TOM 1/2011

Page 1

1/2011 Gustav Leonhardt: aan één leven niet genoeg / De instrumentenverzameling van Scheurleer François Lazarevitch: pleidooi voor de musette / Rameaus Platée neemt Pompadour op de hak Trio Hantaï viert 30-jarig jubileum / en nog veel meer…



Om te beginnen

2 Honderd Jolande van der Klis

kleine interviews Blokfluitist Bart Coen: 11 ‘Napolitaanse muziek is theater’ Marcel Bijlo

interviews Polyfonie is als het leven zelf 6 Capilla Flamenca brengt al improviserend Agricola tot leven Marcel Bijlo

Gustav Leonhardt: au choix du maître 20 Aan één leven niet genoeg Agnes van der Horst

François Lazarevitch zet musette weer op de kaart 30 Frankrijk: land van de dans Marcel Bijlo

Klavecinist Aurélien Delage keert terug met Franse muziek 36 François Couperin was altijd aan het bijschaven

Trombonist Simen van Mechelen: 29 ‘Retoriek is het belangrijkste’ Marcel Bijlo

Philippe Herreweghe: 35 ‘De Renaissance is een hoogtepunt’ Marcel Bijlo

Gambiste Susie Napper: 41 ‘Alles kan op twee gamba’s’ Marcel Bijlo

Signalement Liszt Congres: 19 Samenwerking tussen Universiteit Utrecht en Liszt Concours Marcel Bijlo

Paul Janssen

Trio Hantaï viert 30-jarig jubileum met hoogtepunten uit de Barok 42 ‘Onderzoek doe je nu online’ Albert Edelman

vriendennieuws Bijzonder Vriendenconcert voor 30ste verjaardag 52 Rosas en Graindelavoix openen Festival Oude M ­ uziek 2011

OOM, Koninklijk Conservatorium en Utrechts ­Conservatorium slaan handen ineen Madame de Pompadour op de hak genomen 54 Nieuw: Summer Academy 12 Rameaus Platée als hofsatire 56 Ontwikkeling Huis van de Oude Muziek Jolande van der Klis gestaakt NMI biedt virtuele rondleiding in verdwenen museum rubrieken 24 De instrumenten­verzameling van Scheurleer Lodewijk Muns 4 Seizoen Oude Muziek 10/11 48 Boekbesprekingen 50 Berichten 58 Cd-besprekingen 74 Discografie / Cursussen / Festivals 78 Vriendenaanbiedingen 80 Colofon 1

INHOUD

artikelen


om te beGinnen

honderd JOlande van der klis

Opeens was het zover: het honderdste Tijdschrift Oude Muziek rolde eind vorig jaar van de persen. Van die honderd nummers heeft schrijver dezes er 99 meegemaakt, eerst als redactiesecretaris, daarna als eindredacteur en alweer vele jaren als hoofdredacteur. Mijn eigen honderdste nummer is dus de uitgave die nu voor u ligt. Is het reden voor een feestje? Uiteraard, vooral als je bedenkt dat in de afgelopen 25 jaar, een periode waarin het Tijdschrift Oude Muziek met een vaste regelmaat van vier nummers per jaar op uw mat plofte, een heleboel andere klassieke-muziektijdschriften het veld hebben moeten ruimen. Entre’acte, de doorstart van Muziek en Dans, verdween na lange jaren gefloreerd te hebben. Hoewel het cd-blad Luister nog steeds overeind staat, verdween Disk, terwijl Opera Scala en Concert Radio evenmin standhielden. Het Belgische Musica Antiqua gaf de pijp aan Maarten nadat ook de doorstart Contra.punt geen soelaas bleek te bieden. Centrum Nederlandse Muziek probeerde het nog een jaar of vijf met OORsprong, en de VPRO een jaargang lang met Vrije Geluiden, maar ook die initiatieven slaagden er niet in het hoofd boven water te houden. Zelfs het oudste Nederlandse muziektijdschift Mens & Melodie hield na 2009 op te verschijnen, al is een onafhankelijke stichting nu aan de slag gegaan om het eerbiedwaardige, 65-jarige blad een doorstart te bezorgen. De tijden voor muziekbladen zijn kortom zorgwekkend. Des te verheugender dat het Tijdschrift Oude Muziek, in de dubbelconstructie van donateursblad en enige specialistische uitgave over oude muziek in het Nederlandse taalgebied, al zo lang floreert, en vast van plan is dat te blijven doen. MÊt handhaving van de formule die ons al zo ver heeft gebracht: u te informeren over alles wat in Nederland en dichtbije omstreken de oude muziek betreft.

2


OM TE BEGINNEN

TOM 1     TOM 100

In dit nummer leest u daarom niet alleen over wat de concerten in ons eigen Seizoen Oude Muziek te bieden hebben, zoals in dit nummer interviews met onder meer Gustav Leonhardt, de Hantaï-broers, musettespeler François Lazarevitch, klavecinist Aurélien Delage en de Vlaamse renaissance-specialist Dirk Snellings. Ook praten we u bij over de virtuele rondleiding in het verdwenen Muziekhistorisch Museum van bankier Daniël Scheurleer, nieuw op de website van het Nederlands Muziek Instituut. Voorts wordt in dit nummer, in verband met de première van Rameaus Platée begin april in de Amsterdamse stadsschouwburg, de thematiek van deze komische opera onder de loep genomen. En wat de toekomstplannen van de Organisatie Oude Muziek en het Festival betreft: op die gebieden leest u in dit nummer ook het aller­ laatste nieuws. Blijft dan alles volkomen bij het oude? Niet helemaal. Vanaf dit nummer gaan we experimenteren met meer speciaal voor u geselecteerde cd-aanbiedingen dan u tot nu toe gewend was. In de hoop u daarmee als donateur nog vaker te kunnen plezieren met datgene waarom u zich bij ons heeft aangesloten: klinkende oude muziek in de allerbeste uitvoeringen, voor een betaalbare prijs. In dit nummer hebben onze recensenten acht cd’s uitverkoren die zij bijzonder waardeerden. Wij hopen dat dat ook voor u geldt!

3


seizoen oudemuziek feb - mei 2011

De klavecinisten van Lodewijk XIV Couperin, Champion de Chambonnières e.a. Aurélien Delage, klavecimbel do 24 feb, 20.00 uur vr 25 feb, 20.00 uur za 26 feb, 20.15 uur zo 27 feb, 20.15 uur

’s-Heerenberg, Huis Bergh Utrecht, Vredenburg Leeuwenbergh Maastricht, Cellebroederskapel Amsterdam, Waalse Kerk

In myne zyn Polyfonie van Alexander Agricola Capilla Flamenca di 1 mrt, 20.15 uur wo 2 mrt, 20.15 uur do 3 mrt, 20.15 uur vr 4 mrt, 20.00 uur za 5 mrt, 14.00 uur zo 6 mrt, 16.00 uur

Utrecht, Pieterskerk Rhenen, Cunerakerk Westzaan, Zuidervermaning Middelburg, Zeeuwse Concertzaal Amsterdam, Noorderkerk Haarlem, Waalse Kerk

Virtuoze barokmuziek Leclair, Marais, Telemann e.a. Trio Hantaï di 8 mrt, 20.00 uur wo 9 mrt, 20.15 uur vr 11 mrt, 20.15 uur za 12 mrt, 20.00 uur zo 13 mrt, 14.30 uur

4

Hasselt (B), Stadhuis Delft, Lutherse Kerk Deventer, Oude Synagoge Zeist, Evangelische Broederkerk Limbricht, St. Salviuskerkje


Il Manoscritto di Napoli 1725 Alessandro Scarlatti en tijdgenoten Per Flauto / Bart Coen di 15 mrt, 20.00 uur wo 16 mrt, 20.30 uur do 17 mrt, 20.15 uur vr 18 mrt, 20.00 uur za 19 mrt, 20.15 uur zo 20 mrt, 14.30 uur

Brussel (B), Conservatorium Zwolle, Lutherse Kerk Amsterdam, Waalse Kerk Middelburg, Zeeuwse Concertzaal Leeuwarden, Waalse Kerk Amerongen, Kasteel Amerongen

Au choix du maître: Franse of Duitse barokmuziek Gustav Leonhardt, klavecimbel zo 3 apr, 15.00 uur wo 6 apr, 20.15 uur vr 15 apr, 20.15 uur za 16 apr, 16.00 uur zo 17 apr, 14.30 uur vr 6 mei, 20.00 uur za 7 mei, 20.15 uur zo 8 mei, 15.30 uur

Antwerpen (B), AMUZ (Frans) Delft, Waalse Kerk (Duits) Deventer, Oude Synagoge (Duits) Haarlem, Waalse Kerk (Frans) Limbricht, St. Salviuskerkje (Duits) Zeist, Evang. Broederkerk (Frans) Leeuwarden, Waalse Kerk (Duits) Veere, Grote Kerk (Frans)

Que vous ma dame Josquins Missa Ave maris stella Collegium Vocale Gent / Philippe Herreweghe

Van Venetië naar Wenen Maria-motetten en sonates Scorpio Collectief / Simen Van Mechelen

vr 18 mrt, 20.00 uur Enschede, Grote Kerk za 19 mrt, 20.15 uur Maastricht, OLV Basiliek zo 20 mrt, 20.15 uur Amsterdam, Muziekgebouw aan ’t IJ ma 21 mrt, 20.15 uur Utrecht, Domkerk di 22 mrt, 20.15 uur Rotterdam, Laurenskerk NB tickets € 25; € 23; € 10 / Maastricht: € 25; € 23; € 8

za 7 mei, 20.15 uur zo 8 mei, 15.00 uur di 10 mei, 20.00 uur wo 11 mei, 20.15 uur do 12 mei, 20.15 uur vr 13 mei, 20.15 uur za 14 mei, 20.15 uur zo 15 mei, 15.30 uur

La Reine Soleil Sainte-Colombe, Marais, Rameau e.a. Les Voix humaines wo 23 mrt, 20.15 uur do 24 mrt, 20.15 uur vr 25 mrt, 20.15 uur za 26 mrt, 20.15 uur zo 27 mrt, 15.00 uur

Poederoijen, Slot Loevestein Woerden, Lutherse Kerk Muiden, Muiderslot Amsterdam, Waalse Kerk Antwerpen (B), AMUZ

Et la fleur vole 17de-eeuwse dansliedjes van Ballard, Guédron e.a. Les Musiciens de Saint-Julien za 2 apr, 20.00 uur zo 3 apr, 16.00 uur di 5 apr, 20.00 uur wo 6 apr, 20.15 uur do 7 apr, 20.15 uur vr 8 apr, 20.15 uur za 9 apr, 20.15 uur

Brussel (B), Conservatorium Bloemendaal, Dorpskerk Enschede, Grote Kerk Utrecht, Pieterskerk Westzaan, Zuidervermaning Venlo, Domani Leeuwarden, Waalse Kerk

Rotterdam, Laurenskerk Vries, Dorpskerk Utrecht, VB Leeuwenbergh Poederoijen, Slot Loevestein Rhenen, Cunerakerk Amsterdam, Waalse Kerk Maastricht, Cellebroederskapel Veere, Grote Kerk

Locaties en prijzen €18; Vriendenpas € 16; CJP/studentenkaart €10 m.u.v. A’dam Muziekgebouw aan ‘t IJ: € 23; € 21; € 18,50 A’dam Noorderkerk: € 15; € 13; € 13 Limbricht: € 15; € 13; € 8 Maastricht: € 18; € 16; € 8 Middelburg / Veere: € 15; € 12; € 12 Utrecht VB Leeuwenbergh: € 27; € 24; € 21,50 Zwolle: € 20; € 18; € 12,50 Kaartverkoop voor Vlaanderen alleen bij: Antwerpen: www.amuz.be / 0032 3229 1880 Brussel: www.bozar.be / 0032 2507 8200 Hasselt: www.ccha.be / 0032 1122 9933 Bestel online via www.oudemuziek.nl, telefonisch via 030 23 29 010 (ma-vrij 10-16 uur) of schriftelijk met de bon voor in dit tijdschrift. Voor uitgebreide informatie zie de brochure of de website: www.oudemuziek.nl 5


Tekst BEeld

Marcel Bijlo Flickr.com: Garrulus’

Polyfonie is als het leven zelf Capilla Flamenca brengt al improviserend Agricola tot leven

Capilla Flamenca brengt al improviserend Agricola tot leven

Polyfonie is als het leven zelf

6

oudemuziek 10/11


Dirk Snellings .interview

Al meer dan twintig jaar is Capilla Flamenca uit Leuven bezig met het in kaart brengen van de muziek van de ‘Vlaamse polyfonisten’, de componisten die in de vijftiende en zestiende eeuw het muzikale klimaat in Europa bepaalden. Het ensemble, genoemd naar de uit louter Vlamingen bestaande hofkapel van Karel V in Spanje, werkt niet alleen samen met musicologen maar ook met eigentijdse componisten en improviserende musici, dit alles om het verschijnsel polyfonie zo breed mogelijk in beeld te brengen. Dat daarbij ook het experiment niet wordt geschuwd zal in maart blijken, als Capilla Flamenca samen met accordeonist Philippe Thuriot aantreedt met een programma rond Alexander Agricola. Alexander Agricola (1459-1502) baseerde een zeer ingenieus gecomponeerde mis op zijn eigen chanson ‘In myne zyn’. Daarmee is dit werk een van de weinige missen die zijn gebaseerd op een Nederlandstalig lied. Maar dat is niet het enige opmerkelijke aan dit werk. Dirk Snellings, de bevlogen leider van het ensemble Capilla Flamenca dat komend voorjaar in het Seizoen Oude Muziek optreedt, legt uit wat er nog meer bijzonder is aan Agricola. ‘Hij ­markeert eigenlijk de overgang tussen Middel­ eeuwen en Renaissance. Agricola is een componist van de generatie van Ockeghem en die generatie was in zijn manier van denken, en dus ook van componeren – want dat ging altijd samen – nog echt Laatmiddeleeuws. Dat zie je aan hoe ze hun polyfonie opbouwden. Als je Agricola vergelijkt met bijvoorbeeld Josquin des Prez en Pierre de la Rue, componisten van een generatie later, dan blijkt dat het bij Agricola allemaal veel minder eenduidig is dan bij hen. Josquin en De la Rue componeerden veel helderder, de structuur van het stemmenweefsel is bij hen altijd transparant. Dat past bij de Renaissance. Maar ­Agricola’s polyfonie is minder gestructureerd, het vliegt soms alle kanten op. Eigenlijk is deze polyfonie als het leven zelf: soms helder, dan

weer duister; soms heel complex, dan weer speels en frivool. Je kunt die polyfonie volgens mij ook nooit los zien van hoe zo’n componist in het leven stond, en dat vind ik fascinerend.’ Boodschap aan de wereld ‘Hoe weinig we ook weten van Agricola’s leven – een chronologie van zijn composities is bijvoorbeeld moeilijk vast te stellen – door de muziek zelf krijg je toch enig inzicht in de persoon die hij was. Hij was afkomstig uit Gent, uit een familie waarin muziek niet iets vanzelfsprekends was. Toch heeft hij zich weten te ontwikkelen tot een van de meest markante componisten van de vijftiende eeuw. Zijn polyfonie is echt geniaal en heel individualistisch, je kunt die zelfs vergelijken met die van Bach, hoewel die natuurlijk uit een heel andere tijd en omgeving komt. Bach kreeg van zijn tijdgenoten het verwijt dat hij te moeilijke en ouderwetse muziek schreef, en dat kwam juist doordat Bach zo sterk teruggreep op die polyfonie van de Renaissance. Bij Agricola herken ik iets vergelijkbaars.’ De polyfonie uit de vijftiende en zestiende eeuw wordt nogal eens beschouwd als formele, berekenende muziek die volgens wiskundige principes tot stand kwam en die niet in de eerste plaats was bedoeld om het hart van de luisteraar te raken. Dirk Snellings bestrijdt dat beeld met nadruk: ‘Natuurlijk kun je die muziek analyseren totdat je erbij neervalt. En dan weet je nog lang niet alles! Ik ben nu bijvoorbeeld bezig met een project rond missen gebaseerd op het l’homme armé-thema. Daarbij werk ik samen met de componist Piet Swerts, die op basis van oud materiaal een nieuw werk gaat schrijven. Ik kijk als musicoloog naar die missen en ben daar al jaren mee bezig. Maar als een componist daarnaar gaat kijken, blijkt dat er nog veel meer in zit dan ik er ooit uit heb kunnen halen, en dan sta ik versteld over hoe geniaal die componisten waren. Die schreven niet zomaar wat formules op, die hadden een boodschap aan de wereld. Die boodschap is minder heftig en dramatisch verklankt dan bijvoorbeeld door de componisten uit de Barok, maar bevindt zich op 7


interview. Dirk Snellings

een dieper niveau. Daarom is het voor de moderne luisteraar, die over het algemeen snel wil weten waar het over gaat, soms moeilijke muziek.’ Improvisatie Welke boodschap wilde Alexander Agricola overbrengen met zijn Missa In myne zyn? Dirk Snellings: ‘Dat lied gaat natuurlijk over de liefde, de hoofse liefde die in Agricola’s tijd zo’n belangrijk thema was. Maar door het materiaal uit dat lied in zijn mis te gebruiken en dat op allerlei manieren uit te werken, trekt Agricola een parallel tussen de menselijke en de goddelijke liefde. Dat werd door zijn tijdgenoten natuurlijk begrepen, die leefden in diezelfde denkwereld. Wat ook heel opmerkelijk is, is dat Agricola in zijn mis allerlei spelletjes speelt met ritmiek, dingen die je in andere muziek uit die tijd haast niet vindt. Die geintjes waren bedoeld voor de zangers waarmee Agricola zijn mis uitvoerde. Want wat nu wel eens wordt vergeten, is dat de componisten die wij kennen eigenlijk in de eerste plaats zangers

waren. Het waren mensen van de praktijk voor wie zingen en componeren nauw met elkaar verbonden waren.’ En dan komen we als vanzelf op het begrip improvisatie. En met improvisatie bedoelen we nu eens niet het variëren op ostinatothema’s uit de zeventiende eeuw, zoals dat op dit moment zo hot is in de oude muziek, maar een manier van zingen die in feite de grondslag is van alle meerstemmigheid. Dirk Snellings: ‘Aan de basis van alle westerse polyfonie ligt natuurlijk de praktijk van het cantare super librum, het improviseren op een gregoriaanse melodie dat we al kennen vanaf de vroege Middeleeuwen. Van daaruit krijg je steeds grotere vormen van meerstemmigheid, aanvankelijk geïmproviseerd volgens bepaalde patronen, maar al snel ook genoteerd. In de loop van de Middeleeuwen wordt de muzieknotatie steeds nauwkeuriger aangepast om al die notenwaarden te kunnen vastleggen. Maar uitgangspunt blijft altijd het variëren op iets wat er al is, of dat nu een gregoriaanse melodie is of, zoals in de

Capilla Flamenca

8


Dirk Snellings .interview

vijftiende en zestiende eeuw, een chanson of motet waarop een hele mis gebaseerd werd. Wat wij nu willen proberen is om dat proces, van improvisatie tot compositie, hoorbaar te maken.’ Accordeon Voor dit doel zet Capilla Flamenca een in de oudemuziekwereld vrij onorthodox instrument in, namelijk de in 1829 uitgevonden accordeon. Dirk Snellings begrijpt dat er mensen zijn die daar opstandig van worden en zullen denken: moet dat nou? ‘Maar het is niet zomaar een nieuwigheidje. We vonden het interessant om Agricola ook te bekijken vanuit het gezichtspunt van een instrumentalist die uit een heel andere hoek komt. Philippe Thuriot speelt jazz, pop en eigentijdse muziek en is een zeer creatieve improvisator. We willen als zangers met hem in dialoog gaan en zo laten horen hoe Agricola vanuit zijn eigen praktijk – hij was ook instrumentalist – zou kunnen hebben geïmproviseerd over zijn eigen materiaal, waar wij als zangers dan weer op reageren. Hoewel het historisch natuurlijk van geen kant klopt, leent de accordeon zich daar heel goed voor. Het is een polyfoon instrument met een grote dynamiek.’ ‘De concerten in Nederland zijn de première van onze samenwerking met Philippe Thuriot, dus het is voor ons ook een uitdaging. Het is de bedoeling dat er tijdens de verschillende concerten ook echt iets anders gaat klinken. We maken wel afspraken, maar schrijven de improvisaties niet uit. Eigenlijk doen we hetzelfde als zangers in de vijftiende eeuw deden: we voegen een extra laag toe aan de muziek die er al is. Dat is het wezen van de polyfonie, denk ik, en dat kun je op veel manieren bereiken.’ Nek uitsteken ‘Waarbij ik overigens niet de illusie heb dat wij het niveau zouden kunnen halen van de zangers van Agricola zelf, gewoon omdat die het van kinds af aan geleerd hebben. Agricola zei daar zelf over dat je jongetjes eigenlijk al op zes- of zevenjarige leeftijd moet trainen in het uitvoeren en improviseren van polyfonie, daarna zouden ze het nooit meer echt

goed leren. Dat is vergelijkbaar met hoe we een taal leren, en muziek is in mijn ogen ook een taal. Als je pas later een taal leert kun je een heel eind komen, je kunt accentloos spreken en zonder problemen teksten schrijven. Je beheerst de grammatica en kent veel woorden. Maar je moet er nog altijd enige moeite voor doen, het gaat niet vanzelf omdat je die taal biologisch gezien te laat hebt geleerd. Op die manier zijn we nu ook met polyfonie bezig. Het niveau van de zangers uit de vijftiende eeuw zullen we nooit bereiken, maar we kunnen er wellicht in de buurt komen door zo diep mogelijk in de materie te duiken en ook, en dat vind ik heel belangrijk, door er creatief mee om te gaan. Als je een paar goede zangers bij elkaar zet kun je een renaissance-mis op een cd zetten, ook als geen van de zangers eigenlijk iets van die muziek begrijpt. Maar zo moet je niet met dit repertoire omgaan, vind ik. Je moet je nek ermee durven uitsteken en niet bang zijn voor een experiment op zijn tijd, zoals wij nu doen met accordeonist Philippe Thuriot.’ Democratische muziek In de loop der jaren heeft Capilla Flamenca zich met veel componisten beziggehouden, zowel bekend als onbekend. Hun cd’s, tegenwoordig uitgebracht op het label Ricercar, kenmerken zich door een uitgekiende programmering. Nooit worden willekeurig wat motetten achter elkaar gezet, altijd wordt door een afgewogen repertoirekeuze een beeld geschetst van de componist en zijn muzikale omgeving. Het op één cd samenbrengen van motetten, een mis en chansons is veel ensembles een gruwel, maar bij Capilla Flamenca is dit eerder regel dan uitzondering. Dirk Snellings is er duidelijk over: ‘De neiging om alles maar in hokjes te stoppen, bijvoorbeeld door alleen chansons of motetten van een bepaalde componist op te nemen, is typisch iets van deze tijd. Maar in de Renaissance waren religieus en wereldlijk nauw met elkaar verbonden, kijk maar naar al die chansons waarop componisten hun missen baseerden. Daar zijn soms echt heel stoute liedjes bij. Als je zo’n mis dan wilt opnemen, ontkom je er niet 9


interview. Dirk Snellings

aan om ook dat chanson erbij te zetten en als het even kan ook andere chansons of motetten van die componist. Die strikte afbakening in genres bestond helemaal niet. Ook de schunnigste teksten konden op heel ingewikkelde polyfonie gecomponeerd worden, waarop vervolgens dan weer een mis werd gebaseerd. Die mis werd dan uitgevoerd in een hofkapel in aanwezigheid van paus of keizer, door een groep zangers waaronder de componist. Alles kwam in deze muzikale omgeving samen: zingen, componeren, profaan en sacraal. Van die praktijk willen we in onze uitvoeringen iets meer laten zien. Overkoepelend idee daarbij is de polyfonie, waarin ieder ensemblelid even belangrijk is en volop meedoet. Wat dat betreft is het ook heel democratische muziek. Valt er één weg, dan zakt alles in elkaar. We moeten allemaal op elkaar reageren, sturen, wachten, ruimte geven. Om dat goed te kunnen doen moet iedereen weten hoe het systeem werkt. En als je dan merkt dat álles klopt, dat theorie en praktijk samenkomen, ja, dan is het betovering alom.’ ıı

oudemuziek 10/11 In myne zyn: polyfonie van Alexander Agricola Capilla Flamenca Marnix De Cat: contratenor Tore Denys: tenor Lieven Termont: bariton Dirk Snellings: bas Philippe Thuriot: accordeon di 1 mrt, 20.15 / Utrecht, Pieterskerk wo 2 mrt, 20.15 / Rhenen, Cunerakerk do 3 mrt, 20.15 / Westzaan, Zuidervermaning vr 4 mrt, 20.00 / Middelburg, Zeeuwse Concertzaal za 5 mrt, 14.00 / Amsterdam, Noorderkerk zo 6 mrt, 16.00 / Haarlem, Waalse Kerk

10


seizoen oudemuziek

kLein interview

blokfluitist bart coen:

‘napoLitaanse muziek is theater’

Blokfluitist Bart Coen en zijn ensemble Per Flauto werpen tijdens hun concerten in Seizoen Oude Muziek licht op een merkwaardige verzameling Napolitaanse concerti voor blokfluit en strijkers. ‘Wat precies de opzet van dit handschrift uit 1725 was, weten we niet’, zegt Bart Coen. ‘Het gaat om vierentwintig concerti van verschillende componisten, stukken die misschien bedoeld waren voor uitgave. Tijdens onze concerten spelen we werk van Alessandro Scarlatti, van wie zeven concerti in het manuscript voorkomen, maar ook van Francesco Mancini en Domenico Sarri. Er is een mogelijke link tussen dit manuscript en Engeland. Mancini had namelijk in Londen twaalf blokfluitsonates uitgegeven, en het handschrift bevat ook werken van Robert Valentine, een Engelsman die onder zijn Italiaanse naam Roberto Valentini triomfen vierde als blokfluitvirtuoos. Misschien was men van plan om dit materiaal ook in Engeland te laten drukken, we weten het niet.’ Zijn dit echte blokfluitconcerten of meer concerti da camera? Bart Coen: ‘Het is eigenlijk een tussenvorm. De blokfluit is wel solist, maar het is niet zo dat, zoals in bijvoorbeeld Vivaldi’s concerti, de andere instrumenten bijna niets te doen hebben. De blokfluit staat meestal wel vooraan in het ensemble, maar doet soms ook een stapje terug. De blokfluitpartij is ook lang niet zo virtuoos als bij Vivaldi en gaat vaak in dialoog met de strijkers. De muziek is heel afwisselend, binnen één werk kun je zeer verschillende sferen aantreffen en kunnen de rollen van de instrumenten onderling verschuiven. Ieder concerto bevat een fuga en daarin zijn alle instrumenten gelijkwaardig. Maar er zijn ook delen die nog het meeste weg hebben van aria’s, waarbij de blokfluit dan een soort vocale lijn volgt. De slotdelen lijken vaak op uitbundige koren in oratoria. Het profane, sacrale en abstracte komt in deze muziek dus allemaal samen.’ Is dat een typische eigenschap van Napolitaanse muziek? Bart Coen denkt van wel: ‘Het hoort echt bij die Napolitaanse cultuur, die zeer direct en emotioneel is. Het maakte componisten eigenlijk niet uit of ze voor de kerk of voor de opera schreven of dat ze instrumentale kamermuziek componeerden. Napolitaanse muziek gaat altijd over theater. Met mijn ensemble Per Flauto, waarvan de leden ook in vele andere ensembles spelen, kan ik dat heel goed overbrengen. Dit is pure theatermuziek en dat aspect moet je als musicus nooit uit het oog verliezen.’ Marcel Bijlo

zie voor de concertdata van per Flauto p. 4-5

11


Madame de Pompadour op de hak genomen

Rameaus Platée als hofsatire

Jolande van der Klis

Rameaus Platée als hofsatire Madame de Pompadour op de hak genomen

Tekst

‘Pomade pour les lèvres, inventée par La Marquise de cr…’, uit Les caricatures tant bonnes que movaises, 1775

12


Rameaus Platée als hofsatire

In april brengt De Nederlandse Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg een nieuwe enscenering van Platée van Jean-Philippe Rameau. Dirigent René Jacobs zal dan, met de Akademie für Alte Musik Berlin, debuteren in het genre van de Franse barokopera. Platée is als zeldzame komedie van Rameau, en in de Franse Barok überhaupt, nu niet bepaald een doorsneewerk. De laatste jaren waren er al meer opvoeringen van deze opera te zien. Maar wat steekt er nu eigenlijk achter deze satire, waarin de echtelijke jaloezie van Juno aanleiding is voor een gruwelijke grap van Jupiter, waarvan een moerasnimf het slachtoffer is? Jolande van der Klis ging op onderzoek uit, en stuitte op intrigerende coïncidenties die tot een volkomen nieuwe hypothese over de Platéefiguur leiden. Platée is een van de zeldzame komische opera’s die Jean-Philippe Rameau (1683-1764) schreef: van zijn 26 opera’s, waaronder behalve zijn zeven tragédies en musique ook zijn opéras-ballet, comédies-ballet, actes de ballet en pastorales-héroïques worden gerekend, zijn er maar twee als comédie lyrique de geschiedenis ingegaan. De eerste, Platée, noemde hij zelf overigens een ballet bouffon; het stuk ging in première op 31 maart 1745 in Versailles, toen de componist al 61 jaar was. Rameau had als componist van instrumen­tale muziek en als muziek­theoreticus een grote staat van dienst, maar op operagebied was hij een laatbloeier. Met zijn eersteling, Hippolyte et Aricie (1733), maakte hij pas zijn debuut in de Opéra toen hij vijftig was. Maar een beginneling op het theatrale vlak was hij toen zeer zeker niet. Théâtres de la foire Rameau maakte in 1722 als bijna veertigjarige definitief de overstap van de provincie naar Parijs, en leefde daar de eerste negen jaar mede van het componeren van muziek bij de komische operaatjes

in de Théâtres de la foire. Voor die op verschillende plaatsen in Parijs gesitueerde podia, die tijdens de maandenlange jaarmarkten werden bespeeld, golden allerlei artistieke restricties om concurrentie met de Comédie-Française te voorkomen. Vaak werd er daarom van het muzikale aspect weinig werk gemaakt: de teksten werden eenvoudig gezongen op traditionele deunen. Toen Rameau op verzoek van toneelschrijver Alexis Piron (1689-1773), een oude bekende uit zijn geboorteplaats Dijon, muziek voor diens vaak satirische stukken begon te componeren, was dat dus een enorme trendbreuk. Helaas kunnen we naar Rameaus muziek bij L’Endriague (1723), L’Enrôlement d’Arlequin (1726), La P (ucelage), ou La rose (1726) en La robe de dissension (1726) alleen maar gissen: uitsluitend de libretti zijn overgeleverd. Maar volgens Rameau-specialist Graham Sadler speelde zijn muziek een belangrijke rol in de ondersteuning van de doubles ententes ofwel dubbele bodems, het handelsmerk van Piron. Rameau had zich ook anderszins al in muzikale dubbelzinnigheid bekwaamd: bestond zijn eerste klavecimbelboek uit niet meer dan een traditionele Franse suite, zijn tweede boek, gepubliceerd in 1724, was veel meer gemodelleerd naar het voorbeeld van zijn illustere voorganger, de vijftien jaar oudere François Couperin. Diens karakterstukken, waarin hij bekende societyfiguren met fijnzinnige humor muzikaal portretteerde (zie ook de tekst van de Festivallezing van Jane Clark in TOM 4.2010), waren inmiddels tussen 1713 en 1722 in drie livres uitgekomen; een vierde volgde nog in 1730. Introductie aan het hof Het is niet onwaarschijnlijk dat Alexis Piron degene was die Rameau introduceerde bij de Parijse kunstmecenas Alexandre Le Riche de La Pouplinière. Deze puissant rijke aristocraat was belastingontvanger van Lodewijk XV en hield in Parijs en in zijn buiten in Passy salons voor tout gevierd Parijs: artiesten, intellectuelen en adel. Daaronder ook Pellegrin en Voltaire, die beiden de eerste librettisten van 13


Rameaus Platée als hofsatire

Rameau zouden worden: Pellegrin van de t­ ragédie en musique Hippolyte et Aricie, het operadebuut waarmee Rameau op 1 oktober 1733 in de Franse Opéra enorme opzien baarde, Voltaire van Samson, dat onvoltooid bleef. In december 1733 maakte Rameau voor het eerst zijn opwachting aan het hof, waar met name koningin Maria Leszczynska tot zijn grote bewonderaars ging behoren. Aangemoedigd door zijn succes componeerde Rameau in sneltempo het opéra-ballet Les Indes galantes (1735), de tragédies en musique Castor et Pollux (1737) en Dardanus (1739), en nog een opéra-ballet, Les Fêtes d’Hébé (1739). Hoewel al deze werken veel lof oogstten, riepen ze ook weerstand op, vooral omdat men zijn complexe muziek een trendbreuk vond met die van Lully, die vijftig jaar na zijn dood nog steeds een stempel op het muziek­ leven drukte. Zijn nieuwlichterij kwam Rameau ook te staan op het verwijt dat hij ‘te Italiaans’ zou componeren – een ietwat bizar verwijt, gezien zijn latere positie als ‘reactionair-Frans’ in de querelle des bouffons, die later zou losbarsten en waarin aanhangers van de Italiaanse muziek de strijd aanbonden met het Franse establishment. Lodewijks maîtresses Het jaar 1745 betekende een keerpunt in Rameaus carrière. Zo trouwde in dat jaar Lodewijk-Ferdinand, de oudste zoon van Lodewijk XV, met de Spaanse Maria-Theresia, hij vijftien, zij achttien jaar. Hun huwelijk, dat op 18 december 1744 bij volmacht in Spanje was gesloten, werd op 23 februari in Versailles officieel gevierd. Rameau viel de eer te beurt ter ere van dit heuglijke feit de muziek te mogen schrijven bij het comédie-ballet La princesse de Navarre op libretto van Voltaire, dat op de huwelijksdag van zes tot tien uur ’s avonds werd uitgevoerd en op de 27ste februari nog eens werd herhaald. Rond het huwelijk werden ook vele grote feesten gegeven, zoals een bal masqué op 25 februari. De vader van de bruidegom greep die gelegenheid tevens aan voor een strikt persoonlijk genoegen, want op 14

die avond vond de onofficiële, want gemaskerde introductie aan het hof plaats van een zekere JeanneAntoinette Poisson, die als Madame de Pompadour jarenlang Lodewijks officiële maîtresse zou zijn. Poisson was zeker niet de eerste maîtresse aan het hof; na een aanvankelijk gelukkig huwelijk van Lodewijk met de zeven jaar oudere Poolse Marie Leszczynska, die tot 1737 tien kinderen ter wereld bracht, had hij vanaf 1732 al met drie van de vijf adellijke zusjes de Mailly intieme betrekkingen onderhouden. De belangrijkste van hen, Madame de Chateauroux, was vanaf 1742 nota bene dame du palais van de koningin en had ook grote politieke invloed op de koning, feiten die binnen het hof vijandschap opriepen. Na haar overlijden eind 1744, volgens sommigen als gevolg van vergiftiging, liet de koning zich troosten door Madame de Lauraguais, een vierde zusje Mailly dat hij al eerder door een aantal menages à trois beter had leren kennen. Maar al snel viel zijn oog op een betere kandidate: Jeanne-Antoinette Poisson ofwel Madame d’Étiolles, want getrouwd en sinds augustus 1744 moeder van een dochtertje. Madame de Pompadour Deze Jeanne-Antoinette was beeldschoon, had een uitmuntende opvoeding genoten en was behalve in conversatie ook volleerd in zang, dans en toneelspel, vaardigheden die zij in haar eigen salon en die van anderen met verve uitdroeg. Maar zij had één groot minpunt: zij was als onecht kind niet officieel van adel. Het was misschien daarom dat velen aan het hof deze beschamende liaison niet direct als blijvend beschouwden. In maart 1745 leek Jeanne-Antoinette Poisson, zoals haar eigen naam luidde, echter al vaster in het zadel te zitten: de koning gaf haar een appartement recht onder het zijne, tot afgrijzen van velen aan het hof. Lodewijk liet zich daar duidelijk weinig aan gelegen liggen: in mei zou de scheiding tussen haar en haar man worden uitgesproken en twee maanden later zou de koning haar de rang van markiezin van Pompadour toekennen, zodat hij haar op 14 septem-


Rameaus Platée als hofsatire

ber officieel aan het hof kon introduceren. De feestelijkheden rond het huwelijk van de d ­ auphin, die nog tot eind maart waren gepland, gingen ondertussen onverdroten door. Ter afsluiting van de feestelijkheden stond de opera Pandora van Royer op het programma, maar dat stuk was niet op tijd klaar. Rameau werd daarom gevraagd zijn nieuwe opera, bedoeld voor opvoering in de vroege herfst in de Parijse Opéra, versneld af te maken voor het hof. De componist accepteerde en bracht Platée op 31 maart 1745 in première in de Grande Ecurie van Versailles. Platée Platée staat als komische Franse barokopera op eenzame hoogte; de comédie lyrique is niet alleen zeldzaam in die tijd – sinds 1670 verwerkte Lully geen enkele komische rol meer in zijn serieuze opera’s, en dat voorbeeld werd strikt gevolgd – ook verdienen die weinige komische muziektheatrale werken nauwelijks de naam opera. Campra’s Le carnaval de Venise (1699; reprise in Festival Oude Muziek 2010), Destouches’ Le carnaval et la folie (1704) en De la Barres La Vénitienne (1705) zijn eerder een verzameling vrolijke fragmenten dan een consistent verhaal met plot. Pas Mourets Les

amours de Ragonde (1714), over een oudere vrouw die nog wel een groen mannelijk blaadje lust, brengt daar verandering in. Interessant is dat Ragonde een travestierol is, evenals het feit dat haar slachtoffer Colin bij de reprise in 1742 werd gezongen door haute-contre Pierre Jélyotte. Een jaar later ging Boismortiers comédie-ballet Don Quichotte chez la duchesse (1743) in première, met net als Ragonde een plot waarin leedvermaak een grote rol speelt. Ook in Rameaus ballet bouffon is van leedvermaak sprake: de lelijke maar zelfgenoegzame moerasnimf Platée (wederom een travestierol, gezongen door Pierre Jélyotte) wordt in het ootje genomen door Jupiter, die net doet of hij met haar wil trouwen, om zo zijn jaloerse vrouw Juno op haar nummer te zetten. Op het moment suprême arriveert Juno, rukt Platée de bruidssluier van het gezicht en barst in lachen uit: op zo’n ordinair wezen kan zij onmogelijk jaloers zijn. Waarna ze zich met Jupiter verzoent en Platée, door iedereen hartelijk uitgelachen, diep gekwetst de aftocht blaast. Er is een afbeelding bewaard gebleven van Jélyotte als Platée: een wrattige boerse dame gehuld in zo te zien de laatste hofmode. Een schilderij van Madame de Pompadour laat treffende overeenkomsten zien …

Madame de Pompadour

Pierre Jélyotte

François Boucher (1703–1770), ca.1750

Charles Antoine Coypel (1694–1752), ca.1745

15


Rameaus Platée als hofsatire

In 1957 heeft Rameau-biograaf Cuthbert Girdle­ stone, en sindsdien vele andere musicologen, erop gewezen hoe opgepast dit onderwerp was voor een koninklijk huwelijk, temeer daar de Spaanse bruid naar verluid geen schoonheid was. Nu was de Franse achttiende-eeuwse humor weliswaar weinig zachtzinnig, maar zo’n botte belediging van de bruid is toch wel erg onwaarschijnlijk. Ook het thema van de echtelijke jaloezie lijkt slecht bij de situatie van de piepjonge geliefden te passen, terwijl het hof, laat staan Rameau en zijn librettist, de Spaanse infante vóór het huwelijk überhaupt nog nooit hadden gezien. Poissonnades Wie aan het hof wél alle reden tot jaloezie had, en zich makkelijk in de positie van Juno, de veelvuldig bedrogen echtgenote van de oppergod kon verplaatsen, was koningin Maria Leszczynska. Zij had al vele rivales moeten dulden, en nu stond er alweer een maîtresse in de coulissen, een burgermeisje nog wel, dat toch nauwelijks als serieuze concurrente beschouwd kon worden. Op dit moment waren er ook nog maar weinig anderen die deze nieuwe vlam van de koning konden pruimen. Al direct vanaf haar aantreden waren de grappen dan ook niet van de lucht. Men noemde Jeanne-Antoinette Poisson heimelijk bâtarde de catin, hoerenbastaard, omdat haar adellijke vader het haar weliswaar aan niets had laten ontbreken, maar haar toch nooit had erkend. Ook spotprenten gingen van hand tot hand, zoals die van een flinke makreel, gelegen op een koninklijke chaise longue. Haar laag-bij-de-grondse achternaam (poisson = vis) zorgde ook voor de spotnaam poissonnades van de enorme hoeveelheid anonieme schimpdichten die vrijwel onmiddellijk in omloop kwamen. In navolging van de ongezouten mazarinades die indertijd tegen kardinaal Mazarin gericht waren, toonden ook deze rijmen geen enkele consideratie met het slachtoffer. De teksten liegen er inderdaad niet om: 16

Une petite bourgeoise, Elevee à la grivoise, Mesurant tout à sa toise, Fait de la cour un taudis-dis-dis, Louis, malgré son scrupule, Pour elle follement brule, Et son amour ridicule Exite dans tout Paris-ris-ris. (Een kleine burgertrut, opgeklommen dankzij haar k…, meet alles af aan haar eigen maatstok, maakt van het hof een kippenhok-tok-tok. Lodewijk, hij kan het niet helpen, kan niet zijn geilheid voor haar stelpen, en door zijn belachelijke gedoe giechelt heel Parijs: hi-ha-hoe!) Nog onfrissere rijmpjes maakten gewag van intieme zaken die alleen de meest ingevoerde hovelingen konden weten. Zoals het gedicht dat zinspeelde op hardnekkige afscheiding uit een bepaald lichaamsdeel, elegant omschreven met de toen gangbare medische term les fleurs blancs, maar vergezeld van een prent die weinig te raden overliet (zie p. 12). Amfibie In deze context is een moerasnimf, een in het libretto overigens niet nader omschreven amfibie-achtig wezen, heel wel te herleiden tot deze ‘poisson’, vooral als we ons realiseren dat ook Couperin in zijn karakterstuk L’amphibie een door ambitie verteerde hoveling portretteerde. De amfibie was een algemeen herkend achttiende-eeuws symbool voor ‘likken naar boven, trappen naar onderen’, zoals Jane Clark in bovengenoemde Festivallezing en haar daaraan ten grondslag liggende boek aannemelijk maakte. En zo’n glibberig wezen was maar één stap verwijderd van de dame met de schubbige achternaam die nu kennelijk bezig was aan haar opmars aan het hof. Dat die symbooltaal inderdaad nog springlevend was in Rameaus tijd, bewijzen de verschijningen


Rameaus Platée als hofsatire

van Jupiter in verschillende diergedaanten, waarvan de betekenissen allemaal zijn terug te vinden in Clarks boek. Eerst daalt de oppergod,begeleid door balkende geluiden in het orkest, neer als ezel, een figuur die verwijst naar iets wat überhaupt niet serieus genomen dient te worden. Vervolgens verschijnt hij als uil, symbool van naderend onheil, ondersteund door sinister wiekende orkestrale vleugels. Maar de meest in het oor springende onomatopeeën in Platée

Premiere van La princesse de Navarre, gravure van Charles-Nicolas Cochin

zijn uiteraard de amfibische kwaakgeluiden (‘quoi, quoi, quoi’) die de nimf als echo terugkrijgt van het koor op haar vraag ‘Dis donc, dis donc pourquoi?’ Overigens worden die hier begeleid door het geluid van de koekoek, dat al niet veel beters voorspelt. De koningin Een kwestie blijft natuurlijk wat Rameau bezield zou kunnen hebben om zich in uitgerekend Versailles, toch het hol van de leeuw, aan zo’n gevaarlijk, voor de koning beledigend thema te wijden? Kan het zo zijn dat hij zich door de goedgunstigheid van de koningin gedekt voelde? Zij zal zich ongetwijfeld gesterkt hebben gevoeld door deze, in deze context nu opeens veel subtielere, alleen voor goede verstaanders te ontcijferen spot. Bovendien was Jeanne-Antoinette op dit moment nog niet officieel als maîtresse geïnstalleerd: zij was nog geen markiezin de Pompadour, zelfs nog steeds getrouwd met M. d’Étiolles. De koning had dus nog geen poot om op te staan, en zal ook niet op aandringen van zijn maîtresse maatregelen hebben genomen. Dat kwam pas later, toen de poissonnades hun hoogtepunt beleefden en Lodewijk noodgedwongen een groot aantal vermoedelijke verantwoordelijken zeer hardhandig afstrafte. Het libretto Een andere vraag die beantwoord moet worden is: hoe zagen Rameau en zijn librettist kans om in zo korte tijd libretto en muziek in deze satirische richting om te buigen? Zeker is dat in de maand voor de première het hof al zinderde van geruchten rondom Jeanne-Antoinette Poisson. Rameau was al aardig op weg met zijn opera, maar deze extra inspiratiebron werd hem als het ware in de schoot geworpen. Het oorspronkelijke toneelstuk van Jacques Autreau Platée ou Junon jalouse, bewerkte hij met hulp van Adrien-Joseph Le Valois d’Orville, een jonge librettist die zich al had onderscheiden op het humoristische vlak. Hij voegde meer ironie toe, waar nodig door Rameau muzikaal nog eens met 17


Rameaus Platée als hofsatire

nieuwe elementen aangescherpt. Wat dat betreft is het in Platée ook compositorisch een dolle toestand: het nieuwe karakter La Folie kreeg een hilarische waanzinaria toebedeeld, terwijl Platée ook nog eens een eindeloze chaconne werd opgedrongen die het ondraaglijk lange wachten op haar aanstaande nog verder uitvergrootte. Zo zit de opera vol met muzikale grappen die de boel op de spits drijven. De aankleding van Jélyotte deed de rest (zie p.15). Hoe Lodewijk XV deze opera ook mag hebben opgevat, op 4 mei, aan de vooravond van zijn vertrek naar het front in Vlaanderen in verband met de Oostenrijkse successieoorlog, beloonde hij Rameau met de titel compositeur de la Musique de la Chambre du Roy en een aanzienlijk jaargeld. Toen zes dagen later de Slag bij Fontenoy voor de Fransen op een overwinning uitliep, kreeg Rameau wederom opdrachten. Behalve het opéra-ballet Les fêtes de Polymnie op libretto van Louis de Cahusac, dat op 21 oktober van dat jaar in première ging, volgde op 27 november ook nog het opéra-ballet Le temple de la Gloire op libretto van Voltaire. Tot zijn dood bleef Rameau aan het hof verbonden. En Platée? Na een soort van angstvallig stilzwijgen dat de opera omgaf na de première – men kan zich er iets bij voorstellen – bracht de reprise in 1749 in de Franse Opéra met revisies van Ballot de Savot groot enthousiasme teweeg. Maar toen lagen de kaarten opeens ook heel anders: de hofperikelen van een paar jaar eerder werden volkomen overschaduwd door een nieuwe, louter muzikale controverse. Zelfs de vijanden die Rameau maakte tijdens de querelle des bouffons waren over Platée zeer te spreken, omdat dit luchtige en vernieuwende vertier zo goed aansloot bij de kenmerken van de Italiaanse opera buffa. Het bleef niettemin bij een eenmalig uitstapje van Rameau: pas in 1760, vier jaar voor zijn dood en toen de Frans-Italiaanse muziekstrijd allang was uitgewoed, waagde hij met Les Paladins op een fabel van La Fontaine zijn hand nog eens aan een comédie lyrique. Het stuk flopte jammerlijk. ıı 18

Literatuur: Jane Clark en Derek Connon scheppen in The mirror of human life. Reflections on François Couperin’s ‘Pièces de Clavecin’ (London 2002 / 2011) een helder beeld van de manier waarop in de Franse Barok muzikale satire werd bedreven. In haar Festivallezing in 2010 (zie ook de Nederlandse weergave daarvan in TOM 4.2010) gaf Clark daarbij ook klinkende voorbeelden van Couperins muziek, die mij zo overtuigden dat ik op het idee kwam die ook in verband te brengen Rameaus Platée. Op internet vond ik Colin Jones’ lezing How not to laugh in the French Enlightenment, waarin een bespreking van het ‘Saint Aubin Livre de Caricatures’ een aanvullend beeld geeft van de Franse humor en waarin ik ook het plaatje van Madame de Pompadour als vis op de chaise longue vond. Meer details over de poissonnades, inclusief de meest scabreuze teksten, zijn te vinden in de vele biografieën over Madame de Pompadour, zoals Evelyne Levers Madame de Pompadour (Parijs 2000). De Rameau-biografie van Cuthbert Girdlestone (1957, diverse herdrukken) is nog steeds het meest uitputtende werk over de componist. Graham Sadlers bijdragen over Rameau in The New Grove Dictionary of Opera (1992) en The New Grove Dictionary of Music and Musicians (2001) geven de meest recente wetenschappelijke ziens­wijzen over de materie.

Jean-Philippe Rameau: Platée Colin Lee, Inga Kalna, Johannette Zomer, Maarten Koningsberger e.a. Akademie für Alte Music Berlin / René Jacobs Regie: Nigel Lowely en Amir Hosseinpour 6 t/m 14 april Stadsschouwburg Amsterdam www.dno.nl


siGnaLement

Liszt congres:

samenwerkinG tussen universiteit utrecht en Liszt concours Dit jaar wordt de tweehonderdste geboortedag van Franz Liszt gevierd. Deze componist én allereerste ‘klavierleeuw’ zal over de hele wereld het onderwerp zijn van wetenschappelijke congressen. Zo ook in Utrecht. Emile Wennekes, hoogleraar muziekwetenschap aan de Universiteit Utrecht licht toe: ‘Dit jaar is niet alleen het tweehonderdste geboortejaar van Liszt zelf, we vieren ook het 25-jarig bestaan van het Liszt Pianoconcours en het 375-jarig bestaan van de universiteit. Die drie zaken hebben we gebundeld: het driedaagse Liszt Congres op de universiteit laten we begin april gedeeltelijk met het concours samenvallen. Er zullen diverse verbindingen zijn tussen congres en concours, al is het niet waarschijnlijk dat deelnemers die in de halve finale terechtkomen tijd hebben om de lezingen bij te wonen, wel het publiek.’ Wat gaat er precies besproken worden? Emile Wennekes: ‘We hebben een aantal thema’s uitgekozen, waaronder Liszt als bewerker, Liszt als onderwerp voor mediatisering, en Liszt die als pianist het competitieve element in het pianospel heeft gebracht. Onderwerpen die nieuwe wetenschappelijke inzichten relateren aan het concours. Liszt bewerkte heel veel muziek van andere componisten, het maakt een belangrijk deel van zijn oeuvre uit. Toch hoor je die stukken in de concertzaal vrijwel nooit. Zijn die bewerkingen alleen maar virtuoze hoogstandjes, of gaan er diepere lagen in schuil? Dat zijn interessante vragen.’ Wereldwijd zijn er dit jaar diverse aan Liszt gewijde congressen. Zitten die elkaar niet in de weg? Emile Wennekes: ‘De congresthema’s zijn natuurlijk op elkaar afgestemd want zo groot is de Liszt-wereld niet. Maar iemand als Alan Walker, de belangrijkste Liszt-biograaf van dit moment, ontbreekt niet. Hij gaat een voordracht houden in de Dom, waarna Jan Jansen het orgel bespeelt.’ Is de jonge generatie pianisten geïnteresseerd in de wetenschappelijke kant van Liszt? Emile Wennekes: ‘Er komt tijdens het congres zeker een hoop ter sprake dat voor pianisten leerzaam kan zijn. We gaan specifieke stukken van Liszt ook analytisch onder de loep nemen, en daar kan natuurlijk iedere pianist zijn voordeel mee doen. Wat dat betreft ben ik heel blij met de samenwerking tussen universiteit en concours. Andersom kunnen congresdeelnemers ook de halve finale en de finale van het concours bijwonen. Dit grote congres met vele grote namen is een eenmalige aangelegenheid, maar ik hoop wel dat we de samenwerking tussen het concours en de universiteit kunnen voortzetten.’ Marcel Bijlo Liszt concours: 27 maart t/m 9 april, utrecht, www.liszt.nl; Liszt congres: 1 t/m 3 april, utrecht, www.liszt2011.eu

19


20

Tekst BEeld

Agnes van der Horst Marco Borggreve

Aan één leven niet genoeg Gustav Leonhardt: au choix du maître

Gustav Leonhardt: au choix du maître

Aan één leven niet genoeg

oudemuziek 10/11


Gustav Leonhardt.interview

Het leek een goed plan: praten met Gustav Leonhardt over de parallellen tussen barokmuziek en architectuur, lopend door zijn prachtige gerestaureerde huis. Maar dan blijkt dat hij, met het oog op het mogelijk wakker maken van slapende honden, over dat laatste liever niets geschreven wil hebben. Gelukkig bleef er genoeg over dat wel genoteerd mocht worden. Een gesprek over drijfveren, compromissen en respect voor het idee achter de kunst. Het is goed toeven aan de tafel in het ruime souterrain met de lage zoldering en prachtig uitzicht op de mooie stijltuin van het monumentale grachtenpand waarin Gustav Leonhardt woont. Hij heeft het in gebruik sinds 1974, na de voltooiing van een jarenlange restauratie door de Vereniging Hendrick de Keyser. ‘Dit pand is godzijdank nog helemaal in zeventiende en achttiende-eeuwse stijl teruggebracht. Maar tegenwoordig mag dat niet meer: Monumentenzorg is helemaal gek geworden.’ De reden: nu moet aan een gebouw zichtbaar blijven welke veranderingen er in de loop der eeuwen zijn aangebracht, ook al is het daardoor nog zo bedorven. Leonhardt schudt in ontzetting zijn hoofd. Als die regel was toegepast op zijn huis hadden die afschuwelijk grote ramen er nog ingezeten in plaats van de kleine ruiten die het nu heeft met de juiste zeventiende-eeuwse afmetingen en profielen. Is Leonhardt een behoudend mens? Welnee, zijn huis is gewoon centraal verwarmd, ik krijg een perfecte espresso uit de machine aangeboden en zijn voorliefde voor mooie snelle auto’s is algemeen bekend. Maar Gustav Leonhardt houdt zo vurig van oude kunst dat het hem echt pijn doet wanneer aan de schoonheid van die kunst getornd wordt. Want daarmee – zeker als het de beeldende kunst betreft – is die schoonheid voorgoed verloren.

Eenkennigheid Wat er eerder was, zijn hartstocht voor de muziek of de beeldende kunst van Barok en Renaissance, weet Gustav Leonhardt niet precies. Volgens hem ging het min of meer gelijk op. Wel heeft hij oude dingen altijd mooier gevonden dan nieuwe, zegt hij. Hij grinnikt er zachtjes om, wanneer hij bekent die eenkennigheid zelf ook wel een ‘enigszins vreemde toestand’ te vinden. Toch zal het vooral de muziek zijn geweest die hem leidde naar de kunst van schilders als Metsu en Rembrandt en architecten als Hendrick de Keyser en Jacob van Campen. In zijn ouderlijk huis stond een klavecimbel en al vanuit de wieg hoorde hij oude muziek. Zijn ouders waren echte muziekliefhebbers die goed en graag kamermuziek maakten. Vader George Leonhardt zat in het bestuur van De Nederlandse Bachvereniging en als jongetje ging Gustav al aan zijn hand mee naar de repetities in Naarden. En als hij er nog even goed over nadenkt, moet hij zeggen dat het toch zeer waarschijnlijk Bach is geweest die het allemaal voor hem gedaan heeft. ‘Bach en de orgels haalden mij naar die muziek. Als studentje hielp ik Anthon van der Horst, dirigent van de Bachvereniging en een prachtig organist, wel eens met registreren. En wanneer je dan kunt bezig zijn met zo’n groot orgel…’ Hij maakt zijn zin niet af maar spreidt zijn handen met een gebaar van: hoe kan het ook anders. Fundament Wat er precies op Gustav Leonhardts visitekaartje staat weet ik niet, maar hij zou er met recht een lange rij van beroepen en kwalificaties op kunnen zetten. Zoals klavecinist, organist, dirigent, docent, onderzoeker van de muziek van de Renaissance en Barok, kenner van de beeldende kunst uit die tijd, auteur van een studie over de fuga’s van Bach, schrijver over muziek en architectuur en bezorger van een uitgave met klavierwerken van Sweelinck. Hij studeerde aan de Schola Cantorum in Bazel, 21


interview. Gustav Leonhardt

het mekka van de oude muziek, trok daarna naar Wenen waar hij in contact kwam met Nikolaus Harnoncourt. Daar begon het avontuur: het zoeken naar en bespelen van oude instrumenten, het bestuderen van oude bronnen en het experimenteren met verschillende benaderingen van oude muziek. Leonhardts pionierswerk werd een van de belangrijkste fundamenten onder de hedendaagse oudemuziekpraktijk. Wanneer hij en mede-baanbrekers als Harnoncourt niet de weg hadden gewezen, hadden we hoogstwaarschijnlijk niet die rijke oude-muziekcultuur gehad die we nu hebben. Hun voorbeeld was bepalend en inspirerend voor velen. Philippe Herreweghe richtte bijvoorbeeld het Collegium Vocale op nadat hij de roemruchte opnamen van de Bach-cantates van Harnoncourt en Leonhardt had gehoord. Ton Koopman kon er op voortborduren en er zíjn opvatting over de cantates tegenoverstellen. Maar het is vooral de manier waarop Leonhardt en de zijnen zichzelf als uitvoerders volstrekt ondergeschikt maakten aan het doel, de ware schoonheid van die oude muziek hoorbaar maken, die wezenlijk exemplarisch en belangrijk is geweest. Leugenachtige Bach In zijn boekje Amsterdams Onvoltooid Verleden, over zeventiende- en achttiende-eeuwse Amsterdamse gevels en hun (al dan niet verprutste) restauraties, schrijft Gustav Leonhardt over de ‘ontwerpers van vroeger’: ‘Hun gevels ontsproten aan een idee, en alle onderdelen ervan conformeerden aan dit idee. Heden noemen wij dit “stilistische eenheid”.’ Dat geldt ook voor de componisten uit die tijd en hun composities, beaamt Gustav Leonhardt. En hij voegt eraan toe dat, als men dat idee achter een compositie niet respecteert en begrijpt en denkt dat daar best wel iets in veranderd kan worden, er iets hopeloos misgaat. ‘Zoiets gebeurt bijvoorbeeld wanneer pianisten Bach gaan spelen.’ In de jaren ’80 werd het uitvoeren van klavierwerken van Bach en tijdgenoten op de moderne vleugel gezien als het laten lopen van een olifant door een porseleinkast. In diezelfde periode durfde geen enkel symfonieorkest nog Mozart op het repertoire 22

te nemen, laat staan dat een coloratuursopraan het in haar hoofd haalde om Purcell te gaan zingen. Die taboes zijn alweer aan het verdwijnen. ‘Het mag weer’, constateren recensenten en publiek al dan niet tevreden. Maar het mag niet van Gustav Leonhardt – en zeker niet als het gaat over Bach spelen op de piano. ‘Een uitvoerend kunstenaar…’, begint hij zijn beginselverklaring. Maar hij valt zichzelf onmiddellijk in de rede met: ‘nee, een uitvoerder is geen kunstenaar, wij zijn maar tussenhandelaren.’ Om er dan aan toe te voegen dat een uitvoerder de plicht heeft zich te verdiepen in het volledige idee van waaruit de compositie is ontstaan. Zo niet, dan miskent hij het werk, zoals pianisten doen die Bach spelen. Zelfs als dat heel stijlgetrouw gebeurt en zonder pedaal, vindt hij het spelen van Bach op een vleugel nog ‘leugenachtig’ en ‘flauwekul’. Leonhardt kan zich er boos over maken, maar hij kan het ook relativeren. Want zo’n verkrachting van een stuk – en zo moet hij het toch noemen, hoe goed de bedoelingen ook zijn - duurt hooguit anderhalf uur: ‘En dan is het stuk weer net als het was, hoor.’ Minder rigide is hij, wanneer het gaat over symfonieorkesten die onder leiding van oude-muziekspecialisten als Jos van Veldhoven, Nikolaus Harnoncourt of Philippe Herreweghe oude muziek spelen. Met oude instrumenten kom je altijd wel veel dichter bij de waarheid, is zijn opvatting, maar het is toch, alhoewel ‘met compromis’, ‘een stap vooruit’. Zelf heeft hij dat echter nooit willen doen. ‘Ik heb nog zo veel te doen op mijn eigen gebied, het toetsinstrument. Dat heeft zo een grote en omvangrijke literatuur dat ik me kan veroorloven geen compromissen te hoeven sluiten.’ Wel juicht hij het van harte toe dat Herreweghe en enkele van zijn collega’s die ‘schoonmaak’ doorzetten voor muziek uit de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. Die periode heeft het net zo nodig, zegt hij met klem. ‘Die muziek is ook gewoon oude muziek. Ook al lijkt die tijd voor ons gevoel nog zo dichtbij, toch weten we absoluut niet meer hoe de muziek toen uitgevoerd is en geklonken heeft.’


Gustav Leonhardt.interview

Bach Hoe weet Gustav Leonhardt zo zeker dat hij klaviermuziek van de zeventiende en achttiende eeuw wél goed uitvoert? Dat komt, legt hij uit, omdat er in die tijd heel veel is geschreven over zaken als instrumenten, stemmingen, tempi en ornamentiek. Daardoor durft hij voorzichtig te denken dat hij, wanneer hij een stuk van Bach of Sweelinck speelt, toch aardig dicht bij de bedoelingen van de componist komt. ‘Zodat ik hoop dat, als Bach zou horen wat ik speel, hij zou zeggen: “Nou jongen, het kan beter, maar ik herken het als mijn stuk”.’ En hij lacht zijn bijna onhoorbare lachje, waaruit zelfspot, trots, binnenpret en relativering spreken. Over hoe in Bachs tijd vocale muziek klonk en werd uitgevoerd, zijn iets minder zekerheden, erkent hij, maar er is genoeg bekend om uitvoeringen te kunnen geven die dicht bij Bach staan. Toch koos hij begin februari bij De Nederlandse Bachvereniging, in een programma met een drietal cantates en de Lutherse mis in G-groot van Bach, in het solistenkwartet voor een vrouwelijke sopraan in plaats van een jongenssopraan. Is dat dan geen compromis? Hij legt uit dat jongens nu veel eerder dan vroeger de baard in de keel krijgen, en daarmee veel te weinig tijd hebben om zich muzikaal voldoende te ontwikkelen. Maar dat is niet de enige reden voor Leonhardts beslissing. Bach gebruikte geen vrouwelijke sopranen in de kerk omdat dat niet mocht van het kerkbestuur. In zijn wereldlijke cantates gaf hij wel degelijk de voorkeur aan zangeressen, en zo kiest Leonhardt toch weer de kant van Bach.

boeken geschreven, in jury’s gezeten… wordt het dan nu niet eens tijd op de lauweren te gaan rusten? Nou nee, hij speelt nog graag, zegt hij. ‘Maar ja, ik kan dat nog zo hard willen, maar het is natuurlijk vooral het publiek dat het moet willen. En het publiek is zo aardig dat ze mij nog tegen de honderd concerten per jaar aanbieden.’ Zijn liefde voor het vak blijft gevoed, legt hij uit, omdat bijna alle grote componisten schreven voor zijn instrument: de literatuur voor toetsinstrumenten is de grootste die er is. Gustav Leonhardt kan dus voorlopig vooruit en dat is hij ook vast van plan. Opgeruimd: ‘Ik kan nog met gemak een tweede leven vullen met zestiende-, zeventiende- en achttiende-eeuwse muziek.’

Au choix du m aître Als het gesprek komt op het verschil tussen het leiden van een ensemble en een solistisch optreden, antwoordt Leonhardt resoluut dat, vergeleken bij klavecimbel of orgel spelen, dirigeren ‘een koud kunstje’ is. ‘Voor dirigeren heb je geen techniek nodig. Je kunt bijna geen fouten maken, terwijl spelen ontzettend moeilijk en vermoeiend is.’ Gustav Leonhardt is 82, heeft een aanzienlijk aantal eerbetuigingen en prijzen in de wacht gesleept, een indrukwekkende stapel prachtige opnames gemaakt,

Gustav Leonhardt, klavecimbel

En wellicht daarom ook geeft Gustav Leonhardt er de voorkeur aan twee verschillende programma’s te spelen tijdens zijn concertreeks in april in het Seizoen Oude Muziek. Het ene met Franse muziek van Forqueray, Louis Couperin, Duphly en Balbastre, het andere met Duitse werken van onder meer Bach, Böhm, Pachelbel en Fischer. Om en om, zodat het speelplezier optimaal zal zijn. Au choix du maître: zorg dat u erbij bent! ıı

oudemuziek 10/11 Au choix du maître: Franse of Duitse barokmuziek

zo 3 apr, 15.00 / Antwerpen, AMUZ (Frans) wo 6 apr, 20.15 / Delft, Waalse Kerk (Duits) vr 15 apr, 20.15 / Deventer, Synagoge (Duits) za 16 apr, 16.00 / Haarlem, Waalse Kerk (Frans) zo 17 apr, 14.30 / Limbricht, St. Salviuskerkje (Duits) vr 6 mei, 20.00 / Zeist, Evangelische Broederkerk (Frans) za 7 mei, 20.15 / Leeuwarden, Waalse Kerk (Duits) zo 8 mei, 15.30 / Veere, Grote Kerk (Frans)

23


Tekst BEeld

Lodewijk Muns Archief Scheurleer, NMI, Den Haag

De instrumentenverzameling van Scheurleer NMI biedt virtuele rondleiding in verdwenen museum

NMI biedt virtuele rondleiding in verdwenen museum

De instrumenten足 verzameling van Scheurleer

24


De instrumenten­verzameling van Scheurleer

Door de financiële crisis en het nieuwe poli­ tieke klimaat ontstaat grote onzekerheid over de cultuur en de culturele instellingen in Nederland. Dat is een dringende reden om te overdenken wat cultuur ons waard is, en welke inspanningen het heeft gekost om cultureel erfgoed voor ons en voor de toekomst te behouden. De geschiedenis van het ‘Museum Scheurleer’ krijgt daardoor onverwachte actualiteit. In de jaren ‘30 van de vorige eeuw zag het ernaar uit dat de collecties van de Haagse bankier Daniël François Scheurleer als gevolg van de toenmalige crisis uiteen zouden vallen. Met particuliere steun werden deze verzamelingen toen aangekocht door de Gemeente Den Haag. De bibliotheek en manuscriptverzameling vormen tegenwoordig de grondslag van het Nederlands Muziek Instituut, maar de instrumenten liggen pijnlijk genoeg nog altijd opgeslagen in de depots van het Haags Gemeentemuseum. Het NMI biedt als pleister op de wonde nu een virtuele rondleiding door het verdwenen Muziekhistorisch Museum van Scheurleer. Voor Daniël Scheurleer (1855-1927) lag een carrière in het bankwezen door zijn afkomst al vast. De firma Scheurleer & Zoonen was door zijn overgrootvader gesticht in het begin van de negentiende eeuw, en was rond 1900 een ‘chique’ Haagse bank. Daniël moet een bijzonder talent te hebben gehad om een soort dubbelleven te leiden. Zonder de bank te verwaarlozen investeerde hij veel tijd en energie in collectionering, bronnenstudie en publicistische activiteiten. Daarbij is hij ook als organisator een belangrijke figuur geworden voor het muziekhistorisch onderzoek; zo was hij 31 jaar lang voorzitter van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis. Behalve met muziekgeschiedenis hield hij zich ook nog bezig met de geschiedenis van de dans en met de Nederlandse zeevaart in de zeventiende eeuw.

D.F. Scheurleer in zaal VII van zijn museum

Een particulier museum Het begin van Scheurleers instrumentenverzameling kan gedateerd worden rond 1880. In de eerste catalogus van zijn bibliotheek, die Scheurleer in 1885 liet 25


De instrumenten­verzameling van Scheurleer

drukken, is een aanhangsel opgenomen waarin ruim 170 instrumenten worden opgesomd. Een ‘museum’ in eigenlijke zin werd zijn collectie pas in 1905. Toen liet Scheurleer op de hoek van de Haagse Laan van Meerdervoort en de (toekomstige) Carnegielaan een imposante woning bouwen. Met zijn neoclassicistische gevel herinnerde deze aan het Mauritshuis, en weerspiegelde zo de voorliefde van de eigenaar voor de Nederlandse Gouden Eeuw. Verscholen achter het huis stond een laag gebouwtje. Hierin bracht Scheurleer in vier zalen zijn instrumentenverzameling en een deel van zijn bibliotheek onder. De trotse bouwheer en verzamelaar presenteerde het resultaat van zijn activiteiten graag in druk. In 1913 gaf hij een boekje uit met de nostalgisch-barokke titel Eene Wooninge in de welcke ghesien worden veelderhande Gheschriften Boecken Printen ende musicaale Instrumenten. De inhoud bestaat geheel uit foto’s van zijn woning en het erachter gelegen museum. De vier zalen met hun 130 m² bleken echter al spoedig te klein voor Scheurleers snel groeiende verzameling. In 1916 werd het langs zijn terrein lopende traject van de stoomtram opgeheven, en had hij de gelegenheid zijn grondgebied te vergroten. Het museumgebouw werd toen uitgebreid met vijf zalen, parallel aan de bestaande vier. Een lange, T-vormige gang

verbond het museum met het huis; één korte poot sloot aan op de nieuwbouw, de andere gaf toegang vanuit de tuin. De nieuwe situatie is gedocumenteerd in een in 1920 verschenen tweede en uitgebreide druk van Eene wooninge. De inrichting van het museum De naam ‘museum’, die Scheurleer zelf aan zijn schepping gaf, impliceert dat deze meer was dan een voor zijn eigen genoegen uitgestalde verzameling. Het was zijn bedoeling hiermee een bijdrage te leveren aan het muziekleven, en ook externe onderzoekers te laten profiteren van wat hij had bijeengebracht. Geïnteresseerden hadden toegang op afspraak en werden meestal door de heer des huizes rondgeleid. Zoals het vervolg van de titel Eene wooninge aangeeft, bevatte de collectie gedrukt en geschreven bronnenmateriaal, iconografie en instrumenten. De uitbreiding van 1917 maakte een veel meer evenwichtige en overzichtelijke presentatie mogelijk dan voorheen. Instrumenten uit niet-westerse culturen, destijds vaak onder de collectieve benaming ‘exotisch’ met weinig onderscheid behandeld, bevonden zich in 1913 nog in één volgestouwde ruimte. In 1917 is hieruit een selectie gemaakt, met een Japanse en

Zaal VI met o.m. een klavecimbel van Giovanni Celestini (Venetië 1605) en een glasharmonica

26


De instrumenten­verzameling van Scheurleer

een Indonesische zaal. De andere zalen bevatten Europese instrumenten en een deel van de bibliotheek. De wijze van exposeren kan men zien als een compromis tussen systematiek en een decoratief-esthetisch arrangement. Strijk- en blaasinstrumenten zijn uitgestald in vitrines; de wanden zijn volgehangen met serpenten, cornetten, gitaren en luiten, draailieren en cithers, afgewisseld met prenten en schilderijen. Enkele van de blikvangers, nu verscholen in het depot van het Gemeentemuseum, zijn klavecimbels van Giovanni Celestini (Venetië 1605) en van Burkat Shudi (Londen 1744), en een klavicytherium in rococo-stijl van Albert Delin (ca. 1760). De visie van een verzamelaar Met zijn museum realiseerde Scheurleer veel meer dan een particulier rariteitenkabinet. Doel van zijn verzamelwoede was aspecten van het verleden levend te houden of te doen herleven, in samenspraak en samenwerking met collega-muziekhistorici en muziekorganisaties. Een terugkerend thema in zijn publicaties is de kwetsbaarheid en vergankelijkheid van historische instrumenten en de grote afstand die de eigentijdse muziekpraktijk scheidde van die van vroeger eeuwen. Bij gelegenheid van een expositie van zijn instrumenten in gebouw Pulchri Studio (1893) schreef Scheurleer: ‘En toch is het voor de muziekwetenschap van het allergrootste belang, dat die oude speeltuigen zoo veel doenlijk bewaard blijven. De toondichter heeft zijne werken steeds neergeschreven met de eigenaardigheden van het instrument, waarvoor hij componeerde, voor oogen. […] Wie zich een juist denkbeeld van de oude instrumentale muziek wil vormen, moet derhalve trachten de verschillende werken ook op de oorspronkelijke instrumenten te

virtuele rondleiding Een indruk van het Museum Scheurleer kan men krijgen door de ‘virtuele rondleiding’ op de website van het Nederlands Muziek Instituut. Dit artikel is een aangepaste versie van de tekst daarbij. www.nederlandsmuziekinstituut.nl/ nl/organisatie/geschiedenis/danielscheurleer/museum-scheurleer/ muziekhistorisch-museum-scheurleer

doen uitvoeren. Het behoeft geen betoog, dat dit buitengewoon moeilijk is. Zelfs al heeft men de oude instrumenten ter beschikking, dan blijft het de vraag of zij in den toestand zijn terug te brengen als voor het bespelen noodig is […].’1 En naar aanleiding van een bezoek aan het Kunstnijverheidsmuseum in Kopenhagen (1902): ‘Ieder, die ooit gepoogd heeft een in onbruik geraakt instrument te bespelen, weet welke moeilijkheden zich dadelijk voordoen, en hoe gewichtig het is eene handleiding te kunnen raadplegen. Dit is de wijze van verzamelen die ik hier boven “productief en levend maken” noemde in tegenstelling met het uitstallen als curiositeit. [...] Wij zijn aan het vele belangrijke en kostbare, dat wij bezitten feitelijk verplicht er voor te zorgen, dat het niet begraven ligt te muffen in kasten en vitrines, zoo goed als onbereikbaar voor hen, die er, ten bate van wetenschap en kunst, hun voordeel mede zouden kunnen doen.’2 De tegenstrijdige belangen – behoud en gebruik – woog hij tegen elkaar af; instrumenten zowel als bronnenmateriaal werden soms in bruikleen gegeven aan musici, onderzoekers en tentoonstellingen. Het einde van twee musea Het mag opmerkelijk zijn dat een Haagse bankier in zijn achtertuin een muziekhistorisch museum neerzet met internationale allure; nog opmerkelijker is dat zijn zoon en opvolger in de firma de museale ambities van zijn vader nog heeft overtroffen. Constant Willem Lunsingh Scheurleer was sinds 1912 medefirmant in Scheurleer & Zoonen, en heeft in 1920 de leiding van zijn vader overgenomen. Zijn interesse gold vooral de Griekse en Romeinse oudheid, en voor zijn verzameling kunstvoorwerpen liet hij in 1922 een archeologisch museum bouwen aan de Carnegielaan, direct naast het Muziekhistorisch Museum. Dit was, anders dan de schepping van zijn vader, een dagelijks toegankelijk museum, gehuisvest in een eigentijds gebouw. D.F. Scheurleer overleed in 1927, twee jaar voor de beurskrach. Na zijn dood benoemde Constant Lunsingh Scheurleer de museum-assistent van zijn vader, Dirk Balfoort, tot conservator en gaf hem opdracht de collectie voor publieke openstelling te reorganiseren. In 1928 werd het Muziekhistorisch Museum heropend. Weinig later raakte de bank echter in financiële moeilijkheden, die in 1932 tot faillissement hebben geleid. Aangezien ook het persoonlijk vermogen van de firmanten hierin 27


De instrumenten­verzameling van Scheurleer

betrokken was, kwam het voortbestaan van de beide musea in gevaar. Een ‘Comité tot Behoud der Musea Scheurleer’ trachtte door middel van publiciteit, lezingen en een tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum het uiteenvallen van de collecties te voorkomen. Resultaat van deze inspanningen was dat de muziekcollectie in 1933 door de Gemeente Den Haag werd aangekocht voor 75.000 gulden. Een deel van de bibliotheek ging naar de Koninklijke Bibliotheek. Nieuwe huisvesting In 1935 heeft de Scheurleer-verzameling een onderkomen gevonden in het nieuw gebouwde Gemeentemuseum aan de Stadhouderslaan. De archeologische verzameling werd voor het grootste deel overgenomen door het Allard Pierson Museum in Amsterdam. Nadat de muziekhistorische collectie naar het Gemeentemuseum was overgebracht, werden zowel het museumgebouw als de woning afgebroken. De locatie werd van 1936 tot 2006 bezet door bioscoop Metropole; tegenwoordig staat hier een woningcomplex. Huisvestingsproblemen in het Gemeentemuseum hebben ertoe geleid dat de bibliotheek en archieven van de Muziekhistorische Afdeling sinds 2000 beheerd worden door de Stichting Nederlands Muziek Instituut, gevestigd in het gebouw van de Koninklijke Bibliotheek. De instrumentencollectie, die als onderdeel van de Muziekhistorische Afdeling sterk is uitgebreid en ook de ontwikkelingen van de twin-

tigste eeuw weerspiegelt, paste niet in de nieuwere visie op het Gemeentemuseum als museum voor beeldende kunst, en is tegenwoordig opgeslagen in depot. Voorstellen om op basis van verschillende deels ontoegankelijke collecties een Nationaal Muziekmuseum te stichten, hebben tot op heden niet tot een resultaat geleid. Wat dat betreft zijn we niet zoveel verder dan in 1881, toen Scheurleer pleitte voor een dergelijk museum naar Brussels model: ‘Ik ben er zeker van, dat zulk een museum alhier tal van schenkingen en legaten tot zich zou trekken, daar er nog veel verspreid is onder het publiek, dat van zulk bezit gewoonlijk meer last dan genoegen heeft. Ook zou veel van ondergang gered worden, dat nu door gebrek aan verzorging te niet gaat en waarvan men het bestaan nu niet eens vermoedt. [...] Zou hier zulk eene verzameling niet toegevoegd kunnen worden, hetzij aan het nieuwe Rijksmuseum, hetzij aan eene koninklijke muziekschool?’3ıı Noten: 1. Geciteerd naar Clemens Von Gleich: Haags Gemeentemuseum: over het ontstaan van de Muziekafdeling: portret van de verzameling-Scheurleer (Den Haag: Haags Gemeentemuseum, 1985), p. 15 2. Scheurleer, Daniël François: Een navolgenswaardig voorbeeld, in: Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederland’s Muziekgeschiedenis, Dl. 7, 2de Stuk (1902), p. 87 3. Geciteerd naar Clemens Von Gleich: Haags Gemeentemuseum, p. 13

Tuinzijde van het museum, met links de gang die museum en huis verbond (Eene Wooninge, 1920).

28


seizoen oudemuziek

kLein interview

trombonist simen van mechelen:

‘retoriek is het beLanGrijkste’ Trombonist Simen van Mechelen speelt in principe álle muziek even graag, maar met zijn eigen ensemble Scorpio Collectief verdiept hij zich in de muziek van de zeventiende eeuw. In mei zal het ensemble een programma brengen van sonates en motetten waarin cornetto en trombone een belangrijke rol spelen. Simen van Mechelen: ‘Het oudste stuk op het programma is van Emilio de’ Cavalieri, het jongste van Johann Joseph Fux. Daar zit ongeveer een eeuw tussen en dat is precies de periode waarin gemengde bezettingen met strijkers en blazers veel gebruikt werden in de kamermuziek. In eerste instantie gebeurde dat vooral in Venetië, maar al snel ook aan het hof in Wenen. Die verbinding willen we in ons programma laten horen. In Oostenrijk is die gemengde bezetting langer blijven bestaan dan in Italië en heeft de trombone in de kerkmuziek van de achttiende eeuw ook nog een rol gespeeld: als verdubbeling van de koorpartijen maar ook als solo-instrument in aria’s uit oratoria. Dat zeventiendeeeuwse repertoire is vaak heel virtuoos, er moeten dus heel goede spelers geweest zijn.’ Toch wil Simen van Mechelen graag gezegd hebben dat virtuositeit slechts één kant van de zaak is: ‘Het belangrijkste is de retoriek, iets waar veel uitvoerders van zeventiende-eeuwse muziek naar mijn mening vandaag de dag te weinig aandacht voor hebben. De nadruk ligt in veel uitvoeringen op improvisatie en virtuositeit. Maar hoe goed dat ook gedaan wordt, het gaat mij erom dat je als instrumentalist eigenlijk vocaal denkt, dus niet vanuit de techniek van je instrument maar vanuit de retoriek van de muziek. Het maakt niet uit of je muziek uitvoert met of zonder tekst, het idee is hetzelfde. Het gaat erom contrasten aan te brengen, zoals je dat ook doet als je een verhaal vertelt.’ Simen van Mechelen is actief in muziek uit diverse stijlperiodes. Hoeveel trombones moet je dan hebben? ‘Ik heb vijftien verschillende instrumenten, van schuiftrompet tot en met negentiende-eeuwse trombone. In iedere periode heeft de trombone een iets andere functie, maar altijd is er een link met de menselijke stem. Echt veel solorepertoire is er niet, je bent dus altijd onderdeel van een groter geheel. Maar wat kamermuziek betreft is de zeventiende eeuw echt uniek, want er is zelden daarna zo veel en zo rijk voor het instrument geschreven.’ Marcel Bijlo

zie voor de concertdata van het scorpio collectief pp. 4-5

29


30

Tekst BEeld

Marcel Bijlo Sarah Lazarevic (portret) & Johannes Ritter (ensemble)

Frankrijk: land van de dans Franรงois Lazarevitch zet musette weer op de kaart

Franรงois Lazarevitch zet musette weer op de kaart

Frankrijk: land van de dans

oudemuziek 10/11


François Lazarevitch .interview

Het Franse ensemble Les Musiciens de SaintJulien, genoemd naar de patroonheilige van de speellieden, is een opmerkelijke verschijning in oude-muziekland. Op de vier cd’s die tot nu toe van het ensemble verschenen bij het label Alpha, is een mengeling te horen van Franse oude muziek en traditionele muziek. Delen uit het programma van de laatste cd, Et la fleur vole, zullen in april te horen zijn tijdens een aantal seizoensconcerten. Volks- en hofmuziek gaan daarbij hand in hand. Oprichter en artistiek leider van het ensemble, fluitist en doedelzakspeler François Lazarevitch: ‘De doedelzak werd geassocieerd met de romantiek van het platteland en dat maakte het instrument aan het hof heel populair.’ François Lazarevitch studeerde blokfluit en traverso en maakte daarnaast grondige studie van de Franse traditionele muziek en de vele typen doedelzak die daarin figureren. Hij is ook een van de zeer weinige bespelers van de musette, de hofdoedelzak uit de achttiende eeuw. Al deze elementen vinden we terug in de programma’s en op de cd’s van zijn ensemble Les Musiciens de Saint-Julien. ‘We spelen heel verschillende programma’s, maar altijd is de dans het uitgangspunt’, vertelt Lazarevitch. ‘In Et la fleur vole brengen we dansen en liederen samen van rond 1600. Een belangrijke bron voor de dansmuziek is Terpsichore van Michael Praetorius. Dat was natuurlijk geen Fransman, maar de dansen uit die bundel zijn wel allemaal afkomstig uit Frankrijk en door Praetorius gearrangeerd. Daarnaast zijn er dansliederen en airs de cour, genres die in 1600 nog behoorlijk door elkaar heen liepen. We hebben een heel subtiele keuze gemaakt uit dit rijke repertoire. Met dansmuziek op concertprogramma’s is het altijd oppassen, want het publiek danst niet mee maar zit gewoon te luisteren. Je moet dus zorgen voor veel afwisseling in tempo en instrumentaties. Naast sopraan Olga Pitarch en ikzelf op fluiten en musette zijn er drie strijkers en een luitist/gitarist: een vrij lichte bezetting die helemaal past bij het karakter van dit programma.’

Thoinot Arbeau Al begin zestiende eeuw begon men aan het Franse hof allerlei dansvormen te praktiseren die van oorsprong helemaal niet zo deftig waren, zoals de nogal ruige branle. Thoinot Arbeau geeft in zijn Orchésographie uit 1589 een goede indruk van hoe dat in zijn werk ging. Hij beschrijft nauwkeurig welke passen er gemaakt moeten worden, als dansmeester in dialoog met een leerling. De melodieën die Arbeau daarbij levert zijn voor een belangrijk deel afkomstig uit de Franse regio en behoren tot het mondeling overgeleverde repertoire. Arbeau schreef die melodieën netjes op en daardoor zijn ze deel gaan uitmaken van het corpus oude muziek. Veel van de dansen die bij Arbeau voorkomen zijn, vaak anders gearrangeerd, ook terug te vinden bij Praetorius en in allerlei Italiaanse, Spaanse en Engelse uitgaven. Die bewerkingen kunnen flink van elkaar verschillen, maar de oorspronkelijke Franse melodieën vormen altijd het uitgangspunt. Door de enorme vlucht die de muziekdruk in de zestiende eeuw al had genomen en die in de zeventiende eeuw nog veel groter zou worden, verbreidden al deze melodieën zich in razend tempo over Europa. Ze groeiden uit tot de hits van hun tijd en werden door meesterimprovisatoren als Bassano en Ortiz en niet te vergeten Jacob van Eyck onder handen genomen. Maar veel van die melodieën bleven ook voortleven in de traditionele Franse muziek. Is de grens tussen oud en traditioneel dan niet heel moeilijk te trekken? François Lazarevitch: ‘Traditionele muziek is altijd oude muziek, die in de loop der tijden verandering kan ondergaan, maar oude muziek is natuurlijk lang niet altijd traditioneel. Het is nou juist zo interessant om te kijken hoe die twee elkaar beïnvloed hebben – en dan zie je al snel dat het geen strikt gescheiden werelden zijn. Als je onder oude muziek het repertoire verstaat dat is genoteerd, dan heb je het over de muziek van de kerk en van het hof. Traditionele muziek, waarvan de melodieën hun oorsprong meestal al in de Middeleeuwen hadden, werd niet genoteerd maar juist mondeling doorgegeven. Bij dat doorgeven slopen er natuurlijk allerlei veranderingen 31


interview. François Lazarevitch

in, dat gebeurt nu eenmaal als muziek mondeling wordt overgeleverd, maar wij kunnen niet verder terug dan de vroegste bron waarin die muziek voorkomt. Hoe lang zo’n melodie al bestond voordat hij werd opgeschreven weten we niet, en is ook niet zo interessant. Componisten gingen uit die volksmuziek, die dus eigenlijk al geen volksmuziek meer was omdat ze op schrift stond, van alles overnemen in hun eigen dansen en liederen. Dat proces heeft zich over eeuwen uitgestrekt.’ ‘Veel dansvormen die we bijvoorbeeld tegenkomen aan het hof van Lodewijk XIV, zoals bourree en passepied, komen van oorsprong uit die traditionele muziek. Vanuit Frankrijk hebben die vor-

men, gegroepeerd in suites, zich over heel Europa verspreid. Ook bij Bach vind je ze. Maar als Bach een passepied schreef, dan was die niet bedoeld om op te dansen; Bach gebruikte alleen de vorm van de passepied. In Bretagne, waar deze dans oorspronkelijk vandaan komt, zouden ze er in ieder geval niet op hebben kunnen dansen. Dat geldt ook voor de bourree en de courante: die gingen tot de Europese barokmuziek behoren en waren daarmee losgezongen van hun oorsprong. We gaan binnenkort een programma doen met Schotse muziek uit de achttiende eeuw en ook daarin zit heel veel Franse invloed. Frankrijk is echt het land van de dans.’

Les Musiciens de Saint-Julien

32


François Lazarevitch .interview

Air de cour De begrippen hoge en lage kunst, die we tegenwoordig zo graag hanteren, liepen in de zestiende en zeventiende eeuw, en trouwens ook nog lang daarna, dus volkomen door elkaar heen. Welke invloed heeft de air de cour ondergaan van de traditionele muziek? François Lazarevitch: ‘De air de cour is ontstaan uit diverse oudere vormen en het genre is dus heel veelzijdig. Et la fleur vole bevat liederen die eigenlijk branles zijn, maar dan voorzien van een tekst, al had je natuurlijk ook liefdesliederen en lamento’s. Die dansliederen zijn waarschijnlijk tegelijkertijd gezongen en gedanst. Bij de vroege componisten van de airs de cour, zoals Antoine Boësset en Pierre Guédron, kom je ook veel dansliederen tegen. Collecties airs de cour uit het begin van de zeventiende eeuw bevatten altijd een hele serie dansliederen en uit dat repertoire hebben we voor Et la fleur vole dankbaar geput.’ ‘Boësset en Guédron zijn, als je wat van de air de cour weet, nog redelijk bekende namen, maar wat te denken van Gabriël Bataille, Jehan Planson of Jacques Mangeant? Deze componisten en uitgevers van bundels met airs de cour hebben ervoor gezorgd dat dans- en liedvormen uit de mondelinge tradities van het platteland in alle lagen van de bevolking werden beoefend. Later in de zeventiende eeuw werden de airs de cour moeilijker, natuurlijk onder invloed van de muzikale ontwikkelingen in de Barok, en de thema’s wat zwaarder. In latere verzamelingen kom je dus ook veel minder dansliederen tegen en krijg je die heel ingewikkelde uitgeschreven versieringen. Maar er is altijd iets in blijven zitten van de traditionele muziek, daar hield men van aan het hof. Men identificeerde zich graag met het gewone volk, maar natuurlijk wel zonder daar zelf deel van uit te maken. Er werd een romantisch beeld van het landleven gekoesterd, wat te zien is aan veel teksten van de airs de cour. Die gaan vaak over verliefde herders en daar had je er aan het hof natuurlijk niet zo veel van. Draailier en doedelzak, instrumenten die sterk werden geassocieerd met de romantiek van het platteland, waren aan het hof ook heel populair.’

Musette de cour In de achttiende eeuw leidde dat tot een grote bloeiperiode van de musette de cour, een doedelzak met een blaasbalg in plaats van een blaaspijp en een zachte klank die geschikt was om binnenskamers te worden bespeeld in combinatie met andere instrumenten. François Lazarevitch is een van de weinige bespelers van dit lastige instrument. ‘Tijdens mijn fluitstudie ontdekte ik dat er erg veel repertoire voor de musette was, maar er was bijna niemand die erop kon spelen. In de achttiende eeuw waren er musettevirtuozen aan het Franse hof die zelf muziek schreven voor het instrument, maar die ook veel bewerkingen maakten. Er zijn soloconcerten en sonates voor musette en strijkers en er zijn cantates waarin de musette een hoofdrol speelt. Ook werd het instrument gebruikt bij pastorale scènes in opera’s. Rameau gebruikte het instrument bijvoorbeeld in Les Indes galantes.’ ‘Zodra ik in aanraking kwam met die muziek raakte ik gefascineerd door de musette; ik ben me er toen heel grondig in gaan verdiepen. Het bleek dat je de musettemuziek niet alleen vanuit de hofcultuur moet zien, maar juist ook vanuit de traditionele muziek. Daar ben ik toen helemaal in gedoken en ook te rade gegaan bij mensen die daarin gespecialiseerd zijn. Ik zie mezelf dus niet als fluitist die de doedelzak en de musette erbij doet, de instrumenten zijn voor mij volkomen gelijkwaardig.’ De Franse traditionele muziek lijkt de laatste tijd weer sterker in de belangstelling te komen, ook in Nederland. Er zijn steeds meer doedelzakspelers, en François Lazarevitch reageert enthousiast als ik hem vertel dat ook ik daartoe behoor. ‘Maar dan weet jij ook hoe moeilijk het is om mensen te vinden die de traditionele muziek nog echt levend houden’, roept hij uit. ‘Als je je in een bepaald type doedelzak en het bijbehorende repertoire wilt verdiepen, moet je vaak lang zoeken naar iemand die daar echt veel van weet. Dat er meer belangstelling is voor het repertoire is natuurlijk goed, maar je hebt ook mensen nodig die de traditie levend kunnen houden en, zoals dat altijd is gegaan met deze muziek, nieuwe elementen 33


interview. François Lazarevitch

kunnen toevoegen. Een dode traditie is natuurlijk geen traditie meer maar iets uit het museum.’ Wat dat betreft zijn er overeenkomsten met de historische uitvoeringspraktijk, meent Lazarevitch, want ook die ontwikkelt zich steeds verder. Organetto ‘De programma’s van Les Musiciens de Saint-Julien bewegen zich voortdurend op het grensgebied van volks- en hofcultuur’, vertelt Lazarevitch verder. ‘Op onze eerste cd, Danses des bergers, danses des loups, ligt het accent sterk op de traditionele muziek. Maar op Le berger poète, onze derde cd, hebben we muziek uit de achttiende eeuw opgenomen waarin de musette een hoofdrol speelt. Daaronder zijn bewerkingen van sonates van Vivaldi.’ Alle vier de cd’s van Les Musiciens de Saint-Julien maken deel uit van de serie 1000 ans de cornemuse en France. François Lazarevitch onthult dat de volgende loot aan deze stam Je voy le bon tens venir gaat heten. ‘Daarop gaan we veel verder terug in de tijd dan tot nu toe op onze cd’s. Het programma is gecentreerd rond Franse muziek van rond 1400 en ik speel naast fluiten en doedelzakken ook organetto.’ Doedelzak en organetto zijn in feite verwante instrumenten, legt hij uit. ‘Beide maken gebruik van een luchtreservoir om meerdere pijpen tegelijk aan te blazen. We weten niet zo heel veel af van de doedelzakken uit de Middeleeuwen, maar het zou kunnen dat deze instrumenten geen dubbele rieten hadden, zoals doedelzakken uit latere periodes, maar enkele rieten zoals bijvoorbeeld de klarinet. Dat heeft natuurlijk grote consequenties voor de klank en dus ook voor de context waarin deze instrumenten zijn gebruikt. Daar valt nog een hoop over uit te zoeken, want hoe verder je teruggaat in de tijd, hoe minder materiaal je hebt om te vergelijken. Je kunt op een afbeelding wel zien hoe iemand een doedelzak vasthoudt, maar je ziet niet of het instrument dubbele of enkele rieten heeft omdat de rieten aan de binnenkant van het instrument zitten. Ik zie erg uit naar dit project, want het is weer een totaal andere wereld dan die van Et la fleur vole waar we nu mee bezig zijn.’ ıı 34

oudemuziek 10/11 Et la fleur vole: 17de-eeuwse dansliedjes van Ballard, Guédron e.a. Les Musiciens de Saint-Julien / François Lazarevitch Olga Pitarch: sopraan François Lazarevitch: fluit, musette Basile Brémaud: viool Stéphanie Paulet: altviool Julien Léonard: viola da gamba André Henrich: luit, gitaar za 2 apr, 20.00 / Brussel, Conservatorium zo 3 apr, 16.00/ Bloemendaal, Dorpskerk di 5 apr, 20.00/ Enschede, Grote Kerk wo 6 apr, 20.15 / Utrecht, Pieterskerk do 7 apr, 20.15 / Westzaan, Zuidervermaning vr 8 apr, 20.15 / Venlo, Domani za 9 apr, 20.15 / Leeuwarden, Waalse Kerk


seizoen oudemuziek

kLein interview

philippe herreweghe:

‘de renaissance is een hooGtepunt’ foto: Mirjam Devriendt

Philippe Herreweghe houdt zich met zijn Collegium Vocale Gent, inmiddels bestaande uit diverse sub-afdelingen, bezig met verschillende repertoiregebieden. In maart komt hij in Seizoen Oude Muziek met een reeks concerten opgebouwd uit een mis en motetten van Josquin des Prez. Niet echt repertoire waarmee we Herreweghe zouden associëren, maar dat blijkt toch een misvatting. Herreweghe: ‘Toen ik veertig jaar geleden met Collegium Vocale begon, waren wij een van de eerste professionele kamerkoren voor oude muziek, zeg maar het allereerste. We zongen alles, van Ciconia tot Mozart. In die tijd deed ik veel Renaissance, naast vooral Bach. Bach doe ik nog steeds heel veel, maar het zwaartepunt ligt nu voor mij ook bij de late romantiek van Bruckner en Mahler. Toch vind ik het ook heerlijk om af en toe terug te keren bij de a cappella-klank van de Renaissance. Ik ben natuurlijk geen specialist en heb dat ook nooit willen zijn. Ik ga ook niet meer uren in een bibliotheek zitten om dingen uit te zoeken. Maar ik vind die periode wel een hoogtepunt in de muziekgeschiedenis.’ ‘Daarom vind ik het zo vreemd dat er niet veel meer renaissance-ensembles zijn’, bekent Herreweghe. ‘Het is ook jammer, want kwalitatief is die periode wat mij betreft interessanter dan de Barok. Bach greep niet voor niets veel terug op het contrapunt van de Renaissance. Maar behalve Bach heb je in de Barok toch erg weinig componisten van topkwaliteit. Telemann is aardig, maar haalt het niet bij Bach. In de zestiende eeuw was het niveau van de componisten eigenlijk veel hoger.’ Waarin verschilt de benadering van het Collegium Vocale van die van andere ensembles? Philippe Herreweghe: ‘Ik ben altijd veel bezig met tekstexpressie, en dat is niet in de eerste plaats een kwaliteit die men toedicht aan polyfonie uit de Renaissance. Bij Lassus ligt het wat anders, dat is al wat later in de tijd. Ik denk dat ik Josquin wat expressiever benader dan veel andere ensembles, die meer van het notenmateriaal uitgaan. Ik werk met een kleine bezetting, al zou ik het ook wel eens interessant vinden om Josquin te doen met een ensemble van dertig mannenstemmen. Maar ja, dan moet je een perfecte countertenorsectie hebben voor de hoge partijen, en waar vind je die?’ Marcel Bijlo

zie voor de concertdata van collegium vocale Gent p. 4-5

35


Tekst

Paul Janssen

François Couperin was altijd aan het bijschaven Klavecinist Aurélien Delage keert terug met Franse muziek

Klavecinist Aurélien Delage keert terug met Franse muziek

36

François Couperin was altijd aan het bijschaven

oudemuziek 10/11


Aurélien Delage .interview

De Franse klavecinist Aurélien Delage is jong, eigenwijs en goed, erg goed. Sinds hij zijn tanden heeft gezet in de eerste tekenen van de Franse klavecimbelstijl, stijgt deze muziek weer snel in populariteit. Al tijdens het Festival Oude Muziek gaf Delage op het historische Hemsch-klavecimbel een recital waarmee hij duidelijk maakte hoezeer hij die tijd tot leven kan brengen. Eind februari keert hij terug naar Nederland voor een reeks recitals in het Seizoen Oude Muziek rond de grondleggers van de Franse klavecimbelmuziek. De tijd van klavecinist Aurélien Delage is de tijd van de Zonnekoning Lodewijk XIV, de tijd van Lully, van wufte balletten en grootse operaspektakels. Het is ook de tijd dat het Franse hof de eerste klavecimbels uit Vlaanderen liet importeren en het instrument de luit als belangrijkste hofinstrument verdringt. ‘Dat heeft alles te maken met de klavecinisten aan het hof’, zo zegt Aurélien Delage. ‘Vooral Jacques Champion de Chambonnières legde al in de tijd van Lodewijk XIII de fundamenten onder de Franse klavecimbelmuziek. Hij maakte echt school. Zijn erfenis werd tijdens het beleid van Lodewijk XIV voortgezet door zijn leerling Jean-Henry d’Anglebert en diens zoon Jean-Baptiste Henry, die voor zover we weten zelf verder geen muziek naliet.’’ Dat hij tijdens zijn concerten eind februari in Nederland ook het werk van Louis en François Couperin tot de muziek van de Franse hofklavecinisten rekent, vindt Delage eigenlijk vanzelfsprekend. ‘Chambonnières is van groot belang geweest voor de ontwikkeling van Louis Couperin. Hun vriendschap begon bij de serenade die de gebroeders Couperin rond 1650 aan Chambonnières brachten vanwege diens naamdag. Chambonnières introduceerde Couperin vervolgens aan het hof en steunde zijn jongere collega sindsdien waar hij kon.’ Ordinaire Mede dankzij Chambonnières inbreng werd Couperin aan het hof ordinaire de la musique de la Chambre

du Roy voor de viola da gamba. Hoewel het verhaal gaat dat Couperin destijds weigerde om De Chambonnières op te volgen als klavecinist van Lodewijk XIV, vloeit zijn klavecimbelstijl direct voort uit diens werk. Bovendien schreef Couperin meer voor klavecimbel dan voor enig ander instrument. In die zin is Couperin de man die de vroege Franse stijl werkelijk tot bloei bracht. ‘Die Franse klavecimbelstijl is enorm beïnvloed door de luitspelers’, verklaart Delage. ‘Toen Chambonnières aangesteld werd als hofklavecinist, golden de luit en de manier waarop de hofdansen voor de luit gecomponeerd werden als het alfa en omega. Omdat Lodewijk XIV gek was op de dans, veranderde er met de komst van het klavecimbel weinig aan zijn voorkeuren. De koning en Chambonnières vonden elkaar ook vooral in de dans. Beiden dansten regelmatig mee in de hofballetten en werden ondanks het leeftijdverschil van twintig jaar goede vrienden. Omdat de courante gold als de favoriete dans van Lodewijk XIV, componeerde Chambonnières er vele. Deze gewoonte werd later zelfs nog overgenomen door François Couperin, het neefje van Louis, die in 1693 op 25-jarige leeftijd benoemd werd tot organiste du Roy. Net als zijn oom, die hij overigens nooit gekend heeft, schreef François buitengewoon veel voor het klavecimbel. Het interessante aan deze jongste en meest succesvolle telg uit het Couperin-geslacht is dat hij de Franse stijl begon te combineren met Italiaanse invloeden. Een mooie ontwikkeling die ik absoluut nog diepgaand wil bestuderen.’ Architectuur Delage is dus nog lang niet klaar met zijn grootste fascinatie van dit moment: de Franse klavecimbelmuziek uit de zeventiende en vroege achttiende eeuw. Een fascinatie die al in zijn jeugd begon. ‘Ik woonde vroeger vlakbij een zeventiende-eeuws kasteel. Het boeide mij enorm en ik raakte in eerste instantie geïnteresseerd in de architectuur. Ik las vele boeken over die periode en verdiepte me ook in de muziek uit die tijd. Zo kwam die periode steeds meer tot leven. Toch viel de klavecimbelmuziek pas 37


interview. Aurélien Delage

op zijn plek toen ik in Parijs studeerde en daar de klavecimbelbouwer Emile Jobin ontmoette. Zijn werk en zijn ideeën over het Franse klavecimbel brachten alles bij elkaar. Hij liet mij een kopie van een zeventiende-eeuws instrument van Vincent Tibaut horen. Daar ontdekte ik de kracht van de Franse sound. Een sound die alles te maken heeft met de specifieke eigenschappen van de eerste Franse klavecimbels uit de zeventiende eeuw. Het heeft sindsdien voor mij nooit zin gehad om de zeventiende-eeuwse Franse klavecimbelmuziek muziek op kopieën van veel latere instrumenten of op klavecimbels van buiten Frankrijk te spelen.’ Dat Franse klavecimbel heeft weer alles te maken met de tijd van Lodewijk XIV. ‘Tijdens de regeerperiode van Lodewijk XIII werden de klavecimbels in eerste instantie uit Vlaanderen gehaald. Pas met de komst van Lodewijk XIV krijgt ook de Franse klavecimbelbouw een impuls. Het eerste Franse klavecimbel stamt voor zover wij weten uit 1648. Dat is het mooie van deze periode: alles komt samen, muziek, politiek, cultuur. In alles is Lodewijk XIV de centrale figuur.’ Die eerste Franse klavecimbels zijn perfect toegesneden op de muziek die de voorkeur had van de koning, vindt Delage. Ze spelen licht en zijn geheel gericht op de zangerige kwaliteit van de muziek en op het gemak om uitgebreide versieringen te spelen. ‘In de latere achttiende eeuw verschuift de smaak. Dat hoor je aan de klavecimbels die in die tijd gebouwd zijn. Het toetsenbord wordt zwaarder te bespelen, briljanter, meer op effect gericht. Daarmee leverden die instrumenten wel in aan lichtheid en zangkwaliteit. Dat zijn zaken die je mee moet nemen in je vertolkingen en instrumentkeuzes.’ Indiaanse fluitmuziek Deze zorgvuldigheid komt voort uit zijn liefde voor de muziek, zegt hij. Een liefde die in de eerste plaats gevoed is door zijn ouders. ‘Zij waren dol op muziek. Er klonk altijd muziek in huis. Klassiek, volksmuziek, van alles. Ik weet nog dat ik als klein jongetje enorm geraakt werd door een plaat met fluitmuziek 38

van Amerikaanse indianen. Dat vond ik prachtig. Dat wilde ik ook. Mijn ouders hebben dat direct gestimuleerd.’ Vandaar dat hij begon met fluit spelen. Toen hij twaalf jaar oud was kwam daar het klavecimbel bij, het instrument dat voor hem was gaan horen bij het leven rond het kasteel waar hij zo door gefascineerd werd. Toch kwam het definitieve zetje uit een andere hoek. De doorslag voor de invulling van zijn verdere leven vormde het moment dat hij in een kerk een orgel hoorde. Toen wist hij dat hij musicus wilde worden. En dat werd hij. Zowel op de flauto traverso, het klavecimbel als het orgel haalde hij zijn solistendiploma gedurende zijn studies aan het Conservatoire à Rayonnement Régional de Bordeaux, de Academie de Musique Ancienne de Lisieux en het Conservatoire National Supérieur de Musique et de Danse in Parijs. En hoewel hij zich als solist in de eerste plaats als klavecinist manifesteert, zou hij geen enkel instrument willen missen. ‘Ik wil geen keuze maken. Als ik een tijd geen fluit speel word ik enorm onrustig. Dat komt ook omdat ik doorgaans fluit speel in ensembleverband, vooral bij Le Concert Spirituel. Ik houd van de energie in zo’n ensemble. Bovendien leer ik ontzettend veel over de Franse muziek van Hervé Niquet.’ Intellectuele concentratie Dat hij twee zo uiteenlopende instrumenten op zeer hoog niveau beheerst, vindt Delage minder vreemd dan het lijkt. ‘Er is een grote overeenkomst die voor mij van enorm belang is voor de muziek waarmee ik mij bezighoud. De fluit is een melodie-instrument en de kern van de Franse muziek is gebaseerd op het zingen. Of het nu gaat om de orgelmuziek, de klavecimbelmuziek of ensemblewerken, de Franse muziek komt pas tot leven als het zingt. Ik heb door mijn fluitspel leren denken vanuit de zangstem, vanuit de melodie, vanuit de natuurlijke ademhaling. Dat pas ik toe op het orgel en het klavecimbel. Dat ik tegenwoordig als solist meer klavecimbel speel dan fluit, heeft weer alles met het klavecimbel te maken. Dat instrument brengt de melodie en de meerstem-


Aurélien Delage .interview

migheid samen. Dat maakt het voor mij completer, zeker in een solo-situatie. Bovendien heb ik voor het klavecimbel veel meer intellectuele concentratie nodig, waardoor ik mijn band met de muziek verdiep. Fluit spelen is natuurlijk voor mij. Dat doe ik al sinds mijn zesde jaar. Het geeft mij nog steeds enorm veel plezier, maar de verdieping, de moeite en het genoegen van de zoektocht naar de essentie van de muziek beleef ik vooral op het klavecimbel.’ Hij blijft beide instrumenten bespelen, daarover bestaat geen twijfel. Al is het alleen maar om zijn bewustzijn van de muziek en zijn rol in het muzikale weefsel doorlopend te voeden. ‘Als fluitist speel ik alleen melodiestemmen, maar door mijn kennis van de basso continuo ben ik mij altijd zeer bewust van mijn rol en de onderliggende harmonie. Andersom weet ik als klavecimbel- en continuospeler exact wat de melodie doet. Zo heb ik een diep begrip verworven van de constructie van de muziek die mij op alle mogelijke manieren helpt. Een tijdje geleden gaf ik een masterclass in Tsjechië over fluitsonates. Er waren zowel fluit- als klavecimbelspelers onder de deelnemers. Door mijn ervaring met beide instrumenten kan ik alle facetten van zo’n sonate optimaal belichten.’ Valkuil Delage vindt zo’n masterclass van groot belang, want het werk op het gebied van de historische uitvoeringspraktijk is nog lang niet gedaan. ‘Misschien dat we op het gebied van het ontdekken van het repertoire niet zoveel meer toe te voegen hebben. Sinds de beweging zo’n veertig jaar geleden echt op gang kwam, is er heel veel boven water gehaald waar wij nu gewoon over kunnen beschikken. Het ligt er, en veel is lange tijd gewoon blijven liggen. Het is vooral onze taak om deze muziek te spelen, die de juiste plek in de geschiedenis te geven en daarbij naar wegen te zoeken die de vertolking van deze muziek dichter bij de oorspronkelijke bedoeling van de componist brengt. We kennen veel traktaten en andere historische documenten, maar toch zijn we soms ver weg geraakt van de bedoeling van de com-

ponisten. Door steeds nauwer samen te werken met zowel musicologen als instrumentbouwers, komen we dichter bij de geest van de instrumenten en bij de geest van de muziek die ervoor is geschreven. Dat is de belangrijkste toevoeging die wij op dit moment kunnen bieden: de combinatie van het onderzoek naar de muziek, de speelwijzen en het onderzoek naar de instrumenten.’ ‘Daarmee wil ik niet zeggen dat de muziek van onder anderen Couperin nooit op een goede manier is opgenomen en dat wij nu even laten horen hoe het moet’, corrigeert hij zich direct. ‘Olivier Baumont kwam zo’n twintig jaar geleden al heel dicht bij de bedoeling van de componist. Het gevaar van het werk van bijvoorbeeld de Couperins is dat mensen denken dat er iets aan toegevoegd moet worden. Vooral François Couperin was heel secuur in het noteren van zijn muziek. Als je dan conform de mode van het moment zaken toe gaat voegen, mis je de essentie. Baumont liep niet in die valkuil.’ Dom Bédos de Celles Het is misschien wel het grootste probleem van de Franse muziek dat alles zo nauwkeurig vastgelegd is, vindt Delage. ‘Eigenlijk is het veel makkelijker om Italiaanse muziek uit de zeventiende eeuw te spelen. Daar heb je veel meer vrijheid. Om de Franse muziek te leren kennen moet je heel precies lezen wat er staat. Dan openbaart de muziek zich, dan leer je iemand als Couperin kennen. François Couperin is altijd bezig geweest om zijn bedoelingen te verfijnen. Er zijn gedurende zijn leven verschillende edities van zijn muziek uitgegeven. Het is erg leerzaam om te zien hoezeer de componist steeds weer aan het corrigeren is geweest in die edities om zaken te verduidelijken.’ Hoewel hij zich nog steeds als een vis in het water voelt als het om de Franse muziek gaat, kijkt hij inmiddels ook verder. ‘Ik ben heel erg bezig met de Italiaanse barokmuziek uit Rome. Daar ligt heel veel wat nimmer opgenomen is. Ook speel ik op dit moment heel veel orgel. In Bordeaux, waar ik woon, staat het orgel uit 1748 dat gebouwd is door 39


interview. auréLien deLaGe

de monnik en orgelbouwer Dom Bédos de Celles. Het is een van de oudste Franse orgels die in goede staat zijn overgeleverd. Ik kan het orgel nu gebruiken voor een aantal opnamen. Verder wil ik vooral doorgaan met het spelen van het werk van de grote Franse klavecinisten. Deze muziek ligt vooralsnog het dichtst bij mijn natuur. Het is muziek waarin alles zingt, alles klopt en alles getuigt van de “goede smaak”. Ik ben blij dat ik nu leef, maar ik had mij als musicus ongetwijfeld erg goed thuis gevoeld in de tijd van Lodewijk XIV.’ıı

gezocht: oudemuziek 10/11 de kLavecinisten van Lodewijk xiv: couperin, champion de chambonnières e.a. aurélien delage: klavecimbel do 24 feb, 20.00 / ’s-heerenberg, huis bergh vr 25 feb, 20.00 / utrecht, vb Leeuwenbergh za 26 feb, 20.15 / maastricht, cellebroederskapel zo 27 feb, 20.15 / amsterdam, waalse kerk

vrijwilligers voor Festival Oude Muziek Utrecht voor het Festival Oude muziek 2011 (26 augustus t/m 4 september) zoeken we vrijwilligers die de hele periode beschikbaar zijn, gevoel hebben voor omgang met publiek en musici, goed kunnen improviseren en niet opzien tegen sjouw- en tilwerk.

voor informatie en aanmelding: info@oudemuziek.nl 030 23 29 000

40


seizoen oudemuziek

kLein interview

Gambiste susie napper:

‘aLLes kan op twee Gamba’s’ Susie Napper en Margaret Little vormen het gambaduo Les Voix humaines, een ensemble dat voortkomt uit de rijke oude-muziekcultuur van het Canadese Montreal. In Seizoen Oude Muziek komt het ensemble met La Reine Soleil, een programma rond Franse muziek voor twee gamba’s. De vraag of er veel repertoire is voor deze combinatie, beantwoordt Susie Napper bevestigend. ‘Eigenlijk kun je alles spelen op twee gamba’s, ook muziek die oorspronkelijk voor één gamba bedoeld is of muziek die in het geheel niet voor gamba’s is geschreven. We spelen tijdens onze Nederlandse concerten in maart werken van Sainte-Colombe, die met zijn concerts à deux violes esgales het hoogtepunt vormt van het repertoire dat echt voor twee gamba’s geschreven is. We hebben die stukken ook allemaal op cd gezet. Het is muziek waarin de twee gamba’s, zoals de titel al aangeeft, elk een even belangrijke partij hebben. SainteColombe speelde ze samen met zijn leerlingen, onder wie natuurlijk de beroemde Marin Marais, van wie we ook werk spelen. Marais schreef zijn gambamuziek zodanig dat je die op verschillende manieren kunt uitvoeren: als solostukken, als duetten en als solo met continuo. Zijn hele oeuvre behoort voor ons dus tot de mogelijkheden. Daarnaast schreef hij in navolging van Sainte-Colombe ook nog een aantal stukken specifiek voor twee gamba’s.’ Op het programma prijkt ook het eerste pièce de clavecin en concert van Jean-Philippe Rameau, maar dan op twee gamba’s en zónder klavecimbel. Kan dat? Susie Napper: ‘Jazeker! Er zijn massa’s bewerkingen gemaakt voor twee gamba’s van muziek in allerlei bezettingen: van luitmuziek tot opera’s. Dat bewerken was echt een gangbare praktijk in Frankrijk. Er waren heel veel mensen die louter voor hun plezier gamba speelden, en die wilden natuurlijk allemaal het repertoire van de bekende hofcomponisten uitvoeren. Er was dus veel voor gambaduo gearrangeerde muziek in omloop. Wij zetten met Les Voix humaines die lijn voort. We willen als gambaduo graag zo veel mogelijk verschillend repertoire spelen. Of dat historisch klopt houdt ons niet zo bezig. We hebben bijvoorbeeld ook een Bach-programma waarin we instrumentale muziek en aria’s uit cantates spelen, gewoon op onze twee gamba’s. Daarvoor hoef je nauwelijks in te grijpen in de muziek, bijna alles past erop. Zelfs een wals van Chopin gaat prima!’ Marcel Bijlo

zie voor de concertdata van Les voix humaines p. 4-5

41


Tekst

Albert Edelman

‘Onderzoek doe je nu online’ Trio Hantaï viert 30-jarig jubileum met hoogtepunten uit de Barok

oudemuziek 10/11

Trio Hantaï viert 30-jarig jubileum met hoogtepunten

uit de Barok

‘Onderzoek doe je nu online’

42


Marc, Jérôme en Pierre Hantaï .interview

Drie Hantaï-broers bij elkaar in één ruimte krijgen, is gegeven hun drukke agenda’s bepaald geen sinecure. Met diezelfde Hantaï-broers een gesprek voeren is zo mogelijk nog ingewikkelder: de heren kennen elkaar goed genoeg om steeds de zin van de ander af te maken, maar eens lijken ze het bijna nooit, al is het met een vette knipoog. Behalve op het concertpodium dan, waar Marc, Jérôme en Pierre Hantaï elkaar alle ruimte geven om te zeggen wat ze willen. In maart spelen ze als Trio Hantaï vijf concerten in het Seizoen Oude Muziek, met de allermooiste muziek voor hun instrumenten: traverso, viola da gamba en klavecimbel. ‘Wanneer hebben we ook weer een tournee door Nederland gedaan, vóór 1989 toch?’ vraagt Marc Hantaï terwijl hij zich de optredens van Trio Hantaï bij de Organisatie Oude Muziek probeert te herinneren. Jérôme weet het nog, ‘want toen had ik nog een enorme snor, dus rond 1987 of ’88. We traden toen al veel op in Frankrijk. Pierre had al een paar keer in Brugge gespeeld, en daar zal Jan Nuchelmans hem hebben gevonden.’ Marc: ‘We waren net klaar met onze studie...’ ‘maar we spelen officieel samen sinds 1981, dat was ons eerste concert,’ vult Jérôme aan. ‘In 2011 vieren we dus ons 30-jarig jubileum, laten we dertig concerten doen. Dat moet wel lukken toch?’ Maar zoveel concerten geeft Trio Hantaï nu ook weer niet, want elk van de broers heeft zo zijn eigen voorkeuren. Pierre heeft als klavecinist zijn drukke concertpraktijk als solist en als leider van Le Concert français, Marc geeft traverso-les in Bazel en speelt bij allerlei grote barokorkesten, terwijl Jérôme naast zijn docentschap even actief is op viola da gamba als op historische klavieren, onder meer als pianist van het klassieke Trio Almaviva. Van Fischer tot Gould Pierre en Jérôme vertellen hoe Marc de eerste muzikant van het gezin werd. (Marc: ‘O ja, was ik dat?’) ‘Op de middelbare school al speelde hij blokfluit’, al43


interview. Marc, Jérôme en Pierre Hantaï

dus Pierre, ‘maar ook orgel. Ik heb zelf altijd toetsinstrumenten bespeeld.’ Jérôme: ‘Wat we speelden viel in de categorie “oude muziek”, dat zat er natuurlijk dik in met een blokfluitspelende broer. Dat repertoire interesseerde ons en van daaruit zijn we verder gegaan.’ Niet helemaal waar, volgens Pierre: ‘Het was meer een kwestie van beperking. Thuis hadden we nauwelijks muziek om naar te luisteren, een paar platen maar. Onze ouders waren wél diepgewortelde muziekliefhebbers. En niet alleen muziekliefhebbers. Vader Simon Hantaï was een gevierd Hongaars-Franse abstracte schilder, aanvankelijk verbonden met het surrealisme van André Breton, later beroemd om zijn pliage-techniek die hem tot de Venetiaanse Biennale bracht. Pierre: ‘Vader behoorde tot de Duitse gemeenschap in Hongarije die bij vertrek uit Duitsland hun complete culturele bagage had meegenomen: de liturgie, de muziek, Schütz, dat kende hij als plattelander allemaal heel goed. Eenmaal in Frankrijk was hij dan ook erg verbaasd dat niemand zich hier bezighield met zijn cultuur, in feite de geboorte van de Duitse muziek. Maar Mozart en Beethoven, dat was voor hem al veel te laat, dat was muziek van de burgerij, van de salon. Daarom heeft hij een spinet gekocht, en pas later, om moeder een plezier te doen, een piano. Zij was veel klassieker opgevoed en hield weer meer van Mozart en Beethoven dan van Chopin en Brahms.’ Jérôme vertelt verder. ‘We werden oude-muziekfans omdat we in contact stonden met die muziek. We hadden niet alleen Bach thuis, er werden ook andere dingen gedraaid die ons op weg hebben geholpen, maar toch hebben we eindeloos geluisterd naar de meester uit Leipzig. Alle pianisten en hun uitvoeringen van het Wohltemperirte Clavier kwamen langs, van Fischer tot Gould.’ Brüggen, Bijlsma, Leonhardt Op hetzelfde moment werden de oude-muziekpioniers ontdekt door de Franse radio. Pierre: ‘Je hoorde daar mensen vol passie zoals Jacques Merlet en Jacques Drillon, nu muziekjournalist voor Le 44

Nouvel Observateur, en de vertaler Piotr Kaminski. Vanaf 1975 ontvingen zij op de radio live mannen als Max van Egmond, Frans Brüggen, Anner Bijlsma en Gustav Leonhardt. Die uitzendingen hadden een geweldige impact op het muzikale landschap in Frankrijk. Het enthousiasme was volkomen unaniem, zelfs bij de vroege knerperige opnames van Harnoncourt ging niemand piepen. Die invloeden hebben ervoor gezorgd dat we niet vastzaten aan een schoolmeester die zegt hoe het hoort, en dus óók niet aan de grote voorbeelden bij wie we later zijn gaan studeren in Amsterdam en Brussel, Leonhardt en de Kuijkens.’ Jérôme: ‘Voor mij geldt dat ik even sterk werd aangetrokken door andere muzikale stijlen als ik ze tegenkwam. De wortels in de oude muziek zijn bij mij eenvoudige te traceren, maar de aantrekkingskracht van het andere was voor mij misschien nog wel groter. Ik herinner me dat ik bij de vleet platen uit de discotheek haalde, ik wilde “de rest” ook leren kennen. Daarna is iedereen zijn eigen pad ingeslagen. Maar ik moet erbij zeggen: wij woonden behoorlijk teruggetrokken op het platteland, dus als kind gingen we zelden naar concerten. De eerste concerten die we meemaakten waren tijdens cursussen, en die gingen steevast over oude muziek.’ Pierre: ‘Onze ouders hebben ons altijd flink gestimuleerd.’ ‘Toch’, vermoedt Jérôme, ‘als we liever romantische muziek hadden gespeeld had vader ons misschien minder gesteund, dat interesseerde hem gewoon niet zo veel.’ Nageslacht In de brochure van het tweede Netwerk voor Oude Muziek (het was inderdaad 1988, met bewijs voor de snorren) worden de broers Hantaï omschreven als ‘nieuwe sterren aan het firmament [... en] hoopgevend voor de toekomst van de oude muziek, die zich bezorgd mag maken over de Nachwuchs.’ We zijn inmiddels ruim twintig jaar verder en de zorg om nageslacht lijkt verminderd. Is dat gevoel terecht? Jérôme en Marc zijn de docenten van het drietal, en hebben dus ruime ervaring met de jongste generatie


Marc, Jérôme en Pierre Hantaï .interview

oude-muziekstudenten. Jérôme: ‘Hun aantal groeit natuurlijk, maar ik zie die groei gelijk op gaan met een stijgende vraag. Je zou zeggen dat vraag en aanbod in evenwicht blijven.’ Marc bespeurt eerder een muzikaal probleem: ‘Ik zie een hoop studenten die hun best doen om op te vallen, omdat er al zo ontzettend veel goed draaiende ensembles zijn. Zij maken extreme keuzes of ontwikkelen allerlei hoogdravende projecten rónd, maar niet omwille van de muziek. Alles om op te vallen en zo een baantje te krijgen. Dat begint al op het conservatorium: als de één iets grandioos opzet, moet de volgende nog groter uitpakken. Het betekent niet per se dat ze minder onderzoek doen naar wat ze spelen, dat blijft een vast onderdeel van de opleiding, maar er is een culturele verschuiving gaande, het gaat meer en meer om spektakel. Studenten raken een notie kwijt van wat het is om door muziek gemotiveerd te worden, ze moeten zich op hun carrière richten. Dan heb je helaas ook nog jonge docenten – ik generaliseer – die ze in die richting duwen en je komt in de problemen. Technisch is het in orde, maar esthetisch gaat het niet altijd de kant op die ik zou willen.’ Pierre vult aan: ‘Toen wij jong waren, was er een relatief minuscuul publiekje voor wat wij deden, iedereen was enthousiast, je deed het uit liefde. Je hoefde er nog geen show van te maken om publiek te krijgen.’ Marc: ‘Laten we ook niet vergeten dat wij het al gemakkelijker hadden dan de echte pioniers, die het allergrootste werk al vóór ons hadden gedaan. Tegelijk is onderzoek doen nu zoveel gemakkelijker geworden door internet. Studenten kunnen overal vrijwel direct bij.’ Jérôme: ‘Dat is inderdaad een doorslaggevende verandering. Onlangs was ik met wat studenten in de Bibliothèque Nationale om te laten zien hoe je onderzoek doet, maar het is eigenlijk nauwelijks meer nodig om ter plekke te werken. Al die fotokopieën die wij thuis verzamelden, die raadpleeg je nu online vanachter je beeldscherm.’ Marc: ‘Die beschikbaarheid maakt het onderzoek anders. Voor onze docenten was het nog heel belangrijk simpelweg de documenten te vinden.’

Pierre: ‘Dat was inderdaad belangrijk, maar het ging natuurlijk vooral om een stilistisch onderzoek, een interesse in historische context.’ Marc: ‘Klopt, maar wij moesten het ook voor dat soort onderwerpen doen met de bibliotheek in de buurt. Nu bestel je alles op Amazon en ligt het binnen enkele dagen op de mat.’ Paul Van Nevel Op de vraag of het repertoire nog verdedigers nodig heeft, gniffelt Pierre: ‘Nee hoor, dat werk is gedaan. Volgens mij was dat ook niet de kern van de beweging. De pioniers zagen repertoire dat er door “slechte” uitvoeringen bekaaid vanaf kwam, waarop zij ermee aan de slag zijn gegaan, met de instrumenten waarop het hoort.’ Pierre vindt het dan ook een goede zaak dat het Trio Hantaï niet alleen op oude-muziekfestivals wordt uitgenodigd, en dat is ook goed natuurlijk.’ Jérôme stemt in: ‘Muziek is gebaat bij die variëteit. Programmeurs van allerlei establishment-podia laten zich ook leiden door de wensen van het publiek en daar speelt oude muziek nu eenmaal een grote rol in.’ Pierre vervolgt: ‘De smaak van het moment roept om een “populaire” invloed, met een hoofdrol voor improvisatie. Links en rechts laat iedereen zich inspireren door wat Savall al dertig jaar doet, door musici uit te nodigen uit andere muziekstijlen. Bij hem is het heel eerlijk, maar sindsdien is dat procédé overal opgepakt, en misschien niet altijd op dezelfde integere manier. Maar wat is zoeken naar authenticiteit? Ik denk dat wij altijd hebben gestreefd naar een interessante ervaring in het heden, met kennis van het verleden.’ De drie vinden dan ook niet dat Paul Van Nevel gelijk heeft met zijn onlangs in het NRC geuite klacht dat ‘fanatieke oude-muziekfans klappen voor elke oude wind die wordt gelaten.’ Pierre: ‘Je ziet nou eenmaal “scholen” in het muziekleven, misschien valt hij daar wel over. Het idee van een conservatorium is in dat opzicht een catastrofe. Allerlei tradities die eigenlijk nog maar heel recent zijn, worden zo de vaste waarheid! Het is een cliché: alle Italiaans 45


interview. marc, jérôme en pierre hantaï

opgeleide violisten spelen hetzelfde, net zo voor alle Nederlanders en alle Fransen. Maar er gebeurt zoveel méér, zo’n uitspraak is zo’n generalisatie.’ Marc: ‘Al die jonge groepen (Jérôme: ‘Hij zegt jong, alsof wij zo oud zijn’), die brengen ook een jonger publiek op de been. Natuurlijk, wie het meest intensief en serieus bezig is met zoeken naar de kern, kiest niet de gemakkelijkste weg, maar ze komen er wel, simpelweg door hun talent.’ Pierre houdt er zo zijn eigen idee op na: ‘Ik denk dat de jongere generatie veel minder een voorbeeld neemt aan de mastodonten dan in de tijd dat wij begonnen. Toen kon je niet om ze heen, terwijl de jonge musici van nu veel zelfstandiger zijn.’ Marc: ‘Dat belooft nog wat voor ons, nu we ouder worden. Maar ik zie geen enkele reden om te gaan zitten sippen met z’n drieën. Muziek maakt gelukkig, en er is een groeiend publiek dat het daar volmondig mee eens is.’ ıı

oudemuziek 10/11 virtuoze barokmuziek: bach, rameau, LecLair, marais, couperin trio hantaï marc hantaï: traverso jerôme hantaï: viola da gamba pierre hantaï: klavecimbel di 8 mrt, 20.00 / hasselt, stadhuis wo 9 mrt, 20.15 / delft, Lutherse kerk vr 11 mrt, 20.15 / deventer, oude synagoge za 12 mrt, 20.00 / zeist, evangelische broederkerk zo 13 mrt, 14.30 / Limbricht, st. salviuskerkje 46


william Christie diriGeert les arts Florissants een van de hooGtepunten van het barokseiZoen

zelden uitgevoerde werken van Rameau

wo 2 maart 2011 Grote Zaal 20.15 uur

luister naar een voorproefje van dit concert op www.dedoelen.nl

kaarten bestellen? 010 2171717 of www.dedoelen.nl

47


boekbesprekingen Hotteterre: Grond-beginselen over de behandeling van de dwars-fluit

De Nederlandse vertaling van Jacques-Martin Hotte­ terres beroemde handleiding Principes de la Flûte verscheen in 1728 bij de Amsterdamse drukker Le Cène. Nu is de uitgave in facsimile weer beschikbaar, dankzij Broekmans & Van Poppel en drijvende kracht achter de herdruk Rien de Reede, die ook de lezenswaardige inleiding verzorgde. Hotteterres Grondbeginselen over de behandeling van de dwars-fluit wordt gezien als de eerste fluitmethode ooit gepubliceerd. Dat hangt er natuurlijk een klein beetje vanaf wat je als ‘methode’ bestempelt, want ook Jacob van Eyck gaf in zijn Fluyten Lust-hof bijvoorbeeld al zowel een grepentabel voor de blokfluit als voor de traverso. Maar als handleiding is dit een zeer volledig traktaatje: alles komt erin aan de orde, van uiterst basale informatie over grepen en aanblaastechniek tot gecompliceerdere zaken als versieringen, het vingervibrato en articulaties. Merkwaardig is wel dat in deze Nederlandse vertaling alleen de traverso wordt behandeld, terwijl Hotteterres Franse origineel uit 1707 (daarvan verscheen in 1710 bij Estienne Roger ook een Franse editie voor de Nederlandse markt) tevens aandacht besteedt aan de blokfluit en de hobo. Le Cène, schoonzoon van Roger, had de belangstelling voor zijn vertaling twintig jaar later hoe dan ook verkeerd ingeschat: hij bleef met vele exemplaren zitten, zo bleek bij de inventarisatie van de voorraden na zijn overlijden. Rien de Reede haalt als mogelijke verklaring de woorden aan van de Nederlandse fluitist Antoine Mahaut, die in de inleiding van zijn Nieuwe Manier om binnen korten tyd op de dwarsfluit te leeren speelen (1760) meedeelt dat toen Hotteterres methode in 1707 verscheen men zich ‘niets treffeykers’ kon wensen, maar dat die midden achttiende eeuw, ‘nu de Fluit tot een hooger graadt van volmaaktheid gebracht is, en, de italiaanse Muziek de opperhandt verkreegen heeft’, niet meer toereikend is. Ik ken Mahauts methode niet, maar naast het volumineuze Versuch einer Anweisung die Flöte Traversière zu spielen van Quantz uit 1752 valt Hotteterres beknopte boekje inderdaad in het niet. Het is leerzaam om te weten dat de Franse speelmethode in Nederland kennelijk anno 1728 al ‘gedateerd’ was. Maar voor blazers is Hotteterre nog steeds een godsgeschenk, vooral vanwege de vele toepassingsmogelijkheden die hij geeft voor de typisch Franse tongslag tu-rutu-ru. Gevoegd bij zijn l’Art de préluder sur la flûte traversière, sur la flûte à bec, sur le haut-bois et autres instruments de dessus uit 1719 heeft Hotteterre een aardig compleet beeld van de Franse ‘bon goût’ voor blazers nagelaten. Deze Nederlandse editie verrijkt ons drie eeuwen na dato nog eens met schitterende termen als tramblant voor triller en vleying voor flattement.

Jolande van der Klis

boekbesprekingen

Facsimile, 1728, Broekmans & Van Poppel, Amsterdam 50 pp, prijs € 19,95

48


boekbesprekingen

50 jaar Edison 1960-2010

De geschiedenis van de muziekprijs in Nederland 268 pp, prijs € 19,95; met hardcover € 24.95 Beperkt verkrijgbaar; www.edisonaward.nl Juni vorig jaar werd in het Haagse Kurhaus de vijftigste editie van de Klassieke Edisons in stijl gevierd met Hans van den Boom, die de optredens van de winnaars vlot aan elkaar babbelde, met prominenten die de prijzen charmant overhandigden, en met een gestroomlijnde televisie-uitzending waarin onverhoopt verhinderde internationale laureaten, middels een ook in de zaal geprojecteerde korte docu, elders op de wereld feestelijk overvallen werden met het goede nieuws. Dat het met de uitreiking van de Edisons niet altijd zo soepel verliep, leert het jubileumboek dat de Edison Stichting ter gelegenheid van dit gouden jubileum uitgaf. Het formaat – dat van de aloude lp – alleen al maakt het boek tot een koffie­tafelgadget, maar ook de inhoud is daarop helemaal afgestemd. De vele foto’s plus de compacte beschrijvingen van de afgelopen edities, verdeeld over pop, jazz en klassiek, zijn zowel leerzaam als amusant. Zonder rellen en ruzies kan zo’n prijs natuurlijk niet, noch in de populaire genres, noch in de klassieke sector, temeer daar de Edisons niet op basis

van verkoopcijfers maar door een jury worden toegekend. Toch is de prijs niet helemaal onafhankelijk: omdat het een gezamenlijk initiatief is van belangenverenigingen van platenmaatschappijen en detailhandel is de bevordering van de verkoop uiteraard eerste doel, en kan de prijs ook nu nog alleen worden uitgereikt aan artiesten van maatschappijen die lid van de NVPI zijn. Edison Klassiek begon als Grand Gala du Disque met Willem Duys als voorman en populair en klassiek broederlijk verenigd in het Amsterdamse Concertgebouw. De eerste editie in 1960 had de operateske duur van zeven uur en was tot diep in de nacht ook op televisie te zien. En er waren meer zaken buitenproportioneel: de Edison-award zelf had die eerste jaren de gigantische omvang van 65 cm en woog 12 kilo. Elisabeth Schwarzkopf zakte letterlijk door haar knieën bij de inontvangstneming, en Renata ­Tebaldi wankelde er op haar beurt bijna mee de orkestbak in. Het grootste bezwaar tegen het Gala werd meteen in 1961 weggewerkt door het klassieke en het populaire gala over twee avonden te verdelen. Daarmee kwam ruimte voor andere kritiek, die in al die jaren daarna niet meer verstomde: er heerste vaak ontevredenheid over de keuzes van de jury, wier onafhankelijkheid werd betwijfeld, en belangrijker nog, de prijs werd niet altijd door de gelauwerde zelf in ontvangst genomen, wat natuurlijk afbreuk deed aan het feestje, zowel in de zaal als op televisie. Daarbij kwam dat het aantal te beoordelen platen explosief toenam. Voor al deze problemen werden in de loop der jaren uiteenlopende oplossingen aangedragen, die geen van alle echt soelaas boden. Midden jaren ’70 waren de gala’s zelfs even helemaal weg, maar er kwam een doorstart die ook de totale instorting van de platenmarkt in

de jaren ’80 op wonderbaarlijke wijze overleefde. Sinds de Edison Stichting zich over de uitreikingen heeft ontfermd, groeide de stabiliteit van de Nederlandse platenprijs gestaag: er kwam een oeuvreprijs, een publieksprijs en sinds 2004 zijn de gala’s weer live op televisie te zien. Uiteraard hebben niet alle anekdotes dit boek gehaald. Zoals die keer in 1986, toen de gelauwerde Leonard Bernstein tot ieders vreugde zijn prijs zelf samen met het New York Philharmonic kwam ophalen, en niet weg te slaan bleek (‘We want more!’) bij de repetities van het eveneens in de prijzen vallende Syntagma Musicum van Kees Otten. Wel wordt gememoreerd hoe jurylid Paul Janssen in Het Parool in 1998 uit de school klapte over zijn creatieve aanpak van de inmiddels schier onmogelijke taak alle cd’s helemaal te beluisteren. Hij werd uit de jury gezet, maar daarna werden de taken van de jury toch onderling verdeeld. In een uitgave als deze, boordevol namen en data, kan natuurlijk niet alles voor 100% goed gaan. Zo zijn de bladzijden over de jaren 1978 en 1979 omgedraaid in het boek terechtgekomen. Ook blijken er moeilijkheden te zijn met de juiste spelling van namen: we komen niet alleen Gustav Leonard tegen, maar ook James Eliot Gardiner. Maar dat de redactie uitgerekend icoon Frans Brüggen, prijswinnaar in 1995 met Rameaus Les Indes galantes, niet weet te onderscheiden van zijn orkestdirecteur Sieuwert Verster, die het beeldje kennelijk in Brüggens plaats kwam ophalen, is wel lichtelijk sneu...

49


BERICHTEN KamerOpera Festival wordt Voi-Z Festival

Van 1 t/m 10 april 2011 vindt in Zwolle de vierde editie plaats van het tweejaarlijkse KamerOpera Festival, nu onder de nieuwe naam Voi-Z Festival. De programmering van Michael de Roo, met aandacht voor verschillende genres en doelgroepen, heeft als thema ‘Traditie is niet het koesteren van de as, maar het doorgeven van het vuur!’ Wat betreft de oude muziek zit in de programmering onder meer met het Combattimento Consort, dat Orlando van Händel zal gaan opvoeren. In de cast van Scarlatti’s La ­Giuditta in de regie van Serge van ­Veggel treedt onder meer Michael Chance aan, I Piccoli Holandesi vertolkt weer een komisch werkje van Conti: Mamaluca, Bagattella & Pattatoco en het Nederlands Blazersensemble bisseert Le nozze di Figaro met onder meer Johannette Zomer en Frans Fiselier. Voorts is er een hiphop-breakdance-versie van Monteverdi’s L’incoronazione di Poppea door ISH. www.voi-z.nl Nieuw programma gregoriaans op Concertzender

berichten

Sinds afgelopen november heeft de Concertzender een nieuw, wekelijks programma over het gregoriaans, getiteld Bonum est. Samensteller Geert Maessen besteedt daarin met behulp van zowel oude als recente opnamen aandacht aan het gregoriaans en verwante monodische tradities. Gesproken toelichtingen blijven tot een minimum beperkt, de muziek zelf staat voorop. Bonum est wordt iedere zondag van 17.00 tot 18.00 uur 50

uitgezonden; herhalingen zijn er op maandag en zaterdag van 12.00 tot 13.00 uur. Tevens is iedere aflevering na de eerste uitzending via de website van de Concertzender terug te luisteren. Meer informatie (tot drie weken vooruit) verschaft de digitale programmagids op deze website. Ontvangst via internet: www.concertzender.nl; via de kabel: frequentie 99,5 (Groot-Amsterdam en Haarlem). Een ­promotiefilmpje staat op www.youtube.com/ watch?v=GwLgmPVQaTQ. Vijfde Reincken Festival

Het Reincken Festival oude muziek Deventer wordt gehouden op vrijdag 27 en zaterdag 28 mei (dit keer dus niet op Hemelvaartsdag!) en heeft als thema Hanze en Bourgondië. In voorgaande afleveringen heeft het festival veel aandacht besteed aan muziek uit de gouden tijden van Holland. Dit keer gaat het om de periode 1350- 1500 en wordt gefocust op Bourgondië, Vlaanderen en de IJsselstreek. Grote delen van Nederland vielen toen onder het gezag van de Bourgondiërs, vooral gefinancierd door het welvarende Vlaanderen, met name Brugge en Gent. De IJsselstreek floreerde vooral door haar betrokkenheid en deelname aan de Hanze. Op het programma onder meer Cappella Pratensis, La Folamusica en Red Rose Four. Voorts is er speciale aandacht voor het Gruuthuse liedboek en staat er een ‘avond aan het Bourgondische hof’op de rol. Op vier locaties zijn verschillende fringeconcerten geprogrammeerd. www.reinckenfestival.nl


berichten

rabo Gaat bachvereniGinG sponsoren

De Rabobank gaat De Nederlandse Bachvereniging 3,5 jaar lang sponsoren. Tot en met cultuurseizoen 2013/2014 springt de bank bij met € 250.000 per jaar. De Rabo ondersteunt het streven om meer mensen in aanraking te brengen met klassieke muziek in het algemeen en met de muziek van Bach in het bijzonder. De Bachvereniging gaat met het geld het educatieve programma uitbouwen. In 2011 zal zes keer op basisscholen ‘De dag van Bach’ worden georganiseerd. Daarnaast moet de nieuwe samenwerking leiden tot een grotere spreiding van het muziekaanbod: de Bachvereniging is voornemens twee

festival oudemuziek utrecht 26 aug t/m 4 sep 2011

nieuwe vaste locaties te gaan bespelen. De bank gaat de concerten deels benutten voor relatiemarketing. Een Rabo Kerstconcert zal tot de jaarlijks terugkerende elementen in de programmering gaan behoren. De Rabo verleende de Bachvereniging ook een bijzonder nieuw rekeningnummer: 1685.1750.7, met daarin verwerkt het geboorte- en sterfjaar van Bach. 24 maart: FeLLow-LezinG

In de Festivalbrochure stond het al: de Organisatie Oude Muziek gaat nauwer samenwerken met Universiteit Utrecht. In samenwerking met het Centre for the Humanities en de faculteit Geesteswetenschappen heeft fellow Björn Schmelzer inmid-

dels zijn eerste colleges gegeven. Schmelzer, bekend als artistiek leider en onderzoekend brein achter het onorthodoxe Graindelavoix, verzorgde gastlessen in de bachelor- en mastercursussen van prof. dr. Karl Kügle en dr. Barbara Titus over oude muziek, uitvoeringspraktijk en de receptie van cultureel erfgoed. Op 24 maart is het grote publiek aan de beurt tijdens een openbare avond in het Academiegebouw. Aan de hand van geluidsvoorbeelden zal Björn Schmelzer vertellen hoe de uitwisselingen met studenten hem aan het denken hebben gezet. Vooraf wordt hij geïnterviewd door Guido van Oorschot. Kijk voor meer informatie op www.oudemuziek.nl/uufellow.

‘utrecht’ heeft een wereldwijde reputatie onder oude-muziek lief hebbers. de festival-fringeconcerten zijn de ultieme gelegenheid voor jonge professionele ensembles en solisten om zich in the picture te spelen bij een geïnformeerd en gretig publiek. we dagen je uit die kans te grijpen en wie weet behoor je dan tot de ongeveer 65 optredens in deze gratis concertreeks, geprogrammeerd in verschillende historische locaties. de deadline is 1 maart 2011. maak gebruik van het formulier op

www.oudemuziek.nl/fringe

in colloboration with:

51


vriendennieuws

festival oudemuziek utrecht 2011

bijzonder vriendenconcert voor 30ste verjaardag

rosas en GraindeLavoix openen FestivaL oude muziek 2011 van de redactie

Tijdens het voorbije Festival Oude Muziek, gewijd aan Louis Quatorze, is een nieuwe traditie ingezet: het feestelijke openingsconcert van het Festival wordt ook meteen het Vriendenconcert. Zoals festivaldirecteur Xavier Vandamme tijdens zijn welkomstwoord toen al aangaf, is dat ook helemaal op zijn plaats: als Vriend staat u dichter bij de organisatie dan wie ook, en dan is het niet meer dan normaal dat u erbij bent als het jaarlijks muziekfeest van start gaat. Dit jaar zal dit initiatief dus een vervolg krijgen. En hoe: de openingsvoorstelling van het komende Festival belooft van topniveau te worden! Ook dit jaar zal het Festival Oude Muziek monothematisch zijn. Deze aanpak stelt ons in staat veel dieper op de materie in te gaan en concerten te presenteren waarin de muziek in een veel bredere, zingevende en verhelderende context wordt geplaatst. Zo kunnen zowel musici als publiek nieuwe inspiratie opdoen, hun inzicht en kennis verbreden, en last but not least zich hopelijk ook verslingeren aan nieuwe, onverwachte liefdes in de oude muziek. Die verdiepende benadering behoort tot de kerntaken van onze organisatie. De oude muziek heeft weliswaar haar plek binnen het muziekbestel veroverd, maar tegelijk loert standaardisering om de hoek en komen bepaalde repertoires niet of nauwelijks aan bod. Precies op die gebieden moet het Festival Oude Muziek een internationale voortrekkersrol blijven spelen, en volop inzetten op nieuwe ontwikkelingen, jong talent, onderbelicht repertoire. Voor u als Vriend betekent het dat u elk jaar vooraan zit om kwaliteit en experiment als eerste van nabij te beleven. Waar het Louis Quatorze-festival zich heel bewust richtte op de glorieuze Franse barokperiode, kijkt het komende Festival over stijlen en tijdvakken heen. Het al gecommuniceerde thema ‘Roma città eterna’ zal namelijk een brede invulling krijgen die loopt van de Middeleeuwen tot en met de Hoogbarok. Komende zomer wordt u meegenomen voor een tiendaags verblijf in het veelkleurige Rome van pralerige basilieken, gedistingeerde renaissance-palazzi en rumoerige piazza’s. Eeuwenlang was de Pausenstad een van de belangrijkste Europese centra, met een muzikaal erfgoed van fabelachtige dimensies. In de vijftiende eeuw ontwaakte de stad uit een lange winterslaap: de pausen creëerden voor zichzelf een imago van erfgenamen van de antieke keizers en richtten hun domicilie opnieuw in als Roma triumphans, een triomfantelijke stad waarvan de architectuur de taal van de macht en de vooruitgang 52


festival oudemuziek utrecht 2011

Vriendennieuws

Rosas: Fase, Four Movements to the Music of Steve Reich

spreekt. Totdat de luxe en overdaad zorgde voor de Reformatie, de grootste religieuze breuk van de christen­heid. Maar ook daarna ging het door; Rome werd de hoofdstad van een nieuwe, strijdende kerk, met een nieuwe stijl: de Barok. Het muzikale erfgoed dat achter deze evolutie schuilgaat, is werkelijk gigantisch. Tijdens het komende Festival komt heel wat renaissance-muziek aan bod, waarbij de vooral van naam en te weinig om zijn muziek bekende Palestrina een van de protagonisten wordt. En voor de openingsvoorstelling gaan we nog verder terug in de tijd. De reden: Palestrina was nooit tot zijn pure contrapunt gekomen zonder een eerdere crisis in de kerkgeschiedenis: de verplaatsing van de pauselijke zetel naar het Franse Avignon. Daar kwam het hof in contact met de noordelijke polyfone stijl, een stijl die mee terug naar Italië werd genomen toen de pausen zich opnieuw in Rome installeerden. De festival-openingsvoorstelling focust dus niet zozeer op Rome als wel op het anti-Rome Avignon, het muzikale voorstadium dat zo cruciaal is geweest voor de muzikale cultuur in centraal-Italië die eruit voortvloeide. Tot zover de musicologie. Want uiteindelijk gaat het om wat er op 26 augustus daadwerkelijk te horen en te zien is. Welnu: wij prijzen ons gelukkig u dan een dansvoorstelling te kunnen presenteren van Europa’s meest invloedrijke dansgrootheid Anne Teresa De Keersmaeker. Met haar gezelschap Rosas creëert zij in nauwe samenwerking met Björn Schmelzer en zijn jonge en succesvolle ensemble Graindelavoix een gloednieuwe productie die naadloos aansluit bij het festivalthema. Schmelzer selecteerde de muziek uit het pauselijke Avignon, die de voedingsbodem vormde voor deze vernieuwende choreografie. De wereldpremière zal plaatsvinden in het Palais des Papes tijdens het prestigieuze theaterfestival van Avignon en direct daarna, in een speciaal aangepaste versie met nog meer muziek, op het Festival Oude Muziek in Utrecht worden uitgevoerd. Omdat de voorstelling nog volop in voorbereiding is, houdt u van ons een dubbel­ interview met De Keersmaeker en Schmelzer tegoed. Maar nu al kunt u, als Vriend, voor een extra lage Vriendenprijs intekenen op wat een onvergetelijke festivalopening belooft te worden. Maakt u daarvoor gebruik van de bestelbon voorin dit nummer.* Wij verheugen ons erop u dan te mogen begroeten! *Vrienden die €160 of meer doneren, ontvangen een aparte invitatie.

53


OOM, Koninklijk Conservatorium en Utrechts ­Conservatorium slaan handen ineen

Nieuw: Summer Academy Van de redactie

De jeugd heeft de toekomst. Dat geldt bij uitstek voor een zo dynamisch terrein als de oude-muziekbeoefening en de historische uitvoeringspraktijk. Om die reden koestert het Festival Oude Muziek zijn fringeconcerten, waar aanstormend talent de gelegenheid krijgt zijn eerste schreden op het concertpodium te zetten. De reeks optredens is in 2010 al sterk gegroeid naar 65 concerten, maar zal dit jaar nog verder toenemen door de nieuwe samenwerking met het MAfestival in Brugge, waar een deel van de fringemusici eveneens zal worden gelanceerd. Maar er is meer: in de hoofdprogrammering van het Festival Oude Muziek 2010 werd een serie jonge vertegenwoordigers van de Franse oude-muziekscene gepresenteerd, ijzersterke jonge profi’s met een verfrissende kijk op hun eigen muzikale erfgoed. Ook die lijn zal in de toekomst worden voortgezet. Daarnaast biedt het Festival – en dat is nieuw – de Summer Academy, een groot pedago­ gisch project in nauwe samenwerking met twee partners met een uitgelezen know-how op dit terrein: de conservatoria van Utrecht en Den Haag. Gezamenlijk is een brede zomer­school opgezet die inhoudelijk perfect aansluit bij het festivalthema van dit jaar, en die in Utrecht zal plaatsvinden in de week voorafgaand aan het Festival. Gespecialiseerde docenten van beide conservatoria bundelen hun krachten in het coachen van geselecteerde jonge professionals van over de hele wereld in de fijne kneepjes van het vak, zodat ze optimaal voorbereid zijn op hun toekomst. Voor initiatiefnemer Organisatie Oude Muziek zijn de strategische partnerschips met Utrecht en Den Haag cruciaal en draagt de Summer Academy bij aan het versterken van de missie van OOM. Festivaldirecteur Xavier Vandamme: ‘Wij willen allemaal hetzelfde, namelijk de aankomende professionals stimuleren hun volgende carrièrestap te zetten naar de veeleisende beroepspraktijk van nu. Aan de begeleiding van die overgang van de beschermde conservatoriumomgeving naar de vuurproef ten overstaan van een geïnformeerd publiek kunnen wij een belangrijke bijdrage leveren. Samen met de conservatoria kunnen we de brug slaan tussen opleiding en professionele carrière.’ De Summer Academy bestaat uit twee luiken, die inhoudelijk nauw aansluiten bij het festivalthema van dit jaar: Roma città eterna. In het eerste project zijn de schijnwerpers gericht op de Canzone van Frescobaldi, een idee van fagottist en dulciaanspeler Wouter Verschuren. Met de leden van zijn Caecilia-Concert zal hij instrumentale ensembles bestaande uit jonge professionals of gevorderde studenten coachen in ensemblespel en continuo, maar daarnaast bijvoorbeeld ook aandacht besteden aan instrumentgerichte onderdelen als het spelen van diminuties. Dit project legt het accent op het leerproces en minder op het eindresultaat en mondt uit in een presentatie in de festivalfringe. Gerdien Tanja, faculteitsbestuurslid van de Hogeschool Utrecht waaronder het Utrechts Conservatorium valt, legt uit dat de Summer Academy voor alle partners kansen biedt om te werken aan zo goed mogelijke perspectieven voor de studenten. ‘Het is van het grootste belang dat conservatoria de handen ineen slaan en hun sterke punten uitbuiten. Samenwerking met de podiumsector leidt tot nieuwe mogelijkheden richting de muziekpraktijk. Het Frescobaldi-project past daar heel goed in. Zowel docenten uit Utrecht als Den Haag doen mee, en als dat allemaal kan samenkomen in het prestigieuze Festival Oude Muziek is dat voor iedereen een pluspunt.’ 54


Vriendennieuws

Johannes Boer, coördinator van de afdeling oude muziek in Den Haag, biedt ondersteuning bij het opzetten van het tweede onderdeel van de Summer Academy: een grootschalig project voor vocalisten en instrumentalisten rond het thema Vivaldi in Rome dat zal worden geleid door Peter Van Heyghen. ‘De doelgroep voor het Vivaldi-project ligt bij de vergevorderde conservatoriumstudenten en professionals’, zegt Boer, ‘zij vormen samen het koor en orkest waarmee we de geestelijke muziek gaan aanpakken die Vivaldi in de vroege decennia van de achttiende eeuw voor Rome schreef. Het moet uitdrukkelijk geen studentenkoor en -orkest worden, maar een jong en professioneel grootschalig ensemble, wederom gecoacht door docenten uit Den Haag en Utrecht – een ensemble dat het verdient om in het hoofdprogramma van het Festival te staan.’ Peter Van Heyghen benadrukt dat de associatie van Vivaldi met Rome als uitgangspunt bijzonder is omdat de componist juist altijd in verband wordt gebracht met Venetië. ‘Maar midden jaren 1720 zijn in Rome opera’s van Vivaldi uitgevoerd, en dat vormt dan ook de eerste pijler onder dit project. Daarnaast wil ik aandacht besteden aan de zogenaamde Manchester Partbooks, een bron met Italiaanse concerti, afkomstig uit de nalatenschap van kardinaal Pietro Ottoboni en begin jaren 1970 in Manchester ontdekt. Musicoloog Paul Everett heeft de twaalf Vivaldi-concerti in deze bron bestudeerd en geconcludeerd dat de componist de werken voor Ottoboni in Rome moet hebben gekopieerd. Een derde pijler onder dit project is een manuscript met geestelijke muziek van Vivaldi, ook uit de jaren 1720, niet bedoeld voor Venetië maar voor de basilica San Lorenzo in Damaso, de kerk die deel uitmaakt van het Palazzo della Cancelleria van ­Ottoboni in Rome. De architectuur van San Lorenzo is daar nog hetzelfde als in de achttiende eeuw, met een ronde absis en vier erkers waarin dubbelkorige werken werden uitgevoerd. Dat is althans de hypothese van Vivaldi-specialist Michael Talbott, die we als uitgangspunt hebben genomen.’ Drie werken staan op het wensenlijstje van Peter Van Heyghen: Dixit Dominus, Magnificat en de concerti per la sonatoria di San Lorenzo, allemaal afkomstig uit het genoemde manuscript. Als docenten zullen in elk geval violist Enrico Gatti en sopraan Emanuela Galli meewerken. Ook dit onderdeel vindt plaats in Utrecht, en zal net als het Fresco­ baldi-project toegankelijk zijn voor het publiek. Xavier Vandamme: ‘De Summer Academy is zeker niet iets eenmaligs. We zetten in op een langjarige samenwerking die zal leiden tot de vorming van een nieuwe generatie historisch georiënteerde musici. Perfect opgeleid en perfect voorbereid op een toekomst die steeds hogere eisen stelt.’

festival oudemuziek utrecht Summer Academy / 22-26 augustus 2011 / Utrecht Frescobaldi-project o.l.v. Wouter Verschuren Docenten: Wouter Verschuren, dulciaan, Kathryn Cok, klavecimbel en orgel, Bruce Dickey, cornetto, Bjarte Eike, viool, Adam Woolf, trombone Met fringepresentatie Vivaldi-project o.l.v. Peter van Heyghen Docenten: Enrico Gatti, viool, Emanuela Galli, sopraan e.a. Concert: zaterdag 27 augustus Aanmeldingen: via de conservatoria van Utrecht en Den Haag

55


Vriendennieuws

Ontwikkeling Huis van de Oude Muziek gestaakt Van de redactie

Hoe groot was ons enthousiasme, toen we u eind 2008 op de hoogte brachten van onze plannen voor een Huis van de Oude Muziek. In de Utrechtse Geertekerk, al lange jaren een van onze geliefde concertlocaties, leken mogelijkheden te bestaan om samen met andere organisaties onze vleugels uit te slaan. De Remonstrantse Gemeente, eigenaar van het gebouw, maakte nog maar op bescheiden schaal gebruik van het pand en zocht naar een passende nevenbestemming. De Nederlandse Bachvereniging wilde het gebouw dolgraag in gebruik nemen voor huisvesting en als repetitieruimte, terwijl de Organisatie Oude Muziek werd aangelokt door het vooruitzicht voor het eerst vanuit een eigen locatie nieuwe, kwalitatief hoogstaande initiatieven te kunnen ontwikkelen. Workshops, masterclasses, repetitieruimte voor ensembles in residence, cursussen, coaching en andere educatieve projecten zouden we ‘aan huis’ gaan organiseren, plus natuurlijk nog veel meer concerten, alles terwijl we zelf ook resideerden in dit prachtige historische pand. Samen met de Bachvereniging en de Remonstrantse Gemeente werd een ontwikkelstichting in het leven geroepen die moest nagaan hoe we de samenwerking zouden moeten aanpakken en hoe de Geertekerk kon worden omgetoverd tot hoogwaardig multifunctioneel gebouw met voldoende kantoorruimte voor de partners. Sindsdien is er heel wat gebeurd. Gesprekken met gemeentelijke en provinciale overheden waren steeds stimulerend en hoopgevend, maar gaande het onderzoekstraject bleken de plannen lastiger te realiseren dan aanvankelijk gedacht. Zo was het uitbouwen van een gemeenschappelijke kantoorplek praktisch onhaalbaar.Ook moest onder ogen worden gezien dat de financiering via sponsoring van de noodzakelijke verbouwingen in deze cultuureconomisch barre tijden nauwelijks kans van slagen heeft. Belangrijker nog was de plotse doorbraak in de verbouwing van het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg. De Utrechtse raad keurde een budget van 83 miljoen euro goed, die de bouw van het uiteindelijk vijf zalen tellende Muziekpaleis definitief in gang heeft gezet. Het zijn verheugende nieuwe ontwikkelingen, die het hele denken

56


Vriendennieuws

Impressie Muziekpaleis Utrecht

over podiumbeleid in de stad Utrecht maar ook daarbuiten in een nieuw perspectief plaatsen. De Organisatie Oude Muziek richt zich volop op intensieve samenwerking met het nieuwe Utrechtse Muziekpaleis, dat vanaf de oplevering (op z’n vroegst in 2013) in werking kan gaan treden. Dit toekomstbeeld biedt niet alleen het Festival, maar ook het Seizoen Oude Muziek in Utrecht een gedroomde vaste presentatieplek en een artistieke partner van formaat. Gelet op deze ontwikkelingen hebben de drie partijen in goed overleg besloten de Stichting Ontwikkeling Geertekerk – Huis van de Oude Muziek op te heffen. Dat betekent niet dat de banden tussen de partners verloren gaan. De Remonstrantse Gemeente Utrecht heeft voor de exploitatie van de Geertekerk nu een externe partner ingeschakeld, en zowel de Organisatie Oude Muziek als de Bachvereniging zullen ook in de toekomst de Geertekerk blijven gebruiken voor concerten. De Organisatie Oude Muziek gaat ondertussen wel door met de invulling van de inhoudelijke en educatieve doelstellingen die voor het Huis van de Oude Muziek geformuleerd waren. Om maar twee omvangrijke nieuwe projecten te noemen: dit jaar zal, voorafgaand aan het Festival en in samenwerking met de conservatoria van Utrecht en Den Haag, voor het eerst een Summer Academy voor (pre-)professionele zangers en muzikanten worden gehouden (zie daarvoor ook p. 54). Daarnaast zal het Festival zich in de komende edities steeds meer gaan profileren als internationaal podium voor lopend onderzoek en vernieuwing binnen de oude muziek, waarmee we onze internationale wegwijzerfunctie binnen de oude-muzieksector meer dan ooit ter harte nemen. Monothematische Festivals zijn de ideale plek om de interessantste onderzoeksprojecten verder te ontwikkelen en te presenteren. Hiervan profiteren zowel muzikanten als de hele muzieksector, die zuurstof en inspiratie goed kan gebruiken. Maar vooral ook u, want het Festival wordt meer dan ooit de plek waar de oude muziek zichzelf blijvend heruitvindt, met kennis van zaken, wars van kleurloze standaardisering en altijd van het hoogste niveau.

57


cd-besprekingen

Reformation & Counter-Reformation

Diverse artiesten Ricercar RIC 101 (boek + 8 cd’s)

cd-besprekingen

Bij opa en oma stond een kostbaar document in de kast: Instruments of the Middle Ages and Renaissance door het Early Music Consort. Met twee lp’s vol voorbeelden en een royaal uitgegeven boek gaf David Munrow in 1976 misschien niet als eerste, maar wel het best uitleg over oude instrumenten en hun repertoire. Het Belgische label Ricercar blaast die educatieve traditie nieuw leven in: naast A Guide to Period Instruments verscheen onlangs Reformation & Counter-Reformation, met een superieur essay van Jérôme Lejeune (in vier talen) en niet minder dan acht cd’s met deels speciaal voor de gelegenheid opgenomen tracks. Het verhaal van de Reformatie en de (culturele) reactie van de katholieke kerk is het waard om nog eens verteld te worden. Lejeune begint bij Luther en diens voorkeur voor simpele, begrijpelijke muziek, en bij Calvijn die juist niets moest hebben van muziek, behalve van psalmgezang. Scandinavië komt aan bod en Engeland met zijn woeste schommelingen tussen anglicaanse soberheid en katholieke praal, evenals Nederland, waar organisten als Sweelinck bijna uit arren moede concerten organiseerden om hun dure instrumenten tot klinken te brengen. Parallel schreef het Concilie van Trente een muzikale hervorming voor, die vrijwel gelijk opging met de ontwikkelingen ten noorden van de Alpen, in elk geval in de Sixtijnse Kapel waar Palestrina werkzaam was. Daarbuiten (en zelfs al in de Sint Pieter, nauwelijks honderd meter verderop) was ’t vechten tegen de bierkaai, want de Barok stond ongeduldig voor de deur. Die periode wordt door Lejeune weer per land besproken, met muziek tot en met Mendelssohn ter illustratie. Bij zo’n rijk verhaal zijn acht cd’s nauwelijks genoeg, en Ricercar put ruimschoots uit partnerlabel Alpha (bijvoorbeeld Le Poème Harmonique, Faënza); andere geleende opnames komen van Harmonia Mundi (Ensemble Clément Janequin, Cappella Amsterdam, Collegium Vocale), Gimell (The Tallis Scholars) en ZigZag Territoires (Akadêmia). Uit de eigen stal komen de topensembles onder leiding van Philippe Pierlot, Capilla Flamenca en La Fenice. Vox Luminis tekent voor splinternieuwe opnamen van onder meer de vroegste lutherse muziek en andere ‘gaten’ zoals nooit eerder opgenomen koralen van Zachow en een passie van Domenico Scarlatti. Ik heb maar één advies: grijp deze box! Albert Edelman 58


cd-besprekingen

Ugab No 2 – Lunéville

Frédéric Desenclos, orgel Alpha 651 (sacd) Onder de titel Ugab, l’univers de l’orgue brengt Alpha sinds vorig jaar een opvallende serie orgel-cd’s uit, in even opvallend digipack-formaat. Of de oudtestamentische term ‘ugab’ werkelijk een orgel aanduidt is overigens onwaarschijnlijk, maar het is duidelijk dat ‘de wereld van het orgel’ breed wordt benaderd. Het tweede deel van de serie is gewijd aan het orgel van de Saint-Jacques in Lunéville (Lotharingen). Zoals we van Alpha gewend zijn, is het boekwerkje rijkelijk gevuld met foto’s en uitgebreide achtergrondinformatie. Zo wordt er onder meer aandacht besteed aan de trompe-l’œil-fresco’s en de unieke kas zonder zichtbare pijpen. Het orgel werd in 1751 gebouwd door Nicolas Dupont en een eeuw later verbouwd door Jean-Nicolas Jeanpierre, die het meeste originele pijpwerk intact liet. Door latere wijzigingen is echter alsnog veel historisch materiaal verloren gegaan: in 1991 waren er nog dertien registers over van Dupont en twaalf van Jeanpierre. Om het orgel zijn oude glorie terug te geven werd gekozen voor een onorthodoxe oplossing. Daarbij kreeg het orgel weliswaar

een gedaante die het nooit had gehad, maar kon wel het meest recht gedaan worden aan zowel het werk van Dupont als dat van Jeanpierre. In 2003 werd de restauratie, na vijf jaar (27.000 uur werk!), door orgelmaker Bertrand Cattiaux voltooid. Het orgel heeft nu 56 registers, verdeeld over vier manualen en pedaal. Frédéric Desenclos stelde voor deze cd een programma samen waarbij beide kanten van het instrument worden belicht. Allereerst speelt hij enkele bewerkingen van eigen hand: een melancholische ouverture uit Jean-Baptiste Lully’s Ballet d’Alcidiane, geflankeerd door een typisch Franse ouverture en een chaconne uit Didon van zijn opvolger Henry Desmarest (zelf ooit werkzaam in Lunéville). Hoewel weinig componisten met een carrière in het theater orgelmuziek hebben geschreven, bewerkten organisten maar al te graag delen uit populaire balletten en opera’s. Desenclos’ transcripties zijn dus historisch verantwoord, en belangrijker nog: goed geslaagd. Bovendien is al snel duidelijk dat het orgel over een indrukwekkende klank beschikt. Dat het ook fraaie solostemmen heeft wordt gedemonstreerd in de Noël en Récit en taille van Louis-Claude Daquin, terwijl de echo-effecten in de Noël sur les jeux d’anches in deze ruimte bijzonder goed werken. Als dát geen theater is trouwens! Voor degenen die Desenclos kennen als barokspecialist zal het even wennen zijn, maar hij blijkt ook goed raad te weten met repertoire uit de tweede helft van de negentiende eeuw, werken die het andere gezicht van het orgel tonen. In de Scène pastorale pour une inauguration d’orgue of Messe de minuit van Louis James Alfred Lefébure-Wély tovert hij telkens weer verrassende klanken tevoorschijn, bijvoorbeeld als na een vreedzaam tafereeltje donder en stortregens

worden uitgebeeld, of kwetterende vogeltjes als de rust is weergekeerd. In de Pastorale van César Franck komen weer mooie solo-tongwerken voorbij, waarna in het met veel schwung gespeelde Scherzo uit de vijfde orgel­ sonate van Alexandre Guilmant het orgel over onvermoede krachten blijkt te beschikken. Tot slot klinkt de Toccata uit de vijfde orgelsymfonie van Charles-Marie Widor, na de d-Moll van Bach misschien wel de populairste orgeltoccata ooit. Maar zelfs als daarbij alle registers open gaan wordt dit orgel geen allesvernietigende machine: het blijft een instrument met karakter! Al met al is dit een in alle opzichten verrassende en overtuigende uitgave, en als Alpha de serie op dit niveau kan voortzetten mogen ze daar wat mij betreft nog lang mee doorgaan! Wilmer de Jong

Dinastia Borgia: Chiesa e potere nel Rinascimento

La Capella Reial de Catalunya, ­Hèsperion XXI o.l.v. Jordi Savall Alia Vox AVSA 9875A/C De nieuwste productie van Jordi Savalls cd-label Alia Vox is gewijd aan de muziek die een rol speelde in de hofhoudingen van de opeenvolgende 59


cd-besprekingen

leden van de Borgia-dynastie. Op drie cd’s is repertoire uit een periode bijeengebracht die zich uitstrekt van circa 1238 tot 1671 – van de heel vroege tot de heel late Renaissance dus. Afgezien van het hoge niveau van de opnamen, die je uiteraard van nestor Savall mag verwachten, zijn er nog een paar andere dingen aan dit kloeke boekwerk die zeer vrolijk stemmen. Allereerst is het in deze voor cultuur barre tijden bepaald opwekkend is om te zien hoezeer Savall gelijk heeft gehad toen hij een aantal jaren geleden besloot zijn eigen label op te richten, zodat hij ongehinderd door de commerciële belangen van anderen kon gaan maken wat hem voor ogen stond. Aan die ondernemingslust hebben we zijn inmiddels even indrukwekkende als oogstrelende reeks cd-boekwerken te danken, die ongetwijfeld nergens anders van de grond zou zijn gekomen, and if, in dit tijdsgewricht zeer zeker de nek zou zijn omgedraaid. Wat mij ook heel erg bevalt, is dat Savall in deze tijd van toenemende xenofobie unverfroren voor de uitvoering van de vroege ZuidEuropese muziek te rade blijft gaan bij de islamitische invloeden die toen nog volop door dat deel van het continent waarden. De herdenking van de vijfhonderdste geboortedag van Francis Borgia, hertog van Gandia in het SpaansCatalaanse Valencia en laatste van de illustere Borgia’s, was de directe aanleiding voor deze productie. De jonge hertog werd opgevoed aan het hof van Karel V, trouwde en kreeg acht kinderen, maar stelde toch zijn leven in dienst van Jezus Christus. Na de dood van zijn vrouw in 1546 werd hij lid van de pas opgerichte jezuïetenorde en in 1565 leider van de orde, om in 1670, 35 jaar na zijn dood, heilig verklaard te worden. Maar de muziek begint heel wat eerder: op de eerste cd, met veelal anonieme werken maar 60

toch ook wat Dufay en des Prez, gaat het om de opkomst van de dynastie. We volgen Alfonso, die als paus Callistus III aanstichter was van de kruistocht tegen de Turken, zijn neef Rodrigo, de latere paus Alexander VI en zijn buitenechtelijke kinderen Cesare en Lucrezia, en eindigen met de val van Granada in 1492. De tweede cd brengt de verbreiding van de macht en de uiteindelijke neergang van deze Borgia’s met muziek van onder meer Strozzi, Enzina, de Lurano en Dalza in beeld, terwijl cd drie op klanken van Morales, Cancéres, Henestrosa en Narváez en anderen met Francis Borgia culmineert in de spirituele triomf van het geslacht. Het slot komt met de verdrijving van de Moren uit Spanje in 1609, en de overwinning van het katholieke geloof met de heiligverklaring van deze laatste Borgia. De opnamen zijn veelal nieuw, en waar dat niet het geval is, zoals met Il Canto della Sibilla door Montserrat Figueras, is dat ook een goede beslissing. Het verstoort in elk geval niet de dynamiek die de muziek op deze drie cd’s door deze nieuwe samenhang heeft gekregen. Het verdient aanbeveling een productie als deze met het boek op schoot te beluisteren: pas dan vallen alle stukjes op z’n plaats en komt de samenhang tussen muziek en geschiedenis volkomen tot zijn recht. 45 pagina’s Engelse tekst inclusief een stamboom van de familie geeft houvast, maar sla vooral de andere 350 bladzijden met de vele afbeeldingen niet over! Eerst de bonus-dvd bekijken, waarop Savall zijn werkwijze en visie toelicht, is de allerbeste voorbereiding. Jolande van der Klis

M. Marais: Pièces de violes des cinq livres

Jordi Savall, Ton Koopman, Hopkinson Smith e.a. AliaVox AVSA 9872 M. Marais: Deuxième livre de pièces de violes

Jean-Louis Charbonnier e.a. Ligia Digitale 0301218 M. Marais: Trios pour le coucher du roy

Ricercar Consort o.l.v. Philippe Pierlot Ricercar RIC 298 Eind jaren ’70 was Jordi Savall een van de eersten die het aandurfden een


cd-besprekingen

hele lp te wijden aan de gambamuziek van Marin Marais. Deze lp, verschenen bij het Franse label Astrée, zette meteen een nieuwe standaard voor deze voor velen nog totaal onbekende muziek. De weinige opnamen die er tot dan toe waren benadrukten vooral het kamermuzikale aspect van Marais’ compositiekunst en niet zozeer het muziektheatrale. Savall liet horen dat Marais in zijn gambamuziek de delicate kamermuziek ver voorbij is. Nieuw was ook dat de begeleiding niet louter meer bestond uit tweede gamba en klavecimbel maar dat ook de theorbe, bespeeld door Hopkinson Smith die toen veel met Savall samenwerkte, een belangrijke smaakmaker is in deze muziek. De opnametechnici hadden het er wel moeilijk mee, want op die eerste opname is van het klavecimbelspel van Anne Galet niet veel meer te horen dan een enkel pingeltje. Op latere opnamen, met Ton Koopman, was de balans wat meer in orde. Het is fantastisch dat Jordi Savall nu op zijn eigen label de diverse opnamen van muziek van Marais in een vijf-cdbox heeft samengebracht. Dit levert een monument op voor zowel Marais als voor Savall. De oudere opnamen zijn door de superaudiotechniek wat opgepoetst en Savalls spel blijkt door de jaren heen steeds contrastrijker te zijn geworden. Heeft Savall nooit gestreefd naar een complete opname van Marais’ vijf boeken met pièces de violes, Jean-Louis Charbonnier koos wel voor een complete versie, die nu met het verschijnen van een dubbelcd met het tweede boek is voltooid. Na het beluisteren van Savalls verrichtingen vallen die van Charbonnier wat tegen. Ook bij hem horen we een flink aantal continuo-instrumenten, maar de manier waarop die worden ingezet is lang niet zo creatief als bij Savall en de zijnen. En dan Charbonnier zelf: hij levert mooi ambachtelijk gambaspel, maar daar doen we het

tegenwoordig toch echt niet meer mee. Hij kruipt niet in de muziek zoals Savall dat in zijn vroegste opnamen al deed. Charbonnier strijkt delicaat zijn noten en bezondigt zich hier een daar aan zuchten en steunen, iets wat je gambisten vandaag de dag gelukkig zelden meer hoort doen. Deze uitgave van het tweede boek nodigt niet bepaald uit om ook de andere vier delen te gaan beluisteren. Het Ricercar Consort presenteert op een dubbel-cd, heruitgave van twee eerder verschenen losse cd’s, de zeven suites die Marais componeerde voor de koninklijke slaapkamer. Deze muziek is veel minder persoonlijk dan de gambastukken, maar bevat wel heel mooie delen zoals de chaconnes of passacailles waarmee de suites eindigen. Pierlot koos voor afwisselende bezettingen met violen, blokfluiten en traverso’s in de bovenstemmen en uitgebreid continuo. Zoals we tijdens het Festival Oude Muziek van vorig jaar ook konden constateren, is het Ricercar Consort als weinig ensembles thuis in de finesses van de Franse instrumentale muziek. Ook dit is dus een prachtige uitgave en biedt samen met de Savall-box een fraai overzicht van Marais’ oeuvre. De complete Charbonnier kunnen we dus gerust laten zitten. Marcel Bijlo

Vriendenaanbieding; zie p.78

L. van Beethoven: Diabelli-variaties

Gary Cooper, fortepiano Channel Classics CCS SA 29110 Rond 1800 werd Beethoven gevraagd om, als onderdeel van een collectief project waaraan onder anderen Czerny, Hummel, Moscheles en Schubert meewerkten, één variatie te componeren op een simpele wals van Diabelli. Beethoven bedankte voor de eer, maar begon wel in 1819 op eigen houtje aan een reeks variaties op dit thema. Na enige onderbrekingen, waarin hij werkte aan de Missa solemnis en zijn drie laatste pianosonates, voltooide hij het magistrale werk van 33 variaties in het voorjaar van 1823. Het is zijn laatste grote pianowerk geworden en, volgens zijn leerling Czerny, ook een van de allerbelangrijkste. Waarschijnlijk is Beethoven geïnspireerd geraakt door Bachs Goldberg-variaties, die in 1817 werden heruitgegeven. De variaties zijn van een grote gevarieerdheid: luchtigheid, lyriek (variatie 31, Largo, molto espressivo) en virtuositeit, bijvoorbeeld in de variaties 16 en 17, wisselen elkaar af. Met het citeren van de Leporello-aria uit Mozarts Don Giovanni, ‘Notte e giorno’, gaf Beethoven bovendien een waarschuwing aan zijn uitgever om hem niet op te jagen! De variaties 24 (Fughetta) en 32 (Fuga) zijn een regelrecht eerbetoon aan Bach. Deze uitgave is bij mijn weten de eerste opname op een fortepiano uit Beethovens tijd. Het betreft hier een klavier van de Weense bouwer Anton Walther uit 1822, afkomstig uit de collectie van restaurateur Edwin Beunk. Beethoven zelf heeft het niet meer kunnen horen, maar dit is het klankbeeld dat zijn tijdgenoten hebben gekend en waarmee deze variaties voor het eerst geklonken hebben. De Engelse klavecinist en fortepianist Gary Cooper speelt dit werk indrukwekkend, hij 61


cd-besprekingen

treft het karakter van de verschillende variaties feilloos en beheerst het instrument qua aanslag en virtuositeit volkomen. In de variaties 29 en 31 laat Cooper horen tot welk een subtiliteit hij en het instrument in staat zijn, en ook dat de klavieren uit deze tijd alles al in zich hadden om deze muziek recht te doen. De aanpak van de zes Bagatellen op.126 is van hetzelfde kaliber. Hopelijk verschijnt er meer Beethoven van Cooper, liefst ook op deze Walther! Henk Dekker

Wanda Landowska – Le Temple de la Musique Ancienne Saint-Leu-la-Fôret

J. S. Bach: Italiaans Concert, ­Chromatische Fantasie & Fuga e.a. Paradizo PA0009 (cd en dvd) Klavecinist en eigenaar van cd-label Paradizo Skip Sempé heeft een bijzondere affiniteit met Wanda Landowska. Hoewel de klavecimbeldiva al in 1959 stierf, en velen van de naoorlogse generatie oude-muziekpioniers haar aanpak laakten, groeit met de jaren de bewondering voor het vele dat zij tot stand heeft gebracht. Dat komt natuurlijk vooral omdat zij, hoe je het ook wendt of keert, een buitengewoon musicienne en inspirator was. De klavecimbels die in haar opdracht door Pleyel werden gebouwd, waren weliswaar nog toegerust met een ijzeren frame en een hele reeks 62

pedalen, maar het visionaire dat daarachter school, het idee überhaupt om de boer op te gaan met deze instrumenten, getuigt ook van een ongekende durf. In de Temple de la Musique Ancienne die zij in 1927 in Saint-Leu-la-Fôret bij Parijs liet bouwen als onderkomen voor haar eigen École Wanda Landowksa, verzamelden zich dan ook vele leergierige jonge musici en collega-geestverwanten. Zij hingen aan haar lippen, net als de grote schare bewonderaars die haar concertreeks en masterclasses in de zomermaanden in die opmerkelijk moderne accomodatie bezochten. De Tempel, die mét de complete inhoud aan bijzondere instrumenten en boeken in 1940 werd geannexeerd door de Duitsers, blijkt nog intact. De Pools-joodse Landowska, net op tijd naar de Verenigde Staten uitgeweken, keerde er nooit meer terug. Skip Sempé ontdekte onlangs een briefwisseling tussen Landowska en de architect Jean-Charles Moreux van de muziektempel, waaruit blijkt hoe gedetailleerd haar ideeën waren over hoe het moest worden: van het grondplan, de zaalinrichting en het glazen dak, via de akoestische bijzonderheden en de tegels op de vloer tot en met de aanleg van de tuinen, over alles had ze nagedacht. De documenten, plus een schat aan foto’s, ook van de instrumenten die ze ooit bezat, zijn op een dvd gezet. Een aantal Bach-opnamen van Landowska in Saint-Leu-la-Fôret op de cd in dit digipack is geremastered, en klinken nu helderder dan op de oude, beschikbare opnamen. Samen vormen ze een uniek document van groots kunstenaarschap, dat niet genoeg gekoesterd kan worden. Jolande van der Klis

CD-kort     G. de Machaut: Messe de nostre dame

Ensemble Musica Nova o.l.v. Lucien Kandel Aeon AECD 1093 Van Machauts beroemde mis zijn ondertussen al heel wat opnamen beschikbaar, maar ik hoorde nog nooit een uitvoering die zó langzaam was als deze. Van eerdere cd’s wisten we al dat Musica Nova bepaald niet van opschieten houdt, maar bij zo’n veel uitgevoerd werk valt dat natuurlijk extra op. Mooi is het wel, dit langzame tempo, en het doet de vraag rijzen of andere uitvoeringen dan gewoon niet veel te snel zijn. Dat het tempo waarin bijvoorbeeld Oxford Camerata Machauts mis afjakkert geen hout snijdt is duidelijk, maar zelfs de bepaald niet snelle uitvoering van Ensemble Organum is nog een stuk sneller dan die van Musica Nova. In tegenstelling tot Organum zingt Musica Nova zonder versieringen en in hoge ligging. Een cd die interessante vragen oproept. MB

L’Argument de Beauté

Discantus o.l.v. Brigitte Lesne Aeon AECD 1096 Deze cd belicht de rol die welluidendheid speelde in de muziek van de tweede helft van de vijftiende eeuw.


cd-besprekingen

Als reactie op de nogal grillige muziek van de Ars Subtilior met zijn vele dissonanten gingen Franse componisten, ook onder invloed van de Engelse muziek, weer steeds meer consonante samenklanken gebruiken. Gilles Binchois is daar, meer nog dan Guillaume Dufay, een exponent van. Om die Engelse invloed nog eens extra te accentueren combineert het uit negen zangeressen bestaande Discantus Binchois’ muziek met een aantal anonieme Engelse carols, en begeleiden de zangeressen zichzelf ook nog eens met handbellen. E­ ngelser kun je het niet krijgen! Maar de klank van Discantus is onmiskenbaar Frans en het ensemble beschikt over mooie stemmen in diverse liggingen. Een MB mooie cd.

Maar duidelijk te horen is dat ook Graindelavoix nog steeds evolueert en blijft experimenteren met combinaties van stemmen en instrumenten. Dit maakt hun uitvoeringen onverminderd spannend en zorgt ervoor dat het achteroverleunen en relaxen, wat veel mensen bij deze polyfonie graag willen, geen kans krijgt. Enige ongemakkelijkheid als een zanger wat al te scherp boven het ensemble uitschiet MB neem ik dan graag voor lief.

Vivat Leo! Music for a Medici Pope

Cappella Pratensis o.l.v. Joshua Rifkin Challenge CC 72366

Vriendenaanbieding; zie p.78

Cecus: Colors, Blindness and Memorial

Graindelavoix o.l.v. Björn Schmelzer Glossa GCD P32105 Deze cd biedt een reeks motetten waarvan de teksten gaan over kleurenblindheid, verblinding en herinnering. Gekozen is voor componisten van de generatie van Alexander Agricola en Pierre de la Rue, het repertoire waarin Graindelavoix is gespecialiseerd. Net als op hun eerdere vier cd’s zingt het ensemble met veel versieringen in alle stemmen, een benadering die sommige renaissance-liefhebbers nog steeds wat rauw op het dak valt.

Deze cd geeft een overzicht van muziek die in Rome klonk tijdens het bewind van de roemruchte Medicipaus Leo X. Josquin en Mouton gaven de toon aan, maar ook componisten van een jongere generatie zoals Willaert, later kapelmeester aan de San Marco in Venetië, zijn vertegenwoordigd. Cappella Pratensis zingt hier met acht heren, dat zal de bezetting geweest zijn van de pauselijke kapel onder Leo X. Voor deze productie werd een beroep gedaan op de Amerikaanse musicoloog Joshua Rifkin. Hij redigeerde de uitgaven van de muziek en leidde ook het ensemble. Een ongebruikelijke werkwijze voor dit type ensemble, en ook één die geen MB muzikale meerwaarde heeft.

L. Paminger: Geistliche Vokalwerke

Stimmwerck Christophorus CHR 77331 Leonard Paminger (1495-1567) was een Oostenrijkse theoloog en componist die voornamelijk actief was als leraar op kloosterscholen. Dat er niet alleen in de hofkapellen maar ook in de kloosters polyfonie klonk is natuurlijk bekend, maar dit repertoire is nog nauwelijks in kaart gebracht. Het mannenkwartet Stimmwerck uit München wijdt zich op deze cd aan Pamingers motetten en psalmzettingen. Het label Christophorus heeft niet altijd de beste ensembles in huis, maar met Stimmwerck heeft men toch echt een troef in handen. De vier mannen, af en toe aangevuld met een extra countertenor, weten Pamingers intieme polyfonie precies de juiste sfeer mee te geven. De stemmen mengen perfect en met zijn heldere geluid is countertenor Franz Vithrum MB echt een aanwinst.

T.L. da Victoria: Lamentations of Jeremiah

The Tallis Scholars o.l.v. Peter Phillips Gimell GIMCD 043 Tomas Luis da Victoria studeerde bij Palestrina in Rome en dat is in zijn composities duidelijk te horen. Zijn muziek klinkt veel minder Spaans dan die van zijn landgenoten Morales 63


cd-besprekingen

en Guerrero, en is veel meer geënt op wat men in Rome het liefst wilde horen: sobere polyfonie, helder gecomponeerd en zonder fratsen. De prachtige lamentaties zijn schoolvoorbeelden van die stijl en krijgen van The Tallis Scholars een modeluitvoering, tenminste voor wie houdt van de Engelse koorklank. Ooit was dít de standaard, meer smaken waren er een kwart eeuw geleden niet. Maar zowel binnen als buiten Engeland, vooral ook in Spanje zelf, is er sindsdien veel gebeurd. Luister ter vergelijking maar eens naar La Colombina in hetzelfde repertoire. The Tallis Scholars zijn nu dus allang geen alleenheersers meer op dit gebied; hoewel ik nog steeds graag naar hun uitvoeringen luister vind ik het heerlijk om te weten dat MB het óók heel anders kan!

on the death of prince Henry, een aantal van deze madrigalen samen. Met de kraakheldere sopranen en de ingetogen aanpak roept Gallicantus herinneringen op aan The Consort of Musicke in zijn beste tijden. Ideaal dus voor deze Engelse treurmuziek. Eerder verscheen van Gallicantus al een cd met psalmen en lamentations van Robert White (SIGCD 134) en ook die MB is zeer de moeite waard.

Fra’ Diavolo: La musica nelle strade dei regno di Napoli

Accordone o.l.v. Marco Beasley Arcana A 359

Parole e querelle d’amore

Agnès Mellon, Dominique Visse, ­Ensemble Barcarole ZigZag Territoires ZZT 101001

Dialogues of Sorrow

Gallicantus o.l.v. Gabriel Crouch Signum SIGCD 210 Toen de jonge prins Henry in 1612 stierf, bracht dat in Engeland een ware hausse van treurdichten en -composities op gang. De verslagenheid was veel groter dan bij de dood van koningin Elizabeth I negen jaar eerder. Het waren vooral de componisten van de jongere generatie, zoals Weelkes, Tomkins en Ward, die zich uitputten in droevigheid. Het jonge Engelse ensemble Gallicantus bracht op deze prachtige cd, voluit getiteld Dialogues of Sorrow: Passions 64

Vriendenaanbieding; zie p.78

Agnès Mellon en Dominique Visse behoren tot de allereerste lichting zangers met wie William Christie werkte en ze hebben dus heel vaak samen gezongen. Maar de laatste jaren troffen ze elkaar nauwelijks meer en of hun stemmen nog steeds zo prachtig zouden mengen als vroeger was dus nog maar afwachten. Maar deze cd met muziek van onder meer Monteverdi, Sances, Merula en da Gagliano laat horen dat Mellon en Visse, beiden inmiddels gerijpte zangers, nog altijd een perfect duo vormen. In deze Italiaanse madrigali a due voci kunnen ze hun stemmen precies zoals het bedoeld is heerlijk om elkaar heen laten kronkelen. De stem van Agnès Mellon is nog steeds heel licht, maar niet meer zo engelachtig als vroeger. Dominique Visse horen we hier weer eens van zijn MB zachte kant, die hij óók heeft!

Ja hoor! Marco Beasley doet zijn mond open en het is weer feest. De tarantella’s en siciliana’s vliegen ons weer om de oren volgens het inmiddels overbekende recept: Beasleys spetterende vocalen, vakkundig ondersteund door een ensemble van snaren en slagwerk. Veel van wat er op deze cd staat heeft hij al meermaals opgenomen, dit repertoire is nu eenmaal niet onuitputtelijk, maar hij weet er weer net een iets andere draai aan te geven. Zijn medezangers klinken hier net iets te geforceerd-ruig, ze moeten immers Napolitaanse straatzangers voorstellen, en komen geen van allen ook maar in de buurt van Beasley zelf. We weten dus wat we krijgen met deze cd, maar we krijgen er nooit genoeg van! MB


cd-besprekingen

D. Buxtehude: Scandinavian Cantatas

Theatre of Voices, The TOV Band, Bine Bryndorf, orgel, o.l.v. Paul Hillier Da Capo 6.220534 Omlijst door een voorvarend uitgevoerd orgelpreludium en een passacaglia klinken op deze cd geestelijke vocale werken en een Missa alla brevis van Buxtehude. Daaronder ook zijn enige twee werken op Zweedse tekst: een aria voor sopraan en een vierstemmig koraal. Al met al een mooie verzameling, die Buxtehudes originele geest ten volle recht doet. De stijl van het Theatre of Voices van Paul Hillier heeft in de loop der jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt. Of we daar nu heel blij mee moeten zijn is wel een beetje de vraag. Wie bij Hillier nog steeds met weemoed terugdenkt aan de tijd dat hij nog deel uitmaakte van het Hilliard Ensemble, moet toch altijd weer even slikken bij het nerveuze vibrato dat hij zijn ijle sopranen toestaat. Toch klinkt het ensemble zeker niet ‘romantisch’, maar deze cd moet het vooral van de voortreffelijke JvdK mannenstemmen hebben.

hij kapelmeester was. Later zou hij het stuk ook in Parijs uitvoeren. Hervé Niquet bracht het werk in 2002 op het Festival Oude Muziek en toen hoopte ik al op een cd-opname. Die is er nu gelukkig, in februari vorig jaar vastgelegd in Parijs. Bouteiller schreef zijn requiem voor een lage bezetting met alleen mannenstemmen en een laag strijkorkest zonder violen. Echt heel bijzonder, zo zonder hoogte. Ook het als aanvulling opgenomen Stabat Mater van Sébastien de Brossard mag er zijn. Weer een topproductie van Hervé Niquet – dat er nog velen moMB gen volgen!

Vriendenaanbieding; zie p.78

J. Rosenmüller: Beatus vir?

Raquel Andueza, Wolf M ­ atthias ­Friedrich, Gli Incogniti o.l.v. ­Amandine Beyer ZigZag Territoires ZZT 100801 J. Rosenmüller: Vox dilecti mei

Alex Potter, Chelycus Ramée 1009

P. Bouteiller: Requiem pour voix d’hommes

Le Concert Spirituel o.l.v. Hervé Niquet Glossa GCD 921621 Pierre Bouteiller (1655-1717) schreef zijn Requiem voor een uitvaartdienst in 1693 in Châlons-sur-Marne, alwaar

Ze noemen zich naar de Venetiaanse academie, Gli Incogniti, en met de keuze voor Rosenmüller geven ze blijk van dezelfde hang naar het onbekende en het experiment. Anders dan de meeste van zijn noordelijke tijdgenoten hield Rosenmüller het niet bij een kort studiebezoek aan Italië: maar liefst 25 jaar bleef hij in de Dogestad. Daar kwam hij tot bloei en verzorgde hij een constante stroom Italiaanse impulsen richting Duitsland, waar

zijn muziek exclusief te vinden is. Het vraagteken in de titel van deze cd verwijst zeker naar Rosenmüllers troebele persoonlijke historie, maar het geluk van de luisteraar staat niet ter discussie. Amandine Beyer is een van de beste violisten van ’t moment, en met sopraan Raquel Andueza heeft ze een uitstekende partner in haar eerste vocale ensembleproject. Maar het kan nog net iets beter: Chelycus profiteert niet alleen van uitzonderlijke musici (neem alleen al de violisten Veronika Skuplik en Bjarte Eike) inclusief een kwartet van blazers, maar ook van de jonge Engelse countertenor Alex Potter, opgeleid in Bazel. Zijn eerste solo-cd laat een wendbare, expressieve stem horen die zich uitstekend leent voor dit puur op tekst gebaseerde repertoire. De zes motetten worden afgewisseld met drie sonates die teruggrijpen op een stijl die eind zeventiende eeuw al ouderwets was, wat niet onopgemerkt bleef. Dat talent om de oude polyfonie te combineren met de meer concertante stijl van Venetië verklaart waarom Rosenmüllers grafsteen in Duitsland hem omschrijft als de ‘Amphion van zijn tijd’. Deze twee eerbetonen – het eerste eerder duidelijk lyrisch, het andere op een ingetogen manier spannend – komen dan ook geen moment te vroeg, waarbij Ramée een extra ster krijgt voor een zeer aantrekkelijk en AE compleet boekje. M.A. Charpentier: Actéon

Solisten, Boston Early Music Festival Vocal and Chamber Ensembles o.l.v. Paul O’Dette en Stephen Stubbs CPO 777 613-2 Ik betwijfel of de programmeurs van het tweejaarlijkse oude-muziekfestival in Boston Charpentier een dienst hebben bewezen met deze opname. Natuurlijk ben ik blij dat er een nieuwe opname is van de mini-opera Actéon – 65


cd-besprekingen

en dan niet met Blows Venus & Adonis zoals tijdens de uitvoeringen in 2008, maar met Charpentiers verrukkelijke curiosa Orphée descendant aux Enfers en La pierre philosophale – maar wat mis ik het vuur van bijvoorbeeld Lully’s Psyché, O’Dettes en Stubbs’ festivalproductie van 2007. De cast werd toen gekroond met sterren als Carolyn Sampson, Karina Gauvin en Harry van der Kamp, maar waarom grijpen Amerikaanse talenten als Aaron Sheehan (Actéon) of sopraan Mireille Lebel niet de kans om te laten zien wat ze vocaal in huis hebben? En waarom wordt elke maat bedolven onder een lawine van gepluk en gepingel? Is het tijd voor een nieuwe generatie muzikaal leiders om met dit repertoire uit te pakken? Pas bij het laatste stuk ebt de lijzigheid iets weg, maar toen luisAE terde ik alweer naar Les Arts Flo.

maar liefst drie aria’s voor de entree van prins Tamese uit Arsilda, Vivaldi’s eerste opera, allemaal bedacht voor Annibale Pio Fabri. Topi Lehtipuu heeft de stem voor die drie totaal verschillende sferen, van warme liefde tot kille razernij. Zijn ‘moderne’ klank mist de schelheid van sommige oude-muziekspecialisten, maar daar voegt hij een expressie en nuancering aan toe die ik vaak mis bij grote namen die zich aan ouder repertoire wagen. Diego Fasolis is niet bang om zijn Barocchisti alle hoeken van de kamer te laten zien, soms klinken ze als dikke honing, dan weer vlug als de wind. Niet alleen voor AE hardcore tenorfans.

Het resultaat is net zo indrukwekkend als zijn Bajazet van enkele jaren geleden, al ben ik niet de grootste fan van Biondi’s karakteristiek kortaffe strijkers. Dankzij een reconstructie op aria-niveau aan de hand van het complete libretto kunnen we nu voor ’t eerst genieten van een integrale versie van Vivaldi’s eerste opera voor Rome, die nu ongetwijfeld even warm zal worden onthaald als toen de Romeinen kennis maakten met de AE muzikale rijkdom van Venetië.

A. Vivaldi: Ottone in villa

Solisten, Il Giardino Armonico o.l.v. Giovanni Antonini Naïve 30493 A. Vivaldi: Ercole

Vriendenaanbieding; zie p.78 A. Vivaldi: Arie per tenore

Topi Lehtipuu, I Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis Naïve OP 30504 De toelichting bij deze parel in Naïves Vivaldi-collectie rept van een ‘jacht op tenoren’ die begin achttiende eeuw Italië in de ban hield. Om de castraten-heerschappij te doorbreken begon Vivaldi al vroeg de tenorstem te promoten: hij plukte de heren Fabri, Barbieri en Paita uit het veld en gaf ze meteen hoofdrollen, de een nog schitterender dan de ander. Zo zijn er 66

Solisten, Europa Galante o.l.v. Fabio Biondi Virgin Classics 6945450 Laat ik vooral niet te veel woorden wijden aan Rolando Villazón, de titelheld in deze Vivaldi: de Barok is niet voor hem, ondanks zijn duidelijk hoorbare enthousiasme. Zeker niet als hij zich omringd weet door zangers die veel beter nuanceren, spelen met details of zelfs gewoon af en toe ademhalen in een recitatief. Met Vivica Genaux, Philippe Jaroussky, Diana Damrau en Joyce DiDonato heeft Fabio Biondi een all star cast tot zijn beschikking voor dit lijvige heldhaftige liefdesdrama, curieus genoeg opgenomen in drie sessies tussen 2008 en 2010.

Een derde grote naam uit de Italiaanse barokwereld komt met nóg een Vivaldi-productie (ook Giovanni Antonini doet een beroep op Topi Lehtipuu, blijkbaar de tenor van nú). Met Ottone in villa staan we aan het begin van Vivaldi’s operacarrière, maar beslist niet aan het begin van zijn loopbaan. Hij was eerst kerkcomponist, toen orkestleider van het Pietà-weeshuis, pas daarna verscheen zijn eerste muziek in druk en uiteindelijk, beroemd op zijn 35ste, kon hij zich concentreren op het muziektheater. Voor een eerste werk is Ottone geen gewone kost: het verhaal lijkt ontrouw en manipulatie eerder te verheerlijken dan te veroordelen, en tal van de aria’s blijken nog jaren later bruikbaar in nieuwe opera’s. Maar in tegenstel-


cd-besprekingen

ling tot die latere werken is Ottone bij uitstek intiem, bedoeld voor het kleine theater van Vicenza. De verder vrouwelijke cast is bezet met Sonia Prina als Ottone en Verónica Cangemi, Roberta Invernizzi en de jonge RussiAE sche ontdekking Julia Lezhneva.

Lohmanns hand is ook de uitgebreide toelichting in het cd-boekje. Al met al een voorbeeldige productie, die hopelijk als voorbeeld zal worden genomen JvdK voor toekomstige releases. L. Giustini: Sonate da cimbalo di piano e forte

Wolfgang Brunner, fortepiano CPO 777207-2

Vriendenaanbieding; zie p.78

J. Nozeman: Sonates voor violino solo

Antoinette Lohmann, viool, Furor Musicus Nederlands Muziek Instituut NMI CD1001 Na de teloorgang van het Centrum Nederlandse Muziek moest ook het label NMClassics, dat het Nederlandse muzikale erfgoed met zoveel voortvarendheid ontsloot, eraan geloven. Die rol is na een paar verloren jaren gelukkig overgenomen door het Nederlands Muziek Instituut, die nu een collectie sonates van Jacobus Nozeman (16931745) uit 1725 uit eigen collectie voor het eerst op cd heeft gezet. Wie dacht dat Nederlandse muziek uit deze periode nog voornamelijk bedoeld was voor tussen de schuifdeuren, heeft het mis. Althans: aan de vertolkers van deze muziek worden zowel technisch als muzikaal hoge eisen gesteld. Dit zijn volwaardige baroksonates, heel leuke en inventieve bovendien, die door Antoinette Lohmann en haar ensemble met een aangename diversiteit aan continuo-instrumenten met veel verve worden uitgevoerd. Van

Toen de Braziliaanse diplomaat de Seixas in 1728 zijn weldoener Don Antonio de Braganza, de kroonprins van Portugal, wilde verrassen met een muzikaal geschenk, koos hij voor de componist Giustini. Rond 1730 werden de eerste fortepiano’s, de zogenaamde tangentenvleugels naar het Spaanse en Portugese hof verscheept en Don Antonio waardeerde deze instrumenten zeer. Giustini benutte in zijn sonates alle mogelijkheden die het instrument aan dynamiek bood ten volle. Voor deze opname werd gekozen voor een kopie van een Cristofori-fortepiano uit 1726, in 1995 gekopieerd door Rainer Thiemann. De lichte, heldere toon van deze piano is uitermate geschikt voor deze sonates die op een klavecimbel wel, maar op een latere fortepiano minder goed uit de verf komen. Het spel van Wolfgang HD Brunner is subtiel en expressief. J.S. Bach: Matthäus-Passion

De Nederlandse Bachvereniging o.l.v. Jos van Veldhoven Channel Classics CCSA 32511 Al eerder koos Jos van Veldhoven voor een zeer kleine bezetting voor zijn Bach-opnamen. Deze nieuwe release met Bachs Matthäus-Passion, de laatste in een reeks van vier, gaat nog een stap verder. De twee koren waarin Bach zijn partituur onderverdeelt zijn namelijk asymmetrisch bezet. Dat zou ook precies Bachs bedoeling geweest zijn: hij laat het verhaal door het eer-

ste koor vertellen, waarop het tweede koor vervolgens commentaar levert. Een opzienbarende aanpak, want nú hoor je pas echt hoe ingenieus Bach dat kleinere tweede koor laat interveniëren. Bij deze kleine bezetting moet iedereen echt op één lijn zitten en dat is hier het geval. We horen zowel vertrouwde als nieuwe stemmen. Gerd Türk is al jaren een van de meest gevraagde evangelisten en sopraan Amaryllis Dieltiens en countertenor Tim Mead zijn de nieuwe sterren aan het Bach-firmament. Deze nieuwe opname zal de komende passietijd een heel speciaal tintje gaan geven. Dat deze uitgave, net als eerdere opnamen van Bachs grote vocale werken door de Bachvereniging, wederom is ontstaan in samenwerking met Museum Catharijneconvent en dus vele fraaie beelden bevat, is daabij alleen MB maar meegenomen.

J.S. Bach: Missae breves BWV 233 & 236

Pygmalion o.l.v. Raphaël Pichon Alpha 170 Twee jaar na het succes van hun eerste Bach-cd keren Pygmalion en Raphaël Pichon terug naar de Thomascantor om hun interpretatie van de vier Lutherse missen compleet te maken. Bij zijn eerste coming-out op cd werd Pichon, inmiddels 26 jaar, nog omschreven als de ‘kleinzoon van William Christie’, maar toen al hadden we zijn geboorteland misschien buiten 67


cd-besprekingen

beschouwing moeten laten om direct de link te leggen met Ton Koopman. De jonge Fransman deelt diens voorliefde voor heldere, sobere stemmen, knisperige articulatie en straffe tempi. Solisten als Eugénie Warnier, Terry Wey en Christian Immler leveren in dat opzicht maatwerk door dramatiek te schuwen en het spel tussen de stem en de instrumenten alle ruimte te geven – hier verdienen trouwens ook de hoorns een uitzonderlijke vermelding. Helaas hebben de technici van Alpha deze keer voor elke track een nieuwe opstelling uitgedokterd, wat helpt voor de verstaanbaarheid, maar minder voor de balans. EvenAE goed: niet te missen!

en sommige variaties zijn inderdaad alleen speelbaar op twee klavieren vanwege de handkruisingen. Pianisten hebben dan ook de grootste moeite om alles zo over de handen te verdelen dat het op één klavier speelbaar wordt. Bovendien zijn sommige variaties te monumentaal van karakter voor het zachte geluid van het klavichord. Waarom een klavichordspeler met deze beperkingen toch deze stukken wil opnemen is mij werkelijk een raadsel. Nee, dan de Hongaarse klaveciniste Barbála Dobozy. Zij geeft op deze cd een spannende versie van deze inmiddels al vaak opgenomen variatiereeks. Haar opvatting staat als een huis; technisch puntgaaf en muzikaal temperamentvol. Haar articulaties zijn helder, en ritmisch veert alles heel plezierig. Tussen al deze energie vallen de mooi gespeelde 13de en 25ste variatie op door hun rustig genomen tempo, dat desondanks niet stilstaat. Het klavecimbel naar Mietke uit 1710 van de Praagse bouwers Becicka, Hüttl en Sefl klinkt in één HD woord geweldig.

J.S. Bach: Goldberg-variaties

Benjamin-Joseph Steens, klavichord Evil Penguin Records EPRC 007 J.S. Bach: Goldberg-variaties

Barbála Dobozy, klavecimbel Niribu 1522131

Kunst der Fuge gezien als de mogelijk definitieve versie die misschien niet helemaal in de geest van Bach was opgezet. Hierbij werd over het hoofd gezien dat een handschrift uit 1742, dat lang als een schetsmatige voorstudie was beschouwd, eigenlijk al een afgeronde, vroege versie was. In 1747 breidde Bach deze versie nog uit met twee spiegelfuga’s en een canon. Inmiddels is men tot de conclusie gekomen dat beide eerdere versies Bachs bedoelingen exact weergeven en dat die regelrecht naar de 1751-uitgave leiden. Pieter Dirksen speelt op deze cd de versie uit 1742, uitgebreid met de twee spiegelfuga’s en de canon uit 1747. Het klavecimbel naar Ruckers van Sebastian Núñez is met zijn heldere timbre geknipt voor deze polyfonie. Mooie vertolkingen door dezelfde musicus ook van Bachs Goldberg-variaties, die zich kunnen meten met de vele goede opnamen die er al van op de markt zijn. De tempi zijn meestal aan de rustige kant, maar blijven waar nodig temperamentvol. De vijf canonische variaties op het kerstlied ‘Vom Himmel hoch, da komm ich her’, die men eventueel als een vervolg op de Goldberg-variaties zou kunnen zien, zijn een toepasselijke toegift op deze cd. Het klavecimbel van Sebastian Nuñez en het Hinsz-orgel uit de Petruskerk in Leens (1733) zijn voortrefHD felijk opgenomen. J.S. Bach: Trio Sonatas

Van Forkel weten we dat Johann Sebastian Bach het klavichord zeer waardeerde. Maar of Bach sommige van zijn werken expliciet voor klavichord heeft bedoeld, weten we niet. In veel gevallen, met name waar de Kantablen Vortrag erg belangrijk is, gaat dat prima. Als er echter één werk is dat níet voor het klavichord geschikt is, dan zijn dat wel de Goldberg-variaties. Deze zijn door Bach bedoeld voor een klavecimbel met twee manualen, 68

Lorenzo Ghielmi, orgel Passacaille 967 J.S. Bach: Die Kunst der Fuge

Pieter Dirksen, klavecimbel Etcetera KTC 1348 J.S. Bach: Goldberg-variaties

Pieter Dirksen, klavecimbel en orgel Etcetera KTC 1400 Lang hebben musicologen de postume publicatie uit 1751 van Die

Onlangs nog was Lorenzo Ghielmi in Nederland en België voor Die Kunst der Fuge met Il suonar parlante, op­ zienbarend vanwege de bezetting van gambakwartet en Silbermannfortepiano. De laatste jaren maakt hij ook naam met zijn nieuwe ensemble La Divina Armonia, terwijl hij al langer aanzien geniet als organist en


cd-besprekingen

Vriendenaanbieding; zie p.78

klavecinist. Zo is hij een veelgevraagd jurylid, docent in onder meer Milaan en Bazel, en vaste bespeler van het Ahrend-orgel (1991) van de San Simpliciano in Milaan. Een opname op dat orgel van Bachs even geliefde als beruchte triosonates schept dus verwachtingen, en Ghielmi maakt die wat mij betreft volledig waar. Alles is tot in de puntjes verzorgd en in balans, maar hij speelt ook met veel gevoel en plezier. Bovendien maakt hij gebruik van subtiele registraties, waarmee deze muziek het best tot zijn recht komt. Ook de opname is uitstekend; dat de pedaalpartij soms een beetje op de achtergrond blijft is echt het enige minpuntje dat ik kan verzinnen. WdJ Bravo!

den samen met Italiaanse sterren als Cuzzoni en Senesino garant voor de groeiende faam van de troupe. Händels Flavio (1723) had echter weinig succes: hoewel we hier een superieure opera hebben met verrassend weinig recitatief, hield het publiek het al na acht voorstellingen voor gezien. Jaren na René Jacobs waagt Christian Curnyn zich aan een complete opname – de Early Opera Company koos voor de originele versie, niet de revisie van 1732 – met een topcast: Rosemary Joshua, Iestyn Davies, Thomas Walker en Hilary Summers maken deze Flavio AE tot een must.

Vriendenaanbieding; zie p.78 B. Galuppi: Sonatas for keyboard instruments J. de Nebra: Amor aumenta el valor

Los Musicos de su Altezza o.l.v. Luis Antonio González Alpha 171

G.F. Händel: Flavio

Solisten, Early Opera Company o.l.v. Christian Curnyn Chandos CHAN 0773(2) Hoe kwam het toch dat de Engelse upper class halsoverkop verliefd werd op de Italiaanse opera seria? Dat zat zo: de jonge garde keerde terug van hun Grand Tour, na overal in Italië geproefd te hebben van de hoge (en lage!) cultuur. Eenmaal terug in Londen richtten ze de Royal Academy of Music op, en wie kon zo’n ensemble beter leiden dan Händel, die in 1719 al zeven jaar in Engeland verbleef. Bononcini, Händel en later Ariosti ston-

ondanks zijn jeugd al een echte operaster was en daarom de eer verdiende om naast veel bekendere Italianen te staan zoals Facco en Falconi, respectievelijk de auteurs van de proloog plus akte 3, en akte 2. Luis Antonio González laat de proloog van Facco achterwege en valt met een kluwen aan personages met de deur in huis. De uitvoering door Los Musicos de su Altezza is meer dan verdienstelijk: Nebra’s spectaculaire vivaldiaanse AE muziek klinkt fris en krachtig.

Zelden opent een cd zo’n interessante doorkijk op de muziekgeschiedenis als hier. We lezen een typisch Spaans libretto van Cañizares, de Iberische equivalent van Metastasio. We maken kennis met het jonge echtpaar Fernando de Bourbon en Maria Bárbara de Braganza, die zo lelijk was dat de bruidegom bij haar eerste aanblik terugdeinsde. En we horen (een deel van) een vierdelig gelegenheidswerk van drie verschillende componisten, zoals dat aan het Spaanse hof gebruikelijk was. Verantwoordelijk voor deze eerste akte van de feestopera Amor aumenta el valor was José de Nebra, die

Luca Guglielmi, toetsinstrumenten Accent ACC 24227 Negen sonates die Galuppi componeerde tussen ongeveer 1750 en 1781, geven op deze cd een goed beeld van zijn stijl. Het grote retorische gebaar, de galante stijl, virtuositeit en fantasie: alles is aanwezig .Wat deze cd extra aantrekkelijk maakt, is dat deze sonates al naar gelang hun karakter op klavecimbel, orgel, fortepiano of klavichord worden gespeeld. Dat laatste was in Italië weinig gangbaar, maar niet onbekend. Stilistisch juist of niet: de zangerige Siciliana in a-klein komt hierop mooi uit de verf. Extra interessant is hier het gebruik van een kopie van een Cristofori-fortepiano uit 1726. Guglielmi, leerling van onder anderen Ton Koopman, is op alle instrumenten HD meer dan overtuigend. 69


cd-besprekingen

F.X. Richter: Messa pastorale

Solisten, Wroclaw Baroque Orchestra, Wroclaw Philharmonic Choir o.l.v. Andrezj Kosendiak Cypres CYP 1659 Stad na stad kruiste de Moraviër Franz Xaver Richter door Duitsland tot hij in Straatsburg terecht kwam. Die verbinding is meteen ook de reden dat een Pools ensemble de uitvoering van Richters Messa pastorale uit 1780 werd toevertrouwd door een plaatselijk festival. Van de onbeholpen solisten moet deze cd het niet hebben, maar des te meer van een verfrissend goed orkest met dito koor. (De toevoeging ‘philharmonic’ neem ik met een korrel zout: op een foto staan twaalf zangers.) Zonder een zweem van neerbuigendheid klinken de haast naïeve harmonieën en voorspelbare melodieën overtuigend, en waar het moet zelfs imposant. Dankzij de Franse koningen, die maar wát blij waren dat ze de Elzas weer binnen hun grenzen konden rekenen, kon Richter voor zijn kathedraal beschikken over een gigantisch budget. En dat hoor je in deze ruimbezette feestelijke kerstmis. AE W.F. Bach: Claviermusik 1

Léon Berben, klavecimbel Carus 83.346 Wilhelm Friedemann Bach, Johann Sebastians meest talentvolle zoon, heeft bij zijn leven niet de waardering 70

gekregen die hij verdiende. Hij had een zeer individuele stijl van componeren: hij combineerde elementen uit de periode vóór hem met de galante stijl en invloeden uit Italië, waarmee hij in aanraking kwam aan het hof in Dresden. Naast deze variatie aan stijlen zit Friedemanns oeuvre vol met dramatische effecten en wisselende gemoedsstemmingen – allemaal zaken die zijn tijdgenoten niet aanspraken maar waaraan hij niet wilde tornen. Op deze cd komen alle facetten van Friedemanns karakteristieken aan bod. De Ouverture in Es-groot uit 1775 zou prima passen als opening van een Partita van zijn vader, een Concerto in G-groot en een sonate in F-groot zijn traditioneel maar briljant van karakter. De Sonate in D-groot (Falck 3) combineert de galante stijl van de nieuwe tijd met strenge polyfonie en elementen van de fugatechniek. Indrukwekkend is ook de Fantasia in e-klein (Falck 21), waarin toccata-passages worden afgewisseld met recitatieven en sonateachtige fragmenten en die laat zien wat een virtuoos Friedemann moet zijn geweest. Al dit moois wordt door Léon Berben overtuigend gespeeld, de snelle delen klinken flitsend, de langzame ademen rust en door de ritmische vrijheden die hij neemt wordt het begrip ‘Fantasia’ volkomen duidelijk. HD Het wachten is op deel 2!

aantrekkelijke werken uit een periode dat het klavierconcert volop in ontwikkeling was. De concerten in C-groot (Hob XVIII:1) en D-groot (Hob XVIII:2) klinken helder en geïnspireerd, en in het dubbelconcert voor orgel en viool in F-groot (XVIII:6) levert naast Ton Koopman concertmeester Catherine Manson een voortreffelijke bijdrage. Toch ook een paar kanttekeningen: ondanks de bescheiden omvang van het (kist)orgel is het instrument toch wel erg prominent aanwezig, mengt het matig met de ensembleklank en zijn de registratiewisselingen soms nogal abrupt. Werden deze werken niet voor een kerkmuzikale praktijk geschreven, en was daarom een groter orgel en een wat ruimere akoestiek WdJ niet op zijn plaats geweest? W.A. Mozart: Sonatas, fantasy, rondo

Stanley Hoogland, fortepiano Arte dell’ Arco CC AD O27

J. Haydn: Organ Concertos

Amsterdam Baroque Orchestra o.l.v. Ton Koopman, orgel, Catherine Manson, viool Challenge Classics CC72390 Haydns orgelconcerten roepen nogal wat vragen op. Zo staat niet altijd vast dat hij de auteur is, is het onduidelijk of ze voor orgel of toch voor klavecimbel of piano zijn bedoeld, terwijl ook over de bezetting van het orkest twijfels bestaan. In elk geval zijn het

De nestor van het Nederlandse fortepianospel is voor het Japanse label Arte dell’Arco bezig met een reeks Mozart-opnamen. Verscheen er al eerder een cd met pianotrio’s met violist Wakamatsu en cellist Suzuki, op deze opname horen we Hoogland in enkele solowerken, en hoe...! Al meteen in het Adagio van de Sonate in Es-groot KV.282 vallen de expressieve aanslag, de rust en de contrasten op die dit spel zo boeiend maken.


cd-besprekingen

De beroemde Fantasie in c-klein KV,475 klinkt afwisselend dramatisch en lyrisch en in het Rondo in a-klein KV511 valt de zangerigheid op die Mozart zo essentieel achtte. De klank van de Walther-kopie door Christopher Clarke komt bovendien prachtig tot zijn recht. Een opname van het pianoconcert in d-klein (KV 466) komt eraan, dus dat is een heel aangenaam HD vooruitzicht.

De transparante klank van deze piano plus het levendige, mooi gearticuleerde spel van Brautigam maken ook het slotstuk van de reeks een feest HD voor het oor.

F. Schubert: Impromptus op.142, Sonate in G.op.78

Andreas Staier, fortepiano Harmonia Mundi HMC 902021

L. van Beethoven: Sonates, deel 9

Ronald Brautigam, fortepiano BIS SACD-1672 Deze laatste cd van de ook in de internationale vakpers geprezen complete Beethoven-sonates door fortepianist Ronald Brautigam bevat louter werken uit Beethovens vroege periode. Het gaat om drie op dertienjarige leeftijd voor de keurvorst van Keulen geschreven sonates, twee sonatedelen voor het echtpaar Wegener en de twee sonatines in G- en F-groot die elke pianoleerling uit de bekende bundels kent en die aan Beethoven worden toegeschreven. Curieus zijn de twee sonatedelen voor de orphika, een klein klavichord-achtig klavier dat een mode-instrument voor dames had moeten worden maar dat nooit gehaald heeft. Zoals op de vorige cd’s koos Brautigam voor een instrument dat bij deze stukken past, en wel een kopie van een Stein-fortepiano uit 1788 van de hand van Paul McNulty.

Voor mij ligt het belang van deze cd in de gebruikte fortepiano: een schitterend instrument naar een vleugel van de Weense bouwer Conrad Graf uit 1827. Naar mijn smaak is dit wel de ideale Schubert-klank, maar zeker niet het ideale Schubert-spel! Het ontbreekt Staier vooral aan rust. Molto moderato staat er boven het eerste deel van de G-groot-sonate, maar daar lijkt Staiers tempo totaal niet op. Ook het Menuetto (Allegro moderato) en het Allegretto zijn een fractie te snel, zodat een gevoel van kortademigheid ontstaat. Door dezelfde aanpak is bij het Andante con variazioni in Bes-groot, met het Rosamunde-thema, de rust wederom ver te zoeken. Hoewel niet in alle stukken dit tempoprobleem speelt, vind ik toch deze cd niet overtuigend. Jammer, want deze vleugel verdient beter! HD R. Schumann: Sonates voor viool en piano

Andreas Staier, fortepiano, Daniel Sepec, viool Harmonia Mundi HMC 902048

Na Schumanns dood meenden velen elementen van zijn nadere geestesziekte in deze werken uit zijn laatste jaren te horen: een subjectieve benadering die aanvechtbaar is. Zeker is wel dat deze Sonates in a- en d-klein en de Gesänge der Frühe diepzinnig, hartstochtelijk en fantasierijk zijn, net zoals zijn vroegere werken. Curieus is de beroemde Ciaconna uit Bachs Partita in d-klein voor soloviool, hier gespeeld in Schumanns bewerking met pianobegeleiding. Draai een knop om, vergeet dat het Bach is en het resultaat is indrukwekkend. Dat is ook het woord voor het spel van Sepec en Staier. Tempi worden breed genomen, nergens wordt gehaast (Staier revancheert zich hier volkomen voor zijn Schubert-cd!) en de violist heeft een stralende toon zonder in een automatisch vibrato te vervallen. De ÉrardHD vleugel uit1837 klinkt prachtig.

A.-M. Grétry: Céphale et Procris

Les Agrémens o.l.v. Guy Van Waas Ricercar RIC302 Les Agrémens maakte het afgelopen Festival Oude Muziek zijn opwachting met een liedrecital waarin een brug werd geslagen tussen de nadagen van de grote Franse koningen en de nieuwe post-revolutionaire tijd. Bariton Pierre-Yves Pruvot speelt ook een grote rol in deze opname van het ballet héroïque Céphale et Procris uit 1773 van André-Modeste Grétry, dat 71


cd-besprekingen

voor het huwelijk van een kleinzoon van Lodewijk XV werd gecomponeerd. Grétry’s stuk was een trendbreuk aan het hof: was het drie jaar eerder bij het huwelijk van de toekomstige Lodewijk XVI en Marie-Antoinette nog Lully en Rameau, Racine en Voltaire wat de klok sloeg, nu werd ruim baan gemaakt voor de jongere garde, waaronder ook Gossec en Philidor, en hun vernieuwingen. Hoewel het Gluck was die uiteindelijk met de roem van de reformopera ging strijken, waren het deze componisten die er de basis voor legden: de lichtvoetige Italiaanse toets had definitief zijn intrede gedaan. Guy Van Waas laat zijn orkest magistraal dansen en geeft zijn zangers alle ruimte om hun rollen met de nodige zwier in te vullen. Uitstekende vrouwenstemmen klinken, waaronder Bénédicte Tauran en Katia Vellétaz, maar de gezwollenheid van Pruvot is nog steeds een beetje schrikken… JvdK

Louis Spohr, George Oslow: Nonetten

Osmosis Ramée RAM1007 Mozart: Phantasia

Nicole van Bruggen, Jane Rogers, Anneke Veenhoff Ramée RAM 1002 Het nog jonge Nederlandse ensemble Osmosis trad afgelopen december op in het Seizoen Oude Muziek in een blaaskwintetbezetting. Als nonet presenteren ze zich op deze cd, hun 72

eerste, voor het label Ramée. De vier strijkers zijn afkomstig van het Nepomuk Fortepiano Quintet van pianiste Riko Fukuda, en die verbintenis blijkt een heel gelukkige. Bruisend-energieke klanken verraden veel affiniteit met de avontuurlijke periode waarin de mogelijkheden van het zich razend­ snel ontwikkelende blaastuig veel componisten inspireerden tot onvermoede nieuwlichterij. Klarinettiste Nicole van Bruggen is de verbindende factor met een andere cd van Ramée, waarop zij te horen is met werk dat Mozart voor haar instrument schreef. Zij bespeelt ook de bassetklarinet waarvan de ware identiteit zo lang verborgen bleef, en pas midden jaren ’90 werd gereconstrueerd op basis van een teruggevonden afbeelding die in 1794 in een programmaboekje in Riga bleek afgedrukt. Het stuk op deze cd voor het instrument, de Grande Sonate, een bewerking van Mozarts Klarinetkwintet K.581, klinkt hier voor het eerst op historisch instrumentarium. Van Bruggen nam de vrijheid het anonieme arrangement zo hier en daar wat meer ruimte te geven voor de laagste tonen van haar instrument, en daar is goed aan gedaan: vreemde octaafsprongen zijn nu weggewerkt. In het Kegelstatt Trio en de Fantasie K.475 voor fortepiano is tevens de gebruikelijke frasering, dynamiek en ornamentiek aan een grondige heroverweging onderworpen. Het speelplezier lijkt met deze ingrepen recht JvdK evenredig toegenomen: bravo!


30 jaar festival oudemuziek utrecht vrijwilligers-reĂźnie | za 21 mei 2011

ter gelegenheid van 30 jaar Festival brengen we zoveel mogelijk vrijwilligers bij elkaar voor een gezellige middag vol herinneringen en ontmoetingen. meld je daarom zo snel mogelijk aan, ĂŠn geef het bericht door aan oude bekenden. Opgeven kan bij (wie anders dan) Yvonne Postma via postma.j@planet.nl, of bel met het kantoor van Organisatie Oude muziek: 030 2329000. datum: zaterdag 21 mei; de locatie in de omgeving van utrecht wordt binnenkort bekendgemaakt.

73


74

J.S. Bach Kantaten BWV 35 und 169. Ensemble Bizzaries o.l.v. Jan Katzschke. Querstand VKJK 1002

J.S. Bach Missae breves BWV 233 & 236. Pygmalion o.l.v. Raphaël Pichon. Alpha 170

J.S. Bach Concerts avec plusieurs instruments V. Café Zimmermann. Alpha 168

J.S. Bach 6 Sonaten für Orgel für 2 Klavieren zu 4 Handen. Claudine Orloff, Burkard Spinnler. Fuga Libera FUG 572

J.Chr. Bach Mailänder Vesperpsalmen. Süddeutscher Kammerchor, Concerto Köln o.l.v. Gerhard Jenemann. Carus 83.347

C.Ph.E. Bach Hamburger Quartalsmusiken. Himlische Cantorey, Les Amis de Philippe o.l.v. Ludger Rémy. CPO 777594-2

C.Ph.E. Bach Solo Keyboard Music vol.21. Miklós Spányi. BIS CD-1624

T. Arne Artaxerxes. The Classical Opera Company o.l.v. Ian Page. Linn Records CKD 358

discoGraFie

F. Cavalli La Didone. Europa Galante o.l.v. Fabio Biondi. Dynamic CDS 537/1-2

C. Caresana L’adoratione de’ Maggi. I Turchini o.l.v. Antonio Florio. Glossa GCD 922601

A. de Cabezón Obras de música para tecla, arpa y vihuela. Anne Landa, accordeon. Arsis 4234

D. Buxtehude The complete organ works vol.3. Christopher Herrick. Hyperion CDA 67855

D. Buxtehude Scandinavian cantatas. Theatre of Voices o.l.v. Paul Hillier. Da Capo 6.220534

D. Buxtehude Membra Jesu nostri. The Purcell Quartet & Fretwork. Chandos CHAN 0775

P. Bouteiller Requiem pour voix d’hommes. Le Concert Spirituel o.l.v. Hervé Niquet. Glossa GCD 921621

G. Binchois L’Argument de Beauté. Discantus o.l.v. Brigitte Lesne. Aeon AECD 1096

L. van Beethoven Diabelli Variations. Gary Cooper. Channel Classics 29110

G.G. Kapsberger I pastori di Bettelemme. Echo du Danube. Accent ACC 24231

F. Jiranek Concertos and Sinfonias. Sergio Azzolini, Collegium Marianum o.l.v. Jana Semerádová. Supraphon SU 4039-2

C. Le Jeune Dix Psaumes de David. Ludus Modalis o.l.v. Bruno Boterf. Ramée RAM 1005

J. Haydn Organ Concertos. Ton Koopman, Amsterdam Baroque Orchestra o.l.v. Catherine Manson. Challenge CC 72390

J. Haydn Six Divertimenti Hob IV:6-11. Ensemble Sans Souci Berlin. CPO 777511-2

J. Haydn Trios for Piano, Flute and Violoncello. Richard Fuller, Annie Laflamme, Dorothea Schönwiese-Guschlbauer. Coviello COV 21011

J.A. Hasse Sacred Works. Sächsisches Vocalensemble, Batzdorfer Hofkapelle o.l.v. Matthias Jung. CPO 777462-2

G.F. Händel Flavio. Early Opera Company o.l.v. Christian Curnyn. Chandos CHAN 0773(2)

G.F. Händel Water Music. Les Musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Naïve V 5234

discoGraFie / cursussen / FestivaLs / mini-advertenties

C. Negri Le Gratie d’Amore. Ensemble La Follia. Dynamic DM 8006

J. de Nebra Amor aumenta el valor. Los musicos de su Altezza o.l.v. Luis Antonio González. Alpha 171

W.A. Mozart Sonatas for Four Hands. Marie & Veronice Kuijken, fortepiano. Challenge CC 72363

W.A. Mozart Keyboard Music vol.2. Kristian Bezuidenhout. Harmonia Mundi HMU 907498

W.A. Mozart Piano Concertos 9 & 12. Ronald Brautigam, Die Kölner Akademie o.l.v. Michael Willens. BIS SACD-1794

W.A. Mozart Phantasia. Anneke Veenhoff, fortepiano, Nicole van Bruggen, bassetklarinet, Jane Rogers, altviool. Ramée RAM 1002

C. Monteverdi Cespro della beata vergine. Apollo’s Fire Baroque Orchestra o.l.v. Jeannette Sorrell. Avie AV 2206

C. Monteverdi L’Orfeo. Cantillation, Orchestra of the Antipodes o.l.v. A. Walker. ABC 4768030

C. Monteverdi Vespro della Beata Vergine Maria. L’Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar. Virgin Classics 5099964199405

G.P. Telemann Spirituosa: viool- en trompetsonates. Concerto Melante. DHM 626632

J.P. Sweelinck Cantiones Sacrae. Gesualdo Consort Amsterdam o.l.v. Harry van der Kamp. Glossa GES 922406-NL

A. Soler Sonatas for Harp. Godelieve Schrama. MDG 9031627-6

H. Schütz Ich hebe meine Augen auf. Cappella Sagittariana Dresden. Raumklang RK 3001

D. Scarlatti Sonates. Alice Ader, fortepiano. Fuga Libera FUG 573

A. Scarlatti Sacred works. Concerto De’ Cavalieri o.l.v. Marcello Di Lisa. CPO 777476-2

G. Sammartini Sonatas de un Oboista. Xavier Blanch Mezquíriz, Hippocampus. Arsis 4237

C. De Rossi Romana Santa Beatrice d’Este. Musica Fiorita. ORF 003092

J. Rosenmüller Vox dilecti mei: Solo motets and sonatas. Alex Potter, Chelycus Ensemble. Ramée RAM 1009

M. Romero Romerico Florido. Clematis, Cappella Mediterranea o.l.v. Leonardo GarcíaAlarcon Ricercar RIC 308


75

G. Mahler Symphonie no. 4. Orchestre des Champs-Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Phi LPH 001 B. Marcello Salmi vol. 1. Ensemble Gli Erranti o.l.v. Alessandro Casari. Stradivarius 33679 V. Martin y Soler L’arbore di Diana. Gran Teatro del Liceu, regie: Francisco Negrín. Dynamic 33651 F. Mendelssohn Bartholdy Elias. Das Neue Orchester & Chorus Musicus Köln o.l.v. Christoph Spering. MDG 6021656-2 M.P. de Montéclair Concerts for Natural Trumpet and Harpsichord. Gabriele Cassone, Antonio Frigé, Ensemble Pian & Forte. Dynamic DM 8004

G.P. Foscarini Bon voyage. The Foscarini Experience. Raumklang RK 2904

J.P. Försch Ich freue mich im Herrn, musica sacra. L’Arpe Festante o.l.v. Rien Voskuilen. Carus 83.363

J.J. Fux Concentus musico-instrumentalis. Armonico Tributo Austria o.l.v. Lorenz Duftschmid. Arcana A 338

F. Geminiani 6 Sonatas for Cello and Basso Continuo. Enrico Bronzi, Michele Barchi. Concerto 2061

C. Graupner Fagott und Violinkonzerte. Sergio Azzolini, Friedemann Wezel, Ensemble Il Capriccio. Carus 83.443

W.F. Bach Kantaten II. Bachchor Mainz, L’arpa festante o.l.v. Ralf Otto. Carus 83.429

W.F. Bach Kantaten I. Bachchor Mainz, L’arpa festante o.l.v. Ralf Otto. Carus 83.362

J.S. Bach Triosonates. Lorenzo Ghielmi, orgel. Passacaille 967

J.S. Bach Die Kunst der Fuge. Bernard Foccroulle, orgel. Ricercar RIC 303

J.S. Bach Cantatas Volume 47. Bach Collegium Japan o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS SACD-1861

J.S. Bach Magnificat, Unser Mund sei voll Lachens. De Nederlandse Bachvereniging o.l.v. Jos van Veldhoven. Channel Classics 32010

C. Graupner Ein Weihnachts Oratorium. Ex Tempore, Mannheimer Hofkapelle o.l.v. Florian Heyerick. Ricercar RIC 307

J. des Prez Messes de l’homme armé. Ensemble Métamorphoses o.l.v. Maurice Bourbon. Calliope CAL 9441

G. de Machaut Messe Notre Dame. Musica Nova o.l.v. Lucien Kandel. Aeon AECD 1093

G.B. Fontana Per flauto: Italian Recorder Music. Ganassi-Consort Köln. MDG 3080301-2

J.S. Bach Triosonates. Benjamin Righetti, orgel. K617 223

G.B. Pescetti Sonate per Gravicembalo. Feilippo Emanuele Ravizza. Concerto CD 2062

N. Lebègue Pièces de clavessin. Bibiane Lapointe. Arion PV 710052

F. Couperin Pièces de clavecin des livres III & IV. Frédérick Haas. Alpha 173

J.S. Bach Die Kunst der Fuge. Akademie für Alte Musik. Harmonia Mundi HMU 902064

C. Monteverdi Selva morale e spirituale vol. 1. The Sixteen o.l.v. Harry Christophers. Coro COR 16087

O. Lassus Lagrime di San Pietro. Studio de musique ancienne de Montréal. Atma ACD 22509

Clemens non Papa Requiem & Penitential Motets. The Brabant Ensemble o.l.v. Stephen Rice. Hyperion CDA 67848

A. Reichenauer Concertos. Sergio Azzolini, Xenie Löffler, Lenka Torgersen, Collegium 1704 o.l.v. Václav Luks. Supraphon SU 4035-2

J.-P. Rameau Les surprises de l’amour, transcriptions de Monsieur Hesse. Monique Zanetti, Stephan MacLeod, Ensemble A deux violes esgales. Alpha 176

J.-P. Rameau Les Paladins. Neue Düsseldorfer Hofmusik o.l.v. Konrad Junghänel. Coviello COV 21013

J.J. Quantz Fiery and Sublime. La Ricordanza. MDG 6031644-2

J. des Prez Missa Pange lingua. Kammerchor Josquin des Préz o.l.v. Ludwig Böhme. Carus 83.345

G.A. Perti Abramo vincitor de’ proprii affetti. Ensemble Il Continuo. Bongiovanni GB 2451

G.B. Pergolesi Stabat Mater. Anna Prohashak, Bernarda Fink, Akademie für Alte Musik Berlin. Harmonia Mundi HMC 902072

G.P. da Palestrina Missa Papae Marcelli. Odhecaton o.l.v. Paolo da Col. Arcana A 358

J.S. Bach Sonatas for viola da gamba. Paolo Pandolfo, Markus Hünninger. Glossa GCD 920411

J.P. Krieger XXI Suonate à doi, violino e viola da gamba. Kerstin Linder Dewan, Jordi Comellas, Alberto Martínez Molina. Arsis 4238

M.-A. Charpentier Actéon. Boston Early Music Festival Vocal & Chamber Ensembles o.l.v. Paul O’Dette & Stephen Stubbs. CPO 777613-2

J.S. Bach Cantatas BWV 140, 61 & 29. Arnold Schoenberg Chor, Concentus Musicus Wien o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. DHM 602662

J.V.H. Vorisek Symphony in D-groot op.24. Musica Florea o.l.v. Marek Stryncl. Arta 10185

A. Vivaldi Ottone in villa. Il giardino armonico o.l.v. Giovanni Antonini. Naïve OP 30493

A. Vivaldi Arie per tenore. Topi Lehtipuu, I Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis. Naïve OP 30504

A. Vivaldi Concerti per flauto e flautino. Dorothee Oberlinger, Sonatori de la Gioiosa Marca. Arcana A 334

A. Vivaldi Concerti per il flauto traversier. Alexis Kossenko, Arte dei Suonatori. Alpha 174

A. Vivaldi Ercole sul’ Termodonte. Europa Galante o.l.v. Fabio Biondi. Virgin Classics 5099969454509

A. Veracini Violin Sonatas. Riccardo Minasi, Musica Antiqua Roma. Sony 705312

F. Tunder North German Organ Music vol. 1. Martin Rost. MDG 3201624-2

G.P. Telemann Viola da gamba. Lorenz Duftschmid, Armonico Tributo Austria. Arcana A 312

G.P. Telemann Wind Concertos vol.4. La Stagione Frankfurt o.l.v. Michael Schneider. CPO 777401-2

G.P. Telemann Complete Orchestral Suites vol.3. Pratum Integrum Orchestra o.l.v. Pavel Serbin. Caro Mitis CM 0032008-2

discografie / cursussen / festivals / mini-advertenties


76

English Renaissance Lute Songs Dorothée Mields, Hille Perl, Lee Santana. DHM 704362

Dowland’s Delight: Harp Music from Renaissance and Baroque Dowland, Weiss, Neusidler e.a. Tom Daun. Raumklang RK 3006

Concert chez la Reine Couperin, Colin de Blamont. Les Ombres. Ambronay 630

Combattimenti! Monteverdi, Marazzoli. Le Poème Harmonique o.l.v. Vincent Dumestre. Alpha 172

Colori d’Amore Bononcini, Broschi, Caldara e.a. Simone Kermès, Le Musiche Nove o.l.v. Claudio Osele. Sony 723192

Codex Chantilly: En l’amoureux vergier De Caelis o.l.v. Laurence Brisset. Aeon AECD 1099

Cecus: colours, blindness and memorial De la Rue, Agricola e.a. Graindelavoix o.l.v. Björn Schmelzer. Glossa GCD P32105

Canzone e cantate Ferrari, Frescobaldi, Monteverdi e.a. Franco Fagioli, countertenor e.a. Carus 83.361

Cantem Nadal Noël baroque occitan. Les Passions, Les Sacqueboutiers. Ligia Digital 0202208

Airs de cour Lambert, Lully. Musica Favola o.l.v. Stephan van Dyck. Accent ACC 24234

verZamel cd’s

77: Ritmo e Magia nella tradizione musicale napoletana Neapolis Ensemble. Aeon AECD 1097

Von den letzten Dingen: Barocke Trauermusik aus Mitteldeutschland Otto, Rosenmüller, Schein e.a. Amarcord, Cappella Sagittariana Dresden. Raumklang RKap 30107

Vivat Leo! Music for a Medici pope Des Prez, Willaert, Mouton e.a. Cappella Pratensis o.l.v. Joshua Rifkin. Challenge CC 72366

Virgo sancta Caecilia: Gesänge aus dem Antifonar der Anna Hachenberch. Ensemble Candens Lilium o.l.v. Norbert Rodenkirchen. Raumklang RKma 20044

The Queen’s Music Italian Vocal Duets and Trios. Susanna Rydén, Emma Kirkby, Lars Ulrik Mortensen e.a. BIS CD-1715

The Music of Rome Allegri e.a. The Cardinall’s Musick o.l.v. Andrew Carwood. Hyperion CDA 67860

The Borgia Dynasty Hespèrion XXI, La Capella Reial de Catalunya o.l.v. Jordi Savall. Alia Vox AVSA 9875

L. Spohr, G. Onslow Nonets. Osmosis. Ramée RAM 1007

Sappho and her Time Arianna Savall, Ensemble Melpomen o.l.v. Conrad Steinmann. DHM 671742

Lufthansa Festival of Baroque Music www.lufthansafestival.org.uk onderwerp: Hanseatic to Adriatic datum: 13-21 mei plaats: Londen uitvoerenden: Collegium Vocale Gent, Laurence Dreyfus, Enrico Gatti, The English Concert, Gustav Leonhardt, Robin Blaze, Cantus Cölln, Ensemble Inégale, Ensemble Caprice, Hille Perl, Lee Santana, Sonatori de la Gioiosa Marca e.a.

Thüringer Bachwochen www.thueringer-bachwochen.de onderwerp: Muziek van Bach op historische locaties datum: 15 april – 8 mei plaats: Eisenach, Mühlhausen, Arnstadt, Erfurt, Weimar e.a. uitvoerenden: Ricercar Consort, Concerto Melante, Bl!indman, Cantus Cölln, amarcord e.a.; orgelmarathon

Voi-Z Festival www.voi-z.nl onderwerp: Kameropera datum: 1-10 april plaats: Zwolle uitvoerenden: I Piccoli Holandesi, Nederlands Blazersensemble, Combattimento Consort e.a.

Festival Hoorn - Oude Muziek Nu www.oudemuzieknu.nl onderwerp: Oude Muziek is Passie datum: 4-6 maart plaats: Hoorn uitvoerenden: Arezzo Ensemble, Birthe Blom, Ensemble De Windh, Lassus Consort; workshop Nederlandse volksmuziek

FestivaLs

Tage Alter Musik Regensburg www.tagealtermusik-regensburg.de onderwerp: Muziek van Middeleeuwen tot Romantiek datum: 10-13 juni plaats: Regensburg (D) uitvoerenden: Dialogos, The Brabant Ensemble, Concerto Köln, Stile Antico, Ensemble Lucidarium Mezzaluna, Artemandoline, La Venexiana e.a.

Händel-Festspiele www.haendelhaus.de onderwerp: Muziek van Händel en tijdgenoten datum: 2-12 juni plaats: Halle(D) uitvoerenden: La Venexiana, Accordone, La Stagione Frankfurt, Vivica Genaux, Concerto Köln, Roberta Invernizzi, Café Zimmermann, I Fagioloni; Ottone geënsceneeerd o.l.v. Marcus Creed, Rinaldo door marionettentheater met Lautten Compagney, Orlando geënsceneerd

Vijfde Reincken Festival www.reinckenfestival.nl onderwerp: Hanze en Bourgondië 1300-1500 datum: 27 en 28 mei plaats: Deventer uitvoerenden: Coppella Pratensus, La Folamusica, Red Rose Four e.a.

The Beverley and East Riding Early Music Festival www.ncem.co.uk onderwerp: Concerten oude muziek datum: 26-29 mei plaats: East Riding (GB) uitvoerenden: The Tallis Scholars, The Academy of Ancient Music, Pamela Thorby, Jacob Heringman, Faye Newton, The Burning Bush e.a.

York Early Music Festival www.ncem.co.uk onderwerp: Musica Britannica datum: 8-16 juli plaats: York (GB) uitvoerenden: The Gabrieli Consort The English Concert, Ian Bostridge, The Sixteen e.a.; Purcells King Arthur door The Yorkshire Baroque Soloists

Dag Oude Muziek www.basilica.be onderwerp: Het land van Luik datum: 26 juni plaats: Alden Biesen (B) uitvoerenden: n.n.b.

Musikfestspiele Potsdam Sanssouci www.musikfestspiele-potsdam.de onderwerp: Dresden datum: 11-26 juni plaats: Potsdam (D) uitvoerenden: n.n.b.

discoGraFie / cursussen / FestivaLs / mini-advertenties


77

Réforme & Contre-Réforme Diverse, boek + 8 cd’s. Ricercar RIC 101

Parole e querelle d’amore Monteverdi, Sances, Strozzi e.a. Agnès Mellon, Dominique Visse, Ensemble Barcarole. ZigZag Territoires ZZT 101001

Musical London c.1720 From Purcell to Handel. The Parley of Instruments o.l.v. Peter Holman. Chandos CHAN 0776

Huismuziek www.huismuziek.nl onderwerp: Barokmuziek voor vrouwenkoor en orkest datum: 22-26 augustus plaats: De Glind, Barneveld docenten: Christine Brandenburg, Marjolein Berkvens onderwerp: Barokke versieringen op de cello datum: 8 oktober en 12 november plaats: Parnassos, Utrecht docenten: Elske Tinbergen onderwerp: Blokfluitensemble-weekend datum: 8-9 oktober plaats: De Glind, Barneveld docenten: Sascha Mommeertz, Suzanne van der Helm onderwerp: Tous les matins du monde: Franse barokmuziek (instrumentalisten) datum: 9-11 december plaats: De Glind, Barneveld docenten: Trio da Fusignano: Sascha Mommertz, Marijn Slappendel, Diederik van Dijk

Musica Antiqua www.siebehenstra.nl MusicaAntiqua@me.com onderwerp: Barokcello en klavecimbel datum: 2-6 mei 2011 plaats: Sabiñán, Spanje docenten: Lucia Swarts & Siebe Henstra.

Intervalli www.intervalli.eu onderwerp: Les répertoires oubliés & retrouvés (Madin & Dumont) datum: 7 mei - 14 mei 2011 plaats: L’Huy Préau- Morvan (Frankrijk) docent: Erik Van Nevel

cursussen

thema:

Modena 1665: Ombra e luce Uccelini, Cazzati, Vitali e.a. Georg Kallweit, Björn Colell. Raumklang RK 2905

Mia yrmana formosa: Medieval Woman’s Songs of Love and Pain Triphonia. Challenge CC 72385

Mediteraneum: Ancient Worlds of Improvisation between Orient and Occident Ensemble Oni Wytars. DHM 633802

Lustige Feld-Music Telemann, Fasch, Fischer, Müller. Lingua France o.l.v. Benoît Laurent. Ricercar RIC 304

Lunéville, France 1742 (transcripties) L’univers de l’orgue. Frédéric Désenclos. Alpha 651

Il canto delle dame Leonarda, Caccini, Assandra, Strozzi. Concerto Soave. Ambronay 631

Fra’ Diavolo: La musica nelle strade dei regno di Napoli Accordone o.l.v. Marco Beasley. Arcana A 359

Et la fleur vole Airs à danser & airs de cour autour de 1600. Les Musiciens de Saint-Julien o.l.v. François Lazarevitch. Alpha 167

discoGraFie / cursussen / FestivaLs / mini-advertenties

27 en 28 mei

Hanze en Bourgondië

informatie en kaartverkoop

www.reinckenfestival.nl

en de Deventerschouwburg, telefoonnummer 0570 - 68 35 55


vrienden oudemuziek

cd-aanbiedinGen J.S. Bach: Trio Sonatas Lorenzo Ghielmi, orgel Passacaille 967 Normale prijs ca. € 22,50 Voor Vrienden € 17,50

Onlangs nog was Lorenzo Ghielmi hier voor Die Kunst der Fuge met Il suonar parlante, opzienbarend vanwege de bezetting van gambakwartet en Silbermann-fortepiano. Al langer geniet hij aanzien als klavecinist en organist, bijvoorbeeld op ‘zijn eigen’ Ahrend-orgel van de San Simpliciano in Milaan, het instrument waarop hij ook deze triosonates van Bach speelt. Ghielmi maakt de verwachtingen volledig waar: alles is tot in de puntjes verzorgd en in balans, maar hij speelt ook met veel gevoel en plezier. Bovendien maakt hij gebruik van subtiele registraties, waarmee deze muziek het best tot zijn recht komt. Bravo!

B. Galuppi: Sonatas for keyboard instruments Luca Guglielmi, toetsinstrumenten Accent ACC 24227 Normale prijs ca. € 22,50 Voor Vrienden € 17,50

Het grote retorische gebaar, de galante stijl, virtuositeit en fantasie: alles is aanwezig op deze cd. Extra aantrekkelijk is dat Galuppi’s sonates al naar gelang hun karakter op klavecimbel, orgel, fortepiano of klavichord worden gespeeld. Dat laatste was in Italië weinig gangbaar, maar niet onbekend. Stilistisch juist of niet: de zangerige Siciliana in a-klein komt hierop prima uit de verf. Extra interessant is hier het gebruik van een kopie van een Cristofori-fortepiano uit 1726. Luca Guglielmi, leerling van onder anderen Ton Koopman, is op alle instrumenten meer dan overtuigend.

78

J. Nozeman: Sonates voor violino solo Antoinette Lohmann, Furor Musicus Nederlands Muziek Instituut NMI CD1001 Normale prijs € 15 Voor Vrienden € 12,50 Het Nederlands Muziek Instituut heeft voor het eerst sonates van Jacobus Nozeman uit 1725 uit eigen collectie op cd gezet. Puur Nederlandse muziek dus, maar zeker niet voor tussen de schuifdeuren: aan de vertolkers van deze stukken worden zowel technisch als muzikaal hoge eisen gesteld. Dit zijn volwaardige baroksonates, heel leuke en inventieve bovendien, die door Antoinette Lohmann en haar ensemble met een aangename diversiteit aan continuo-instrumenten met veel verve worden uitgevoerd. Van Lohmanns hand is ook de uitgebreide toelichting in het cd-boekje. Een zeer aangename kennismaking.

Cecus: Colors, Blindness and Memorial Graindelavoix o.l.v. Björn Schmelzer Glossa GCD P32105 Normale prijs ca. € 22,50 Voor Vrienden € 17,50

Deze cd biedt een reeks motetten waarvan de teksten gaan over kleurenblindheid, verblinding en herinnering. Gekozen is voor componisten van de generatie van Alexander Agricola en Pierre de la Rue, het repertoire waarin Graindelavoix is gespecialiseerd. Net als op hun eerdere cd’s zingt het ensemble met veel versieringen in alle stemmen, maar duidelijk is dat Graindelavoix nog steeds evolueert en blijft experimenteren met combinaties van stemmen en instrumenten. Dit maakt hun uitvoeringen onverminderd spannend en zorgt ervoor dat het achteroverleuners geen kans krijgen.

GRATIS THUISBEZORGD ZOLANG DE VOORRAAD STREKT. TE BESTELLEN VIA DE SPECIALE BESTELBON.


vrienden oudemuziek

cd-aanbiedinGen L. van Beethoven: Diabelli-variaties Gary Cooper, fortepiano Channel Classics CCS SA 29110 Normale prijs ca. € 22,50 Voor Vrienden € 17,50

A. Vivaldi: Arie per tenore Topi Lehtipuu, I Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis Naïve OP 30504 Normale prijs ca. € 22,50 Voor Vrienden € 17,50

Om de castraten-heerschappij te doorbreken begon Vivaldi al vroeg de tenorstem te promoten: zo zijn er maar liefst drie aria’s voor de entree van prins Tamese uit Arsilda, Vivaldi’s eerste opera, allemaal bedacht voor de tenor Annibale Pio Fabri. Tenor Topi Lehtipuu heeft de expressie en nuance in zijn stem voor die drie totaal verschillende sferen, van warme liefde tot kille razernij. Diego Fasolis is niet bang om zijn Barocchisti alle hoeken van de kamer te laten zien, soms klinken ze als dikke honing, dan weer vlug als de wind. Niet alleen voor hardcore tenorfans.

Beethoven voltooide zijn 33 Diabelli-variaties in 1823. Het is zijn laatste grote pianowerk geworden en, volgens zijn leerling Czerny, ook een van de allerbelangrijkste. Waarschijnlijk is Beethoven geïnspireerd geraakt door Bachs Goldberg-variaties, die in 1817 werden heruitgegeven. De variaties 24 (Fughetta) en 32 (Fuga) zijn althans een regelrecht eerbetoon aan Bach. Deze uitgave is de eerste opname op een fortepiano uit Beethovens tijd. Gary Cooper speelt dit werk indrukwekkend, hij treft het karakter van de verschillende variaties feilloos en beheerst het instrument qua aanslag en virtuositeit volkomen.

Fra’ Diavolo: La musica nelle strade dei regno di Napoli Accordone o.l.v. Marco Beasley Arcana A 359 Normale prijs ca. € 22,50 Voor Vrienden € 17,50

Eén groot feest is, het, deze cd van liedzanger Marco Beasley en zijn ensemble Accordone. De tarantella’s en siciliana’s vliegen ons weer om de oren, waarbij Beasleys spetterende vocalen vakkundig worden ondersteund door snaren en slagwerk. Niet alles op deze cd is qua repertoire volkomen nieuw, maar de uitvoeringen zijn dat zeer zeker. De nieuwe draai aan deze muziek ‘nelle strade’ zit hem in de ongepolijste samenzang met Napolitaanse straatzangers, die voor nog meer couleur locale zorgen dan Beasley zelf. Maar hij blijft niettemin de absolute ster van deze cd, en daar krijgen we nooit genoeg van!

J. Rosenmüller: Vox dilecti mei Alex Potter, Chelycus Ramée 1009 Normale prijs ca. € 22,50 Voor Vrienden € 17,50

Rosenmüllers grafsteen omschrijft hem als de ‘Amphion van zijn tijd’, en dat is niets teveel gezegd. In de motetten en sonates die op deze cd worden afgewisseld, combineert hij de oude polyfone stijl met de modernere concertante stijl op een voortreffelijke manier. De jonge Engelse countertenor Alex Potter, opgeleid in Bazel, laat op deze eerste solo-cd een wendbare, expressieve stem horen die zonder twijfel een grote toekomst heeft. Het ensemble Chelycus, bestaande uit strijkers en blazers, is eveneens bijzonder goed op dreef. Ramée krijgt een extra ster voor het zeer aantrekkelijke en complete boekje.

GRATIS THUISBEZORGD ZOLANG DE VOORRAAD STREKT. TE BESTELLEN VIA DE SPECIALE BESTELBON.

79


Tijdschrift Oude Muziek

aan deze uitgave werkten verder mee:

ISSN 0920-6649

Marco Borggreve, Henk Dekker, ­Agnes van der Horst,

jaargang 26 / nr. 1 - februari 2011

Paul ­Janssen, Wilmer de Jong, Lodewijk Muns

verschijnt 4x per jaar uitgave en productie:

advertentietarieven:

Stichting Organisatie Oude Muziek Utrecht

op aanvraag 030 23 29 000 en op www.oudemuziek.nl

bureau-adres:

mini-advertenties:

Mariaplaats 23

voor particulieren, € 15 per 4 regels,

3511 LK Utrecht

140 lettertekens, bewijsexemplaar € 5

t: 030 23 29 000 f: 030 23 29 001

opgave voor service-rubrieken:

info@oudemuziek.nl www.oudemuziek.nl

Cursussen en festivals op het gebied van de oude muziek

correspondentieadres:

worden kosteloos aangekondigd indien de gegevens tijdig en

Postbus 19267

compleet worden aangeleverd. Onvolledige opgaven worden

3501 DG Utrecht

niet geplaatst.

vormgeving:

deadlines:

Studio rUZ / Went&Navarro

periode 15 februari - 15 mei: 2 januari periode 15 mei - 15 augustus: 1 april

opmaak:

periode 15 augustus - 15 november: 1 juni periode 15 november - 15 februari: 1 oktober

Hilde Wolters drukwerk en bindwerk:

donateur worden:

Marcomprint

Voor een bijdrage van € 40, € 80, € 160 of € 1000 aan de Stichting ­Vrien­den­Oude Muziek (zie voor de bijbehorende

op de cover:

voordelen www.oudemuziek.nl) ontvangt u 4x per jaar het Tijd­schrift Oude Muziek met alle gegevens over het Festival en

foto: Marco Borggreve

onze concerten. Tevens krijgt u dan de Vriendenpas, waarmee u in aanmerking komt voor diverse kortingen.

redactie:

Voor informatie: 030 23 29 000

Jolande van der Klis (hoofd- en eindredactie)

Voor mensen met een leeshandicap is dit Tijdschrift ook op cd

Marcel Bijlo

verkrijgbaar. Inlichtingen: Dedicon, Postbus 24, 5360 AA Grave,

Albert Edelman

0486 486 486.

colofon

Xavier Vandamme Het volgende nummer verschijnt medio mei 2011

80


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.