14 minute read
Een Wonder van Klank - het vervolg - deel 2: 1998-1999
door GERARD MAASSEN
In het vorige magazine zijn we begonnen met een vervolg op Een Wonder van Klank, de geschiedschrijving van het Nederlands Kamerkoor door Gerard Maassen. We hebben de draad opgepakt waar het boek gestopt is, en gaan nu door bij de jaren daarna.
Advertisement
1998/99
Hoe stond het Nederlands Kamerkoor er bij aanvang van het seizoen 1998/99 voor? Tõnu Kaljuste begon aan zijn eerste seizoen als de nieuwe chef-dirigent. Samen met Ivar Munk, die sinds 1 juli 1997 werkzaam was als artistiek leider, werd hij verantwoordelijk voor het artistieke beleid van het koor. Daarmee werd in artistiek opzicht een nieuwe periode in de geschiedenis van het Nederlands Kamerkoor ingeluid. De samenstelling van het koor was enigszins gewijzigd: de sopranen Heleen Koele en Margriet Stok, de alt Karin van der Poel en de tenor Robert Getchell hadden een aanstelling gekregen.
Bijzondere uitnodigingen
In de zomer van 1998 had het NKK een druk programma. Om te beginnen leverde het een belangrijke bijdrage aan het Holland Festival van 1998. Op 10 en 11 juni werd in het Transformatorhuis (TTA) van de Westergasfabriek de première gegeven van de opera Een ziel van hout op muziek en libretto van Robert Heppener. Zangsolisten, het NKK en het Nieuw Ensemble stonden onder leiding van Ed Spanjaard. De voorstelling, die werd gepresenteerd als een virtuele, geïntegreerde televisie-theaterproductie, was innovatief en spectaculair. Er werd een televisieregistratie van gemaakt die in de winter van 1998 zou worden uitgezonden.
Op het kantoor waren enkele prestigieuze uitnodigingen binnengekomen voor het geven van concerten tijdens de zomermaanden. De koordirectie wilde daar in beginsel graag gehoor aan geven. Kaljuste kon zo al direct aan het werk; de programma’s die hij zou gaan dirigeren stelde hij in overleg met Ivar Munk samen. In november 1996 was het koor uitgenodigd om in juni 1998 twee verschillende concerten te komen geven in het kader van het Singapore Festival of Arts. De geschiedschrijving van het Nederlands Kamerkoor is niet compleet als niet zo nu en dan aandacht wordt geschonken aan saillante, niet artistieke aspecten. Zo is het illustratief om de discrepantie te zien tussen de arbeidsvoorwaarden die het befaamde koor zich in die jaren wenste als het werd uitgenodigd voor een buitenlandse tournee, en wat een niet al te draagkrachtige festivalorganisatie kon bieden. Hier volgt een kort verslag van de onderhandelingen.
Op de vraag van de kant van de assistant director van het festival om informatie over de financiële en logistieke voorwaarden van het NKK antwoordde zakelijk directeur Leontien Tiddens dat de honorering ƒ10.000 per concert bedraagt, dat de zangers allemaal een eenpersoonskamer in een eersteklas hotel en een dagvergoeding van ƒ110 dienen te krijgen. Na aankomst in Singapore zijn vier dagen voor repetities en verwerken van de jetlag en een vrije dag tussen de twee concerten nodig. De tournee zou zo 9 dagen duren (van 21 tot en met 29 juni). Refererend aan het krappe budget kwam een nieuwe dame, arts administrator van het festival, met een totaal andere opzet: een tourneeduur van 6 dagen, waarbij na aankomst in Singapore twee dagen beschikbaar waren voor aanpassing en repetities, en daarna op drie opeenvolgende dagen een concert zou worden gegeven. Voor de concerten wilde men ƒ24.000 betalen, voor het séjour hanteerde men een standaardbedrag van omgerekend ƒ78. En zouden sommige zangers niet in een tweepersoonskamer kunnen worden ondergebracht? Leontien antwoordde dat men wel bereid was twee dagen later te komen, dat men voor de drie concerten ƒ28.000 wilde ontvangen maar dat tussen de tweede en derde concertdag een vrije dag noodzakelijk was. Hierop kwam vanuit Singapore het voorstel om de dag van het tweede concert weer te schrappen waardoor de tourneeduur werd teruggebracht tot 5 dagen; voor de twee resterende concerten met verschillende programma’s wilde men ƒ15.000 betalen. Nadat Leontien had duidelijk gemaakt dat twee verschillende programma’s toch echt ƒ20.000 kosten, werd zij met een derde persoon, een hogergeplaatste director programme development, geconfronteerd. Met hem werd zij het eens over een tournee van 6 dagen, met na aankomst twee dagen voor aanpassing en repetities, daarna twee concerten met hetzelfde programma op twee opeenvolgende dagen voor totaal ƒ16.000. De zangers kregen een séjour van ƒ110 en elk een eenpersoonskamer. Het kantoor was al met de nodige voorbereidingen begonnen - de samenstelling van het koor, de concertprogramma’s, het publicitaire materiaal, etcetera - toen op 26 december 1997 een fax van dezelfde director binnenkwam. Hij deelde mee dat de hele onderneming werd geannuleerd. Volgens hem dwong de economische recessie in Zuidoost-Azië de festivalorganisatie om het muziekfeest in omvang terug te brengen en het Nederlands Kamerkoor was nu eenmaal een van de grootste kostenposten.
Wel doorgang vond het openingsconcert van het orgelconcours in Haarlem op 4 juli. Uitvoerenden waren het NKK en Concerto Palatino. Op 9 juli gaf het koor een a-capellaconcert in het kader van het Festival de Musique Sacrée te Fribourg (Zwitserland). Beide concerten stonden onder leiding van Kaljuste en kregen dan ook een licht Oost-Europees tintje. Het concert in Haarlem eindigde met twee koorwerken van Vasili Titov (ca.1650-1715) en het concert in Fribourg sloot af met het spectaculaire Raua needmine (Vloek over het ijzer) van Veljo Tormis.
Een jaar eerder had het kantoor de volgende fax ontvangen: Maestro Fischer has wonderful memories of the cooperation with your choir and he would like to invite you for another joint performance at the Salzburg Festival in 1998. De warme herinneringen werden ook gekoesterd door de zangers die eerder met Iván Fischer hadden gewerkt en deze prestigieuze uitnodiging van de inmiddels beroemd geworden dirigent werd uiteraard met graagte geaccepteerd. Zo verzorgden Iván Fischer, zijn Budapest Festival Orchestra en het NKK het openingsconcert op 23 juli in de Salzburger Dom. De twee koorstukken die op het programma stonden waren Mozarts Missa Brevis, KV 192 en de Vesperae Solemnis, KV 339.
Meer dan een jaar geleden had aspirant artistiek leider Ivar Munk Leontien Tiddens gewezen op de bijzondere kwaliteiten van de Engelse dirigent Stephen Layton. Layton werd gevraagd een programma onder de titel Europa 1948-1958 uit te voeren, met als rode draad composities die in de jaren van wederopbouw na de oorlog waren geschreven. Het moest gaan om onafhankelijk opererende Europese componisten – dus niet behorend tot één of andere stroming – en men werd het eens over werken van de Deen Vagn Holmboe, Ralph Vaughan Williams, Benjamin Britten, Zoltán Kodály, Rudolf Escher en Olivier Messiaen. Daarmee werd op 22 september 1998 het kamerkoorseizoen geopend. Stephen Layton zou later een belangrijke rol voor het Kamerkoor gaan spelen.
Symbiose in Spaanderen
Vanaf 10 oktober bracht Paul Van Nevel weer op acht podia, waarvan vijf in Nederland, een programma van Spaanse polyfonie. Te horen waren Vlaamse polyfonisten die hadden gezongen in de Capilla Flamenca (de hofkapel van Karel V), Spaanse autochtone koorwerkjes en composities van Spanjaarden die de Vlaamse verworvenheden in hun werk hadden geïntegreerd. Ook in het programmaboekje bleef Van Nevel in Spaans-Vlaamse sfeer. Hij schreef een toelichting met als titel Symbiose in Spaanderen, ondertekend door Paulus Nebuloso. Peter Visser, de recensent die het concert in de Nieuwe Kerk in Den Haag had bijgewoond, prees de “zeldzaam pure zang, hoewel men een enkele keer verlangde naar een wat krachtiger, meer substantiële klank”. Dat zou na de pauze niet geholpen hebben “toen op het Stadhuisplein het rockgeweld losbarstte. De bassen dreunden zelfs door de dikke muren van de Nieuwe Kerk en mengden zich op een niet bijster harmonische manier met de laat-middeleeuwse klanken”.
Op 16 oktober, de dag na dit concert, vertrokken het koor en Paul Van Nevel naar Stockholm om aanwezig te zijn bij het galaconcert in de Koninklijke Opera ter ere van de 80ste verjaardag van Eric Ericson, de nestor onder de koordirigenten. Als gastdirigent was Ericson bij het Kamerkoor zeer geliefd. Het was ook Ericson die de koordirectie attent had gemaakt op Kaljuste. Het sprak dus vanzelf dat het Kamerkoor de huldiging wilde bijwonen. ’s Avonds opende het NKK onder leiding van Paul Van Nevel het galaconcert met een uitvoering van Spaanse stukken, waarna ook de andere koren een deel van hun repertoire lieten horen. De avond werd besloten met het door alle aanwezige zangers gezongen slotkoor uit Wagners Die Meistersinger. Op de twee volgende avonden werd het Spaanse programma herhaald in twee Stockholmse kerken. Bij de laatste keer, op 18 oktober in de Riddarholms kyrkan, zat Ericson op de eerste rij en genoot zichtbaar. Dat leek dirigent en zangers te inspireren, want de bas David Barick spreekt van “één van de beste kamerkoorconcerten die ik ooit heb meegemaakt”.
In november vond een aantal voorstellingen plaats van de spectaculaire semi-scènische opera Gershwin in Blue van Chiel Meijering (muziek) en Lodewijk de Boer (libretto en regie). Het Nederlands Kamerkoor was voor deze productie uitgenodigd door het Amsterdam Saxophone Quartet. Dirigent was Jurjen Hempel. De recensies waren nogal uiteenlopend. Emile Wennekes spreekt van een aaneenschakeling van fragmentarische scènes zonder dramatische lijn, waar Aad van der Ven “een vlotte cadans zonder een saai moment” had beleefd. Maar men is het eens over de grootste tekortkoming: de onmogelijke wijze waarop de Nederlandse lettergrepen op toon waren gezet. Meijerings ondoordachte manier van schrijven voor zangstem werd zelfs “uitermate beroerd” genoemd. Het Kamerkoor kwam er in de kritieken niet slecht vanaf. Gekleed volgens de mode van de roaring twenties, vertelde het samen met een spreekstem het verhaal, en verschillende koorzangers kregen een korte solo toebedeeld om personages uit de omgeving van Gershwin uit te beelden. Ivo Postma noemt in de Gelderlander Arnold Schönberg, “een boeiende en markante rol van Bruce Sellers”. Wennekes sluit zijn recensie af met een ode aan NKK-sopraan Tannie Willemstijn: “Voor haar vocale invulling van de partij van Kay Swift, een van Gershwins minnaressen, verdient zij een Oscar voor de beste bijrol.”
De eerste concerten in 1999 werden samen met het Schönberg Ensemble gegeven onder leiding van Reinbert de Leeuw. Niet alleen Kaljuste maar ook Reinbert de Leeuw vroeg aandacht voor Russische componisten, en dan speciaal voor tijdgenoten. Op 4 (Muziekcentrum Vredenburg), 5 (Concertgebouw) en 6 januari (Miniemenkerk in Brussel) werden stukken uitgevoerd van Raskatov, Voestin, en van Sofia Goebaidoelina het onbetwiste hoogtepunt Jetzt immer Schnee, dat in 1993 in opdracht van het Schönberg Ensemble en het NKK was geschreven. Goebaidoelina was bij de repetitie in Amsterdam aanwezig. De Belgische recensenten schreven in superlatieven over de uitvoering in Brussel.
Trefzekere Chinezen
Het was een wel heel wonderlijke, boeiende avond, die ik op 3 april 1991 in Muziekcentrum Vredenburg meemaakte. Twee jaar eerder was de demonstratie op het Tiananmenplein bloedig neergeslagen, maar inmiddels was de situatie in China enigszins genormaliseerd. De artistiek leider van het Nieuw Ensemble had door zijn al langer bestaande contacten zeven Chinese componisten weten uit te nodigen om hun muziek op een Westers podium te laten horen. De uitvoering was in handen van het Nieuw Ensemble onder leiding van Ed Spanjaard. Het was aandoenlijk om die zwartharige, tengere jongemannen, klein van stuk en voor het eerst buiten hun land, na de uitvoering van hun werk op het podium te zien klimmen waar zij knipmessend het applaus in ontvangst namen. Ernst Vermeulen schreef in de NRC: “Hoewel deze Chinezen nog maar enkele jaren experimenteren, hun stukken zijn nu reeds uiterst trefzeker”. Het meest was hem het werk van Guo Wenjing bevallen. De interesse voor deze Chinese componist bleef bestaan en in de Holland Festivals van 1994 en 1996 werden respectievelijk zijn Wolvendorp en Inscriptions on bone uitgevoerd, beide ook weer onder directie van Ed Spanjaard. Bij zijn confrontatie met de westerse muziek raakte Wenjing het meest getroffen door muziek uit de Renaissance. Daarop aansluitend werd hij namens het NKK door Spanjaard uitgenodigd om een a-capellastuk te schrijven waarin hij reflecteert op een renaissancewerk. Hij kreeg enkele partituren toegestuurd en koos voor Virgo prudentissima van Heinrich Isaac. Zo klonk op 19 januari 1999 met veel succes de wereldpremière van zijn Echoes of Heaven and Hell voor koor en slagwerker onder leiding van Ed Spanjaard in de Nieuwe Kerk in Den Haag, gevolgd door uitvoeringen in Zwolle en Amsterdam. In het programma was het motet van Isaac ook te horen, evenals bewerkingen van werken van Gesualdo door Strawinsky, Car nos vignes sont en fleur van Ton de Leeuw en Le vrai visage de la paix van Rudolf Escher, die allemaal kenmerken in zich dragen van een muziekcultuur uit het verleden. Volgens Wijnand van de Kamp in de Haagsche Courant waren de uitvoeringen “van een moeilijk te evenaren klasse”.
Op 3 februari werd in het Arnhemse Musis Sacrum een lange tournee (7 podia) geopend, gewijd aan Noord-Europese koorwerken en gedirigeerd door Kaljuste. De titel van de tournee, The Marriage of Heaven and Hell, was ontleend aan een van de programmaonderdelen, de gelijknamige compositie van de Deense koordirigent en componist Bo Holten. Een topografisch grensgeval was misschien Harmony of the Spheres (1994) van Joep Franssens, verwant aan de nieuwe spiritualiteit van Arvo Pärt. Het diende hemels te klinken en indien de accommodatie het toeliet, buiten het zicht van het publiek gezongen te worden. De recensenten waren het meest enthousiast over Rakastava (versie 1898) van Jean Sibelius en Karelian destiny (1986-89) van de Estlander Veljo Tormis, met een glansrol voor tenor Marcel Beekman. De twee stukken dienden een aardse sfeer uit te stralen en Kaljuste zou Kaljuste niet zijn als dat niet door een visueel effect werd onderstreept. De mannenzangers hadden hun dassen afgedaan en Kaljuste dirigeerde vanaf een krukje aan de zijkant.
Het Kamerkoor als strooigoed
Als de naam van het Nederlands Kamerkoor in de pers verschijnt is dat gewoonlijk in een aankondiging of recensie van een concert. De lezers van Trouw konden die in hun krant van 16 februari in een verrassend andere context tegenkomen: in een artikel met als kop Het strooigoed van Herfkens. Herfkens was minister van ontwikkelingssamenwerking en had een bezoek aan Mozambique gebracht. De Nederlanders hadden er al een stuk dijk aangelegd maar de minister had dit keer niets meer in de aanbieding. Ze had wel allerlei cadeautjes bij zich, onder meer 5 cd’s van het Concertgebouworkest en 2 cd’s van het Nederlands Kamerkoor (!) voor de president. Leuk, die internationale promotie van ons Kamerkoor, maar de schrijver van het artikel vroeg zich af wat dit strooigoed bijdraagt aan de armoedebestrijding. bracht.”
Francis Poulenc werd op 7 januari 1899 geboren. Hij had in de jaren vijftig een warme band onderhouden met Felix de Nobel en zijn Kamerkoor. Zakelijk leider Tiddens wilde hem nu eren ter gelegenheid van zijn 100ste geboortedag met een korte serie concerten. Daarbij realiseerde zij zich dat, hoe vaak Eric Ericson het koor ook had gedirigeerd, er nooit een cd met hem als dirigent was uitgebracht. Dus ontving Ericson een uitnodiging om twee cd’s op te nemen met koorwerken van Poulenc en om eind februari 1999 een serie van vier concerten te komen dirigeren met muziek van de Franse componist. Ericson nam de uitnodiging aan en onder zijn leiding werden o.a. de Mis in G, Quatre motets pour un temps de pénitence, Quatre prières de Saint François d’Assise en Quatre motets pour le temps de Noël (waarvan het eerste motet door Poulenc aan Felix de Nobel en zijn koor was opgedragen) uitgevoerd. Vooraf was Tiddens er zich van bewust dat het project mogelijk niet zonder risico was, want bij zo’n typisch Franse componist denkt men niet in de eerste plaats aan een Zweedse dirigent. Maar de onderneming bleek een groot succes. De cd met religieuze werken van Poulenc verscheen in oktober 1998 en de cd met seculiere muziek twee jaar later. Beide behoren tot de bestverkopenden die door het Kamerkoor zijn uitgebracht. Voor Ericson als dirigent van de concerten kon de pers alleen maar prijzende woorden vinden. Pay-Uun Hiu schreef in de Volkskrant: “Mocht Francis Poulenc worden opgewaardeerd in de componistenranglijst aller tijden dan zal dat onder meer een verdienste zijn van de voortreffelijke uitvoeringen door het Nederlands Kamerkoor die ook op cd zijn uitgebracht." En Thiemo Wind in de Telegraaf: “Niet van deze wereld zo prachtig zijn daarbij de sopraansoli van Barbara Borden.”
De kort tevoren uitgebrachte cd met alle religieuze koorwerken van Poulenc was van eminent artistiek belang. Maar daar bleef het niet bij. Op 7 maart kreeg het NKK een Edison uitgereikt voor de cd met alle koorwerken van Rudolf Escher met Ed Spanjaard als dirigent.
Samenstelling nr. XXXIV – begin seizoen 1998/99 S: Barbara Borden, Lenie van den Heuvel, Caroline de Jongh, Heleen Koele, Adinda de Nijs, Margriet Stok, Helena Wiklund, Tannie Willemstijn A: Ananda Goud, Myra Kroese, Kathrin Pfeiffer, Karin van der Poel, Heleen Resoort, Nine van Strien T: Marcel Beekman, Robert Coupe, Robert Getchell, Michiel ten Houte de Lange, Bruce Sellers B: David Barick, Jelle Draijer, Peter Dijkstra, Kees-Jan de Koning, Lodewijk Meeuwsen, Hans Pootjes, Bas Ramselaar
In deel 1 van deze serie is Karin van der Poel ten onrechte nog niet als ‘officieel’ koorlid vermeld. Zij had in september in 1997 al een aanstelling voor onbepaalde tijd. Verder willen we Robert Coupe en Barbara Borden bedanken voor het beschikbaar stellen van enkele foto’s.