![](https://assets.isu.pub/document-structure/200603115234-891898a3b0246031f36e41b789ce55c9/v1/a21d7bc33f34fcc1aeb6c42b0e37b653.jpg?width=720&quality=85%2C50)
14 minute read
Technische info
from ElektroVisie 2020 nr 3 - NL
by NELECTRA
Human Centric Lighting, deel 3: Wat is de invloed van verlichting op onze slaap?
Mensen zijn dagdieren, dit wil zeggen dat wij (in de meeste gevallen) overdag actief zijn en ’s nachts slapen. Helaas komt het ritme van onze interne biologische klok niet altijd overeen met de omgevingstijd. Zonder blootstelling aan licht in de ochtend zou 85% van de bevolking steeds later in bed kruipen en later opstaan, waardoor men begint achter te lopen op het school- of werkritme. Vandaar wordt dit fenomeen ook een “sociale jetlag” genoemd.
Blootstelling aan licht is het belangrijkste mechanisme om onze biologische klok terug juist te zetten met de omge vingstijd. Dit proces, “synchronisatie” genoemd, dient elke dag opnieuw te gebeuren om ervoor te zorgen dat de periodes waarin we wakker zijn en slapen, zo goed mogelijk overeen komen met de periodes waarin het dag en nacht is. Een slechte synchronisatie kan leiden tot ernstige slaapproblemen en andere gezondheidsklachten. Het installeren en instellen van goede verlichting kan deze kwalen helpen voorkomen.
Hoe synchroniseert u uw biologische klok? De impact van licht op het resetten van onze biologische klok is afhankelijk van het tijdstip, de duur en de hoeveelheid van lichtblootstelling. Bij blootstelling aan licht in de ochtend (6u-11u) zorgen we ervoor dat ons slaaphormoon (mela tonine) vroeger stopgezet wordt in de ochtend en we ’s morgens sneller actief zijn. Dit effect is groter als je vroeger in de ochtend (bv. om 6u in plaats van 10u) aan hoge lichtniveaus wordt blootgesteld. Indien we echter in de avond of nacht (18u-6u) aan licht worden blootgesteld dan zullen we de volgende dag nog meer beginnen achterlopen op de omgeving. Concreet betekent dit dat we later zouden gaan slapen en langer zouden uitslapen indien er geen wekker zou afgaan. Daarom is het van belang om het licht te dimmen vanaf 18u zodat de melatonineproductie in de avond sneller kan aangemaakt worden en we ‘s avonds gemakkelijker in slaap vallen. Dit zal eveneens de productie van cortisol in de ochtend bevorderen, het hormoon dat ons activeert. Daarnaast zullen natuurlijk ook de duur en hoeveelheid lichtbloot stelling een rol spelen: hoe langer de blootstelling en hoe hoger de verlich tingssterkte, hoe groter de verschuiving van onze biologische klok zal zijn. De
minimum aanbevolen verlichtingssterk te voor licht in de ochtend is een MEDI
van 200 – 240 lux op ooghoogte. Voor bv. een lichtbron met een kleurtempera tuur van 3500 K is dit ongeveer 400 – 500 lux. (MEDI = melanopisch daglichtequiva lente verlichtingssterkte, een term die uitgebreid werd uitgelegd in deel 2 van deze reeks, zie ElektroVisie april. Leden kunnen dit artikel online raadplegen: https://www.nelectra.be/elektrovisie-/ human-centric-lighting-de-nieuwe-licht grootheid-medi)
Waarom is die synchronisatie zo belangrijk? Wanneer ons biologisch ritme en het dag- en nachtritme niet meer met elkaar overeenkomen (en we dus een “sociale jetlag” hebben) functioneren we niet naar behoren omdat we een slaapte kort opbouwen. Naast ons slaapritme
stuurt onze biologische klok ook andere lichaamsritmes aan zoals onze bloeddruk, hartslag, spijsvertering, hormoonproduc tie etc. Verstoringen in deze processen kunnen een negatieve impact hebben op onze gezondheid en het risico vergroten op cardiovasculaire aandoeningen, immuniteitsstoornissen, diabetes en kanker. Mensen die nacht- of shiftwerk doen, hebben vaak een biologische klok die helemaal ontregeld is door de blootstelling aan licht tijdens de nacht. Het is daarom niet verwonderlijk dat bij die mensen vaker slaapproblemen en andere lichamelijke klachten ontstaan. Door middel van aangepaste verlichting tijdens het nachtwerk (bv. licht met lage MEDI) kunnen deze negatieve gevolgen gelukkig ook gereduceerd worden.
Eowyn Van de Putte (KU Leuven) Sara Kindt (Howest)
Eowyn Van de Putte en Sara Kindt zijn samen mede-uitvoerders van het door VLAIO-gesubsidieerde TETRA-project rond ‘Human Centric Lighting’.
Het nieuwe AREI 2020 en de impact op de elektrische leidingen in het kader van brand
Brand in gebouwen is iets wat niemand wil meemaken. Maar als het gebeurt, heeft men een omgeving nodig waar de kans op ontsnappen hoog is. Onze wetgeving – gestuurd door ervaring – is daar op gericht. En elk element – zelfs de elektrische installatie – kan daar een belangrijke rol in spelen. Het is dus van belang om aandacht te schenken aan aanpassingen in die wetgeving rond brandveiligheid.
In de nieuwe versie van het AREI, dat op 1 juni 2020 in werking trad, staan belangrijke wijzigingen met betrekking tot elektrische kabels en leidingen. Dit hoewel er eigenlijk geen nieuwe producten op de markt worden gebracht door de fabrikanten. Bovendien werden de normen NBN C 30-004, NBN 713-020 add. 3, CPR... niet ingetrokken, gewijzigd of vervangen. Zij blijven dus volledig van toepassing. Lees hieronder de wijzigingen die in het AREI 2020 werden aangebracht en die gevolgen hebben voor de plaatsing van elektrische leidingen. Het doel is onder meer het garanderen van de stabiliteit van het gebouw voor een minimale tijd, zodat mensen geëvacueerd kunnen worden. Wat dat met data- en elektriciteitskabels te maken heeft? Ten eerste mogen deze geen vuurverspreiders zijn, ten tweede mogen ze ook geen giftige rook produceren en ten derde zijn er kabels die zorgen dat een aantal ‘functies’ actief moeten blijven tijdens de evacuatie. Denk aan de voedingskabels voor de bluspompen, maar ook de omroepinstallatie die de evacuatie kan begeleiden en versnellen, de (nood)verlichting…
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200603115234-891898a3b0246031f36e41b789ce55c9/v1/6d4e88c103239952b45b53d2c9c3aa7e.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Slachtoffers – Elektrische installaties Negentig procent van onze tijd brengen we door in gebouwen. En negentig procent van alle branden die uitbreken vindt plaats in gebouwen. Hierdoor sterven in Europa elk jaar 4000 mensen ten gevolge van brand. Daar komt een niet vastgesteld aantal gewonden nog bij. Om dat aantal terug te dringen, werd binnen de Europese Unie een nieuwe regelgeving met betrekking tot bouwproducten ontwikkeld. Deze geldt ook voor de elektrotechnische bekabeling in gebouwen. Elektrische leidingen zijn zelden oorzaak van brand. Wel kunnen kabels een grote invloed hebben op het verloop en de gevolgen van een brand. Kabelinstallaties vormen daarbij vooral een risicofactor omdat ze horizontaal en verticaal ruimtes in een gebouw met elkaar verbinden. Op die manier kan brand zich snel voortplanten en kunnen de elektrische leidingen of kabels, afhankelijk van de gebruikte materialen, dichte, giftige en corrosieve rook veroorzaken. Eveneens kan de werking in het gedrang komen van de toestellen die, om veiligheidsredenen in dienst moeten blijven, om een veilige ontruiming mogelijk te maken.
“What if” Waar gaat het in essentie over in het nieuwe AREI? Als er zich in een gebouw of een installatie een brand voordoet (los van elektrische of niet-elektrische oorsprong) is het belangrijk dat de mogelijk aanwezige personen op een veilige manier kunnen ontsnappen. De AREI-wetgeving moet er enerzijds mee voor zorgen dat de kans dat een brand zich kan verspreiden wordt verkleind en anderzijds dat bij brand evacuatie haalbaar wordt. Het gaat onder andere over blusinstallaties, evacuatiegangen, de brandweerstand van materialen...
Indeling van de elektrische leidingen door de jaren heen
Indeling van de elektrische leidingen sinds 2013 De elektrische leidingen worden met betrekking tot hun brandgedrag ingedeeld volgens de hierna weergegeven kenmerken:
Primaire brandreactie - F Kwalificeert de geschiktheid van de elektrische geleider of kabel om de vuurhaard te verspreiden en onderscheidt zich in twee subcategorieën met stijgende strengheid, als volgt gekenmerkt: F1 – betreft de elektrische geleiders of kabels die, enkelvoudig gelegd en in de proefvoorwaarden, de vlam niet voortplanten en die uit zichzelf doven op weinig afstand van de vuurhaard die hen doen ontvlammen heeft; F2 – betreft de elektrische geleiders of kabels F1 in bundel en in verticale positie die in de proefvoorwaarden de vlam niet voortplanten.
Secundaire brandreactie – S Kenmerkt de secundaire brandeffecten en kwalificeert de niet metalen componenten van de elektrische geleiders of kabels met betrekking tot de lichtondoorlatendheid van de rookgassen (SD) en de zuurtegraad van de verbrandingsgassen (SA): SD – kabel waarvan de verbrandingsgassen doorschijnend zijn; SA – kabel waarvan de verbrandingsgassen niet corrosief zijn
Brandweerstand – FR Kenmerkt de geschiktheid van een elektrische geleider of kabel om in dienst te blijven in weerwil van een brandhaard. Deze categorie onderscheidt zich in twee subcategorieën: FR1 – heeft betrekking op proeven die toelaten het behoud van de elektrische functie te beoordelen bij laboratoriumomstandigheden (kabel individueel getest);
FR2 – heeft betrekking op een proef die toelaat de tijdsduur te beoordelen gedurende dewelke het behoud van de elektrische functie verzekerd is (kabel getest met draagstel en bevestiging).
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200603115234-891898a3b0246031f36e41b789ce55c9/v1/eeea15b754494e2c22516e09e24f088d.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Elektrische leidingen en de Bouw Producten Verordening sinds 2016 Sinds 1 juli 2016 is de Bouw Producten Verordening (BPV) - Construction Products Regulation (CPR) - voor kabels met betrekking tot hun brandgedrag van toepassing. Dit wil zeggen dat de fabrikanten tot 1 juli 2017 tijd gekregen hebben om te voldoen aan de verordening met een Declaration of Performance (DoP) en de CE-markering. Hiervoor werd de norm EN 50575 door Europa geschreven. Elektrische leidingen voor voeding en elektrische leidingen en glasvezelleidingen voor sturing of communicatie - Elektrische leidingen en glasvezelleidingen voor algemeen gebruik in bouw werken waarvoor eisen voor het brandgedrag van toepassing zijn. Deze norm is de geharmoniseerde norm voor kabels, die de eisen specifieert betreffende het brandgedrag van kabels die worden gebruikt in bouwwerken. Op basis hiervan kunnen de fabrikanten een prestatieverklaring (DoP) opstellen en kan de CE-markering op de kabels aangebracht worden. De norm zal eveneens toelaten om de fabrikanten de vereiste brandklassen aan te brengen op de kabels.
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200603115234-891898a3b0246031f36e41b789ce55c9/v1/10abb36822f06919b2b041488df80921.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Elektrische leidingen en het nieuwe AREI vanaf 1 juni 2020 Algemeenheden: De voorschriften zijn van toepassing voor elke ruimte (lokaal of plaats) en voor elke elektrische installatie zoals bijvoorbeeld vaste, tijdelijke, binnen-, buiten-, mobiele of verplaatsbare installaties. Bij de keuze en de installatie van het elektrisch materieel, uitrustingen, … in een ruimte moet men rekening houden met het te verwachten brandgevaar om: - geen brand in normaal bedrijf te veroorzaken; - de gevolgen van alle fouten, die tot een brand kunnen leiden, te beperken; - de verspreiding van brand en het ontstaan van rook te beperken.
Specifieke definities: Bouwwerk: constructie die met de grond is verbonden en die is gemaakt van bouwmaterialen en elementen en/of waarvoor bouwwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Het geschikt maken van grond voor landbouw, planten, zaaien,… worden niet als bouwwerk aangemerkt. Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte ruimte vormt, geheel of met wanden omsloten. Civieltechnisch werk: elk bouwwerk dat niet als gebouw is geclassificeerd zoals bijvoorbeeld een brug, een tunnel, …
Indeling van het brandgevaar in een ruimte: Het brandgevaar in een ruimte wordt op basis van de drie volgende uitwendige invloeden bepaald: - de aard en de hoeveelheid van de behandelde of opgeslagen goederen (BE); - de brandbaarheid van de bouwmaterialen (CA); - de structuur (CB). Men onderscheidt twee mogelijke niveaus van brandgevaar in een ruimte: - normaal brandgevaar; - verhoogd brandgevaar. De ruimten met een normaal brandgevaar zijn door het geheel van de drie volgende uitwendige invloeden gekenmerkt: BE1, CA1 en CB1. De ruimten met verhoogd brandgevaar zijn door tenminste een van de volgende uitwendige invloeden gekenmerkt: BE2 of BE3 of CA2 of CB2.
Indeling van de geïsoleerde geleiders en kabels: De indeling is van toepassing op de geïsoleerde geleiders en de energiekabels. De indeling is ook van toepassing op de kabels ten behoeve van communicatie en informatietechnologie, van signalisatie of bediening. Welke geleiders er nog in een gebouw of civieltechnisch werk mogen binnenkomen vanaf 1 juni 2020 zijn weergegeven in onderstaande overzicht.
Rudy Van den Bergh Innovation & Training manager Electro-Test
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200603115234-891898a3b0246031f36e41b789ce55c9/v1/4d3e95bf935d0f027a49c96484963861.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Nelectra biedt meer info over het nieuwe AREI Nelectra organiseerde op 20 mei een druk bijgewoond webinar over het nieuwe AREI. Leden kunnen dat webinar herbekijken in de rubriek ‘Infosessies & vorming’ op de www.nelectra.be. De sessies in samenwerking met de groothandel die Nelectra in het voorjaar had gepland, zijn uitgesteld naar aanleiding van het coronavirus. We hopen deze in het najaar te kunnen organiseren. Meer nieuws hierover volgt.
Publiek onderzoek over grondige update van NBN S21-100-1
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200603115234-891898a3b0246031f36e41b789ce55c9/v1/60b7a5c78b384fd79e06961a5dce1060.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Door het uitblijven van een Europese installatienorm voor branddetectie, heeft België -zoals elk ander land- zijn eigen regels van goed vakmanschap voor een branddetectie installatie, zijnde de NBN S21- 100-1. Deze norm is ontwikkeld en wordt opgevolgd door de normencommissie TC 72. De huidige norm behandelt de hele levenscyclus van de installatie vanaf de risicobeoordeling ter bepaling van de behoeften en het ontwerp tot het onderhoud en belangrijke wijzigingen en uitbreidingen.
Een installateur heeft er dan ook alle belang bij om naast de wettelijke verplichtingen, indien deze bestaan voor de desbetreffende installatie, de voorschriften van deze norm te volgen wegens de omgekeerde bewijslast. Dit laatste houdt in dat de installateur, bij calamiteiten met de detectie achteraf en dit ondanks het feit dat hij de norm gevolgd heeft, niet zelf moet bewijzen dat hij een veilige installatie gebouwd heeft.
Publiek onderzoek tot 15 september 2020
De eerste versie van de NBN S21-100 dateert uit 1986 en was heel prescriptief geschreven. Er zijn in de loop der jaren verschil lende addenda bij deze norm verschenen. Nieuwe technologieën ontbraken echter in deze versie. Om dit te verhelpen is er een nieuwe versie bekrachtigd in 2015. Deze versie is prestatiegericht geschreven en beschrijft heel de levenscyclus. Naast een deel 1 met de technische installatievoorschriften is er ook een deel 2 verschenen met daarin de eisen voor de uitvoerders van de verschillende etappes van de levenscyclus. Technologie evolueert razendsnel zodat ook deze versie snel achterhaald bleek. De versie van 2015 werd aangepast met de inhoud van addendum 1. Dat wil zeggen dat de volgende onderwerpen uit dit addendum geïntegreerd zijn: • draadloze systemen; • detectie in lokalen met een grote plafondhoogte zoals atria, magazijnen, theaters, auditoria met behulp van lineair optische systemen (beams) en aanzuigsystemen; • aanpassingen met betrekking tot verlaagde plafonds en verhoogde vloeren; • afrondingen van getallen in tabellen; • aanpassingen met betrekking tot volumes waarvoor geen bewaking nodig is. Ook heeft de WG NWI verder nieuwe en ontbrekende techno logieën en toepassingsgebieden uitgewerkt en deze zijn mede opgenomen in de versie van 2015. Het gaat in dit geval om volgende onderwerpen: • branddetectie in (evacuatie)liften en (lift)schachten; • lineaire warmtedetectoren (LTHD – line-type heat detector) die doorgaans bestaat uit een lineair warmtegevoelig element (bijv. kabel, buis, enz.) en een controle-eenheid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
Geschiedenis van de norm
Daarnaast heeft het toepassen van de norm in de praktijk heel wat praktische problemen aan het licht gebracht. Werkgroep New Work Item van TC 72, waaraan VOLTA namens de instal lateurs deelneemt, behandelt deze onderwerpen. Zo is in 2018 Addendum 1 bij de norm bekrachtigd. Technologie blijft gelukkig verder evolueren, zodat ook dit Addendum geen eindpunt was. Om de leesbaarheid te vergemakkelijken -en niet nog een addendum toe te voegen- is er gekozen voor een volledig aangepaste versie van de NBN S21-100-1 die vanaf 6 april tot 15 september 2020 in publiek onderzoek is op de website van het NBN (https://pe.nbn.be/wi/penbn).
» een terugstelbare LTHD kan opnieuw in waakstand worden geplaatst; waarbij men verder een onderscheid maakt tussen: - integrerende werking - niet-integrerende werking » een niet-terugstelbare LTHD wordt door de warmte vernietigd. • het gebruik van bekabeling met of zonder functiebehoud is in detail (met behulp van figuren) uitgewerkt volgens de aanbeve lingen van de WG Bekabeling en overeenkomstig de nota van het GTO • doorzenden van het brandalarm en het storingssignaal buiten het bouwwerk; • verdere detaillering van detectie in lokalen met een grote plafondhoogte; • signalen bestemd voor een centrale met menselijk toezicht.
Het vervolg
WG NWI heeft de prioriteiten voor het vervolg vastgelegd en deze prioriteiten zijn goedgekeurd door de laatste plenaire vergadering van de TC 72. Deze prioriteiten zijn: • Branddetectie met videocamera (TS7240-29 en NTN 177-I van
ANPI) • Verfijnen van Hoofdstuk 12 wijzigingen en uitbreidingen van een systeem • Evacuatiesirenes – in NBN S21-100-1 behouden of opnemen in een andere norm? • Oplossingen voor kleine installaties • Administratieve vereenvoudiging (aantal en inhoud van de documenten, bijvoorbeeld register van de controles, …) - sluit aan bij het vorige. Met betrekking tot de evacuatiesirenes is beslist om deze onder te brengen in een nieuwe norm. De inhoud van deze norm zal worden behandeld in de WG EVAC (opvolger van de WG VAS (voice alarm systems, NBN S21-111-reeks). De overige priori teiten zullen in kleine werkgroepen van de WG NWI uitgewerkt worden. In de mate van het mogelijke neemt VOLTA namens de installateurs deel aan deze werkgroepen. Vooral met betrekking tot de oplossingen voor kleine installaties met de erbij horende administratieve vereenvoudiging en de praktische verfijning van Hoofdstuk 12 zullen door VOLTA actief opgevolgd worden.
Besluit
Tot 15 september 2020 loopt er een publiek onderzoek bij het NBN van een nieuwe versie van de NBN S21-100-1. Om de leesbaarheid te vergemakkelijken is de inhoud van addendum 1 hierin opgenomen naast ook een aantal nieuwe technologieën en detectietoepassingen. Het werk is nooit af en WG NWI heeft dan ook al de prioriteiten vastgelegd voor het vervolg.
Voor meer informatie kan u terecht bij VOLTA, tad@volta-org.be
Danny Hermans (VOLTA vzw) Denise Weyers
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200603115234-891898a3b0246031f36e41b789ce55c9/v1/f17b8f66df9fcc7ceab5cdd722b177c7.jpg?width=720&quality=85%2C50)