LEO SAMAMA SP FOTO'S TEKST BEELD
NOODZAKELIJKE BEZUINIGINGEN? HET BESTUURLIJKE FALEN VAN DE OVERHEID
Het bestuurlijke falen van de overheid
NOODZAKELIJKE BEZUINIGINGEN? Demonstratie tegen de bezuinigingen op Kunst en Cultuur in 2010
50
NOODZAKELIJKE BEZUINIGINGEN?
Sinds enkele jaren zijn tal van organisaties voor kunst en cultuur zwaar onder druk komen te staan. Door onevenredige bezuinigingen, door negatieve publiciteit uit bepaalde delen van de maatschappij en, meer in het algemeen, door een negatief beeld van de positie die kunst als product van cultuur in onze maatschappij inneemt dan wel dient in te nemen. En laten we er hier direct duidelijk over zijn: de klappen vallen niet alleen bij alles wat onbekend, beginnend of experimenteel is, maar evenzeer bij eerbiedwaardige instituten en organisaties. Bovendien vallen ze niet alleen bij de van nature altijd al kostbare podiumkunsten, maar ook bij musea, opleidingen, festivals en koepelorganisaties. Zowel het onderwijs aan leken als aan professionals staat ernstig op de tocht. Het lijkt erop dat het domein van wat men vroeger zo mooi de ‘schone kunsten’ noemde, nu als triviaal en zonder verder belang terzijde is geschoven. We kennen in ons land al enkele tientallen jaren bezuinigingen op het vlak van cultuur. Al na de eerste oliecrisis in de jaren zeventig werd vanuit Den Haag geroepen dat de zo kostbare culturele instellingen (waaronder orkesten, theaters en toneelgezelschappen) hoognodig aan een nader onderzoek moesten worden onderworpen. Het kon vast wel goedkoper. Wanneer we nu de afgelopen ruim veertig jaren overzien, moeten we constateren dat er sprake is van een spagaat. Het rijksbudget voor cultuur is er in die jaren bepaald niet minder op geworden, het aantal instellingen is ook enorm toegenomen, zeker met de komst in de jaren tachtig van vele kleine gezelschappen op bijna elk terrein. Maar de kosten van de organisaties met vast personeel bleven stijgen (evenals overigens het aantal ambtenaren die de uitgaven voor cultuur moeten controleren) en de kleine gezelschappen met hun bestand van freelancers stortten intussen ook nog eens een ware hausse van innovaties over het publiek uit. Bovendien is het publiek sedert de jaren zeventig
exponentieel toegenomen. Niet eerder participeerde een zo groot deel van de bevolking aan uitingen van kunst en cultuur. Een van de laatste tellingen, uit 2010, geeft aan dat bijna 50% van de Nederlandse bevolking geregeld deelneemt aan uitingen van cultuur: van koorzang tot harmonie- en fanfareorkesten, van amateurfilm en -fotografie tot toneel, van bezoek aan musicals, Weense walsen, festivals voor oude of hedendaagse muziek, musea en galerieën, ballet en moderne dans, tango en hiphop. Ook op de televisie is sinds een tiental jaren en ware overvloed aan kunst- en cultuuruitingen te zien (misschien niet altijd op zulke makkelijke uren, maar toch...), en dan reken ik daar zowel het Koninklijk Concertgebouworkest bij als ‘So you think you can dance’. ALARMKLOK Ondanks deze overwegend toch heuglijke ontwikkelingen werd een jaar of vijf geleden opeens heftiger dan ooit voorheen de Haagse alarmklok geluid. Het aantal bezoekers liep per voorstelling schrikbarend terug. Er was ‘opeens’ sprake van een zogenaamde mismatch tussen vraag en aanbod. Bovendien had de cultuursector volgens ‘Den Haag’ te veel praatjes en was het al langer de wens van de overheid om discussies over kunst en cultuur op het niveau van de gezelschappen zelf buiten de Tweede Kamer te houden. Wat er daarop gebeurde is een even zo mooi als schrijnend voorbeeld van slecht bestuur van diezelfde overheid. De eerste vraag die de meeste gezelschappen en organisaties zich immers stelden, was of zij iets bespeurd hadden van de genoemde mismatch. Sommige absoluut wel, andere nauwelijks tot niet. Toch werden spoedig algemene maatregels afgeroepen, die voor de gehele sector in werking werden gesteld. Meer publiek werd een vereiste en meer eigen inkomsten dus ook. Terwijl nog geen tien jaar voorheen alle winst onherroepelijk in mindering van de subsidie werd gebracht, moesten kunstinstellingen nu hun goede ondernemerschap betonen. Dat was zelfs een prioriteit waarmee het eerdere adagium van diverse ministers en staatssecretarissen 51
voor het culturele klimaat van Nederland. Dat waren nota bene ook alle kleinere ensembles voor muziek, theater en dans, juist zij die met weinig geld onnoemelijk veel wisten te realiseren. Voor de sector was dat ronduit een klap in het gezicht, maar wat daarop volgde, leek zelfs op karaktermoord.
- namelijk het streven naar topkwaliteit - terzijde werd geschoven. Immers, was de gedachte, wat weet een overheid nu van topkwaliteit in de kunsten. Zie Thorbecke. Desondanks meende diezelfde overheid wel te kunnen bepalen dat er zoiets zou moeten bestaan als een culturele infrastructuur, een minimumbehoefte in de sector. Wie toen had gedacht dat de overheid zich daarbij zou laten leiden door een doorwrochte sectoranalyse, met aandacht voor zaken als vraag en aanbod, gedoseerde talentontwikkeling op het hoogste niveau, innovatie en diversiteit, schrok van de eenzijdige en merkwaardig negentiende-eeuwse, burgerlijke visie waarmee aan de slag werd gegaan. Kennelijk heeft de Nederlander, waar het de muziek betreft, behoefte aan een tiental symfonieorkesten, twee operagezelschappen en enkele sectorinstituten die de ondersteunende infrastructuur van het culturele leven vormen. Daarnaast kwamen nog een paar festivals en een enkele postacademische opleiding voor financiering in aanmerking. Alles wat hierbuiten valt, werd bij het ministerie weggehaald en ver van het Binnenhof ondergebracht bij een nieuw fonds: het Fonds Podiumkunsten. En wat schrijnender is: alles wat niet meer rechtstreeks door OCW werd gesubsidieerd, werd prompt door politici en topambtenaren afgedaan als minder relevant. De boodschap was maar al te duidelijk: alle instellingen die bij het Fonds Podiumkunsten moeten aankloppen voor ondersteuning zijn in principe vogelvrij verklaard, kunnen met een enkele pennenstreek opgeheven worden en zijn niet essentieel 52
SLECHT BESTUUR Want met het aantreden van het kabinet Rutte I kreeg de cultuursector te verstaan dat er minstens 200 miljoen euro bezuinigd moest worden. Aangezien het grootste deel van die bezuinigingen echter niet het ambtelijke apparaat betreffen maar de kunsten zelf, namelijk de kunstenaars samen met hun sectorinstituten en koepelorganisaties, kon de sector zich voorbereiden op een reductie van de rijkssubsidie van zo’n 30%. De sectorinstituten moesten het veld ruimen, archieven werden deels opgeheven en met name in de muziek vielen harde klappen. Afgezien van argumenten van algemene aard (iedereen moet nu eenmaal bezuinigen want het gaat niet goed met de economie) speelde hier mee dat een van de coalitiepartners, de PVV, de culturele professionals in ons land zonder meer wegzette als speeltjes van een linkse grachtengordelelite en als linkse hobbyisten. Dat is niet alleen een teken van gebrek aan opvoeding, maar meer nog van gebrek aan respect. De PVV verdween een kabinet later weliswaar weer naar de achtergrond, maar de bezuinigingen blijven gehandhaafd, evenals het schrijnende gebrek aan beleid daarover. De overheid lijkt de weg volledig kwijt te zijn. De inhoud van de bezuinigingsplannen wordt door de portemonnee gedicteerd in plaats van door ideologisch onderbouwde toekomstperspectieven. Het Fonds Podiumkunsten moet nu met veel minder subsidie veel meer gezelschappen bedienen en heeft daarom draconische besluiten genomen. Vrijwel niemand vraagt zich af (behalve wellicht enkele trouwe maar ook kostbare cijferaars van een paar onderzoeksinstituten) waar dit alles nu toe zal leiden. Die vraag stelt zich zeker waar de bezuinigingen cumulatief zullen zijn: rijk, provincies en gemeenten volgen vrijwel alle eenzelfde route, met
NOODZAKELIJKE BEZUINIGINGEN?
bezuiniging op bezuiniging als resultaat. Terwijl per 1 januari 2013 het nieuwe stelsel ingaat, spreken ambtenaren, politici en onderzoekers elkaar tegen over de gevolgen van de bezuinigingen en de keuzen die gemaakt zijn. Waar alom regels gelden ten aanzien van goed bestuur, is het kennelijk toegestaan dat de overheid zich aan diezelfde regels onttrekt. Sedert een tiental jaren heeft de overheid met een zekere willekeur decreten vervaardigd die niet van te voren getoetst zijn, die voor de betrokkenen geen heldere voorbereidings- en overgangstrajecten kennen en geen ruimte bieden voor weerwoord. Politici en ambtenaren zonder kennis van het veld, zonder empathie voor de vakgebieden die zij namens de burgers besturen, roepen jaar in jaar uit maar wat. Wat erger is, zij hebben het lef het veld te beschuldigen van slecht gedrag waar zij zelf in eerste instantie juist tot dat zelfde gedrag hebben aangespoord. KUNST MOET VOOR EEN GEZONDE STAAT U zult zich wel afvragen waarom ik me hierover zo boos maak. Dat is eenvoudig: wij kunnen niet zonder cultuur, zonder uitingen van kunst, zelfs al denken sommigen in hun overmoedige onwetendheid dat dit wel zo is. Cultuur is alles wat de mens zelf voortbrengt, in klank, beeld, gedachte, geloof, doen en laten. Kunst is een product van cultuur, dat wezenlijk is voor de soort, voor de mens. Kunst - zonder enig onderscheid tussen populaire of elitaire, hoge of lage, westerse of niet-westerse kunst - verschaft de mens een identiteit, individueel en collectief, bindt mensen aaneen, verheft en socialiseert, scherpt de geest en het geheugen, leert ons abstract en ruimtelijk te denken, passioneert en ontspant. Zij doet ons naar het hogere streven. Niet alle vormen van kunst kunnen dat in gelijke mate teweegbrengen, maar gezamenlijk definiëren zij de mens als mens. Wanneer we de functie van kunst door de vele eeuwen heen beschouwen, dan blijkt dat zij in werkelijkheid te allen tijde een opvallend concreet doel dient. Zij vertegenwoordigt namelijk haar eigen scheppers. Zij is een spiegel van onze geest, en dat ook nog eens voor al die andere geesten die haar
beschouwen, bekijken, beluisteren... Dit is overigens geen eenrichtingsverkeer, integendeel. Zo goed als de mens kunst voorbrengt, is het de maatschappij waarin die mens leeft en verkeert, die de mens op haar beurt weer aanzet kunst te maken en die daarin ook in hoge mate vormend is. Kortom, kunst en maatschappij zijn onverbrekelijk aan elkaar verbonden. Alle kunst is een onderdeel van de ‘politeia’, om met Plato te spreken, van de staat. De rol van kunst in de maatschappij is minstens zo wezenlijk als die van kunst die uit die maatschappij voortkomt. De voortdurende wisselwerking tussen beide geeft aan hoe sterk individuele en maatschappelijke identiteit aan elkaar verbonden zijn. De manier waarop een groep kunstliefhebbers zichzelf door middel van kunst identificeert, wordt voor een groot deel maatschappelijk bepaald, door de maatschappelijke positie van haar leden, door hun opleiding, door hun collectieve smaak en smaakcodes, door datgene waarmee zij in aanraking komen. En dan maakt het niet uit of het festivalgangers zijn of deelnemers aan een taptoe. Omgekeerd wordt de maatschappij mede bepaald door de culturele (voor)oordelen van hen die aan die maatschappij deelachtig zijn. Daarom is de receptie van kunst, de manier waarop we ernaar kijken en luisteren, of waarop we teksten lezen, nauw verbonden aan wat in een maatschappij omgaat en kan alleen al daardoor nimmer los daarvan naar waarde beoordeeld worden. Zowel voor hen die kunst scheppen als voor de consumenten, en niet minder voor de beleidsmakers, is daarom het besef van die onverbrekelijke relatie zo belangrijk. Wie deze negeert, ontkent tevens de eigenheid van zijn burgers, cultuur en maatschappelijke context. Kunst representeert immers zowel de mens als zijn maatschappelijke context. Daardoor is de creatie van kunst, evenals de productie en de consumptie ervan, nooit los te zien van achterliggende verwachtingen, verplichtingen en wensen van individuele en collectieve burgers. Kunst ontstaat in het diepst van haar wezen, dus nimmer zonder nauwe banden met de maatschappij waaruit ze voortkomt. Aangezien scheppende en herscheppende kunstenaars 53
NOODZAKELIJKE BEZUINIGINGEN?
bovendien hun vak in gelijke mate met zicht op een inkomen uitvoeren, als bakkers of timmerlieden, advocaten of postbodes, is kunst bijna altijd ook handelswaar. Geen cultus zonder pecunia, zogezegd, geen weiland zonder grazend vee - tenminste wanneer de boer zijn land wil cultiveren. COLLECTIEVE EN INDIVIDUELE VERPLICHTINGEN Het bovenstaande wekt de indruk dat de verplichtingen aan kunst en cultuur uitsluitend bij de overheid te zoeken zijn. Dat is natuurlijk niet zo. Ook daar is een samenspel tussen overheid en burgerij de beste weg naar een optimaal resultaat. Beide partijen hebben immers een aanzienlijk belang bij het welvaren van kunst en cultuur, zelfs al zijn ze zich daarvan niet altijd bewust. Voor de overheid is het belang van kunst hierboven al enigszins aangegeven. Kunst kan in al haar facetten en veelzijdigheid betekenis geven aan elk individu, maar ook aan een groep individuen als collectief, ja zelfs aan een natie. Kunst geeft inhoud aan cultuur, uiteenlopende vormen van kunsten aan uiteenlopende vormen van cultuur. Zonder overkoepelende en samenbindende cultuur vallen groepen uit elkaar. Bij gebrek aan een verbindende Nederlandse cultuur (een gevoel voor cultuur dat ons samenbindt) valt de Nederlandse gemeenschap als culturele entiteit uiteen. Die Nederlandse cultuur kan niet onder dwang worden opgelegd, maar ontstaat door de samenstelling van de maatschappij, de cultuur die de maatschappij voortbrengt en de gezamenlijke of gemeenschappelijke trots voor datgene wat we met elkaar voor elkaar hebben gebracht en nog steeds brengen. En hier ligt het verband met de cultuureducatie. Laat ik duidelijk zijn: cultuureducatie is niet uitsluitend het domein van scholen. Cultuureducatie is een onderdeel van elke communicatie op het culturele vlak. Het is evenzeer het resultaat van een concert of tentoonstelling, als van programma’s op radio en televisie, als van lessen filosofie en cultuur in het onderwijscurriculum voor vier- tot vierentwintigjarigen, ja zelfs voor volwassenen. De staat heeft hier een groot belang bij. Immers, kunst als uiting van cultuur vertegenwoordigt ook een individuele en collectieve 54
ambitie. We hebben het dan over dat deel van cultuur dat aan cultus verbonden is, aan verering, aan het streven naar het hogere. Kunst draagt in die zin bij aan het welzijn van mensen. Het is een representatie van hun dromen, hun verlangens, hun idealen, hun leven en streven. Een populatie zonder kunst, zonder hogere ambities, zonder passies, zal zich spoedig overgeven aan defaitisme en nihilisme. Dat wil toch geen overheid op z’n geweten hebben? Maar ook de burgerij heeft verplichtingen ten aanzien van kunst. Deze hebben vooral met kwaliteit en communicatie te maken, want zelfs wanneer de overheid op basis van een doorwrocht langetermijnbeleid op weloverwogen terreinen de helpende hand reikt, dan nog mag van diezelfde overheid geen inhoudelijk oordeel worden verwacht. Zij levert de auto; wij moeten ermee leren rijden. Zij legt wegen aan, maar wij bepalen de routes. Wij moeten de stip aan de einder in het vizier houden, nimmer de ambitie laten varen de hoogste toppen te willen bestijgen om onze dromen te verwezenlijken, iedereen met ons meenemen die maar wil en genereus zijn in onze passies en ambities. Dus moeten we communiceren en delen met wat we maken en denken en hoe we het maken en hoe we erover denken. Ook cultuur kent ecologische processen en die liggen besloten in de gezamenlijkheid van productie en consumptie. Dat alles kost van ons burgers meer dan een spirituele investering, dat mag nu wel duidelijk zijn. De overheid heeft de plicht ons de ruimte te bieden om door middel van onderwijs te leren hoe cultuur en geld aan elkaar te verbinden, hoe cultus (de grazige weide) en pecunia (het vee) zo samen te brengen dat ze spiritueel en materieel zullen renderen. Daarna is het ook aan beide partijen om de voortgang van productie en consumptie te garanderen. De schokgolf teweeggebracht door een overheid zonder duidelijke beleidsvoornemens, behalve onduidelijke onderbuikgevoelens, heeft heel wat losgemaakt bij kunstminnende burgers en bij verantwoordelijke politici. Het hoognodige stroomlijnen van onze vele culturele instellingen en de bewustwording dat de kunsten slechts door goed opgeleide professionals bedreven, georganiseerd en bestuurd kunnen wor-
NOODZAKELIJKE BEZUINIGINGEN?
den, maar niet minder het besef dat de liefde hier van drie kanten moet komen (financiers, producenten en consumenten), heeft nu al menig onverwacht positief perspectief opgeleverd. TOT SLOT Intussen is niettemin veel schade aangericht door het slechte bestuur van de overheid. Om maar van onderen te beginnen, aan de basis van de piramide: er ligt nauwelijks een behoorlijk plan voor de afbraak van het muziekonderwijs, zowel op scholen voor het basis- en voortgezet onderwijs als op muziekscholen en andere instellingen voor lekeneducatie. Vervolgens is door de kortingen van het Fonds Podiumkunsten de zo rijke ensemblecultuur in ons land bijna de kop omgedraaid. De noodzaak om een internationaal cultuurbeleid te ontwikkelen is daarmee des te urgenter. Enkele van de beste ensembles zijn gedoemd van het podium te verdwijnen, maar ook wat er in de kunsten aan postacademische opleidingen aanwezig was, is per 1 januari 2013 opgeheven of krijgt althans geen subsidie meer. Aan de inkoopkant is niet minder schade aangericht. Festivals zijn gekort, productiehuizen en koepelorganisaties opgeheven. Daarbij is helemaal niet nagedacht in hoeverre onderdelen hiervan wellicht van wezenlijk belang zouden kunnen zijn voor een gezond cultureel klimaat. Bovendien is de subsidie voor het rijke archief van het Nederlands Muziek Instituut geschrapt. Het belangrijkste en meest omvangrijke muziekarchief van ons land staat daarmee feitelijk op straat, al wordt het nu gelukkig wel opgenomen in het Haags Gemeentearchief, waar het overigens niet thuishoort. Het archief van Muziek Centrum Nederland (Donemus) is ondergebracht bij Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Het Jazz Archief moet kennelijk maar privé verder. Zelfs het archief van het Muziekcentrum van de Omroep staat op de tocht, nadat daar bovendien twee orkesten zijn opgeheven [al lijkt het Metropole Orkest voorlopig gered, red.]. De wens van de regering om ons cultureel erfgoed veilig te stellen, is daarmee - waar het de kunsten betreft - een ongeloofwaardige campag-
neleuze gebleken. Nog wat hoger op de ladder is de financiering van de meeste symfonieorkesten drastisch beknot, zonder dat daaraan een behoorlijk plan ten grondslag ligt of dat een en ander met aanvaardbare argumenten is onderbouwd. Het eerste, de bezuiniging, is vervelend, maar het tweede, het achterwege blijven van behoorlijk bestuur door de overheid, is kwalijk. Ons land heeft inderdaad voldoende aan acht grote symfonieorkesten. Dit had gerealiseerd kunnen worden met een goed gepland langetermijnbeleid, maar nu zitten we met de brokken door een falende overheid. En zo kunnen we de lijst nog wel even voortzetten. Zoals ik al eerder heb gesteld: de overheid is ernstig in gebreke gebleven. De vraag is nu echter of alles voor de lange duur even kwalijk is als genoemde maatregelen, of dat er aan de einder ook nieuwe en onvermoede mogelijkheden opdoemen. We zijn weer eens toe aan nieuwe initiatieven. Burgers en overheid moeten de handen ineenslaan (zie boven). Laten we echter hopen dat de schade ons niet een halve eeuw achterstand zal opleveren - dan heb ik het niet over subsidies, maar over de overdracht en het delen van vakmanschap, kennis, passie, ambities, educatie, productie en consumptie - en dat we met vereende krachten de woorden in gedachte durven te houden die ik ooit eens van een Japanse collega meekreeg: “Never compromise on art - money will always follow!” Want wij zijn onze cultuur en kunst moet. Altijd! ıI
Leo Samama (1951) is een Nederlandse musicoloog en componist. Hij studeerde muziekwetenschap in Utrecht en compositie bij Rudolf Escher. Hij was onder andere docent aan het Utrechts Conservatorium en de Universiteit Utrecht, programmeur van het Residentie Orkest en directeur van het Nederlands Kamerkoor. Hij is medeoprichter van de Nederlandse StrijkKwartet Academie en een veelgevraagd gastspreker en adviseur. Leo Samama heeft verschillende standaardwerken geschreven, waaronder Nederlandse Muziek van de 20ste eeuw, en recentelijk een monografie over Alphons Diepenbrock. Verscheidene van zijn muziekcolleges zijn op cd verschenen.
55