Tijdschriftvoordepolitie 2013 edition 7

Page 1

jg.75/nr.7/13 Onafhankelijk opinieblad voor de politie Verschijnt 10 keer per jaar. Abonnementen: www.websitevoordepolitie.nl

Laetitia Griffith: Zullen we de discussie eens voeren?

6 De politie moet snel een visie en strategie implementeren ten aanzien van sociale media in beleid en werkprocessen.

15 Wat biedt de internationale afvalketen aan mogelijkheden voor criminelen? Door de hele keten heen lekt materiaal weg.

24 Tussen leidinggevenden en leidingontvangenden is eerder sprake van een ruilrelatie dan van een ontwikkelingsrelatie.

30 Onderzoek naar horizontale fraude laat vooral één ding zien: we weten helaas nog steeds veel te weinig.

35 Een rubriek Herlezen kan niet zonder een bespreking van hèt leerboek voor de politie: Stapel en De Koning.


Jubileumcongres

jaar

vrijdag 8 november 2013

Luister. Ontmoet. Vier mee!

Politieacademie, Apeldoorn

In 75 jaar zijn de positie van de politieorganisatie en het politiewerk zelf radicaal veranderd. De politie staat meer dan ooit midden in de maatschappij. Het Tijdschrift voor de Politie heeft in de afgelopen jaren inhoudelijk en constructief kritisch naar alle ontwikkelingen gekeken. Tijdens het Jubileumcongres 75 jaar Tijdschrift voor de Politie blikken wij graag met u terug en kijken wij ook vooruit.

Waarom u deze exclusieve dag niet mag missen: • Ga onder leiding van uw dagvoorzitter Annette van Trigt in gesprek met de top van de politie en haar ketenpartners • Laat u inspireren door de visie van topsprekers, waaronder Nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer, hoogleraar bestuurskunde Pieter Tops en criminoloog Cyrille Fijnaut • Deel uw ervaringen en gedachten met betrekking tot de actualiteit, trends en ontwikkelingen met vakgenoten • Krijg verrassende inzichten van jonge beïnvloeders uit de wereld van de media en de politiek zoals Thierry Baudet

Inschrijven voor 8 oktober Verzeker uzelf van een plek tijdens dit unieke jubileumcongres. Schrijf u in voor 8 oktober en maak gebruik van de vroegboekkorting!

Luister. Ontmoet. Vier mee! Meld u nu aan voor dit exclusieve jubileumcongres.

www.reedbusinessevents.nl/politiecongres Initiatiefnemer:

Partners :


3

Redactioneel

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Het werk is de drijfveer

E

ven diep ademhalen, na een lang en zonnig zomerreces, en daar gaan we: verder met de tweede helft van deze 75e jaargang. Op weg naar ons Jubileumcongres op 8 november aanstaande, waar nog stoelen vrij zijn. Voor iedereen die samen met ons de blik vàn buiten en de blik náár buiten wil bestendigen. En ja: in een tijd waarin voor onze doelgroep tijd en geld schaarse goederen zijn geworden. Daarom hoeven ook niet per se àl onze lezers te komen. Onze redactie hoopt op een compacte maar mooie dwarsdoorsnee uit politie, Openbaar Ministerie, openbaar bestuur, wetenschap, politiek, media, private partners en ambtenarij. Omdat dit levendige en inspirerende debatten voor de nabije toekomst zal opleveren. En omdat we gewoon trots zijn op een Tijdschrift dat al vele politiebestellen heeft over- en doorleefd. Daarin steeds trouw bleef aan zijn bestaansrecht: de verbinding tussen de politiepraktijk en de (semi-)wetenschap. Niet voor niets besteden we de laatste tijd aandacht aan de boegbeelden en de boekwerken waaraan we als huidige generatie politieleiders schatplichtig zijn – zoals in dit nummer over De draagbare Van Reenen.

Ruggengraat Afgelopen jaar hebben we er ook op gelet dat we steeds blijven schrijven over het politiewerk zelf. Ik zie, en velen van u met mij, dat het werk zelf de drijfveer is waardoor zo’n 65.000 politiemensen in deze lange periode van reorganise-

Trouw aan ons bestaansrecht: de verbinding tussen de politiepraktijk en de (semi-)wetenschap

ren gemotiveerd blijven. En dat het veranderen en verbeteren van onze politieorganisatie juist het beste gaat in het samen aanpakken van dat werk. Persoonlijk vind ik het treffend hoe razendsnel we de hefboom ‘Nationale Briefing’ hebben benut om de tijdsbesteding van leidinggevenden te focussen op de operatie. Door vooral bezig te zijn met de vragen: hoe ontwikkelt zich de (on)veiligheid buiten, wat zijn onze interventies, wat is daarvan het effect en hoe zijn we daarin een goede partner voor anderen? Natuurlijk, het kan allemaal nog beter en er blijven criticasters die het te topdown of cijfergestuurd vinden. Maar het viel de toeschouwers bij de laatste Nationale Briefing wel op: “Wat mooi om te zien dat we één korps zijn geworden.” Zonder dat het één minuut over structuur of inrichting ging, maar helemaal over het streven naar goed politiewerk. De ruggengraat in dat ene korps is in mijn ogen nog steeds die gemeenschappelijke opvatting over goed politiewerk. De bijdrage die daaraan wordt geleverd door de mensen die de politiepraktijk onderzoeken, evalueren en innoveren, is groot. De expertise die de professionals in de praktijk ontwikkelen en gebruiken, wordt zo verrijkt en verspreid. En dus schrijven we ook nu weer over een trits aan onderwerpen die elk de moeite waard zijn: sociale media, afvalcriminaliteit, horizontale fraude, crises en mini-crises, omdenken in de criminaliteitsbestrijding, samenwerking met de veiligheidsbranche, operationeel leiderschap, de Duitse politie en toch ook een beetje over reorganiseren.

Prijs Het is ook nu weer gelukt om met ons covermodel de verbinding met onze stakeholders te leggen. De branche van particuliere beveiligers heeft in Laetitia Griffith een boegbeeld dat een klemmend beroep doet op ons: politie blijf alstublieft naar buiten kijken, vergeet je bondgenoten in de samenleving niet en sluit strategische allianties met degenen die in hetzelfde publieke domein aan veiligheid werken. Want ze heeft een terecht punt: ik zie dat op straat op vele plekken tijdens evenementen en in horecanachten politiemensen, particuliere beveiligers en BOA’s prima operationeel samenwerken, terwijl op strategisch niveau nauwelijks duurzame afspraken worden gemaakt. En dat is eens te meer van belang, zeker nu de verschillende stadswachtstichtingen omvallen door de overheidsbezuinigingen en de particuliere branche de economische crisis merkt. Dus na een zomer politiethrillers verslinden op de e-reader, nu weer tijd voor serieuze kost. En wie volgend jaar mee wil dingen naar de prijs voor het beste artikel in het Tijdschrift voor de Politie, wordt van harte uitgenodigd om een boeiend onderwerp op pakkende wijze over het voetlicht te brengen. Voor dit jaar is het voor u te laat: de prijswinnaar over 2012-2013 maken we bekend op ons Jubileumcongres!

«

Nathalie Kramers, hoofdredacteur.


Advertentie HR Booster:Advertentie HR Booster

05-06-2013

09:50

Pagina 1

Initiatief van:

8 november 2013 | Mediaplaza Utrecht

HR Booster: vergroot jouw invloed! doelgericht, prikkelend & inspirerend Mensen meekrijgen, samenwerken en gericht doelen bereiken. Hoe doe je dat? Hoe oefen je invloed uit als HR professional, of als afdeling? Hoe zorg jij ervoor dat HR zichtbaar bijdraagt aan het succes van de organisatie? Invloed uitoefenen kun je leren! Ga aan de slag met het ontwikkelen van invloed als HR professional. Leer hoe invloed zich verhoudt tot leiderschap, hoe je als individu meer invloed kunt uitoefenen, maar ook als team. Kortom, leer wat jij kunt doen om HR op de kaart te zetten. De beste versie van jezelf Tijdens deze dag word je jezelf bewust van jouw persoonlijke kracht door te leren: • Hoe een adviserende en leidende rol in elkaar over kunnen gaan; • Hoe je invloed op het HR beleid van jouw organisatie kunt uitoefenen; • Wat ondernemend gedrag is; • Hoe je jouw zichtbaarheid kunt vergroten en je krachtig kunt presenteren; • Hoe je nieuwe inzichten kunt vergaren om vanuit een HR een gedegen bijdrage te leveren aan de bedrijfsstrategie. Geef jezelf, je team en je organisatie een BOOST en schrijf je in!

www.reedbusinessevents.nl/HRBooster


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Inhoud

5

jg.75/nr.7/13

Redactie Drs. N.E. Kramers (hoofdredacteur); dr. A. Cachet; mr. M.A. Hanrath MPA; drs. P. Holla; mr. drs. W. Jong; prof. dr. S. de Kimpe; J. Overeem EMPM; mr. H. Rebel; mr. drs. E. Rooijers; dr. C. Sprenger; prof. dr. P.E.W.M. Tops; C.E.J. Verhagen; mr. H.R. de Vries.

6 Sociale media en onrust

Voor de dynamiek op sociale media rond incidenten is de term ‘sociale-mediaonrust’ vaak beter passend dan ‘maatschappelijke onrust’. Maar ook dan is de aanwezigheid van politie op sociale media belangrijk. Om te beginnen moet de politie snel een visie en strategie implementeren. Aanbevelingen uit een onderzoek. – Roy Johannink en Inge Gorissen

Eindredactie Matthijs Hogendoorn 020-5159089 06-10533727 matthijs.hogendoorn@reedbusiness.nl Reed Business Radarweg 29 Postbus 152 1000 AD Amsterdam Uitgever Joost Valkhoff 020-5159170

10 Laetitia Griffith

Ze is onder meer voorzitter van de Nederlandse Veiligheidsbranche. Een interessante partner waar de politie wel wat meer aandacht voor mag hebben, vindt zij. De particuliere beveiligers vormen in haar ogen geen concurrentie. “In Nederland zie ik beveiligers in de toekomst niet met een wapen rondlopen.” – Peter Holla en Matthijs Hogendoorn

Vormgeving: Pieter van Schouwenburg Coverfoto Roel Dijkstra / Fred Libochant Advertentie-exploitatie Marc Nuhn 06-51695227 020-5159172

15 Internationale afvalstromen

Welke gelegenheden biedt de internationale afvalketen aan criminaliteit op dit gebied? Bij alle spelers in de keten, van ontdoener tot verwerker, lekt materiaal weg naar het illegale circuit, of worden gevaarlijke stoffen in legale zendingen gemengd. De rol van facilitators, zoals expediteursbedrijven en adviesbureaus, wordt kritisch onder de loep genomen. – Rudie Neve

Abonnementen Reed Business Afdeling Klantenservice Telefoon: 0314-358 358 klantenservice@reedbusiness.nl Jaarabonnement: € 187 Meeleesabonnement: € 105 Los nummer: € 33,50 Studenten: € 99 Het Tijdschrift is gratis voor leidinggevenden en staf op tactisch en strategisch niveau binnen de Nederlandse politie en haar partnerorganisaties op het gebied van openbare orde & veiligheid.

24 Leiderschap

Uit kwalitatief onderzoek blijkt dat transactioneel leiderschap belangrijker is dan op basis van ander onderzoek wel is aangenomen. Er volgt uit dat de relatie tussen leidinggevenden en leidingontvangenden meer een ruilrelatie is dan een ontwikkelingsrelatie. Dat kan gevolgen hebben voor zowel opleiding als leiderschapstheorie m.b.t. de inhoud van het vak. – Sjaak Spreeuw, Theo Jochoms, Karin Lasthuizen

Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314358 358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.

30 Horizontale fraude

Horizontale fraude gaat over fraude die gericht is tegen burgers, bedrijven en financiële instellingen. De aanpak van fraude is al jaren een ondergeschoven kindje, ook bij de politie. Voor het derde Nationaal Dreigingsbeeld (NDB2012) is een onderzoek naar horizontale fraude uitgevoerd. We weten helaas nog steeds veel te weinig. – Brigitte Bloem

© Auteursrecht voorbehouden. Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

Partner:

En verder in dit nummer: 14 Column Bert Westland

28 Vakliteratuur

19 Politieacademie

35 Herlezen: Stapel & De Koning

23 Politiechef Frank Paauw


6

Aanbevelingen over sociale media

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Sociale media: factor van invloed op onrustsituaties? Roy Johannink, senior adviseur beleid en onderzoek, VDMMP. Inge Gorissen, adviseur beleid en onderzoek, VDMMP.

Onlangs verscheen in de reeks Politiekunde de publicatie Sociale media: factor van invloed op onrustsituaties? als resultaat van een onderzoek dat adviesbureau VDMMP in opdracht van Politie & Wetenschap naar dit onderwerp uitvoerde. Uit het onderzoek blijkt dat voor de dynamiek op sociale media rond incidenten de term ‘sociale-mediaonrust’ vaak beter passend is dan ‘maatschappelijke onrust’. Ook in geval van socialemediaonrust is de aanwezigheid van de politie op sociale media echter noodzakelijk. Dit artikel behandelt de aanbevelingen van het onderzoek, met als belangrijkste aandachtspunt het snel implementeren van een visie en strategie voor succesvolle toepassing en borging van sociale media in beleid en werkprocessen van de nationale politie.

I

n een aantal casestudies is verkend welke rol sociale media spelen bij de ontwikkeling van incidenten en hoe maatschappelijke onrust daarbij ontstaat en wordt beïnvloed. In overleg met Politie & Wetenschap zijn incidenten geselecteerd waarbij (mogelijk) sprake was van maatschappelijke onrust en waarbij vanuit de hulpdiensten met name de politie was betrokken1. Daarbij is onderzocht op welke wijze de politie sociale media heeft ingezet in haar communicatiestrategie, welke keuzes hierbij een rol speelden en wat de effecten van de gehanteerde strategie waren. Bij vier van de incidenten is hiertoe de berichtgeving op verschillende sociale media geanalyseerd, zijn betrokken politiefunctionarissen geïnterviewd en zijn bestaande documenten bestudeerd die door de korpsen beschikbaar werden gesteld. Bij drie van de cases is uitsluitend de dynamiek van de berichtgeving op sociale media bestudeerd. Het begrip ‘maatschappelijke onrust’ is in het onderzoek gedefinieerd als ‘hevige ongerustheid en emotionele reacties bij (diverse) groepen mensen als gevolg van een schokkende gebeurtenis, waarbij het risico bestaat op escalatie, verstoring van openbare orde en veiligheid en een toename

De juiste middelen en expertise zijn nodig om sociale media goed te kunnen monitoren

van de problematiek’ (Partoer CMO Fryslân & GGD Fryslân, 2006).

Bevindingen Uit het onderzoek blijkt dat op sociale media in mindere of meerdere mate sprake kan zijn van onrust tijdens incidenten. Omdat er hierbij niet altijd sprake is van een risico op escalatie, verstoring van de openbare orde of toename van de problematiek, is de term ‘sociale-mediaonrust’ soms beter passend dan ‘maatschappelijke onrust’. In het geval van ‘sociale-mediaonrust’ zijn er veel vragen, geruchten en reacties naar aanleiding van een incident, zowel van burgers als van media. Dergelijke situaties vragen in het kader van crisiscommunicatie de nodige tijd en aandacht van de politie en, afhankelijk van het incident, ook van haar partners. Wanneer de autoriteiten zelf niet tijdig met informatie (kunnen) komen, bestaat het risico dat burgers en media zelf gaan speculeren over wat er aan de hand is en dat kan leiden tot de verspreiding van onjuiste informatie en geruchten. Met behulp van sociale media kunnen deze snel en onder een grote groep ontvangers worden verspreid, wat kan leiden tot een toename van de problematiek of verstoring van de openbare orde. Hoewel sociale media geruchten enerzijds snel kunnen helpen verspreiden, kunnen zij anderzijds gebruikt worden om geruchten te ontzenuwen en mogelijke reacties op (onjuiste) geruchten te voorkomen. Dit vraagt een blijvend actieve houding van de politie op sociale media; niet aanwezig zijn betekent per definitie een stap te laat zijn. Toen het onderzoek plaatsvond, was er nog geen nationale politie. Het onderzoek richtte zich op incidenten die zich hebben voorgedaan in enkele voormalige regiokorpsen. Om de aanbevelingen van waarde te laten zijn voor de nieuwe politieorganisatie, is ervoor gekozen om ze te schrijven voor de nationale politie. Gedurende de onderzoeksperiode zijn


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Aanbevelingen over sociale media

7

Aanbevelingen voor politie t.a.v. sociale media

Implementeer snel een visie en strategie; luisteren is de basis van alle overige sociale-media-activiteiten; zorg voor snelle procesinformatie en gevalideerde informatie naar buiten; ook in reactie op buiten is (tijd en capaciteit vragende) validatie de norm; laat burgers meedenken en -doen; interne èn externe afstemming – wie doet wat en wie informeert wie?

binnen de politie tal van initiatieven op het terrein van sociale media ontwikkeld. Bovendien is en wordt de politieorganisatie op dit vlak professioneler. De aanbevelingen zijn daarom zo geschreven dat ze enerzijds kunnen dienen als toets en anderzijds als richtpunt voor de nationale politie.

Aanbevelingen Snel visie en strategie implementeren De afgelopen jaren blijken voor de politie vooral een periode te zijn geweest van leren door te doen; maak gebruik van sociale media en leer hier vervolgens van. Een van onze aanbevelingen om sociale media succesvol toe te passen en dit ook te borgen in het beleid en werkprocessen van de politie, is het ontwikkelen en implementeren van een gezamenlijk gedragen visie voor de gehele Nederlandse politie. Een visie stelt kaders en bevat de doelstellingen die de politie wil bereiken met het gebruik van sociale media. Welke doelstellingen de politie wil bereiken en welke capaciteit daarvoor nodig is binnen de nationale politie, kan per politieproces worden uitgewerkt met bijvoorbeeld het RBP 2008 als hulpmiddel. Op basis hiervan kan vervolgens de strategische invulling van het sociale-mediagebruik door de politie worden uitgewerkt. In de periode tussen het uitvoeren en publiceren van dit onderzoek is er het nodige gebeurd. Zo is er inmiddels een Crisiscommunicatieteam Nationale Politie (CCT) dat crisisteams tegendenkers, tegensprekers en een klankbord biedt tijdens rampen en crises. Daarnaast heeft het landelijke Social Media Team van de nationale politie een visie geformuleerd met betrekking tot sociale media. Het reeds bekende ‘negen domeinen model’ kan beschouwd worden als de strategische uitwerking hiervan2, maar vraagt mogelijk aanpassing naar aanleiding van de nog te implementeren visie.

Luisteren: dé basis 24 per 7 Sociale media bieden mogelijkheden om te luisteren naar wat er leeft in de buitenwereld. Het luisteren dient binnen de politie dan ook goed te zijn georganiseerd: het is de basis voor alle overige sociale-media-activiteiten. Monitoring moet daarom niet alleen rondom incidenten en geplande gebeurtenissen (voetbalwedstrijden, evenementen) plaatsvinden, maar ook in de ‘koude fase’. Ook is een crisis niet voorbij na het laatste persmoment, de politie moet aanwezig blijven op sociale media om eventuele nieuwe ontwikkelingen te kunnen signaleren. Respondenten van het onderzoek gaven aan dat het monitoren van sociale media tijdens incidenten niet altijd eenvoudig is. Soms is de berichtenstroom met betrekking tot een bepaald onderwerp zó groot, dat het zelfs met (gratis) monitortools als Tweetdeck en Hootsuite praktisch onmogelijk is om alle berichtgeving te volgen. Het gebruik van speciaal ontwikkelde (betaalde) tools, die wel zijn berekend op het analyseren van grote hoeveelheden berichten, kan hierbij uitkomst bieden. Dit betekent dat de politie uitgerust moet zijn met de juiste middelen en expertise om sociale media goed te kunnen monitoren. Bij verschillende geanalyseerde incidenten bleek dat het monitoren van sociale media niet alleen door de communicatieafdeling wordt gedaan. Ook het realtime intelligence center speelt hierin een rol. Om ervoor te zorgen dat er geen zaken dubbel worden gedaan of om het werk te verdelen als er sprake is van heel veel berichtgeving op sociale media, is het goed om onderling afspraken te maken over welke afdeling wat doet. En, misschien nog wel belangrijker: wie informeert dan wie over wat er wordt gevonden? Waarnaar is men precies op zoek? Wie analyseert en beoordeelt de berichtgeving? Het is immers per politieproces verschillend welke informatie op sociale media van waarde kan zijn.


8

Aanbevelingen over sociale media

Produceren: van procesinformatie tot gevalideerde informatie Een tweede activiteit in het gebruik van sociale media is het plaatsen van informatie, ook wel ‘zenden’ genoemd. Wij gebruiken de term ‘produceren’ (Infopunt Veiligheid & VDMMP, 2011). Wanneer sprake is van een incident, gaat de buitenwereld op zoek naar informatie op internet. Opvallend is dat het soms enige tijd duurt voordat de politie zich op sociale media laat zien. Uit meerdere interviews met respondenten blijkt dat dit vaak komt doordat informatie nog niet is geverifieerd. Informatie moet 100% betrouwbaar en valide zijn voordat deze naar buiten wordt gebracht. Ook moet, wanneer er meerdere partijen betrokken zijn bij (de communicatie over) een incident, eerst afgestemd worden wie leidend is in de communicatie en wat de strategie is. Het geven van procesinformatie is daarom een must, vanaf moment één. Door dat snel te doen, bijvoorbeeld in de periode tussen een incident en het eerste officiële persmoment, kan worden voorzien in de informatiebehoefte van de buitenwereld.

Het is belangrijk dat de politie in ‘de koude fase’ investeert in de relatie met burgers Door P2000-meldingen zijn incidenten vanaf de start openbaar en is de inzet van de hulpdiensten te volgen. Een foute beschrijving in de eerste melding kan zijn uitwerking hebben op de perceptie van een incident in de buitenwereld, zodat later mogelijk een correctie noodzakelijk is. Een voorbeeld hiervan is de oproep voor een brand die later geen brand bleek te zijn bij de gevangenisopstand in Teylingen. Dit onderschrijft de noodzaak om, indien nodig, in de communicatie ook aandacht te besteden aan de inhoud van P2000-meldingen.

Reageren: validatie als norm Sociale media brengen de ontwikkeling met zich mee van zendergerichte naar interactieve communicatie. Dit betekent niet alleen berichten plaatsen (produceren), maar ook reageren op berichten. Naast het geven van feitelijke en procesinformatie is het belangrijk om vragen te beantwoorden en geruchten te ontzenuwen of juist informatie te bevestigen. De communicatie tijdens incidenten bestaat daarom naast produceren vooral uit reageren. Er is daarbij

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

veel aandacht nodig voor een van de moeilijkste vraagstukken met betrekking tot sociale media: wat is waar en wat niet? Bij meerdere incidenten die we analyseerden, werden op sociale media namen genoemd van mogelijke verdachte(n) van een strafbaar feit. Hoe beoordeel je als politie de betrouwbaarheid van dergelijke berichten? Wat zegt bio (biografie) van de Twittergebruiker of het tijdstip van plaatsen van een bericht over de betrouwbaarheid ervan? In welke context is het bericht geplaatst; is het wellicht grappig bedoeld? Om de waarheid te achterhalen moet de politie goed kunnen filteren in de brij van informatie die sociale media bieden. Al met al kost het valideren van informatie tijd. Tijd die in geval van een crisissituatie vaak niet of beperkt aanwezig is. Dit maakt dat de druk op het proces communicatie toeneemt als er geruchten of niet-gevalideerde informatie circuleren op de sociale media en er dus relatief veel capaciteit en prioriteit voor dit aspect nodig is. Argumenten als ‘we waren te druk’, of ‘we hadden geen tijd voor het monitoren van sociale media’ gaan niet (meer) op. De politie kan niet afwezig zijn op de sociale media tijdens en na een incident.

Interacteren: de buitenwereld weet meer dan wij Bij sociale media gaat het uiteindelijk vooral om het met elkaar in gesprek gaan en blijven: de conversatie. Dit noemen we interacteren. Deze activiteit betekent dat de politie vragen beantwoordt van burgers, maar ook dat zij naar mogelijkheden zoekt om de buitenwereld te betrekken bij haar werkzaamheden. In hun artikel in nummer 4/13 van dit tijdschrift stellen Verhoef, Hiemstra & Cachet op basis van interviews met diverse politiekenners dat de politie in haar taakuitvoering telkens de verbinding moet leggen met de creatie van duurzame veiligheid en leefbaarheid, door burgers mee te laten denken en doen. Volgens hen kunnen sociale media hierbij veel betekenen (2013: 8). Zo blijkt uit ons onderzoek dat sociale media onder andere te benutten zijn bij het vergaren van opsporingsinformatie, bijvoorbeeld door het online delen van beeldmateriaal. Ook in een ander recent gepubliceerd onderzoek van Politie & Wetenschap besteden de auteurs aandacht aan zowel dit aspect als aan de interactie tussen burgers en politie met behulp van sociale media (Meijer, Grimmelikhuijsen, Fictorie, Thaens & Siep, 2013: 20-27, 55-58). Het is belangrijk dat de politie begint met het investeren in de relatie met burgers in de koude fase. Op deze wijze kan de politie een relatie opbouwen met haar doelgroepen en wordt niet alleen in tijden van crisis gebruik gemaakt van sociale media en een beroep gedaan op de burger. Daarnaast geldt: wat je zelden doet, doe je zelden goed. Door ook in de koude fase optimaal gebruik te maken van sociale media, is dit makkelijker in de warme fase wanneer er veel druk ligt op het crisiscommunicatieproces.

Interne integrale aanpak De basis van de sociale-media-activiteiten, luisteren, kan


Aanbevelingen over sociale media

9

Foto: ANP, Phil Nijhuis

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Er was een opstand, maar geen brand in Teylingen.

niet door de communicatieafdeling alleen worden gedaan. Zoals we eerder al aangaven, is het noodzakelijk om binnen de politie duidelijk te hebben welke afdeling wat doet met betrekking tot sociale-mediamonitoring. Dit geldt ook voor de communicatie via sociale media. Afhankelijk van de communicatieactiviteiten van de politie zijn diverse functionarissen of afdelingen betrokken. Bij die communicatie die erop gericht is opsporingsinformatie te genereren, kunnen andere functionarissen betrokken zijn dan wanneer de politie gevoelens van onveiligheid wil verminderen of voorkomen. Het is daarom noodzakelijk om als communicatieafdeling af te stemmen met andere afdelingen zoals de meldkamer (bijvoorbeeld rondom de inzet van Burgernet) en de informatieorganisatie (bijvoorbeeld rondom het monitoren van sociale media). Deze en andere afdelingen kijken ieder met hun eigen bril naar incidenten en naar politiewerk, ieder vanuit eigen perspectief en noodzaak. Alle betrokkenen moeten helder hebben: wie doet wat en wie informeert wie?

Externe integrale aanpak Net als intern is er extern duidelijkheid nodig bij de betrokkenen bij een incident: wie doet wat en wie informeert wie? Het is aan te bevelen om met alle partners gezamenlijk te monitoren en dit niet alleen afhankelijk te laten zijn van de politie. Immers: zelfs binnen de politie kijken een wijkagent en een rechercheur vanuit hun verschillende rol al op een andere manier naar informatie, laat staan als er meerdere organisaties betrokken zijn. Net zoals over de monitoring mag er net zo min onduidelijkheid zijn over wie de woordvoering doet over een incident. Als zowel de politie als de gemeente communiceert via Twitter, is het al ingewikkeld genoeg voor de buitenwereld. Stel dat daarbij de gemeente ook nog verwijst naar het Openbaar Ministerie voor de woordvoering, dan wordt het nog complexer. Zeker als het Openbaar Ministerie niet op sociale media communiceert met betrekking tot het incident. Laat dan ook media of de maatschappij nog verwijzen naar de woordvoerder van de brandweer en het verwarrende plaatje qua woordvoering is compleet. Om met een eenduidige boodschap naar buiten te komen is afstemming cruciaal, zowel intern als met de betrokken partners. Alle betrokkenen moeten met één mond spreken

waarbij duidelijk is wie welke boodschap via welk communicatiekanaal brengt. Wanneer één partij belast is met de woordvoering rond een incident, hebben de betrokken ketenpartners evengoed een verantwoordelijkheid om deze partij te voorzien van input om een boodschap te kunnen formuleren. Wanneer partners van de politie afwezig zijn op sociale media, moet de politie zich niet gedwongen voelen om in het gat van communicatie te springen om te kunnen voorzien in de informatiebehoefte van de buitenwereld. Het is haar goed recht andere organisaties te wijzen op hun verantwoordelijkheid. In haar communicatie kan de politie, hoe plichtmatig deze boodschap ook mag overkomen, verwijzen naar de algemene offline kanalen bij de betreffende organisaties.

«

Literatuur Infopunt Veiligheid & VDMMP (2011). Handreiking veilig omgaan met sociale media. Meijer, A.J., Grimmelikhuijsen, S.G., Fictorie, D., Thaens, M. & Siep, P. (2013). Politie & sociale media. Van hype naar onderbouwde keuzen, Politiewetenschap 64. Amsterdam: Reed Business / Apeldoorn: Politie & Wetenschap / Universiteit Utrecht / Rotterdam: Center for Public Innovation. Partoer CMO Fryslân & GGD Fryslân (2006). Scenario Maatschappelijke onrust bij geweldsdelicten in Fryslân. Verhoef, J., Hiemstra, R.R.K. & Cachet, A. (2013). Politie, ICT en toekomstvisie, Het Tijdschrift voor de Politie, 75 (4), 6-10. Noten 1) De casestudies zijn: Neergeschoten agent - Baflo (13 april 2011); Schietincident - Rotterdam (14 augustus 2011); Flitspaalincident Voorschoten (23 oktober 2011); Voetbalrellen - Utrecht (4 december 2011); Gevangenisopstand - Teylingen (3 oktober 2011); Schietincident supermarkt - Almelo (9 december 2011) en Dreiging aanslag winkelcentrum Zuidplein - Rotterdam (11 mei 2012). 2) De Expertgroep Sociale Media uit de korpsen Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid heeft negen domeinen uitgewerkt waarin sociale media kunnen worden aangewend. Het gaat hierbij om de volgende domeinen: mediawatch, eventwatch/ crowdmanagement, realtime intelligence, opsporing, kennisdelen, digitaal bewustzijn, mediakanaal, actieve wederkerigheid (o.a. webcare) en crisiscommunicatie.


10

Interview Laetitia Griffith

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Laetitia Griffith, voorzitter Nederlandse Veiligheidsbranche:

“Zullen we de discussie Peter Holla is plaatsvervangend politiechef en hoofd operatiën bij de Eenheid Noord-Holland, alsmede redacteur van dit Tijdschrift. Matthijs Hogendoorn is schrijverscoach en eindredacteur van dit Tijdschrift.

Laetitia Griffith is behalve Staatsraad bij de Raad van State onder meer voorzitter van de Nederlandse Veiligheidsbranche. Een interessante partner waar de politie wel wat meer aandacht voor mag hebben, vindt zij, zeker nu er nationaal meer kan worden afgestemd. De particuliere beveiligers vormen in haar ogen geen concurrentie. “In Nederland zie ik beveiligers in de toekomst niet met een wapen rondlopen.”

Z

ijn de leden van de Nederlandse Veiligheidsbranche concurrenten of zogeheten concullega’s van de politie?

“Zeker geen concurrenten. Het gaat om circa 31.000 extra oren en ogen van de politie. De politie beseft steeds beter dat ze goed gebruik kan maken van bijvoorbeeld de particuliere surveillanten op bedrijfsterreinen. Er rijden 1100 surveillanceauto’s in Nederland rond van beveiligingsorganisaties. Waarom zou je als politie van die extra informatiebron geen gebruikmaken, bijvoorbeeld als er opvallend veel aangiftes in een bepaald gebied zijn? In steeds meer regio’s zie je al nauwe samenwerking tussen de politie en particuliere beveiligingsbedrijven. In Twente hebben we eind vorig jaar Samen Alert 24/7 ondertekend. Dat vind ik een goed voorbeeld, waarbij informatie-uitwisseling wederzijds plaatsvindt.”

Zijn er taken waarvan ‘jullie’ denken: geef ze maar aan ons?

“Als ik politieagenten tijdens evenementen zie sjouwen met hekken en daar dan bij posteren, denk ik inderdaad: er zijn

Er is geen strategie van zoveel mogelijk markt wegkapen misschien belangrijker taken voor jullie op dat moment. Dat soort uitvoeringstaken kan ook door anderen worden gedaan, los van het feit of de politie de regie wil blijven voeren.”

Hoe kijkt u naar evenementen en de rol van zo’n organisatie zelf?

“Ik moet natuurlijk meteen aan Hoek van Holland denken, al is dat wel erg extreem. In ieder geval moet een evene-

mentenbureau direct vanaf de aanvraag van de vergunning betrokken worden bij het veiligheidsvraagstuk, in overleg met het ambtelijk apparaat en de politie. Wat staat er te gebeuren, hoeveel en wat voor bezoekers verwacht men, wat zijn de risico’s en de scenario’s als er iets misgaat?” “De inzet van de politie is afhankelijk van het soort evenement. Als een Sensation White in de Arena al jarenlang zonder noemenswaardige problemen verloopt, is er niet veel inzet van de politie nodig. Misschien is er ander werk aan de winkel, het checken van kentekens op ongeïnde boetes of iets dergelijks. Dus het werk gaat heus wel door. Maar ordehandhaving is er dan geen onderdeel van.”

Wat vindt u van het voetbal en de inzet van de politie?

“Ik draai er niet omheen: ik vind dat de KNVB moet betalen, de politie-inzet zou moeten worden doorberekend. Er is anderhalf jaar geleden een concept-wetsvoorstel voor consultatie rondgestuurd waarbij de branche dit standpunt heeft ingenomen , maar het voorstel is kennelijk een stille dood gestorven.”

Dan komt er meer werk voor de particuliere beveiligers, ongetwijfeld...

“Omdat die dan inderdaad goedkoper en efficiënter werken. Maar nu komen als zodanig gekwalificeerde risicowedstrijden ten laste van de maatschappij en dat vind ik niet juist.”

Er is en wordt al behoorlijk overgedragen op allerlei terreinen, zoals verkeersbegeleiding, evenementen, voetbal. Hoe ver gaat dat door, denkt u?

“Ten aanzien van de particuliere inzet heeft ook onze branche het zwaar in de economische crisis. Bedrijven besteden minder aan, gaan soms over de kop. De overheid bezuinigt en wil beveiliging weer inbesteden. Dat hangt ons ook boven het hoofd. Die geweldige groei van eerder is flink afgevlakt.” “Over de taakverdeling met de politie kun je blijven nadenken. Er zijn politiebureaus waar het baliewerk particulier is uitbesteed. Als je met beperkte middelen streeft naar een zichtbare politie, méér blauw op straat, is dat dan niet een


Interview Laetitia Griffith

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

11

eens voeren?” Er is geen strategie van zoveel mogelijk markt wegkapen? “Nee.”

Wat vindt u van de huidige verhouding in inzet? “Kijk eens, er zijn heel veel taken die beveiligers niet kunnen en mogen verrichten.”

Het geweldsmonopolie, maar daarmee houdt het op.

“Maar dat is essentieel. Zolang dat exclusief aan de politie is, kun je een beveiliger niet vragen naar een overval te gaan.”

Is daarin niet ook sprake van een glijdende schaal? BOA’s hebben tegenwoordig handboeien als onderdeel van hun uitrusting. Is het een kwestie van tijd voordat de particuliere beveiliging ook meer bevoegdheden krijgt op dat gebied?

“Ik ben geen voorstander van meer geweldsbevoegdheden en het is ook niet aan de orde. Luister, het gaat toch vooral om beïnvloedend gedrag, om de-escalerende vaardigheden. Dat geldt voor politieagenten net zo goed als voor de portier van een discotheek. Gebruik van geweld is een ultimum remedium, dat ligt wat mij betreft zoveel verder weg, dat is niet aan de orde.”

Dus onder uw voorzitterschap blijven beveiligers onbewapend? betere keuze dan die specifiek opgeleide man of vrouw achter een bureau te laten zitten?”

Maar waar ligt de grens? Politiek lijkt de politie me een makkelijk doelwit. Bezuinigingen op het ambtenarenapparaat zijn gewenst…

“Dan is er niet alleen een ministerie, maar ook een Nationale Politie die voor haar belang op kan komen. Belangrijker vind ik de samenwerking, de uitwisseling, nadenken over veiligheid in den brede. Het gaat niet alleen om basale functies. Ook hoge politiefunctionarissen maken soms de overstap en worden hoofd beveiliging van een groot bedrijf. Daar zit heel veel kennis. Kunnen we nu niet die schotten weghalen en meer gezamenlijk nadenken over innovaties ten behoeve van een veiliger samenleving?” Laetitia Griffith Geboren in Suriname op 1 november 1965. Rechtenstudie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam specialisatie Strafrecht en Staatsen Bestuursrecht (1987-1992). Juridisch medewerker bij de Directie Staatsen Strafrecht van het Ministerie van Justitie (1993-1995).

“Zolang ik voorzitter ben van de branche zal ik er niet voor pleiten dat beveiligers allemaal over dezelfde geweldsmiddelen moeten beschikken als de politie. Maar ik ben wél voor een onderzoek naar de diverse functies die beveiligers hebben en wat er nodig is voor de uitoefening van dat werk.” “Neem een winkelsurveillant. Een winkelier wil echt niet dat daar zomaar iemand in een beveiligingsuniform met een dienstwapen rondloopt. Maar wat heeft zo’n functionaris dan wel precies nodig? Ik zou graag die discussie aangaan, zowel met de politie als het ministerie als de beveiligers zelf.”

Om een winkeldief onder controle te houden, zijn handboeien dan misschien wel handig.

“Ik heb het zelf nooit gezien, maar ik hoor dat sommige beveiligers al met tie-wraps lopen. Zullen we het daar eens

Secretaris van de voorzitter van het College van procureurs-generaal (1995-1998). Senior juridisch medewerker / Senior beleidsadviseur bij het Directoraat Generaal Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie (1998-2003). Wethouder Financiën, Economische Zaken, Luchthaven, ICT, Inkoop en Deelnemingen

van de gemeente Amsterdam (2005-2006). Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de VVD (2003-2005 en 2006-2010). Voorzitter Nederlandse Veiligheidsbranche, sinds april 2011. Staatsraad Raad van State, sinds januari 2012.


12

Interview Laetitia Griffith

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Raad van State Laetitia Griffith is Staatsraad bij de Raad van State, de hoogste algemene bestuursrechter van Nederland en onafhankelijk adviseur van de regering over wetgeving en bestuur. Alle conceptwetsvoorstellen moeten voor advies naar de RvS , vóórdat ze worden ingediend bij de Tweede Kamer. Daarnaast geeft de RvS juridische voorlichting op verzoek van departementen of de Staten-Generaal. Griffith is als Staatsraad verbonden aan de Afdeling advisering, in de secties Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap alsmede Infrastructuur, Milieu, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

over hebben, de discussie voeren? Men durft die soms niet aan en het is daarvoor wel tijd. Maar om het meteen over een dienstwapen te hebben, is buiten alle proporties. In Nederland zie ik beveiligers in de toekomst niet met een wapen lopen.”

Hoe is het gesteld met het toezicht? Er zijn bijvoorbeeld particuliere bureaus die in opdracht privé-onderzoek doen… “Die mogen niet meer dan burgers.”

Precies, en hoe bewaakt u dat?

“Wij zijn een werkgeverorganisatie en hebben als zodanig integriteitsregels opgesteld. Daar hebben onze leden zich aan te houden en dat weten ze. Maar wij gaan niet zover dat we bij elk onderzoek dat zich afspeelt ter plekke gaan controleren of alles volgens de regels gebeurt.”

“Je wilt als branchevereniging toch weten of de regels worden nageleefd?”

“Er is een klachtencommissie en bij een klacht vindt er een onderzoek plaats. Ik heb dat overigens nog niet meegemaakt en ik denk ook niet dat het slecht is gesteld met de manier waarop bedrijven met hun bevoegdheden en beperkingen omgaan. Laat ik eens zelf een vraag stellen: zien jullie dat anders?”

Stelselmatig volgen, ongeoorloofde inzet van camera’s, afluisteren… gebeurt dat niet?

“Die klachten krijg ik dus niet, maar misschien zegt het politie-instinct iets anders (lacht). Maar serieus, we hebben het keurmerk waar partijen zich aan moeten houden. We voeren eens in de drie jaar een audit uit bij elk bedrijf. Daar komt ook de integriteit aan de orde, naast alle andere regels.”

Ander issue betreft de geldtransporten. Laat de overheid daar iets liggen vindt u?

“Waar we ons zorgen over maken, is dat de overvallen gepaard gaan met steeds meer geweld, automatische vuurwapens en dergelijke. De criminelen komen vaak van de kant van België, plegen hun misdaad en keren moeiteloos terug de grens over. Het lijkt daarbij regelmatig om dezelfde groep te gaan. Dat is frustrerend. Het is voor ons onbegrij-

“In Nederland zie ik beveiligers in de toekomst niet met een wapen lopen

pelijk dat de politie nog steeds niet in staat is gebleken daders aan te houden. De samenwerking moet beter, zowel met België als ook tussen en binnen Nederlandse eenheden.” “Er is overigens wel goed overleg over maatregelen die worden genomen, over de procedure als er een overval heeft plaatsgevonden. En ik kijk ook naar de branche zelf in de zin van de veiligheidsmaatregelen die worden genomen. Maar er is gewoon onvoldoende resultaat.”

Hoe beschouwt u de ontwikkelingen rondom de Nationale Politie?

“Mooi dat die van start is gegaan, de verwachtingen zijn erg hoog, alle ogen zijn gericht op Gerard Bouman. Ik begrijp dat er heel veel intern moet gebeuren, maar ik zou het wel wenselijk vinden dat de blik ook wordt gericht op onze branche. Er is recentelijk een brief van minister Opstelten naar de Tweede Kamer gegaan over de toename van het aantal BOA’s, hun verruimde taken en de uitwisseling van informatie met de politie. Maar verder bespeur ik nog niet erg veel aandacht voor ons.”

Wat zou u willen?

“Er zijn al veel projecten in het land waarin samenwerking plaatsheeft. Ik vind dat de successen daarvan landelijk zouden moeten worden geïntroduceerd. Nu is het nog de lappendeken van de ‘oude’ politie en dat is jammer.”

Als branche zoeken jullie daarin dus duidelijk de samenwerking?

“Ja, want we hebben er allemaal baat bij als de succesvolle projecten naar een hoger niveau zouden worden getild. Mijn stokpaardje is wel: doe alleen maar zaken met bedrijven met een keurmerk. En ze moeten zijn gescreend, doe dat als politie vooral ook zelf, daar nodigen we jullie van harte toe uit. Onze reputatie als branche staat ook op het spel. Wij worden er op aangesproken als een bedrijf het zou verpesten. Maar bij een goede samenwerking is veel te winnen.”

Maar het luisterende oor aan de andere kant valt dus wat tegen?

“Ik realiseer me heel goed dat de Nationale Politie net van


13

Interview Laetitia Griffith Foto’s: Roel Dijkstra / Fred Libochant

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

contact met de wijkagent. Ik ervaar hem als de schakel naar mijn acceptatie van de politie als geheel. Essentieel dat jullie daar aan vasthouden. Straat, wijk, gemeente. Zo zijn we toch ingericht als land.”

Bent u nog actief in de VVD?

Ik ga nog wel naar de partijcongressen en heb natuurlijk mijn contacten, maar vanuit mijn functie als Staatsraad bij de Raad van State ben ik heel terughoudend. De onafhankelijkheid moet je ook uitstralen, dus politiek actief ben ik niet meer.

start is gegaan. Het eerste belang is zorgen dat jullie organisatie op orde komt. Maar ík zorg er natuurlijk voor dat de contacten warm blijven (lacht). Ik heb het voordeel dat ik vrij veel mensen ken en ik wil niet dat de particuliere beveiliging van het netvlies verdwijnt. Sinds kort is er ruimte voor regulier overleg waar ik blij mee ben, want er zijn een hoop ontwikkelingen gaande: overvallen op geld en waardetransporten, sms-alert, live view en wat niet al. ”

Wie was eigenlijk uw aanspreekpunt vóór de Nationale Politie?

“Eigenlijk alleen het ministerie. Een paar portefeuillehouders. Nu houd ik ook nog contact met de eenheden, maar er komt een landelijk aanspreekpunt. Daar ben ik blij mee.”

Denkt u dat de Nationale Politie, behalve in beheer, ook in het gezag een verbetering zal bewerkstelligen?

“Ik denk het wel. Duidelijk gezag, neuzen dezelfde kant op. Dat zit in de natuur van de politie en dat wordt nu ook gefaciliteerd in de organisatie. Het is een gouden kans, die je één keer krijgt. Gerard Bouman realiseert zich dat ook. Hij heeft een heel brede achtergrond die hem de juiste man op de juiste plaats maakt en heeft bovendien een heel goed team om zich heen, dus dat gaat hem vast lukken.”

En als u als burger kijkt?

“Ik vind die gebiedsgebonden politie echt belangrijk. Dat werkt, hou dat dan ook zo. Ik heb zelf in mijn kleine dorp

Welke functie zou u zelf ooit nog willen bekleden?

“Ik heb nooit nagedacht over volgende functies en ben ook eigenlijk net aan de slag bij de Raad van State. Ik ben ambitieus, wil alles zo goed mogelijk doen. Daar concentreer ik me nu op.” “Wat ik wel in het algemeen kan zeggen: ik ben heel bewust uit de politiek gegaan, wilde meer naar het bedrijfsleven. De balans tussen de publieke en private wereld vind ik interessant, waar ik voor het eerst mee in aanraking kwam als wethouder in Amsterdam.”

Maar u zult op uw leeftijd nog andere ambities hebben?

“Er is een publieke kant bij de Raad van State. Naast mijn voorzitterschap bij de NVB ben ik commissaris, toezichthouder en bestuurder bij een aantal bedrijven en instellingen. De genoemde balans is er bijna, maar nog niet helemaal. Ik wil meer ervaring opdoen als commissaris, lid van de raad van bestuur en in boardrooms van instellingen. Iets meer evenwicht tussen publiek en privaat zou mooi zijn.”

En ooit een terugkeer naar de politiek?

Ik heb kort geleden nog heel bewust gezegd dat ik niet benaderd hoefde te worden voor welke politieke functie dan ook. Geldt nog steeds (lacht). Ik ben hier happy.” “Maar ik moet ook eerlijk zeggen dat ik me dezer dagen niet erg aangetrokken voel tot de politiek. Als ik zie hoe men met elkaar omgaat… er heeft een verharding plaatsgevonden en dat vind ik geen verbetering.”

«

Gevraagd naar de hoogtepunten tot nu toe in haar carrière: “Ik zou ze niet allemaal als letterlijke hoogtepunten willen kwalificeren, maar ik heb al veel van dichtbij mee mogen maken, en ook vanuit verschillende posities. Als secretaris van Docters van Leeuwen, toenmalig voorzitter van het College van P-G’s, zat ik midden in de reorganisatie van het OM, de IRTaffaire en het conflict tussen minister Sorg-

drager en Docters van Leeuwen. Op Justitie ben ik intensief betrokken geweest bij de Bijlmerramp-enquête, de Herculesramp en de vuurwerkramp in Enschede. Mijn wethouderschap in Amsterdam heb ik zeker als een hoogtepunt beschouwd. Daar leerde ik over wat een stad laat drijven, letterlijk: de bedrijvigheid in al zijn sectoren. En dan de Tweede

Kamer, ik zat nog in de VVD-fractie met Hirsi Ali en Geert Wilders met alle ontwikkelingen die in die periode hebben plaatsgehad onder leiding van Gerrit Zalm, Jozias van Aartsen, Rita Verdonk en Mark Rutte. Tot slot, als Staatsraad waren de abdicatie van de Koningin en de inhuldiging van de Koning natuurlijk zeer bijzonder.”


14

Column Bert Westland

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

TGO Transporter

Bert Westland, tot voor kort districtschef in Apeldoorn, werkt thans in Duitsland bij de divisie Internationale Zware en Georganiseerde Criminaliteit van het Bundeskriminalamt.

V

ijf jaar lang is hij of zij al bezig. Op Duitse autosnelwegen. Al rijdend met vuurwapens schietend op andere voertuigen. Ballistisch onderzoek heeft uitgewezen dat de dader vanuit een vrachtwagen schiet. Inmiddels al meer dan 800 schoten. Met .22 en 9 mm. Maar met 100 kilometer per uur mis je wel eens iets. Of ook niet. Een vrouw in een voorbijrijdende auto is door een van zijn kogels in haar hals geraakt. Ze moest zwaar gewond worden opgenomen in het ziekenhuis. Ternauwernood heeft ze het schot overleefd. Het had ook u of mij zomaar kunnen overkomen. Sinds 2008. Vijf jaar. Niemand opgepakt. Hoe kan dit zo lang voortduren? Omdat de overheid niet trefzeker ingrijpt. Omdat politiediensten met behulp van de mogelijkheden die de Duitse wetgeving biedt, niet in staat zijn de veiligheid op de Duitse autosnelwegen afdoende te herstellen. Hoe kan dat gebeuren? U had het kunnen weten: de Tweede Wereldoorlog, nu bijna 70 jaar geleden beëindigd. Na de oorlog hebben de geallieerden, destijds om goede redenen, bepaald dat er in Duitsland geen centrale overheidsmacht meer zou mogen bestaan. Nooit meer een overheid die een allesomvattend intelligence- en opsporingsapparaat ter beschikking zou staan. En daarnaast: politie per deelstaat. Federalisme. Zestien landen met een min of meer eigen veiligheidsarchitectuur. En een zeer omvangrijk systeem van dataprotectie.

Niet begrepen Vier jaar na het eerste schot op de autosnelweg, en na vier jaar vruchteloos onderzoek van de ver-

Die ontwikkelingen worden niet overgenomen door de Duitse wetgever

schillende gevallen door meerdere bondslanden, kreeg het Bundeskriminalamt het verzoek en de toestemming om op nationaal niveau de coördinatie in deze zaak naar zich toe te trekken. Het TGO Transporter werd gestart. Vanaf dat moment kon ik meekijken in het onderzoek. Ik wist dat er in Duitsland geen wetgeving bestaat waarbij de politie kan teruggrijpen op historische gegevens van telefoonverkeer. Wat ik niet begreep: overal langs Duitse autosnelwegen staan tolpoorten waar kentekens worden geregistreerd. Was het in al die jaren niet mogelijk geweest om door analyse van deze data, tijdstippen van beschietingen en gereden routes tot een verdachte te komen? Mijn Duitse collega’s vertelden mij dat ik het inderdaad niet had begrepen. De data van de tolpoorten zijn eigendom van het ministerie van Financiën. De wet verbiedt het deze data voor andere dan fiscale redenen te benutten. In legalistisch Duitsland is de wet de wet. En er is in dit geval geen uitzonderingsclausule opgenomen die het een rechter mogelijk maakt te besluiten de gegevens ten behoeve van opsporing in te zetten. Ook niet als daar levens mee gemoeid zijn. Door de politie is aangedrongen op een uitzonderingsbepaling ten behoeve van opsporing. Maar het Derde Rijk ligt nog vers in het geheugen, in ieder geval bij veel politici in Duitsland. Zij vonden dat ook een beperkte uitzonderingsclausule een te grote inbreuk op de privacy van de Duitse burger zou vormen. Met kans op ongebreidelde dataverzameling door de overheid. De discussie over dat onderwerp wordt in Duitsland zeer omzichtig gevoerd.

Veilig En hoe denkt de gemiddelde autobaangebruiker over deze zaak? Veel burgers vragen zich af wie er nu eigenlijk worden beschermd door de huidige privacywetgeving. Zij zien dat de Europese regelgeving zich veel beter heeft ontwikkeld. Er zijn checks and balances gekomen om misbruik van data door inlichtingen- en opsporingsinstanties te voorkomen. Maar die ontwikkelingen worden niet overgenomen door de Duitse wetgever. Mag dat ten koste gaan van mensenlevens, uit naam van de privacy? Dit TGO heeft de discussie in Duitsland weer doen oplaaien. Ik hoop dat de politici in Duitsland zich naar aanleiding van deze zaak weer eens achter de oren krabben. We hebben de man uiteindelijk aangehouden. Goed werk van het Bundeskriminalamt. Ook een beetje geluk, dat hadden we nodig met de speelruimte die Strafvordering ons biedt. De verdachte heeft bekend. Een eenling die zich wilde revancheren, omdat hij in 2007 op de weg was afgesneden door de bestuurder van een autoambulance. Hij had twee vuurwapens aangeschaft en een geluiddemper gefabriceerd. Bij de huiszoeking troffen we de twee wapens aan, en een voorraad van nog duizend patronen. De Duitse autosnelwegen zijn nu weer veilig. Tenminste als u zich aan de snelheid houdt. Op dat vlak zijn de kaders van de Duitse wetgeving immers wel ruim genoeg.

«


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Criminaliteit in afval

15

Criminele praktijken in internationale afvalstromen Rudie Neve is senior onderzoeker bij de afdeling Analyse en Onderzoek van de Dienst LIO, onderdeel van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.

De illegale export van gevaarlijke afvalstoffen is een ernstige vorm van milieucriminaliteit. Er wordt veel geld mee verdiend, maar het milieu en de volksgezondheid in de bestemmingslanden worden verwoest. De Dienst LIO van de Landelijke Eenheid voerde een verdiepingsstudie uit naar de gelegenheden die de internationale afvalketen biedt voor deze criminaliteit. Kennis over criminele praktijken wordt geborgd door dossieranalyses en interviews. Bij alle spelers in de keten, van ontdoener tot verwerker, lekt materiaal weg naar het illegale circuit, of worden gevaarlijke stoffen in legale zendingen gemengd. De rol van facilitators, zoals expediteursbedrijven en adviesbureaus, wordt kritisch onder de loep genomen.

I

nternationale vervoersstromen van afvalstoffen zijn een inherent onderdeel van de geglobaliseerde economie. Ze komen tot stand doordat verwerking in de bronlanden duur is en omdat er in zich ontwikkelende economieĂŤn een grote vraag is naar grondstoffen. Aan deze vraag kan deels voldaan worden door recycling, waardoor de primaire bronnen zoals mijnbouw minder snel uitgeput raken. De wet- en regelgeving op dit terrein is er vooral op gericht te voorkomen dat gevaarlijk afval naar ontwikkelingslanden wordt gestuurd, waar de verwerking veelal schadelijk is voor het milieu en de volksgezondheid. Verder zijn er afspraken met afzonderlijke landen, zoals China, over de afvalstoffen die er heen mogen worden getransporteerd. Het niet naleven van deze regelgeving kan veel geld opleveren, maar ook grote schade voor het milieu in de bestemmingslanden. Een ander schadelijk gevolg is dat bonafide recyclingbedrijven in de herkomstlanden door de free riders uit de markt worden gedrukt. Internationale sluikhandel met gevaarlijke afvalstoffen wordt dan ook beschouwd als een ernstige vorm van milieucriminaliteit en is sinds een aantal jaren prioriteit bij instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving en opsporing. In overleg met deze instanties is besloten om een nieuw onderzoek uit te voeren, nadat eerder een rapport verscheen

Wat gebeurt er met afval nadat het de EU-grenzen is gepasseerd?

Het tegenhouden van illegale export van gevaarlijke afvalstoffen wordt vooral gezien als een zaak van intensief toezicht. De spelers in de keten moeten veel regels naleven waarvan er sommige al of niet bewust makkelijk ontdoken kunnen worden. Strafrechtelijk onderzoek speelt de rol van ultimum remedium, maar kan soms ook leiden tot inzichten die gebruikt kunnen worden bij preventie. in het kader van het Nationaal Dreigingsbeeld 2008 (Esman, Ruessink & Van den Heuvell, 2008; Neve, 2013). De vraagstelling van het onderzoek richt zich op criminele praktijken bij de verschillende spelers in de internationale afvalketen. Voor een goed begrip is ook de wet- en regelgeving en de handhaving daarvan van belang. Voor dit onderzoek is, behalve van literatuuronderzoek en interviews, vooral gebruik gemaakt van dossieranalyse. Door de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-iod, voor 2012 VROM-iod) en de politie is een aantal opsporingsonderzoeken uitgevoerd, waardoor veel informatie beschikbaar is.

Afbakening Er zijn vele afvalstromen die Nederland verlaten of juist binnenkomen. Sommige spelen zich af binnen de EU-grenzen, terwijl andere stromen die overschrijden. Uit dit hele spectrum werd in overleg met het Functioneel Parket in het onderzoek een keuze gemaakt voor de afvalstromen die de EU verlaten in de richting van Afrika en China. Deze selectie heeft plaatsgevonden na een eerste inventarisatie van


16

Criminaliteit in afval

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13 Belangrijkste EVOA-procedures: versimpelde weergave van uitvoering, handhaving, afwikkeling/vervolging. Bron: Algemene Rekenkamer, 2012 / Joris Fiselier-Infographics.

het niet voor recycling geschikte deel volgens experts veelal niet op verantwoorde wijze wordt verwerkt.

Eindbestemming zwakke plek in de handhaving

beschikbare dossiers. Behalve praktische overwegingen, zoals de beschikbare capaciteit, speelden ook inhoudelijke overwegingen een rol bij de selectie. Een van de vraagstellingen was namelijk wat er gebeurt met afval nadat het de EU-grenzen is gepasseerd. Hierdoor kan zicht worden verkregen op de schade die wordt aangericht en op de relaties met spelers in de bestemmingslanden. Import van afvalstoffen valt dus buiten het domein van het onderzoek. De inperking tot enkele grote stromen leidt er ook toe dat geen aandacht is besteed aan andere dossiers, zoals bijvoorbeeld de zaak-Otapan over een sloopschip met veel asbest dat in Turkije gesloopt zou worden. Ook de internationale oliestromen zijn niet in dit onderzoek betrokken, omdat hierover een rapport verschijnt (Spapens e.a., in druk).

E-afval en grondstoffen De twee gekozen afvalstromen kunnen beschouwd worden als uitersten. In Afrika is een grote vraag naar tweedehands elektrische en elektronische apparaten, doordat mensen geen geld hebben voor geheel nieuwe koelkasten, wasmachines of computers. Verder bestaat er een informele recycling-industrie, waar op primitieve wijze metalen worden teruggewonnen uit de afgedankte apparaten en ander e-afval zoals kabels en onderdelen. Deze komen voor een groot deel direct uit ontwikkelde landen, en zijn dus frauduleus als tweedehands apparaten verscheept. Wie kijkt naar de publicaties van NGO’s zoals Greenpeace over internationale afvalstromen, krijgt de indruk dat het vrijwel uitsluitend gaat om e-afval. Over deze stroom zijn echter slechts vier opsporingsdossiers gevonden. Een groter aantal, veertien dossiers, ging over malversaties in de afvalstromen naar het Verre Oosten. Er worden enorme hoeveelheden papier-, kunststof- en metaalafval verscheept via Rotterdam en Antwerpen. Al dan niet via tussenstops in omliggende landen worden ze meestal gerecycled in China of omliggende landen. Daar is de markt voor grondstoffen zo gespannen, dat sommige importeurs bereid zijn om sterk vervuilde partijen te accepteren die het land in gesmokkeld worden. Deze worden ter plaatse alsnog gesorteerd, waarbij

De wet- en regelgeving is er op gericht om te voorkomen dat afvalstoffen terecht komen in landen met minder goed ontwikkelde regelgeving en handhaving, waar het risico groot is dat het milieu en de volksgezondheid worden geschaad. Het nabijheidsbeginsel, dat vastgelegd is in het Verdrag van Basel, stelt dat afvalstoffen verwerkt dienen te worden zo dicht mogelijk bij de plaats waar ze ontstaan. De Europese Verordening Overbrenging van Afvalstoffen (EVOA), die is geïmplementeerd in nationale wetgeving (in Nederland vooral de Wet milieubeheer), beoogt de in- en uitvoer van afvalstoffen onder controle te brengen door inzicht te verschaffen in de hele keten. Er dient dus ook bekend te zijn waar de eindverwerking van afvalstoffen plaatsvindt, waarbij duidelijk gemaakt moet worden dat het om een verwerker gaat met de juiste faciliteiten en vergunningen. Juist op dit punt blijkt er een zwakke plek in de EVOA: het blijkt eenvoudig de eindbestemming van partijen afvalstoffen aan het oog van de controlerende instanties te onttrekken. Handelsbedrijven kunnen als eindbestemming worden opgegeven en ook blijkt het mogelijk om de bestemming van containers met afvalstoffen tijdens de reis nog te veranderen. Hierdoor wordt het doel van de EVOA, die immers controle over de hele keten beoogt, ondergraven. Er ontstaan gelegenheden om afvaltransporten naar eindbestemmingen te sturen waar verantwoorde verwerking een illusie is. Deze bevinding komt overeen met een recent rapport van de Algemene Rekenkamer (2012). Uit ons onderzoek blijkt dat incidenteel gecontroleerd wordt of de bestemming klopt, maar er worden geen zendingen tegengehouden waarvan onduidelijk is of ze uiteindelijk verantwoord zullen worden verwerkt.

Illegale praktijken in de keten De ontdoeners van afvalstoffen kunnen een belangrijke rol spelen, zowel bij het laten lekken van afvalstoffen naar het illegale circuit als bij het voorkomen daarvan. Ten aanzien van de e-waste-stroom zijn al vorderingen gemaakt met preventie in de zin van het voorkomen dat apparaten kunnen weglekken naar het illegale circuit. Hoewel kort geleden toch nog melding werd gemaakt van het afleveren van elektrische apparaten aan handelaren zonder vergunning door medewerkers van elektronicaketens, lijkt dit probleem grotendeels onder controle. Bij de stromen van kunststof- en metaalafval is veel minder grip op de ontdoeners, ook al omdat die zich niet zelden in andere landen bevinden. Er wordt namelijk veel afval uit andere (vooral EU-)landen doorgevoerd via Nederland. Zowel bij e-waste als bij metaalafval zijn kleine inzamelaars actief, die met busjes spullen ophalen bij particulieren en bedrijven. Ze gaan bijvoorbeeld op pad op de ochtend dat gemeenten het ‘grof vuil’ komen ophalen en nemen dan mee wat ze à contant kunnen verkopen bij grotere handelaren. Bij kunststofafval zijn dergelijke ‘scharrelaars’ niet bekend.


Criminaliteit in afval

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

17

Speler

Legale rol

Illegale activiteit, weglekken, lekken

Tegenhouden (controle +)

Ontdoeners

- Afgedankte apparaten naar Wecycle / ICT Milieu

Inzameling

- Wordt legaal gedaan door Wecycle - Uitzondering: tweedehands markt

Handel / opslag / verwerking

- Gespecialiseerde bedrijven in opdracht van WeCycle.

- Voorlichting - Administratie winkels, milieustraten, kringloopwinkels verplichten - Administratie / registratie - Korter aan de straat, niet te vroeg buiten, vroeg ophalen - Controle op ontdoeners verbeteren - Voorlichting via branchevereniging

Transport over de weg

- Vergund bedrijf moet op VIHB-lijst voorkomen

- Leveren buiten WeCycle om tegen betaling aan handelaren zonder vergunning - Inzamelen buiten WeCycle om - Straten afschuimen op ‘grof vuil dagen’ - Innemen buiten WeCycle om - Werken zonder vergunning - E-waste labelen als tweedehands apparaten - Meewerken met illegale export - Ontlopen van controle

Expediteur

- Verzorgt (douane-) documenten en regelt containervervoer - Geeft uitsluitsel over samenstelling van partijen, etc. - EVOA: geen gevaarlijke stoffen naar derde wereld. - Wel tweedehands apparaten

- Opmaken van valse documenten - Faciliteren van illegale export - ‘Wie betaalt, bepaalt’

-Voorlichten/ waarschuwen - Inschakelen branche-vereniging - Naming and shaming

- Wegmengen - Goede spullen bij de deur - Omkatten afval naar tweedehands - Valse info in documenten

- Scannen van containers - Samenwerking met bestemmingslanden

Advies / analyse bureau Export

- Wegcontroles - Branche-verenigingen

E-afval: spelers in de keten, hun legale rol en illegale praktijken en mogelijke remedies.

Bij de grotere handelaren zijn de gelegenheden om via illegale praktijken extra winsten te genereren ruimschoots aanwezig. Bij e-waste spelen ze de rol van ‘spin in het web’ in het netwerk van kleine inzamelaars. Er komen vele kleine hoeveelheden bij elkaar, wat de mogelijkheid biedt voor mengpraktijken, bijvoorbeeld door oude koelkasten met gevaarlijke stoffen te verstoppen achter nog redelijke tweedehands apparaten. In metaalafval worden allerlei stoffen ‘weggemengd’. Bij kunststoffen, meer nog dan bij metalen, is de handel vooral gericht op grote partijen die ineens worden verhandeld. Verontreinigde partijen kunnen door een eerste laag goede materialen het aanzien van een reglementaire zending verkrijgen. In de ladingdocumenten wordt geregeld een valse bestemming of onjuiste aard van de afvalstof vermeld. Valsheid in geschrifte wordt dan ook in veel van deze milieuzaken ten laste gelegd.

Inkopers uit bestemmingslanden Vanuit zowel Afrika als China zijn inkopers actief om materialen in te kopen voor opdrachtgevers in het bestemmingsland. Afrikanen kopen veelal met contant geld allerlei apparaten in en verschepen deze zodra er weer een container vol is. Sommige van deze inkopers vestigen zich voor langere tijd in Nederland. Het inzamelen van apparaten buiten het officiële systeem is illegaal. Een enkele keer komen Afrikaanse inkopers als verdachte voor in een dossier. Het zijn dus niet altijd e-waste tourists, die terugvliegen als de container verscheept is. Ze werken in opdracht van (familie-)relaties in het bestemmingsland. Of er verder nog traditionele criminele groepen betrokken zijn is niet duidelijk. Chinese inkopers werken niet voor eigen rekening, maar namens een opdrachtgever die het materiaal bestelt en de

Het blijkt eenvoudig de eindbestemming van afvalstoffen aan controle te onttrekken

rekening betaalt. De mate waarin deze inkopers betrokken zijn bij illegale praktijken, zoals het smokkelen via Hong Kong of buurlanden , is niet altijd duidelijk. Ze komen niet als verdachte voor in zaaksdossiers.

Exporteur of smokkelaar? Transporteurs, waaronder ook reders, kwamen in de onderzochte zaken niet als verdachte voor. Het wordt wel onwaarschijnlijk geacht dat ze niets af zouden weten van de illegale zendingen waar ze soms mee op weg gaan. Transporteurs kunnen zich verschuilen achter de opdrachtgever en voelen zich vaak weinig verantwoordelijk voor de inhoud van transporten. De rol van exporteur overlapt met die van de groothandel, in de zin dat handelsbedrijven soms de rol van exporteur spelen. Bij de stromen van metaal- en kunststofafval komt het voor dat de leverancier van partijen tevens wordt gevraagd de rol van exporteur te spelen. Bij de stroom e-waste verzorgen de inkopers veelal ook de rol van exporteur. De verschillende documenten die nodig zijn bij de export worden voorzien van onjuiste informatie die de indruk wekt dat de zending aan de regels voldoet. Zeer vaak wordt een bestemming opgegeven waar geen capaciteit voor verantwoorde verwerking van afvalstoffen aanwezig is. Bij export naar China vindt geregeld misleiding van de Chinese inspectiedienst plaats door bij de verplichte aanmelding foto’s mee te sturen die niet overeenkomen met de te exporteren partij.

Intermediairs en dienstverleners In eerdere rapporten (zoals Bruinsma & Bovenkerk, 1996) werd gewag gemaakt van een belangrijke rol van afvalmakelaars bij sluikhandel en mengpraktijken Dat werd verklaard doordat makelaars zich vrij gemakkelijk aan hun verantwoordelijkheid kunnen onttrekken doordat ze slechts handelspartijen bij elkaar brengen en nooit zelf eigenaar worden van afvalstoffen. Ze lijken in de internationale afvalstromen die we hier hebben onderzocht geen rol te spelen. Expediteurs spelen soms een dubieuze rol in de ogen van leden van opsporingsteams, maar zijn slechts in een enkel geval als verdachte aangepakt in strafzaken. De rol van een expediteursbedrijf, dat de douaneaangifte verzorgt en documenten opmaakt, is van groot belang bij de export van goederen, waaronder afvalstoffen. Ze zouden samen met de douane als poortwachter kunnen fungeren bij de export van afvalstoffen.


18

Criminaliteit in afval

In verschillende van de onderzochte zaken kwamen expediteurs voor, die weliswaar foutieve informatie op vrachtdocumenten en in douaneaangiften hadden ingevuld, maar zich veelal konden verschuilen achter de opdrachtgever, die verantwoordelijk is voor de inhoud van de informatie. Recentelijk is in enkele zaken echter specifiek geïnvesteerd in expediteurs. Zo werd een bedrijf veroordeeld omdat door medewerkers opgemaakte ladingdocumenten vals bleken. Een bedrijf kan ook aansprakelijk worden gesteld voor de kosten van het terugsturen van de lading. De hoogte van de straf is hierbij wellicht minder van belang dan de signaalfunctie: expediteurs kunnen zich niet altijd blijven verschuilen achter anderen die de valse informatie zouden hebben aangeleverd. Andere dienstverleners kwamen niet veel voor in de onderzochte dossiers, en nooit als verdachte. Ook voor advies- en analysebureaus geldt dat ze soms een dubieuze rol speelden, en dat het adagium ‘wie betaalt bepaalt’ wel zeggingskracht heeft. Meetfouten zijn nogal vaak in het voordeel van de klant. Mogelijke belangenverstrengeling doet zich voor als adviesbureaus zowel ingehuurd worden voor de aanvraag van vergunningen als voor het voorbereiden van de toekenning door het bevoegd gezag.

Rijke informatie Hoewel er niet erg veel opsporingsdossiers beschikbaar zijn, vormen ze wel een bijzonder rijke bron van informatie over de illegale praktijken die voorkomen in de wereld van de internationale afvaltransporten. Dossieronderzoek wordt soms badinerend afgedaan als ‘onderzoek in de achteruitkijkspiegel’. Met achteromkijken is echter niet zo veel mis. Zoals Monique Booij stelt in de inleiding van haar onderzoek van de e-afval keten: het is belangrijk dat de kennis die opgeslagen is in opsporingsdossiers geborgd wordt en bruikbaar wordt voor de aanpak (Booij, 2012). Het is namelijk niet zo dat we alles wat in opsporingsdossiers zit ‘al wel weten’: het zal eerst geordend moeten worden aan de hand van vraagstellingen. Dat neemt niet weg dat er ook beperkingen kleven aan deze vorm van onderzoek. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om er nieuwe ontwikkelingen mee in kaart te brengen, wat natuurlijk óók moet gebeuren. Daarvoor zijn andere methoden meer geschikt. Niettemin kun-

Er ligt een sleutelrol als poortwachter voor bedrijven die de export faciliteren

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

nen ook uit dossieronderzoek aanbevelingen voor de toekomst worden afgeleid.

Tot slot Het tegenhouden van afvalcriminaliteit is in de ogen van vele betrokkenen vooral een kwestie van intensieve controle. Er is immers een aanzienlijke hoeveelheid regelgeving waaraan voldaan moet worden en zodra de controle tekortschiet zal de naleving eveneens minder worden. Het Functioneel Parket zinspeelt dan ook uitgebreid op toezicht en handhaving in de strategienota die in 2012 verscheen. Als ultimum remedium is er altijd nog het strafrecht. Hiervan moeten gezien de omvang van de stromen geen wonderen worden verwacht. Behalve verbeteren van het toezicht en het inzetten van het strafrecht zijn er ook andere manier om barrières op te werpen tegen illegale export van afval. Inzicht in de keten maakt het mogelijk om spelers gericht te informeren over de bijdrage die ze zouden kunnen leveren aan het tegenhouden van illegale afvaltransporten. Hierbij ligt een sleutelrol bij de bedrijven die de export faciliteren, zoals expediteursbedrijven. Idealiter zouden deze bedrijven in samenwerking met de douane de rol van poortwachter kunnen spelen, zodat alleen netjes gesorteerde partijen verzonden worden, waarbij recycling door verantwoorde bedrijven is verzekerd. Het is echter gebleken dat expediteurs zich geregeld verschuilen achter de opdrachtgever en geen verantwoordelijkheid nemen voor de inhoud van de documenten die ze opmaken. De recente veroordeling van enkele expediteurs zal er hopelijk toe leiden dat men in deze branche wakker geschud wordt en de samenwerking zoekt met de overheid om de zwakke broeders bij de les te houden. Zo krijgt de inzet van het strafrecht toch nog een gevolg in preventieve zin.

«

Literatuur Algemene Rekenkamer (2012). Handhaving Europese regels voor afvaltransport. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Booij, M. (2012). Van witgoed tot winst. Onderzoek naar de handelwijze van illegale handelaren in elektronisch afval vanuit drie opsporingsonderzoeken. Rotterdam: Politie Rotterdam-Rijnmond. Bruinsma G. & F. Bovenkerk (1996). Enquête opsporingsmethoden, bijlage IX. Onderzoeksgroep Fijnaut Deelonderzoek II: Branches. ’s-Gravenhage: SDU-uitgeverij. Bunt, H. van de & W. Huisman (2004). ‘Organisatiecriminaliteit.’ Tijdschrift voor Criminologie, 46, 2, 106-120. Esman, C.J.T., B.H. Ruessink & F. van den Heuvell (2008). Criminaliteit bij internationale afvalstromen, verslag van een onderzoek voor het Nationaal dreigingsbeeld 2008. Zoetermeer: KLPD – Dienst IPOL. Neve, R. (2013). Geglobaliseerde afvalcriminaliteit: illegale praktijken in de afvalstromen naar Afrika en het Verre Oosten. Zoetermeer: Politie, Dienst LIO (in druk). Spapens, T., M. Bruinsma, L. van Hout & J. de Jong (in druk). Vuile olie. Onrechtmatig verwerken en mengen van olieproducten als vormen van milieucriminaliteit. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Essaybundel Van Reenen, pionier Nederlandse politieonderzoek

19

De draagbare Van Reenen

Guus Meershoek, lector Politiegeschiedenis

Begin 1974, bijna veertig jaar geleden, publiceerde Piet van Reenen samen met Peter Verton (beiden afkomstig uit het Rotterdamse korps) in het sociologische tijdschrift Mens en Maatschappij een artikel over de legitimiteit van het politieoptreden. Het was niet de eerste keer dat politiebeambten over de politie publiceerden, en ook niet de eerste keer dat de politie voorwerp van onderzoek was.

W

el was het de eerste keer dat Nederlandse politiebeambten zelf de eigen organisatie onderzochten. Alleen in de Verenigde Staten en Engeland waren collega’s hen al voor gegaan. Van Reenen is altijd onderzoek blijven doen, eerst in dienst van het Politiestudiecentrum en vervolgens van het ministerie van Justitie. Later ook als directeur van de Politieacademie en onder meer hoogleraar Politie en mensenrechten. En altijd bleef hij publiceren. Op maandag 2 september j.l., voorafgaand aan de opening van het politieonderwijsjaar, werd aan het slot van een klein symposium een bundel met zijn belangrijkste artikelen gepresenteerd. De draagbare Van Reenen bevat tien essays, voorafgegaan door twee inleidingen en afgesloten met een bibliografie van Van Reenen. De bundel opent en sluit af met heel persoonlijke essays. Een verhaal over het optreden van zijn vader en zijn oom, twee Haagse politiemannen die tijdens de bezetting in de knel raakten toen zij aan goed politiewerk vasthielden en een reflectie op de solidariteit met collega’s die tijdens de reorganisatie van 1994 geheel buiten eigen schuld op een zijspoor werden gezet. Telkens geeft Van Reenen blijk een scherp oog te hebben voor de inherente dilemma’s in de politiepraktijk. Hij legt die bloot tot op het bot en blijft voortdurend dichtbij de concrete praktijk, onder meer door eigen ervaringen naar voren te brengen. Hij schuwt niet om die laatste kritisch te belichten. Natuurlijk bevat de bundel ook het artikel Over de legitimiteit van het hedendaags politieoptreden dat veertig jaar geleden een constructieve draai gaf aan de toenmalige publieke discussie over het fors aangetaste politiegezag. Ook nu, in de huidige discussie over gezag, kan dat artikel een eyeopener zijn. Zijn ook opgenomen kritiek op de plannen van Politie in Verandering, gepubliceerd begin jaren tachtig, en zijn beoordeling van de reorganisatie van 1994, verschenen bij de start van de omvorming, getuigen beide van zijn vooruitziende blik. Twee artikelen over de politieopleiding schetsten de drijfveren van politiemensen die met behulp van de opleiding de politie wilden verbeteren en de institutionele spanningen waaraan begin jaren

tachtig die opleiding bloot stond. Van Reenen was een van de oprichters en eerste voorzitter van de beroepsgroep Politie van Amnesty International, een unicum in de wereld. In een aparte bijdrage gaat hij na waarom het alleen in Nederland mogelijk is gebleken zo’n aparte beroepsgroep op te richten. Een andere tekst analyseert op basis van een overvloed aan primaire studies waarom het zo moeilijk is in Latijns-America de politie in democratische zin te hervormen. Van Reenen is een gepassioneerd pleitbezorger voor rechtstatelijk politiewerk maar dat hindert hem niet om collega-onderzoekers te herinneren aan de onvermijdelijke en soms zelfs weldadige geweldsfunctie van de politie, zoals in het ook in de bundel opgenomen artikel De tanden van de politie. Van Reenen is een van de founding fathers van het Nederlandse politieonderzoek. Zijn proefschrift Overheidsgeweld uit 1979 is reeds een klassieker. De nu samengebrachte essays maken het mogelijk zijn ontwikkelingsgang te volgen van een klassieke politiek-socioloog met aandacht voor de politie als instituut, tot een vrijzinnig cultuursocioloog met een haarscherp gevoel voor de waarden en normen die bij politiewerk in het spel zijn. Ook toont zijn werk hoe hij door het aankaarten van telkens nieuwe thema’s de politie ondersteunde bij haar inspanningen om aansluiting te behouden bij de veranderende samenleving. Zijn essays verdienen herlezing. Sommige hebben een stempel op de politie gedrukt en creëerden nieuwe onderzoeksterreinen. Stuk voor stuk zijn het reflecties van een ervaren politieman op wat de politie is en behoort te zijn, en sporen ze de lezer aan die vragen ook zelf te stellen. Tijdens zijn zwerftocht is hij bovendien voortdurend bij de wortels van de politiefunctie, bij geweldsbeheersing gebleven. Ook daarom komen zijn teksten goed van pas, nu het politieonderwijs dichter naar de politiepraktijk wordt gebracht.

«

De draagbare Van Reenen, Piet van Reenen over politie en geweldsbeheersing (redactie Guus Meershoek en Bob Hoogenboom) is uitgebracht in de Politieacademie onderzoeksreeks bij Boom Lemma uitgevers Den Haag. De publicatie is ook beschikbaar via de Mediatheek en PolitieKennisNet.


20

Crisisbeheersing

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Lessen uit crises en mini-crises Menno van Duin, lector Crisisbeheersing (Politieacademie/ IFV) en bijzonder lector Regie van Veiligheid (Hogeschool Utrecht i.s.m. de VRU) Wouter Jong, adviseur crisisbeheersing Nederlands Genootschap van Burgemeesters Vina Wijkhuijs, senior onderzoeker lectoraat Crisisbeheersing (Politieacademie/IFV)

In ‘Lessen uit crises en mini-crises 2012’ blikken verschillende auteurs terug op twintig bijzondere gebeurtenissen van het afgelopen jaar. De auteurs zijn veelal werkzaam op het terrein van het veiligheids- en crisismanagement en via crowdsourcing benaderd. De publicatie is een initiatief van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV/Politieacademie) en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) die ook de redactie voerden.

O

p een zondagmorgen rond 10.30 uur ziet een schipper in de Westersingel in hartje Leeuwarden een object drijven dat op een zeemijn lijkt. Hij maakt een foto en stuurt deze naar de politie. Een teamleider explosievenverkenning (TEV) twijfelt en stuurt de foto door naar de Explosieven Opruimingsdienst (EOD). De EOD geeft aan naar Leeuwarden te komen en dat betekent dat conform de procedures in een straal van 300 meter ontruimd zal moeten worden. Er wordt opgeschaald naar GRIP-3; de burgemeester wordt geïnformeerd. Zo eenvoudig kan een casus zijn, maar zo lastig zijn vervolgens de dilemma’s. Een niet onbelangrijk detail is dat het die dag 1 april was. Wat moet je dan doen met een zeemijn in Leeuwarden, tientallen kilometers van open water vandaan? Moet je het serieus nemen? Maakt het uit dat het 1 april is of speelt dat in het geheel geen rol? Uiteindelijk zou de EOD wat minder strak vasthouden aan de eigen procedures en werd een minder groot gebied ontruimd. Bij de eerste observatie werd al duidelijk dat het een grap betrof. Van een grap was geen sprake toen op 12 december 2012 een bultrug aanspoelde op de Razende Bol, een zandbank vlakbij Texel. Toch was ook dat geen gebeurtenis die gelijk als een crisis te bestempelen is. Wel bleek al snel dat er bij deze gebeurtenis meer kwam kijken dan je zo op het eerste gezicht zou verwachten. Niet alleen bleek een fors aantal organisaties betrokken (de gemeente, natuurbeschermingsorganisaties, de KNRM, het KLPD, het ministerie van Economische Zaken, de media) en was niet helemaal duidelijk wie nu waar over ging. Ook bleek de gebeurtenis bij uitstek een gelegenheid voor Lenie ’t Hart van het zeehondencentrum en Marianne Thieme (PvdD) om hun eigen belangen te verwoorden. Dit zijn zomaar wat voorbeelden uit 2012. In totaal worden in de publicatie twintig van dergelijke gebeurtenissen beschreven. Bij vrijwel alle casus speelde de politie een rol; soms een cruciale en doorslaggevende (Haren), in andere gevallen veel bescheidener (verontreiniging van een kreek bij Ouderkerk in Zeeland).

Crises en mini-crises De beschreven gebeurtenissen kennen een brede variatie.

De Facebookrellen in Haren, de salmonella in de gerookte zalm en het treinongeval bij Amsterdam Westerpark kunnen daarvan ongetwijfeld als crisis worden bestempeld. Andere incidenten uit 2012 zijn eerder te beschouwen als ‘mini-crises’. Het zijn omstandigheden waarin niet per se sirenes klinken, maar waar wel de nodige ophef of onrust ontstaat. Zoals de dood van een grensrechter in Almere of een gezinsdrama in Schalkwijk. Juist de brede focus, waarbij in enkele hoofdstukken niet het ongeval of incident, maar de nafase en nazorg centraal staan, geeft veel leermomenten. De publicatie biedt niet alleen inzicht in de bestuurlijke en operationele dilemma’s van de situaties afzonderlijk, maar geeft ook een reflectie op de manier waarop Nederland met crisissituaties omgaat.

Wat is het probleem? Een rode draad die door veel van de casusbeschrijvingen heen loopt is de vraag: ‘Wat is nu het probleem?’ Op het eerste gezicht lijkt het probleem keer op keer eenvoudig te benoemen. Een gebouw is al dan niet opzettelijk in brand gevlogen, een bus is gecrasht, een walvisachtige is gestrand op een zandbank. Maar vaak doemen aanverwante problemen op die ervoor zorgen dat het daadwerkelijk een casus van crisisbeheersing wordt. De dreigende oploop in het lommerrijke Haren werd immers niet weggenomen door de Facebookuitnodiging offline te halen. De impact van de brand op het gemeentehuis van Waalre was niet voorbij toen de laatste brandweerslang was ingerold. En bij het bestrijden van het hoogwater in Groningen lag de focus op de bescherming van de inwoners van de polder in Woltersum, maar als de waterzuiveringsinstallatie zou zijn overstroomd, had de regio daar nog maandenlang de gevolgen van ondervonden. De casus maken duidelijk hoe tal van problemen met elkaar samenhangen en elkaar soms in hevigheid ook kunnen versterken.

Van wie is het probleem? Ook staat regelmatig de vraag centraal wie nu ‘het aapje op de schouder’ neemt. Als woningcorporatie Mitros in Utrecht een asbestsanering uitvoert, waarom trekt dan de gemeente de casus naar zich toe? Bij de beëindiging van het tentenkamp met asielzoekers in Ter Apel was van meet af aan duidelijk wiens probleem het was. De burgemeester sprak


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Crisisbeheersing

21

De mate van impact Resumerend was 2012 geen jaar van grote crises. De Facebookrellen in Haren zullen zeer waarschijnlijk de boeken ingaan als de meest ingrijpende crisisgebeurtenis van het jaar. Toch vielen daarbij geen doden, maar was sprake van een beperkt aantal gewonden. De casus genoot echter veel belangstelling, zowel op de sociale als in de reguliere media, waardoor de gebeurtenis velen nog lang zal bijblijven. Het omgekeerde was het geval bij het treinongeluk bij Amsterdam Westerpark. Het ongeval werd pas laat door de reguliere media opgepakt, omdat op het moment van het ongeluk iedereen in de ban was van de mislukte onderhandelingen in het Catshuis die tot de val van het eerste kabinet Rutte leidden. Ook het scheepsongeval met de Baltic Ace, waarbij in december 2012 elf mensen omkwamen, kreeg in de media nauwelijks aandacht en is mede daardoor voor velen een vergeten drama. Hmm.. hier wordt ik niet echt door gerust gesteld als ik over MarcoPololaan in kanaleneiland fiets. #asbest #utrecht http://pic.twitter.com/ANkowXSY Arthur Messelink @arthurmesselink

over ‘een Haags probleem op het grondgebied van de gemeente Vlagtwedde’. Maar dat liet onverlet dat verschillende onderdelen nog steeds op het bordje van de gemeente lagen. Aangezien de burgemeester verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid, maakten de onhygiënische en brandgevaarlijke toestanden op het tentenkamp ingrijpen noodzakelijk.

Opereren in een krachtenveld Als de aaneenschakeling van casus iets duidelijk maakt, is het de trits aan partijen die op enigerlei wijze een belang hebben (of denken te hebben) in de crisis. Bijvoorbeeld het productschap Vis bij de verontreiniging van de Ouwerkerkse Kreek of de partijen die zonder formele rol zich bemoeiden met het lot van bultrug Johannes. Zelfbenoemde wetenschappers en ook Kamerleden mengden zich in de discussie over de aanpak, hetgeen de verantwoordelijk minister van Economische Zaken ertoe aanzette met een protocol te komen voor nieuwe strandingen. Maar ook dat biedt geen garantie voor een soepele incidentbestrijding. De werkelijkheid is vaak weerbarstiger dan vooraf bedacht. Actoren met eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden hebben elk een ander perspectief op de crisis. Uit de verschillende casus blijkt dat crisisbeheersing anno 2012 bijna per definitie een multidisciplinaire aangelegenheid is.

Toeval: good or bad luck Opmerkelijk genoeg speelde het toeval een opvallende rol bij de incidenten. Soms zat dat toeval in kleine omstandigheden. De bezoekers van het Dicky Woodstockfestival in Steenwijkerwold hadden de pech dat juist op die avond het noodweer ervoor zorgde dat de grote feesttent instortte. Evenzo had de cameraman die opnames maakte van het paasvuur in Espelo de pech dat hij op een plek stond waar hij door een losgeslagen kabel kon worden geraakt. En misschien was de asbestzaak in Utrecht minder groot geworden als de medewerker van woningcorporatie Mitros op die bewuste zondagmiddag de juiste mensen had weten te bereiken.

Nuchterheid De observaties bevestigen in een notendop dat crisisbeheersing ook een bepaalde nuchterheid vereist, zoals verwoord in de lectorale rede ‘Veerkrachtige crisisbeheersing: nuchter over het bijzondere’ (Van Duin, 2011). Nuchterheid om de casus niet groter te maken dan die is, maar ook de nuchterheid om de problemen daar te laten waar ze functioneel thuishoren. Incidenten, rampen en (mini-)crises kennen patronen en regelmatigheden, maar zijn niet altijd in structuren te vangen. Iedere gebeurtenis kent unieke elementen. Generiek kunnen wel plannen en draaiboeken worden gemaakt, maar op het moment suprême doen zich altijd eigenaardigheden voor. De constatering dat crisisbeheersing ook flexibiliteit en nuchterheid behoeft, is alvast een les die we kunnen meenemen voor de (mini-)crises die ons komende jaren nog te wachten staan.

«

Lessen uit crises en mini-crises 2012 is een initiatief van het lectoraat Crisisbeheersing (Politieacademie/Instituut Fysieke Veiligheid) en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. De publicatie is uitgebracht onder redactie van Menno van Duin, Vina Wijkhuijs en Wouter Jong. De publicatie is verkrijgbaar via Boom Lemma uitgevers (www. boomlemma.nl) in Den Haag. In de publicatie worden twintig casus uit 2012 beschreven en geanalyseerd. De inleidende beschouwing belicht de rode draden en relevante lessen voor de praktijk.


22

Column

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Strategische criminaliteitsbestrijding Dr. Peter Klerks, raadadviseur Parket-Generaal, Openbaar Ministerie en docent aan de Politieacademie Reageren? p.p.h.m.klerks@om.nl

O

nze recherchekundestudenten leren dat de criminaliteitsbestrijding strategieën nodig heeft om doelen niet met middelen te verwisselen. In hoeverre dringt dat inzicht ook in Den Haag door? De huidige aanpak van criminaliteit zet kwantitatieve doelstellingen voorop: tweemaal zoveel criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) aanpakken, alle 89 in 2010 bekende criminele jeugdgroepen aanpakken, et cetera. We weten echter dat CSV’s conceptuele constructen zijn in een dynamische en fluïde werkelijkheid. Ook jeugdgroepen komen en gaan, dus dat is lastig tellen. Bovendien: wat is precies “aangepakt”? Mag je al een streepje turven zodra er een plan van aanpak is gemaakt? Moet er minstens één bendelid met succes zijn vervolgd? Wat is daarvan het effect op de schade die criminelen kunnen aanrichten: is het probleem daarmee grotendeels opgelost? Is het opstellen van een bestuurlijke rapportage op zichzelf een betekenisvolle interventie, of moeten we daarvoor toch kijken naar wat het uiteindelijk in de Echte Wereld betekent? Als jarenlang vergaderen en schrijven over het belang van growshops voor de wietindustrie in een grote stad uiteindelijk slechts één daadwerkelijk aangepakte growshop tot resultaat heeft, volgen we dan de juiste strategie? Afpakken bijvoorbeeld is geen doel op zich, maar een effectief middel om criminaliteit te bestrijden. Het opzetten van een programmatische aanpak van “ondermijning” klinkt positief, maar kan nooit een doel op zichzelf zijn. De vraag naar feitelijke impact op criminaliteit en onveiligheid is steeds aan de orde, maar die effectiviteitsvraag wordt te weinig gesteld. We weten niet echt in hoeverre het RIEC’s/ LIEC stelsel bijdraagt aan criminaliteitsbestrijding. Het is een belangrijke stap in het betrekken van partners zoals het bestuur bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit, maar is het voldoende? Moeten we die aanpak op zichzelf niet systematisch onderzoeken teneinde vast te stellen wat echt de schade beperkt en wat misschien vooral de betrokken rechtshandhavers een goed gevoel geeft? Wat betekent dat concreet voor het terugdringen van georganiseerde criminaliteit? Het is bijvoorbeeld zinvol dat pooiers die ‘hun’ vrouwen mishandelen strafrechtelijk zo stevig mogelijk worden aangepakt, liefst inclusief ontnemingsvordering. Rechercheonderzoeken naar mensenhandel zijn onmisbaar om de ergste uitwassen tegen te gaan en als overheid een signaal af te geven. Opsporing is echter erg arbeidsintensief en levert uiteindelijk weinig opgesloten pooiers op. Dan lijkt de zogenoemde ‘Haagse aanpak’ van mensenhandel beduidend effectiever. Daarin voeren zedenrechercheurs met nieuwe prostituees een intensief gesprek, waarbij wordt gekeken naar signalen van slachtofferschap

van mensenhandel. Daarnaast wordt uitgebreid onderzoek gedaan in hun woning. Vrouwen die gedwongen worden te werken, weten namelijk vaak niet eens waar ze precies wonen wanneer ze door de pooier van en naar hun werk worden gebracht. Op basis van gesprek en huisvisite wordt bepaald of een meisje toestemming krijgt om aan het werk te gaan of te blijven, of dat zij een ‘negatief werkadvies’ krijgt. In het laatste geval volgt onderzoek tegen de mensenhandelaar en wordt de exploitant van een raam of bordeel meegedeeld dat hij het risico loopt betrokken te zijn bij mensenhandel. Die aanpak leverde al meer dan honderd negatieve werkadviezen en tientallen aangiftes op. Zo wordt het plegen van ernstige misdrijven daadwerkelijk belemmerd en krijgen slachtoffers bescherming. Een effectieve bestrijdingsstrategie is realistisch en gebaseerd op pragmatisch inzicht. Als we weten dat beroepscriminelen doorgaans hun hele leven actief blijven, is een levenslang behandelplan voor onverbeterlijke zware criminelen dan niet wenselijk? Stelselmatige fraude vormt een jaarlijkse schadepost van miljarden voor de overheid en de private sector en verdient dus hoge prioriteit. Opsporen is een druppel op die gloeiende plaat, dus moet er veel meer worden gedaan aan preventie in de vorm van sluitende controles en een weerbare overheid. Gekke Henkie woont hier niet meer. Bedrijven die onnodig kwetsbare diensten aanbieden, draaien zelf op voor de schade. Een goed voorbeeld is de aanpak van skimmen (geld opnemen met vervalste betaalpasjes en gestolen pincodes). De fraudegevoeligheid van de magneetpas was al tien jaar bekend voordat de banken een beveiligingschip toevoegden en de optie om geld in het buitenland op te nemen standaard uit gingen zetten. Prompt verdween vrijwel het hele skimprobleem. De modus operandi werd dus blijkbaar effectief doorkruist. Een dergelijk aanpakmodel moet altijd worden beproefd, want een ons aan preventie is een ton aan repressie waard. Straatroof zal volgend jaar sterk in omvang afnemen, omdat gestolen mobiele telefoons dan op afstand onbruikbaar worden gemaakt (wat in het buitenland al jaren gebeurt). Het groeiende probleem van ram- en plofkraken vraagt ook zo’n oplossing. Zodra de bankbiljetten onbruikbaar worden wanneer er geweld tegen de automaat wordt gebruikt, verdwijnt dit probleem. Omdenken dus: misschien moeten we niet pantseren, maar juist fragiel maken. Berg de biljetten in de automaat op in een dun glazen omhulsel dat ze beschermt tegen een verfbad of een sterk oplosmiddel. Een soort ingemetselde plofkoffer dus. Zulk strategisch denken zet zoden aan de dijk!

«


Interview Frank Paauw

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

23

“We lossen het ook wel weer op, schouders eronder” Matthijs Hogendoorn is schrijfcoach en eindredacteur van dit Tijdschrift.

Het Tijdschrift voor de Politie interviewt de korpschef en de elf politiechefs. Hoe is de start van de Nationale Politie voor hen en wat zijn de plannen voor de komende periode? Wat zien ze aan mogelijke valkuilen? En wat willen ze op dit of ander gebied lezen in TvdP? Deze maand: politiechef Frank Paauw van Eenheid Rotterdam.

“P

er maart 2012 kreeg ik als korpschef in RotterdamRijnmond de leiding van Zuid-Holland-Zuid er al bij. Ik was daar bovendien eerder plaatsvervangend korpschef geweest. De cultuur, de sterke en zwakke punten en de gevoeligheden van beide korpsen waren me dus bekend. Bestuurlijk lagen er de nodige contacten over en weer, de ondernemingsraden vergaderden gecombineerd. Alle partijen kenden elkaar en er was de wil om samen te werken. Dat maakte de overgang naar de Nationale Politie voor mijn eenheid wat soepeler.” “Na 8 maanden zien we op operationeel gebied al de voordelen: meer eenheid en samenwerking op nationaal niveau. Soms moeten we wennen, bijvoorbeeld als het gaat om de sturing op het gebied van bedrijfsvoering. Dat is niet onverwacht. En persoonlijk lever ik in mijn leiderschap graag wat vrijheid in ten behoeve van het grotere doel van de Nationale Politie, waar ik een warm voorstander van ben. Dat mag misschien braaf klinken, maar ik meen het. Nederland is echt te klein voor 26 korpsen.” “De doorzettingsmacht in onze afspraken met externe partijen is groter geworden nu we nog meer met één mond spreken. Aan de andere kant was het niet zo dat we er bijvoorbeeld bij het voetbal, één van mijn aandachtgebieden, niets van bakten vóór 1 januari. Ook toen sprak ik met de KNVB namens de politieorganisatie als geheel en hadden we zaak aardig op de rails. Ik zie de winst meer vanuit de interne organisatie, zoals bij flex-ME. In het verleden moesten we maar afwachten hoe een dergelijk concept per korps zou worden ingevuld. Maar als zoiets nu door de centrale ondernemingsraad is geweest en we omarmen het met z’n allen, hoef je het komende jaar niet meer na te gaan of er allemaal varianten op dat thema zijn gekomen. Die eenheid heeft uiteindelijk ook zijn uitwerking in de richting van externe partijen en de burger.”

“Als totale eenheid Rotterdam zijn we de afgelopen jaren fors geteisterd door high-impact crime. Gelukkig zien we daar nu een trendbreuk in. We hebben stevige ingrepen gedaan. Via een permanente SGBO worden alle plannen voor de eenheid in gezamenlijkheid gemaakt én uitgevoerd door eenheid en externe partners. De vrijheid van de districten kent daarmee een bepaalde bandbreedte en die focus is ook overgebracht op onze partners. Mensen ‘ontsnappen’ veel minder makkelijk uit de keten. De resultaten kunnen we ook in cijfers laten zien met 40% daling in straatroof en overvallen ten opzichte van 2012. Inbraken worden nu ook in onze aanpak meegenomen. We zien dat de veiligheid in de hele eenheid toeneemt en dat is waar het om gaat.” “Jammer dat we vertraging oplopen bij de personele reorganisatie. Als ik voor mijn eigen eenheid spreek: de energie is groot, de mensen moeten eerder in toom worden gehouden dan aangespoord. Natuurlijk hebben we ons te houden aan de spelregels, maar wanneer alle seinen op groen staan in alle geledingen, kan het frustrerend werken als het weer langer duurt. We zitten nu eind augustus op twee maanden vertraging, dat zal nog wel wat meer worden. Mooier kunnen we het niet maken, we lossen het ook wel weer op. Schouders eronder, zeg ik dan maar op z’n Rotterdams.” “Het Tijdschrift voor de Politie brengt de verdieping die we in ons vak zeker nodig hebben. Daarnaast laten de coverinterviews de waarde zien van onze verbinding met de buitenwereld en onze partners. Ik merk dat het tijdschrift ook buiten de politie gelezen wordt.”

«


24

Onderzoek naar leiderschap

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Op operatiën gericht leiderschap Sjaak Spreeuw, generalist GGP, thans tactisch leidinggevende Vreemdelingenpolitie Eenheid Noord-Holland en student TLL aan de Politieacademie. Onderzoek in het kader van zijn masterthesis bestuurskunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Theo Jochoms, beleidsadviseur Staf Korpsleiding, Directie Operatiën, Afdeling Kennis en Innovatie. Schrijft op persoonlijke titel. Karin Lasthuizen, universitair hoofddocent bestuurswetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam en begeleider van de thesis.

Leiderschap is een echt politiethema. In de plannen die ten grondslag liggen aan de vorming van de nationale politie wordt veel plaats voor leiderschap ingeruimd. Er lijkt sprake van een cultuuromslag in het denken over het thema en er is een specifiek Traject Operationeel Leiderschap Nationale Politie ingericht. Onderkend wordt dat leiderschap er toe doet en het verschil kan maken. Het gaat bij de vorming van de nationale politie om op operatiën gericht leiderschap. Onderzoek op basis van bestaande theorie laat zien dat dit leiderschap er soms al is en dat het wordt gewaardeerd. Het gaat bij leiderschap niet alleen om de ontwikkeling van mensen, maar ook om content. En die content is (een visie op) het vak zoals dat vorm krijgt in de operatiën.

B

estaand – veelal kwantitatief georiënteerd – wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat er een relatie is tussen leiderschapsstijlen en effectiviteit en werktevredenheid in een organisatie. Het merendeel van deze onderzoeken geeft door hun kwantitatieve aard weinig informatie over de wijze waarop en de context waarin leiderschap plaatsvindt. Daarnaast is wel gesteld dat in gesprekken over leiderschap vaak makkelijk grote, zware en moeilijke woorden worden gebruikt (Mertens, Jochoms & Zonneveld, 2008:10). Leiderschap gaat dan meer over (eigenschappen van) mensen dan over een inhoudelijke boodschap, een vak, een taak of een vraagstuk. Dezelfde auteurs constateren dat gesprekken over leiderschap vaak gebaseerd zijn op aannamen en veronderstellingen die niet gebaseerd zijn op onderzoek. In Spreeuw (2011) is dat allemaal niet het geval. Dat onderzoek gaat

Operationeel leidinggevenden dienen volgens dit onderzoek vooral vaardigheden van transactioneel leiderschap te bezitten

over concreet handelen van leidinggevenden en – erg belangrijk – leidingontvangenden, en wel in de basispolitiezorg. Daarnaast gaat het over de inhoudelijke boodschap bij leidinggevende interactie; namelijk politiewerk. Het onderzoek is bovendien kwalitatief. De kwantitatieve benadering in de leiderschapstheorie legt de nadruk op de wenselijkheid van de transformatieve leiderschapsstijl bij het vergroten van effectiviteit en werknemertevredenheid. Dat wordt niet ontkend. Maar minstens zo belangrijk is de transactionele leiderschapsstijl, en dat is verrassend. Enige begripsverheldering over stijl van leiderschap, werknemertevredenheid en effectiviteit is gewenst.

Full range leadership theory Leiding geven kan conceptueel worden onderscheiden van management. Zonder verdere onderbouwing durven wij de stelling aan dat management en leiderschap in de laatste twee decennia uit elkaar zijn gegroeid en zijn ontkoppeld. Maar management en leiderschap hebben wel met elkaar te maken. Een goede manager is nog geen goede leidinggevende, maar een goed leiding gevende leidinggevende dient wel vele, zo niet alle, aspecten van management te beheersen. Management gaat om effectiviteit en efficiëntie in het behalen van doelen (output), al dan niet in interactie met andere mensen (Yukl, 2009). Bij leiderschap is dat niet genoeg. Naast effectiviteit en efficiëntie gaat het bij leiding geven en ontvangen ook om zingeving, mensgerichtheid, legitimiteit van de organisatie en integriteit. De full range leadership theory (Bass, 1985) plaatst drie stijlen van leiderschap op een continuüm van passief naar actief. In de eerste plaats laissez-faireleiderschap. Het gaat


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Uit dit kwalitatieve onderzoek blijkt dat transactioneel leiderschap belangrijker is dan op basis van ander – kwantitatief – onderzoek wel is aangenomen. Er volgt uit dat de relatie tussen leidinggevenden en leidingontvangenden meer

Onderzoek naar leiderschap

25

een ruilrelatie is dan een ontwikkelingsrelatie. Dat kan gevolgen hebben voor zowel opleiding als leiderschapstheorie m.b.t. de inhoud van het vak. Gelukkig blijkt deze leiderschapsstijl ook al aanwezig en zeer gewaardeerd.

Transformationeel leiderschap: - Inspirerende motivatie - Charisma - Intellectuele stimulatie - Individuele aandacht Transactioneel leiderschap: - Beloning op basis van prestatie - Actief sturen op afwijkingen van de norm

Medewerkertevredenheid

Effectiviteit

Laissez-faire leiderschap: - Passief sturen op afwijkingen

dan om leidinggevenden die op een plek in de organisatie zitten die als leiding wordt gedefinieerd, maar die daar geen invulling aan geven. Dat is een passieve vorm. Laissezfaireleiders vermijden het nemen van besluiten, conflicten en discussies. Deze leidinggevenden nemen genoegen met minimale eisen en prestaties. Eigenlijk is er nauwelijks sprake van leiderschap. In de tweede plaats onderscheidt men transactioneel leiderschap. De leidinggevende krijgt hierbij dingen gedaan van de leidingontvangende in een ruilrelatie, door het aangaan van een transactie, het uitwisselen van goederen voor diensten, vanuit de aan hem toegekende formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen de organisatie. De leidinggevende maakt aan de ontvangers doelstellingen en resultaatafspraken duidelijk. Hij of zij houdt fouten goed in de gaten, communiceert helder over wat de bedoeling is en wat van hem of haar verwacht kan worden. Dit kan een positieve beloning zijn, zoals salaris, erkenning, promotie of een bonus. En het kan ook een negatieve beloning zijn: sanctie of een malus. Deze leiderschapsstijl oogt erg taakgericht. In de derde plaats wordt transformationeel leiderschap onderscheiden. Transformationeel leiderschap doet zich voor wanneer leidinggevenden in staat zijn het gedrag en de bewustwording van leidingontvangenden te ontwikkelen (transformatie), zodanig dat deze in staat zijn over hun eigen schaduw heen te stappen en de betekenis en het belang van gemeenschappelijke doelstellingen en idealen te onderkennen. Leidingontvangenden krijgen dan ‘als vanzelf’ meer ruimte. De cultuur van de organisatie verandert en de weg staat open voor leergedrag. Leidinggevenden doen dat door charismatisch te zijn, door inspirerend te motiveren, door aan leidingontvangenden aandacht te schenken en door hen

te stimuleren over hun werk na te denken. Deze leiderschapsstijl oogt erg mensgericht. Als iets gezegd wordt over de invloed van leiding geven op effectiviteit en werknemertevredenheid, verdienen deze laatste twee begrippen ook opheldering. Effectiviteit wordt in het onderzoek omschreven als de mate waarin de beoogde doelstellingen daadwerkelijk worden gerealiseerd (Kapteyn, 2006:14) en werktevredenheid als de mate waarin medewerkers hun baan leuk of niet leuk vinden (Spector, 1999:2). Het voorgaande resulteert in het conceptueel model zoals op deze pagina afgebeeld.

Conclusies De theorie (Bass, 1994) geeft aan dat laissez-faireleiderschap eigenlijk geen leiderschap is. Het leidt tot een lage productiviteit, gebrek aan interactie tussen werknemers, conflicten en gebrek aan innovatie. Laissez-faireleiderschap werkt negatief op effectiviteit en werknemertevredenheid. Dat is ook gevonden in het onderzoek van Spreeuw. Bij zowel transformationeel leiderschap als bij transactioneel leiderschap is die relatie positief: beide bevorderen effectiviteit en werknemertevredenheid. Vele kwantitatieve studies (zie bijvoorbeeld Bass, 1990; Lowe, Kroeck & Sivasubrananiam, 1996) tonen daarbij aan dat transformationeel leiderschap te prefereren zou zijn boven transactioneel leiderschap. De studie van Spreeuw wijst echter uit dat vooral de kenmerken van de transactionele leiderschapsstijl van belang worden geacht voor zowel effectiviteit als voor werknemertevredenheid. En de transactionele stijl van leiding geven is meer op de inhoud of het resultaat gericht dan op de relatie. Weliswaar blijft de transformationele leiderschapsstijl van


26

Onderzoek naar leiderschap

Het onderzoek: design

Het onderzoek was kwalitatief en bestond uit het design van de casestudy. Dit deel is in 2011 uitgevoerd binnen vier basisteams basispolitiezorg van de toenmalige Politieregio Kennemerland. Naast een documentatieonderzoek is per basisteam meegelopen met een operationeel leidinggevende. Deze participatieve observatie is gebruikt als input voor de diepte-interviews met diezelfde leidinggevenden. De volgorde van participatieve observatie, gevolgd door interviews is een bewuste keuze. Ten eerste wordt door de gekozen volgorde getracht om gewenst gedrag te voorkomen. Ten tweede kan er tijdens de interviews een dynamische spiegeling plaatsvinden tussen de observaties en gegeven antwoorden. Aansluitend hierop zijn per leidinggevende drie uitvoerende politiemedewerkers geïnterviewd. De onderzoeksgroep bestaat uit formeel operationeel leidinggevenden en uitvoerende

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

politiemedewerkers (leidingontvangenden) binnen de basispolitiezorg. Binnen de Regiopolitie Kennemerland behoren operationeel leidinggevenden tot het middenkader van een basisteam en zijn zij direct ondergeschikt aan de teamchef van het basisteam. Uitvoerende politiemedewerkers binnen de basispolitiezorg zijn binnen de Regiopolitie Kennemerland de agenten, hoofdagenten en brigadiers, werkzaam binnen de taakgebieden van het basisteam: het verlenen van noodhulp en het bieden van gebiedsgebonden zorg. Het opsporingsproces, voor zover dit uitbesteedt is aan de regionale, districtelijke en lokale recherche, is buiten beschouwing van het onderzoek gelaten. Uit de acht basisteams binnen de Regiopolitie Kennemerland zijn er vier geselecteerd op basis van effectiviteit en medewerkertevredenheid. Om de basisteams te selecteren naar effectiviteit is gebruik gemaakt van de

belang, vooral het kenmerk inspirerende motivatie, en niet zozeer charisma of individuele aandacht (zie model). Maar operationeel leidinggevenden dienen volgens dit onderzoek vooral vaardigheden van transactioneel leiderschap te bezitten. Er volgt uit dat de relatie tussen leidinggevenden en leidingontvangenden derhalve meer een ruilrelatie is, dan een ontwikkelingsrelatie. Dit is een opmerkelijk – contra-intuïtief – resultaat. Immers, andersom geredeneerd zou gesteld kunnen worden dat een operationeel leidinggevende met vaardigheden die alleen kenmerkend zijn voor de transformationele leiderschapsstijl, geen garantie vormt voor effectiviteit en werknemertevredenheid onder medewerkers. Bovenstaande betekent dat transformationeel leiderschap en transactioneel leiderschap complementair moeten zijn ten behoeve van effectiviteit en werknemertevredenheid… met de nadruk op de transactionele leiderschapsstijl. Ook dit kan worden gespecificeerd. Transactionele leiderschapscompetenties zijn van belang. Ten behoeve van effectiviteit en werknemertevredenheid is het beter vooraf, aan de voorkant van het werkproces, duidelijk te communiceren over inhoudelijke resultaat- en werkafspraken en wat dit gaat opleveren, dan achteraf ‘in control’ te zijn.

Context lijkt een missing link geworden in veel leiderschaps- (en management)theorie

12-maandsrapportage 2010 en de daarin vermelde resultaten per basisteam aangaande het aantal staandehoudingen inzake de Wegenverkeerswet (WVW) / Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en de aanrijdtijden van ‘prio 1’-meldingen. Beide variabelen zijn generaliseerbaar naar alle basisteams binnen de regio. Uit het MTO 2009 zijn scores op de variabelen ‘relatie met de leiding’ en ‘inspiratie door de leiding’ gebruikt om per basisteam de medewerkertevredenheid te kwalificeren. Per basisteam is er vervolgens gekeken hoe zij op deze variabelen scoren ten opzichte van het gemiddelde resultaat en is er per variabele (staandehoudingen, aanrijdtijden, relatie met de leiding en inspiratie door de leiding) de kwalificatie meest ongunstig, ongunstig, neutraal, gunstig of meest gunstig aan het basisteam toegekend. Tenslotte zijn de vier teams geselecteerd op basis van de totaalscore op de gebruikte variabelen.

Gewenst leiderschap al aanwezig De bevindingen van het onderzoek zijn vanuit twee gezichtspunten interessant. In de eerste plaats met betrekking tot de huidige ontwikkelingen naar een nationale politie. Het in 2011 uitgevoerde kleinschalige onderzoek sluit aan bij de wijze waarop het Ontwerpplan, Inrichtingsplan en Realisatieplan van de Nationale Politie spreken over het belang van op operatiën gericht leiderschap en het belang hier weer van voor de gewenste cultuuromslag bij de politie. Eerder zijn daarover al rapporten verschenen in het kader van Visie op politieleiderschap (Aardema, 2008) en de werkgeversvisie (2008) van de politie. Zoals blijkt uit deze rapporten wordt er gevraagd om leiderschap dat meer gaat over de inhoud van het werk (het vak) dan over bureaucratische systemen. Op operatiën gerichte leidinggevenden zijn minder manager en nog veel minder integraal manager. De energie van leidinggevenden moet gaan naar de leidingontvangenden en naar het vak oftewel de inhoud. In de plannen wordt gesproken van het kennen van je vak, je mensen en je werkomgeving. De focus moet gericht zijn op het werk en de (kern)waarden die daar bij horen. Dat is, en dat blijkt ook uit de grote waarde die daaraan wordt gehecht in de genoemde plannen, een substantiële wijziging in de cultuur van de politie(organisatie). Deze wijziging zou over enkele jaren moeten blijken uit het handelen van alle medewerk(st)ers; leidingontvangenden en leidinggevenden. Het hier besproken onderzoek – weliswaar op basis van enkele cases – wijst uit dat dit leiderschap, transformationeel en vooral transactioneel, al aanwezig is en dat het zeer gewaardeerd wordt.

Consequenties voor de opleiding Dit onderzoek is ook interessant voor leiderschapsopleidingen en leiderschapstheorie. Gericht zijn op operatiën impliceert een idee – een visie – hebben op de content van dat vak. Dat betekent dat over dat vak een helikopterview ontwikkeld moet kunnen worden. Dat op conceptueel en analytisch niveau nagedacht moet kunnen worden over het vak en het leiding geven daar aan. In het kader van de vorming en inrichting van de Nationale Politie is een Traject Leiderschap Nationale Politie ingericht. De startdocumenten van de werkgroep die hiervoor is opgericht zijn


Onderzoek naar leiderschap

27

Foto: ANP, Evert Elzinga

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Een visie op het vak zoals dat vorm krijgt in de operatiën.

hoopgevend (Tops e.a., 2012; cie Welten, 2012). Er wordt gepreludeerd op gedrag van leidinggevenden: zij moeten aanwezig zijn bij leidingontvangenden, boven op de operatiën zitten, bekwaam zijn en kennis van zaken hebben. Het gaat dan om aandacht en bekwaamheid met betrekking tot de leidingontvangende mens, om aandacht voor de resultaten en (aandacht voor) bekwaamheid in het vak. Als de resultaten uit dit onderzoek generaliseerbaar zijn, betekent dat voor opleidingen dat ook voldoende aandacht voor competenties uit de transactionele leiderschapsstijl aanwezig dienen te zijn; en pas daaropvolgend voor de transformationele leiderschapsstijl.

Professionele ruimte? Het is mogelijk de resultaten van dit onderzoek negatief op te vatten. Leidingontvangenden geven aan behoefte te hebben aan leidinggevenden, m.a.w. geen laissez-faireleiders. De leidinggevenden moeten deskundig en op operatiën gericht zijn. Wat betekent dat voor de vaak genoemde professionele ruimte van de diender? Literatuur Aardema, H., Buijnink, L.C., Görtz, S.C., Nap, J.A., Peters, J.W.M., Sitalsing, M.S.R., Vijlbrief, F.W., Wilems, Y.A.C.C. (2008), Politieleiderschap: De herontdekking van een waardevol ambt. Warnsveld, Politieacademie. Antonakis, J., Avolio, B. J., Sivasubramaniam, N. (2003), ‘Context and leadership: an examination of the nine-factor full-range leadership theory using the Multifactor Leadership Questionaire’. Leadership Quarterly, 14, 261-295. Avolio, B.J. (1999), Full Range Leadership Development. Londen, Sage Publications Sage publications. Bass, B. M. (1985), Leadership and Performance Beyond Expectations’. New York, FreePress. Bass, B.M., Stogdill, R.M. (1990), Bass & Stogdill’s ‘handbook of leadership: theory, research, and managerial applications. 3th edition. New York, Free Press. Bass, B.M. (1990), ‘From transactional to

Theorie Nu kan het zijn dat dit typisch resultaten zijn uit de wereld van de politie. Vergelijkend onderzoek is dus zeker gewenst. Echter, theoretisch is dit onderzoek zeker ook relevant. De leiderschapstheorie van de laatste decennia gaat erg veel over kwaliteiten van leidinggevenden en leidingontvangenden, en over de positie van deze groepen in de organisatie. Leiderschapstheorie gaat de laatste decennia veel minder over content. Met andere woorden: leiderschapstheorie gaat meer over het proces en de betrekkingsrelatie in het gesprek tussen leidinggevenden en leidingontvangenden en minder over de inhoud van dat gesprek. De inhoud van een dergelijk gesprek of dialoog – de content – lijkt een missing link geworden in veel leiderschaps- (en management)theorie. Die content kan op een laag abstractieniveau betrekking hebben op het vak van politieman op straat; op een hoger abstractieniveau gaat het dan om de creatie van toegevoegde maatschappelijk waarde van de politie(man of -vrouw).

transformational leadership; Learning to share the vision’. Organizational Dynamics, issue 18 (3) 19 – 31. Kapteyn, B. (2006), Organisatietheorie voor non-profit. Houten, Bohn Stafleu van Loghum. Lowe, K.B., Kroeck, K.G., Sivasubramaniam, N. (1996), ‘Effectiveness correlates of transformational and transactional leadership: a meta-analytic review of the MLQ literature’. The Leadership Quarterly, 7, 385-425. Mertens, F, Jochoms, T, Zonneveld, M (2009), Leiderschap: wat gebeurt er?, Warnsveld / Apeldoorn: Politieacademie. Spector, P.E. (1999), Job Satifaction: Application, Assessment, Causes, and Consequences. Californië, Saga Publications, Inc. Spreeuw, J. (2011) Masterthesis Speuren naar leiderschap: Een kwalitatief onderzoek naar de vraag op welke wijze leiderschapsstijlen van operationeel leidinggevenden een rol spelen bij de effectiviteit en werktevredenheid van

«

uitvoerende politiemedewerkers binnen de basispolitiezorg, Amsterdam, Vrije Universiteit Tops, Pieter (2012), Leiding geven aan goed politiewerk; de politie als frontlijnorganisatie. Interne notitie, Apeldoorn (versie 7 juni 2012). cie. Welten (2012), Traject Leiderschap Nationale Politie. Interne notitie, Apeldoorn / Warnsveld (versie 3 september 2012, 02c). Werkgeversvisie (2008). Werkgeversvisie Politie. Een Inspirerend Fundament. De Bilt. Yukl, G.A. (2009), ‘Leadership in organizations. 7th edition’. Upper Saddle River New Jersey, Pearson Education. Overige bronnen 12-maands rapportage 2010 (2011), Haarlem, Politie Kennemerland. Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) 2009 (2009), Haarlem, Politie Kennemerland.


28

Centralizing forces?

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Coördinatie: Claudia Verhagen

Reorganiseren, centraliseren en de lessen daaruit Politiekorpsen in vrijwel geheel Europa zijn voortdurend aan het reorganiseren en het centraliseren. Dit zou noodzakelijk zijn vanwege de complexe hedendaagse problemen die een fundamentele verandering en centrale aanpak vereisen. Het boek Centralizing Forces? Comparitive Perspective on Contemporary Police Reform in Northern and Western Europe probeert lessen te trekken uit oorzaken en gevolgen van de diverse centralisaties die men de laatste jaren in diverse Europese landen heeft doorgevoerd. Natuurlijk lijkt vooraf een reorganisatie vaak noodzakelijk om tot een beter presterende organisatie te kunnen komen. Organisatiedeskundigen spreken gemakshalve over de drie E’s: efficiëntie, economie en effectiviteit. Een reorganisatie die een meer centraal gestuurde organisatie tot doel heeft, moet weeffouten uit de bestaande organisatie te halen waardoor deze efficiënter wordt (méér met dezelfde mensen), economischer wordt (wegsnijden van overlap) en effectiever wordt (aansturing wordt eenvoudiger). Maar soms draait men de zaak onbewust om en moet hetzelfde werk gedaan worden met minder mensen, denkt men dat de bestaande aansturing beter centraal getrokken kan worden of dat een gecentraliseerde organisatie betere besluitvorming mogelijk maakt, bijvoorbeeld over welk computersysteem het beste is. We weten allemaal waar dat toe kan leiden: in één centraal gestuurd systeem kan men het overzicht al snel verliezen en kan een relatief kleine mislukking al snel uitlopen op een grote financiële ramp.

Factoren van belang Publieke organisaties liggen in deze tijd van GeenStijl voortdurend onder een microscoop, waarbij ieder foutje genadeloos wordt uitgelicht en afgestraft. De politie is daarbij een dankbaar onderwerp. De politie wordt gezien

De nationalisatie en in feite centralisatie van de Nederlandse Politie is van start en niet meer te stoppen. Centralizing Forces? leert ons de valkuilen te begrijpen waarin we zeker zullen gaan vallen.

als een zogenaamde frontlijnorganisatie: het personeel staat in direct contact met het soms gespannen publiek. Bij een frontlijnorganisatie ligt het initiatief bij de basis en niet bij de top, personeel heeft een grote mate van onafhankelijkheid en er bestaan grote obstakels voor hiërarchische manieren van management. Om een reorganisatie die centralisatie van zo’n frontlijnorganisatie tot doel heeft te kunnen laten slagen, moet er vooraf voldaan worden aan een aantal factoren: de basis moet al ‘staan’, de leidinggevende moeten geloofwaardige steun geven en het grote geheel (the big picture) moet kristalhelder zijn.

Bij iedere organisatie en reorganisatie zou met deze factoren rekening gehouden moeten worden. De auteurs van Centralizing Forces? concluderen echter, dat juist deze criteria veel te weinig in het besluitvormingsproces worden meegenomen.

Valkuilen De overgang naar een Nationale politie in Nederland is in feite een radicale breuk met het verleden. Tot de jaren negentig van de vorige eeuw was men er immers van overtuigd dat een lokaal georganiseerde politie de meeste kans op succes had: iedere politieman kende zijn pappenheimers en iedere leidinggevende kende zijn personeelsleden persoonlijk. Het is heel goed mogelijk, zo luidt een van de conclusies van het boek, dat de huidige reorganisatie zal leiden tot een meer hiërarchische structuur, een grotere nadruk zal leggen op command-and-control, en een politie oplevert die op een veel grotere afstand van het publiek en het lokale bestuur zal werken. Over één ding is Centralizing Forces? duidelijk en dat is dat het proces iedereen een hoop tijd, energie en middelen zal gaan kosten. En dat zijn juist weer de argumenten die anderen zullen aangrijpen om uit te leggen waarom een dergelijke grote ombouw een negatieve impact op de politie-organisatie zal gaan hebben. De nationalisatie en in feite centralisatie van de Nederlandse Politie is van start en niet meer te stoppen. Het boek Centralizing Forces? leert ons de valkuilen te begrijpen waarin we zeker zullen gaan vallen. Dat we vooraf weten wat ons te wachten kan staan is echter een belangrijk gegeven, want een gewaarschuwd mens telt immers voor twee en wellicht valt daardoor de schade hier en daar te beperken.

«

N.R. Fyfe, J. Terpstra en P. Tops (ed., 2013): Centralizing Forces? Comparitive Perspective on Contemporary Police Reform in Northern and Western Europe, uitgeverij Eleven International Publishing, 184 pagina’s, ISBN 978 94 623 6059 4. Fred de Vries is oud-politieman (Harlingen en Leeuwarden) en is schrijver van boeken en columns over psychologie en biologie. Hij is te bereiken via info@pdd-nos.nl


Gedoe op tafel

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

De weg van de meeste weerstand Een succesvolle reorganisatie verloopt voorspoedig. De top van de organisatie heeft een heldere toekomstvisie, draagt die visie veelvuldig uit en motiveert medewerkers mee te bewegen. Zij worden in de besluitvorming betrokken en er wordt draagvlak gecreëerd zodat besluiten zonder weerstand kunnen worden doorgevoerd. Tot zover de klassieke managementtheorieën over veranderingsprocessen. De werkelijkheid is weerbarstiger... De praktijk leert dat elke reorganisatie in meer of mindere mate ‘gedoe’ met zich brengt. Onzekerheid, angst, boosheid en teleurstelling zijn voorbeelden van onderliggende emoties, die vaak niet worden uitgesproken maar wel

29

Hier zijn de ongeschreven regels van kracht en spelen emoties, ego’s en karakters een rol. Het bestaan van ‘gedoe’ is een teken dat er iets mis is in de onderstroom. Negatieve emoties van een kleine groep kunnen overslaan naar grotere groepen. Naarmate de solidariteit in een werkverband groter is, vindt besmetting met negatieve emoties sneller plaats. Zo kan onbehagen bij enkele individuen uitgroeien tot gebrek aan vertrouwen en onwil tot samenwerken tussen groepen, afdelingen of zelfs organisatieonderdelen. Gedoe kan ten slotte deel worden van de bedrijfscultuur. Het lijkt logisch om gedoe tegen te gaan door het bespreekbaar te maken. Toch gebeurt vaak het tegenovergestelde: het wordt ontkend, gebagatelliseerd of onderdrukt. Er rust zelfs een taboe op: ‘Een goede manager heeft geen

Gedoe op tafel is een praktisch en leerzaam boek dat laat zien dat de confrontatie met gedoe in de organisatie de kern is van succesvol verandermanagent. Ook de politie kan daar wat van leren. een negatief effect op het veranderingsproces hebben. Dikwijls openbaart gedoe zich in geroddel en gemopper, het vertragen en bewust niet-nakomen van afspraken, of personen en zelfs afdelingen die elkaar negeren. Er kan een negatieve sfeer ontstaan die effectieve communicatie en doelgerichte samenwerking in de weg staat. Joop Swieringa en Jaqueline Jansen rekenen af met de klassieke veranderings- en managementtheorieën die vooral gericht zijn op het voorkomen en onderdrukken van gedoe. De auteurs stellen in hun succesvolle werk Gedoe komt er toch (2005) dat gedoe onvermijdelijk en zelfs een belangrijk onderdeel is van een veranderingsproces. In hun net verschenen Gedoe op tafel werken zij deze gedachte uit en maken zij duidelijk hoe je gedoe kunt ombuigen in een kracht die een positieve bijdrage levert aan een ingezette verandering.

Onderstroom Gedoe op tafel begint met een uitleg over wat gedoe is, hoe het ontstaat en waarin het zich uit. Bij (re-)organisaties gaat het vaak over rationele zaken. Maar naast de inhoudelijke, zakelijke en objectieve wereld, is er de wereld van de onderstroom. Daarin speelt zich de impliciete en non-verbale interactie af, die grotendeels bepalend is voor de toon van discussies, de sfeer en de onderlinge verstandhouding.

gedoe in zijn tent.’ Maar het is er natuurlijk toch en als dat niet op tafel komt, suddert de onrust door in de organisatie en leidt die na verloop van tijd tot veel meer ellende. De auteurs beschrijven methoden en technieken om gedoe in de eigen organisatie inzichtelijk te krijgen en bespreekbaar te maken. Het boek sluit af met een schets van het nieuwe organiseren, waarbij op een effectieve en positieve manier met gedoe wordt omgegaan.

Leerzaam Gedoe op tafel is helder geschreven en ook goed te volgen als je de voorganger Gedoe komt er toch niet hebt gelezen. Hoewel iedereen verantwoordelijkheid heeft bij het ontstaan van en het omgaan met gedoe, komt vooral de rol van de leidinggevende in de verschillende hoofdstukken nadrukkelijk aan de orde. Er worden herkenbare praktijkvoorbeelden gebruikt waarbij de auteurs putten uit hun ervaring als veranderingsadviseur. Daarbij zijn zij niet flauw: er worden niet slechts succesvolle interventies benoemd, juist de minder geslaagde interventies zijn voor de lezer zeer leerzaam. De cartoons van Sigmund, waarin managers op consult bij de psychiater komen, zijn niet alleen humoristisch. Zij voegen soms ook wijsheid toe. Vele zinsneden zetten aan tot denken. Een paar voorbeelden, enigszins redactioneel bewerkt.

• Het is een klassieke reactie van een traditionele organisatie om veranderingen in gang te zetten door middel van een reorganisatie. • Een fenomeen van gedoe is dat bekwame mensen domme beslissingen nemen. • Een gevolg van gedoe in de organisatie is dat gezamenlijk genomen besluiten oplossingen ten gevolge hebben die achteraf gezien niemand had gewild. Het maken van vergelijkingen met de huidige politie(re-)organisatie laat ik graag aan uzelf over. Ik noem slechts de vele bedenkingen tegen de voorgenomen LFNP-besluiten, waardoor de onvrede toeneemt en de definitieve besluitvorming stagneert. Gedoe op tafel bevestigt mij in de (misschien niet altijd populaire) optiek dat het soms goed is om de weg van de aanvankelijk meeste weerstand te kiezen. Niet het onderdrukken of voorkomen, maar het goed omgaan met gedoe is de kern van succesvol verandermanagement. Ik vind dit boek dan ook een aanrader en gun iedereen een organisatie met veel functioneel gedoe.

«

J. Swieringa, J. Jansen (2013), Gedoe op tafel. Uitpraten in organisaties, uitgeverij Scriptum, 94 pagina’s, ISBN 978 90 5594 363 0. - CV


30

Horizontale fraude

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Horizontale fraude in kaart Dr. Brigitte Bloem is onderzoeker bij de Dienst LIO van de Landelijke Eenheid (Politie).

De aanpak van fraude is al jaren een ondergeschoven kindje, ook bij de politie. Voor het derde Nationaal Dreigingsbeeld (NDB2012) is een onderzoek naar horizontale fraude uitgevoerd, waarover een deelrapport is verschenen. Het NDB betreft een strategische analyse van de aard en omvang van een groot aantal criminaliteitsvormen, waarbij de georganiseerde criminaliteit is betrokken. Horizontale fraude gaat over fraude die gericht is tegen burgers, bedrijven en financiële instellingen. Anders dan verticale fraude dat betrekking heeft op fraude waarbij de overheid slachtoffer is.

D

e conclusie op basis van het onderzoek is, dat weinig veranderingen zijn opgetreden sinds het verschijnen van een rapport door de Algemene Rekenkamer in 2004, waarin werd geconstateerd dat het ontbreken van inzicht in de aard en omvang van horizontale fraude de aansturing van de opsporing in de weg staat. De prioriteit bij de politie is laag en daardoor is de pakkans klein. Door verschillende partijen wordt vooral op preventie ingezet.

Een eerste onderzoek In 2009 constateerde het Bovenregionaal Recherche Overleg (BRO) dat fraude qua aangiften de derde plaats in de categorie bovenregionale middencriminaliteit innam. Het BRO gaf opdracht aan de Dienst IPOL van het KLPD om de haalbaarheid te onderzoeken van een fraudemonitor voor een betere prioritering en sturing. Om aan de opdracht te voldoen was het allereerst noodzakelijk te weten welke fraudevormen in de politiesystemen voorkomen. Fraude en financieel-economische criminaliteit zijn niet als zodanig omschreven in de wet. Juridisch gezien wordt fraude meestal omschreven als een combinatie van handelingen, zoals valsheid in geschrifte, bedrog, oplichting en diefstal. Bijna alle aangiften over fraude worden als

Experts schatten dat hooguit vijf tot tien procent van de slachtoffers aangifte doet

oplichting vastgelegd in de politiesystemen en dat aantal schommelt al enkele jaren rond de 30.000 per jaar. Uit het jaar 2008 is uit deze aangiften een steekproef getrokken en zijn ruim er 800 doorgelezen en gecategoriseerd.

Meest voorkomende fraude Uit deze eerste analyse bleek dat fraude met online handel het meest voorkwam. Dit gebeurt overwegend via de website Marktplaats.nl. Bij dit type fraude gaat het meestal om het aanbieden van producten (vaak mobiele telefoons, navigatiesystemen en computerspelletjes), die vooruit betaald moeten worden, waarna de fraudeur niet tot levering overgaat. Het is voor een fraudeur heel gemakkelijk om van achter de computer door het hele land (en daarbuiten) slachtoffers maken. In de grote politieregio’s kwamen de babbeltruc en skimmen vaker voor dan in de kleine regio’s. Bij een babbeltruc doen oplichters zich bijvoorbeeld voor als medewerker van een zorginstelling of bank, of als dakdekker. Zij bellen bij mensen aan, vaak ouderen, en proberen binnen te komen om de bankpas te ontvreemden en de pincode te ontfutselen en halen de bankrekening leeg. Bij skimmen wordt door criminelen de magneetstrip van een bankpas gekopieerd en de pincode bemachtigd op het moment dat een betaaltransactie wordt verricht. Daarna maken ze een kopie van de pas, en samen met de pincode kunnen ze geld opnemen en betalen in binnen- en buitenland. Ook komt het zogenaamde shouldering regelmatig voor: fraudeurs kijken over de schouder van een pinnend slachtoffer mee, stelen de pinpas om daarna de bankrekening te plunderen.

Cijfers Uit dit eerste onderzoek bleek al dat er geen harde cijfers zijn over de omvang van horizontale fraude, maar slechts indicaties. Experts schatten dat hooguit vijf tot tien procent van de slachtoffers aangifte doet. Als het schadebedrag klein is en de tijdsinvestering relatief hoog, of men denkt


Horizontale fraude

31

Foto: ANP, Robin Utrecht

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

dat de politie toch niets met de aangifte zal doen, doen slachtoffers vaak geen aangifte. De aanwezigheid van een meldpunt doet het aantal aangiften overigens aanzienlijk toenemen. Na oprichting van het Meldpunt Internetoplichting (MIO) in oktober 2010 door de politie, deden burgers in een jaar tijd 30.000 keer aangifte van fraude op (voornamelijk) Marktplaats. De omvang van horizontale fraude wordt dus onderschat. Geringe aangiftebereidheid is slechts één reden daarvoor. Een andere oorzaak is de ‘vervuiling’ van de politiesystemen. Aangiften worden soms om onduidelijke redenen weggeschreven onder hoofdgroepen die geen relatie hebben met fraude, zoals ‘milieu’. Daarnaast worden bij het registreren van de aangiften fouten gemaakt. Zo werd van faillissementsfraude veertien keer aangifte gedaan in het eerste onderzoek, maar slechts drie daarvan bleken correct geregistreerd als ‘bankbreuk’ (de juridische term). De overige werden gecategoriseerd als fraude met internetbankieren, pinpasfraude of skimmen. Ook werden binnen de aangiften van oplichting mutaties aangetroffen die (bijvoorbeeld) betrekking hadden op een aanhouding of een verhoor. Soms hoorde een mutatie bij de aangifte, soms niet, dan was het simpelweg niet correct geregistreerd. Soms vinden dubbele registraties plaats, terwijl het in feite om één incident gaat. Daarnaast kwam het voor dat een aangifte geen informatie bevatte. Tot slot kunnen aangiften onder verschillende codes geregistreerd staan. De babbeltruc bleek voor te komen onder oplichting, maar ook onder diefstal uit woning zonder braak. Twintig procent van de aangiften was niet te categoriseren en zeven procent betrof een categorie ‘overig’: de zaken verschilden onderling dusdanig dat ze niet waren onder te brengen in een van de categorieën.

Nieuw onderzoek naar aangiften Voor het deelrapport Horizontale Fraude van het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 zijn opnieuw aangiften geanalyseerd, namelijk over de periode oktober 2010 – oktober 2011.

Ditmaal ging het om 10.000 aangiften die onder oplichting zijn geregistreerd. Op basis van de eerste analyse zijn tien vormen van horizontale fraude gedefinieerd en deze tien vormden het uitgangspunt voor de tweede analyse (zie kaders).

Gemeenschappelijke kenmerken Identiteitsfraude Bij acht van de tien beschreven hoofdvormen van fraude wordt voor de uitvoering ervan identiteitsfraude gebruikt. Alleen bij merkenfraude en verzekeringsfraude is dat niet geconstateerd. Fraudeurs gebruiken valse of vervalste persoonsgegevens bij het uitvoeren van de delicten. Daarnaast kunnen ze gebruikmaken van rechtspersonen die op naam van katvangers worden gezet: allerlei goederen worden besteld en niet betaald, waarna men de rechtspersoon laat ‘ploffen’. Bij de katvanger valt vervolgens niets te halen. Bij verschillende vormen van fraude wordt een toenemend gebruik van katvangers gezien, vaak jonge scholieren en drugsverslaafden met financiële problemen, maar ook bemiddelde gepensioneerden die een lucratieve bijverdienste zoeken.

Internationaal karakter Bij veel fraudevormen bevinden de criminele organisaties zich niet in de landen waar de slachtoffers wonen. Beleggingsfraudeurs bijvoorbeeld richten in het buitenland kantoren op, zogenaamde boilerrooms, waar ze personeel vestigen dat potentiële slachtoffers telefonisch benadert. Het spreekt voor zich dat de ontwikkelingen op het gebied van het internet de horizon voor de fraudeur aanzienlijk heeft verbreed. Uitzonderingen op het internationale karakter zijn hypotheekfraude, faillissementsfraude en verzekeringsfraude, die zich in de onderzochte aangiften op Nederlands grondgebied afspeelden.

Individuen en organisaties Bij een aantal vormen van horizontale fraude bezondigen


32

Horizontale fraude

zowel criminele organisaties als individuen zich aan de fraude. Fraude met online handel bijvoorbeeld wordt niet alleen bedreven door individuele mannen en vooral ook vrouwen, maar ook door criminele organisaties. Bij verzekeringsfraude declareren mensen met de regelmaat van de klok ‘gestolen’ zonnebrillen of fototoestellen, en houden criminele organisaties zich structureel bezig met te hoge declaraties voor autoschadeherstel. Bij de meeste andere vormen van fraude zijn het vooral criminele organisaties die zich ermee bezighouden.

Wijze van benaderen Een vierde kenmerk gaat over het bereiken van slachtoffers. Globaal hanteren fraudeurs daarvoor twee manieren. Bij de ene trachten ze zoveel mogelijk slachtoffers tegelijk te bereiken, via post of mail, ook wel massmarketingfraude genoemd. Het gaat om relatief kleine bedragen, ook wel het many-little-principe genoemd, en er is sprake van een laag risico voor de daders. Deze methode wordt vooral gebruikt bij acquisitiefraude of fraude met online handel. Uiteraard speelt internet hierbij een belangrijke rol. De Nigerianenscams, waarbij miljoenen potentiële slachtoffers over de hele wereld misleidende e-mails krijgen, zijn hier een goed voorbeeld van. Bij de andere tactiek richten de fraudeurs zich op specifieke slachtoffers met wie een relatie wordt opgebouwd, waarbij soms grote bedragen afhandig worden gemaakt en veel emotionele schade wordt aangericht (bijvoorbeeld bij datingfraude en beleggingsfraude). Vooral kwetsbare groepen zijn het doelwit, zoals ouderen en gescheiden mensen of personen die hun partner hebben verloren. Mensen kunnen ook meerdere malen slachtoffer zijn, omdat de fraudeurs lijsten met namen aan elkaar doorgeven (suckerlists).

Type slachtoffers Er zijn twee typen te onderscheiden. Enerzijds individuen en kleine bedrijven, die naast soms omvangrijke financiële schade ook emotionele gevolgen kunnen ondervinden. Anderzijds zijn er private partijen en grote bedrijven, zoals Frequentie van fraudevormen in de aangiften Fraude met online handel komt ook in deze analyse het meest frequent voor (69%). Het gaat voornamelijk om fraude op Marktplaats of via niet bestaande webshops (eenvoudig uit te voeren door een website te hosten in het buitenland). De fraude betrof het niet leveren na betaling van mobiele telefoons, spelcomputers en toegangskaarten voor concerten of evenementen. Fraude met betaalmiddelen staat op de tweede plaats (19%). Dit betrof vooral fraude met internetbankieren, fraude met

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

banken, creditcardmaatschappijen en verzekeraars, die veel last van fraude ondervinden. Zij zijn in een voortdurende wedloop met de fraudeurs om hun systemen, gegevens en eigendommen te beveiligen, en hun klanten tegen aanvallen van fraudeurs te beschermen.

Schade De totale financiële omvang wordt geschat op drie miljard euro per jaar. Deze criminele winsten worden witgewassen in de bovenwereld. Voorschotfraude, acquisitiefraude, verzekeringsfraude en beleggingsfraude dragen daar fors aan bij, met ieder enkele honderden miljoenen tot een miljard euro schade per jaar. De schade als gevolg van faillissementsfraude is het meest omvangrijk met ten minste één miljard per jaar. De klos zijn niet alleen bedrijven die goederen hebben geleverd en nog geld tegoed hebben of werknemers die geen salaris meer krijgen. Ook de overheid leidt verlies door de vele frauduleuze faillissementen. Er zijn nog steeds nauwelijks harde cijfers voorhanden. De schade is vastgesteld op basis van schattingen, voornamelijk uit interviews met experts, maar soms ook uit literatuur. Dit geldt ook voor de grootte, het aantal en de samenstelling van de criminele samenwerkingsverbanden die zich met horizontale fraude bezighouden.

Informatieorganisatie Een belangrijke oorzaak voor het ontbreken van feitelijke gegevens is de gebrekkige en versnipperde informatieorganisatie. Verschillende instanties en meldpunten houden zich bezig met fraude, en de werkwijze en wijze van registreren lopen nogal uiteen. Een korte schets. Vaak is de inzet preventief, zoals bij de Fraudehelpdesk dat het karakter heeft van een telefonische hulplijn: een van de doelstellingen is om burgers en bedrijven te behoeden voor oplichtingspraktijken en gedupeerden te verwijzen naar instanties die hen verder kunnen helpen. De Fraudehelpdesk is ondergebracht bij het Steunpunt Acquisitiefraude en opgericht met steun van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het Meldpunt Identiteitsfraude is daarentegen

betaalkaarten en skimmen. Fraude met internetbankieren neemt snel toe, doordat de technische knowhow van fraudeurs in de pas loopt met de ontwikkelingen op het gebied van ICT en internet. Slachtoffers zijn klanten van banken, die meestal de schade vergoed krijgen van de bank, waardoor deze slachtoffer wordt. Voorschotfraude neemt de derde plaats in (7%). Het gaat hier om de zogenaamde 419-fraude, genoemd naar het betreffende strafrechtartikel in Nigeria. Fraudeurs benaderen slachtoffers onder andere via de e-mail en bij contactlegging wordt gevraagd

vooruit te betalen voor allerlei zaken, met een hoge beloning in het vooruitzicht. Meest voorkomend in de aangiften was erfenisfraude: een stervende rijkaard laat zijn erfenis aan een potentieel slachtoffer na, die een ver familielid zou zijn. Om de enorme erfenis te krijgen moet het slachtoffer eerst allerlei (oplopende) onkosten vergoeden. Een ander voorbeeld is datingfraude, dat in opkomst is in Nederland. Fraudeurs zoeken datingsites af naar geschikte slachtoffers, leggen contact met hen (met fake-foto’s en mooie verhalen) en plukken het slachtoffer met allerlei smoezen leeg.


Horizontale fraude

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

ondergebracht bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het doel van het Landelijk Skimmingpoint is informatie over skimmen op één centrale plek te verzamelen en te analyseren. Soms is de inzet gericht op opsporen, zoals bij de zes Fraudemeldpunten (FMP’s) die rond 1998 opgericht zijn om als meldpunt voor private partijen te dienen en de fraude waar mogelijk aan te pakken. Zij zijn in doorontwikkeling en zullen als tien FinEC-punten in de nieuwe politieorganisatie bij de arrondissementsparketten worden ondergebracht. Ook het Meldpunt Internetoplichting (MIO) heeft een dergelijk karakter: burgers kunnen digitaal aangifte doen, en het MIO koppelt informatie over delicten aan elkaar en zet de meest ernstige zaken uit bij de betreffende eenheden. De Financial Intelligence Unit (FIU) legt ongebruikelijke transacties (vnl. moneytransfers) vast en analyseert criminele geldstromen. Tot slot is recentelijk het startsein gegeven vanuit het ministerie van V&J voor een Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven, waarin acquisitiefraude en massmarketingfraude aandacht krijgen. Het wordt uitgevoerd onder regie van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC).

Lage pakkans De gebrekkige vastlegging, de versnippering in aanpak en de complexiteit van een aantal soorten fraude, maken dus dat er geen inzicht bestaat in de omvang en de ernst van de fraudevormen. Daardoor wordt al jaren nauwelijks geprioriteerd en blijft een gerichte aanpak achter. De pakkans is erg laag: hoe laag is eveneens bij een groot aantal fraudevormen onduidelijk, bij sommige is het in ieder geval minder dan vijf procent. De volgende zeven fraudevormen komen veel minder frequent voor (2,5% en minder). Acquisitiefraude gaat over spooknota’s en advertenties in fake-uitgaven van bijvoorbeeld een telefoongids of een uitgave van de Kamer van Koophandel. Slachtoffers zijn voornamelijk het midden- en kleinbedrijf, maar ook (grote) overheidsinstellingen, die soms jarenlang betalen voor een fake-contract en er niet achterkomen dat de tegenprestatie waardeloos is. Hypotheek- en bouwdepot fraude. Panden worden aangekocht met vervalste gegevens, zoals loonstroken en werkgeversverklaringen,

33

De ICT-ontwikkelingen maken de opsporing er niet gemakkelijker op, omdat fraudeurs de mogelijkheid hebben potentiële slachtoffers massaal vanuit het buitenland te benaderen. Daardoor blijven ze onder de radar van de opsporingsdiensten. De aanpak van financieel-economische criminaliteit door de politie is al jaren vooral gericht op afpakken en ontnemen van criminele gelden. Incidenteel komen grote fraudezaken in de media, maar een structurele werkwijze blijft uit. Die is wel noodzakelijk, omdat mensen en bedrijven grote schade lijden. Bovendien is door de ICT-ontwikkelingen niet te verwachten dat horizontale fraude de komende jaren zal afnemen.

Aanpak door fraudebeheersstrategie (FBS) In antwoord op de vraag van BRO in 2009 om de haalbaarheid van een fraudemonitor te onderzoeken, is een fraudebeheersstrategie ontwikkeld. De gedachte achter deze FBS is dat naar andere en vooral slimmere bestrijdingsmethodieken moet worden gezocht, vanwege het ontbreken van voldoende capaciteit. In deze strategie werken verschillende private en publieke instanties bij voorkeur in een keten samen met betrekking tot de ‘intake’, de centrale informatieverwerking (veredelen, analyseren en coördineren) en de bestrijdings- of beheersactiviteiten die op basis van de informatie worden uitgevoerd. Dat zijn activiteiten op het gebied van preventie, tegenhouden, frustreren, opwerpen van barrières en aanpassing van wet- en regelgeving; het is niet noodzakelijk gericht op repressie. Iedere instantie krijgt in de FBS zijn eigen taak. De bestrijdings- of beheersactiviteiten worden bij voorkeur ondergebracht bij één van de betrokken partijen, afhankelijk van het soort fraude. Organisaties als MKB-Nederland of VNO-

om ze vervolgens te gebruiken voor bijvoorbeeld hennepteelt en witwassen van criminele gelden. Bouwdepots (een extra lening voor verbouwingen) worden met behulp van valse nota’s leeggehaald voor andere doeleinden. Telecomfraude gaat bijvoorbeeld over het hacken van telefooncentrales van bedrijven, om vervolgens op kosten van dat bedrijf dure gesprekken te voeren. Verzekeringsfraude en faillissementsfraude spreken voor zich. Met betrekking tot verzekeringsfraude lijkt fraude met autoschadeherstel in opkomst. Bij faillissementsfraude bestelt een fraudeur bijvoorbeeld op naam van een onder-

neming goederen en laat deze vervolgens failliet gaan, zonder voor de goederen te betalen. Bij beleggingsfraude investeren mensen in dubieuze beleggingen, en krijgen zelden hun inleg terug. Van alle fraudevormen is dit de vorm waarbij slachtoffers gemiddeld de hoogste schade lijden (soms gaat het om enkele tienduizenden euro’s). Fraude met intellectueel eigendom bestaat uit merkfraude en piraterij. Voor het NDB is alleen naar fraude met merken gekeken; het gaat om de productie van en de handel in valse, nagemaakte merkartikelen, zoals kleding, sieraden of parfums.


34

Horizontale fraude

Er moet naar andere en vooral slimmere bestrijdingsmethodieken worden gezocht NCW kunnen zich richten op het voorkomen van acquisitiefraude, terwijl de opsporing in actie komt wanneer het gaat om zware, strafrechtelijke zaken. De geringe opsporingscapaciteit zou bij voorkeur dadergericht ingezet moeten worden op basis van de centraal verzamelde informatie. Hierbij lijkt de strategie die gehanteerd wordt bij de aanpak van veelplegers de meest effectieve. Dit houdt in dat onderzocht wordt welke daders of criminele organisaties over langere tijd de meeste strafbare feiten plegen (zaken stapelen), waarna ze voor al die zaken aangehouden worden en dus ook een langere straf kunnen krijgen. Deze aanpak bleek zeer effectief bij andere vormen van criminaliteit: daders vallen na een dergelijke straf minder snel terug. Naast deze aanpak is een werkwijze die gericht is op voorkomen het meest effectief gebleken.

Voorbeeld Het is aan te bevelen dat één instantie alle activiteiten rond deze strategie coördineert. Dat gebeurt inmiddels ook in Groot-Brittannië door de National Fraud Authority (NFA) die onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken valt. Daar wordt de aanpak van fraude vanuit drie uitgangspunten gestuurd: bewustwording, preventie en opsporing. Toen de NFA in het leven werd geroepen was de informatieorganisatie vergelijkbaar met die in Nederland. Uitspraken over aard en omvang konden net als hier nauwelijks worden gedaan. Het uitgangspunt was echter dat criminelen die zich met fraude bezighouden steeds vaker en beter georganiseerd zijn, steeds meer technisch competent zijn en steeds meer over landsgrenzen opereren. Door de verschillende samenwerkende partijen werd een plan van aanpak opgesteld dat als sturingsinstrument dient voor de NFA.

Informatieverwerking Het is wenselijk dat in de toekomst aangiften van veelvoorkomende fraude steeds meer bij een online meldpunt gedaan kunnen worden. Dit brengt de noodzaak met zich mee om alle relevante informatie over fraude (uit politiesystemen, (fraude)meldpunten en buitenlandse rechtshulp-

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

verzoeken) op eenduidige wijze te registreren. Alle meewerkende partijen hanteren dan dezelfde definities van fraude, waarna deze informatie op één centraal punt kan worden veredeld en geanalyseerd. Daardoor ontstaat meer inzicht over aard, omvang, ernst en samenhang voor zowel het strategisch niveau (bijvoorbeeld voor het NDB), het tactisch niveau (monitorberichten, preweegdocumenten) als het operationele niveau. Ook kan er zicht komen op trends waarop preventie kan worden gericht, en daarnaast levert de informatie criminaliteitsbeelden op. Deze werkwijze en de aldus verkregen informatie leveren slimmere methodieken die effectiever werken. Ze zullen de geloofwaardigheid van de politie (bestrijding) ten goede komen. Ze zullen leiden tot meer meldingen, beter inzicht in aard en omvang van fraude, en uiteindelijk tot een betere beheersing van de problematiek. Tot slot leidt de aanpak tot een efficiënter gebruik van de capaciteit in de eenheden die niet alle aangiften meer op hoeven nemen.

Tot slot Fraude van deze (geschatte) omvang die al jaren doorwoekert zonder effectieve aanpak heeft een ondermijnend karakter, brengt financiële en emotionele schade met zich mee en doet afbreuk aan het vertrouwen in het handelsverkeer. Niet alleen komen illegale gelden in omloop die worden witgewassen of gebruikt voor andere criminaliteitsvormen, maar fraude schendt ook het vertrouwen in elkaar, in ons mensen onderling. Daarnaast ondermijnt fraude de positie van organisaties, waaronder de opsporing, die in het leven zijn geroepen om de samenleving te beschermen tegen criminaliteit en dus ook fraude. Tot slot leidt het achterblijven van een adequate (strafrechtelijke) aanpak tot normvervaging bij burgers, tot vermindering van het zelfreinigend vermogen van (financiële) ondernemingen, tot ontduiking van regels en (betalings)verplichtingen en tot een lagere publieke moraal in het algemeen. Naar aanleiding van het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 heeft de minister van Veiligheid en Justitie onder andere zware en georganiseerde fraude, met aandacht voor horizontale fraude en misbruik van rechtspersonen, tot aandachtsgebieden benoemd. Bij de aanpak komt de nadruk te liggen op de fraudevormen die de grootste maatschappelijke schade veroorzaken, zoals faillissementsfraude. In de nieuwe politieorganisatie krijgt financieel economische criminaliteit in brede zin op diverse plekken een plaats, zoals bij de Landelijke Recherche en de nieuwe regionale informatie- en opsporingsknooppunten. Met een brede aanpak, gericht op verbetering van het informatieproces en samenwerking tussen private en publieke partijen onder auspiciën van een coördinerende fraudeautoriteit valt veel te winnen. In 2011 werd in een onderzoek door de Universiteit Twente becijferd dat Nederland hierdoor vier miljard euro kan besparen. Wellicht zelfs nog meer, aangezien in dat onderzoek lang niet alle fraudevormen zijn meegenomen.

«


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Herlezen

35

Het eerste echte leerboek voor de politie Hans de Vries is afdelingsmanager VRIS, Dienst Terugkeer & Vertrek en redacteur van dit Tijdschrift.

Een rubriek Herlezen kan niet zonder een bespreking van hèt leerboek voor de politie, algemeen bekend onder de namen van zijn auteurs Stapel en De Koning. De eerste editie uit 1906 is enerzijds een curiosum uit een totaal ander tijdsgewricht, anderzijds is ook veel herkenbaar. Hans de Vries grasduint en ontdekt onder meer dat verschil er moest zijn in die dagen, of dat nu gold voor kiesrecht, vrouwen of vreemdelingen.

O

p politiek niveau werd er in de jaren 1880-1914 heel wat gediscussieerd over de noodzaak tot reorganisatie van het Nederlandse politieapparaat, maar naar verhouding gebeurde er in feite niet zoveel.1 Een belangrijke ontwikkeling in de periode rond de eeuwwisseling was wel de start van het echte politieonderwijs. Agenten konden een aantal cursussen volgen, maar er was geen centraal instituut dat van overheidswege de opleiding voor de agenten verzorgde. Vaak werd een agent aangenomen met niet meer dan een paar jaar onderwijs en werd hem het vak in de praktijk geleerd. Het Leerboek voor de politie van P. Stapel en J.J.A. De Koning kan gezien worden als het eerste echte leerboek voor de politie. Stapel en De Koning hadden al enige uitgaven op politievakgebied op hun naam staan en beiden waren drijvende krachten geweest bij de oprichting van de eerste opleiding voor agenten in Hellevoetsluis (Stapel) en de Model-Politievakschool in Hilversum (De Koning). In het jaar waarin het Nederlands Verbond van Vakverenigingen werd opgericht en een van de meest bekende romans van Louis Couperus Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan gepubliceerd werd, zag het eerste echte ‘Leerboek voor de politie’ het daglicht. Dat het een heel andere tijd was, blijkt wel uit het Rotterdamsch Nieuwsblad2 van 5 juli 1906 dat onder het kopje ‘Diefstalkroniek’ op de voorpagina melding maakt van een diefstal vanaf een marktkraam en dat ‘In de Veerlaan een waschkuip is gestolen’. Ook

Of het boek werkelijk zo ‘begrijpelijk en verstaanbaar’ is geweest, valt te betwijfelen

is er het bericht over een bekende vechtersbaas die ‘...de Nassauhaven in rep en roer bracht en beledigde en bedreigde politieagenten. Hij wist zich evenwel uit de voeten te maken, maar is hedenmorgen in zijn woning aangehouden...’.

‘Begrijpelijk en verstaanbaar’ Bij de lancering van het Leerboek voor de politie hoorde een (voor die periode) gewichtig voorwoord. Stapel en de Koning hadden daarvoor de oud-minister van Justitie (1901-1905) mr. dr. J.A. Loeff benaderd, die in 1906 lid was van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Loeff stelt in zijn voorwoord: ‘Het lijdt, voor wie van den rijken inhoud van dit Leerboek kennis neemt, geen twijfel, of de Nederlandse Politie zal met dien inhoud dankbaar haar voordeel kunnen doen.’ Volgens Loeff behoeft het leerboek geen aanprijzing omdat de inhoud voor zich spreekt. De auteurs hebben ‘bij voortduring goede bronnen geraadpleegd’ en steeds getracht het zo te schrijven ‘dat iedere bladzijde van hun boek ook voor den eenvoudigen politiebeambte begrijpelijk en verstaanbaar zoude zijn’. Het leerboek ‘is als een handwijzer, door ondervindingrijke gidsen geplaatst langs een soms onzeker, niet altijd behoorlijk gebaand pad.’ Loeff vond het vooral belangrijk dat dit boek niet door rechtskundigen geschreven was, maar door politieambtenaren voor politieambtenaren. Loeff sluit zijn voorwoord groots af. ‘Vinde het ‘Leerboek’ zijn weg, het Nederlandse politiewezen tot heil, den schrijvers ter eere!’ Of het boek werkelijk zo ‘begrijpelijk en verstaanbaar’ is geweest voor politieambtenaren, die destijds met slechts een paar jaar onderwijs in dienst traden, valt te betwijfelen, waarover zo nog meer. In het Lectori Salutem beseffen auteurs maar al te best dat wetten en besluiten aan verandering onderhevig zijn en dat het leerboek op den duur niet meer actueel zal zijn. Ze kondigen aan onder de naam ‘Aanvulling op het Leerboek voor de Politie’ de veranderingen in wet- en regelgeving bij te zullen houden. Bij zeer belangrijke veranderingen volgt zo spoedig mogelijk een aanvulling, waarbij zij rekening zullen houden met de kleine beurs van de politieagenten want ‘de prijs zal steeds uiterst billijk berekend worden’.


36

Herlezen

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Staat en Grondwet

Actief en passief kiesrecht

Stapel en de Koning beginnen hun boek met de vraag wat een staat is en constateren dat het maar beter is om op andere wijze tot een beschrijving te komen dan alleen de definitie. Zij stellen dat elk ‘mensch’ van nature ergens bij wil horen en dat manifesteert zich op de eerste plaats via de familieband: ‘Daar leert men de waarde schatten van onderlinge hulp en bijstand’. Door meerdere families bij elkaar wordt er ‘naar aansluiting onderling gezocht, daar men in het familieleven de groote voordelen heeft ondervonden, die door eene goede samenleving kunnen worden verkregen’. Nogal utopische zinnen, want ook in die periode kreeg de politie meer dan genoeg meldingen over ruzies in gezinnen en families. Maar Stapel en de Koning doen er nog een schepje bovenop, want ‘dit streven doet ontstaan de gemeenschap en wel als noodwendig gevolg van des menschen verstandelijken aanleg’. Hoe verstandelijk die aanleg is, weet iedere agent die bij familieruzies hele kleine kwesties maar al te makkelijk heeft zien ontaarden in een matpartij. Eerder een geval van ‘des menschen noodlottigen aanleg’. Zoals gesteld, wat de politieagenten in opleiding te verwerken kregen, was helemaal niet zo eenvoudig. Zoals een passage over de verschillende staatsvormen: ‘Onbeperkte heerschappij noemt men absolutisme, wordt die door eenige personen gevoerd, dan duidt men dit aan met het woord oligarchie, en geschiedt het door een bandeloze menigte dan noemt men een dergelijke regeering ochlocratie (gepeupelheerschappij)’. Verschil moest er daarnaast zijn in die dagen. In de Grondwet, die overigens in 2014 tweehonderd jaar zal bestaan, is in artikel 1 (in 1906) te lezen: ‘Het Koninkrijk der Nederlanden omvat het grondgebied in Europa, benevens de koloniën en bezittingen in andere werelddelen’. In de tijd van het koloniale handelen bestond er echter geen gelijkheid binnen het Koninkrijk. Ergo ook geen gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen in de koloniën en bezittingen in andere werelddelen. Nederland in de nadagen van haar rol als koloniale grootmacht stelde in de Grondwet daarom dat deze wet alleen verbindend was voor het Rijk in Europa.

Over onderscheid, om niet te zeggen discriminatie, gesproken, in diezelfde Grondwet waren sekse- en standsverschil vastgelegd. De Tweede en Eerste Kamer (met toentertijd respectievelijk 100 en 50 leden) werden gekozen en bevolkt door mannen. In artikel 80 van de toenmalige Grondwet staat ‘de leden van de Tweede Kamer worden regtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die de door de kieswet te bepalen kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten’. Dit is in de historie beter bekend als het ‘caoutchouc-artikel’. In de Kieswet zijn de kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand nimmer uitgewerkt, wat er in de praktijk toe leidde dat elke (mannelijke) Nederlander die niet van de armenzorg leefde en redelijk kon lezen en schrijven kiesrecht kreeg. Voor de kiesgerechtigheden van de Eerste Kamer gold dat ‘bovendien de keuze beperkt is tot personen die behooren tot de hoogst in de directe belastingen aangeslagen burgers en tot die, welke een hooge of gewichtige openbare betrekking bekleeden of bekleed hebben. Om lid van de Eerste Kamer te worden moet men bovendien zijn mannelijk Nederlander en de ouderdom van 30 jaren vervuld hebben.’ Stapel en De Koning stellen: ‘De eenvoudigste burger is benoembaar, als de keuze zijner medeburgers op hem valt’ en geven daarmee een samenvatting die meer dan honderd jaar later nog opgeld doet.

Deze regel zou in de huidige tijd zorgen voor een hoger aantal uitgezette ongewenste vreemdelingen

Nederlanderschap en vreemdelingen Het vreemdelingenrecht is in de loop van een eeuw, navenant aan de maatschappelijk een politieke ontwikkelingen, sterk uitgebreid. Als onderdeel van het bestuursrecht bestaat het vreemdelingenrecht grotendeels uit Vreemdelingenwet 2000, Vreemdelingenbesluit, Voorschrift Vreemdelingen en Vreemdelingencirculaire. In vergelijking met 1906 een stortvloed aan wet- en regelgeving, naast vele unilaterale en bilaterale verdragen. De Grondwet van 1887 stelde ‘dat allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen’. De gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen was ook van toepassing op vreemdelingen op het grondgebied van het Rijk, maar ook hier gold: als men zich bevond binnen het Koninkrijk in Europa. Ongelijkheid tussen Nederlander en vreemdeling is volgens Stapel en De Koning een feit. ‘...de vreemdeling is door deze bepaling nog niet gelijk gesteld met een Nederlander. Een groot verschil b.v. heeft men tusschen beiden, doordien een vreemdeling over de grens van het land kan worden gezet, iets wat ten opzichte van Nederlanders niet kan’. Grondwettelijk was vastgelegd dat niet toegelaten vreemdelingen ‘...die geen reis- of verblijfpas kunnen bekomen en binnen ’s lands gevonden worden, moeten over de grenzen worden gebracht’. Stapel en De Koning stellen dat niet elke vreemdeling zich bij de politie aanmeldt en durven wel te beweren ‘dat juist zij die niet voor toelating in aanmerking komen, dit zoo goed als nimmer doen’. De politie heeft dan ook de taak ‘...


Herlezen

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

nauwlettend toezicht te houden op zwervende vreemdelingen, vooral die vertoeven in slaapsteden...’. Met slaapstede wordt het logement bedoeld waar de gasten meestal geen eigen kamer hadden maar op een slaapzaal overnachtten. In de tijd van het ‘Leerboek’ was er ook een vreemdelingenwet van kracht, de Wet, tot regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen (Wet van 13 augustus 1849) bestaande uit eenentwintig korte artikelen. Maar de uitvoering verliep niet zoals die zou moeten. De regering hechtte in deze periode meer aan internationale betrekkingen dan aan een stringent vreemdelingenbeleid. Het ontbreken van centrale registratie leidde tot situaties waarbij het voor vreemdelingen eenvoudig was zich bij een andere stad aan te melden of juist niet aan te melden. De politie functioneerde matig op het terrein van toelating en toezicht.3

Toelating Met voldoende middelen van bestaan of door het verkrijgen van werk konden vreemdelingen in Nederland worden toegelaten, mits ‘hij tevens een regelmatig buitenlandsch paspoort heeft’. In die tijd was het ook mogelijk om zonder geldig paspoort in Nederland te verblijven, en hier lijkt men op een glijdende schaal het overzicht te verliezen. In de vreemdelingenwet was toelating voorzien met geleibrieven ‘mits daaruit blijkt wie de houder is, en van waar met welk doel hij herwaarts komt’. Ook zonder geleibrief kon toelating plaatsvinden op ‘bloote aanmelding van hunne personen’ en ‘indien twee bij de politie bekende personen, eene door hen ondertekende verklaring, ten opzichte van de vreemdeling, afgeven, waaruit dan natuurlijk hetzelfde moet blijken als uit de geleibrieven’. Zo te zien was alles gericht op toelating van de vreemdeling van gegoede komaf en niet op de eenvoudige burger, die in die periode niet eens aan reizen dacht. De beslissing over toelating werd genomen door het hoofd van de politie ‘in zin dezer wet, de Commissaris van Politie en in gemeenten waar geen Commissaris is, de Burgemeester’. Het vragen om toelating moest plaatsvinden bij het hoofd van de politie ‘der gemeente aan de grenzen of ter plaatse van eerste aankomst’. De vreemdeling kreeg een drie maanden geldige reis- en verblijfpas ‘hetzij al dan niet tegen inbewaargeving van het buitenlandsch paspoort of van andere vertoonde geleibrieven’. Deze regel van in bewaring nemen van reisdocumenten zou

37

in de huidige tijd zorgen voor een hoger aantal uitgezette ongewenste vreemdelingen.

Naturalisatie Naturalisatie was in die tijd zeker mogelijk. Stapel en De Koning hebben daar een mooi voorbeeld van: ‘Indien echter een Hollandsche vrouw, die door haar huwelijk met een vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren, na de ontbinding van haar huwelijk zich weder in het koninkrijk vestigt en daarvan behoorlijk kennis geeft, dan kan zij zonder naturalisatie hare rechten als Nederlandse vrouw herkrijgen’. Stapel en De Koning zijn duidelijk over de strekking van de Vreemdelingenwet: ‘De strekking van dezer wet is niet, om het vreemdelingenverkeer te belemmeren of het den vreemdelingen, die ons land bezoeken, dat bezoek lastig te maken, maar wel om vreemdelingen, die gevaarlijk zijn voor de openbare rust en orde of die niet in hun onderhoud kunnen voorzien, te noodzaken het land te ruimen’. Het woord ‘ruimen’ heeft in ieder geval met het oog van tegenwoordig wel een bijzondere lading. En dan geven Stapel en De Koning een voorbeeld dat wel een mooi tijdsbeeld geeft. Vreemdelingen die Nederland bezoeken voor zaken, studie, kunst of ambacht mogen weliswaar niet geweerd worden, maar ‘dit neemt alweer niet weg dat de bepalingen dezer wet wel van toepassing zouden zijn bv. op een schilder, die zonder geld of uitzicht op eenig middel van bestaan in het Rijksmuseum te Amsterdam studies kwam maken’. Zo’n armlastige kliederaar, die maar liever niet…

Uitzetting De Grondwet stelt dat ‘de wet de toelating en uitzetting regelt van vreemdelingen en de algemene voorwaarden op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten’. Bij het niet meer hebben dan wel ontbreken van middelen van bestaan kan de kantonrechter gelasten dat de vreemdeling ‘over de grenzen des Rijks verwijderd’ wordt. Stapel en de Koning menen dat de politie nauwlettend toezicht moet uitoefenen op zwervende vreemdelingen. Indien zij bij controle geen verblijfspapieren kunnen tonen of geen reis- of verblijfspas hebben ‘dan behooren zij die vreemdeling te geleiden voor het Hoofd van de Politie’. Deze kan dan een ‘uitleidingsorder’ uitvaardigen en over de grenzen van het Rijk verwijderen. Het was destijds mogelijk aan te geven over welke grens je als vreemdeling het land wilde verlaten. Indien een vreemdeling wel middelen van bestaan heeft maar een gevaar vormt voor de publieke rust kan ‘...slechts de Koningin de uitzetting bevelen, of aan den vreemdeling een bepaalde plaats in het Rijk om te vertoeven, aanwijzen, of hem het verblijf in een of meer gemeenten ontzeggen’. Een rechtsmiddel kon bij de Hoge Raad worden ingediend, maar dan werd de vreemdeling in afwachting van de uitspraak in verzekerde bewaring gesteld. Vreemdelingen die een last tot uitzetting van de Koningin dan wel de kantonrechter negeerden en terugkeerden in


38

Herlezen

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.7/13

Stapel

De Koning

Nederland, waren strafbaar waarbij een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden opgelegd kon worden. Bij het van kracht worden van het Wetboek van Strafrecht in 1886 is het verblijven als ongewenst vreemdeling in Nederland strafbaar gesteld in artikel 197. Wat er na ommekomst van de straf met de vreemdeling moest gebeuren was duidelijk. Artikel 15 van de Wet, tot regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen stelt dat ‘...de veroordeelden, na afloop der straf, over de grenzen (worden) gebracht’.

Hij keerde terug naar Nederland en ‘de Deventersche politie had echter geen zin in zijne aanwezigheid, en deed hem naar de grenzen van zijn geboorteland uitzetten’. Hij keerde weer terug in Nederland en liet een heel spoor van schulden na en ‘te Arnhem deed hij allerlei uitspattingen, reed veel te paard en deed zich in de restauratie aan alles wat lekker was te goed’. Hoe het met deze nepbaron is afgelopen, meldt de krant niet.

Bij herhaling Uitzetting en het herhaald terugkomen van ongewenste vreemdelingen is niet alleen iets uit onze tijd. De Standaard4 van 11 februari 1880 maakt melding van een Duitser, Fritz Groetzner (Pruis van geboorte), die zich als Baron Groetzner de Bautzen voordoet en zich al eens aan diefstal schuldig heeft gemaakt. Hij moest voor de rechter verschijnen. ‘Daar hij zich als vreemdeling zonder middel van bestaan bevond, werd hem de keuze gelaten naar welk land hij verlangde te worden verwijderd. Hij koos Engeland’. Kennelijk duurde het verblijf in Engeland niet lang en kwam hij terug naar ons land. Groetzner ‘...werd naar de grenzen aan de zijde van België gebracht. Aan ons land scheen Groetzner evenwel de voorkeur tot verblijf te geven’.

Het Leerboek voor de politie, en de vele edities die erna kwamen, zijn een steunpilaar geweest voor de vele politiemensen die zich vanaf 1906 het theoretische deel van het vak van politieambtenaar eigen hebben gemaakt. Dat ‘Stapel en De Koning’ al meer dan een eeuw gebruikt wordt in het politieonderwijs zegt genoeg.

«

1) Fijnaut, C. (2007). De geschiedenis van de Nederlandse politie. Tilburg: Uitgeverij Boom. 2) www.kranten.kb.nl 3) M. Leenders (1993), Ongenode gasten. Van traditioneel asielrecht naar immigratiebeleid, 1815-1938. Hilversum: Uitgeverij Verloren. 4) www.kranten.kb.nl

Advertentie

CSI - CYBER SECURITY INVESTIGATIONS Nieuw: Wireshark voor LE AirPcap

Authorized Training Partner

Deze cursus is speciaal ontwikkeld voor netwerkbeveiligings- en wetshand-

Wireshark Training Location Hoofddorp

havingspersoneel met basis- tot gemiddelde kennis van algemene beveiliging

• Analyzing TCP/IP Networks

802.11 a/b/g/n Wi-Fi Capture Adapters

en netwerken. Succesvolle voltooiing van deze cursus maakt forensische

• VoIP, WiFi / 802.11 Network Analysis

netwerkanalyse (Network Forensics Analysis) toegankelijk voor de deelnemers.

• CSI - Cyber Security Investigations

www.airpcap.nl

www.scos.nl

www.wiresharkuniversity.nl

Distributie: SCOS Software bv • www.scos.nl • info@scos.nl • tel. 023 5685615

network and security solutions


PMD661MKII & PMD620MKII | Portable SD Recorders

Quality. Reliability. Security.

The Pro Choice.

When the recording matters, audio pro’s choose Marantz Professional. Drawing on over 30 years of innovation in portable recording technology, Marantz Professional handheld recorders combine broadcast-quality audio, powerful innovative features and robust reliability to handle the most demanding jobs.

NEW - Password Device and File Protection for total security

NEW PMD620MKII • Handheld portability, compact rugged design • NEW card check compatibility feature • NEW passcode protection for the device • NEW password protected file encryption • NEW linear style ‘Retake’ record function • Single-handed operation and one-touch recording • High contrast OLED display

NEW PMD661MKII • Record directly to SD cards - SD/SDHC compatible • Handheld Size - 165x93x36mm • NEW card check compatibility feature • NEW passcode protection for the device • NEW password protected file encryption • NEW linear style ‘Retake’ record function • Large OLED Display • MP3, WAV(BWF) format compatible Video Sound Recording

Reportage & Interviews

Live Performance Capture

www.mennegat.nl

Professionally distributed by Mennegat Trading BV | Tel: +31 ( 0 ) 547 382 500

Succesvol veranderen

De be maste ste op he rclasses verand t gebied van e gemid rmanageme deld b nt, eo met ee ordeeld n 8!

Tijdens de Masterclasses Veranderkunde leert u: Sturing te geven aan processen om verandering succesvol te kunnen leiden Om te gaan met weerstand en onzekerheid tijdens verandertrajecten Welke interventietechnieken u kunt toepassen bij veranderingen

Deskundige topsprekers

prof. dr. Léon I.A. de Caluwé

prof. dr. André F.M. Wierdsma

prof. dr. Thijs H. Homan

Powered by:

dr. Arend J. Ardon

Samenwerkingspartner:

Kijk voor meer informatie en data op:

w w w.veranderkunde.nl of b el 020 - 515 92 15

drs. Jaap Peters Mediapartners:

prof. dr. Yvonne Burger


PARATE KENNIS Meld je aan op stapelendekoningdigitaal.nl voor Paraat, onze wekelijkse nieuwsbrief

* Uitleg van de wetgeving met betrekking tot actuele thema’s * Altijd op de hoogte van de laatste wijzigingen * Relevante en praktische tips * En nog veel meer ‌


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.