Meteorologica juni 2020

Page 1

Jaargang 29 - nr. 2 - Juni 2020

METEOROLOGICA

ZOMERHITTE EN BOSBRANDEN Uitgave van de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van de Meteorologie


Climate Physics Master’s Programme at Utrecht University, The Netherlands This Master’s programme offers a unique combination of theoretical courses and practical training in all aspects of the climate system. Physics, dynamics and chemistry of the atmosphere, the oceans, the glaciers and ice sheets and their interaction are the core of this programme.

Our research fields: • Ocean Circulation and Climate • Physical Oceanography of the Coastal Zone • Atmospheric Dynamics and the Hydrological Cycle • Atmospheric Physics and Chemistry • Ice and Climate

More information: Utrecht University, The Netherlands Institute for Marine and Atmospheric Research

www.uu.nl/masters/climate

2

Meteorologica 2 - 2020


4

22

Inhoudsopgave 4

Hoe heet vond u het afgelopen zomer?

Lisette Klok, Luc van Zandbrink, Sandra Sijbrandij, Diana Wildschut, Erica Caverzam Borbosa

8

Hittemetingen door inwoners in Amersfoort – inzichten in stedelijke hitte op basis van het meetnetwerk ‘Meet je stad!’

Luc van Zandbrink, Lisette Klok, Sandra Sijbrandij, Diana Wildschut

12 Terugblik op een hoogtepunt

Cor Schuurmans, Huug van den Dool

18 Bert Holtslag wordt president EMS – een interview

Martina Junge, Bert Holtslag

20 Column – Een Nederlandsch Tijdschrift voor Meteorologie

24

Huug van den Dool

22 Samenvatting NVBM excursie naar het KMI en de Sterrenwacht te Ukkel

Bestuur NVBM

24 Weermuziek – Klimaat verandert ook de muziek

Van de hoofdredacteur Dit zomerse nummer staat grotendeels in het teken van... de zomer. In het artikel van Lisette Klok en medeauteurs (pagina 4) worden de ervaringen van bewoners van Amersfoort gepeild tijdens de hete zomer van 2019. Hitte kan namelijk positief ervaren worden (lekker warm, mooi weer) of negatief (te warm om iets te doen), en zulke ervaringen kunnen worden gebruikt om de indeling van steden onder de loep te nemen. Steden zijn namelijk een en al beton en asfalt, en warmen daardoor doorgaans snel op, en blijven ook warm. Meer groen en/of waterpartijen kan de hitte temperen, en daaraan lijkt inderdaad behoefte te zijn. Mensen blijken echter het meest moeite te hebben met de relatief hoge nachttemperaturen, die de nachtrust verstoren. Werk aan de winkel voor architecten en stedenplanners. In het zusterartikel van Luc van Zandbrink en medeauteurs (pagina 8) wordt de sociologie van stadshitte gekoppeld aan de resultaten van het burgerwetenschapsproject ‘Meet je stad!’ in Amersfoort. Dit project maakt gebruik van grote aantallen temperatuurmetingen verspreid door de stad, uitgevoerd door geïnteresseerde burgers. Hoewel de kwaliteit van zulke

‘hobby’ metingen een punt van zorg blijft, levert het geheel toch interessante inzichten op, bijvoorbeeld wat betreft het nachtelijke hitte-eiland effect. De stad is ’s nachts duidelijk warmer dan de omgeving, waarbij de mate van opwarming richting het centrum toeneemt. Eventuele verschillen tussen de diverse stadsdelen worden meegenomen in het klimaatadaptatiebeleid van Amersfoort. De bijdrage van Geert Jan van Oldenborgh en Friederike Otto (pagina 28) gaat in op de vraag of de toegenomen zomerhitte tot meer (en intensere) bosbranden heeft geleid. Zij behandelen deze vraag naar aanleiding van de hevige bosbranden in Australië in de zuidelijke zomer van 2019/20. Ondanks het gegeven dat de onzekerheden groot zijn (in bijvoorbeeld meetreeksen, methodieken) vinden zij dat de klimaatopwarming de kans op bosbranden met minstens 30% heeft vergroot (ten opzichte van 1900). Deze 30% is een ondergrens; de werkelijke toename kan dus (veel) groter zijn, alleen valt dat statistisch (nog) niet aan te tonen. Ik wens alle lezers een veilige (1.5 m!) en zorgeloze zomer toe.

Harry Geurts

26 Vacature (algemeen) NVBM bestuurslid

Bestuur NVBM

28 Klimaatoverzicht – Kans op bosbranden in Australië zoals afgelopen zomer met minstens 30% toegenomen

Geert Jan van Oldenborgh, Friederike Otto

30 Column – Out of Africa?

Gerard van der Schrier

31 NVBM Sponsors en Colofon

Advertenties 2 IMAU – Universiteit Utrecht 17 KNMI 21 Wittich en Visser 23 Zenit 27 Wageningen Universiteit 32 CaTeC Voorkant Bosbranden in Australië in de zuidelijke zomer 2019/20 (bron: Pixabay.com).

Meteorologica 2 - 2020

3


Hoe heet vond u het afgelopen zomer? Lisette Klok (HvA), Luc van Zandbrink (HvA), Sandra Sijbrandij (Gem. Amersfoort), Diana Wildschut (Coöp. Univ. Amersfoort), Erica Caverzam Barbosa (HvA) Afgelopen zomer was het heet. Als Meteorologica-lezer kent u de feiten waarschijnlijk wel. Nog nooit was in Nederland zo’n hoge temperatuur waargenomen. De zomergemiddelde temperatuur in De Bilt was 1.4 °C hoger dan normaal en tijdens de hittegolf van 22 tot 27 juli werden maximumtemperaturen gemeten van 35 tot 40 °C. Langstaande hitterecords sneuvelden op diverse locaties. Ook de zomer van 2018 was opvallend warm en vooral droog. De zomergemiddelde temperatuur van De Bilt lag toen 1.9 °C hoger dan normaal en het aantal zomerse dagen in De Bilt was dat jaar maar liefst 37, ten opzichte van normaal 21. Thermometers kunnen dan wel hoge waarden registreren, maar wat doen die hoge temperaturen eigenlijk met ons als inwoners van een stad of dorp? Hebben we daar last van? Ervaren we de hitte als een probleem? Passen we ons gedrag aan? Nemen we maatregelen in en om het huis om de hitte tegen te gaan? De antwoorden op deze vragen zijn extra belangrijk voor professionals bij gemeenten, omdat zij vanaf 2020 wat betreft de ruimtelijke inrichting van straten en wijken klimaat- en dus ook hittebestendig moeten handelen (Deltaplan Ruimtelijke adaptatie: https://deltaprogramma2019.deltacommissaris.nl/5.html). Inwoners ervaren aan den lijve waar in hun woonomgeving het heet is en wat de hitte met hen doet. Zij weten welke plekken koelte kunnen bieden en welke straatjes of pleinen onaangenaam heet zijn tijdens warme dagen. Zij zijn als het ware de ultieme graadmeters. Hun ervaringen en ideeën voor oplossingen zijn daarom belangrijk voor professionals die bij gemeenten werken aan de realisatie van een hittebestendige stad. Schothorst is een wijk in Amersfoort die in de komende jaren hittebestendig ingericht gaat worden. Voor de gemeente Amersfoort is het daarom interessant om van bewoners te horen hoe zij de hitte in deze wijk ervaren en wat er gedaan kan worden om hitte tegen te gaan. Om deze reden hebben we afgelopen twee zomers interviews afgenomen met verschillende inwoners deze wijk. Aanleiding De interviews en de werkzaamheden van deze studie vormDatum

Locatie

Interviewvorm

Beleef Schothorst Open Buurtmarkt gesprek 23-9-2018 Burendag in Het Groene Open Huis gesprek Groen-doet-je-goed Open 06-4-2019 Markt Winkelcentrum gesprek Schothorst De Groene Dag op Schrifte30-6-2019 Landgoed Schothorst lijk beantwoord 28-6-2019 Verzorgingshuis KoperOpen horst gesprek 28-6-2019 Eetcafé Schothorst Open gesprek 25-7-2019 Station Amersfoort Open Schothorst gesprek Het Groene Huis SchrifteZomer 2019 Amersfoort lijk beantwoord

Aantal interviews

22-9-2018

Maximumtemperatuur (°C) 15.8

10* 10.9

9

15.1

31

24.0

5

24.3

1

24.3

17

37.5

6

n.b.

Totaal 79

Tabel 1. Datum, locatie, interviewvorm, aantal interviews en de maximumtemperatuur (°C) op het meest nabijgelegen KNMI weerstation (De Bilt). *Het totaal van twee dagen.

4

Meteorologica 2 - 2020

den onderdeel van een voorbeeldproject binnen het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. In dit plan is veel aandacht voor stresstesten en risicodialogen. Risicodialogen zijn de gesprekken die voornamelijk gemeentes moeten voeren met verschillende partijen en werkvelden om de kwetsbaarheden en risico’s van klimaatverandering in kaart te brengen. Op basis hiervan kunnen gemeentes een klimaatadaptatiestrategie formuleren en gaan werken aan een klimaat- of hittebestendige stad. Burgers hebben tot nu toe amper een rol in deze gesprekken gekregen. De meeste risicodialogen worden gevoerd met professionals op basis van stresstesten, hittekaarten en rekenmodellen. Door in gesprek te gaan met burgers, of door burgermetingen te gebruiken, wordt informatie uit de haarvaten van de stad toegevoegd aan de risicodialoog. Om te verkennen welke informatie burgers kunnen toevoegen aan de risicodialoog, en te horen welke problemen zij ervaren en wat mogelijk oplossingen zijn, hebben wij afgelopen zomers gesprekken gevoerd met inwoners van Amersfoort Schothorst. Ook hebben wij temperatuurmetingen van het burgerwetenschapsproject ‘Meet je stad!’ gebruikt om inzicht te krijgen in de hitte in de wijk Schothorst. Uit beide activiteiten hebben we uiteindelijk lessen getrokken voor gemeentes die werken aan een hittebestendige inrichting. Deze staan verwoord in de brochure ‘Risicodialoog hitte – maar dan net even anders: met burgers en van onderaf’ (Klok et al., 2019). De temperatuuranalyses worden in het bijbehorende artikel (pagina 8) gepresenteerd. In dit artikel worden alleen de interviews besproken. Opzet van de interviews Tijdens de zomers van 2018 en 2019 hebben we op verschillende locaties in Amersfoort Schothorst inwoners gevraagd naar hun hitte-ervaringen. Tabel 1 geeft een overzicht van de locaties en de data waarop we gesprekken gevoerd hebben. We hebben geprobeerd zoveel mogelijk verschillende inwoners van de wijk Schothorst te bevragen door op verschillende locaties met verschillende inwoners interviews te houden. Sommige interviews werden afgenomen op een willekeurige dag in het jaar, zoals tijdens de buurtmarkt op 22 september 2019, terwijl andere plaatsvonden tijdens een hete dag, zoals 25 juli 2019 (Figuur 1). Het is extra belangrijk om personen te spreken die tot de meest kwetsbare groep behoren als het gaat om hitte, mensen die doorgaans slecht bereikt worden. Eén van de locaties waar


Figuur 1. De foto links is genomen tijdens de Beleef Schothorst buurtmarkt (22-9-2018) en de foto rechts op Station Schothorst (25-7-2019).

we interviews hebben gehouden is daarom een verzorgingshuis (Tabel 1, Verzorgingshuis Koperhorst). Daar hebben we vijf bewoners geïnterviewd. Uiteindelijk hebben we op deze manier geprobeerd zo veel mogelijk verschillende inwoners te spreken en de antwoorden te inventariseren. Het was uitdrukkelijk niet ons doel om een representatieve steekproef voor de wijk te genereren. Tabel 1 laat de maximumtemperatuur zien op de dag dat de interviews werden gehouden. Immers, een ervaring van hitte in het hier en nu kan andere antwoorden opleveren dan herinneringen aan een hete periode, en soms waren de herinneringen inderdaad alweer weggezakt. Op dagen dat het niet heet was gebruikten we daarom een fotoboek van Amersfoort Schothorst met foto’s genomen tijdens de hete zomer van 2018 om herinneringen aan hete dagen op te halen. De meeste interviews verliepen via een open gesprek op basis van de volgende vragen: • Hoe heeft u de hitte ervaren? • Welk beeld van de hitte is u het meest bijgebleven? • Wat heeft u (anders) gedaan tijdens de hitte? • Wat heeft u gedaan om koelte te vinden? • Wat zijn en waren prettige en onprettige plekken in en om huis en in de wijk? • Welke tips heeft u voor anderen?

Op hete dagen werden deze vragen iets aangepast, zodat de vraag de huidige weersituatie betrof. Ook waren er een aantal locaties waar we de interviewvragen als formulier hadden neergelegd (Tabel 1), zodat mensen deze zelf konden invullen zonder dat een gesprek nodig was. Bezoekers aan het Groene Huis in Amersfoort Schothorst hebben op deze manier tijdens de zomer van 2019 hun hitte-ervaringen met ons kunnen delen. Tabel 1 geeft aan dat we gedurende de twee zomers 79 respondenten hebben verzameld en dat open gesprekken en ingevulde formulieren hieraan ongeveer evenveel hebben bijgedragen. Resultaten Als we alle antwoorden analyseren, dan geeft ongeveer 43% van de ondervraagden aan de hitte in 2018 of 2019 als negatief te hebben ervaren, 34% als positief en 11% als wisselend. 11% van de ondervraagden gaf geen helder antwoord op deze vraag. De interviews geven een goed overzicht van hoe de inwoners de hitte tijdens beide zomers hebben beleefd. Zeker door te werken in de vorm van een open gesprek hebben we hierdoor een breder inzicht gekregen in de impact van hitte. Alhoewel we de interviews niet in hoog detail hebben kunnen uitwerken, hebben we met behulp van word clouds (Figuren 2 – 6) een goede indruk gekregen van de antwoorden op de ver-

Figuur 2. Word cloud – Hoe heeft u de hitte ervaren?

Meteorologica 2 - 2020

5


Figuur 3. Word cloud – Welk beeld van de hitte is u het meest bijgebleven?

schillende vragen. Hiermee kunnen we een relatief objectieve weergave van de verkregen resultaten presenteren. De word clouds zijn random gegenereerd met het programma Wordle. Het aantal keer noemen van een bepaald antwoord wordt benadrukt met de grootte van de tekst. De kleur heeft geen betekenis. Wanneer twee antwoorden in de word cloud ongelukkigerwijs door kleur en grootte samen één nieuw woord vormden, is door ons opnieuw een random word cloud gegenereerd, tot deze situatie niet meer voorkwam. De word clouds bevatten een maximum van 50 woorden. Woorden die eruit springen bij de vraag hoe mensen de hitte hebben ervaren (Figuur 2), zijn: heerlijk, lekker, maar ook (erg) warm, heet en vervelend. Positieve en negatieve ervaringen wisselen elkaar af. Het beeld van hitte dat de ondervraagden is bijgebleven is vooral de droogte en de natuurschade in de wijk (voornamelijk in 2018) en het slechte slapen als gevolg van hoge binnentemperaturen (Figuur 3). Als maatregel om deze hoge binnentemperaturen tegen te gaan noemen veel mensen dat zij gordijnen en ramen gesloten hebben gehouden (en op het juiste moment weer geopend) of een ventilator hebben aangezet. Daarnaast hebben mensen geprobeerd verkoeling te zoeken door binnen te blijven, de schaduw op te zoeken, rustig te blijven en meer water te

drinken (Figuur 4). Ten slotte zijn er een aantal onprettige en prettige locaties tijdens hete dagen in Amersfoort Schothorst geïdentificeerd (respectievelijk weergegeven in Figuren 5 en 6). Met name het winkelcentrum en de parkeerterreinen zijn onprettige plekken tijdens hete dagen. Prettige plekken zijn parken, schaduwplekken (bijvoorbeeld onder bomen en in het bos) en locaties nabij water. Tijdens de interviews hebben we gemerkt dat de datum en de locatie van de interviews van invloed zijn op de antwoorden (dit is overigens niet terug te zien in de word clouds). Bezoekers van een groenmarkt lijken het onderwerp hitte bijvoorbeeld vaker aan te grijpen om een relatie te leggen met de vergroening van de wijk. Is de bijeenkomst binnen, dan gaat het sneller over hittestress binnenshuis. Ook lijkt het erop dat interviews gehouden tijdens milde zomerdagen een positiever beeld geven van de hitte. Als de hitte alweer enige tijd achter de rug is, lijkt een meerderheid de tropische hitte als heerlijk te hebben ervaren. Er lijkt dus geen sprake te zijn van een collectief hittetrauma. Conclusies De resultaten van de interviews laten zien dat hoewel 43% van de bewoners de hitte van afgelopen twee zomers als nega-

Figuur 4. Word cloud – Verzameling van antwoorden op de vragen: Wat heeft u (anders) gedaan tijdens de hitte? Wat heeft u gedaan om koelte te vinden? Welke tips heeft u voor anderen? 6

Meteorologica 2 - 2020


Figuur 5. Word cloud – Wat zijn onprettige plekken in Amersfoort Schothorst tijdens hete dagen?

tief ervaren heeft en maar 34% als positief, er een opvallend grote groep is die van warme dagen kan genieten. Wat betreft 2018 zijn het vooral de herinneringen aan de droogte en de effecten op de natuur die zijn blijven hangen, en in mindere mate de herinnering aan de hitte. Als het erg heet wordt lijkt voornamelijk de koelte binnenshuis te worden opgezocht of gaan mensen zich aanpassen door rustig aan te doen of een plekje bij de ventilator of in de schaduw te zoeken. Toch lijkt het voornaamste probleem het slechte slapen door te hoge binnentemperaturen. Mogelijk heeft niet iedereen beschikking over een koele slaapruimte, of zijn het openen en sluiten van gordijnen, deuren, ramen, zonwering of rolluiken (op het juiste moment) onvoldoende effectief. Wat betreft de prettige en onprettige plekken in de buurt, zouden meer schaduw, meer (zwem)water en bomen of een hittebestendig winkelcentrum de inwoners van Amersfoort Schothorst soelaas bieden. Helaas biedt dit geen oplossing voor het slaapprobleem binnenshuis. Hiervoor zal een bredere beschikbaarheid van maatregelen om de zon te weren en het binnenhuisklimaat aangenaam te houden moeten worden opgezet. Ten slotte Professionals bij Gemeente Amersfoort lieten tijdens een presentatie van deze resultaten weten dat dergelijke informatie afkomstig uit de haarvaten van de stad belangrijk is om hittekaarten en modelstudies mee aan te vullen. Door bewoners als graadmeters te gebruiken ontstaat een completer beeld van de verschillende aspecten van het hitteprobleem. Soms komen hoge temperaturen op hittekaarten niet overeen met de (verwachte) overlast. Daarnaast bevestigen de interviews de al bekende problemen in de buitenruimte van Amersfoort Schothorst zoals het versteende en hete winkelcentrum. Opvallend

is ook de genoemde overlast door hoge binnentemperaturen. Dit geeft aan dat de gemeente meer aandacht zou moeten geven aan een koel en aangenaam binnenklimaat, bovenop het hittebestendig inrichten van de buitenruimte. Kortom, de resultaten helpen de Gemeente Amersfoort de discussie aan te zwengelen over wat precies het probleem is van hitte voor de stad en wat zoal nodig is voor een hittebestendige inrichting. De word clouds geven een goede eerste indruk van hoe inwoners van Amersfoort Schothorst de hitte van afgelopen zomers hebben ervaren en welke oplossingen zij aangrijpen om overlast te voorkomen of beperken. Het zou interessant zijn om gedetailleerdere analyses uit te voeren en nader te onderzoeken of bepaalde leeftijdsgroepen of kwetsbare groepen verschillende antwoorden geven. De dataset die wij hebben gegenereerd leent zich daar helaas niet voor, omdat het uitsplitsen van 79 deelnemers niet tot betrouwbare resultaten zal leiden. Toch zijn onze data beschikbaar voor iedereen die dergelijke of andere analyses zou willen uitvoeren. Dankwoord We willen de medewerkers van het Groene Huis, alle respondenten en de vrijwilligers van het ‘Meet je stad!’ project (Amersfoort) bedanken voor hun bijdrage aan het afnemen van de interviews. De activiteiten waren onderdeel van het Impactproject ‘Risicodialoog op basis van zelf meten aan hitte’ dat werd gefinancierd door het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke adaptatie. Ook bedanken we Robert Mureau voor zijn meedenken in dit project. Literatuur Klok E.J., S. Sijbrandij, D Wildschut, L. van Zandbrink en E. Caverzam Barbosa, 2019: Risicodialoog hitte – maar dan net even anders: met burgers en van onderaf. Meet je stad! Amersfoort. https://ruimtelijkeadaptatie.nl/@220988/impactproject-meten-hitte

Figuur 6. Word cloud – Wat zijn prettige plekken in Amersfoort Schothorst tijdens hete dagen? Meteorologica 2 - 2020

7


Hittemetingen door inwoners in Amersfoort – inzichten in stedelijke hitte op basis van het meetnetwerk ‘Meet je stad!’ Luc van Zandbrink (HvA), Lisette Klok (HvA), Sandra Sijbrandij (Gem. Amersfoort), Diana Wildschut (Coöp. Univ. Amersfoort) De effecten van de opwarming van het klimaat worden steeds beter zichtbaar. Het onderwerp krijgt daardoor meer aandacht en ook de burger wil er graag de vinger op leggen. Immers, de nieuwsberichten in de media lijken soms tegenstrijdig of komen niet overeen met hoe men de warmte zelf ervaart. Om te zien wat de temperaturen zijn in eigen stad, wijk en achtertuin, plaatsten deelnemers van het burgerwetenschapsproject ‘Meet je stad!’ te Amersfoort vanaf 2016 zelf ontworpen meetkastjes met daarin temperatuursensoren. Deze meetkastjes zijn mogelijk niet alleen voor burgers interessant. Ook de gemeente Amersfoort ziet namelijk kansen om dit meetnetwerk dat zich met hoge dichtheid heeft uitgespreid over de stad in te zetten voor het klimaatadaptatiebeleid op het gebied van hitte. Vanaf 2020 zijn Nederlandse gemeenten namelijk aan zet om straten en wijken te toetsen en in te richten op klimaatbestendigheid, en dus ook hittebestendigheid (Deltaprogramma, 2018). De meetkastjes zijn mogelijk een uniek handvat om te leren over hitte in de haarvaten van de stad, maar daarvoor moeten er eerst een aantal vragen beantwoord worden wat betreft de kwaliteit, ordegrootte en ruimtelijke verschillen van de metingen. Welke temperatuurwaarden registreren meetkastjes in een stedelijke omgeving? Wat is het effect van de stedelijke omgeving op de hitte? Wat zijn de ruimtelijke verschillen binnen de stad? In dit artikel analyseren we de ‘Meet je stad!’ temperatuurgegevens in de zomer van 2018 van in totaal 148 meetkastjes verspreid door Amersfoort om antwoorden te geven op bovenstaande vragen. Aanleiding brochure ‘Risicodialoog hitte – maar dan net even anders: met De analyses van de temperatuurmetingen in deze studie burgers en van onderaf’ (Klok et al., 2019). Alle gegevens van vormden onderdeel van een voorbeeldproject binnen het ‘Meet je stad!’ zijn openbaar beschikbaar via meetjestad.net. Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. In dit plan is veel aandacht voor stresstesten en risicodialogen. Met stresstesten worden Amersfoort de risico’s van klimaatverandering in beeld gebracht en wordt De gemeente Amersfoort bestrijkt zo’n 64 vierkante kilometer inzicht verkregen in de effectiviteit van adaptatiemaatregelen. Risicodialogen zijn de gesprekken die voornamelijk gemeentes moeten voeren met partijen uit verschillende werkvelden om de kwetsbaarheden en risico’s van klimaatverandering in kaart te brengen. Op basis hiervan kunnen gemeentes een klimaatadaptatiestrategie formuleren en gaan werken aan een klimaat- en hittebestendige inrichting. Om inzicht te krijgen in de hitte in Amersfoort hebben wij temperatuurmetingen van het burgerwetenschapsproject ‘Meet je stad!’ gebruikt. Het project is in 2016 gestart als samenwerking tussen de gemeente Amersfoort, waterschap Vallei en Veluwe, De War en de inwoners van Amersfoort. Ook hebben wij afgelopen zomers gesprekken gevoerd met inwoners van Amersfoort Schothorst om te verkennen welke problemen burgers ervaren (zie het artikel op pagina 4). Uit beide activiteiten hebben we uiteindelijk een Figuur 1. Gemiddelde dagelijkse gang in de luchttemperatuur voor de 44 dagen in 2018 waarop de aantal lessen getrokken voor gemeen- maximumtemperatuur in De Bilt boven 25 °C uitkomt, voor KNMI-metingen in De Bilt en op basis tes die werken aan een hittebestendige van een aantal ‘Meet je stad!’ stations evenredig verdeeld over de diverse wijken van Amersfoort inrichting. Deze staan verwoord in de (n = 46) en in de wijken Schothorst (n = 29), Soesterkwartier (n = 15) en Stadskern (n = 9). 8

Meteorologica 2 - 2020


en heeft zo’n 155 duizend inwoners. Amersfoort ligt ingesloten tussen de Utrechtse Heuvelrug aan de westzijde en de Gelderse Vallei aan de oostzijde, natuurlijk gescheiden door de Eem die de stad van zuid naar noord doorkruist. De stad bestaat vooral uit laagbouwwoningen en is daarmee relatief ruim opgezet, met uitzondering van het centrum. Het dichtstbijzijnde KNMI-weerstation is De Bilt op circa 16 kilometer afstand.

en de waarden op het hele uur. In dit artikel beschrijven we de resultaten van twee analyses. De eerste analyse, over het dagelijks verloop in het hitte-eiland effect van Amersfoort, is gebaseerd op waarden van alle dagen van 2018 waarop de temperatuur in De Bilt boven 25 °C uitkwam. De tweede analyse, over de ruimtelijke verschillen in het hitte-eiland effect, is gebaseerd op waarden van alle dagen in de zomerperiode (1 juni tot en met 31 augustus) van 2018.

‘Meet je stad!’ meetkastjes De meetkastjes met daarin de sensoren zijn ontwikkeld door het project ‘Meet je stad!’ met als doel temperatuurmetingen uit te voeren waarbij het effect van direct zonlicht op de temperatuurmeting wordt geminimaliseerd. Daarnaast was van belang dat het meetkastje open source is, betaalbaar, eenvoudig te construeren, en het ontwerp robuust met voor iedereen beschikbare bouwinstructies en toegankelijke materialen (Stoter, 2020). Het ontwerp is uiteindelijk een witte dubbelwandige koker geworden met een witte kap. Binnenin zitten een temperatuur- en luchtvochtigheidssensor (Si7021, Silocon Labs, 2016), een GPS-module, en een Atmega328p microcontroller zoals gebruikt in de Arduino Uno (Kooijman, 2020). Door Amersfoort verspreid hingen in 2018 meer dan 148 meetkastjes. Ieder meetkastje doet ongeveer om de 10 tot 15 minuten een temperatuurmeting. De meting wordt inclusief de locatie van het kastje via een radiosignaal verzonden naar een online database. De data zijn vervolgens openbaar en beschikbaar via meetjestad.net/data/.

Dagelijks temperatuurverloop en het hitte-eiland effect Als eerste tonen we de gemiddelde dagelijkse gang in de luchttemperatuur op de 44 zomerse dagen van 2018 (Figuur 1). Figuur 1 toont dus de gemiddelde dagelijkse temperatuurgang over alle zomerse dagen; uurgemiddelden voor een subselec-

Metingen van 2018 Over de metingen van 2018 (1 januari – 19 oktober) is een kwaliteitscontrole uitgevoerd door Robert Mureau. Hij gebruikte de metingen voor een eerder artikel in Meteorologica over het belang van minimumtemperaturen bij een hittegolf (Mureau et al., 2018). In deze dataset bleken sommige meetkastjes echter van locatie te veranderen, werden verdachte temperaturen en onverklaarbare sprongen geregistreerd en liepen de registratiemomenten niet synchroon. In een semi-handmatige kwaliteitscontrole zijn daarom een aantal meetkastjes en tijdreeksen verwijderd en een aantal aangemerkt voor een handmatige inspectie, in de bewoording van Mureau een ‘man-machine mix’. De overgebleven dataset bevat gegevens van de 148 stations met een wisselende dekking over de tijdsperiode. De temperaturen van één meetkastje zijn gekoppeld aan één locatie met één waarde per ongeveer een kwartier. Daarbij is de waarde van de meest nabije meting gekoppeld aan dat kwartier. In de analyses hebben we uiteindelijk alleen gebruik gemaakt van meetkastjes met meer dan zes dagen (576 kwartiersmetingen) aan data (n = 135)

Figuur 2. Gemiddelde dagelijkse gang in het hitte-eiland effect voor de 44 dagen in 2018 waarop de maximumtemperatuur in De Bilt boven 25 °C uitkomt, gemiddeld voor een aantal ‘Meet je stad!’ stations evenredig verdeeld over de wijken van Amersfoort (n = 46) en in de wijken Schothorst (n = 29), Soesterkwartier (n = 15) en Stadskern (n = 9). Op de verticale as rechts staat de gemiddelde dagelijkse fluctuatie van uurgemiddelde globale straling gemeten in De Bilt tijdens deze dagen.

Figuur 3. Dagelijkse gang in het hitte-eiland effect voor vier steden (Oke et al., 2017). Meteorologica 2 - 2020

9


tie van ‘Meet je stad!’ stations evenredig verdeeld over de wijken van Amersfoort, uurgemiddelden voor de ‘Meet je stad!’ stations van een aantal wijken in Amersfoort en uurgemiddelden van de metingen in De Bilt. De figuur laat zien dat de luchttemperaturen in Amersfoort zowel overdag en ’s nachts hoger liggen dan buiten de stad (De Bilt). Alleen in de ochtend lijkt de temperatuur binnen de stad en daarbuiten ongeveer hetzelfde te zijn. De metingen laten daarnaast zien dat er kleine temperatuurverschillen zijn tussen de wijken Schothorst, Soesterkwartier en Stadskern. Deze verschillen worden duidelijker als we het verloop van het hitte-eiland effect (Figuur 2) bekijken. Deze wijken zijn uitgekozen omdat ze als relatief warm zijn bevonden in de modelstudie van het RIVM (2017), met name Soesterkwartier en Stadskern. Schothorst is de wijk waar we gesprekken met bewoners hebben gevoerd (zie artikel op pagina 4). De ligging van de wijken is weergegeven in Figuren 4 en 5. Figuur 2 laat een drietal interessante resultaten zien: 1) De grootte van het hitte-eiland effect tijdens zomerse dagen door de dag heen varieert tussen 0 en 2.5 °C met een duidelijk minimum in de ochtend en een maximum rond middernacht, vergelijkbaar met het dagelijks verloop dat Wolters en Brandsma (2012) vonden voor Nederlandse steden. 2) Het hitte-eiland effect vertoont een opvallend maximum in de middag. Dit is in tegenspraak met wat we zouden verwachten op basis van theorieën over het stedelijk hitte-eiland effect (Oke at al., 2017). Normaal gesproken is het stedelijk hitte-eiland effect namelijk ’s nachts het grootst en overdag minimaal, zoals Figuur 3 laat zien voor een aantal wereldsteden. Een mogelijke verklaring voor het feit dat de ‘Meet je stad!’ metingen een maximum overdag vertonen is waarschijnlijk het effect van zonnestraling, ondanks de ontwikkelde stralingsbehuizing. Het hitte-eiland effect volgt namelijk het verloop van de gemiddelde zonnestraling op de geanalyseerde meetdagen (Figuur 2). Door de zon warmt de behuizing van de sensoren waarschijnlijk op, waardoor het gemeten hitte-eiland effect overdag een vertekend beeld laat zien. Dit betekent dat we met de ‘Meet je stad!’ metingen alleen betrouwbare uitspraken kunnen doen over het nachtelijke hitte-eiland effect. 3) We mogen concluderen dat het hitte-eiland effect tussen Schothorst en het Soesterkwartier, en vergeleken met het gemiddelde voor heel Amersfoort, nauwelijks van elkaar verschilt. De verschillen ’s nachts zijn hooguit 0.3 °C. Als we de 10

Meteorologica 2 - 2020

Figuur 4. Verschil in luchttemperatuur (in °C) met KNMI-station De Bilt om 1:00 uur ’s nachts lokale tijd gemiddeld over de periode 1 juni tot 31 augustus 2018. De wijken Schothorst, Soesterkwartier en Stadskern zijn respectievelijk diagonaal, verticaal en horizontaal gearceerd.

Figuur 5. Aantal nachten in de periode 1 juni tot 31 augustus 2018 waarin de gemiddelde nachttemperatuur tussen 23:00 en 5:00 uur lokale tijd hoger is dan 20 °C. De wijken Schothorst, Soesterkwartier en Stadskern zijn respectievelijk diagonaal, verticaal en horizontaal gearceerd.


metingen voor Stadskern apart analyseren, dan zien we dat het stedelijk hitte-eiland effect iets hoger is en oploopt tot 1 °C temperatuurverschil ten opzichte van de andere wijken in Amersfoort. Vooral wijk Stadskern lijkt dus een relatief warm deel van de stad te zijn. Ruimtelijke verschillen in het hitte-eiland effect De verschillen in het nachtelijke hitte-eiland effect tussen de verschillende wijken worden nog duidelijker als we het stedelijk hitte-eiland effect in kaarten weergeven: 1) Figuur 4 toont het temperatuurverschil van alle stations met de KNMI-meting in De Bilt om 1:00 uur ’s nachts lokale tijd, wanneer het hitte-eiland effect het grootst is, gemiddeld over de gehele periode 1 juni tot 31 augustus 2018. In deze analyse zijn alle dagen meegenomen (zomerse én niet-zomerse dagen). We zien grote verschillen tussen naburige stations die waarschijnlijk te verklaren zijn door lokale omstandigheden. In het algemeen zien we dat het stedelijk hitte-eiland effect richting Stadskern groter wordt maar dat de verschillen tussen de diverse wijken niet groot zijn. Het gemiddelde hitte-eiland effect om 1:00 uur ’s nachts voor heel Amersfoort over deze periode is 1.1 °C. Omdat ook alle niet-zomerse dagen in de zomer zijn meegenomen valt deze waarde lager uit dan in de analyse voor alleen zomerse dagen (ongeveer 1.7 °C, zie Figuur 2). Toch blijft ook deze waarde onder de ruim 2 °C die Van Hove et al. (2015) in de grotere en dichter bebouwde regio Rotterdam vonden voor het gemiddelde maximum hitte-eiland effect voor de zomer van 2010. 2) Figuur 5 toont het aantal warme nachten in de periode 1 juni tot 31 augustus 2018. Anders dan gebruikelijk nemen we voor de definitie van een warme nacht niet het dagminimum als grenswaarde, omdat de hitte-ervaring gedurende de nacht vaak meer uren bestrijkt: “een minimumwaarde is dus sowieso een onderschatting van de hitte-ervaring tijdens de nacht.” (Mureau et al., 2016). Een warme nacht definiëren we in deze analyse daarom als een nacht waarbij de gemiddelde luchttemperatuur tussen 23:00 en 5:00 uur minstens 20 °C is. In Figuur 5 zien we dat het aantal warme nachten op sommige plekken in Amersfoort oploopt tot 16, terwijl er in De Bilt slechts 7 werden gemeten. Het gemiddeld aantal warme nachten in Amersfoort is 12. Ook hier zien we dat het aantal hete nachten richting Stadskern hoger lijkt te worden. Conclusies De analyses laten vooral zien dat tijdens zomerse dagen het stedelijk hitte-eiland effect ’s nachts kan oplopen tot gemiddeld 2.5 °C in het relatief compacte centrum van Amersfoort (wijk Stadskern). In de wijken daaromheen is het stedelijk hitte-eiland effect ’s nachts ongeveer 1.5 °C, vooral vanwege de over het algemeen opener structuur. De temperatuurverschillen tussen de wijken zijn relatief klein. Voor de situatie overdag kunnen we geen uitspraken doen, omdat de ‘Meet je stad!’ sensoren overdag te hoge luchttemperaturen aangeven omdat de behuizingen worden opgewarmd door de zon. De ‘Meet je stad!’ metingen van 2018 kunnen daarom niet worden gebruikt om inzicht te krijgen in het stedelijk hitte-eiland effect van Amersfoort overdag. De meetkastjes zijn in 2019 binnen het ‘Meet je stad!’ project verder ontwikkeld, met onder andere een stralingssensor om beter zicht te krijgen in dit effect. Ondanks de hoge dichtheid van de meetnetwerk van ‘Meet je stad!’ is het niet mogelijk om ruimtelijke variaties te verklaren, tenzij er extra informatie komt over de precieze locatie van de kastjes. Ondanks de toegepaste kwaliteitscontrole kan

men geen conclusies trekken op basis van een enkele meetwaarde van een enkele sensor. Er zal altijd een gemiddelde van meerdere meetwaarden gebruikt moeten worden om tot betrouwbare analyses te komen (Napoly et al., 2018). Dit vergroot de ruimtelijke schaal waarop conclusies getrokken kunnen worden tot wijkniveau. Ten slotte Tot slot een paar overwegingen ten aanzien van de vraag hoe het gebruik van meetkastjes van een meetnetwerk zoals ‘Meet je stad!’ gemeentes kan helpen bij het toetsen en hittebestendig inrichten van hun gebied. De resultaten van de ‘Meet je stad!’ kastjes laten zien dat het hitte-eiland effect in Amersfoort in 2018 met zo’n 1.1 tot 1.7 °C niet groot was. Toch was het aantal warme nachten in Amersfoort op sommige locaties twee keer zo veel als in De Bilt. Het meetnetwerk biedt derhalve een goede eerste toetsing en vertelt de gemeente dat vanuit het oogpunt van temperatuurverschillen het hittebestendig inrichten van de ene wijk geen prioriteit heeft ten opzichte van een andere wijk. Tijdens presentaties voor professionals bij de gemeente Amersfoort kwam naar voren dat metingen van burgers een goed handvat lijken te zijn voor gemeenten om hun hittebeleid te onderbouwen en een risicodialoog te starten. Het zelf meten van het klimaat van de stad zorgt ook voor opbouw van kennis die voor meteorologen misschien gesneden koek is, maar bij burgers en gemeentes tot nieuwe inzichten kan leiden. Zo zorgden deze analyses ervoor dat professionals bij de gemeente Amersfoort leerden dat het hitte-eiland effect vooral een nachtelijk fenomeen is. Dankwoord We willen de deelnemers van het ‘Meet je stad!’ project en de gemeente Amersfoort bedanken voor hun inzet voor het ontwikkelen, bouwen en onderhouden van alle meetkastjes en de database. Deze analyse was onderdeel van het impactproject “Risicodialoog op basis van zelf meten aan hitte” dat werd gefinancierd door het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie. In het bijzonder willen we Robert Mureau bedanken voor de kwaliteitscontrole van de zomerdata van 2018 en voor het meedenken in dit project. Literatuur

Deltaprogramma, 2018: H. 5 Ruimtelijke adaptatie: voortgang en maatregelen. In: Deltaprogramma 2019. Staf Deltacommissaris, Den Haag. https://deltaprogramma2019. deltacommissaris.nl/5.html. Klok E.J., S. Sijbrandij, D. Wildschut, L. van Zandbrink en E. Caverzam Barbosa, 2019: Risicodialoog hitte – maar dan net even anders: met burgers en van onderaf. Meet je stad!, Amersfoort. Kooijman, M., g.d. Meet je stad!: Bouwen en programmeren van het meetstation. https://meetjestad.net/nl/Bouwen_en_programmeren_van_het_meetstation. Mureau R., J. Wesseling, en H. Zijp, 2018: Het belang van de minimumtemperatuur bij een hittegolf – kan ik mijn huis nog wel koelen? Meteorologica, 3, 18–20. Napoly, A., T. Grassmann, F. Meier, en D. Fenner, 2018: Development and Application of a Statistically-Based Quality Control for Crowdsourced Air Temperature Data. Frontiers in Earth Science, 6, 118. 10.3389/feart.2018.00118 Oke, T., G. Mills, A. Christen en J. Voogt, 2017: Urban Climates. Cambridge University Press, Cambridge, 10.1017/9781139016476. RIVM, 2017: Stedelijk hitte-eiland effect (UHI) in Nederland. http://nationaalgeoregister. nl/geonetwork/srv/dut/catalog.search#/metadata/a87f5ca8-f354-4ff6-adc3-70f1bf6b78e3. Silicon Labs, 2016: Si7021-A20: I2C HUMIDITY AND TEMPERATURE SENSOR. https:// www.silabs.com/documents/public/data-sheets/Si7021-A20.pdf. Stoter, F., g.d.: Meet je stad!: Meten van de temperatuur en luchtvochtigheid. https:// meetjestad.net/nl/Meten_van_de_temperatuur_en_luchtvochtigheid. van Hove, L. W. A., C. M. J. Jacobs, B. G. Heusinkveld, J. A. Elbers, B. L. van Driel, en A. A. M. Holtslag, 2015: Temporal and spatial variability of urban heat island and thermal comfort within the Rotterdam agglomeration. Building and Environment, 83, 91–103. 10.1016/j.buildenv.2014.08.029. Wolters, D., & T. Brandsma, 2012: Estimating the urban heat Island in residential areas in the Netherlands using observations by weather amateurs. Journal of Applied Meteorology and Climatology, 51(4), 711–721. 10.1175/JAMC-D-11-0135.1

Meteorologica 2 - 2020

11


Terugblik op een hoogtepunt Cor Schuurmans, Huug van den Dool In 2021 gaat de uitvoering van de Parijsakkoorden in, gelijk met de invoering van de nieuwe klimaatnormaal 1991-2020. Wat zal de nieuwe klimaatperiode 2021-2050 laten zien? We weten het niet. Terugkijken is makkelijker. Als je terugkijkt naar hoe het in de afgelopen 50 jaar met de aandacht voor het CO2-klimaatprobleem is gegaan, dan zie je dat er rond 1990, dus bij de start van de huidige 30-jaar klimaatperiode, in één keer heel veel gebeurde, waarna de aandacht weer wat verslapte. In dit artikel gaan we in op de hausse aan activiteiten rond 1990. Waar gaat het om? Publieksvoorlichting, detectie van de temperatuurstijging, discussies met klimaatsceptici en organisatorische ontwikkelingen. Van elk van deze onderwerpen geven we een korte beschrijving. We gaan ook in op de mogelijke oorzaken van de verminderde aandacht nadien. Onze weergave betreft een persoonlijke zienswijze. In 2008 werd door Schuurmans en Baede een overzicht gegeven van de ontwikkelingen in Nederland op klimaatgebied en meer speciaal met betrekking tot het CO2-klimaatprobleem, vanaf 1960 tot circa 1990 [1,2]. Achteraf kunnen we vaststellen dat onze beschrijving eindigde op een hoogtepunt, want daarna verslapte de aandacht weer enigszins. Het duurde vrijwel tot de huidige tijd voordat het klimaatprobleem weer volop in de belangstelling kwam te staan. Rond 1990 gebeurden allerlei belangrijke dingen, op diverse fronten. De publieksvoorlichting nam sterk toe, onderzoekers wedijverden om een significante temperatuurtoename vast te stellen, er werden discussies belegd met klimaatsceptici, het IPCC werd opgericht (1988), weldra gevolgd door andere klimaatorganisaties en ook de totstandkoming (1992) van het VN-raamverdrag op het gebied van klimaatverandering (UNFCCC). Wij geven hier een beknopte beschrijving van elk van

Figuur 1. Voorpagina van [4]. De illustratie is ontleend aan het weekblad Time, waar de schrijver van de kerstboodschap van Koningin Beatrix vermoedelijk ook zijn/haar informatie uit putte. 12

Meteorologica 2 - 2020

deze onderwerpen, gebaseerd op onze eigen ervaring en herinneringen aan die tijd. Wat er elders, buiten de meteorologie, op andere instituten en op politiek en maatschappelijk terrein, rond het klimaatthema plaatsvond hebben we niet geprobeerd in zijn totaliteit te achterhalen. De hier geschetste geschiedenis is dus niet compleet. Het beeld dat ontstaat, ofschoon incompleet, maakt duidelijk dat in de jaren net na 1990 de bewustwording van het klimaatprobleem plotseling sterk toenam. De vraag is dan ook waarom de aandacht daarna weer wat verslapte en het nog twee à drie decennia zou duren voor er mondiaal meer concrete plannen werden gemaakt om de oorzaken van het klimaatprobleem aan te pakken en de grootste schade te beperken. Ook op die vraag gaan we kort in. Klimaatinformatie Evenals andere meteorologische instituten gaf de klimatologische dienst (KD) van het KNMI routinematig informatie uit over ons klimaat. In de 70- en begin 80-er jaren van de vorige eeuw werd vanwege de toegenomen belangstelling voor het klimaat een reeks speciale klimaatpublicaties uitgegeven (over wind, neerslag en verdamping, zon en bewolking) en in 1983 ook een algemeen boek over het klimaat, onder de titel ‘Het weer in Nederland’ [3]. In de afdeling Wetenschappelijk Onderzoek bestond inmiddels ook een projectgroep Algemene Circulatie en Klimaat (voorheen Meerdaagse Verwachtingen). De onderzoekers van deze projectgroep gaven regelmatig lezingen in den lande over het toenemend broeikaseffect van de atmosfeer en de mogelijke gevolgen daarvan. Ze schreven daar ook artikelen over in het Tijdschrift voor Natuurkunde, Zenit, De Ingenieur en vergelijkbare bladen. De projectgroep organiseerde al in 1981 een landelijke klimaatdag, waaraan ook paleoklimatologen en isotopendeskundigen deelnamen. Maar qua officiële informatie over klimaatverandering en een mogelijk op handen zijnde antropogene klimaatverandering liep het KNMI in die tijd niet voorop. Dat veranderde abrupt na de kerstboodschap van Koningin Beatrix in 1988, waarin zij sprak over onze planeet die door de mensheid werd bedreigd. Op initiatief van Henk Tennekes (destijds directeur Wetenschappelijk Onderzoek) werd in de maanden daarna een publicatie samengesteld, getiteld ‘Ons klimaat, onze planeet’ [4], zie Figuur 1. Deze KNMI-publicatie bestond uit een bundeling van 10 tot 15, deels eerder verschenen, populair-wetenschappelijke artikelen, van KNMI-medewerkers en anderen over een scala aan milieu- en klimaatproblemen. In feite was het een vrij volledig overzicht van de problemen waar we toen, en deels nu nog, mee te maken hadden: het toenemend broeikaseffect en de verwachte temperatuurstijging, het smelten van


Figuur 2. Voorpagina van [5].

gletsjers, zeespiegelstijging, het ozongat en de maatregelen die getroffen waren (of: hadden moeten worden) om deze problemen aan te pakken. Verder een artikel over overheidsmaatregelen om het energiegebruik te verminderen (toen al!). Alle medewerkers van het KNMI kregen een exemplaar van de publicatie, met het verzoek om het mee naar huis te nemen en te gebruiken bij eventuele vragen uit de omgeving. Voor het algemene publiek werd een boek gemaakt dat in 1990 uitkwam onder de titel ‘Aanhoudend warm’ [5], zie Figuur 2. In de convocatie voor de presentatie van dit boek in Nieuwspoort op 11 december 1990 staat vermeld: “In dit boek behandelen enkele specialisten van het KNMI op toegankelijke wijze het broeikaseffect, het gat in de ozonlaag, het bedreigde evenwicht van het klimaatsysteem en daarmee samenhangende thema’s.” De toenmalige SG van Verkeer en Waterstaat, Hans Smits, nam het boek in ontvangst. De hoofddirecteur van het KNMI, Harry Fijnaut, alsmede de auteurs die aanwezig waren, werden na afloop door pers en tv geïnterviewd. Het boekje is aantrekkelijk door brede kantlijnen, die bij alle hoofdstukken een aantal voor de lezer interessante opmerkingen bevatten. Het boekje is nog altijd in de boekhandel verkrijgbaar, al dan niet tweedehands. Het is anno 2020 nog zeer leesbaar en komt, op enkele punten na, zeker niet gedateerd over. Informatie over milieu en klimaat kwam destijds voornamelijk naar buiten via interviews in kranten en artikelen in populaire tijdschriften. Dit behoorde tot de taak van individuele meteorologen en onderzoekers die over de betreffende informatie beschikten. Tot die tijdschriften trad in 1992 ook Meteorologica toe, uitgegeven door de NVBM. Het is tekenend dat vanaf het allereerste nummer in vrijwel elk nummer over het klimaat werd geschreven.

In datzelfde jaar 1992 werd door het KNMI het besluit genomen om een rapport uit te geven over de stand van zaken wat betreft het klimaat en de ozonlaag. Het eerste rapport over ‘De toestand van het klimaat en de ozonlaag in Nederland’ kwam uit in maart 1993. De titel geeft precies aan waar dit rapport over ging. Wat het klimaat betreft werd de recente ontwikkeling van de temperatuur, neerslag, droogte en het windklimaat besproken en vergeleken met het verloop hiervan in de voorbije decennia. Er werd vastgesteld wat de veranderingen waren en aangegeven in hoeverre die overeenkwamen met de veranderingen in het wereldklimaat, zoals die in het eerste IPCC-rapport (1990) werden weergegeven. De conclusie van het IPCC, namelijk dat er nog geen zekerheid bestond dat de veranderingen aan het toenemend broeikaseffect konden worden toegeschreven, gold ook voor Nederland. Wat stratosferisch ozon betreft werden de waarnemingen vanaf 1991 (het begin van de waarnemingen in De Bilt) besproken. De reeks was natuurlijk te kort om duidelijke conclusies te trekken, maar dat er in de kolom boven De Bilt in 1992 minder ozon was dan in 1991 bleek goed overeen te komen met de gemiddelde waarden voor het Noordelijk Halfrond. Verder werd de ontwikkeling van het ozongat boven de Zuidpool besproken en gewezen op het Montreal Protocol uit 1987 dat een verbod inhield van de productie van CFK’s. Al met al een informatief rapport dat voor ons land informatie verschafte die de rapporten over de mondiale ontwikkelingen op dit gebied aanvulde. Vanaf 1993 waren zulke rapporten een product van het KNMI, naast de waarnemingen, de weersverwachtingen, de klimatologische informatie en wetenschappelijke artikelen. De stand-van-zaken rapporten werden in de jaren daarna gevolgd door de klimaatscenario’s en de klimaatberichten, waar Albert Klein Tank in zijn oratie voor pleitte. Wat zal het vervolg zijn? In 1993 ging de aandacht in eerste instantie uit naar het opsporen en duiden van verdere tekenen van verandering in het klimaat, wereldgemiddeld, regionaal en lokaal. Detectie en attributie In de jaren 80 van de vorige eeuw was er al veel literatuur over de invloed van het toenemend broeikaseffect op het klimaat. Het zou vooral gaan om een stijging van de temperatuur. Vooralsnog was echter alleen gemeten dat de concentratie van de broeikasgassen in de atmosfeer toenam. De rest was theorie. Maar er was wel een begin van detectieonderzoek van klimaatverandering. De wereldgemiddelde temperatuur zou zich daar uiteraard het beste voor lenen, maar ook de verandering van de temperatuur in de stratosfeer versus de verandering in de troposfeer, want volgens de theorie zou de stratosfeer moeten afkoelen en troposfeer warmer worden (de vingerafdruk van het broeikaseffect). Maar de natuurlijke variabiliteit van de temperatuur is groot, waardoor de signaal-ruisverhouding lange tijd beneden de significantiegrens bleef. Alleen met lange, homogene reeksen kon een betrouwbaar resultaat worden verkregen. In 1984 startte op het IMOU (later IMAU) een analyseproject met lange temperatuurreeksen van Europese stations. Dit werd uitgevoerd door de statisticus Hans Coops, die in 1986 concludeerde dat de trend in de zomertemperatuur in De Bilt niet in strijd was met de hypothese van een temperatuurstijging door het toenemend broeikaseffect [6]. Een statistisch significante detectie werd op korte termijn verwacht (vóór het jaar 2000). De Amerikaanse statisticus Epstein beweerde echter al in 1982 dat binnen 10 jaar deze grens zou kunnen worden overschreden en mogelijk al binnen 5 jaar [7]. Detectie hing dus in de lucht. En jawel, in het jaar 1988 noteerde het KNMI een jaargemiddelde temperatuur van Meteorologica 2 - 2020

13


10.3 °C, de hoogste van de eeuw. Toch was in de zomer van 1988 in NRC Handelsblad nog een voor die tijd kenmerkend plaatje te vinden (Figuur 3). Het jaar 1988 was jaargemiddeld weliswaar warm, maar de zomer van dat jaar was met een gemiddelde temperatuur van 15.8 °C ronduit koel. Daarin kwam het volgende jaar verandering. De zomer van 1989 leverde nog hogere temperaturen op, wat voor de tweede auteur (die toen al een aantal jaren het KNMI had verlaten en in de VS verbleef) aanleiding was tot het schrijven van een artikel over hoe bijzonder deze warmte was [8]. In dat artikel werden een aantal statistische methoden toegepast die de uitzonderlijkheid van de waargenomen warmte lieten zien. Alleen met de rangordetoets bleek de opwarming van de jaargemiddelde temperatuur van 19011988 (marginaal) significant te zijn. Het artikel is nog steeds actueel omdat bij de conclusies uitgebreid wordt ingegaan op de politieke bewustwording van milieuproblemen. De vraag is bijvoorbeeld of een bepaalde mate van doemdenken überhaupt te vermijden is, wil de bewustwording slagen. Het artikel eindigt met de slotopmerking dat het NRC Handelsblad met enige trots vermeldde dat op 11 maart 1989 zeven presidenten en acht eerste ministers bij de ondertekening Kader 1 – Klimaatscepsis rond 1990 In interviews en lezingen kregen (en krijgen) meteorologen vrijwel altijd te maken met sceptische vragen als het om veranderingen van het klimaat ging. Dat was normaal en had geen noemenswaardige gevolgen, behalve wanneer de vragensteller bereid was om afwijkende standpunten actief te verdedigen. Zo’n persoon was Frits Böttcher, die rond 1990 een van onze bekendste klimaatsceptici was. Böttcher was chemicus en lid van de Club van Rome. In brieven aan bepaalde meteorologen (waaronder de eerste auteur: de desbetreffende correspondentie gaat terug tot 1979), stelde hij een aantal belangstellende vragen over het CO2-klimaatprobleem. Op een gegeven moment bleek dat hij in Den Haag een instituut had opgericht onder de naam Global Institute for the Study of Natural Resources, van waaruit hij onder andere een boek publiceerde, getiteld ‘Science and Fiction of the Greenhouse Effect and Carbon Dioxide’ wat in 1992 verscheen. Het boek bevatte een groot aantal stellingen. Die werden op het KNMI door Aad van Ulden geanalyseerd en voor het merendeel onjuist, verwarrend of tendentieus bevonden. Zo stelde Böttcher onder meer dat de stralingsvergelijkingen waar de meteorologen zich op baseerden niet klopten. Aads eindconclusie luidde: een overzicht van de stellingen van Böttcher laat zien dat er vooral verwarring en twijfel wordt gezaaid. Als zodanig leveren ze geen positieve bijdrage aan de discussie over de toename van het broeikaseffect. Böttcher is in die tijd ook uitgenodigd voor een discussie, zowel door het KNMI als door het RIVM, maar in de gesprekken die volgden kregen we geen helderheid over zijn scepsis. (Op 22 februari 2020 verscheen in de Volkskrant overigens een uitgebreid artikel over deze ‘aartsvader van de klimaatscepsis in Nederland’). Met de oprichting van het IPCC in 1988 ontstond er een internationaal forum dat met antwoorden kwam op de voornaamste vragen van de critici. Hier kon elke meteoroloog desgewenst gebruik van maken. Maar de meeste sceptici zijn niet te overtuigen. Ook al ontbreekt het hen aan de benodigde kennis, als geoloog, fysisch ingenieur of econoom hebben ze hun standpunten vastgesteld en zijn daar niet vanaf te brengen. 14

Meteorologica 2 - 2020

Figuur 3. Spotprent in NRC Handelsblad van 30 juli 1988.

van de ‘Verklaring van ’s Gravenhage’ aanwezig waren. (Het ging hier om een conferentie die minister Nijpels had georganiseerd als vervolg op de milieuconferentie in juni 1988 in Toronto). Baltus Zwart, altijd alert op bijzonder weer, schreef in een lokaal weekblad in februari 1989 al een uitgebreid artikel over 1988: een warm jaar, maar zonder veel zomerwarmte. Voor hem was het meest opmerkelijk dat de hoogste temperatuur in 1988 niet in de zomer optrad, maar op 26 mei, Tx = 28 °C, terwijl de zomer het met een maximumtemperatuur van ‘maar’ 27 °C moest doen. Hij stelde zich de vraag of de recordhoge jaargemiddelde temperatuur van 1988 een gevolg zou kunnen zijn van het toenemend broeikaseffect, maar hij hield het er toch maar op dat de verschillen van jaar op jaar een uitzonderlijk jaar als 1988 mogelijk maakten. Mocht de significantie van de temperatuurstijging in De Bilt met het jaar 1988 nog marginaal zijn, en niet voor iedereen overtuigend, die twijfel verdween eigenlijk al in 1989 en 1990, want die jaren waren nog een stuk warmer dan het recordjaar 1988 [9]. Ook op het KNMI werd aan detectieonderzoek gedaan. Meerdere onderzoekers vonden aanwijzingen dat het klimaat aan het veranderen was (Herman Wessels, Bart van Mourik). Maar toen in 1993 het eerste KNMI-rapport over de toestand van het klimaat uitkwam bleef het KNMI toch nog bij de voorzichtige conclusie dat de temperatuurstijging leek op klimaatverandering die aan het toenemende broeikaseffect kon worden toegeschreven. Sommige lezers vonden dat niet ver genoeg gaan. In het Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde werd kritiek geuit op de wijze waarop het KNMI statistiek had bedreven. Adri Buishand wist deze kritiek echter deskundig te weerleggen. Het was niet alleen het weer in Nederland dat de gelegenheid bood om ontwikkelingen in het klimaat vast te stellen. De zomer van 1988 was buitengewoon warm in de Verenigde Staten, en de senaatshoorzitting hierover, waarbij Jim Hansen van NASA-GISS als expert werd opgeroepen, trok grote aandacht. Hansen, meer activist dan behoedzaam statisticus, verklaarde dat de zomer van 1988 de klimaatsverandering bewees. Hansens opmerkingen veroorzaakten veel irritatie, en sommigen binnen de VS-overheid werden voorstander van een commissie, en zelfs van het IPCC, in de cynische hoop dat een en ander in een diepe bureaula zou verdwijnen.


Het IPCC, dat in 1988 werd opgericht, kwam al in 1990 met een eerste rapport. Op het punt van detectie luidde de conclusie: detection not likely for a decade or more. Zoals we inmiddels weten werden de daaropvolgende rapporten op dit punt stelliger, in 2013 culminerend in: extremely likely caused by human activities. De statistici hadden met hun vroege aankondigingen gelijk gekregen, maar de detectie luidde niet onmiddellijk een periode van grotere politieke belangstelling voor het klimaatprobleem in. De klimaatsceptici hadden een nieuw wapen gevonden: de waarnemingen deugden niet (stadseffect en andere zaken) en ook waren er nog steeds gebieden waar de temperatuur niet toenam. Tevens zouden sommige onderzoekers te creatief bezig zijn om op basis van proxy-data aanvechtbaar lange reeksen te produceren. De juiste balans tussen activisme en verantwoorde wetenschap blijft lastig te vinden, vooral als de politiek erbij betrokken is. Klimaatsceptici Vanaf het prille begin van het klimaatonderzoek zijn er mensen geweest die (ernstige) twijfels hadden aangaande de invloed van het toenemend broeikaseffect op het klimaat. Dit betrof veelal wetenschappers die voldoende deskundig waren om zich over dit onderwerp een mening te vormen. Sinds Arrhenius (1896) heeft het klimaatprobleem een lange geschiedenis van ups en downs gekend [10] (hierin staat ook het originele artikel van Arrhenius). Pas toen vanaf circa 1970 de aanwijzingen serieuzer werden (vooral toen uit metingen van het CO2-gehalte duidelijk werd dat het atmosferisch gehalte gestaag toenam) drong de mogelijke ernst van het probleem onder meteorologen door, maar ook bij wetenschappers buiten ons vakgebied. Sommige astronomen, fysici, chemici, biologen en geologen gingen zich met het klimaatprobleem bemoeien. Later kwamen daar nog de economen, sociologen en politici bij. ‘Klimaatdeskundigen’ te over. In elk land kregen meteorologische diensten en instituten met een kritische buitenwereld te maken. Ieder land moest dit probleem zelf zien op te lossen. Het KNMI had niet de traditie om de buitenwereld snel binnen te laten. Toen rond 1975 een bioloog die bij het Milieuministerie werkte een artikel toestuurde over een het CO2-klimaatprobleem, naar aanleiding van wat hij had opgestoken op een conferentie in Villach, weigerde professor Schmidt het te lezen. ‘Die beunhazen, waar bemoeien ze zich mee!’ (De conferenties in Villach werden in die tijd georganiseerd door een internationaal milieu-instituut, dat in Wenen zetelde. Er deden ook meteorologen aan mee, maar de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) en de meteorologische diensten niet). Op het KNMI veranderde die afwerende houding een beetje toen door de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid (WRR) om medewerking werd gevraagd om een rapport over de te verwachten ontwikkelingen in Nederland tot het jaar 2000 op te stellen. Daarin moest ook iets worden vermeld over mogelijke veranderingen in het klimaat. De KNMI-bijdrage aan dit WRR-rapport is al eerder gememoreerd [1]. De toegenomen aandacht voor het klimaatprobleem in de jaren rond 1990 ging natuurlijk niet aan de klimaatsceptici voorbij. De confrontaties (om een zwaar woord te gebruiken) met het klimaatonderzoek namen daardoor in aantal en sterkte toe, reden om hier in dit artikel iets verder op in te gaan. Het bleek echter dat dit onderwerp te uitgebreid is om in een kort bestek te behandelen. Ook betwijfelden we of de klimaatscepsis rond 1990 wel een hoogtepunt bereikte. We hebben daarom besloten om hier alleen iets te zeggen over een specifiek geval van klimaatscepsis dat rond 1990 speelde (Kader 1).

Organisatorische ontwikkelingen Net als de nationale meteorologische diensten was de WMO eind 70-er, begin 80-er jaren van de vorige eeuw al met het CO2-klimaatprobleem bezig. In 1979 werd de eerste wereldklimaatconferentie gehouden. Veel alarmerends viel er niet te horen, maar minder dan 10 jaar later veranderde de toon drastisch. Samen met de United Nations Environmental Programma (UNEP), een zusterorganisatie van de WMO, werd in november 1988 het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) opgericht met als doelstelling om de wetenschappelijke aspecten van het klimaatprobleem samen te vatten, om de mogelijke impact van klimaatverandering te beschrijven en om met voorstellen te komen om het probleem aan te pakken. Aan die doelstelling zaten dus ook duidelijk politieke kanten. Later verdwenen die: het IPCC is policy relevant, maar niet policy prescriptive. Eerder dat jaar, in juni 1988, had Canada een primeur op dit gebied met de organisatie van een klimaatconferentie waarvan een deel was gewijd aan afspraken over klimaatbeleid. Blijkbaar wilde Canada het succes van het Montreal-protocol van een jaar eerder herhalen, waarbij maatregelen werden genomen om het ozonprobleem op te lossen. Nederland stuurde twee ministers naar deze klimaatconferentie: Winsemius en Nijpels. Het voorstel van de milieuministers was om de CO2-uitstoot vóór 2005 met 20% te verminderen. Een van de aanwezige klimatologen stelde toen voor om dan onmiddellijk maar te beginnen met het duurder maken de fossiele brandstoffen, maar hierover bleef het vanuit de politiek doodstil. De oprichtingsvergadering van het IPCC in november 1988 werd op heel korte termijn belegd en de informatie waar het eigenlijk over ging was zeer beperkt. Vandaar dat onduidelijk was hoe de delegaties eruit moesten zien. Het KNMI oordeelde dat het een WMO-aangelegenheid was en dat het KNMI dus vertegenwoordigd zou moeten zijn. De eerste auteur werd hiervoor aangewezen, omdat die zich al een poosje met klimaataangelegenheden bezighield. Hij zou ook als woordvoerder optreden. Binnen Nederland was op hoog niveau kennelijk weinig overleg geweest want op het KNMI was niet bekend dat namens het Milieuministerie een delegatie van maar liefst drie personen in Genève aanwezig was, te weten Willem Kakebeeke en Pier Vellinga (VROM) en Tony Schneider (RIVM). Ter plekke werd in goed overleg besloten dat de vertegenwoordiger van het KNMI de voornaamste woordvoerder zou zijn en dat het KNMI later ook het Nederlandse contactpunt zou worden voor het IPCC. Andere landen hadden het in deze zin moeilijker omdat hun delegatie alleen bestond uit een universiteitshoogleraar of een ambtenaar van een milieuministerie. Nederland kon hierdoor vanaf het begin een betrekkelijk grote rol spelen binnen het IPCC, ook omdat

Figuur 4. Het logo van CLIVAR. Meteorologica 2 - 2020

15


we de eerste voorzitter, Bert Bolin uit Zweden, goed kenden. Bij terugkeer in Nederland werden we uitgebreid geïnterviewd door het NRC/Handelsblad. Eind 1990, na het verschijnen van het eerste IPCC-rapport, kwamen er in VN-kader, op initiatief van het IPCC en de Tweede Wereld Klimaat Conferentie, onderhandelingen op gang die zouden leiden tot het eerste serieuze internationale klimaatverdrag, de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). Aanvankelijk was het niet duidelijk welk ministerie het voortouw zou moeten nemen wat betreft de Nederlandse delegatie bij deze onderhandelingen. Zowel VROM als EZ meenden hierop recht te hebben, maar ze vertrouwden elkaar niet. Uiteindelijk werd, mede op aandringen van V&W, gekozen om de leiding over de delegatie aan Buitenlandse Zaken toe te wijzen. Dit was een zeer gelukkige keuze. De delegatie werd effectief geleid door ambassadeur mr. J. Boddens Hosang, die met zijn lange VN-ervaring lastige onderhandelings­klippen wist te omzeilen en de delegatie tot een goed samenwerkend team wist te smeden. Hij werd daarbij gesteund door wederom Pier Vellinga en ook door Bert Metz van VROM. De wetenschappelijke inbreng kwam daarbij van Fons Baede, KNMI, die was benoemd tot coördinator klimaatbeleid van V&W en die namens dat ministerie lid was van de onderhandelingsdelegatie. In 1992 werd het UNFCCC aangenomen en in 1994 trad dit verdrag in werking. Het is de basis van alle verdere internationale klimaatovereenkomsten, zoals het Kyoto Protocol en recentelijk het historische Parijs Akkoord (december 2015). Ook op onderzoeksgebied gebeurde er rond 1990 wel een en ander. Allereerst werd binnen het overkoepelende World Climate Research Programme (WCRP) een nieuw onderzoeksprogramma opgericht, namelijk CLIVAR (Climate Variability), zie Figuur 4. Dit leidde zelfs tot de oprichting van EUROCLIVAR en in ons land tot CLIVARNET. Volgens de maandelijkse berichtgeving op internet is CLIVAR nog steeds actief, maar over de Europese en Nederlandse tak is, op internet, geen recente informatie meer te vinden. Het onderzoek dat onder CLIVARNET viel is sindsdien waarschijnlijk bij andere onderzoekprogramma’s ondergebracht. Zoiets gebeurde ook met de Klimaatcommissie (KC), die in 1988 bij de KNAW werd ingesteld. De taak hiervan was om de ontwikkelingen in de wetenschappen rond het klimaat nauwlettend te volgen en over het in Nederland gewenste klimaatonderzoek te adviseren. Tien jaar later werd de KC als zelfstandige commissie opgeheven, om onderdeel te worden van een Commissie Aardwetenschappen. Henk Tennekes heeft zich rond 1990 beijverd om met meerdere klimatologische diensten in Europa een samenwerkingsverband te organiseren (buiten de WMO om). Dat is het European Climate Support Network (ECSN) geworden. Op de oprichtingsvergadering in 1992 te Madrid werd het opstellen van een werkprogramma opgedragen aan een Scientific and Technical Advisory Group (STAG) met de eerste auteur als voorzitter. De animo van de klimatologische diensten waar het ging om uitwisseling van klimaatgegevens was niet al te groot (onder meer door commerciële belangen), maar deze club heeft toch enkele rapporten over veranderingen in het Europese klimaat en de extremen daarvan gepubliceerd. Het KNMI is zich met bijdragen van Arjen van Engelen en Albert Klein Tank altijd sterk voor het ECSN blijven inzetten.

16

Meteorologica 2 - 2020

Waar leidde dit alles toe? De maatschappelijke invloed van de toegenomen klimaatinformatie, het feit dat de temperatuurstijging rond 1990 werd aangetoond en de optuiging van regionale en mondiale klimaatorganisaties, dit alles zou toch tot maatregelen wat betreft het klimaatprobleem hebben moeten leiden? Er gebeurde echter weinig concreets. Als we beweren dat er tussen 1990 en heden weinig is gebeurd (een persoonlijke opinie), dan bedoelen we vooral dat de toename van CO2 op geen enkele manier gestuit lijkt te zijn (en was dat niet het doel?). Weliswaar kwamen er nieuwe overeenkomsten in het kader van het UNFCCC, zoals het Kyoto Protocol, maar het succes daarvan was gering en de publieke belangstelling minimaal. Voor de mensen die hard hebben gewerkt aan deze overeenkomstenmoeten we waardering hebben, maar de generatie Thunberg zal niet onder de indruk zijn van ineffectieve maatregelen en doelstellingen die ook nog eens zelden werden nageleefd. Rest de vraag: waarom zakte de klimaatgeestdrift na 1990 weer in? Hierbij zullen de volgende twee dingen een rol hebben gespeeld: 1) ook al was een flinke temperatuurstijging waargenomen, niemand had er last van (mogelijk zelfs het tegendeel) en in de publieke opinie was alle ophef nog steeds gebaseerd op theorie; 2) het klimaat werkte zelf ook niet altijd mee, want al gauw volgde een periode met betrekkelijk geringe temperatuurstijgingen, de zogenaamde ‘hiatus.’ Misschien moeten we ons afvragen waarom er anno 2020 meer animo is om tot vermindering van het energiegebruik en van de uitstoot van CO2 over te gaan dan in 1990. Het feit dat er allengs steeds meer verontrustende veranderingen van het klimaat zijn waargenomen kan daaraan hebben bijgedragen. Maar vermoedelijk zijn het toch vooral economische factoren die de doorslag geven. Wind- en zonne-energie liggen nu in ruime mate in het verschiet en dat was in 1990 nog niet het geval. Bovendien levert de energietransitie werkgelegenheid en geld op. Ten slotte: er is ondertussen een nieuwe generatie aan de macht, die anders tegen milieu-activisme aankijkt. Dankwoord Wij danken Fons Baede voor waardevolle aanvullingen en de reviewers voor hun adviezen, met name op het punt van de presentatie. Literatuur

1. C. Schuurmans en F. Baede, 2008: Het eerste klimaatadvies in Nederland: ontstaan, inhoud en gevolgen (deel 1), Meteorologica, 3, 18-22. 2. F. Baede en C. Schuurmans, 2008: Het eerste klimaatadvies in Nederland: ontstaan, inhoud en gevolgen (deel 2). Meteorologica, 3, 18-23. 3. Het weer in Nederland, ed. G.K. Können. 1983: Thieme, Zutphen, 144 p. 4. Ons klimaat, onze planeet. 1989: KNMI Publicatie no. 174. 5. Aanhoudend warm. Klimaatvoorspellingen vanuit het KNMI. 1990: Thieme Baarn, 124 p. 6. Coops, A.J. en C.J.E. Schuurmans, 1986: Theor. Appl. Climatol. 37, 111-125. 7. Epstein, E.S., 1982: J. Appl. Met., 21, 1172-1182. 8. H.M. van den Dool, 1989: 1988 in De Bilt het warmste jaar van de eeuw: hoe uitzonderlijk was deze warmte? Zenit, decembernummer, 433-437. 9. H.M. van den Dool en C.J.E. Schuurmans, 1991: Uitzonderlijk warm. Zenit, 214-216. 10. The legacy of Svante Arrhenius. Understanding the greenhouse effect. Henning Rohde & Robert Charlson, 1998: Royal Swedisch Academy of Sciences, 212 p.


Werken bij het KNMI: the best place to be voor onderzoekers! Het weer is grillig, de bodem beweegt en het klimaat verandert. Voor onze veiligheid en welvaart moeten we weten welke risico’s en kansen dit oplevert. En: hoe we ons het beste kunnen voorbereiden. Die kennis heeft het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) in huis als het nationale kennis- en datacentrum voor weer, klimaat, oceanografie en seismologie. Betrouwbaar, onafhankelijk en gericht op wat Nederland nodig heeft. Voor een veilig Nederland dat voorbereid is op de invloed van weer, klimaat en aardbevingen.

Voorbereiden, waarschuwen en adviseren

In ons dichtbevolkte land van water, wind en dijken leven we al eeuwenlang met de elementen. Nu de aarde opwarmt, de zeespiegel stijgt en extreem weer vaker voorkomt, groeit de kans dat het weer ons onaangenaam verrast. De weerkamer van het KNMI staat 24/7 paraat om Nederlanders te waarschuwen als er gevaarlijk of extreem weer dreigt. Tijdig, gericht en met oog voor de impact van het verwachte weer.

Uniek onderzoek bij het KNMI

In de R&D vakgroepen van het KNMI wordt gewerkt aan verbetering van het waarneemsysteem en van de modellen. Unieke expertise ligt op het gebied van satellietmetingen van de atmosferische samenstelling. Het KNMI heeft de wetenschappelijke leiding over het TROPOMI satellietinstrument dat in 2017 succesvol is gelanceerd. TROPOMI is de opvolger van OMI, en brengt de mondiale luchtkwaliteit in kaart. Ook wordt gewerkt aan innovatieve metingen met kleine sensoren op de grond. Op het gebied van modellering wordt gewerkt aan het HARMONIE hogeresolutie model.

Werken bij het KNMI?

Voor onze R&D vakgroepen zoeken we regelmatig onderzoekers, zowel OIO’s als post-doc’s, die een bijdrage willen leveren aan ons internationaal hoog gewaardeerde onderzoek. Kijk voor onze actuele vacatures op www.werkenvoornederland.nl/knmi.

Evalueren, onderzoek en wetenschap

Na elke gebeurtenis maken we de balans op. We plaatsen incidenten in een bredere context. We willen ervan leren en nieuwe kennis opdoen. Zodat we risico’s preciezer kunnen bepalen en onze kwaliteit als kennisinstituut kunnen waarborgen. Uniek aan het KNMI is de koppeling tussen operationeel en wetenschap. Praktijkervaringen kunnen meteen wetenschappelijk onderzocht worden. Kennis kan direct ingezet worden ten behoeve van de operationele diensten van het KNMI.

Meteorologica 2 - 2020

17


Bert Holtslag wordt president EMS – een interview Martina Junge (EMS), Bert Holtslag (WUR) Interview met Bert Holtslag over zijn verkiezing tot de volgende president van de Europese Meteorologische Vereniging, door Martina Junge (European Meteorological Society, EMS). Martina Junge Beste Bert, gefeliciteerd met je verkiezing tot de volgende EMS-president. Je termijn begint op 11 september van dit jaar. Hoe bereid jij je voor op je komende termijn van drie jaar? Bert Holtslag Allereerst dank ik de EMS dat ik gekozen ben om de volgende EMS-president te worden! Ter voorbereiding ben ik me aan het verdiepen in wat de EMS allemaal doet en dat is meer dan ik aanvankelijk dacht. Interessant om te vernemen dat er al een samenwerking is opgezet met de ‘American Meteorological Society’ (AMS), het ‘International Forum of Meteorological Societies’ en andere instanties. Ik was me daar niet zo van bewust, en misschien geldt dit ook wel voor andere personen binnen de EMS. Ik denk dat we moeten nadenken over het meer zichtbaar maken van de activiteiten en het belang van de EMS als samenwerkingsorgaan van de nationale meteorologische verenigingen zoals de NVBM in Nederland. Niet alleen voor mensen die operationeel werkzaam zijn in de Meteorologie, maar ook voor de onderzoekers die traditioneel minder vaak lid zijn van de nationale verenigingen. Daarnaast zal ik binnenkort deelnemen aan de vergadering van de EMScouncil (mei 2020) die ingaat op de EMS-strategie en een belangrijk besluit zal nemen over het wel of niet doorgaan van de volgende EMS-conferentie in september 2020 vanwege de Corona-crisis. (Red.: deze is inmiddels afgelast). Martina Junge Ben je enthousiast om de volgende president te worden? Waarom ben je ermee akkoord gegaan om voorgedragen te worden als kandidaat voor het EMS-voorzitterschap? Bert Holtslag Ja, ik ben zeker enthousiast om de nieuwe president te worden. In feite is dit voor mij een leuke manier om de Meteorologie verder te dienen na mijn pensionering (oktober 2019)

als hoogleraar en leerstoelhouder Meteorologie aan Wageningen University en om in contact te blijven met ons boeiende werkveld. Ik ben 42 jaar actief geweest in de Meteorologie, waarvan ruim de helft bij het KNMI en de andere helft bij Wageningen University (naast nog enkele deeltijdaanstellingen bij Utrecht Universiteit en NCAR). Mijn focus lag niet alleen op onderzoek, maar ook op (operationele) toepassingen van inzichten en het uitdragen van onderzoeksresultaten naar andere vakgebieden. Binnen de EMS komen al deze aspecten mooi bij elkaar. Ik vond het vooral leuk om met promovendi en stafleden te werken en mensen samen te brengen om uitdagende onderwerpen aan te pakken, zoals het formuleren van fijnschalige atmosferische processen in weer- en klimaatmodellen. Bij de ‘GEWEX Atmospheric Boundary Layer Study (GABLS)’ bracht ik bijvoorbeeld onderzoekers van universiteiten samen met die van weer- en klimaatinstituten om de formulering van de stabiele grenslaag en de dagelijkse gang in weer en klimaatmodellen beter weer te geven. Het zou mooi zijn als de EMS dit soort samenwerkingen op verschillende onderwerpen verder kan verbeteren, zodat iedereen er baat bij heeft. Martina Junge Je hebt de laatste 20 jaar van je carrière doorgebracht aan een universiteit, dus de academische sector. Zie je stimulansen voor universitaire afdelingen om deel uit te maken van de EMS en diens activiteiten te ondersteunen? Of anders gezegd: wat moet de EMS doen om aantrekkelijk te worden voor de academische sector? Bert Holtslag Dat is een goede vraag. Ik heb gemerkt dat tot nu toe slechts één universiteitsafdeling als geassocieerd lid staat ingeschreven, wat op het eerste gezicht inderdaad verrassend is. Aan de andere kant, in Nederland steunen de Wageningse en Utrechtse universiteiten de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van de Meteorologie (NVBM) wel. Er is dus wel indirecte steun, maar dat is niet als zodanig bekend bij de EMS. Ik zal nagaan of dit ook geldt voor de andere landen. Het zou in ieder geval mooi zijn als meer universitaire afdelingen direct geassocieerd lid worden van de EMS. Misschien moeten we hiervoor meer reclame maken en bijvoorbeeld kansen creëren voor studenten om werkgevers te ontmoeten onder de paraplu van de EMS. Ik sta zeker open voor verdere ideeën hierover! Martina Junge Jij bent al heel lang ‘convenor’ op de jaarlijkse EMS-conferentie van een sessie op het gebied van de atmosferische grenslaag en fijnschalige processen. Wat vind je van de ontwikkeling van de jaarlijkse conferentie? En waarom ben je in de eerste jaren als convenor vrijwilliger geweest?

Bert Holtslag, nieuwe president van de EMS. 18

Meteorologica 2 - 2020

Bert Holtslag Ik denk dat de jaarlijkse conferentie behoorlijk volwassen is geworden met een mooi scala aan onderwerpen en ongeveer


Verenigingen te vergroten. Gezien alle andere activiteiten en bijeenkomsten in ons vakgebied zal dit inderdaad een grote uitdaging zijn. Maar om intercontinentale reizen te beperken is het ook belangrijk dat de EMS meer dan voorheen optreedt als het Europese platform voor weer, klimaat en samenleving. Als zodanig kunnen we veel leren van de American Meteorological Society, hoewel dit wel een ander type organisatie is. Martina Junge Kun je ons vertellen waarom je voor de meteorologie hebt gekozen?

Illustratie van de thema’s op de EMS-conferentie in Kopenhagen in september 2019.

800 deelnemers uit verschillende vakgebieden. Ik vind deze omvang prima en ik merk ook dat de planning van de bijeenkomst de afgelopen jaren veel aantrekkelijker is gemaakt, zoals ‘s ochtends beginnen met meer algemene lezingen door prominente sprekers over de conferentiethema’s, voordat daarna de paralelsessies beginnen. De jaarlijkse bijeenkomst biedt ook een mooie gelegenheid voor afgestudeerde studenten en postdocs om hun werk te presenteren. Mijn motivatie als convenor was om het belang van het onderwerp van fijnschalige en grenslaagprocessen te benadrukken en om een ​​ groter platform te creëren voor mensen om samen te werken (zoals in GABLS gebeurd is). Martina Junge Met betrekking tot de jaarlijkse vergadering van dit jaar is het momenteel nog niet duidelijk of we deze kunnen houden als een conferentie in Bratislava. Heb je ervaring met online evenementen en kun je je een experiment voorstellen om de bijeenkomst online te houden? Bert Holtslag Mijn ervaring met online evenementen is vooral met kleinere werkgroepen en vergaderingen, nog niet met een volledige online conferentie. Gelukkig kunnen we leren van de ervaringen van de komende EGU2020-online conferentie voordat we moeten beslissen over de vorm van de EMS2020-bijeenkomst. Martina Junge Wat zijn jouw ideeën over hoe de EMS zich verder moet ontwikkelen? En waar zie jij de grootste uitdagingen? Bert Holtslag Ik denk dat het erg belangrijk is om de rol en bekendheid van EMS voor medewerkers en studenten in ons vakgebied te vergroten, om leden te betrekken bij de activiteiten van EMS en om de voordelen van het lidmaatschap van de Nationale

Bert Holtslag Jazeker. Ik ben opgegroeid in Borculo, in het oosten van Nederland, vlakbij de Duitse grens. Dat stadje staat in Nederland nog steeds bekend om het barre weer dat zich in de vroege avond van 10 augustus 1925 voordeed. Lokaal staat dit bekend als de ‘cycloon van Borculo’, wat eigenlijk geen goede naam is aangezien een cycloon actief is op veel grotere ruimteschalen. Gezien de schade aan de gebouwen is in Borculo waarschijnlijk sprake geweest van een tornado of van sterke valwinden die verband houden met het heftige weer. Hierdoor denk ik dat mijn interesse in de meteorologie al vroeg begon. Later kwam ik bij het KNMI terecht in verschillende onderzoekfuncties met een achtergrond in toegepaste natuurkunde. Martina Junge Zijn je verwachtingen vervuld? Zou je opnieuw dezelfde weg kiezen? Bert Holtslag Eerlijk gezegd had ik aan het begin van mijn carrière niet veel verwachtingen en verwachtte ik zeker niet om te gaan promoveren of hoogleraar te worden. Maar ik was erg nieuwsgierig en geïnteresseerd in weer en klimaat. Mijn eerste werkervaringen betroffen het modelleren van luchtkwaliteit en het schatten van de warmtestromen van het oppervlak met behulp van routinematige weergegevens. Gaandeweg richtte ik me op meer fundamentele onderwerpen in de grenslaagmeteorologie, maar ook op toepassingen zoals voor landbouw, weer en klimaat, windenergie en stedelijke onderwerpen. En deze zaken motiveren me nog steeds, en als zodanig heb ik er nooit spijt van gehad om in dit vakgebied actief te zijn. Ik houd ook van de interacties met interessante personen en collega’s en ik realiseer me dat ik het geluk heb gehad om door de jaren heen in gunstige omstandigheden te werken, met goede adviseurs en collega’s. Dus ja, als ik opnieuw zou kunnen beslissen, zou ik zeker weer in de meteorologie gaan! Nawoord Dit interview is bewerkt en vertaald uit het Engels op basis van de versie gepubliceerd op de website van de EMS (april 2020). Noot van de redactie: de genoemde EMS conferentie van september 2020 is inmiddels afgelast.

Het logo van de EMS. Meteorologica 2 - 2020

19


Een Nederlandsch Tijdschrift voor Meteorologie Huug van den Dool Nee, ik breek hier geen lans voor een nieuw of verbeterd Nederlands Tijdschrift voor Meteorologie, iets van het niveau van het Journal of Atmospheric Sciences of de Quarterly Journal of the Royal Meteorological Society, een wetenschappelijk niveau dat de clubbladen Zenit en Meteorologica in de schaduw zou stellen. Nee, deze column betreft slechts een stukje geschiedenis. Zoek op de tekst “Nederlands Tijdschrift voor” in Google en men krijgt een lange lijst eerbiedwaardige disciplines die blijkbaar gelukkig waren (en nog steeds zijn) met de constructie “Nederlands Tijdschrift voor” (NTv). Het NTv... Natuurkunde, Reumatologie, Geneeskunde, Bestuursrecht enzovoorts, te veel om op te noemen. Je doet als vak niet mee als je geen NTv... hebt, dus waar is ons vak, de meteorologie? Het NTv Meteorologie is er niet, niet nu, maar het heeft wel degelijk bestaan. De oplossing van dit puzzeltje ligt in de sch in plaats van de s, dus een aantal spellingsregels terug in de tijd. Wie op “Nederlandsch Tijdschrift voor” zoekt vindt ook van alles, onder meer het Nederlandsch Tijdschrift voor Meteorologie (NTvM). Bingo! We hebben ooit meegedaan aan de reputatieverhogende NTv-constructie. Nooit van gehoord hoor ik u denken. Het blad heeft inderdaad bestaan, maar was slechts een kort leven beschoren, namelijk niet meer dan een enkel jaar met 12 nummertjes, namelijk 1900 – 1901, van zomer tot zomer. In verschillende andere NTv’s (dus voor bijvoorbeeld Aardrijkskunde of Geneeskunde) werd het grote nieuws in 1900 als volgt gebracht: “Een hartelijk welkom zij toegeroepen aan het eerste Nederlandsch orgaan voor ene zusterwetenschap, het NTvM onder redactie van A.J. Monné en Chr.A.C. Nell (Kader 1), met medewerking van vele binnenen buitenlandsche Geleerden.” Geen geringe zaak. Blijkbaar was er sprake van solidariteit onder de diverse NTv’s, en van blijdschap om de vooruitgang, ook in andermans vakgebied. Meteorologie werd eindelijk op de kaart gezet. De geschiedenis van het NTvM is verloren geraakt in de mist rondom de Kader 1 Chr.A.C. Nell was één bonk energie met talloze initiatieven en een enorme toewijding voor de meteorologie. Eerder dan de professionelen zag hij manieren tot meten van de bovenlucht (diverse soorten ballonnen, vliegers, vliegtuigen). Hij was ook uitzonderlijk goed in het maken van verwachtingen. Door gebrek aan bescheidenheid was hij de luis in de pels van de (toen nog heel kleine) officiële Nederlandse meteorologie en regelmatig het middelpunt van conflicten (die soms zelfs het voortbestaan van de NVWS bedreigden) terwijl A.J. Monné een kundige maar bescheiden KNMI-er was. Het was een hoogst merkwaardig duo, maar Monné en Nell bleven elkaar trouw. In het eerste artikel van het NTvM in 1901 wordt Nell als “m’n jonge vriend” beschreven. Nell was vrij bescheiden qua bijdragen aan het NTvM, maar na 1903, in H&D, blies hij hoog van de toren en vulde desnoods het hele blad met z’n eigen inzichten als er geen kopij was. Na de dood van Monné en een hevig en langdurig conflict over de financiën werd Nell in de jaren dertig door de NVWS tot persona non grata verklaard. 20

Meteorologica 2 - 2020

oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Weer- en Sterrekunde (NVWS) in (ook al) 1901 en het (vertraagd) verschijnen van het lijfblad van de NVWS, met de fraaie naam Hemel en Dampkring (H&D). Vertraagd, dat wil zeggen pas halverwege het jaar 1903. H&D zou een forse geschiedenis krijgen, van 1903 tot 1973, waarna het met andere organen instroomde tot wat nu Zenit heet. De vaagheid of verwarring over wat er in 1900 – 1903 allemaal gebeurde wordt nog verder verhoogd omdat de redactie van NTvM, bestaande uit de heren Monné en Nell, heel belangrijk zouden worden in de eerste kwart eeuw voor alle aspecten van het verenigingsleven van de NVWS, inclusief het partijorgaan H&D. Daardoor lijkt het erop dat H&D een soort doorstart was van het NTvM, alsof het NTvM een proefnummer van H&D was, maar dat is toch niet het geval. In oktober 2017 heb ik een dagje op het KNMI gezeten om me te verdiepen in die ene jaargang van het NTvM uit 1900/1901; die is verder erg moeilijk te vinden. De verschillen tussen het NTvM en H&D (beginjaren 1903-1910) zijn enorm, en zeer opvallend. Het NTvM was bepaald geen proefjaargang van H&D, want het was veel grootser en ambitieuzer van opzet. Het NTvM bevatte uitsluitend meteorologie (wat een luxe), terwijl H&D per definitie ook plaats bood aan sterre(n)kunde. Terwijl NTvM een prachtig blad was, kosten nog moeite werden blijkbaar gespaard, bleef H&D vele jaren een blaadje van niks wat onder meer te wijten was aan de zeer kleine vereniging en het te verwaarlozen budget voor H&D. Hoewel grafieken en illustraties in 1900 nog erg weinig werden gebruikt, staan er in NTvM toch vele plaatjes en grafieken, wat handen met geld moet hebben gekost. In H&D betroffen de voornaamste ‘illustraties’ voornamelijk eenvoudig te “zetten” tabellen, tot ongeveer 1920. Het NTvM was geen verenigingsorgaan, maar ‘privé’ gedreven, ik vermoed toch voornamelijk met Nell als drijvende kracht. Nell kwam namelijk uit de betere standen en heeft mogelijk alles zelf bekostigd, in de kennelijke hoop op veel abonnementen. Waar ging die eerste en enige jaargang van NTvM zoal over? Een windhoos, onweer, halo’s, het maandelijks KNMI-overzicht, het zingen der telefoondraden als weerprofetie, het klimaat van verre landen (Mexico, India) of bepaalde steden (Aken, Tokio, Pretoria) soms in meerdere afleveringen, beschrijving van klimaatreeksen te Utrecht (Labrijn avant la lettre), hoever kan men den donder horen? Ook overname van artikelen uit buitenlandse tijdschriften (bijvoorbeeld Das Wetter), weerspreuken, gedrag van een “wel” bij lage druk, de Galveston Orkaan, rubrieken zoals vraag en antwoord, en literatuurbesprekingen. Van groot belang is een gastartikel van A.J. Gouka jr. met een voorstel voor “een vereeniging ter beoefening der meteorologie” (bladzijde 135). (Zien we hier niet al de V, de B, en de M van de NVBM?) Hoewel er alleen meteorologie in de titel staat (een trucje?), gaat het Gouka-artikel in feite over zowel weer- als sterrekunde, toen nog zonder n. De redactie schaarde zich enthousiast achter het initiatief van Gouka. Daarna is de NVWS opgericht met Gouka en Nell als voornaamste initiatiefnemers, en beiden zaten ook in de eerste redactie van H&D.


Meteorologica 2 - 2020

21


Samenvatting NVBM excursie naar het KMI en de Sterrenwacht te Ukkel Bestuur NVBM Op 14 februari 2020 brachten wij als NVBM een excursiebezoek aan het KMI en de sterrenwacht in Ukkel. Carine Beetens presenteerde de ontstaansgeschiedenis van het KMI. Aanvankelijk startte het instituut als sterrenwacht in St. Joost te Node, ingesteld door koning Willem I, maar bij gebrek aan kostbare instrumenten werd gestart met meteorologische waarnemingen door Adolf Quetelet (ook wel bekend van Quetelet index of Body Mass Index). In 1833 was België daarmee het enige land dat aan meteorologie deed. In 1876 werd het eerste weerbulletin uitgegeven, en een jaar later bestond er al een netwerk van 15 weerstations verspreid over het land. In 1890 verhuisde het instituut naar het meer afgelegen Ukkel om minder verstoring op de astronomische waarnemingen te hebben. In 1913 werd de meteorologische tak van het instituut zo groot dat deze van de sterrenwacht werd afgesplitst. Voorts benadrukte Carine het belang van Armand Pien als eerste Nederlandstalige weersvoorspeller. Al in 1953 kwam hij met het idee voor een dagelijks weerpraatje op de TV, en dat werd ook verwezenlijkt. De volgende presentatie werd gegeven door “bliksemman” Dieter Poelman over het begrijpen en monitoren van bliksem. Eerst volgde een korte uitleg over ladingscheiding in buien en vervolgens de stappen tot bliksem (kanaalvorming vanuit de bui, koppeling van het neergaande en opgaande kanaal vanaf hoge punten in het landschap, en uiteindelijk de ladinguitwisseling). Dit werd vervolgens geïllustreerd met filmbeelden tot wel 7000 frames per seconde. Momenteel gebruikt het KMI het BELLS systeem (Belgian Lightning Location System) met LS7002-sensoren waarmee de locatie van blikseminslagen met een ruimtelijke precisie van 200-500 m kan worden waargenomen. Ook draagt het KMI hiermee bij aan het Europese EUCLID netwerk voor bliksemdetectie. De presentatie werd afgesloten met een aantal waargenomen bliksemrecords: de langste ontlading had een lengte van 321 km (boven Oklahoma) en de langstdurende bliksem duurde maar liefst 7.74 seconde. Maarten Reyniers presenteerde recent KMI-onderzoek betreffende het gebruik van Innovatieve Databronnen in de Meteorologie. Hoewel België een goed ontwikkeld AWS-netwerk heeft, zijn er altijd weersystemen die gemist worden, vooral hagel, zeer lokale neerslag, mist, ijzel, rukwinden en stadseffecten. Drie onderzoeksprojecten proberen deze lacunes op te vullen. Het eerste project is WOW-BE, analoog aan het Weather on the Web project van het Metoffice en het KNMI. Het VLINDER-project levert hieraan een speciale bijdrage met 58 weerstations in zeer karakteristieke en verschillende omgevingen. Scholen in Vlaanderen zijn hierbij verantwoordelijk voor de opstelling en het onderhoud van de weerstations. In het HARVEST-project heeft het KMI een app ontwikkeld waarmee burgers lokale waarnemingen op een kwalitatieve manier kunnen doorgeven. Denk hierbij aan de mate van bewolking, het optreden van windstoten, hagel, enzovoorts. Deze app heeft inmiddels 73.000 unieke gebruikers die circa 2300 waarnemingen per dag aanleveren. Deze 22

Meteorologica 2 - 2020

gekarteerde waarnemingen brengen het typische karakter van het weer helder in beeld. Het SARWS-project, ten slotte, onderzoekt het potentieel voor de meteorologie van waarnemingen die sensoren in auto’s tegenwoordig routinematig doen. Zo creëert een uurtje autorijden met een Tesla zo’n 4 GB aan data. KMI gaat ook sensoren in de auto’s van het Belgische postbedrijf Bpost uitlezen. Het KMI bezoek werd afgesloten met een bezoek aan het klimatologisch park (foto) en de weerkamer. In de middag werd het excursieprogramma vervolgd met een bezoek aan de sterrenwacht. Hilde Langenaken presenteerde de geschiedenis van het observatorium en een aantal huidige onderzoeksactiviteiten. Een belangrijk onderdeel was de vaststelling van de tijd met een meridiaantelescoop. Waar vroeger elk land (of zelfs stad) haar eigen nulmeridiaan had, werd dat een probleem toen het transport per trein opkwam. Dit leidde tot een internationale discussie over welk land (en stad) de nulmeridiaan kreeg; uiteindelijk werd dit Greenwich in Engeland. Daarna brachten we een bezoek aan de

Schmidt-telescoop die gebruikt wordt om planeten en haar banen te detecteren. Ook worden andere wetenschappelijke waarnemingen verricht, zoals fotometrische waarnemingen van vergelijkbare verschijnselen van satellieten van planeten, fotometrie van variabele sterren en bedekkingen van sterren door kleine planeten. Aanvankelijk gebeurde dit met fotografische platen, maar door de toenemende lichtvervuiling rondom Brussel is daarmee gestopt. De platen zijn in 1996 vervangen door een CCD-camera. Ook werd de telescoop geautomatiseerd om de waarnemingen efficiënter te maken. Daarna bezochten we een telescoop waarmee zonnevlekken worden gedetecteerd. De excursie werd afgesloten met een bezoek aan het uurbureel waar onderzoek wordt gedaan naar tijdsen positiebepaling door gebruik te maken van Cesium- en Waterstofklokken. Zo wordt maandelijks de UTC tijd achteraf bijgesteld. Hoewel dit kleine correcties in tijd betreft, hebben ze grote consequenties voor plaatsbepaling in de ruimte.


HĂŠt magazine voor sterrenkunde, ruimteonderzoek weer en klimaat

Jaar nt e nem n o b a

95 , â‚Ź 49

Nu met GRATIS sterrenkundig jaarboek

Ga nu naar www.zenitonline.nl/meteorologica of bel 072 531 49 78 (ma t/m vr 13-17 uur) Deze actie geldt alleen voor nieuwe abonnees, voor abonnementen binnen Nederland en zolang de voorraad strekt.

Zenit-Meteorologica-mei2020.indd 1

22-05-20 15:11

Meteorologica 2 - 2020

23


WEERMUZIEK Weermuziek: klimaat verandert ook de muziek Harry Geurts (KNMI, voormalig persvoorlichter) De Amerikaanse componist John Luther Adams was zijn tijd ver vooruit. Een halve eeuw geleden, toen de klimaatproblematiek nog niet “hot” was, maakte hij zich al zorgen over het klimaat. In die jaren was zijn muziek nog nauwelijks bekend maar tegenwoordig wordt zijn werk zeer gewaardeerd en is hij een van de weinige componisten die de klimaatproblematiek in vrijwel al zijn composities onder de aandacht brengt. John Luther Adams wordt vaak verward met zijn nog bekendere naam-, vak- en generatiegenoot John Coolidge Adams. Een van de bekendste werken van John Coolidge is het opera-oratorium ‘El Niño’, dat over de geboorte van Jezus handelt en dus niet over het weerfenomeen met diezelfde naam. Deze componist was begin maart nog in Amsterdam te gast voor de Nederlandse première van zijn pianoconcert ‘Must the Devil Have All the Good Tunes?’ (Figuur 1). Als je het over “the devil” hebt: zijn optreden was nog net op tijd; enkele dagen daarna sloot het Concertgebouw vanwege het coronavirus haar deuren. J. C. Adams kennende zal de wereldwijde ramp door het coronavirus de voedingsbron voor een nieuwe compositie worden. In de werken van de zes jaar jongere John Luther Adams staat de klimaatramp centraal. Zijn leven staat in tegenstelling tot zijn naamgenoot volledig in het teken van de verandering van klimaat en de gevolgen daarvan voor de samenleving. Milieuactivist en componist John Luther Adams, die ik verder als John Adams aanduid, werd in 1953 geboren in Mississippi en drumt gedurende zijn tienerjaren in een rockband terwijl hij compositie studeert aan

het California Institute of Arts. Vooral de muziek van Frank Zappa, Edgar Varèse en John Cage boeide hem mateloos. Op 25-jarige leeftijd ontpopt hij zich als fanatiek milieubeschermer en vertrekt naar Alaska om “de natuur te redden.” Hij speelt slagwerk in de Arctische orkesten maar legt zich vooral toe op het componeren van muziek. Geïnspireerd door het landschap schreef hij ‘In the White Silence’, over de stille sneeuwvlaktes van Alaska. Het is een ononderbroken stroom van rustgevende klanken van strijkers, celesta, klokken, vibrafoon en harp, goed voor een uur en een kwartier meditatie. Je komt volledig tot rust als je er de tijd voor neemt en geconcentreerd luistert. Je wordt van top tot teen in de muziek ondergedompeld. De componist deed inspiratie op in zijn blokhut in Alaska, niet ver van poolcirkel, waar hij bijna veertig jaar in barre omstandigheden bivakkeerde. Hij hakte hout, ruimde sneeuw en bedacht manieren om drinkwater te maken bij diepvriestemperaturen. “Ik leefde naar hartenlust mijn idealen als voltijds activist en voltijds componist,” schreef Adams. Ook het weer interesseerde hem zeer. In zijn dagboeken hield hij de extreme weersomstandigheden die hij meemaakte nauwgezet bij en uit zijn uitvoerige beschrijvingen blijkt dat hij kennis van zaken had (red.: temperaturen in het citaat zijn in °F): “In March of 1989, an extreme cold front (an omega block) settled over Alaska for three weeks. During one especially brutal week, the official high temperature in Fairbanks was never more than forty degrees below zero. At my cabin, in one of the notoriously cold low-lying areas around town, it didn’t rise above fifty-five below. Alaska’s record-low temperature (set on my birthday, January 23rd, in 1971) was eighty below zero. One night during the omega block, the National Weather Service predicted that this mark would be surpassed. Although that didn’t happen, the thermometer at my cabin registered seventy-eight below. A couple of nights later, the barometric pressure at Northway (near Alaska’s border with the Yukon) was 31.85 inches of mercury – the highest reading ever recorded in North America.” John Adams – The End of Winter

Figuur 1. CD-cover van een opname van ‘Must the Devil Have All the Good Tunes?’ van John Adams die in maart 2020 de Nederlandse première beleefde. 24

Meteorologica 2 - 2020

In al die jaren schreef hij een indrukwekkend aantal werken met de natuur als thema waaronder ‘A Northern Suite’ waarin de vergezichten van het bergachtige ijslandschap klinken. En ‘Earth and the Great Weather’, een akoestisch klankbeeld van het hoge Noorden waarin natuurgeluiden gemengd worden met percussie, strijkers en Eskimo-teksten over planten, dieren en de wisselende seizoenen. Adams ontdekte gaandeweg dat muziek een wezenlijk ander medium is dan schilderkunst, waarna hij in daaropvolgende composities minder beeldend werk afleverde. Andere titels met verwijzingen naar weersverschijnselen zijn: ‘Giving Birth to Thunder’, ‘Dream in White-on-White’ voor orkest, ‘Dark Wind’, ‘Sky with Four Suns and Sky with Four Moons’ voor vier koren (over bijzonnen en


bijmanen), ‘The Wind in High Places’ voor strijkkwartet, en ‘The Wind-Garden.’ Van ijzige poolkou naar woestijnhitte Vanwege gezondheidsperikelen vertrekt hij in 2014 naar het warmere zuiden en vestigt zich in de Mexicaanse Sonora-woestijn. Hier kijkt hij op een andere manier naar de klimaatverandering en maakt kennis met de oprukkende woestijn. Temperaturen van 50 graden Celcius vormden een enorm contrast met de diepvriestemperaturen van Alaska. De zongeblakerde zandvlaktes inspireerden hem tot het componeren van een trilogie: ‘Become River’ voor kamerorkest, het symfonische ‘Become Ocean’ en recentelijk ‘Become Desert’. Het bijna drie kwartier durende woestijnstuk begint heel zacht met ruisende snaren en slagwerk gevolgd door klanken van de blazers en koorzangers. De climax met roffels op pauken halverwege doet denken aan eerdere voorbeelden van de natuur in de muziek zoals ‘Das Rheingold’ van Wagner en Beethovens zesde symfonie, de ‘Pastorale.’ Daarna ebt de muziek weer langzaam weg waarna ‘Become Desert’ net zo stil eindigt als het begint. Typisch minimalistische, meditatieve muziek met eindeloze herhalingen, subtiele variaties en lang aangehouden tonen. Koyaanisqatsi – het leven uit balans John Adams wordt vaak in één adem genoemd met Philip Glass, ook een Amerikaanse componist die bekend staat om zijn minimalistische muziek. Indrukwekkend is zijn muziek bij de documentairefilm ‘Koyaanisqatsi’ uit 1982. De naam komt uit het Hopi-Indiaans en betekent leven uit balans, een leven in gekte die vraagt om een nieuwe levenswijze waartoe klimaatverandering ons dwingt. De film, gebaseerd op een legende van de Noord-Amerikaanse Hopi, begint met een aaneenschakeling van beelden van de imposante Amerikaanse natuur van de woestijnen en de Grand Canyon. De hypnotiserende filmbeelden van landschap, zee en de lucht, die de aarde laten zien vóór de komst van de mens, worden afwisselend vertraagd en versneld vertoond alsof alles zich in één dag afspeelt. Daarna volgen de eveneens versnelde

beelden van enorme steden met wolkenkrabbers en eindeloze verkeersstromen waarbij technologie en de plaats van het menselijk handelen in de natuur wordt uitvergroot. De mens als ontginner van het landschap, volledig ten koste van de natuur. Uiteindelijk zien we de gemaakte wereld instorten. De hele gemeenschap raakt uit evenwicht en alleen een radicaal nieuwe start is de uitweg. Philip Glass werkte dat thema verder uit in ‘Powaqqatsi’ in 1988 en ‘Naqoyqatsi’ in 2002. De hele trilogie is een aanrader, zowel voor de beelden als voor de meeslepende muziek. ‘Koyaanisqatsi’ kwam bij mij dit voorjaar weer boven toen het coronavirus het leven in de hele wereld stillegde, dus bijna 40 jaar na de filmpremière. Door de aanhoudende klimaatverandering is de film nog steeds actueel. Het geluid van smeltende gletsjers Een aantal jaren geleden kregen de deelnemers van een internationale meeting van persvoorlichters bij EUMETSAT in Darmstadt als relatiegeschenk een cd met de ‘Sinfonia Antarctica’ van de Engelse componist Ralph Vaughan Williams (1872-1952). Eindelijk eens niet die eeuwige pen of blocnote! Ook ondergetekende kreeg deze cd met bijzondere muziek die aansloot bij het thema van de bijeenkomst: communicatie van de klimaatverandering. De organisator vertelde dat muziek een uitstekend middel is om de klimaatproblematiek onder de aandacht te brengen, zeker als je het combineert met beelden. Wie de voorstelling in de serie 'Scherpdenkers' van weerman en klimaatonderzoeker Peter Kuipers Munneke en pianist Ralph van Raat (vijf sterren in dagblad Trouw) heeft gezien zal dit kunnen beamen. Wie het heeft gemist: in het volgende concertseizoen zijn er weer nieuwe voorstellingen gepland, onder andere in Muziekgebouw Eindhoven en het Concertgebouw in Amsterdam. Grijp je kans! ‘Sinfonia Antarctica’ is de bijnaam van de zevende symfonie van Vaughan Williams, en is gebaseerd op de filmmuziek voor ‘Scott of the Antarctic’, over de expeditie van Robert Falcon Scott in 1911-1912 naar de Zuidpool. Scott wilde als eerste de Zuidpool bereiken maar dat mislukte. Hij werd geklopt door de Noor Amundsen, en was dermate slecht voor-

Figuur 2. Smeltende gletsjer op Spitsbergen, augustus 2019 (foto: R. Bintanja). Meteorologica 2 - 2020

25


bereid dat Scott en zijn team de reis niet overleefden. Deze poolexpeditie maakte zo’n diepe indruk op Vaughan Williams dat hij dit later verwerkte in deze symfonie voor orkest, sopraan en vrouwenkoor met een grote rol voor percussie, orgel en windmachines. Het eerste deel verklankt de overwinning van de mens op de natuur, waarna in de resterende delen het landschap, een sneeuwstorm (met zang van het vrouwenkoor) en de smeltende gletsjers aan bod komen (Figuur 2). Smeltende gletsjers zijn ook het thema van ‘Melt’ van de componist Sean Shepherd. ‘Melt’ is een treurzang van een machteloze toeschouwer. Shepherd (geboren in 1979) zag hoe de verdwijnende gletsjers in Wyoming en Noord-Californië het landschap radicaal veranderden. Hij laat elf klokken klinken die elk Figuur 3. Het Lathi Symphony Orchestra in een muzikale klimaatactie door te pleiten voor klimaateen van de overgebleven gletsjers in het neutraal vervoer per fiets (bron: Finnish Music Quaterly). Grand Teton National Parc symboliseren die nog tijdens ons leven zullen wegsmelten. De elf kloksladroegen de orkestleden en de dirigent bijvoorbeeld een fietsgen geven ook aan dat we nog één laatste uur overhebben om helm om het concertpubliek uit te dagen zoveel mogelijk met de klimaatverandering een halt toe te roepen. de fiets te komen (Figuur 3). Ook bijzonder is het verhaal van de Zweedse operazangeCO2 in de muziek res Malena Ernman, die haar land vertegenwoordigde op het Musici vliegen de wereld rond en dragen daarmee bij aan de Eurovisiesongfestival 2009 in Moskou en op de 21e plaats klimaatopwarming. Het symfonieorkest van Lahti in Finland, eindigde. Haar dochter heeft het veel verder geschopt en heeft bekend om zijn uitvoeringen van de muziek van hun landgemoeder dringend verzocht om voortaan niet meer te vliegen. noot Jean Sibelius, is in actie gekomen om het klimaatneutraal De operazangeres annex milieuactiviste was daar wel gevoereizen onder de aandacht te brengen. Als “Carbon-Free Lahti lig voor. Ze zingt tegenwoordig alleen nog maar in musicals Symphony Orchestra” zijn de musici een samenwerking in Stockholm. Welke dochter krijgt dat voor elkaar? Dan moet aangegaan met de Myrskyvaroitus (stormwaarschuwing) verje toch op zijn minst van het kaliber Greta Thunberg zijn, eniging die tal van projecten ondersteunt om de klimaatdoelen inderdaad, zangeres Malena Ernman is... de moeder van stelling van het Parijs-akkoord te halen. Tijdens een concert Greta.

Oproep: Vacature (algemeen) NVBM bestuurslid Het NVBM-bestuur zoekt een nieuw algemeen bestuurslid en webmaster. Heb je tijd en energie om je in te zetten voor de Nederlandse meteorologie? De NVBM bevordert de weerkundige beroepsuitoefening op wetenschappelijk en maatschappelijk vlak, en is een platform om vakgenoten te ontmoeten. De NVBM organiseert symposia en excursies, en geeft het blad Meteorologica uit. Het bestuur zoekt een nieuw algemeen bestuurslid voor het technische en inhoudelijke beheer van de website, distributie van de Meteorologica, en voor mede-organisatie van onze symposia en excursies. Wij verwelkomen nieuwe ideeën, die een nieuw bestuurslid met zich meebrengt. Heb je interesse, neem dan contact op met het bestuur (bestuur@nvbm.nl), ook voor meer informatie over de taken als algemeen lid en functioneren van het bestuur. 26

Meteorologica 2 - 2020


Come and study Meteorology and Air Quality at Wageningen University

Bachelor of Science

Soil, Water, Atmosphere

Master of Science

Meteorology and Air Quality Wageningen University Meteorology and Air Quality http://www.maq.wur.nl Contact: Michiel van der Molen Michiel.vanderMolen@wur.nl Information: BSc: http://www.wur.nl/bbw MSc: http://www.wur.nl/mee

Meteorologica 2 - 2020

27


KLIMAATOVERZICHT Kans op bosbranden in Australië zoals afgelopen zomer met minstens 30% toegenomen Geert Jan van Oldenborgh (KNMI), Friederike Otto (Oxford University) In de afgelopen zomer van het zuidelijk halfrond, van november tot januari, werd Zuidoost-Australië getroffen door zeer grote bosbranden (bushfires). In dit dichtbevolkte gebied komen bosbranden elk jaar voor, maar de branden waren dit jaar heviger en uitgebreider dan ooit. De vraag die natuurlijk meteen opkwam is of er een verband is met klimaatverandering. In dit artikel tonen we aan dat de kans op bosbranden vanwege de opwarming met minstens 30% is toegenomen. Deze conclusie is meegenomen door regeringscommissies die de bosbranden evalueerden. Event definitie De eerste stap is om te beslissen hoe we een gebeurtenis moeten definiëren. We gebruiken altijd een definitie in de vorm “gebeurtenissen zo erg als 2019/20 of erger” maar hiervoor is dus een betrouwbare tijdreeks nodig. Op grond van satellietkaarten van de bosbranden (Figuur 1) besloten we het gebied in New South Wales en Victoria gelegen tussen de bergen (de Great Dividing Range) en de zee te nemen. Qua tijd namen we een ongebruikelijke definitie: per roosterpunt het maximum van de weekgemiddelde grootheid over het bosbrandseizoen (november tot februari). Als belangrijkste variabele nemen we de Fire Weather Index (FWI). Dit is een op fysica gebaseerde Canadese index die het risico op bosbranden niet alleen daar, maar ook in het Middellandse Zeegebied en in Australië goed beschrijft. In Australië wordt eigenlijk een andere index gebruikt, de Forest Fire Danger Index (FFDI), maar er zijn aanwijzingen dat de temperatuurgevoeligheid van deze index waarschijnlijk te hoog is. De correlatie tussen de FWI en de logaritme van de grootte van het gebied met bosbranden is ongeveer 0.7 voor de periode 1997 – 2018, dus de FWI verklaart de helft van de variantie in bosbranden, wat voor een zo grillig fenomeen als bosbranden een goede score is. De FWI wordt op basis van dagelijkse gegevens berekend, officieel zelfs op basis van de temperatuur om 12 uur ‘s middags (zonnetijd) maar er bestaat een alternatieve formulering die deze beperking omzeilt. De benodigde data was slechts voor vijf modellen beschikbaar. We hebben ook de twee belangrijkste onderliggende factoren apart bestudeerd in een

Figuur 1. Gebieden met bosbranden in 2019/20 (geel-rood) en met bossen (blauw). Het land in de vierhoek in Zuidoost-Australië is het studiegebied. 28

Meteorologica 2 - 2020

grotere set modellen: de warmste week van het jaar en ook de droogte, hier gedefinieerd als lage neerslag (meteorologische droogte). Het jaar 2019 was het droogste in de meetreeks gemiddeld over heel Australië. De FWI is echter alleen gevoelig voor neerslag in de afgelopen 52 dagen, dus hebben we ook naar de droogste maand in het bosbrandseizoen gekeken. Eerdere analyses hebben laten zien dat het juist voor droogte essentieel is zo veel mogelijk modellen te beschouwen; door maandelijkse data te gebruiken konden we de kans op droogte met behulp van tien verschillende klimaatmodellen analyseren. Hete weken Als eerste wilden we weten hoe de warmste week van het jaar in de waarnemingen veranderd is. Dit bleek verrassend lastig. Ten eerste zijn alle temperatuurmetingen van voor 1920 in dit gebied verdacht omdat destijds nog niet met Stevenson-weerhutten werd gewerkt. De opstelling die voor 1910 vaak gebruikt werd geeft meestal een enkele graden te hoge maximumtemperatuur. Over de periode 1910 – heden is er eigenlijk maar één dagelijkse analyse van de maximumtemperatuur over de gehele aarde, namelijk die van Berkeley Earth. Deze gebruikt echter een hele grote decorrelatieschaal waardoor de gegevens niet altijd betrouwbaar zijn. Dat bleek ook hier het geval: toen we de Australische AWAP analyse hadden gedownload bleken deze twee datasets grote verschillen te vertonen. (Helaas is de dagelijkse klimaatanalyse, ACORN, nog niet beschikbaar.) Een opvallende gebeurtenis betrof de week 8 – 14 januari 1939 (Figuur 2). De AWAP analyse geeft hiervoor zelfs hogere temperaturen dan in 2018/19, met de warmste weken in recente jaren, terwijl deze gebeurtenis volgens de data van

Figuur 2. De hoogste maximumtemperatuur van het jaar (juli-juni) in het studiegebied. De groene lijn geeft het lopende 10-jaars gemiddelde. Data: AWAP.


beschouwd. De andere modellen hebben bijna allemaal te veel variabiliteit. Ook hebben ze een te kleine trend van ongeveer 1 ºC. In Europa vinden we vaak soortgelijke problemen die de attributie van hitte bemoeilijken. Om toch nog iets te kunnen zeggen over hete weken hebben we besloten de modellen toch mee te nemen maar alleen als ondergrens, omdat zowel de overschatting van de variabiliteit als de onderschatting van de trend een te lage toename van de kans opleveren. Het blijkt dat de kans op een hete week als in 2019 met minstens een factor twee is toegenomen. Deze ondergrens is robuust maar waarschijnlijk is het echte getal dus (veel) hoger.

Figuur 3. Fit van de laagste 20% van jaargemiddelde neerslag gemiddeld over het studiegebied aan een gegeneraliseerde Pareto Distributie (GPD) als functie van de wereldgemiddelde temperatuur (boven) en als functie van de herhalingstijd voor het klimaat van 1900 en 2019 (onder). De paarse symbolen geven de waarde voor het jaar 2019.

Berkeley Earth veel minder uitzonderlijk is. Bestudering van stationsdata en andere datasets voor de maandgemiddelde temperatuur geeft aan dat deze week in ons studiegebied inderdaad heel erg heet was, dus hebben we hier AWAP gebruikt en niet Berkeley Earth. Er waren die week in 1939 inderdaad zeer uitgebreide bosbranden in hetzelfde gebied, culminerend in “Black Friday”. Ondanks deze hete week in 1939 laten de waarnemingen een sterke trend zien vanaf 1900 (geëxtrapoleerd) tot nu, ongeveer 1.7 ºC (95% zeker tussen 0.8 en 2.6 ºC). Dit correspondeert met een toename van de kans op een hete week zoals in 2019/20 met een factor 11 (95% range: 3 en oneindig). Van acht klimaatmodellen hebben we de beschikking over dagelijkse maximumtemperaturen. Eerst hebben we gekeken of de warme weken daarin met de werkelijke overeenstemmen. Dit blijkt niet het geval te zijn. Eén model (CESM1CAM5) is totaal onrealistisch en hebben we niet verder

Figuur 4. Toename (PR > 1) van de kans op bosbrandweer in Zuidoost-Australië in de ERA5 heranalyse (blauw) en vier klimaatmodellen (lichtrood, gewogen gemiddelde donkerrood), geëxtrapoleerd naar 1900 – 2020. Aangezien de modellen niet consistent zijn met de werkelijkheid kunnen we alleen de ondergrens vertrouwen.

Droogte Voor droogte hebben we zowel de jaarlijkse lage neerslag als de laagste maandelijkse neerslag in het bosbrandseizoen (september – februari) geanalyseerd. Het jaar 2019 was het droogste in de reeks (zie Figuur 3) en in de waarnemingen in dit gebied is er een zwakke trend naar drogere jaren, maar deze is niet statistisch significant. Dit wordt ook niet door de tien klimaatmodellen ondersteund, want deze laten samen geen trend zien. Ook de droogste maand van het seizoen heeft geen significante trend; hier laten de waarnemingen juist een lichte afname van de kans op weinig regen zien, maar ook deze afname kan net evenzogoed toeval zijn. De modellen laten ook in deze variabele geen trend zien. Hieruit concluderen we dat klimaatverandering geen invloed heeft gehad op de extreme droogte van 2019, noch op de droogte die een hoge Fire Weather Index veroorzaakte in het voorjaar en de zomer van 2019/20. (Er is in dit gebied overigens wel een trend naar meer droogte in de winter, heel relevant voor landbouw en rivierafvoeren, maar niet voor bosbranden.) Bosbrandweer We hebben een sterke trend naar warmere hitte-extremen gevonden, maar geen trend in meer droogte. het gevolg is dat de Fire Weather Index inderdaad een trend laat zien naar hogere waarden, zowel in de heranalyse als in de vier modellen die we enigszins vertrouwen, zie Figuur 4. Zoals we mogen verwachten is de trend in de heranalyse veel groter dan in de modellen, net als voor extreme hitte. Aangezien de spreiding van de modelresultaten consistent is met de natuurlijke variabiliteit nemen we een gewogen gemiddelde van de modellen (de felrode balk). De ondergrens van dit gemiddelde komt overeen met een toename van 30% in de kans op een FWI zoals waargenomen in 2019/20, ten opzichte van 1900. Net als bij de hitte is deze ondergrens robuust. De werkelijke waarde kan echter veel hoger liggen. Dat hangt af waardoor het verschil in hittetrends wordt veroorzaakt. Strikt genomen laten de modellen een trend van 1 ºC door klimaatverandering zien; van de resterende trend kennen we de oorzaak niet. Er zijn twee mogelijkheden: of er is een andere, niet-klimaat factor, die de maximumtemperaturen en dus de FWI in de ERA5 heranalyse (1979 – 2019) heeft doen toenemen, of de modellen representeren de meteorologie en de fysica die deze hoge temperaturen veroorzaken niet goed. Verder onderzoek om dit voor Nederland en omstreken uit te zoeken is onderweg. We houden nauw contact met de Australiërs die hetzelfde doen voor hun land. Wordt vervolgd. Literatuur G. J. van Oldenborgh et al., Attribution of the Australian bushfire risk to anthropogenic climate change, NHESSD, 2020, doi:10.5194/nhess-2020-6

Meteorologica 2 - 2020

29


Out of Africa?

column

Gerard van der Schrier

30

Meteorologica 2 - 2020

“Westerse hulp is een koloniaal relikwie.” Deze prikkelende stelling was de bottom-line van een stuk van Kiza Magendane in de NRC (26/27 mei 2018). Kiza is politicoloog, schrijver en strategisch beleidsadviseur en houdt zich onder andere bezig met de positie van Afrika in de wereld. In dit stuk betoogt hij dat westerse hulp Afrikaanse overheidsinstituten uitholt. Natuurlijk voelde ik me aangesproken. Het KNMI had net van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) een opdracht gekregen om in West-Afrika ondersteuning te bieden bij sub-regionale instituten zoals AGRHYMET (Centre régional de formation et d’application en agrométéorologie et hydrologie opérationnelle) en ACMAD (African Centre of Meteorological Application for Development). Petteri Taalas, de WMO baas, was nog zo enthousiast: “A very powerful way to adapt to climate change is to invest in early warning services.” Draagt onze aanpak werkelijk bij aan het verzwakken van deze instituten? En dan te bedenken dat we al een aantal jaar vergelijkbaar werk doen in Indonesië! Ik ben te rade gegaan bij Paul Hoebink, hoogleraar ontwikkelingssamenwerking aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij leert mij dat het werk wat het KNMI doet onder de noemer ‘Technical Assistence’ valt. “Dit is het type ontwikkelingswerk dat Nederland al sinds de jaren 1950 doet,” vertelt Hoebink, om het kort-door-de-bocht samen te vatten met: “stand-alone hulp in de hoop dat het goed komt.” Hoebink legt uit dat in dit type hulp experts voor korte of langere tijd worden uitgezonden voor kennisoverdracht, maar daarbij kunnen veel dingen fout gaan. Een goede expert hoeft bijvoorbeeld nog geen goede docent te zijn, en als de kennis onvoldoende verspreid wordt binnen het instituut zal het langetermijneffect niet groot zijn. Volgens Hoebinks kan dat beter. “De moderne manier waarop Technical Assistance vorm krijgt is Twinning,” zegt Paul Hoebink, “instituten worden duurzaam en voor langere tijd aan elkaar gekoppeld.” Het voorbeeld wat Hoebink noemt zijn gemeentelijke samenwerkingsverbanden, waarbij de continuïteit van de gemeentelijke organisatie een langdurige relatie mogelijk maakt. Het doel van deze samenwerking is capaciteitsopbouw. Naast het opleiden van PhD’s en MSc-studenten zijn ook trainingen van het middenkader van een instituut van belang. “Deze aanpak vereist een scherp beeld van de sterke en zwakke kanten van de eigen organisatie en die van de partner,” merkt Hoebink op. Langdurige Twinning-relaties hebben momenteel de voorkeur van universiteiten en

Nuffic (Nederlandse organisatie voor internationalisering in onderwijs). In het gesprek met Hoebink vertel ik over de ervaringen die we hebben in landen als Laos en Cambodja, waar vermogende weerdiensten uit Europa, Australië of Japan allerlei apparatuur neerzetten die na verloop van tijd simpelweg niet meer functioneert. “De klassieke fout is om hardware te leveren. Als er iets kapotgaat is er geen kennis om te repareren en onderdelen kosten de hoofdprijs,” beweert Hoebink. Maar ook coördinatie tussen donorlanden is van belang; Hoebink komt met het voorbeeld van een Nederlandse levering van ziekenhuisapparatuur aan een Afrikaans ziekenhuis, terwijl de Japanners een gloednieuw ziekenhuis aan het bouwen waren wat de Nederlandse bijdrage compleet overbodig maakte. Hoebink noemt ook de taalbarrière die een duurzame samenwerking in de weg kan staan: “De Chinezen sturen medische teams naar Oost-Afrika, maar deze zijn het Engels niet machtig, laat staan het Swahili, en dan valt het effect vaak tegen.” “Er zijn eigenlijk heel veel valkuilen in dit werk,” concludeert Hoebink. Paul Hoebink besluit met de opmerking dat het gevaar bestaat om kortstondig hulp te geven zonder duurzaamheid, waarbij het project als een verdienmodel voor instellingen in de donorlanden kan dienen als andere binnenlandse financiering wegvalt. Het voorbeeld noemt Hoebink de Franse overheid die (in ieder geval in het verleden) de belangen behartigde van de Franse industrie en ontwikkelingshulp als instrument gebruikte. Al met al is er veel kennis en ervaring beschikbaar om een goed idee te krijgen van ‘best practices’ voor de ontwikkelingssamenwerking waar KNMI en andere Europese weerdiensten bij betrokken zijn. Juist de weerdienst, waar continuïteit centraal staat, is een geschikte partner voor Twinning met een partnerinstituut. Zo’n succesvolle samenwerking bestaat al tussen de Indonesische en Nederlandse weerdiensten. Heel concreet betekent dit bijvoorbeeld dat Indonesische PhD's en MSc-studenten aan de Wageningen Universiteit en op het KNMI hun opleiding kunnen volgen. In de Twinning tussen instituten staat het bijdragen aan de ‘capability and credibility’ van een overheidsdienst centraal. Dit schept betere voorwaarden voor (commerciële) klimaatdienstverlening. Ik ben ervan overtuigd dat, zolang de nationale instituten niet gepasseerd worden bij het aanbieden van klimaatdienstverlening, de samenwerking tot versterking leidt in plaats van uitholling van overheidsdiensten.


Sponsors van de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van de Meteorologie

Werken bij KNMI: the best place to be voor onderzoekers!

Colofon Redactie Hoofdredacteur: Richard Bintanja (e-mail: richard.bintanja@knmi.nl, tel: 030-2206499). Redactieleden: Wim van den Berg, Aarnout van Delden, Robert Mureau, Rob Sluijter, Fiona van der Burgt en Ben Lankamp. Artikelen en bijdragen Deze dienen uitsluitend digitaal (bv. per e-mail) te worden aangeleverd, als Word document met figuren apart. Uiterste inleverdata hiervoor zijn: 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november voor respectievelijk nummer 1, 2, 3 en 4. Voor meer informatie over de procedure, zie http://www.nvbm.nl/meteorologica/informatie_voor_auteurs/ Artikelen uit Meteorologica mogen uitsluitend worden overgenomen na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Meteorologica (ISSN 0929-1504) verschijnt vier maal per jaar en is een uitgave van de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van de Meteorologie (NVBM). Penningmeester en administratie: Mike Budde (penningmeester@nvbm.nl) Vormgeving: Colorhouse, Almelo Vermenigvuldiging: Colorhouse, Almelo

Abonnementen Alle leden van de NVBM zijn automatisch geabonneerd op Meteorologica. Ook niet-leden kunnen zich abonneren door 31,- euro voor vier nummers over te maken naar IBAN: NL66INGB0000626907, BIC: INGBNL2A, ten name van:

Lid worden van de NVBM Het lidmaatschap van de NVBM kost 55,euro per jaar. Meer informatie hierover is te vinden op de NVBM website: www.nvbm. nl. Opzeggingen per email naar het bestuur (bestuur@nvbm.nl); hierbij geldt een opzegtermijn van drie maanden.

NVBM-Meteorologica Postbus 464 6700 AL Wageningen

Advertenties Adverteren in Meteorologica is mogelijk. Advertenties worden geplaatst op 3 formaten: A5, A4 of A3. Uiterste inleverdata voor advertenties zijn: 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november voor respectievelijk nummer 1, 2, 3 en 4. Tarieven zijn op te vragen bij Richard Bintanja (e-mail: richard.bintanja@knmi.nl, tel: 0302206499).

onder vermelding van: “Abonnement Meteorologica” en uw adres. Abonnementen worden telkens aangegaan voor een heel kalenderjaar; bij tussentijdse betaling worden de reeds verschenen nummers van dat jaar toegestuurd. Voor abonnees in het buitenland zijn de kosten 38,euro per jaar. Ook losse nummers kunnen op deze manier worden besteld (zolang de voorraad strekt) voor 10,- euro per stuk, onder vermelding van de gewenste jaargang en nummer(s). Instellingen betalen 65,- euro voor een abonnement. Een student-abonnement kost 16,per jaar. Opzeggingen per email naar het bestuur (bestuur@nvbm.nl); hierbij geldt een opzegtermijn van drie maanden.

Sponsorschap NVBM Men kan sponsor worden van de NVBM. Een sponsorschap wordt afgesloten voor minimaal 1 jaar. Een sponsor heeft diverse rechten, o.a.: – Het plaatsen van advertenties in Meteorologica – Plaatsing van het firmalogo in het blad. – Het bijwonen van congressen e.d. georganiseerd door de NVBM. Voor meer informatie over het sponsorschap kunt u contact opnemen met Richard Bintanja of Mike Budde (zie boven).

Meteorologica 2 - 2020

31


MEETINSTRUMENTATIE

Broeikasgas Instrumentatie en Analyse

LI­830 CO2 Analyzer

LI­7810x CH4 / CO2 / H2O Trace Gas Analyzers

LI­850 CO2 / H2O Analyzer

LI­7700 CH4 Open path Methaan Analyzer

LI­7200RS Closed path CO2 / H2O Analyzer.

Meten in de CLOUD!

LI­7500RS Open path CO2 / H2O Analyzer.

Data analyse voor EC

Turfschipper 114 | 2292 JB Wateringen | Tel. 0174 272330 | info@catec.nl | www.catec.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.