijbel van 2017 zal de kritische tekst volgen. Zulke aanpassingen van vroegere vertalingen aan de kritische tekst vinden overal ter wereld plaats. ‘Onwenselijk’ is slechts de keuze van de Stichting: zij hecht blijkbaar meer aan de inferieure tekstvorm die de TR is, dan aan een teksteditie die berust op de best mogelijke kennis van alle nu beschikbare tekstgetuigen, en op verbeterd inzicht in de tekstoverlevering. Conclusie

De beste editie voor exegeten en vertalers is de ECM2. Deze editie is echter voorlopig niet compleet en niet voor iedereen bereikbaar. De editie van NA28 is een goed en bruikbaar alternatief.33 Die bevat niet alleen de tekst van de ECM2 voor zover gereed, maar voor de rest van het Nieuwe Testament een tekst waarin gedurende de laatste halve eeuw zorgvuldig rekening is gehouden met nieuwe vondsten en voortschrijdend inzicht. Die tekst is tot stand gekomen door evenwichtige toepassing van de lokaal-genealogische methode en is voorlopig de best bruikbare. Stapsgewijs zal de tekst van de ECM hem vervangen.

Noten 1

Zie noot 26.

2

Voor de door Erasmus gebruikte handschriften, zie nu A.J. Brown, ‘The Manuscript Sources and Textual Character of Erasmus’ 1516 Greek New Testament’ in: M. Wallraff, S. Seidel Menchi, K. von Greyerz (red.), Basel 1516: Erasmus’ Edition of the New Testament, Basel 2016, 125-144.

3

De Complutensische Polyglot werd te Antwerpen door Plantijn in 1571 herdrukt. Plantijn herdrukte het Nieuwe Testament nog eens apart met kleine veranderingen in 1572, 1573, 1574, 1583 en 1584, vervolgens Raphelengius te Leiden in 1591, 1601, 1612 en 1613. Herdrukken verschenen ook in Genève van 1609 tot 1631.

4

Nic. Hinlopen, Historie van de Nederlandsche overzettinge des Bijbels, Leiden 1777, 162; bijlagen, 135.

5

C. Valk, ‘Handschriften Statenvertalers Nieuwe Testament (2)’ in: Standvastig, sept. 2003, geraadpleegd op 12.6.2016 via http://statenvertaling.nl/geschiedenis/sv-artikelen-geschiedenis. html.

6

H.J. de Jonge, ‘Jeremias Hoelzlin. Editor of the “Textus Receptus” printed by the Elzeviers, Leiden 1633’ in: T. Baarda, A.F.J. Klijn & W.C. van Unnik (red.), Miscellanea Neotestamentica, 2, Leiden 1978, 105-128.

7

H.J. de Jonge, Daniel Heinsius and the Textus Receptus of the New Testament, Leiden 1971.

8

Novum Testamentum, ex regiis aliisque optimis editionibus hac nova expressum, Leiden 1633, folia *2 vo - *3 ro: ‘Textum ergo habes, nunc ab omnibus receptum: in quo nihil immutatum aut corruptum damus. [...] chartas has, ab argumento theopneustous, vindicandas a mutatione ac corruptela judicamus.’

9

C.R. Gregory, Textkritik des Neuen Testaments, Leipzig 1900, 915.

10 M.H. de Lang, ‘Honderd jaar Nestle’ in: Met Andere Woorden 20/1 (2001), 21-24. 11 Papyri vormen de oudste bewaarde afschriften, in dit geval van nieuwtestamentische geschriften. Er zijn nu 130 papyri met nieuwtestamentische tekst bekend, daterend uit de tweede tot zevende eeuw. 12 TGNT was nog altijd een revisie van Westcott-Hort. Een echt kritische editie vraagt echter een andere aanpak. Ze moet berusten op de kennisneming van alle beschikbare tekstgetuigen (recensio). Pas na onderzoek daarvan (examinatio) mag de tekst woord voor woord vastgesteld worden (emendatio). 13 Van TGNT verscheen de vijfde editie in 2014. De zesde is in voorbereiding. 14 Zie hiervoor Stefan van Dijk, ‘“Jullie weten dat Jezus het volk van Israël heeft gered uit Egypte.” De consequenties van een nieuwe editie van het Novum Testamentum Graece voor de Bijbel in Gewone Taal’ in: Met Andere Woorden 32/4 (2013), 20-30. 15 Dit geldt ook nog voor de groots opgezette editie van Hermann von Soden, Die Schriften des Neuen Testaments, Göttingen 1911-1913. Daarnaast zag Von Soden de Byzantijnse, Egyptische en Jeruzalemse teksttypen (bij hem: K, H en I) ten onrechte als drie concurrerende recensies van de oorspronkelijke tekst, zodat in beginsel de lezing van twee tegen een de oudste tekst zou zijn.

92

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

93


16 Zie de beschrijving door B. Aland, in K. & B. Aland, Der Text des Neuen Testaments, Stuttgart 19892, 327-348. De serie ‘Text und Textwert’ verscheen vanaf 1987. 17 Klaus Wachtel, Der Byzantinische Text der Katholischen Briefe, Berlijn 1995. 18 G. Mink, ‘Was verändert sich in der Textkritik durch die Beachtung genealogischer Kohärenz?’ in: W. Weren & D.-A. Koch (red.), Recent Developments in Textual Criticism. New Testament, Other Early Christian and Jewish Literatur, Assen 2003, 39-68.

31 Stichting Herziening Statenvertaling, De Statenvertaling herzien. Korte toelichting, toegevoegd aan de HSV. 32 Zie o.m. D.C. Parker, An Introduction to the New Testament Manuscripts and Their Texts, Cambridge 2008. 33 TGNT5 bevat nu eveneens de Katholieke brieven uit de ECM, maar registreert variatie op veel minder plaatsen dan NA28.

19 ‘Kohärenz’ is hier de coherentie binnen een groep tekstgetuigen die door directe genealogische betrekkingen met elkaar verbonden zijn. 20 Novum Testamentum Graecum: Editio Critica Maior, ed. Institut für neutestamentliche Textfor-

Prof. Dr. H.J. de Jonge is emeritus hoogleraar Nieuwe Testament aan de Universiteit Leiden.

schung. Vol. 4: Die Katholischen Briefe, Stuttgart 1997-20051 ; 20132. 21 Η Καινὴ Διαθήκη. The New Testament. The Greek Text underlying the English Authorised Version of 1611, Londen 1977 en later. 22 Z.C. Hodges & A.L. Farstad, The Greek New Testament according to the Majority Text, Nashville 1982; 19852. 23 Hodges & Farstad, xi. 24 M.A. Robinson & W.G. Pierpont, The New Testament in the Original Greek. Byzantine Textform 2005, Southborough 2005. Zij presenteren in hoofdzaak de tekst van een bepaalde tak van Von Sodens K- of Koine-tekst als hoofdtekst, en zien die als weergave van de auteursautografen. Voor Von Sodens K (zijn aanduiding voor de Byzantijnse tekst) zie noot 13. Recent verschenen nog twee andere edities. Ten eerste die van M.W. Holmes, The Greek New Testament. SBL Edition, Atlanta 2010. Hiervan berust de tekst op een vergelijking van vier eerdere edities. Ten tweede, die van R.L. Mullen, The Gospel according to John in the Byzantine Tradition, Stuttgart 2007. De tekst hiervan volgt één Byzantijns handschrift. Het zijn geen van beide kritische uitgaven van de vroegste bereikbare tekst. 25 Wel vindt men hier geregeld lezingen die later typisch Byzantijns zijn, maar niet de Byzantijnse tekstvorm van een geheel geschrift. 26 Bijvoorbeeld door in Marcus 1:2 de woorden ‘bij de profeet Jesaja’ te vervangen door ‘bij de profeten’, omdat het erop volgende citaat uit Maleachi 3:1 en Jesaja 40:3 komt. 27 Zo tracht Brown, ‘Manuscript Sources’ (noot 2), 140-142, de geldigheid van de regels lectio brevior potior en lectio difficilior potior aan te tasten. 28 Alleen al in Openbaring bevat de TR vijftig lezingen die niet uit enig Grieks handschrift stammen. Slechts een paar hiervan blijken nu ook in een enkel handschrift voor te komen. Zie A.J. Brown, inleiding tot Opera Omnia Desiderii Erasmi Roterodami, VI, 4, Leiden 2013, 20-21. 29 Ook het comma Johanneum, 1 Johannes 5:7-8, behoort tot de TR, maar niet tot de Byzantijnse tekst. Zie over deze kwestie Grantley McDonald, ‘Het Comma Johanneum en onze omgang met de geschiedenis van de bijbeltekst’ in: Met Andere Woorden 30/2 (2011), 10-21. 30 Bijbel. Herziene Statenvertaling, Heerenveen 2010. Voor een juiste beoordeling, zie J.L.H. Krans, ‘De Herziene Statenvertaling en de grondtekst van het Nieuwe Testament’ in: Met Andere Woorden 29/4 (2010), 12-19. 94

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

95


Welk Nieuwe Testament? De Nieuwe Bijbelvertaling, de Herziene Statenvertaling en de bronteksten van het Nieuwe Testament Cor Hoogerwerf Zowel de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) als de Herziene Statenvertaling (HSV) wil dicht bij de brontekst blijven. Dat doen ze met verschillende vertaalmethoden. Een belangrijk verschil tussen deze vertalingen zit vast op de keuze van de brontekst die vertaald wordt. Aan welke brontekst is men trouw als men een ‘brontekstgetrouwe’ vertaling van het Nieuwe Testament maakt? Welke verschillen in het Nieuwe Testament zijn het gevolg van de brontekstkeuze? En doen die verschillen er eigenlijk toe? Dit artikel bespreekt de meest opvallende verschillen tussen de HSV en de NBV die voortkomen uit de brontekstkeuze van deze vertalingen: het volgen van de Textus Receptus (HSV) of de editie van Nestle-Aland (NBV).

 Het slot van Marcus 16 in de Statenvertaling, Leiden 1637.

De Griekse tekst die ten grondslag ligt aan de (Herziene) Statenvertaling ([H] SV) is de zogeheten Textus Receptus (TR). Deze tekst is, in een aantal licht van elkaar verschillende uitgaven, van de zestiende tot de negentiende eeuw toonaangevend geweest. Sinds de negentiende eeuw zijn er belangrijke nieuwe kritische edities gemaakt. Het Novum Testamentum Graece, beter bekend als de editie van Nestle-Aland (NA), is hiervan de bekendste en de meest gebruikte. De 27e editie (1993) van NA heeft ten grondslag gelegen aan de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), maar de Bijbel in Gewone Taal (2014) is op de jongste NA-editie gebaseerd (de 28e, 2012).1 De vertalingen van het NBG volgen dus de tekstkritische ontwikkelingen. Dat is niet het geval bij de Herziene Statenvertaling. Was het namelijk bij het Oude Testament nog mogelijk op basis van de Dode Zeerollen enkele nieuwe tekstuele inzichten te verwerken, in het Nieuwe Testament heeft de HSV nieuwere inzichten taboe verklaard. In dit artikel zal besproken worden welke gevolgen de brontekstkeuze heeft voor wat er in een vertaling komt te staan. Het valt buiten het bestek van

Foto: NBG/Sandra Haverman

96

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

97


dit artikel om in detail uit te leggen hoe tekstvarianten ontstaan zijn. Tevens veronderstel ik bekend dat de TR wetenschappelijk achterhaald is. Dat is uitvoerig uitgelegd door Henk Jan de Jonge in het voorgaande artikel.2 Het gaat er dus niet om wie er wetenschappelijk gezien gelijk heeft, want dat is helder. Wel is het nuttig om aan de hand van enkele saillante voorbeelden uiteen te zetten welke concrete verschillen er tussen vertalingen bestaan als gevolg van de brontekstkeuze, en in hoeverre dat een ander Nieuw Testament oplevert voor de gewone bijbellezer. Onvertaalbare verschillen

De keuze voor een andere brontekst levert verschillen op, maar de aard van die verschillen is van geval tot geval anders. Er zijn vertaalbare verschillen, die variëren van een enkele pennenstreek tot complete verhalen. Het Griekse Nieuwe Testament bevat tegen de 140.000 woorden. Er zijn ruim drieduizend vertaalbare verschillen tussen de TR en de NA-tekst.3 Het aantal onvertaalbare verschillen is een stuk groter. Het gaat dan om kleine verschillen in spelling, woordvolgorde en grammatica, die wel voor wetenschappers en theologen van belang kunnen zijn, maar geen gevolgen hebben in een vertaling. Een willekeurig voorbeeld: in 1 Korintiërs 10:8 staat zowel in de HSV als in de NBV ‘op één dag’. In de Griekse tekst van de TR heeft deze frase een voorzetsel, maar het ontbreken daarvan in NA leidt niet tot een verschil in vertaling. Langere passages

Tot de meest saillante verschillen tussen de TR en NA behoort het al dan niet voor authentiek houden van enkele langere passages. De eerste is het lange slot van Marcus (16:9-20), waarin verteld wordt dat Jezus na de opstanding enkele keren verschijnt. De vraag naar de authenticiteit van dit gedeelte is van belang in discussies over de verhouding tussen geloof en doop (Marcus 16:16), en ook snake handlers beroepen zich op dit gedeelte (Marcus 16:17-18). De HSV biedt deze tekst, in navolging van de TR, zonder enig commentaar. In de NBV daarentegen is het lange slot afgebakend van het voorafgaande middels drie asterisken. Volgens de inleiding op dit evangelie wordt daarmee duidelijk gemaakt dat de meeste uitleggers menen dat Marcus bij 16:8 eindigt. Toch staat het lange slot in de hoofdtekst. Dat is ook het geval in NA, weliswaar tussen dubbele haken. Dit betekent dat dit een heel oude toevoeging is. De NBV heeft het kortere slot van Marcus, anders dan NA, naar een voetnoot verplaatst, vermoedelijk omdat dit kortere slot niet zo bekend is.

98

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

De NBV volgt de gebruikte teksteditie dus niet mechanisch. Dat blijkt ook bij het verhaal van de vrouw die op overspel is betrapt (Johannes 7:53-8:11). Dit bekende en geliefde verhaal hoort eigenlijk niet bij het vierde evangelie. Volgens NA is dit ook zo’n oude toevoeging, maar de NBV meldt slechts in een voetnoot dat deze verzen ontbreken ‘in andere handschriften’. De argeloze lezer zou op grond van de keuze van de NBV om dit verhaal zonder meer in de hoofdtekst te plaatsen, de indruk kunnen krijgen dat dit verhaal er gewoon bij hoort. De NBV komt hier dichter in de buurt van de HSV dan je op basis van NA zou verwachten! Hetzelfde geldt voor de bekende passage in het lijdensverhaal waarin Jezus hevig zweet en door een engel ondersteund wordt (Lucas 22:43-44). Volgens NA is dit een oude toevoeging, maar de NBV heeft alleen een voetnoot die aangeeft dat ‘andere handschriften’ deze verzen niet hebben. Harmoniserende en uitbreidende toevoegingen

In de loop van de tekstgeschiedenis zijn door kopiisten regelmatig verklarende toevoegingen in de bijbeltekst ingevoegd. Zulke toevoegingen gingen deel uitmaken van de tekst. Vele daarvan zijn terug te vinden in de HSV. In Handelingen 18:21 bijvoorbeeld zegt Paulus dat hij het voornemen heeft terug te keren naar Efeze. In de HSV staat daarvoor: ‘Ik moet beslist het komende feest in Jeruzalem vieren, maar ...’ Door deze toevoeging worden Paulus’ reisplannen explicieter gemaakt. De HSV heeft in de evangeliën soms extra verzen, die vaak algemene frasen bevatten of herhalen wat er al staat. Bijvoorbeeld Marcus 7:16: ‘Als iemand oren heeft om te horen, laat hij dan horen’ (HSV; vergelijk Marcus 9:44 en 46; 11:26, Matteüs 23:14). Een bekend voorbeeld van een toevoeging is het verhaal van Filippus en de Ethiopische eunuch. In de NBV wordt de laatste zonder omhaal gedoopt (Handelingen 8:36, 38). Oplettende lezers zullen opmerken dat de NBV vers 37 alleen in de voetnoot weergeeft. De HSV heeft dit vers echter in de hoofdtekst: ‘En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is’ (Handelingen 8:37). Dit betreft een latere toevoeging aan de tekst, waardoor het karakter van het verhaal is veranderd. De eunuch legt immers in de HSV vóór zijn doop eerst een geloofsbelijdenis af, terwijl het er in de NBV veel spontaner aan toegaat. Een vergelijkbare uitbreiding is te vinden in het verhaal over de roeping van Paulus, waarbij de HSV een dramatischer versie biedt van Handelingen 9:5-6.

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

99


HSV

NBV

En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan. 6 En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen.

Hij vroeg: ‘Wie bent u, Heer?’ Het antwoord was: ‘Ik ben Jezus, die jij vervolgt.

5

5

Maar sta nu op en ga de stad in, daar zal je gezegd worden wat je moet doen.’ 6

Wat deze twee voorbeelden uit Handelingen 8 en 9 extra saillant maakt, is dat de Griekse basis van de uitgebreide tekst buitengewoon smal is. Voor Handelingen 9 geldt dat een deel van de extra tekst afkomstig is uit een ander hoofdstuk in Handelingen waar dit verhaal naverteld wordt (26:14). Zo zijn in de latere overlevering de verhalen meer met elkaar in overeenstemming gebracht. Hetzelfde fenomeen is zichtbaar in de evangeliën, die regelmatig met elkaar zijn geharmoniseerd. Zo heeft de HSV een extra vers ten opzichte van de NBV in Matteüs 17:21 (overgewaaid uit Marcus), 18:11 (afkomstig uit Lucas), 19:9b (uit Marcus en Lucas), Lucas 4:4b en 17:36 (uit Matteüs), 23:17 (uit Matteüs en/of Marcus). Een treffend voorbeeld is Marcus 15:28 in de HSV, waarin na de beschrijving van Jezus’ kruisiging tussen misdadigers een vervullingscitaat uit Lucas is overgenomen: ‘En het Schriftwoord is in vervulling gegaan dat zegt: En Hij is onder de misdadigers gerekend.’ Hoewel deze extra verzen in de HSV meestal geen zwaarwegende inhoudelijke verschillen opleveren, bestaat toch het gevaar dat het eigen karakter van de evangeliën minder uit de verf komt. Een sterk staaltje daarvan is te vinden bij het Onzevader: de veel kortere versie van Lucas (11:2-4) is in de TR, en dus in de HSV, aangevuld met de woorden van de ‘standaardversie’ uit Matteüs (6:9-13). De HSV biedt bovendien aan het slot van het Onzevader de bekende lofprijzing, die in de NBV alleen in een voetnoot te vinden is. Dit toont de invloed van het kerkelijke gebruik van de Bijbel, wat bijvoorbeeld ook blijkt uit de toevoeging van het woord ‘Amen’ aan het eind van elk bijbelboek in de HSV. Theologische verschillen

Sommige verschillen tussen de bronteksten van de NBV en de HSV zijn van meer theologisch gewicht. Een sprekend voorbeeld is 1 Timoteüs 3:16 in de HSV: ‘God is geopenbaard in het vlees.’ De NBV heeft: ‘Hij is geopenbaard in 100

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

een sterfelijk lichaam.’ Tussen ‘God’ en ‘Hij’ maken in het Grieks twee streepjes het verschil. Als de lezing van de HSV zou kloppen, zou dit een van de duidelijkste plaatsen in het Nieuwe Testament zijn waar Jezus ‘God’ genoemd wordt. Bij gebruikers van de SV en de HSV is deze tekst dan ook geliefd rondom Kerst. Het is echter niet zo dat de TR/HSV altijd een variant heeft waarin de orthodoxe theologie explicieter is. Het kan namelijk ook andersom: terwijl in Johannes 1:18 de HSV ‘de eniggeboren Zoon’ heeft, is dit in de NBV ‘de enige Zoon, die zelf God is’. Waren Jozef en Maria de vader en moeder van Jezus? Volgens de NBV wel, maar de HSV spreekt omzichtig over ‘Jozef en Zijn moeder’ (Lucas 2:33, 43). Deze verandering in de Griekse tekst heeft natuurlijk te maken met de maagdelijke geboorte, die in de geschiedenis van de theologie zo’n grote plaats heeft gekregen. Een ander theologisch verschil tussen de NBV en de HSV betreft een ‘bewijstekst’ voor het leerstuk van de predestinatie. In de NBV staat in Handelingen 15:17-18: ‘... Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.’ In de HSV lezen we echter: ‘... spreekt de Heere, Die dit alles doet. Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend.’ Zeer bekend is het zogeheten comma Johanneum, dat een ‘bewijstekst’ zou zijn voor het leerstuk van de Drievuldigheid. De twee vertalingen luiden in 1 Johannes 5:7-8 als volgt: HSV

NBV

drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één.

7

7

Er zijn dus drie getuigen:

de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend. 8

Ook hier moet als extra saillant detail vermeld worden dat de versie van de HSV een verwaarloosbare basis in de Griekse handschriften heeft. Ook in de Byzantijnse tekst ontbreekt het comma Johanneum. De NBV maakt in een voetnoot melding van het comma Johanneum onder verwijzing naar ‘andere handschriften’. Dat is onvoldoende. De lezer moet erop gewezen worden dat deze variant geen enkele kans maakt op authenticiteit.4 Ook van een belangrijke tekst voor de traditionele Schriftleer bestaan verschillende versies. In 2 Petrus 1:21 staat dat de profeten gedreven werden door Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

101


de heilige Geest. Profeten worden hier omschreven als respectievelijk ‘mensen die namens God spraken’ (NBV) en ‘heilige mensen van God’ (HSV). In deze laatste vertaling zijn de profeten dus op een vromere wijze aangeduid. Openbaring

De TR staat bekend om de slechte kwaliteit van de tekst van het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes. Ik noem enkele verschillen die daardoor tussen de HSV en de NBV bestaan. Bij de bazuin van de vierde engel vliegt in de NBV een roepende adelaar voorbij (Openbaring 8:13), maar in de HSV is dat een roepende engel geworden. In Openbaring 21:24 staat over het hemelse Jeruzalem: ‘De volken zullen in haar licht leven’ (NBV). In de HSV is daar nog aan toegevoegd dat het volken betreft ‘die zalig zullen worden’. De NBV heeft in Openbaring 22:14: ‘Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen’ – wat los van de context een vreemde zaligspreking is. De HSV heeft hier: ‘Zalig zijn zij die Zijn geboden doen.’ Ten slotte zal volgens de HSV degene die iets afneemt van het boek, zijn deel worden afgenomen van het boek des levens (Openbaring 22:19). Volgens de NBV gaat het hier niet om het levensboek, maar om de levensboom. De verandering van boom naar boek heeft plaatsgevonden in de Latijnse overlevering en heeft geen enkele basis in de Griekse handschriften. Dat nu net dit vers een dergelijke, ongefundeerde tekstuele variant heeft, is beslist ironisch te noemen. Want het is juist dit vers dat door tegenstanders van de moderne tekstkritiek graag wordt aangehaald als argumentum ad baculum: ‘Wie de TR afvalt, valt onder de vloek van Openbaring 22:19.’5 Conclusie

Het zal de gemiddelde lezer die er geen gedetailleerde studie van maakt, niet meteen opvallen dat de Nieuwe Bijbelvertaling en de Herziene Statenvertaling zijn gebaseerd op verschillende brontekstedities. De verklaring hiervoor is allereerst dat de Griekse tekst van de Textus Receptus en van de moderne editie van Nestle-Aland voor het grootste deel identiek is. Wie door de vertaalverschillen heen kijkt en het geheel in ogenschouw neemt, kan moeilijk anders concluderen dan dat de NBV en de HSV vertalingen van in hoge mate dezelfde Griekse teksten zijn. Dat betekent niet dat de verschillen in de bronteksten er niet toe doen. Integendeel. Er zijn forse verschillen, zowel qua omvang als qua inhoud. Maar het is goed in het oog te houden dat we, ondanks alle verschillen, niet met een volslagen ander Nieuwe Testament te maken hebben. De HSV bevat ten opzichte van de NBV harmonisaties, verduidelijkende en liturgische toevoegingen, theologische expliciteringen en ook vertalingen van tekstuele varianten die het resultaat zijn van onopzettelijke tekstcorruptie. De 102

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

NBV biedt in al die gevallen de betere tekst. Wel zou de NBV in voetnoten bij belangrijke kwesties, zoals bij de extra tekst in Johannes 8, betere informatie moeten bieden over de status van de tekstvarianten.6 Al met al is de HSV de vertaling van een ‘verchristelijkte’ Griekse tekst. De TR, en daarmee de HSV, draagt de sporen van eeuwenlange christelijke overlevering, kerkelijk gebruik en achterhaalde tekstkritiek. Het hoeft geen betoog dat dit geen goede basis is voor de bestudering van de oorspronkelijke bedoeling van de bijbelschrijvers. Waarom vasthouden aan de Textus Receptus?

De HSV claimt een vertaling of herziening te zijn die zo dicht mogelijk aansluit bij de grondtekst. Hierbij moet dus een zeer kritische kanttekening gemaakt worden: de HSV is niet gebaseerd op de oudst mogelijke Griekse tekst van het Nieuwe Testament, gezuiverd van eeuwenlange aanslibbing, maar op een Griekse tekst die pas vanaf de zestiende eeuw in het Westen gezaghebbend is geweest. Maar dit ligt gevoelig in de kringen waar de (Herziene) Statenvertaling gebruikt wordt. De voor deze kringen belangrijke belijdenisgeschriften en theologische werken maken gebruik van de Statenvertaling en beroepen zich niet zelden op teksten die juist in de moderne tekstkritiek als latere toevoegingen zijn geïdentificeerd. Dit betekent niet automatisch dat de reformatorische leer niet meer klopt als deze teksten wegvallen, maar het wordt wel ingewikkelder als men zich niet meer kan beroepen op die teksten die de leer zo duidelijk ondersteunen. Het geeft bovendien geen prettig gevoel als de tekst van de Bijbel niet zó vast staat als men dacht. Morrelen aan de tekst van de Bijbel wordt op dezelfde hoop gegooid als de zwaar verdachte moderne bijbelwetenschap. Sommige geharnaste tegenstanders van moderne bijbelvertalingen halen graag een beproefd verwijt van stal: varianten op de vertrouwde tekst zouden in verband staan met ketterijen.7 Men brengt bijvoorbeeld de vermeende Alexandrijnse tekst van het Nieuwe Testament in verband met allerlei ketterijen die in Alexandrië geheerst zouden hebben. Moderne wetenschappers zouden die ketterijen weer willen introduceren. Zo wordt het vasthouden aan de traditionele vertalingen, en dus de TR, een kwestie van identiteit, en wordt het lastiger hierover een rationele discussie te voeren. Er wordt veel misinformatie over tekstkritiek verspreid door Engelstalige fundamentalisten die aan de King James Version vast willen houden. Net als in het geval van creationisme heeft dit invloed op de Nederlandse discussie. Er is bovendien sprake van een onevenwichtig informatieaanbod. Omdat dit voor bepaalde groepen evangelicalen een aangelegen punt is, zijn zij goed ingevoerd in hun versie van de discussie over de tekst van het Nieuwe Testament. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

103


Vele websites waarschuwen tegen de gevaren van de moderne tekstkritiek. In de mainstream kerken is dit echter geen punt van discussie. Daardoor blijft de goede wetenschappelijke informatie voornamelijk beperkt tot wetenschappelijke publicaties en studieboeken. Hier ligt een uitdaging voor de wetenschappelijke tekstkritiek! De commissie van de HSV heeft er niet voor gekozen een eigen visie op de Griekse tekst van het Nieuwe Testament te formuleren, maar om de gevoeligheden hieromtrent niet aan te raken. In het licht van het feit dat de HSV op zichzelf al zeer gevoelig ligt, en dat de mensen die de HSV toch al accepteerden vermoedelijk ook open zullen staan voor nieuwe tekstkritische inzichten, valt de vraag te stellen of dit een verstandig besluit is geweest. Hoe dan ook, de keuze voor de TR valt niet te rijmen met de claim de grondtekst nauwgezet te volgen. Binnen de reformatorische context kan de grondtekst immers moeilijk iets anders betekenen dan de beste benadering van de oorspronkelijke tekst. In het beleidsplan van de HSV wordt er wel een legitimatie gezocht in de tekstkritiek: binnen de wetenschappelijke wereld zou er meer en meer waardering zijn voor de TR.8 Waar men dit precies op baseert, wordt niet duidelijk.9 Het is zeker zo dat de zogeheten Byzantijnse tekst (die niet hetzelfde is als de TR) tegenwoordig iets hoger wordt ingeschat dan vroeger het geval was. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de tweede editie van de Editio Critica Maior van de Katholieke brieven. Daarin heeft men alle Byzantijnse varianten nog eens nagelopen, omdat men tot het inzicht gekomen was dit teksttype meer oude varianten had bewaard dan eerder gedacht.10 Dit is een mooi voorbeeld van de werking van de hermeneutische cirkel en van methodische verfijning. Maar waar deze ontwikkeling op wijst, is dat de tekstkritiek steeds geavanceerder wordt, niet dat het Byzantijnse teksttype zelf weer op een voetstuk is gezet, laat staan de TR. Met andere woorden: deze recente ontwikkelingen vormen een reden te meer om NA 28 als basis te nemen, en niet de TR. Internet

Het standaardwerk dat de keuzes van de kritische tekst toelicht, is Bruce Metzgers A Textual Commentary on the Greek New Testament. Maar tegenwoordig is de eerste plek waar mensen informatie zoeken het internet. Er is veel informatie online beschikbaar, hoewel men moet oppassen met de betrouwbaarheid daarvan. Het is verstandig altijd de achtergrond van de maker(s) van een website te onderzoeken. Een overzicht van relevante websites is te vinden op de Resourcespagina van de weblog Evangelical Textual Criticism (evangelicaltextualcriticism. blogspot.com). Een uitgebreid, maar wel zeer technisch tekstueel commentaar is te vinden bij Wieland Willker, An Online Textual Commentary on the Greek Gospels (willker.de/wie/TCG). In het licht van het onderwerp van dit artikel is de 104

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

website Bible Research (bible-researcher.com) interessant, omdat hier verschillen tussen de TR en verschillende kritische edities te vinden zijn. Nogmaals dient benadrukt te worden dat men de informatie op zulke websites niet blindelings kan vertrouwen. Het zou goed zijn als er een Nederlandstalige website zou komen die een toegankelijke uitleg geeft over de wetenschappelijke tekstkritiek van de Bijbel. Op dit moment is er niet veel meer dan Wikipedia. Noten 1

Stefan van Dijk, ‘“Jullie weten dat Jezus het volk van Israël heeft gered uit Egypte.” De consequenties van een nieuwe editie van het Novum Testamentum Graece voor de Bijbel in Gewone Taal’ in: Met Andere Woorden 32/4 (2013), 20-30.

2

Zie hiervoor ook: Jan Krans, ‘De Herziene Statenvertaling en de grondtekst van het Nieuwe Testament’ in: Met Andere Woorden 29/4 (2010), 12-19.

3

Bron: http://www.bible-researcher.com/stats.html (geraadpleegd 23 december 2015).

4

Zie over deze tekst verder het artikel van Grantley McDonald, ‘Het Comma Johanneum en onze omgang met de geschiedenis van de bijbeltekst’ in: Met Andere Woorden 30/2 (2011) 10-21, en de dissertatie van dezelfde auteur (zie voetnoot 6).

5

Zie over deze tekst uitgebreider Jan Krans, ‘Erasmus and the Text of Revelation 22:19. A Critique of Thomas Holland’s Crowned With Glory’ in: TC. A Journal of Textual Criticism 16 (2011), http:// rosetta.reltech.org/TC/v16/.

6 Zie hierover ook Jan Krans, ‘De Nieuwe Bijbelvertaling en de brontekst van het Nieuwe Testament,’ in: Klaas Spronk, Clazien Verheul, Lourens de Vries & Wim Weren (red.), De Bijbel Vertaald. De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften, Zoetermeer 2007, 56-74. 7

Zie hierover zeer uitvoerig in het geval van het Comma Johanneum Grantley Robert McDonald, Raising the ghost of Arius. Erasmus, the Johannine comma and religious difference in early modern Europe (diss. Universiteit Leiden; Brussel 2011), https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/16486. Met name de epiloog op 297-310, ‘The Johannine comma and the claims of Evangelical Fundamentalism’, is in dit verband interessant.

8

Beleidsplan Stichting Herziene Statenvertaling, http://herzienestatenvertaling.nl/wp-content/ uploads/2013/12/achtergronden.pdf.

9

In de Nederlandse context heeft J. van Bruggen gepleit voor herwaardering van de Byzantijnse tekst, zie J. van Bruggen, ‘De ballingschap van de Byzantijnse tekst’ in: In die Skriflig/In Luce Verbi 28/3 (1994), 413-428, http://www.indieskriflig.org.za/index.php/skriflig/article/view/1509.

10 Institut für neutestamentliche Textforschung (red.), Novum Testamentum Graecum. Editio Critica Maior. IV. Die katholischen Briefe, red. Barbara Aland e.a., dl. 1: Text (Stuttgart 20132), 11*-20*.

C. Hoogerwerf MA doet onderzoek naar vroegchristelijke exegese aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

105


Nieuwe uitgaven van het NBG Nog altijd is de Bijbel voor veel mensen hét belangrijkste boek. De Bijbel inspireert, troost, bemoedigt, confronteert, prikkelt. Daarom brengt het NBG de Bijbel steeds weer op nieuwe manieren dichtbij. Zo zijn er allerlei bijbels in verschillende vormen voor divers gebruik. Kijk en ontdek welke nieuwe edities u helpen om de Bijbel te ontdekken of welke u kunt doorgeven aan de mensen om u heen.

Paperbackeditie NBV

Volledige uitgave, mooi om weg te geven Formaat 12 x 18 cm Ca. 1250 pagina’s ISBN 978 90 8912 108 0 Prijs € 14,95 Verkrijgbaar vanaf november 2016

Standaardeditie NBV

De standaardeditie van de NBV heeft een nieuwe, eigentijdse vormgeving gekregen. De editie is in het zwart en in het wit verkrijgbaar.

 Omslag van de paperbackeditie van de NBV.

Gebonden met leeslint Formaat 12 x 18 cm Ca. 1700 pagina’s Prijs € 32,50 ISBN Witte uitvoering: 978 90 8912 113 4 ISBN Zwarte uitvoering: 978 90 891 2111 0 Groene Bijbel | NBV

De Groene Bijbel is de NBV met deuterocanieke boeken, gedrukt op gerecycled bijbelpapier. Met daarin 1654 groen gemarkeerde teksten over natuur en duurzaamheid, 12 verdiepende artikelen, 22 inspirerende portretten en 22 mooie natuurfoto’s.

 Omslag van de witte editie van de NBV. 106

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

 Omslag van de zwarte editie van de NBV.

Gebonden met leeslint Formaat 14 x 21 cm Ca. 1920 pagina’s ISBN 978 90 8912 107 3 Prijs € 44,95 Verkrijgbaar vanaf november 2016

 Omslag van de Groene Bijbel | NBV. Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

107


Schrijfbijbel

Bijbel met extra schrijfruimte om notities te maken. Ook te gebruiken als craftbijbel. Gebonden met leeslint Formaat 15 x 18 cm Ca. 1536 pagina’s ISBN 978 90 8912 109 7 Prijs € 45,00 Verkrijgbaar vanaf november 2016

 Omslag van de Schrijfbijbel.

Bijbel in ’t kort

Bijbel in ’t kort is een handig hulpmiddel bij het lezen van de Bijbel. Het bevat onder meer een inleiding op de Bijbel, een overzicht van de inhoud van de Bijbel, een korte beschrijving van bekende bijbelse figuren en een leesrooster. Paperback Ca. 120 pagina’s ISBN: 9789089121042 Prijs: € 6,95 Verkrijgbaar vanaf november 2016  Omslag van de Bijbel in ’t kort.

BGT paperback

Voordelige uitgave van de BGT, mooi om weg te geven. Formaat 12 x 18 cm Ca. 1632 pagina’s ISBN 978 90 8912 1066 Prijs € 14,95 Verkrijgbaar vanaf november 2016

 Omslag van de paperbackeditie van de BGT.

108

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

109


110

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4

111


112

Me t Andere Wo orden [ 35] 3 & 4


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.