2 minute read
Uitgevogeld - Henk Stoorvogel
De kern ontdaan van alle versierselen
Henk Stoorvogel
Een zin uit het beroemde boek De drie musketiers van Alexandre Dumas werd één van de kernzinnen van de 4e Musketier in de eerste jaren. Die zin luidt: ‘De kern ontdaan van alle versierselen’.
Alles bij de 4e Musketier was erop gericht om ‘ons mannen’ te ontdoen van onze versierselen. Tijdens de Karakterweekenden leverde iedereen autosleutel, portemonnee, horloge en telefoon in. Witte en blauwe boorden werden ingeruild voor kakigroene jassen en dikke wollen mutsen.
Regelmatig kom ik mannen tegen die mij enthousiast begroeten omdat we samen een Karakterweekend hebben beleefd. In negen van de tien gevallen herken ik de mannen niet, wat ik natuurlijk onhandig vind van mezelf. Maar ik begrijp het ook wel weer. Iedereen was namelijk verstopt achter sjaals, hoge kragen, capuchons en woeste bergoutfits. Als ik voor honderd of tweehonderd mannen stond, zag ik niet veel meer dan wat ogen die uit dikke outdoor-uitrustingen naar mij keken. En vaak zag ik zelfs die ogen niet eens, omdat die verborgen waren achter een klep van een pet, of omdat de man in kwestie gewoon in slaap was gevallen tijdens mijn praatje.
Mannen smolten samen, én kwamen tot hun kern. Het ging niet meer om statussymbolen, uiterlijkheden of grote praat. Mannen werden kwetsbaar, durfden hun schaduwkanten onder ogen te zien. Het doet me denken aan een scène uit de filmserie The Lord of the Rings waarin een koning onder een vloek is gebracht en als een levend lijk op zijn troon zit. De woorden die over hem worden uitgesproken brengen hem weer tot leven, tot écht leven. Zo werden vele mannen tot leven gewekt tijdens een weekend en veranderden zij in hun zuiverste zelf.
Tatoeage Kort geleden sprak ik een man die mij trots zijn tatoeage liet zien: Argumentum omni denudatum ornamento, stond er in sierlijke letters geschreven op zijn arm. Juist, de kern ontdaan van alle versierselen. De zin van het begin had zoveel indruk op hem gemaakt, dat hij die een leven lang dichtbij wilde hebben.
In deze donkere periode neem ook ik mijn toevlucht tot ‘versieren’; slingers vol lichtgevende lampen, ballen in de boom, feestelijke kleding. Toch blijft niets zo mooi als een ouderwets vuur, waar je in de waterkou omheen kruipt met familie en vrienden. Een glas kruidige glühwein om het leven te vieren. Vlammen om in weg te dromen. Veiligheid waarbinnen je je hart deelt. En dan een pan stamppot boven het vuur. Samen gesneden, met een houtblok fijn gestampt. Dampende borden onder een blikkerende sterrenhemel. In die eenvoud van licht en warmte en vuur in de kou en het donker voel ik mijn kern. Mijn kern en die van de anderen. Daar komt onze binnenkant buiten. Daar, buiten, ben ik thuis. •