Tijdschrift voor de politie 2013 edition 8

Page 1

jg.75/nr.8/13 Onafhankelijk opinieblad voor de politie Verschijnt 10 keer per jaar. Abonnementen: www.websitevoordepolitie.nl



Redactioneel

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

3

Nieuwe idealisten gezocht

H

oe kritisch kan het Tijdschrift voor de Politie eigenlijk nog zijn in een nationaal bestel? Met hoeveel scherpte en intellect mogen politiewerk en politieorganisatie in de toekomst nog worden bespiegeld? Dit zijn vragen die ik krijg sinds mijn aantreden en die ook worden gesteld rondom ons jubileum. Door het Stichtingsbestuur, die de onafhankelijkheid van het Tijdschrift voor de Politie waarborgt. Door voormalige hoofdredacteuren die we interviewden en door hoogleraren. Omdat ik onafhankelijkheid als een belangrijke kwaliteit zie, vind ik het terechte vragen die een antwoord verdienen. Tegelijkertijd word ik er ook een beetje kriegelig van. Heb ik een onbestemd gevoel dat dìt niet meer het debat is, dat we moeten voeren. Ergens doet de vraagstelling mij denken aan de zorg die burgemeesters richting de minister uiten sinds de komst van Nationale Politie: hoe stevig blijft ons lokale gezag in een bestel waarin de minister zo belangrijk is geworden? Nèt zo’n oprechte vraag als de eerdere, maar ze refereren aan invloed vanuit macht in plaats vanuit kracht.

Wie het weet… Laten we eerst eens erkennen dat de wereld niet meer (alleen) verticaal is. Dat invloed, werking, kennis en sturing steeds meer (ook) horizontaal is. Er is een hele voorhoede jonge, hoger opgeleide professionals binnen en buiten de politie die op een andere manier vorm en inhoud willen geven aan maatschappelijke vraagstukken. Politiewerk in een netwerksamenleving vraagt bovendien om wisselende allianties, waarin kennis en kunde belangrijker zijn dan positie. We kunnen niet eens meer spreken van dè politieorganisatie, maar van een heel complex. Veel veiligheidsvraagstukken worden opgelost door sterke lokale samenwerkingsverbanden van goede vakmensen en moedige bestuurders. Maar soms zijn ze juist zo complex, werelds en ongrijpbaar, dat de oplossing door ons nog niet eens verbeeld kan worden. En we misschien wel wisdom of the crowd nodig hebben. Het motto: wie het weet, mag het zeggen. Ten tweede blijkt uit niets in dit jubileumnummer dat we voorzichtig zijn geworden. Er worden kritische noten gekraakt, zowel over de politieorganisatie en het politiewerk, als over het Tijdschrift zelf. Het mooie, doch kwetsbare thema van politie-idealisme wordt uitvoerig beschouwd. We gunnen mensen de vloer om ergens wat van te vinden. We recenseren andere publicaties om diverse invalshoeken te kunnen laten zien. En we herinneren

onszelf en de lezer aan de historische wortels onder ons bestaansrecht.

Inzicht Kan het beter? Ja, het kan altijd beter! Ik ben me er zeer van bewust dat we allemaal onderdeel zijn van hetzelfde systeem. Dat het dus per definitie lastig is om onafhankelijkheid te beoordelen. Laat ik toch beginnen met zelfreflectie en met het inzicht dat me overvalt bij het lezen van ons eigen jubileumnummer. Bewust hebben we dit jaar gekozen voor veel historische terugblikken op de tijd die ons voorging en op de mensen aan wie we schatplichtig zijn. Ook in dit nummer ben ik trots op de gezaghebbende auteurs en sprekers die een bijdrage hebben willen leveren. Zonder meer hecht ik veel aan hun scherpe beschrijvingen, analyses en diagnoses. Ik hoop dat ze dat nog lang willen blijven doen, op welk thema dan ook. Maar intussen moeten de antwoorden van anderen gaan komen. Moet het toekomstperspectief worden geschetst door degenen die dat ook moeten gaan realiseren. Moeten er oplossingsrichtingen worden bedacht die wij ons niet eens meer kunnen voorstellen. Ik geloof oprecht dat we niet in een tijdperk van verandering zitten, maar in een verandering van tijdperk. Een transitie naar een samenleving die in vele kenmerken exponentieel verandert, en dus ook andere kansen, bedreigingen en risico’s kent als het gaat om veiligheid en onveiligheid. Dàt moeten we gaan terugzien in ons Tijdschrift voor de Politie. Inclusief de vertaling naar het politiewerk en naar nieuwe vormen van politie-idealisme.

Meer effect Dat kunnen we niet alleen. Een tweede inzicht dat duidelijk wordt, is in mijn ogen het gebrek aan samenhang tussen alle instituties die bezig zijn met het leren over, en evalueren van politiewerk. Er is op dit domein op geen enkele manier sprake van een gemeenschappelijke agenda of focus van de universiteiten, hogescholen, onderzoeksraden, inspecties, stichtingen, publieke en private onderzoeksbureaus en interne monitors. Er is geen uitgesproken gemeenschappelijk antwoord op de vraag vanuit welke disciplines welke vraagstukken behandeld moeten worden. Er is wèl een constante en stevige stroom van publicaties en rapporten, waaruit voor eenieder altijd wel iets relevants en toepasbaars is te halen. Maar onze lezers krijgen eigenlijk een redelijk willekeurig beeld van wat er te leren valt. Niet verkeerd, maar volgens mij is er veel meer effect te bereiken, met een grotere bijdrage aan de kwaliteit van politiewerk. En dat is dan wel weer ònze missie. Kortom, genoeg uitdagingen, ook voor een Tijdschrift dat al zo lang bestaat. En juist voor een Tijdschrift dat graag mee de toekomst in gaat. Misschien wel voor een volgende 75 jaar…

«

Nathalie Kramers, hoofdredacteur.


MET VEEL TROTS PRESENTEREN WIJ U, DE VIEVU2. De VIEVU2 is de spectaculaire nieuwste telg aan de VIEVU boom waar iedereen op zat te wachten. Vanaf nu is professioneel gebruik van een Bodycam voor iedereen bereikbaar. De VIEVU2 is een functierijke, kleine ( 5cm x 5cm) draagbare bodycam, video camera die werkt met een eigen App. Handsfree, zeer robuust en waterdicht. Bovendien streamt (en neemt op)hij live video materiaal rechtstreeks naar uw Iphone(geen kabel nodig), Android, of naar een WIFI netwerk. Zodra de beelden op uw telefoon staan, kunt u deze editen en uploaden naar b.v. facebook, Twitter, en YouTube, of u kunt de beelden eenvoudigweg mailen of gewoon in uw Drop Box file opslaan. Het is niet nodig om de beelden later over te zetten. Geen desktop nodig! De Vieuvu2 is overal te bevestigen, op lichaam, helm , voertuig etc.

Camera Eigenschappen • • • • • • • • • • •

HD video (720p) Kraakheldere audio. Tot wel 1.5 uur live streaming, e/o 2.5uur opnametijd. 16GB flash geheugen. 95 graden lens. 802.11g/n ingebouwde Wi-Fi voor live streaming. Military grade geanodiseerd aluminium behuizing (extreem schokbestendig). IPX5 Waterproof. Eénknops bediening. Groot gebruiksgemak. Geen kabels.

VIEVU2 (after all it is a VIEVU too)

App Eigenschappen The VIEVU App linkt VIEVU2 met uw telefoon, streamd live video, slaat video’s direct op uw telefoon op om deze eenvoudig te uploaden naar YouTube/Twitter/Facebook/Drop Box/Email en fungeert als een zoeklens/beeldzoeker voor uw VIEVU2. De App heeft ook een ingebouwd video bewerkingsprogramma om video’s in te korten, titels toe te voegen filters toe te voegen en de beelden te uploaden naar uw favoriete locatie.

Groot gebruiksgemak, Extreem Robuust gebouwd, Geen Plastic Speelgoed cameraatje!!! www.VIEVU.nl

VIEVU_195x147.5.indd 1

15/10/13 12:16 AM

Mobiele kentekenherkenning op de motor en in de auto HIG Traffic Systems is erkend specialist op het gebied van verkeerstechniek. Door zelf producten en systemen te ontwikkelen, volgt HIG de razendsnelle ontwikkelingen in de verkeersbranche op de voet. Deze sterk innovatieve instelling, gekoppeld aan ervaring, leidt elke keer weer tot snelle en succesvolle maatoplossingen.

Pagis

HIG Traffic Systems

Eén van deze producten is Pagis, Police ANPR Graphic Information System. Criminaliteit terugdringen? Pagis helpt u daarbij. Pagis vergelijkt de gescande kentekens met de kentekens in de database en bij een match volgt een alarm. Hiermee kunnen o.a. veelplegers, gestolen auto’s, vervallen kentekens of drugsrunners in een mum van tijd opgespoord worden.

Klipperaak 101 • 2411 ND Bodegraven • Telefoon 088 62 27 444 • www.hig.nl

Kenmerken • Uitstekend geschikt in het optreden tegen bromfietscriminaliteit bij Pagis op de motor • Natrekken van honderden kentekens per dienst • Haarscherp kleurenbeeld van zowel het voertuig als kenteken • Geschikt voor nachtelijke controles dmv infrarood camera • Grote snelheid van het systeem • Hoge performance bij het rijdend scannen van kentekens • Eenvoudig in gebruik


Inhoud

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

5

jg.75/nr.8/13

Redactie Drs. N.E. Kramers (hoofdredacteur); dr. A. Cachet; mr. M.A. Hanrath MPA; drs. P. Holla; mr. drs. W. Jong; prof. dr. S. de Kimpe; J. Overeem EMPM; mr. H. Rebel; mr. drs. E. Rooijers; dr. C. Sprenger; prof. dr. P.E.W.M. Tops; C.E.J. Verhagen; mr. H.R. de Vries.

6 Politie-idealisme

Eindredactie Matthijs Hogendoorn 020-5159089 06-10533727 matthijs.hogendoorn@reedbusiness.nl

In de historie van de politie zijn er steeds groepjes en individuen bezig geweest met een betere politie. Een belangrijk deel van dat politie-idealisme is gericht op organisatie, werkwijzen en hulpmiddelen. Maar het kan ook verdergaan: over de opdracht van de politie en soms over de waarden. – Piet van Reenen

Reed Business Radarweg 29 Postbus 152 1000 AD Amsterdam Uitgever Joost Valkhoff 020-5159170

13 De toekomst van TvdP jg.75

/nr.7 /13

Vormgeving: Pieter van Schouwenburg Laeti

Cover Pieter van Schouwenburg

eens

tia Gr Zulle iffith: n voere we de dis n? cu

ssie

6 De snel politie moe stra een visie t men tegie impl en 15 zien teren ten einterWat bied aanmed van socia afva nationalt de werkia in bele le mog lketen e 24 proc aan id en crim elijkhede geveTussen essen. de inelen? n voor ding nden enleidingontv lekthele kete Door is eerd 30 angeleimate n heen van er spra nden naarOnderzo riaa l weg. dan een ruilr ke frau horizontek wikk van een elatie één de laat ale 35 eling ontwe ding zienvooral Her Een rubr srela tie. nog weten hela: iek niet lezen wein steeds veelas besp zonderkan ig. leerb reking een te van polit oek voor ie: Stap dehèt De Kon ing. el en

Advertentie-exploitatie Karin van Vliet 06 53 73 72 79 020 515 98 55 Abonnementen Reed Business Media Afdeling Klantenservice Telefoon: 0314 – 358 356 klantenservice-dsg@reedbusiness.nl

Het Tijdschrift voor de Politie heeft in een aantal opzichten de houdbaarheidsdatum overschreden en dient zich aan te passen aan nieuwe tijden. In deze context moet de redactiefilosofie moet worden bijgesteld. Omdat duiding van nieuwe ontwikkelingen essentieel is. Het Tijdschrift kan zichzelf hier in positie brengen. – Bob Hoogenboom

15 De oud-hoofdredacteuren

Vijf oud-hoofdredacteuren aan het woord. Over de dagen van ‘toen’, maar ook over het Tijdschrift en de politie van nu. Wat is de rol van TvdP bij alle veranderingen in het ‘politiecomplex’? Is er nog debat mogelijk? Nic van Helten, Bert Poelert, Pier Eringa, Bert Wijbenga en Leon Kuijs geven hun visie. – Matthijs Hogendoorn

Jaarabonnement: € 187 Meeleesabonnement: € 105 Los nummer: € 33,50 Studenten: € 99 Het Tijdschrift is gratis voor leidinggevenden en staf op tactisch en strategisch niveau binnen de Nederlandse politie en haar partnerorganisaties op het gebied van openbare orde & veiligheid.

27 Schreuder & Perrick

Twee politiemensen van formaat, voor altijd verbonden aan het Tijdschrift voor de Politie en daarnaast auteur van meerdere standaardwerken. Willem Schreuder was een van de oprichters van het TvdP en een gedreven voorvechter van de professionalisering van het politievak. Frans Perrick was een intellectueel in politie-uniform met een verantwoorde visie op het politiewezen, èn roemrucht hoofdredacteur. – Christianne de Poot en Cyrille Fijnaut

Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314358 358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.

35 ‘… een braaf politieambtenaar …’

© Auteursrecht voorbehouden. Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

Een zinsnede uit de ambtseed van politieambtenaren in 1906. Hoe zag die ‘brave’ politiewereld van toen er uit? Wie liepen erin rond en wat waren hun ‘gewichtigste werkzaamheden’? Over de politieorganisatie en de functionarissen die daarvan deel uitmaakten aan de hand van fragmenten uit het Leerboek van de Politie. – Hans de Vries

Partner:

En verder in dit nummer: 23 Beste artikel het Tijdschrift voor de Politie 2012-2013

24 Vakliteratuur 34 Column – Paul Bordewijk


6

Politie-idealisme

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Grenzeloos politie-idealisme Piet van Reenen is emeritus hoogleraar Politie en Rechten van de Mens aan de Universiteit van Utrecht. Hij werkt als zelfstandig onderzoeker en adviseur. In het verleden was hij o.m. directeur van de Nederlandse Politie Academie, korpschef van Flevoland en waarnemend inspecteur-generaal voor de rechtshandhaving.

Idealisme, niet als de houding van waarschijnlijk nagenoeg iedere beginnende politieambtenaar, maar als het bewuste streven van politieverbeteraars naar een betere politie is het onderwerp van dit artikel. Politie-idealisme is hier het duurzame streven van politiemensen (doorgaans zijn het politiemensen) naar een betere politie1. Een belangrijk deel van het idealisme is intern gericht: op het verbeteren van wat nu de ‘professionaliteit’ van de politie heet, het verbeteren van de organisatie, de strategie, van werkwijzen, of van hulpmiddelen Het idealisme kan zich ook naar buiten richten op de opdracht van de politie: orde- en rechtshandhaving. Soms zijn ook de waarden van de politie zoals de rechtsstatelijke idealen, voorwerp van idealisme.

I

k kwam de term politie-idealisme voor het eerst tegen in een studie van Niederhoffer (1969). Die studie, een eerste poging om ‘police cynicism’ te beschrijven, te operationaliseren en in een schaal van licht naar zwaar onder te brengen, begon bij het idealisme van jonge enthousiaste politiemensen. Want zo

Naast de vakbeweging waren hervormingsgezinde korpschefs de kampioenen van die modernisering beginnen ze doorgaans: vol idealen. Dat idealisme voor het werk, voor de praktijk, raakt juist in die praktijk – in het contact met publiek, met verdachten en met de rauwe kant van het bestaan, met kritiek en ook met het interne gedoe van het politiekorps – gebutst en gedeukt en kan verkeren in cynisme. Die kans is zelfs vrij groot. Om dat te meten ontwierp Niederhoffer zijn schaal. Zijn onderzoek ging dus niet over idealisme, maar de term bleef bij mij hangen tot veel later. Ik gebruik die term nu

voor het streven van politieverbeteraars, niet voor het startidealisme van de jonge executieve politieambtenaar.

Nauwelijks beschreven Politie-idealisme is een niet afgepaald en nauwelijks beschreven fenomeen. Het is interessant, omdat terugkijkend een deel van de veranderingen van en binnen de politie zijn bewerkstelligd door mensen die je kunt kwalificeren als idealisten. Zij bepalen een deel, en mogelijk een belangrijk deel, van de veranderingsdynamiek van de politie, maar in hoeverre dat het geval is en hoe dat idealisme eruitzag en -ziet, of er verschillende soorten idealisme bestaan, hoe het in de praktijk uitwerkt, of er strategieën aan ten grondslag liggen en wat dan van zo’n strategie wel of niet werkt, is onbekend. Hoe komt het bijvoorbeeld dat het teampolitie-concept in de Nederlandse politie zo algemeen is ingevoerd in de jaren negentig, terwijl het een droom was van drie jonge hoofdinspecteurs, een externe organisatie-adviseur en een beleidsambtenaar van Binnenlandse Zaken, die slechts door weinigen serieus genomen is in aanvang? We weten het niet. Dat is een belangrijke reden om er aandacht voor te hebben en wellicht om er in de toekomst meer systematisch naar te kijken. Dit artikel bestaat uit twee delen, het eerste is een korte bewerking van wat ik er eerder over geschreven heb, het tweede deel, in het volgende nummer van dit Tijdschrift, gaat over uit de hand gelopen idealisme. Want idealisme heeft zijn mooie kanten, maar er zijn andere: het kan ook verkeren. Dan wordt wat zo mooi leek – wie zou iets tegen


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Politie-idealisme

7

Die kwaliteitsverbetering ondersteunde de genoemde belangenbehartiging door de bonden natuurlijk: verbetering van arbeidsomstandigheden en inkomen. Foto: Collectie Menno Noort, http://politie23.webs.com

opleidingsaspect: opleiding kan kwaliteit vergroten, en diploma’s garanderen een minimumniveau van kennis en kunde. De vakbonden stelden diploma-eisen op, een soort standaarden voor het niveau van kennis en vaardigheden, en gingen ook cursussen voor politiediploma’s verzorgen. Die kwaliteitsverbetering ondersteunde de genoemde belangenbehartiging door de bonden natuurlijk: verbetering van arbeidsomstandigheden en inkomen (Van der Wal 2007). En het legitimeerde de vakbonden, in aanvang met sterk wantrouwen bezien, in hun bestaan en hun belangenbehartiging. Het voorkwam ook dat de kloof tussen vakbonden en politieleiders te groot werd, ze hadden – gedeeltelijk – een gemeenschappelijk doel.

Denkende laag

idealisme hebben – iets wat vragen oproept, wat buiten de orde kan gaan, ons tegen de borst gaat stuiten of zelfs verwerpelijk wordt.

Verheffing, het oude streven Ik stuitte op politie-idealisme toen ik schreef over het honderdjarig bestaan van ‘Stapel en De Koning’, het klassieke leerboek voor de Nederlandse politie. Dat leerboek was onderdeel en instrument van de beweging tot verheffing van de politie, een beweging die rondom de eeuwwisseling naar de twintigste eeuw opkwam (Van Reenen 2006). Die beweging had voor een deel een sterk vakbondsachtige basis; de verheffing betekende dat het ambt van politieambtenaar meer aanzien zou kunnen krijgen waardoor ook loon en arbeidsomstandigheden zouden kunnen verbeteren. De ambitie was sterk gericht op de verbetering van de kwaliteit van politiemensen aan de basis en had een sterk

Naast de vakbeweging waren hervormingsgezinde korpschefs de kampioenen van die modernisering (Meershoek 2013). Hen ging hen om de verbetering van de organisatie, het ontwikkelen van nieuwe specialismen, en de modernisering van werkwijzen. Vooral in de ‘werksteden’, zoals ze genoemd werden, sloot de snelle industrialisatie van rondom de eeuwwisseling naar de twintigste eeuw aan bij de politieke en maatschappelijke vraag naar een betere politie. Welbeschouwd ging het erom de uitdaging aan te kunnen gaan die de opkomst van de industrialisatie de politie gaf, door de ermee gepaard gaande sociale ellende – de ‘sociale quaestie’ –, groeiende criminaliteit en de arbeidersbeweging. De eerste politie-idealisten waren dus de hervormers van rondom de eeuwwisseling. Die – paar –korpschefs namen de moeite zich in het buitenland te oriënteren waar ze inspiratie opdeden voor het werk aan de politie in Nederland. Ze waren zo gewild, dat sommigen van hen in verschillende steden opdoken om de zo gewenste veranderingen te realiseren. De ontwikkeling van het werk van de geüniformeerde dienst, de creatie van specialismen zoals de recherche en de ontwikkeling van de wetenschappelijke speurkunst, de oprichting van afdelingen kinderpolitie, de verkeerspolitie, de politie te water en de bereden politie – ze dateren allemaal uit deze periode kort na de eeuwwisseling.


8

Politie-idealisme

Opvallend is dat het idealisme zich ook uitte in het geschreven woord, zoals Het Tijdschrift voor de Politie Het aantrekken van inspecteurs die de nieuwe hogere burgerschool hadden doorlopen, creëerde een denkende laag binnen de politie, waaruit tussen de twee wereldoorlogen een eigen kader opkwam en waarbinnen vernieuwers, meer in aantal nu, doorborduurden op het pionierswerk van de korpschefs (Meershoek 2013). Een man als Cohen deed dat voor de verkeerspolitie, Van Houten voor internationale politiesamenwerking, Broekhoff voor recherche en inlichtingenwerk en Sirks voor de ordehandhaving (J. Smeets, 2007). Stapel en de Koning waren er ook voorbeelden van, twee politiecommissarissen die leerboeken voor de politie gingen schrijven en die daarnaast rechercheperiodieken rondstuurden en hun bijdrage leverden aan de totstandkoming van de Model politievakschool in Hilversum (Van Reenen 2006). Die school werd opgericht en in stand gehouden door een van de politievakbonden. De Koning was daar de eerste directeur van. Opvallend is dat het idealisme zich ook uitte in het geschreven woord, zoals de leerboeken van Stapel en de Koning en van Schreuder. Rechercheperiodieken, Het Tijdschrift voor de Politie, allemaal particuliere initiatieven van idealisten die in publiceren een middel zagen om idealen binnen de politie te verspreiden en hun publicaties gebruikten als middel ter oriëntatie en als discussiefora. Het tijdschrift voor de Politie opereert nog steeds op die basis.

De jaren vijftig tot zeventig Na de Tweede Wereldoorlog is de aandacht eerst gericht op de opbouw van een betrouwbare politie en het herstel van vertrouwen. Idealisme is wellicht aanwezig maar slecht zichtbaar, het is er voor de politie die zijn respectabiliteit moet terugverdienen niet echt de tijd voor. In de jaren vijftig

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

concentreert het zich op het verkeer en de verkeerspolitie, de politie van de mobiliteit en van de toekomst, met idealisten als Muller, Molenaar en Van der Zande als voorbeelden van in die richting vernieuwend politiedenken. Pas in de jaren zeventig laten politie-idealisten van een andere snit zich weer kennen en horen. De tijd van de verbeelding aan de macht brengt ook binnen de politie het bewustzijn van verandering en verbeelding als element van denken en handelen. Het nestelt zich in jonge politieinspecteurs die dan net de praktijk in gaan en die in de jaren daarna meer systematisch en niet-aflatend de verbetering van de politie nastreven. Ik stuit dan voor het eerst op groepjes idealisten, mensen die de koppen bij elkaar steken om in vrije tijd te denken en te discussiëren over een betere politie. Het kan zijn dat ze er eerder ook waren, en dat die gewoon niet gedocumenteerd zijn, in ieder geval is in de jaren zestig en zeventig dat verschijnsel aanwijsbaar. Het wordt later ook bevorderd doordat het Politiestudiecentrum en de SPL activiteiten gaan organiseren waarin groepjes politiemensen projecten aanvatten over de toekomst van de politie, een faciliterende structuur voor mensen die, ook als zo’n opleiding achter de rug is, op eigen gelegenheid doorgaan met denken over desbetreffende onderwerpen. Die beweging krijgt ook een nieuwe richting: politie naar en voor de bevolking. Naast individuele idealisten ontstaan nu groepjes, en dergelijke groepjes zijn tot op de dag van vandaag aanwijsbaar. Opvallend genoeg negeert die brede beweging individuele idealisten als Perrick en Peijster (Meershoek 2012). De bedenkers van het teampolitieconcept zijn exponenten van die nieuwe beweging van jongeren die overigens later veel meer als individuen met hun idealisme aan de slag gaan. Een man als Straver heeft zijn idealisme verder gedragen als korpschef en na zijn pensionering als onderzoeker en docent aan de Politieacademie. Het houdt blijkbaar bij sommigen nooit op. Een apart groepje vormden nog de jonge politie-inspecteurs die zich via de wetenschap op een tot dan toe niet-gekende manier met vernieuwing van de politie verbinden en politie en wetenschap combineren en daar ook eigenlijk hun hele werkzame leven mee bezig blijven (Van Reenen). In de jaren dat deze vernieuwers de top van de politie bereiken, is idealisme een kenmerk van een hele groep geworden.

Niet de top alleen Mijn eerste benadering van politie-idealisme had een sterk elitair karakter: het waren in mijn beeld een paar voortrek-


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Politie-idealisme

9

In de historie zullen vaak ook onbekende individuen bezig zijn geweest met een betere politie. Foto: Collectie Menno Noort, http://politie23.webs.com

kers binnen de politieleidingen en de vakbonden die zich sterk en breed maakten voor een betere politie. Eerst de ‘Stapels en De Koningen’, later – toen het woord verheffing al hoog en breed ouderwets was geworden – mensen in de top van de organisatie als Perrick en Peijster (hoofdredacteuren van het Tijdschrift voor de Politie!) en weer later de groep rond Politie in Verandering. Verder kijkend begon ik aan die beperkte benadering van idealisme te twijfelen. Dat was in mijn bijdrage aan het afscheid van Cees van der Vijver (Van Reenen 2009) die ik een plaats gaf in een groep politiemensen annex wetenschappers die in de jaren zestig bij de politie begonnen en die ook gelieerd zijn aan de vernieuwingsbewegingen van de politie na de crisis van de jaren zestig. De drang tot verbetering of het behoud van kwaliteit of integriteit van de

Idealisme is geen kenmerk van politiechefs of hoger kader meer politie is een verschijnsel dat vermoedelijk breed in de organisatie bestaat. Het zou me niet verbazen wanneer er in de historie van de politie en ook nu – vaak onbekend want ongedocumenteerd – steeds groepjes en individuen bezig zijn geweest met een betere politie. Het waren vroeger wellicht mensen in de top, maar nu niet meer. Zo kwam een groep jonge politie-inspecteurs in Rotterdam in de jaren zestig bijeen in kroegen en huiskamers om te

praten over de toekomst van hun politie. Dat weet ik, want ik maakte er deel van uit. Het moest aanmerkelijk beter worden, zo vonden wij, dan wat we aantroffen in de korpsen. We noemden het politie 2000. Het project stierf later een stille dood, maar dat is niet het punt: steeds tref je, zo lijkt het, mensen aan die onvrede hebben met de gang van zaken, kritiek hebben, nadenken, hun kop stoten, weer doorgaan en met nieuwe inzichten komen. De groep marechausseeofficieren die in de Tweede Wereldoorlog in krijgsgevangenschap nadachten over de KMar van na de oorlog is er een wat buitenissig en ouder voorbeeld van (Van der Hoek 1975). De Projectgroep organisatiestructuren die community policing in Nederland introduceerde noemde ik al en van recenter datum is de Ithaka-beweging rondom Wierda en Sievers, in 2005 ontstaan, een groep politiemensen die zijn innerlijke overtuiging wil inzetten voor de politie en zo toont dat deze een ‘bezielde missie’ in de samenleving heeft (Wierda, Sievers 2006).

Geen kader meer Er lijkt een beweging van hoger in de politieorganisaties naar lager te ontwaren te zijn als het gaat om de groei van idealisme. De innovatieprijs van het voormalige Korps Rijkspolitie, ingesteld in de jaren tachtig voor de hele politie, bracht een aantal voorbeelden van politiemensen voor het voetlicht uit alle lagen in de organisatie die heel verschillend met vernieuwing van de politie bezig waren. Ook een indicatie dat het oudere adagium dat het denken vooral in de top van de organisatie plaatsvond en dat je daar ook het politie-idealisme vond, verdwenen was. Ook politie-idealisme democratiseerde zo. In Blauw Relaas verhaalt Peter Gieling, tot districtschef opgeklommen door de rangen heen, hoe hij de overlastproblematiek in het Utrechtse Kanaleneiland aanpakt. Een mooi verhaal van betrokkenheid die leidt tot praktische vernieuwing die vervolgens breder wordt uitgedragen via de Politieacademie (Van der Torre 2011). Met die constatering – liever, met dat vermoeden – van verschillende en ook een groeiend aantal idealistische initiatieven, van een brede beweging binnen de politie, ben ik tegelijkertijd mijn oude kader kwijt. Het is geen kenmerk van politiechefs of hoger kader meer. Leidinggevenden zijn nog steeds meer afgeschermd van de slijtende werking van


10

Politie-idealisme

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

ren, politiemensen, allen trouw aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks. Dat beeld is niet zo vreemd, omdat de minst gematigden binnen de samenleving de politie zelf doorgaans op grote afstand houden. En mocht dat niet het geval zijn, dan zijn ze er al ‘uitgezeefd’, of al vroeg in hun carrière ‘ontmaskerd’ als te radicaal. Maar de vanzelfsprekendheid van het fatsoenlijke, het goede en het gematigde van politie-idealisme is, hoe ontroerend ook, tevens een vorm van naïviteit. Idealen kunnen met de bedenkers ervan op de loop gaan. Waar idealisten zijn gedreven door het hogere, door waarden die soms uitermate krachtige coördinatiepunten en motieven voor het handelen zijn, ligt radicaliteit steeds op de loer. Waarom zou politie-idealisme zich door de fatsoensrakkerij van de vele gematigden onder ons altijd laten ringeloren? Politie-idealisme kan dus ook een radicale kracht voor verandering vormen, die buiten de bestaande orde treedt en daarvoor een ongemakkelijke of zelfs bedreigende kant heeft.

Afweging Opvallend genoeg kan dat al heel snel het geval zijn. Het ordentelijke beroep op de principes van het recht, de rechtsstaat door politiemensen, op mensenrechten ook, als uitgangspunten voor het handelen is mooi en geeft de politie een ethische grondslag. Dat ethische denken en dat ethisch het werken op straat. Maar voor nu is het onderscheid tussen idealisme is nog niet zo oud. Ik zie het aan het eind van de hoger kader waaruit de idealisten zouden voortkomen, en twintigste eeuw opkomen. Frans Denkers, idealist pur sang, uitvoerende politiemensen waarbij dat idealisme niet wordt werkte dat thema uit in zijn Moreel kompas van de politie. aangetroffen, onjuist. En ook in het ontstaan van een groep politiemensen die zich De politievakbeweging lijkt uit de rangen der idealisten in het kader van Amnesty International inzetten voor menverdwenen. Ze is belangenbehartiger geworden. De oude senrechten is dat idealisme zichtbaar (Denkers 2001,Van gemeenschappelijkheid met de korpsleiding is verdwenen. Reenen 1997). Bernard Welten is een exponent van dat Begrijpelijk en verklaarbaar, maar tegelijkertijd een verlies. idealisme. Het is, hoe vanzelfsprekend het ook lijkt, toch al snel De randen van de bestaande orde problematisch binnen de bestaande orde. Ik maakte dat Mijn aandacht voor politie-idealisme heeft zich tot nu toe lang geleden mee toen we met de Rotterdamse afdeling van bepaald tot het mooie. Het moest immers tot een betere poli- de Vereniging van Hogere politieambtenaren professor tie leiden. Steeds, maar steeds stilzwijgend, was daarbij de Enschede uitnodigden om te praten over de conclusies van premisse dat dan dat idealisme zich binnen de grenzen van zijn rapport over de rellen van Amsterdam in 1965-1966. In het fatsoen zou manifesteren. Iets formeler omschreven is de discussie claimde ik, jong inspecteur, het recht op eigen dat binnen de grenzen van de rechtsstaat en binnen de beslissingen, gebaseerd op mijn eigen geweten en rechtsgrenzen van wat voor politie binnen de politieke en bestuur- statelijke opvattingen. Het antwoord van Enschede, een lijke cultuur van dit land acceptabel zou zijn. Gedreven juridisch zwaargewicht, was kort en heel helder: “Mijnheer, fatsoenlijke mensen die binnen de lijn van wat oirbaar is dan heeft U het verkeerde beroep gekozen.” blijvend aan de politie sleutelen – burgemeesters, ambtena- In de afweging tussen mijn vrijheid van opvatting en keuze


Politie-idealisme

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

11

enerzijds, en de wens om de politie aangestuurd te weten door politiek ter verantwoording te roepen ambtsdragers anderzijds, koos hij voor de politiek ter verantwoording te roepen autoriteit. Begrijpelijk, wie zou zijn lot in handen willen leggen van een 23-jarige snotneus van een inspecteur die het zelf wel wist?

Eigen oriëntatie Maar de discussie kwam terug, en dit keer niet onder snotneuzen. Nog maar enkele jaren geleden ontstond er een debat onder politiechefs toen er het gevoel ontstond dat de PVV een zodanige omvang en invloed zou krijgen, dat de politie daarvan de gevolgen zou merken in rechtsstatelijke zin. Bijvoorbeeld in het beleid ten aanzien van vreemdelingen en allochtone Nederlanders. Strijd met Artikel 1 van de Grondwet was niet denkbeeldig, de discussie over de afschaffing ervan werd in ieder geval door Pim Fortuyn en later door Wilders geëntameerd. Dat leidde bij politiechefs tot reflectie, die voor een deel was gebaseerd op mensenrechten en Grondwet, voor een deel op de geschiedenis. Enkelen grepen bijvoorbeeld

Maar de discussie kwam terug, en dit keer niet onder snotneuzen terug op de Weimarrepubliek en verdiepten zich in de positie van de politie daarin om gevoeliger te worden voor de morele en mensenrechtelijke vragen die kunnen opkomen wanneer de politieke sturing van de politie verandert en in strijd komt met fundamentele waarden. Politiechefs discussieerden over hun positie en beslissingen voor het geval dat de positie van vreemdelingen te veel in de knel zou komen, bijvoorbeeld bij deelname van de PVV aan de regering. Het pleidooi voor een eigen waardenoriëntatie van de politie in het visiedocument Politie in Ontwikkeling (Projectgroep Visie 2005) moet begrepen worden als een claim

op een eigen oriëntatie op de rechtmatigheid van beslissingen van de regering die de politie raken.

Handicap en bedreiging Politie-idealisme hier gezien als de duurzame oriëntatie van de politie op de waarden van de rechtsstaat, lijkt wat meer ruimte te hebben gekregen. Maar hoe groot die ruimte is, blijft zeer de vraag. De claim van de politie op een eigen waardenoriëntatie die in Politie in Ontwikkeling verscheen, werd door het bevoegd gezag, en vooral door korpsbeheerders, breed afgewezen. De ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag is een centraal uitgangspunt van de politie. Het maakt de politie tot instrument. Het lijkt nog steeds aan anderen om de waarden van de politie uit te maken en daarin schuilt tevens de bedreiging die uitgaat van een eigen waardenoriëntatie van de politie: zij belemmert de instrumentaliteit van de politie. Radicale rechtsstatelijkheid onttrekt zich aan de eis van ondergeschiktheid, omdat die van een lagere orde is dan rechtsprincipes. Zo blijft ook op basis van mensenrechtenverdragen de verantwoordelijkheid van politiemensen voor hun eigen handelen in stand – die wordt niet altijd opgeheven door een opdracht van hogerhand. Dat is vanuit het perspectief van het recht een zegen, omdat het macht beperkt en bindt aan standaarden en procedures. Tegelijkertijd ligt daarin de handicap en de bedreiging voor het gezag over de politie.

Tot slot Politie-idealisme is hier het duurzame streven van politiemensen (doorgaans zijn het politiemensen) naar een betere


12

Politie-idealisme

politie. Met de komst van de moderne politie twee eeuwen geleden begint tevens de vraag naar haar inrichting, haar taak en haar kwaliteiten. Idealisme als houding wordt dan mogelijk, maar raakt in eerste instantie slechts enkelingen. Het krijgt pas echt ruimte met de uitdaging van de in Nederland laat opgang komende industrialisatie (in ons omringende landen waar die industrialisatie eerder opgang komt, tref je ook vroeger idealisten aan). Dan, wanneer de politie een wat meer denkende organisatie moet worden, in ieder geval in de top, wordt ook de politietaak sterker in termen van idealen beschreven. Dat proces start, niet toevallig, rondom de eeuwwisseling. Dan wordt ook idealisme zichtbaar als elitefenomeen: korpschefs, enkele commissarissen en de leiding van de vakbonden gaan zich intensief en niet-aflatend met de verbetering van de politie bezighouden. Voor sommigen wordt het een levensdoel.

Radicale rechtsstatelijkheid onttrekt zich aan de eis van ondergeschiktheid

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

dacht aan deze categorie mensen te besteden. Dit is een eerste bescheiden aanzet daartoe.

«

De energie die in idealisten steekt, het heilig vuur, is niet altijd beheersbaar, het drijft sommigen van hen over de grenzen van wat aanvaardbaar is. Daarover gaat het tweede deel van dit artikel in het volgende nummer van dit Tijdschrift. Literatuur Bovenkerk, F.( red). (1996), De Georganiseerde criminaliteit in Nederland, Deventer. Denkers, F., P. van Beers, W. Elzenga (2001), Moreel Kompas van de Politie, Den Haag. Dijkhuis, G. (1982), Niet alleen met stok en steen, Den Haag. Fijnaut, C. (1983), De Zaak Francois, beschouwingen naar aanleiding van het vonnis, Antwerpen. Hoek, W. van der (1975), De Koninklijke Marechaussee in de Nederlandse Samenleving, Soest. Meershoek, A.J. J. (2012), Kees Peijster en de herijking van de maatschappelijke politierol, Amsterdam. Meershoek, A.J.J. (2013), ‘Een politiële vernieuwing die vruchten afwierp, vastliep en ontspoorde’, in: Proces, Tijdschrift voor strafrechtpleging, 2013, nr. 3. Meershoek, A.J.J. (1999), Dienaren van het Gezag, De Amsterdamse Politie tijdens de Bezetting. Amsterdam. Niederhoffer, A. (1969), Behind the Shield: The Police in Urban Society. Garden City, N.Y. Projectgroep visie op de politiefunctie, ( 2005), Politie in Ontwikkeling, Den Haag. Reenen. P. van (1979), ‘The Amnesty Adventure, Amnesty International’s police group in the Netherlands’, Netherlands Quarterly of Human Rights ; vol. 15, no. 4. Reenen, P. van (2006), ‘Politie-idealisme’, in: G. Leistra, P. van Reenen, Portret van de Politie, Amsterdam. Reenen, P. van (2009), ‘De Zestigers en de politiewetenschap’, in: G. Meershoek (Ed.), Politiestudies: terugblik en vooruitzicht. Een bundel essays voor Kees van der Vijver. Dordrecht. Smeets, J.( 2007), De Geschiedenis van de Nederlandse Politie, verdeeldheid en eenheid in het Rijkspolitieapparaat. Amsterdam. Reenen. P. van (2010), ‘From policing the garbage can to garbage can policing’ in: Policing and Society: An International Journal of Research and Policy, Volume 20, Issue 4, 2010 Torre, E.J. van der (2011), Blauw Relaas, Apeldoorn. Wal, R. van der (2007), De Geschiedenis van de Nederlandse Politie, de vakorganisatie en het beroepsonderwijs, Amsterdam. Wierda, H, L. Sievers (2006), ‘Ithaka: start van een beweging. Het ontstaan van een beweging van politiemensen die zichzelf tot doel stelt de ‘bezielde beroepsuitoefening’ door politiemensen te stimuleren’ in: J. van Hoorn, J. Nap, L. Sievers, H. Wierda, Wat bezielt politiemensen: op zoek naar de essenties van politiewerk’, Apeldoorn.

Tot in de jaren zestig kun je politie-idealisme vermoedelijk bij een klein groep voornamelijk hogere politieambtenaren aantreffen. Het heeft dan nog steeds, wanneer je naar de inhoud ervan kijkt, rechtsstatelijke thema’s. Daarna verbreedt het zich snel, eerst via de moderniseringsbeweging van de jaren zestig, vervolgens van jonge politie-inspecteurs en daarna breder, wanneer de vraag naar vernieuwing algemener wordt en door de hele organisatie meer en meer een beroep wordt gedaan op het eigen initiatief en het denkvermogen van politiemensen. Idealisme krijgt een kans wanneer de politie niet meer geldt als repressie-element, maar zichzelf hogere doelen gaat stellen, met daarin ethische momenten. Politiekorpsen krijgen een missie of geven zichzelf een missie, een rechtvaardiging in termen van hogere doelen die ook idealisme kan versterken. Idealisten vormen met de energie die zij opbrengen, de intellectuele input die ze leveren en het voorbeeld dat zij vormen voor anderen, een fenomeen dat van belang is voor de politie. Het zijn ‘change agents’ bij uitstek. Het zijn Noot ook mensen die voorbeelden zijn voor anderen, rolmodel- 1.  Van Waning, burgemeester, is een boeiend voorbeeld van een len. Het is de moeite waard om meer systematisch aanhardnekkig politie-idealist.


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

9 adviezen ter verbetering

13

De toekomst van het Tijdschrift voor de Politie Het Tijdschrift voor de Politie wortelt in een lange – en belangwekkende – traditie waarin politiemensen zich altijd hebben uitgesproken over de politiefunctie, het bestel en het vak. Het Tijdschrift is een podium Bob Hoogenboom is hoogleraar Forensic Business Studies aan Nyenrode Business Universiteit, bijzonder hoogleraar Politie en Veiligheidsstudies aan de VU en Visiting Fellow aan de London School of Economics, Mannheim Center for Criminology.

geweest voor politiestemmen die zich vrijmoedig uitspraken over politie in al haar facetten. Een platform voor aan de deur kloppende politiemannen en -vrouwen die belangwekkende vraagstukken rondom legitimiteit, integriteit en diversiteit aansneden. Die ideeën uit het buitenland introduceerden in een politiesysteem en -cultuur die geheel anders waren georganiseerd. Ideeën over community policing bijvoorbeeld, of nieuwe recherchetechnieken.

H

et Tijdschrift heeft bruggen geslagen tussen de politiepraktijk en de wetenschap. In de redactionele commentaren mengde de redactie zich van tijd tot tijd in maatschappelijke vraagstukken – nog bemanteld door taboes – als de rol van de politie in de Tweede Wereldoorlog, of Desi Bouterse en de drugsscene in Suriname.

Vrijmoedig spreken Ik ben een jaar of acht lid geweest van de redactie (tot september ’97) en ik herinner me de verhitte debatten die dergelijke thema’s veroorzaakten. Niet zozeer binnen de redactie als wel daarbuiten: bij de altijd naar rust, orde en reinheid strevende departementale ambtenaren en de gezagsdragers die professionele tegenspraak niet altijd op waarde wisten te schatten. Het Tijdschrift is nimmer een zoveelste reclamefolder van een korps of een instituut geweest. De redactie staat in een lange en waardevolle traditie van tegenspraak, vernieuwing, debat en de toekomst van de politie. Vrijmoedig spreken is een begrip uit de Griekse oudheid dat gaat over de plicht van individuen om zich te uiten over onderwerpen die zij belangrijk vinden. Alleen al vanwege zelfrespect. Maar de functie van vrijmoedig spreken gaat verder. De Grieken wezen ook op de noodzaak ervan om de instituties van de democratie zindelijk te houden en daarmee de democratie in haar geheel.

Vrijmoedig spreken, παρρησíα (parrhesia) noemden de oude Grieken het, gaat over de plicht van individuen zich te uiten. Ook al is dat niet zonder risico, zoals Socrates ondervond.

Achterhaalde werkelijkheid Deze traditie moet behouden blijven,

maar het Tijdschrift voor de Politie dient zichzelf daartoe radicaal te transformeren. Het heeft in een aantal opzichten de houdbaarheidsdatum overschreden en dient zich aan te passen aan nieuwe tijden. Het Tijdschrift zit, evenals het politieonderwijs, ‘gevangen’ in een monocultuur waarin overwegend politiemensen schrijven en doceren over ‘politie’. Zij houden daarbij (on)bewust krampachtig vast aan de achterhaalde werkelijkheid van de politie als ‘het veiligheidsinstituut’ in de samenleving. Feitelijk is de publieke politiefunctie op strategisch, tactisch en operationeel niveau steeds meer vertakt geraakt met boa’s, stadstoezicht, bijzondere opsporingsdiensten, financiële toezichthouders, particuliere beveiliging en particuliere recherche.

Politiecomplex De grondpatronen in de uitoefening van de politiefunctie zijn in 1985 in twee artikelen over de toekomst van de politie in – jawel – het Tijdschrift voor de Politie door Fijnaut aangegeven. Hij stelde toen dat wij in de toekomst getuige zullen zijn van de opkomst van ‘een nationaal geïntegreerd ‘politiecomplex’ van bijzondere en particuliere politie rondom een gedifferentieerd regulier politieapparaat dat het hele maatschappelijke leven omspant’. In mijn proefschrift Het Politiecomplex (1994) nam ik deze voorspelling als uitgangspunt en concludeerde een zekere ‘complexvorming’, maar ook veel tegenstand. Nu, bijna twintig jaar verder, krijgt het ‘politiecomplex’ steeds meer contouren. In binnen- en buitenland wordt zowel op operationeel niveau als ook in de wetenschap en in het beleid steeds meer aandacht gevraagd voor de grensvervagingen tussen bestuur en politie, tussen civiele en militaire taken, tussen publieke en private organisaties en tussen de fysieke en digitale wereld. Maar er is ook sprake van veel onduidelijkheid en regie- en integratievragen en de democratische controlevraag speelt indringend.


14

9 adviezen ter verbetering

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Onaf

hank

elijk

opin

iebl

ad vo

or de

polit

ie Ve

rschij

nt 10

keer

per

jaar.

Abon neme nten:

jg.75

/nr.7 /13

www.w ebsite voord epoli tie.nl

Laeti tia G riffi Z eens ullen we th: voer d en? e discu ssie

6D snel e polit stra een vi ie moet men tegie imsie en 15 W at bi zien teren pleintern edt n aa med van sote ia in ciale n- mafvalketationale de werkp 24 be en og roce leid en crim elijkhe aan geveTussen ssen de inelen den vo . ding nden enleidingontv lekthele kete? Door or is ee 30 an leimater n he van rder sp genden naarOnder iaal en weg. dan een ruilrrake frau horizozoek va Tvd elatie w P_7 één de laat ntale ikke n een on 35 _DE F3.indd lings we ding zi vooral tHer Een ru 1 relatie nog weten heen: niet lezen briek . weinisteeds velaas besp zonderkan g. el te leer reking een politboek vo van hè De K ie: Stapor de t onin el en g.

17-09-

Aanbevelingen In deze context vind ik dat de redactiefilosofie van het Tijdschrift voor de Politie moet worden bijgesteld. Omdat duiding van nieuwe ontwikkelingen essentieel is. Het Tijdschrift kan zichzelf hier in positie brengen. Een paar suggesties. 1.  ‘Onthoofding’ van de huidige (overwegend blauwe) redactie en aanstellen van redacteuren uit de wereld van Defensie/Kmar, bijzondere opsporingsdiensten, particuliere beveiliging, gemeentelijk toezicht, financiële toezichthouders of bijvoorbeeld TNO/NFI. 2.  Roulerend voorzitterschap van de redactie door uit de verschillende veiligheidskolommen om de twee jaar een nieuwe hoofdredacteur te benoemen. 3.  Nieuw redactiestatuut waarin de grondgedachte is dat meer ‘intellectuele disciplinering’ plaatsvindt. Dat wil zeggen eerder neen zeggen tegen te lange teksten die weinig to the point zijn en/of dienen als uithangbord van een scribent of een instituut (inclusief de politieacademie). Meer sturing op thema’s en daarbinnen auteurs (vergelijk de werkwijze van Justitiële Verkenningen). Twee of meer redactieleden die ieder ingediend artikel echt kritisch beschouwen. 4.  Uitspreken van een ambitie en daarbij de lat hoog leggen. Het Tijdschrift is niet een blad dat ‘gevuld’ moeten worden, maar dat toegevoegde waarde heeft. Het Tijdschrift moet de ‘eredivisie’ worden van vakbladen en

Het TvdP heeft in een aantal opzichten de houdbaarheidsdatum overschreden en dient zich aan te passen aan nieuwe tijden

201

3 12: 09:16

zich onderscheiden door a) de aangegeven verbreding, b) de hoge kwaliteit van de bijdragen en c) het aanraken van thema’s/vraagstukken waar de goegemeente nog niet aan toe is en d) opiniërend te zijn. 5.  ‘Deuren open’-strategie: systematisch in elk nummer aandacht besteden aan vraagstukken en ontwikkelingen in andere kolommen en in het bijzonder ook aan de relatie tussen kolommen: hoe ontwikkelen RIEC’s zich, welke vragen spelen bij de inhuur van forensische IT-bedrijven door de politie, hoe werken recherche en particuliere recherche samen bij de aanpak van verzekeringsfraude, enzovoort. 6.  Weg uit de provincie. Dat wil zeggen: vraag buitenlandse auteurs, geef Engelse summaries (vergelijk opnieuw JV), maak een rubriek ‘Wat zeggen de internationale vakbladen’ (Policing and Society e.a.). Het Tijdschrift heeft nog te veel een veilig-achter-de-dijkenaanpak. Internationale ontwikkelingen lopen dwars door veiligheidsvraagstukken en wij kunnen leren van het buitenland. Maar wij kunnen het buitenland ook veel leren! 7.  Straatvechten in het medialandschap. Maak verbindingen met de gevestigde media om van tijd tot tijd een belangwekkend artikel onder de aandacht te brengen en daarmee de exposure van het Tijdschrift te vergroten. 8.  Tweede front in cyberspace. Veel meer interactie tussen blad en on-linemedia, in twee opzichten. Door zelf actueler en assertiever de eigen website te gebruiken. Nu heeft deze iets weg van een archeologische opgraving. En door veel meer verbinding te maken met sociale media rondom politie- en veiligheidsvraagstukken. Er is een ware hausse van fora die naar binnen kunnen worden getrokken, maar ook als platform voor het Tijdschrift kunnen worden gebruikt; 9.  Werk aan een ‘mozaïek financieringsmodel’ om dit Tijdschrift voor de Politie ‘nieuwe stijl’ van de grond te trekken. Door financiering te verkrijgen bij het verbond van Verzekeraars, de Nederlandse Veiligheidsbranche, de Kmar, het Platform Bijzondere Opsporingsdiensten, VNO-NCW. De kracht van dit model is dat het Tijdschrift minder afhankelijk wordt van een of twee financiers, waardoor het onafhankelijk wordt en tegelijkertijd inspeelt op de zo gewenste verbreding.

«


Interview

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

15

De kracht van het Tijdschrift Matthijs Hogendoorn is schrijverscoach en eindredacteur van dit Tijdschrift.

Vijf oud-hoofdredacteuren aan het woord over ‘hun’ Tijdschrift. Oók een beetje over de dagen van ‘toen’, uiteraard. Maar vooral over de rol die zij voor het Tijdschrift zien. Op het omslag staat: Onafhankelijk opinieblad voor de politie. Geldt dat nog steeds? Moeten de veranderingen in het ‘politiecomplex’ leiden tot een ander Tijdschrift, wil het zijn functie nog kunnen vervullen, zoals Bob Hoogenboom op pagina 13 en 14 van dit nummer stelt? Is de druk van de Nationale Politie zo groot, dat het debat dat een organisatie als de politie verdient, eigenlijk niet mogelijk is? Nic van Helten, Bert Poelert, Pier Eringa, Bert Wijbenga en Leon Kuijs geven hun visie.

E

Nic van Helten (1987-1995). Toen korpschef Leeuwarden, nu voorzitter Servicebureau Buitenplaats Onderdemolen.

Met die onafhankelijkheid wilde ik goed omgaan, dáárvoor was de stichting

r is een valkuil die wagenwijd openstaat, zegt Nic van Helten, hoofdredacteur van 1987 tot 1995. “Als oudgediende weet je het altijd beter.” Aan de andere kant, je doet het anders dan de generatie vóór je omdat de tijdgeest nu eenmaal is veranderd. In Van Heltens geval lag er de erfenis van zijn voorgangers, waaronder de legendarische hoofdredacteur Frans Perrick. “Die was nog van de generatie politiechefs die uit de oorlog waren voortgekomen. Autoritaire mannen waar je ook een beetje bang voor was.” Ietwat bizar: de hoofdredacteur was toen nog persoonlijk eigenaar van het Tijdschrift. Van Helten veranderde dat. Dat kwam ook door de nieuwe tijdgeest. “De generatie politiechefs waar ik deel van uitmaakte, deed ook naar buiten toe haar mond open over bestuurlijk-politieke zaken. Denk aan Nordholt, Straver en Wiarda. Dat werd weerspiegeld in het Tijdschrift,” zegt Van Helten. En dan kwamen er opmerkingen, bijvoorbeeld over het kritische commentaar op Bouterse. Dan werd er weleens gebeld. Maar wat zei bijvoorbeeld zo’n directeur-generaal van Justitie dan, ook al werd dat soort zaken niet geapprecieerd: ‘Ik heb het niet over uw onafhankelijke positie als hoofdredacteur.’ “Dat leerde mij dat ik daar goed mee moest omgaan en daarom wilde ik dat een stichting eigenaar zou worden. Daarmee zochten we de onafhankelijkheid om die tot in lengte van dagen te garanderen.”

Tijd van de grote meningen

Bert Poelert (1996-2003) die het stokje overnam na Van Helten, beaamt: “Natuurlijk wil elke hoofdredacteur zijn signatuur achterlaten, dus er komt modernisering, een nieuw omslag en dergelijke. Dat wordt dan later ook wel weer eens teruggedraaid. Het lijkt wel een politieorganisatie (lacht).” “Ik dacht dat het hoofdredacteurschap alleen was bestemd


16

Interview

Bert Poelert (1996-2003). Toen korpschef Drenthe en Gelderland-zuid, nu plv. rechter en consultant.

voor de groten der aarde, dus ik was prettig verrast toen het verzoek kwam. De organisatie van het Tijdschrift werd ook anders. Nic van Helten en zijn vrouw Paula deden het nog echt zelf, waar ik met groot respect naar keek, maar ik zou dat nooit op die manier kunnen invullen. Gelukkig had Nic dat ook al zelf geïnitieerd.” “Met de komst van het toenmalige VUGA als uitgeverij en Max Rozenboom als bureau- en later eindredacteur veranderde dat, en dat lag ook meer in mijn lijn. Max, dat wil ik graag benadrukken, heb ik altijd ervaren als een enorm goede kracht, dus het werkte prima. En in maandelijkse vergaderingen gingen we de wereld veranderen (lacht). Er was een leuke mêlee in de redactie, met onder meer een kritische Lex Cachet die van buiten de politie kwam, de

Ze trekken het bij de NP zó ver door, ze willen veel te veel jonge Miriam Barendse en later Bert Wijbenga.” Poelert bevestigt wat Van Helten zegt: “Het was de tijd van de grote meningen, als korpschef was je bekend. In dat opzicht was het een mooie tijd, we voelden ons wel gedragen. Het was een dynamische periode, er waren regio’s gekomen tegen grote druk in, korpschefs waren gesneuveld, best wel een harde tijd ook. Maar er ontstonden ook nieuw elan en frisse ideeën. En toen werd het nog niet zo erg gevonden dat iedere regio die op eigen houtje ontwikkelde.”

Veranderingen Waar Poelert desnoods zelf nog een artikel schreef om het blad vol te krijgen, herinnert Pier Eringa (2004–2006) zich zijn standaardvraag: ‘Max, heb je veel of heb je weinig?’ “Niet alles was ook van voldoende gehalte, natuurlijk. Bedrijven wilden gewoon ‘pitchen’, sommige theoretische

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Pier Eringa (2004-2006). Toen korpschef Flevoland, nu voorzitter RvB Albert Schweitzer Ziekenhuis.

artikelen landden daarentegen nooit meer terug op aarde. Soms waren we ook blij dat we überhaupt materiaal hadden, hoor. Collega-hoofdcommissarissen kregen we bijvoorbeeld niet aan het schrijven.” Tijden waren veranderd, zegt Eringa. “Mensen als Nordholt waren weg, de korpschefs hadden minder profiel, vond ik. Er werd niet veel gedaan met maatschappelijke signalen waar de politie iets mee kon doen. Veel vergaderingen, eindeloze commissies, maar ik herinner het me niet als een slagvaardige periode. Afspraken maken ging moeilijk, omdat ieder in eigen korps toch altijd wel weer een aanleiding vond het net even anders te doen.” Er waren eigenlijk niet voldoende lezers. “Dus we probeerden van alles. Zo gevarieerd mogelijke inhoud. Internationaler. Insteekjes om de landelijke pers te halen. Als redactie hadden we wel een heel leuke tijd.” Onder Bert Wijbenga werd nog steviger ingegrepen om het Tijdschrift op te stoten. “Waar ik trots op ben, is dat we redactioneel een goed team hebben opgebouwd, met mensen met drive, met hun voelhorens in verschillende geledingen van de politiesector, openbaar bestuur en OM. En we hebben de slag gemaakt naar een veel grotere verspreiding door het Tijdschrift voor de primaire doelgroep gratis aan te bieden. Ook het Vlaamse taalgebied hebben daarbij proberen te betrekken. De alliantie met de Politieacademie is daarnaast zeer waardevol geweest.” “Ik vind het daarbij belangrijk gezegd te hebben dat ik me altijd erg gesteund heb gevoeld door mijn collega’s uit de toenmalige Raad van Hoofdcommisarissen. Dat creëerde de vrijheid die we nodig hadden. Op al die zaken kijken ik met voldoening terug.”

Hete soep Op de vraag naar wat de heren inhoudelijk van het huidige Tijdschrift vinden, valt, met inachtneming van de valkuil die Van Helten hierboven schetst, een paar keer het woord ‘braaf’. Eringa memoreert een redactioneel waarin hij als korpschef de mening was toegedaan ‘dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met die immense hoeveelheid flitspalen langs de snelweg’. Acht jaar later kan een politiechef die aangeeft dat in zijn eenheid het gevoel leeft dat de boetes te hoog zijn, op een stekelig telefoontje uit Den Haag rekenen en een openbare reprimande in de Kamer. Dan doe je je mond al snel niet meer open. Moet de vrijheid van het hebben van een mening even wijken ten behoeve van de reorganisatie die Nationale Politie heet? En tot wanneer


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Interview

17

Maak jezelf niet te klein, maar dan óók toestaan dat er iets wordt gezegd

dan? Iedereen weet dat het niet goed gaat. Waarom staat daar niets over in het Tijdschrift? Leon Kuijs is, tegenwoordig als voorzitter van het CvB van de Politieacademie, als enige van de geïnterviewden nog actief binnen de politie. Hij was in 2011 acht maanden hoofdredacteur, waarbij hij als zijn voornaamste rol zag “Nathalie Kramers zover te krijgen hoofdredacteur te worden. Mijn tijdelijk inspringen heeft hopelijk even een brug geslagen, ook om te voorkomen dat het Tijdschrift weg zou zakken. Dat heb ik met liefde gedaan, totdat er weer een echte hoofdredacteur kwam.” Kuijs: “Ik geloof het eigenlijk niet als je stelt dat je geen mensen met een onafhankelijke mening kunt vinden door een zekere disciplinering die als gevolg van de Nationale Politie optreedt. Als het al zo zou zijn, dan is het van tijdelijke aard. Of het Tijdschrift zoekt te weinig naar die onafhankelijke meningen. Het zou ook te veel eer zijn voor de reorganisatie naar de Nationale Politie.” Bert Poelert: “Ik begrijp de opvatting van Leon Kuijs wel. Als je nu in die soep gaat roeren, komt er niets goed uit. En ik begrijp alle overwegingen die aan de reorganisatie ten grondslag liggen. Maar die soep wordt zo langzamerhand wel heet. Men trekt het meteen zo ver door, ze willen veel te veel. Ik zou zeggen, smeer het uit in stukken over de komende dertig jaar, dan maak je een kans.”

het in het openbaar oneens te zijn met elkaar. Het werd en wordt al snel gezien als niet collegiaal, niet loyaal. Dat is een cultuurpuntje. When the shit hits the fan, moet je zij aan zij kunnen staan, dat heerst nog steeds in de politie.” Tegelijkertijd, zegt Wijbenga, heb je zeker over de vaktechnische zaken dat kritische debat wél nodig. De wetenschap kan daarbij vanaf de zijkant bijdragen, uiteindelijk is het óók zaak dat professionals zélf reflecteren. “Hoe creëer je die vrijheid, zonder dat meteen de loyaliteitskaart wordt getrokken? Die politiechefs, die zitten natuurlijk vast. Bij de Politieacademie kan dat misschien makkelijker.” Pier Eringa: “Er is een zekere verschraling. Ik gun het de

Ik merk de onvrede, dat soort zaken mogen in TvdP best aan de orde komen “Ik ben overigens al lang uit de politie, dus ik vind dat ik er niet te veel mening over mag hebben. Iemand die er buiten staat en de discussie aangaat, die krijgt natuurlijk ook geen aandacht. Aan de andere kant blijkt het dus lastig als je in het korps zit en je gaat een kritisch stuk schrijven. Dat is wel nieuw voor mij, maar ja, ik ben opgevoed in dat regionale bestel, met die volstrekt autonome, eigenwijze politiechefs.”

Kritische observaties

Bert Wijbenga werkt tegenwoordig als voorzitter van de Raad van Bestuur van een woningcorporatie. Dat is eveneens een wereld waar op z’n zachtst gezegd het een en ander aan de hand is. En er wordt stevig gedebatteerd, al blijft het ook daar vaak intern. Toch vindt ook Wijbenga: “Een organisatie die zichzelf serieus neemt, moet een platform hebben voor kritische geluiden. Daar heeft het Tijdschrift een belangrijke rol in gespeeld. Maar ook vroeger was het niet altijd makkelijk

Bert Wijbenga van Nieuwenhuizen (2007-2011). Toen korpschef Flevoland, nu voorzitter RvB Woonbron.

politie dat ze de positie en reputatie krijgen dat ze meer van dingen mogen vinden. Zeker vakinhoudelijk, maar ook in relatie tot de maatschappij. Bijvoorbeeld wat je wel en niet voor elkaar krijgt op het gebied van opsporing en handhaving – daar hoor je nu niemand over. Natuurlijk zijn er goede ideeën in het veld, maar die komen te weinig door.” “Vanzelfsprekend is er altijd het bestuurlijke primaat, dat heb ik zeker ook geleerd als gemeentesecretaris. Maar het openbaar bestuur en de politiek zijn gediend met kritische observaties uit de uitvoerende en ambtelijke instanties. Die checks and balances zijn nu niet in orde.” Van Helten: “Ik vind het soms ook wel beschamend om te zien hoe sommige politieleiders menen te moeten optreden. Geen opvatting durven hebben of risico willen lopen, maar dan buiten de organisatie wel prettig betaalde baantjes aannemen. Dat past in een bredere ontwikkeling van


18

Interview

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13 Leon Kuijs (2011). Toen voorzitter Raad van Korpschefs en kwartiermaker Nationale Politie. Nu voorzitter CvB Politieacademie.

Ik gun het Tijdschrift een betere financiële toekomst bureaucratisering die de Nationale Politie ook in de hand werkt en die leidt tot achter het bureau blijven zitten managen en weinig individuele professionaliteit en daadkracht.”

Meer zelfbewustheid Ik leg de oud-hoofdredacteuren het commentaar van Bob Hoogenboom voor: ‘Het Tijdschrift zit, evenals het politieonderwijs, ‘gevangen’ in een monocultuur waarin overwegend politiemensen schrijven en doceren over ‘politie’.’ Daarom moet het Tijdschrift volgens Hoogenboom gaan fungeren in het veel grotere ‘veiligheidscomplex’ van tegenwoordig, en gesteund worden door diverse partijen die daarin actief zijn. Van Helten: “Er is een gevaar dat het Tijdschrift wordt ingekapseld. Ik heb de band met de Politieacademie altijd zeer gewaardeerd, maar als men de indruk krijgt dat het Tijdschrift van de academie is, is het einde verhaal. In die zin ben ik het eens met wat Hoogenboom zegt. Maar hoe het dan verder moet, daarvoor zit ik er niet meer voldoende in, vind ik.” Leon Kuijs is het niet eens met Hoogenbooms opvatting: “Dan heb je in ieder geval geen Tijdschrift voor de Politie meer, geen identiteit. De politie is iets, net zoals defensie, net zoals de brandweer. Maar wat is ‘veiligheid’?” “Natuurlijk functioneren we als politie veel meer in een netwerk dan twintig jaar geleden en dus moet je ook aandacht besteden aan de belendende percelen als het ware. Als je dan vrijdenkers zoekt, zoek ze ook bij die ketenpartners.” Bert Poelert en Pier Eringa sluiten aan bij Leon Kuijs. Eringa: “Wat Hoogenboom zegt, dat kan zo wezen, maar ik gun de politie zélf ook meer plek dan nu. Je kunt het ook zien als een zwaktebod. Maak jezelf niet te klein, zou ik zeggen. Wat meer zelfbewustheid en trots zou mogen. Maar dan óók af en toe toestaan dat er iets wordt gezegd, want dat hoort bij die trots. Ik herinner me een discussie over het betalen voor ordehandhaving bij voetbalwedstrijden. En een Kamerlid dat me zei dat dát zijn denken over het onderwerp verder had geholpen. Voor het vervullen van die rol mag best ruimte zijn.”

Goodwill

Hetgeen ons weer terugbrengt op de vrijheid van opvatting en de individuele professionaliteit van politiemensen onder de Nationale politie.

Bert Poelert: “Wat ik zie bij de rechterlijke macht, is dat ze daar wél in staat zijn hun professionele vrijheid te behouden. Heeft misschien ook met opleiding te maken, maar toch: hoe houd je het als het ware ‘licht’ voor de goede agenten? Hoe ga je niet alles afrekenen en besturen en controleren? Ik weet dat daar wel aandacht aan wordt besteed, maar dat gebeurt al járen. En meteen is er dan ook allerlei managementambitie aan gekoppeld.” Poelert haalt Peter Vogelzang aan uit de Raad van Hoofdcommissarissen indertijd, die zei: ‘Capaciteit stroomt altijd naar boven.’ “Dat gebeurt nu ook bij de Nationale Politie. Straks loopt er geen agent meer op straat. Let wel, ik neem waar, het is geen oordeel. Maar het lijkt me goed dat je daar wel aandacht aan besteed.” Van Helten: “Ik was wel voorstander van de Nationale Politie, maar heb in mijn eigen actieve periode gemerkt dat schaalvergroting kan leiden tot het tegenovergestelde van wat men wil: het wordt minder efficiënt en het wordt duurder. Let op de bureaucratie!” Poelert: “Ik weet nog wel dat er werd gezegd in de discussies: als het dan straks maar wel politiemensen zijn, die aan de top gaan zitten. Ik zou dat nog weleens ter discussie willen stellen. Het nadeel van politiemensen in de korpsleiding is namelijk dat die zich met het politiewerk gaan bemoeien. Voor alle duidelijkheid, het zou mij ook overkomen. Maar dat geeft ontzettend veel gedoe. Je met de grote lijnen bezighouden, dat is nog wel eens een probleem in de wereld van de politie.” Wijbenga: “Het is prima als je een nieuwe organisatie optuigt ten behoeve van de doelmatigheid ervan. Maar uiteindelijk gaat het daar niet over. Het zou jammer zijn als je over tien jaar een geweldige efficiëntie zou kunnen laten zien, maar de inhoud van je werk voor de maatschappij daarbij is achtergebleven. Kortom, let op hoe lang je het laat duren. Ik merk de onvrede ook al bij allerlei sleutelfiguren met wie ik nog contact heb. Dat soort zaken mogen in het Tijdschrift best aan de orde komen.” En daarmee zijn we tot slot weer terug bij het Tijdschrift. Leon Kuijs kan zich wel vinden in de opmerkingen van Van Helten over de Politieacademie. “In de korte periode dat ik er aan verbonden was, heb ik wel gezien hoeveel moeite het kost om het Tijdschrift boven water te houden. Wat ik het gun, is dat dat geen zorg meer hoeft te zijn. Nu sponsort de Politieacademie met een relatief klein bedrag een middenkatern in het Tijdschrift. Misschien is dat nodig om het in de lucht te houden, maar eigenlijk vind ik dat een gevaarlijke ontwikkeling. De kracht van het Tijdschrift is juist dat het onafhankelijk is. Dat past bij onze rechtsstaat, bij onze democratie, bij ons systeem. Als ook maar enigszins onduidelijk is dat het gesponsorde pagina’s betreft, gaat het ten koste van dat beeld van onafhankelijkheid. Ik gun het Tijdschrift een betere financiële toekomst. Misschien is er wel voldoende goodwill om toch ook weer eens na te denken over een betaald abonnement.”

«


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Geschiedenis politieonderwijs

19

‘…doch meer dan kennis is karakter’ De politieorganisatie en de Politieacademie kunnen de laatste jaren rekenen op flink wat aandacht van politiek, media en maatschappij. Aanleiding vormen organisatorische aspecten en het functioneren van politie in de maatschappij. Met het boekje ‘Kennis is macht, doch meer dan kennis is karakter’ uit 2010 in de hand zijn de huidige ontwikkelingen nog beter in hun context te begrijpen.

H

et boekje – met de ondertitel ‘Een kleine geschiedenis van het politieonderwijs’ – geeft nog steeds een aardige weergave van belangrijke ijkpunten in de geschiedenis van de politie en het politieonderwijs. Wat opvalt, is dat politieonderwijs door de jaren heen niet als vanzelfsprekend wordt beschouwd. ‘Een aantal discussiepunten rond het politieonderwijs’ blijkt volgens de auteurs Pieter Tops en Ronald van der Wal steeds weer terug te komen. ‘Daartoe behoort onder andere de vraag of voor politiewerk wel een zware en hoogwaardige opleiding nodig is.’ De auteurs beantwoorden deze vraag al snedig: ‘Gegeven het belang en de complexiteit van het politiewerk is dit een merkwaardige vraag.’ Dat er aan het begin van de twintigste eeuw geen belang werd gehecht aan een hoogwaardige opleiding, had waarschijnlijk te maken met het beeld dat er over het vak bestond. Een Amsterdamse hoofdcommissaris wordt in een publicatie uit 1925 geciteerd: ‘lichaamskracht, een paar grote handen, waarmede ruw werd geduwd of tot arrestatie overgegaan, een druk gebruik van stok en sabel, en in het algemeen een ruw en onbesuisd optreden.’

Bezettingsperiode De Duitse bezetting was voor de organisatie van het politieonderwijs een bepalende periode. In ‘Een kleine geschiedenis van het politieonderwijs’ wordt duidelijk dat toen het staatsonderwijs van de grond kwam. ‘In relatief korte tijd werden naar Duits model meerdere politiescholen ingericht.’ Dat model sprak de overheid toch wel aan. ‘In het Politiebesluit 1945 bepaalde de regering dat de opleiding van de politie voortaan een overheidstaak zou zijn,’ aldus de onderzoekers. ‘Het ministerie van Justitie zou de kar gaan trekken.’ Wat volgde, was echter een strijd tussen verschillende ministeries over taken en verantwoordelijkheden.

Politieorganisatie

Daarnaast was de organisatie van de politie zelf versnipperd. De rijks- en gemeentepolitie voeren ieder hun eigen koers. Een strakkere aanpak van het landelijke onderwijs, had echter ook invloed op de politieorganisatie zelf. Van der Wal en Tops: ‘De Politiewet 1957 zorgde voor de uiteindelijke doorbraak in het politieonderwijs. De wet stelde de beide politieministeries verantwoordelijk voor het politieonderwijs.’ Rond de jaren zestig van de vorige eeuw werd het onderwijs maatschappelijker. Een uitspraak uit 1959 heeft in deze context het boekje Rol politiebond van de onderzoekers zijn naam gegeven: ‘Kennis is macht, In 1886 werd de Algemene Nederlandsche Politie-bond doch meer dan kennis is karakter.’ Er ontstonden nieuwe (ANPB) opgericht, die scholing tot zijn speerpunten lesvormen: docenten haalden de praktijk naar de les. De rekende. Niet de overheid, maar de politiebond was dus een vorming van het onderwijs had zijn invloed op de praktijk. Het voorvechter van professionalisering. Tops en Van der Wal rapport ‘Politie in verandering’ verscheen. Tops en Van der omschrijven: ‘In zijn statuten beloofde de bond plechtig Wal: ‘Daarin pleitte de Projectgroep Organisatiestructuren in zich te zullen inzetten voor de verbetering en de verheffing 1977 voor een vermaatschappelijking van de politie.’ van de stand van de politieman. Die doelstelling kon onder Eind jaren tachtig vond er een versmelting plaats tussen de meer worden bereikt door de politie op te leiden en verder te onderwijsinstituten. In 1992 rondde men dit proces af met de professionaliseren.’ Ook de toetsing van politiemensen was vorming van het LSOP. Dit was twee jaar voordat de algemene een initiatief van de bond. In 1900 organiseerde ANPB het politiereorganisatie plaatsvond. Met het LSOP professionalieerste bondsexamen, ten faveure van het Politiediploma. seerde het politieonderwijs zelf in rap tempo. Tops en Van der Tussen 1900 en 1940 namen meer dan 15.000 politie deel Wal geven aan dat het opvallend is dat de rijksoverheid lang aan het examen. Let wel: velen deden dit op vrijwillige ‘verantwoordelijkheid voor gedegen politieonderwijs ontkend basis. De gemeentepolitiek volgde de tendens, geven de heeft.’ Een oorzaak lag volgens hen onder andere in de auteurs aan: ‘Gediplomeerde agenten kregen een toelage op ‘ingewikkelde, duale en gedecentraliseerd organisatiestruchun salaris.’ tuur van de politie’. De huidige ontwikkelingen rondom de In haar derde professionaliseringsactiviteit drong de ANPB Nationale Politie maken de terugblik des te interessanter. er bij de regering op aan om een school op te richten, maar kreeg hierop geen reactie. Tops en Van der Wal geven aan Kennis is macht, doch meer dan kennis is karakter : een kleine dat de bond zelf een politieschool in Hilversum stichtte, geschiedenis van het politieonderwijs van Pieter Tops en ‘die demonstratief de naam van Model-Politievakschool Ronald van der Wal is o.a. beschikbaar via de Mediatheek van de kreeg’. Politieacademie (politieacademie.nl/mediatheek)

«


20

Onderzoek lectoraat milieucriminaliteit

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Vuile olie: een onzichtbaar probleem met grote gevolgen Toine Spapens Lector Milieucriminaliteit Politieacademie.

Het mengen van afval met stookolie is een weinig bekende en onzichtbare vorm van milieucriminaliteit waarin miljoenen euro’s worden ‘verdiend.’ Het is ook een Nederlands probleem, aangezien ons land een van de grootste producenten van stookolie voor zeeschepen ter wereld is.

‘V

uile olie’ gaat ten koste van mens, milieu en maatschappij. Het draagt fors bij aan het fijnstofprobleem in de atmosfeer, waardoor mensen ziek worden of voortijdig komen te overlijden. Bovendien kunnen schepen stilvallen omdat de motoren op deze olie vastlopen, wat in drukke wateren zoals de Noordzee, tot gevaarlijke situaties kan leiden. Deze vorm van criminaliteit ondermijnt ook de integriteit van de samenleving. In de markt van de (zee)scheepvaart, waar de prijsconcurrentie zwaar is en brandstof een belangrijke kostenpost vormt, gaat het financiële voordeel van de fraudeurs ten koste van de eerlijke ondernemers. De ‘mengers’ ontduiken bovendien ook de belasting. Doordat Rotterdam verreweg de grootste bunkerhaven van Europa is, dreigt bovendien forse imagoschade voor ons land. Aanpakken van het probleem vergt verbeterde handhaving, liefst op een geïntegreerde manier door alle betrokken partijen, maar ook van aanvullende regelgeving kan een preventieve werking uitgaan.

Productie van stookolie De basis van stookolie voor zeeschepen is residuale olie, dat wil zeggen het dikke, teerachtige restproduct dat overblijft na het raffinageproces van ruwe olie. Dit is nog altijd bruikbaar in motoren van zeeschepen, maar bijvoorbeeld ook in de tuinbouw om kassen te verwarmen. Om te kunnen worden verbrand moet de residuale olie echter wel eerst worden bewerkt, in vaktermen: op specificatie worden gebracht. Dit gebeurt door de zware olie aan te lengen met lichtere olieproducten, de zogenoemde ‘blendmiddelen.’ Dieselolie is geschikt, maar ook andere restproducten uit de raffinage (‘cutterstocks’). Afgewerkte olie en bepaalde soorten brandbaar chemisch afval zijn echter ook te gebruiken als ‘blendmiddel’.Als ze eerst ontdaan worden van allerlei schadelijke componenten en weer worden opgewerkt tot ‘product’ is dat op zichzelf ook acceptabel. Helaas is sjoemelen, door geheel of gedeeltelijk onbewerkte afvalstromen te gebruiken, financieel zeer aantrekkelijk. Ten opzichte van de aankoop van schonere, maar duurdere blendmiddelen levert dit per ton stookolie al een winst op van 200-500 dollar, terwijl ook de kosten van het reinigen helemaal of gedeeltelijk worden uitgespaard. Zelfs als 90 procent van de in Nederland verkochte stookolie ‘schoon’ zou zijn, gaat het al om een criminele winst van 240 tot 650 miljoen dollar op jaarbasis, exclusief de uitgespaarde verwerkingskosten van de afvalstromen.

Een branche met smetten De brandstofproducenten kunnen blendproducten in het buitenland inkopen of ze van Nederlandse toeleveranciers betrekken. In het onderzoek ‘Vuile olie’ is gekeken naar de rol van inzamelaars en verwerkers van oliehoudende afvalstromen. Momenteel hebben 66 bedrijven een vergunning om dit soort afval te mogen innemen dan wel te bewerken of verwerken. Daarvan hebben 21 bedrijven beide vergunningen. Het gaat om een gesloten en sterk onderling verweven branche. Een netwerkanalyse laat zien dat bijna de helft van de bedrijven al via één tussenschakel aan elkaar verbonden is. Ook kreeg de helft van bedrijven in de branche in de afgelopen vijf jaar boetes opgelegd vanwege tekortkomingen op milieugebied. Tegen een kwart begonnen de autoriteiten zelfs een strafrechtelijk onderzoek. Dat mag zonder meer als een hoog percentage worden gezien. Wanneer wordt gekeken naar de criminele achtergrond van degenen die in opsporingsonderzoeken als verdachte werden aangemerkt, wordt duidelijk dat het niet gaat om standaardcriminelen. In de politiële registratiesystemen valt er weinig over hen te vinden. Geïnterviewde politiemensen geven aan dat het gaat om personen die zijn gepokt en gemazeld in de olie-inzameling- en verwerkingsbranche en daarin al jaren, voor uiteenlopende bedrijven, actief zijn. ‘Je hebt maar een paar specialisten die weten hoe je de zaak moet belazeren. Die kom je op steeds weer andere plekken tegen. Hun kennis is goud waard en dat weten zij en hun branche ook. Dat zijn als het ware onze veelplegers’, aldus een rechercheur. Inzameling en verwerking van oliehoudend afval was ooit het werkterrein van tientallen kleine bedrijfjes. Door allerlei fusies en overnames is het aantal bedrijven in de loop der jaren sterk afgenomen en zijn diverse grote consortia ontstaan. Het beeld bij de politie is echter dat de mentaliteit bij de malafide ondernemers nauwelijks is veranderd. Het gaat puur om geld verdienen en de bestuurders van de nu groot gegroeide firma’s denken dan ook niet wezenlijk anders dan toen ze nog ‘kleine olieboertjes’ waren. De schade die zij aanrichten bij mensen, flora en fauna interesseert hen totaal niet. Niet voor niets kende de branche van inzameling en verwerking van oliehoudend afval in de loop der tijd een aantal geruchtmakende grote affaires. In de jaren tachtig en negentig dumpten bedrijven als Booy Clean, Uniser en Tanker Cleaning Rotterdam (TCR) op grote schaal olie- en chemisch afval in het oppervlaktewater. Uit opsporingsonderzoeken die sinds de eeuwwisseling werden uitgevoerd, blijkt dat thans in plaats van dumping het wegmengen de praktijk is geworden.


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Onderzoek lectoraat milieucriminaliteit

Controle en opsporing Vanzelfsprekend zijn de activiteiten van malafide bedrijven al sinds jaar en dag ook bij de handhavings- en opsporingsinstanties bekend. In de jaren tachtig voerde de toenmalige Rotterdamse Rivierpolitie al een controleactie uit met de naam ‘Chemix’, waaruit bleek dat van vervuilde olie sprake was. In strafrechtelijke zin leverde het weinig op: het openbaar ministerie besloot de zaken te seponeren omdat een schuldige moeilijk of niet aan te wijzen viel. In 1995 begon de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond wederom met systematische controles op vervuilde bunkerolie, onder de noemer ‘Olievlek.’ De aanpak was eenvoudig: er werd een monster genomen en als grenswaarden werden overschreden volgde een verbaal. Vooral de monsters van stookolie voor zeeschepen waren vervuild met naftalenen en fenol, die bij aanraking brandwonden kunnen veroorzaken, of via inademing tot klachten aan de luchtwegen, misselijkheid en duizeligheid kunnen leiden. De inzamelaars van vloeibaar afval speelden in dit proces een grote rol. Ze mengden onder andere gevaarlijk chemisch afval met opgewerkte afvalolie en verkochten het als blendmiddel. Ook meer recent controleerde de Zeehavenpolitie op oliehoudende afvalstoffen en op het blenden daarvan met scheepsbrandstof, onder de noemer ‘Oliefocus.’ Vanaf 2010 voerde de Waterpolitie van het toenmalige Korps Landelijke Politiediensten geïntegreerde controles uit op de aanwezigheid van vervuilde bunkerolie in schepen, eerst onder de noemer ‘Tankerslag’ en later ‘Waakzaam.’ Bij deze acties werd samengewerkt met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de Douane en het Nederlands Forensisch Instituut. De locatie voor de controles was de Kreekkraksluis, waar alle binnenscheepvaart tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen passeert. Tijdens de Waakzaamactie in oktober 2011 onderzochten de instanties 28 tankschepen, waarbij in 21 gevallen nader onderzoek noodzakelijk bleek. Een schip had olie aan boord die afkomstig was van een zogenoemde debunkering. Dit betekende dus dat de partij was overgeladen uit een ander schip omdat de kwaliteit zodanig slecht was dat de brandstof onbruikbaar bleek. De Waakzaamacties werden in 2012 nog drie maal herhaald, waarbij onder andere de Minister van Veiligheid en Justitie Vuile olie. Onrechtmatig verwerken en mengen van olieproducten als vormen van milieucriminaliteit is verschenen bij Boom Lemma uitgevers. De pdf is beschikbaar via www.politieacademie.nl, de Mediatheek en PolitieKennisNet. Auteurs zijn Toine Spapens, Monique Bruinsma, Lonneke van Hout en Jessica de Jong.

21

en leden van de Tweede Kamer en het Europarlement werden uitgenodigd. Begin 2012 startten de politie en het functioneel parket met een onderzoeksproject onder de naam Andante, dat zich voor langere tijd richt op het aanpakken van het wegmengen van afval in stookolie. Dit gebeurt niet alleen strafrechtelijk, maar ook door andere interventies te ontwikkelen. Zo deelde de toenmalige Autoriteit Financiële Markten al eens een miljoenenboete uit, op grond van informatie uit een strafrechtelijk onderzoek die liet zien dat inzamelaars van afgewerkte olie ook illegale prijsafspraken maakten. Het team constateert tot op heden vooral een groot handhavingstekort. Partijen die daaraan kunnen bijdragen zijn bijvoorbeeld de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’en), waarin de bestuurlijke handhaving is geconcentreerd, de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) en de politie en het openbaar ministerie. Verdere verbetering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de diverse overheidspartijen is noodzakelijk om de handhaving te verbeteren en het probleem effectiever aan te pakken.

Aanvullende regelgeving Op grond van de ervaringen in de afgelopen dertig jaar, kan zonder meer worden vastgesteld dat het moeilijk is om de branche tot fundamentele gedragsverandering te brengen. Dat is ook verklaarbaar: de winsten zijn hoog en de pakkans en boetes staan daarmee in geen verhouding. Mogelijk dat naming and shaming vruchten gaat afwerpen. De branche voelt zich door de handhavingsacties en daarmee gepaard gaande aandacht van de media steeds meer gecriminaliseerd. Er zijn dan ook al enige tijd gesprekken gaande tussen de bedrijven en uiteenlopende overheidsinstanties om tot oplossingsrichtingen te komen. Voorts zou, in aanvulling op de bestaande afvalregelgeving, gedacht kunnen worden aan het opstellen van duidelijker regels omtrent de stoffen die wel en niet in blendmiddelen mogen voorkomen. Daaraan kan de eis worden gekoppeld dat de brandstofproducenten die de blendmiddelen inkopen daarop ook moeten testen. Zulke expliciete regelgeving bestaat op dit moment niet. Hoewel sommigen argumenteren dat daarmee het probleem ‘aan de voorkant’ beter zou kunnen worden bestreden, omdat ermee kan worden voorkomen dat schadelijke stoffen überhaupt in de brandstof terechtkomen, wijzen anderen erop dat malafide ‘mengers’ zich er niet door zullen laten tegenhouden: de winsten zijn daarvoor gewoonweg te groot. Een ‘magic bullet’ die met één simpele interventie een eind kan maken aan het probleem van vuile olie, bestaat dan ook niet.

«


22

Column

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Verkeershufters stoppen

D

enken wij wel genoeg na over verkeer? Het is potdorie nogal belangrijk: iedere dag vallen er twee verkeersdoden en ruim 300 gewonden. De helft van de patiënten in revalidatiecentra is verkeersslachtoffer. Verkeersonveiligheid kost de samenleving ieder jaar 12 miljard euro. Aan verkeershandhaving besteden we 70 miljoen, dus dan moet het beleid goed doordacht zijn. We weten dat het selectief buitenspel zetten van criminele veelplegers de samenleving veiliger maakt. Ook naar de drie procent verkeersveelplegers wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan. Binnen vier jaar na een ernstig verkeersmisdrijf wordt 40 procent van de bestrafte personen opnieuw op een zwaar verkeersdelict betrapt. De meeste verkeersdelinquenten (mensen die in ernstige mate de maximumsnelheid overtreden, dronken of onverzekerd rondrijden) beteren gelukkig hun leven nadat ze twee keer met justitie in aanraking zijn geweest. Wie vaker wordt gepakt is dikwijls ook bij andere criminele activiteiten betrokken. Voertuigen waarbij acht of meer overtredingen in een jaar worden vastgesteld, blijken tien keer vaker bij ongevallen te zijn betrokken dan voertuigen die in een meetjaar maar één overtreding optekenden. Het gaat dan vaak om hardrijders, dus riskant verkeersgedrag: een te hoge snelheid geeft niet alleen een grotere kans op een ongeval, maar ook op ernstiger afloop. Vindt dergelijke kennis zijn weg naar een robuust verkeersbeleid? Dat blijkt ingewikkeld, onder meer omdat het OM nauwelijks gebruik mag maken van gegevens uit het bestuursrechtelijke Mulder-boeteregime. Voor de doorsnee-automobilist lijkt verkeershandhaving vooral te bestaan uit trajectcontroles, al komt daar nauwelijks een diender of OM-er aan te pas. Waar snelwegen op vijfbaans racecircuits lijken, wordt 100% pakkans georganiseerd. Dat draagt aan de verkeersveiligheid weinig bij, maar het brengt jaarlijks wel 500 miljoen euro in het laatje: tienmaal zoveel als we van grote fraudeurs of drugscriminelen afpakken. Wat beter helpt is notoire veelplegers van de weg halen. Wie keer op keer dronken, veel te hard, onverantwoord of onverzekerd rijdt, hoort niet in het verkeer thuis. Tegen zulke gevaren op de weg moet de burger worden beschermd. Waarom leren we niet van wat over de grens goed werkt? Italianen bijvoorbeeld lukt het prima om onverzekerde rijders te pakken: iedereen moet een vignet met zijn kenteken, verzekeringsmaatschappij en geldigheidstermijn achter de voorruit voeren. Elke parkeerwachter kan bij een onverzekerd voertuig direct een wielklem laten aanbrengen.

Zal wel fraudegevoelig zijn daar in Italië? Nou nee: wie een vignet vervalst maakt zich schuldig aan een misdrijf en zal daarna moeite hebben ooit nog iets te verzekeren. Dat schrikt af. In Nederland proberen we sinds kort door registervergelijking onverzekerde kentekenhouders een beschikking te sturen, in de hoop daarmee het probleem terug te dringen. Wat verkeersgedrag betreft valt verder op dat onze Duitse buren zo gedisciplineerd rijden. Aard van het beestje misschien? Nou nee: ze hebben een puntenrijbewijs, dus een paar zware overtredingen betekent sofort aussteigen. Een Duitser met ingetrokken rijbewijs riskeert Knast als hij toch de weg op gaat. Ook de Belgen zijn tegenover verkeershufters weinig tolerant: een onverbeterlijke verkeersdelinquent die een vrouw doodreed kreeg er onlangs tien jaar cel. In Amerika kennen veel staten Habitual Traffic Offender laws: ernstige verkeersrecidivisten krijgen automatisch een maand gevangenisstraf. Ook het rijbewijs en zelfs de auto is men daar sneller kwijt dan in Nederland. Wij kennen alleen een puntenrijbewijs voor bestuurders met alcoholproblemen. Leaserijders rijden bovengemiddeld hard, maar kunnen zich vaak achter het leasebedrijf verschuilen. Het CJIB vraagt van die bedrijven bij zware snelheidsovertredingen de gegevens van individuele bestuurders teneinde hen te kunnen beboeten. Dit blijkt echter lastig te realiseren. Bovendien beïnvloed je het wangedrag van goed verdienende mensen minder met boetes dan met het beperken van hun mobiliteit. ANPR (Automatic Number Plate Recognition) kan daartoe worden gebruikt, door automobilisten met veel verkeersovertredingen in een verkeersstroom te identificeren en hen via camera’s of motorsurveillance extra te controleren op snelheid, alcohol of verdere overtredingen. Bij een pilot in Flevoland werd onlangs ANPR gekoppeld aan informatie over alcoholovertreders, bestuurders met rijontzegging en andere verkeersdelinquenten. De directe follow-up bij signalering is dan bepalend, en dat vraagt inzet van schaarse politiecapaciteit. Verkeershufters worden pas gestopt als belangengroepen en de politiek zich sterk maken voor een puntenrijbewijs en concrete afspraken over capaciteitsinzet op verkeersveiligheid. En dan gaat het niet over flitsquota!

«

Dr. Peter Klerks, raadadviseur Parket-Generaal, Openbaar Ministerie en docent aan de Politieacademie. Reageren? p.p.h.m.klerks@om.nl

Op 26 november organiseert de Politieacademie het congres ‘Kennis in de frontlijn, praktijkonderzoek in de politie’. Tevens wordt hierbij afscheid genomen van Pieter Tops als lid van het College van Bestuur. Meer info: www.politieacademie.nl/kennisindefrontlijn


23

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Jubileumcongres

jaar

vrijdag 8 november 2013

Luister. Ontmoet. Vier mee!

Politieacademie, Apeldoorn

Jubileumcongres

jaar

vrijdag 8 november 2013

Politieacademie, Apeldoorn

Luister. Ontmoet. Beste artikelVier hetmee! Tijdschrift voor de Politie 2012-2013 In 75 jaar zijn de positie van de politieorganisatie en het politiewerk zelf radicaal veranderd. De politie staat meer dan ooit midden in de maatschappij. Het Tijdschrift voor de Politie heeft in de afgelopen jaren inhoudelijk en constructief kritisch Op het Jubileumcongres van 8 november wordt bekendgemaakt welk artikel is verkozen tot het beste artikel uit de periode naar alle ontwikkelingen gekeken. Tijdens het Jubileumcongres 75 jaar Tijdschrift voor de februari 2012 (TvdP 1/12) – september 2013 (TvdP 7/13). De shortlist is door de redactie als geheel bij stemming samenPolitie blikken wij graag met u terug en kijken wij ook vooruit. gesteld. Daaruit zal het driemanschap Nathalie Kramers, Peter Holla en Hans de Vries de winnaar kiezen, die uit handen van de hoofdredacteur de oorkonde zal ontvangen op ons Jubileumcongres. Het winnende artikel zal nogmaals worden geplaatst in het Tijdschrift.

Waarom u deze exclusieve dag niet mag missen:

• Ga onder leiding Prof. dr. Peter van 4/2012, pagina 6 van uw dagvoorzitter Annette van Trigt in gesprek met de top van de politie en haar ketenpartners der Velden, Drs. Mark Bosmans • Laat inspireren de visie van topsprekers, Nationale ombudsman Alex In 75 jaar zijn de upositie vandoor de politieorganisatie en hetwaaronder politiewerk zelf radicaal veranderd. en Susan Brekveld

Politiestress: feiten en mythes

Brenninkmeijer, hoogleraar Pieter Tops en criminoloog Cyrille Fijnaut De politie staat meer dan ooit middenbestuurskunde in de maatschappij.

• Deel uwde ervaringen en gedachten met betrekking tot de actualiteit, trends en kritisch Het Tijdschrift voor Politie heeft in de afgelopen jaren inhoudelijk en constructief ontwikkelingen met vakgenoten naar alle ontwikkelingen gekeken. Tijdens het Jubileumcongres 75 jaar Tijdschrift voor de Politie blikken wijverrassende graag metinzichten u terug en wij ook vooruit. • Krijg vankijken jonge beïnvloeders uit de wereld van de media en Bob Hoogenboom

de politiek zoals Thierry Baudet 5/2012, pagina 6

Waarom u deze exclusieve dag niet mag missen:

Gradaties van loyaliteit en leiderschap

Inschrijven voor 8 oktober • Ga onder leiding van uw dagvoorzitter Annette van Trigt in gesprek met de top van Verzeker uzelf van een plek tijdens dit unieke jubileumcongres. Schrijf u in voor 8 oktober en de politie en haar ketenpartners maak gebruik van de vroegboekkorting!

• Laat u inspireren door de visie van topsprekers, waaronder Nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer, hoogleraar bestuurskunde Pieter Tops en criminoloog Cyrille Fijnaut Dr. Jan Nap

Luister. Ontmoet. Vier mee!

6 gedachten • Deel9/2012, uw ervaringen met betrekking tot de actualiteit, trends en Meld u pagina nu aan en voor dit exclusieve jubileumcongres. ontwikkelingen met vakgenoten

Belang-stellend ontwikkelen www.reedbusinessevents.nl/politiecongres van de politiepraktijk

• Krijg verrassende inzichten van jonge beïnvloeders uit de wereld van de media en de politiek zoals Thierry Baudet Initiatiefnemer:

Partners :

Inschrijven voor 8 oktober Verzeker4/13, uzelfpagina van een 21 plek tijdens dit unieke jubileumcongres. Schrijf u in voor 8 oktober en gebruik van de vroegboekkorting!

Astrid Scholtens, maak Ira Helsloot, en Jelle Groenendaal.

De effectiviteit van de operationele politiebriefing

Luister. Ontmoet. Vier mee! Meld u nu aan voor dit exclusieve jubileumcongres.

www.reedbusinessevents.nl/politiecongres Initiatiefnemer:

Partners :


24

Verraderlijk gewoon

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Een terechte winnaar Half juli maakte de Stichting Maatschappij en Veiligheid de vijf boeken bekend die ditmaal zijn genomineerd voor haar tweejaarlijkse publicatieprijs. In de afgelopen twintig jaar zijn enkele bijzondere uitgaven bekroond, onder meer het proefschrift van Ybo Buruma die nu voorzitter is van de jury die uit dit vijftal de winnaar heeft gekozen: het boek Verraderlijk gewoon. Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht van de Amsterdamse sociologe Marigo Teeuwen.

G

enomineerd waren vijf verschillende boeken: twee proefschriften, getuigend van noeste arbeid, twee boeken die het grote publiek proberen te bereiken en het winnende boek, een onderzoeksverslag dat een nijpend probleem aan de kaart stelt. Twee boeken beperken de focus tot politiewerk, de drie andere richten de aandacht op een veel ruimer thema waarbij maar heel zijdelings de politie aan de orde komt. De heterogene selectie lijkt de transformatie van de stichting zelf te weerspiegelen. Deze werd ruim 25 jaar geleden opgericht om de band van de politie met de samenleving te versterken, maar heeft geleidelijk haar aandacht verlegd van de politie naar veiligheid in brede zin en onlangs zelfs de vermelding politie uit haar naam verwijderd.

Selectie De keuze voor deze vijf boeken verraste mij. In mijn ogen ontbreekt de beste publicatie van de afgelopen twee jaren in dit rijtje: het boek Procedures en pistolen van de journaliste Mirjam Pool (Amsterdam/Antwerpen, Augustus 2013) dat op grond van diepgaand, journalistiek onderzoek de achtergronden schetst van de gijzeling van een wethouder en enkele ambtenaren door een Turks-Koerdische ondernemer in Almelo. Pool laat zien hoe verwarrend de Nederlandse bestuurlijke omgeving is voor ondernemers uit de kring van etnische minderheden en hoe gemakkelijk de laatsten verstrikt raken in georganiseerde misdaad. Het is onderzoeksjournalistiek van hoog niveau, wellicht de beste studie over wat het multiculturele drama is gaan

heten, voor alle betrokken partijen uiterst leerzaam. Het probleem dat zij blootlegt, zal in de komende jaren bovendien alleen maar meer aandacht vragen. Maar er zijn ook andere boeken die ik na enige reflectie wel bij de selectie had verwacht. Het boek Wat is er mis met gezag? van de Amsterdamse filmer en onderzoeker Jurriën Rood (Rotterdam, Lemniscaat 2013) had ook wel een nominatie verdiend. In een misschien wat omslachtig betoog laat hij een nuchter geluid horen in de nog steeds wat

Een proefschrift dat wel een nominatie heeft gekregen, is de studie De politierol bekeken door de bril van de burger van de Brusselse criminologe Isabel Verwee. Zij heeft 120 burgers, deels stadsbewoners, deels plattelanders, ondervraagd over hun opvattingen over en verwachtingen van de politie. Hoewel niet erg oorspronkelijk, is dat wel een relevant thema, zeker in een tijd van opdringerig populisme. De resultaten worden overzichtelijk gepresenteerd, vaak met citaten uit de oorspronkelijke interviews. Een manco – in de inleiding keurig

In mijn ogen ontbreekt de beste publicatie van de afgelopen twee jaren in dit rijtje overspannen discussie over tanend politiegezag. Ik had ook verwacht dat de proefschriften van Jan Nap (Vragen naar goed politiewerk. Den Haag, Boom Lemma, 2013) en van Barbara van Caem (Buurtregie met mate. Den Haag, Boom Lemma, 2013) wel tot de laatste ronde zouden doordringen. Allebei volwaardige studies, mede gebaseerd op eigen praktijkervaring. Als politieofficieren treden beide auteurs bovendien in de voetsporen van de oprichters van de SMV, maar dat heeft kennelijk niet mogen baten.

gemeld – is dat de analytische concepten achteraf zijn geconstrueerd. Als puntje bij paaltje komt, zet zij ze bovendien niet uiteen met de moderne politiesociologie, maar grijpt zij terug op theoretische noties die ruim een eeuw geleden door Charles H. Cooley werden geformuleerd. Die brengen enige ordening aan maar zetten niet aan tot conclusies. Ten slotte gaat de studie gebukt onder een wellicht voor de promotie noodzakelijk vertoon van geleerdheid, wat het voor geïnteresseerden lastig maakt van de bevindingen kennis te nemen.


Verraderlijk gewoon

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

25

De vijf genomineerde boeken

Christien Brinkgreve, Het verlangen naar gezag. Over vrijheid, gelijkheid en verlies van houvast. Amsterdam/Antwerpen, Atlas Contact, 2012. Een in een vlotte stijl geschreven betoog over de teloorgang van en het regelmatig oplaaiende verlangen naar gezag in de moderne Nederlandse samenleving, gelardeerd met verslagen van ontmoetingen met een architect, een interimmanager en een publieksfilosoof.

Vasco Lub, Schoon, heel en werkzaam? Een wetenschappelijke beoordeling van sociale interventies op het terrein van buurtleefbaarheid. Den Haag, Boom Lemma, 2013. De auteur houdt het onderzoek naar de werkzaamheid van veertien soorten interventies ten behoeve van sociale veiligheid tegen het licht en gaat na in hoeverre die werkzaamheid onomstotelijk kan worden vastgesteld.

Het zwakke punt van Verwee is de kracht van Christien Brinkgreve. Haar Het verlangen naar gezag is een vlot geschreven essay over een in de media vaak besproken thema. Zij is belezen en laat in haar betoog persoonlijke ervaringen en oordelen doorklinken. De lezer maakt vlotjes kennis met de highlights uit de relevante sociologische literatuur en wordt uitvoerig getrakteerd op de, soms heel persoonlijke, jeugdherinneringen van de auteur. Daarnaast bevat het boek verslagen van gesprekken met een architect, een consultant en een publieksfilosoof, alle drie uit Brinkgreves kennissenkring. Het is prettige lectuur, maar de wereld die het voor de lezer opent, is de wereld van weldenkend Nederland, waar

Marigo Teeuwen, Verraderlijk gewoon. Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht. Amsterdam, SWP, 2012. Op basis van dossieronderzoek en interviews met betrokken functionarissen zoekt de auteur een verklaring voor de opvallende oververtegenwoordiging van licht verstandelijk gehandicapte jongeren in strafrechtelijke detentiecentra.

Isabel Verwee, De politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen. Antwerpen/ Apeldoorn, Maklu, 2013. Een uitvoerig proefschrift naar de verwachtingen die burgers van de politie koesteren, dat de auteur met succes verdedigde aan de Vrije Universiteit Brussel. De harde, empirische kern bestaat uit een analyse van 120 interviews met burgers die deels in de stad Gent, deels in het rurale buitengebied woonden.

men het roerend met elkaar eens is, waar werkelijke maatschappelijke problemen zich niet voordoen en waar wat meewarig wordt gereageerd op de dissonante geluiden van mensen die wel in de knel zitten. Veel beter aan de veronderstelde doelstelling van de prijs beantwoordt het proefschrift van de Rotterdamse socioloog Vasco Lub, getiteld Schoon, heel en werkzaam? De auteur doet waar in beleidskringen al enige tijd om wordt geroepen en waar ook eerder al enkele malen gevolg aan werd gegeven: uitzoeken in hoeverre acht soorten veiligheidsbeleid zich kunnen beroepen op wetenschappelijk vastgestelde effectiviteit. Zulke exercities zijn zeker zinnig, niet in het minst omdat in dit onder-

Henk Werson, De fatale fuik. Achter de schermen van mensenhandel en gedwongen prostitutie in Nederland. Amsterdam, Carrera, 2012. Acht uiteenlopende gevallen van mensenhandel worden telkens eerst naverteld en vervolgens geanalyseerd. Het boek sluit af met een kort historisch overzicht van de politiĂŤle bestrijding van mensenhandel en een uitvoerige uiteenzetting van de juridische aspecten van het delict.

zoeksveld kritische beoordeling van elkaars werk vaak achterwege blijft. Een dergelijk meta-onderzoek is echter alleen vruchtbaar als de beoordelaar oog heeft voor de eigenaardigheid van sociaalwetenschappelijk onderzoek, dat immers geen harde causale verbanden kan vaststellen maar met onzekerheden moet worstelen. Die nuance ontbreekt in deze studie. Van de veertien vormen van interventie ten behoeve van de veiligheid die de auteur op zijn Procrustesbed te rusten legt, blijken er slechts twee de toets der kritiek te kunnen doorstaan: de oprichting van buurtinterventieteams en de bevordering van sport. Overigens valt op die twee ook wel wat aan te merken.


26

Verraderlijk gewoon

Een veel positievere boodschap heeft het boek De fatale fuik dat Henk Werson met hulp van Door van der Wiele schreef en dat eerder in deze rubriek is besproken (5/12). Werson is een politieman, begonnen als marechaussee, met ruime ervaring in de bestrijding van mensenhandel. In het boek doet hij tot in detail verslag van acht strafrechtelijke onderzoeken waarbij hij zelf actief was betrokken. Het zijn schrijnende verhalen over jonge vrouwen die werden misleid en mishandeld. Werson meldt hoe hij in de zaken betrokken raakte, welke acties hij en zijn collega’s ondernamen, wat de vrouwen in de verhoren vertelden en hoe de zaak strafrechtelijke werd afgerond. Elk

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

verslag wordt gevolgd door een uiteenzetting van de lessen die uit de zaak te trekken zijn. Het is geen nieuw thema: in de media doen verhalen over gedwongen prostitutie het al lang heel goed, maar Werson voegt wel iets nieuws toe door uit te leggen hoe de politie reageerde en door de juridische aspecten te belichten. Het boek heeft echter forse tekortkomingen. De zaken worden veel te uitvoerig behandeld, geen detail blijft de lezer bespaard. Bovendien ontbreekt kritische reflectie op de eigen politiële en bestuurlijke praktijk: waarom is er nog steeds mensenhandel terwijl de overheid er al ruim 15 jaar nadrukkelijk verkondigt er een einde aan te gaan maken? Het boek is een noodkreet van een geëngageerde politieman, een krachtige noodkreet, maar niet veel meer dan dat.

misstanden die het blootlegt, op de publieke agenda te plaatsen. Maar het snijdt een brandende kwestie op veiligheidsgebied aan en doet dat op een voorbeeldige wijze: deskundig, goed onderbouwd en in glashelder Nederlands. Het laat zien hoe licht zwakzinnige jongeren door regelgeving en ambtelijke kortzichtigheid overmatig slachtoffer worden van het strafrechtelijke apparaat. De auteur analyseerde 120 reclasseringsdossiers van licht verstandelijk gehandicapte jongeren en vergeleek deze met 49 dossiers van gelijke jongeren zonder justitiële contacten. Zij maakt duidelijk dat er een relatie is tussen de handicap en de door de jongeren gepleegde delicten en dat de bejegening door de betrokken instanties de jongeren overmatig in een strafrechtelijk traject brengt en houdt. Uit interviews met betrokken politieagenten, officieren van justitie en rechters blijkt bovendien dat in de instanties wordt beseft dat deze groep jongeren onrecht wordt aangedaan en dat De winnaar justitie in deze gevallen contraproductief De wel bekroonde studie Verraderlijk gewoon werkt. Omdat Teeuwen op voorbeeldige van de Amsterdamse sociologe Marigo wijze laat zien wat sociale wetenschap Teeuwen heeft op het eerste gezicht weinig vermag, is het boek terecht bekroond. weg van een winnaar: het is het verslag van een onderzoek zoals er wel meer verschijnen, gebaseerd op een studie van dossiers, aangevuld met een beperkt aantal interviews Guus Meershoek is lector Politiegeschiedenis aan de met betrokken professionals. Op eigen Politieacademie en universitair docent Maatschappelijke kracht lijkt het ook niet in staat om de veiligheidszorg aan de Universiteit Twente.

«

Advertentie

Training Dossiervorming

COCON, Training & Advies verzorgt al bijna 20 jaar vakinhoudelijke (recherche) trainingen voor diverse regionale eenheden en de politieacademie. Vanaf komend jaar verzorgt COCON de training Dossiervorming ook in een vijfdaagse cursus; bestemd voor rechercheurs die werkzaam zijn op het terrein van de lokale ernstige- en middelzware criminaliteit, maar die geen of slechts beperkte ervaring hebben op het gebied van de dossiervorming. Dus dezelfde kwaliteit in de helft van de tijd en voor de halve prijs! Voor meer informatie: 024 3880261 / info@coconbv.nl / www.coconbv.nl Ad cocon.indd 1

03/10/13 9:40 PM


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs

27

Professionalisering van het politievak volgens W.H. Schreuder Christianne de Poot is lector forensisch onderzoek bij de Politieacademie en de Hogeschool van Amsterdam, en senior onderzoeker bij het WODC.

Op 10 oktober 1934 bericht het Algemeen Handelsblad over de verschijning van het eerste nummer van het Tijdschrift voor de Politie. Een tijdschrift onder redactie van de heren W.H. Schreuder, inspecteur van de politie in Amsterdam, E.W. Beekman, inspecteur van de politie in Rotterdam en mr. A.H. Van der Giesen, rechter te Zutphen. Volgens de krant bevat het eerste nummer van het blad direct al belangrijke bijdragen over de opleiding van de Nederlandse politieambtenaar, over een nieuwe forensische opsporingsmethodiek en over de werkwijze van de Belgische politie bij een specifieke casus. De oprichting van dit blad, dat bedoeld is voor hoger politiepersoneel, past bij de missie van Willem Schreuder.

W

illem Schreuder treedt in 1915 op 21-jarige leeftijd als inspecteur in dienst bij het Amsterdamse politiekorps, waar hij onder meer is belast met de opleiding van nieuw politiepersoneel. Een taak die hij met verve verricht. Zo schrijft hij een groot aantal leerboeken waarin hij kennis uit de wetenschap en uit de praktijk samenvat en omvormt tot richtlijnen voor de praktijk. Hij schrijft deze boeken in de vorm van een soort schriftelijke cursussen. In de boeken geeft hij een beknopt overzicht van zaken waar de politie bij haar optreden rekening mee dient te houden. Deels gaat het om juridische regels en richtlijnen, deels om meer praktische zaken waarvoor hij best practices ontwikkelt. Schreuder wil het politievak professionaliseren en ziet de ontwikkeling van een neutrale en eenvormig optredende politie als zijn belangrijkste missie. In zijn visie zou de politie in vergelijkbare situaties op dezelfde wijze moeten handelen. Dit probeert hij enerzijds te bereiken door kennis over het politievak die binnen en buiten het korps aanwezig is, via lesboeken te verspreiden onder het politiepersoneel, en door een van rijkswege ingestelde uniforme opleiding en bijscholing voor de politie te bepleiten. Anderzijds doet hij dat door na te denken over de organisatievorm die het beste bij de taken van de politie en bij een uniforme uitvoering van die taken past. Hierbij mengt hij zich in het debat over de centralisering van de politie dat na het Rijkspolitiebesluit van 1935 is ontstaan (zie hierover Meershoek, 1999). In de visie van Schreuder zou een neutrale en uniform wer-

Twee politiemensen van formaat, voor altijd verbonden aan het Tijdschrift voor de Politie en daarnaast auteur van meerdere standaardwerken. Willem Schreuder was een van de oprichters van het TvdP en een gedreven voorvechter van de professionalisering van het politievak. Christianne de Poot onderzoekt de waarde van zijn Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs. Cyrille Fijnaut bespreekt in het tweede artikel de visie van de wellicht meest roemruchte hoofdredacteur van TvdP: Frans Perrick.


Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs

kende politie het beste kunnen worden gerealiseerd door de politie samen te voegen in één korps Rijkspolitie, dat beheerd zou worden door een directeur-generaal van de politie en zou ressorteren onder een minister van Politie en Justitie. Deze visie leidt in bestuurlijke kringen tot krachtige weerstand en tot een zeer gepolariseerd debat (Meershoek, 1999). Met zijn ideeën over een politiehervorming krijgt Schreuder geen poot aan de grond, maar door de publicatie van vele boeken speelt hij een belangrijke rol in de professionalisering van het politievak.

Nieuw vakgebied De boeken van Schreuder beslaan een breed scala aan onderwerpen uiteenlopend van het Handboek voor de politie – een zesdelige serie waarin zowel algemene als meer specifieke politietaken aan de orde komen – tot leerboeken met titels als Processen-verbaal en rapporteren, Wetenschappelijk opsporingsonderzoek, Wetenschappelijke speurkunst en Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs. Zelf vind ik deze laatste boeken het meest interessant, omdat ze betrekking hebben op een nieuw vakgebied dat zijn intrede doet in de Nederlandse politie in de periode waarin Schreuder actief is. Nieuwe opsporingsmogelijkheden die worden ontwikkeld doordat wetenschappers de plaats delict ontdekken, worden door Schreuder voortvarend aan de man gebracht. Maar wat misschien nog belangrijker is, door zijn lesboek Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs weet hij te bewerkstelligen dat politiemensen die een plaats delict betreden inzicht krijgen in de informatie die daar aanwezig kan zijn en in de wijze waarop die informatie kan worden achterhaald. Inzichten die heden ten dage gevat worden onder de term ‘forensic awareness’. Daarmee maakt Schreuder een brede groep ‘met opsporing belaste politiemannen’ bewust van de plekken waar sporen Flaptekst op besproken boek

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Willem Schreuder treedt in 1915 op 21-jarige leeftijd als inspecteur in dienst bij het Amsterdamse politiekorps.

Foto: Stichting Nationaal Veiligheidsinstituut

28

kunnen worden aangetroffen, van de potentiële waarde van aanwezige sporen, van het feit dat sporen vergankelijk zijn en gemakkelijk vernietigd kunnen worden en van mogelijkheden om deze sporen veilig te stellen voor nader onderzoek. Om de waarde van dit boek in de jaren dertig te kunnen verduidelijken, zal ik eerst kort stil staan bij de ontwikkeling van de sporenleer en van het technische recherchewerk bij de Nederlandse politie.

De wetenschappelijke speurkunst Het forensisch technische recherchewerk dat erop gericht is een plaats delict nauwkeurig te onderzoeken op sporen, en gevonden sporen veilig te stellen voor nader onderzoek in een laboratorium, vindt pas eind negentiende, begin twintigste eeuw ingang bij de Nederlandse politie. Voor die tijd richten opsporingsonderzoeken zich vooral op ‘sprekende getuigen’. Verklaringen van verdachten, slachtoffers en getuigen vormen tot ver in de negentiende eeuw de basis van het strafproces. Misdrijven worden bewezen doordat daders op heterdaad worden betrapt of na hun aanhouding een bekentenis afleggen. Of die verklaringen kloppen wordt nauwelijks getoetst. Aan het einde van de negentiende eeuw raakt men echter steeds meer doordrongen van het feit dat zichtbare sporen die tijdens het plegen van een misdrijf worden achtergelaten op de plaats delict, kunnen helpen bij de reconstructie van wat er is gebeurd. Reconstructies van strafbare feiten worden veel nauwkeuriger als daarin ook het fysieke sporenbeeld wordt meegenomen. Doordat politie en justitie zich steeds beter realiseren dat fysieke sporen een grote waarde kunnen hebben in het opsporingsproces, wordt het steeds gebruikelijker om plaatsen delict nauwkeurig te laten onderzoeken op achtergebleven sporen en om natuurwetenschappers te betrekken bij het onderzoek naar een ernstig misdrijf of naar een ingewikkelde zaak. Zo ontstaat er langzaam een nieuwe werkwijze. Aan het begin van de twintigste eeuw wordt het sporenonderzoek op de plaats delict door veelzijdige natuurwetenschappers verricht. Het aantal wetenschappers dat zich in deze ‘wetenschappelijke speurkunst’ heeft bekwaamd is echter beperkt. Het betreft een groep pioniers die een grote bekendheid geniet. Echter, er zijn te veel misdrijven en te weinig wetenschappelijk opgeleide speurders. Vandaar dat dit wetenschappelijke speurwerk aan politiemensen op de werkvloer moet worden aangeleerd. Vanaf de jaren dertig wordt specialistische politiemensen aangeleerd hoe ze een plaats delict nauwkeurig moeten observeren, hoe ze details die mogelijk relevant kunnen zijn moeten vastleggen met behulp van situatieschetsen en foto’s en hoe ze kunnen zorgen dat relevante sporen op de plaats delict op de juiste wijze worden veiliggesteld, zodat deze later verder kunnen worden onderzocht. De opmars van deze nieuwe manier van werken gaat echter langzaam.

De lessen van Schreuder Als Schreuders lesboek Eerste optreden op de plaats eens


Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs

29

Foto uit besproken boek

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

misdrijfs in 1930 verschijnt, is er in de politiepraktijk dus nog niet zo veel aandacht voor de sporen op de plaats delict. Het doel van Schreuder is dan ook om met zijn boek een grote groep gewone opsporingsambtenaren te bereiken en hen een leidraad mee te geven over de wijze waarop ze een plaats delict moeten benaderen, om daarmee te voorkómen dat sporen vertrapt worden door de politie die als eerste ter plaatse arriveert. Ook wil hij dat deze politiemensen specialisten en deskundigen raadplegen als dat nodig blijkt. Daartoe moet een beeld worden geschetst van de aard van de sporen die relevant kunnen zijn bij de aanpak van verschillende soorten misdrijven. Schreuder gebruikt daarvoor sprekende voorbeelden van zaken waarin bepaalde sporen een belangrijke rol hebben gespeeld, en plaatjes. Het boek is rijk geïllustreerd. Op elke rechterpagina staat een foto of plaatje waarmee de tekst op de linkerpagina wordt ondersteund. In een enkel geval zijn er ook op de linkerpagina illustraties te vinden. Daarmee weet hij de speurzin van zijn lezers aan te wakkeren en draagt hij ideeën aan over de wijze waarop sporen in het opsporingsproces kunnen worden benut. Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs bestaat uit drie delen. Het eerste deel gaat over de wijze waarop een plaats delict moet worden benaderd en over alle aspecten die een rol kunnen spelen bij het eerste optreden op de plaats delict. Niet alleen de sporen krijgen aandacht in dit deel. Feitelijk wordt er een leidraad gegeven voor het hele opsporingsonderzoek . Zo wordt er veel aandacht geschonken aan de wijze waarop de plaats delict moet worden beveiligd en aan de manier waarop omstanders, getuigen, slachtoffers en verdachten moeten worden bejegend. In feite een verzameling do’s en don’ts: Schreuder beschrijft waar je op moet letten, waar je naar moet kijken, waar je naar moet vragen, in welke valkuilen je zou kunnen trappen en op welke wijze er eventueel nadere informatie over een gebeurtenis kan worden achterhaald. Tevens geeft hij inzicht in mogelijke informatiebronnen. In het tweede deel wordt aandacht besteed aan de aard van de plaatsen delict bij specifieke misdrijven, zoals bij levensdelicten, zedenmisdrijven, brandstichting en muntmisdrijven. In het laatste deel gaat Schreuder in op de wijze waarop specifieke hulpmiddelen bij het sporenonderzoek kunnen worden ingezet, uiteenlopend van de speurhond en de camera tot een systeem van afvormen dat door de Weense geneesheer Dr. Poller is ontwikkeld en waarmee mooie resultaten kunnen worden bereikt in uiteenlopende zaken. Hierbij wordt ook het kostenaspect meegenomen. Daarnaast

komt in dit hoofdstuk de wijze aan bod waarop specifieke sporen (zoals vingersporen, voetsporen en bloedsporen) gebruikt kunnen worden in het opsporingsproces. Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs is zowel een leerboek als een handboek. Dat is onder meer te zien aan het feit dat alle belangrijke woorden vet zijn gedrukt. De gebruikers van het boekje zien snel waar het in de beschrijvingen om draait en kunnen gemakkelijk dingen opzoeken, waardoor het ook als zakboekje kan worden gebruikt. Het boek is door de vele plaatjes en voorbeelden aantrekkelijk om te lezen.

Leidraden voor het opsporingsproces Het aardige van dit werk is dat Schreuder een brede groep politiemensen probeert in te voeren in de geheimen van de forensische opsporingspraktijk en in de wijze waarop forensische informatie over de plaats delict geïntegreerd kan worden in het opsporingsproces. Tegenwoordig bestaat dat proces meer en meer uit specialisten en is de vraag bijzonder actueel hoe informatie uit verschillende delen van een onderzoek met elkaar moet worden geïntegreerd. Het is daarom erg interessant om te zien hoe Schreuder dat in zijn beknopte werk al probeert te bereiken en ook dat hij in die tijd al de gevaren zag die inherent verbonden zijn aan een dergelijk proces. Hij draagt zijn lezers daarom enerzijds op acht te slaan op de context waarin ze hun waarnemingen verrichten, maar daarbij anderzijds de neutraliteit van hun waarnemingen niet te verliezen. Bij aanvang van zijn lessen geeft hij de lezer mee dat hij ‘niet meer moet denken van een zaak dan wat zij volgens de gegevens slechts kan zijn’. Hij draagt hen op niet te fantaseren, omdat ‘de eenvoudigste voorstelling der zaak meestal de meest juiste is’. Om een goed beeld van de situatie te kunnen krijgen moet volgens hem ‘angstvallig een nauwgezette waarheidsliefde worden betracht ten aanzien van de vermelding van alles dat men gehoord, gezien en onderzocht heeft’. ‘Men hebbe geen vooroordeel; men blijve objectief in zijn beschouwingen en conclusies en late zich nimmer door de mening van anderen beïnvloeden.’ Een belangrijke boodschap en een belangrijk thema waar Schreuder lang voor de ontwikkeling van het Programma Versterking Opsporing en Vervolging aandacht voor vroeg. In zijn boek probeert hij de draden te spinnen waarlangs opsporingsambtenaren zich bij hun eerste optreden op een plaats delict dienen te bewegen om het opsporingsonderzoek zo professioneel mogelijk te laten verlopen. Of we van zijn inzichten nu nog iets kunnen leren is wat mij betreft de vraag, maar in de jaren dertig heeft hij daarmee aan de wieg gestaan van de professionalisering van het recherchewerk.

«

Literatuur Meershoek, G. (1999). Dienaren van het gezag. De Amsterdamse politie tijdens de bezetting. Amsterdam: van Gennep. Schreuder, W.H. (1930). Eerste optreden op de plaats eens misdrijfs. Bilthoven: M. van den Broek.


30

Naar een nieuw politiebestel

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Mr. F. Perrick: een intellectueel in politie-uniform Prof. em. dr.dr.h.c. Cyrille Fijnaut, voormalig hoogleraar Criminologie en Strafrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, de KU Leuven en de Universiteit van Tilburg.

Ook de Nederlandse politie telt slechts af en toe een politiechef die in staat is om niet alleen op eigen kracht een verantwoorde visie te ontwikkelen op de staatkundige inrichting en de operationele werking van het politiewezen, maar die ook nog het intellectuele vermogen heeft om zélf die visie op een coherente, consistente en aantrekkelijke manier te verwoorden.

S

inds 1813 zijn zij op de vingers van één hand te tellen. De eerste is zonder meer dr. H. Provó Kluit, de fameuze directeur van politie in Amsterdam, gepromoveerd jurist, die in 1849-1850 twee brochures over de hervorming van de politie schreef die nog altijd de moeite van het lezen waard zijn. De laatste is ongetwijfeld mr. F. Perrick, de korpschef van de Nijmeegse gemeentepolitie die in 1968, bij de gerenommeerde uitgeverij Gouda Quint in Arnhem, de pleitnota Naar een nieuw politiebestel publiceerde. Een brochure van exact 100 bladzijden, even afgepast als de politiechef die Perrick in zijn optreden wilde zijn. Even stijlvol ook. In dit boekje dus, bijvoorbeeld, geen stoere of oubollige verhalen uit de agentenwacht om indruk te maken op de lezers. Maar ook wel wat autoritair, zij het in de goede zin van het woord: met gezag, want met grote kennis van zaken geschreven. Tussen de regels door manifesteert zich trouwens de anglofiel die Perrick ook was. Op goedgekozen plekken wordt het betoog gelardeerd met heerlijke understatements, met vleugjes zelfspot en met milde maar oh zo dodelijke ironie. Enig sarcasme was hem overigens ook niet vreemd.

Pleidooi Heel kort gezegd komt het pleidooi van Perrick neer op het volgende. Het reguliere politiebestel staat er dankzij de hervorming die in de Tweede Wereldoorlog werd doorge-

Perrick zou hebben gegruwd van de haast onvoorstelbare deprofessionalisering van de politie

voerd door Rauter (een naam die Perrick als voormalig verzetsstrijder natuurlijk niet in de mond neemt) en die in het Politiebesluit 1945 en de Politiewet 1957 werd ‘gelegaliseerd’, op allerlei terreinen stukken beter voor dan in de jaren dertig. Het samenstel van diensten (het politieapparaat) is door de reductie van het aantal diensten van vijf tot twee (gemeentepolitie en Korps Rijkspolitie) veel harmonieuzer dan het voor de oorlog was en het gemeenschappelijk centraal beheer heeft een einde gemaakt aan de materiële en de personele wantoestanden die er voor de oorlog met name bij de gemeentelijke politie heersten. Dit neemt echter niet weg dat het bestaande politiebestel een compromis is, zij het ook ‘een, zonder meer knap, politiek en technisch compromis’. En een compromis dat in het bijzonder door de ingewikkelde en onduidelijke regeling van de zeggenschapsverhoudingen tussen bestuur en justitie en door het verregaand gedecentraliseerd karakter van de gemeentepolitie niet langer houdbaar is. De vele grote problemen die zich in 1965-1966 hebben gemanifesteerd bij de ordehandhaving in Amsterdam zijn hier het levende bewijs van. Door de ontwikkeling van het maatschappelijk leven wordt, zo gaat Perrick verder, niet alleen de functie van de politie steeds belangrijker, maar stelt ook de uitoefening van die functie veel hogere eisen dan vroeger aan de organisatie en werking van de politie en dus aan de kwaliteit van politiemensen. De organisatorische versnippering van de politie is in het licht van de aanhoudende schaalvergroting en de toenemende complexiteit van de problemen in de ordehandhaving en de misdaadbestrijding een ‘anachronisme’. Waar steeds meer ‘eenheid in orgaan en leiding’ nodig zijn, is nu staatkundige en operationele verdeeldheid troef. Met als gevolg een politie die op een aantal terreinen ondoeltreffend en kwalitatief onder de maat functioneert en hierom bij de bevolking niet de achting geniet die zij voor de uitvoering van haar taak zo broodnodig heeft. Wil men bijvoorbeeld ‘ernst maken met de bestrijding van de moderne criminaliteit dan zal naar grotere eenheid der recherche moeten worden gestreefd’ en is een ‘centraal politieorgaan’ nodig dat leiding kan geven aan deze strijd. En wat de professionaliteit van de politie betreft: de scholing van de politiemensen loopt – ondanks de grote inspanningen van speciaal


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Naar een nieuw politiebestel

31

De intellectuele politiechef mr. F. Perrick was er in zijn pleitnota van 1968 ‘van overtuigd, dat wijziging in de richting van grotere eenheid der politie onontkoombaar is’. Hoe dat en détail moest, wilde hij niet uitleggen, maar Cyrille Fijnaut heeft wel een idee hoe Perrick over (de vorming van) de huidige Nationale Politie zou hebben gedacht. Fijnaut vindt dat hij in de geest van Perricks Naar een nieuw politiebestel moet pleiten voor de oprichting van een ‘gezaghebbende commissie’.

• Ook de toenemende mobiliteit van de samenleving op het terrein van het verkeer, de criminaliteitsbestrijding en de ordehandhaving vragen om de oprichting van ‘één landelijk politiecorps’.

Knarsetandend

de politievakbonden om haar op niveau te brengen - ‘veelal achter de maatschappelijke ontwikkeling aan’. Bovendien is geen sprake van een gekwalificeerde wetenschappelijke staf. Hetzelfde geldt ‘voor de wetenschappelijke research en centrale documentatie waaraan de politie zo sterk behoefte heeft’.

Richtingaanwijzers Perrick wilde om allerlei geen redenen niet en détail uitleggen hoe het politiebestel moest worden hervormd maar ‘wij zijn ervan overtuigd, dat wijziging in de richting van grotere eenheid der politie onontkoombaar is’. Hij kon zich, schreef hij, op hoofdlijnen wel vinden in de opvatting die door de Groningse hoofdcommissaris S. Moolenaar was vertolkt in de Commissie-Langemijer: ‘gecentraliseerd beheer en gedecentraliseerde gezagsuitoefening’ moeten hier samengaan. Er zou echter een ‘gezaghebbende commissie uit wetenschap, politiek en praktijk’ moeten worden geformeerd om een nieuwe ‘algehele herziening’ voor te bereiden. Hier was de tijd rijp voor. Perrick kon het echter niet laten om in de ‘enige stellingen’ waarmee de pleitnota wordt afgerond, alvast wat richtingaanwijzers voor zo’n commissie te plaatsen, onder meer dezen: • De politie heeft behoefte aan politiemensen die vaktechnisch, moreel en fysiek aan hoge eisen voldoen – ‘de ‘eenvoudige’ politieman bestaat niet (meer)’ – en evenzeer aan ‘landelijke en regionale voorzieningen in personeel en materieel opzicht’.

Wij weten dat Perricks pleidooi weliswaar de tongen losmaakte in politiekringen en in ‘Den Haag’ maar in de jaren zeventig en tachtig toch niet werd gehonoreerd door de opeenvolgende kabinetten. Daar was het gewoon te radicaal en te vooruitstrevend voor. Het verhaal van de profeet met andere woorden… De hervorming van 1993 spoorde op een aantal beheersmatige punten voor een stuk zeker met de inzichten van deze intellectuele maar ook zo praktische korpschef. De opsplitsing van het politiebestel in 25 regionale rijkjes en een nationaal korpsje – met de Koninklijke Marechaussee als veiligheidspal voor het geval het weer net zo gigantisch uit de hand zou lopen als bij de kroning van de Koningin in april 1980 – had de bedenkers van deze krakkemikkige constructie echter tot mikpunt gemaakt van zijn bijtende spot. Hij zou verder hebben gegruwd van de haast onvoorstelbare deprofessionalisering van de politie bij de uitvoering van haar kerntaken in de sfeer van de opsporing, de ordehandhandhaving, de verkeerszorg en de hulpverlening die ter gelegenheid van die hervorming door de politiechefs zelf nota bene op structurele voet werd doorgevoerd. Knarsetandend zou hij zich hebben verbeten bij de vele schandalen en schandaaltjes die de politie sindsdien juist ook op deze domeinen hebben geteisterd en haar legitimiteit in brede kring hebben ondermijnd. En hij zou zich vast en zeker met hand en tand hebben verzet tegen de afschaffing van de Politieacademie die halverwege de jaren negentig door een consultant op verzoek van zijn paymaster aan de Schedeldoekshaven op papier werd gezet.

Regionale indeling Hiermee is meteen gezegd dat Perrick de vorming van een nationaal politiekorps zéér zou hebben toegejuicht om beheersmatig en operationeel orde op zaken te kunnen stellen. Of hij zich zou hebben kunnen vinden in de huidige staatkundige inrichting van de nationale politie is moeilijk te zeggen, omdat hij op dit punt zijn opvattingen niet uitwerkte in zijn pleitnota. Hij zou het wel eens zijn geweest, denk ik, met het feit dat de algemene verantwoordelijkheid voor het korps, en zeker voor het algemeen beheer ervan, is neergelegd bij één enkele minister, de minister van Veiligheid en Justitie. Ook zou hij zich per slot van rekening wel hebben kunnen vinden, lijkt mij, in het behoud van het gezagsdualisme op plaatselijk niveau. De regionale indeling van het korps zou hij naar mijn mening echter hebben afgewezen omdat zij staatkundig een veel te smalle (justitiële) basis heeft, gemakkelijk kan leiden tot een hoop onnodige bureaucratie, de operationele werking van het korps verdeelt over te veel niveaus en een onverantwoorde tweedeling aanbrengt tussen beheer en taakuitvoering. En omdat


32

Naar een nieuw politiebestel

hij – net als ik in mijn boek Het nationale politiekorps schrijf ik er maar voor alle eerlijkheid en duidelijkheid bij – zeker niet streefde naar het behoud, laat staan de terugkeer, van de gemeentepolitie-oude-stijl en ook niet naar een ‘vergroot korps Rijkspolitie’, zou hij zich best hebben kunnen vinden in mijn opvatting dat de inrichting van het korps had moeten worden gebaseerd op de grote gemeenten en de regio’s daaromheen. Zij vormen nu eenmaal in alle opzichten steeds meer de infrastructurele, demografische en sociaaleconomische draaischijven in de Nederlandse samenleving.

Piramidaal Waar het gaat om de operationele organisatie van het korps had Perrick zeker op mijn lijn gezeten. Hij zou zich evenzeer hebben gekant tegen het feit dat het korps door het tekort aan specialisatie nog altijd onvoldoende gekwalificeerd is voor een professionele uitvoering van de taken die het moet vervullen. Hierbij kan evenzeer worden gedacht aan de opsporing en de verkeerszorg als aan de hulpverlening. Meer in het bijzonder zou hij – net als ik – bijvoorbeeld geen begrip kunnen opbrengen voor het feit dat het hoofd van de Landelijke (beter: Nationale, ook in internationaal verband) Recherche niet qualitate qua de leiding heeft over de gehele opsporing in het land met betrekking tot misdaadproblemen die in goed overleg tussen openbaar ministerie, lokaal bestuur en politie tot nationale prioriteiten zijn uitgeroepen. Perrick vond deze constructie in – mind you – 1969 al nodig! En hij stond hierin toen niet alleen. De oudere trouwe lezers van Het Tijdschrift voor de Politie weten dat ook de verenigde recherchechefs in die tijd van mening waren dat de opsporing in het land piramidaal moest worden georganiseerd. Hopelijk betekent het feit dat die constructie ondanks de alsmaar toegenomen internationale mobiliteit van belangrijke vormen van misdaad bijna 45 jaar later nog steeds niet is gerealiseerd, niet dat we er tot 2058 op moeten wachten. Hoewel… het zou in dit land zomaar kunnen.

Hebben politieonderzoekers zich door de acceptatie van gunsten met handen en voeten verplicht aan de korpsleiding?

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Scholing en bijstand In het verlengde van deze kritiek op de suboptimale operationele organisatie van het nationale politiekorps zou Perrick zich volgens mij ook zorgen maken over de toekomst van het wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de politie. Ik doe dit in elk geval wél en denk hierbij onder meer aan het unheimische stilzwijgen van bekende politieonderzoekers – ook de praatjesmakers in hun kring – over de vorming en de inrichting van het nationale korps. Voelen zij zich, bijvoorbeeld vanwege de behoefte aan financiering van hun onderzoek, niet vrij om te zeggen wat zij vinden? Hebben zij zich door de acceptatie van gunsten met handen en voeten verplicht aan de korpsleiding? Maar mijn zorgen gaan ook terug op de plannen om het aantal lectoraten aan de Politieacademie te halveren, op het armetierige gehalte van de strategische onderzoekagenda voor 2013 en op de dreigende afslanking van het tijdschrift Blauw (het zou vanuit professioneel oogpunt beter zijn om het huidige, nogal kinderachtige korpsblad te vervangen door een informatieve digitale nieuwsbrief en het geld dat hiermee wordt verdiend, te investeren in dat vakblad). Waar Perrick wees op het grote belang van ‘centrale documentatie’ voor een goede werking van de politie, daar wil ik in zijn voetsporen hier graag een lans breken voor de transformatie van de mediatheek van de Politieacademie tot Nationale Politiemediatheek. Een dergelijke voorziening is niet alleen hard nodig om op een deskundige manier nationaal en internationaal aansluiting te kunnen houden bij de ontzagwekkende mondiale uitbreiding van de relevante ‘papieren’ en digitale informatiestromen. Zij moet in toenemende mate ook optima forma de functie kunnen vervullen die in belangrijke mediatheken de ‘reference’-functie wordt genoemd: de grondige scholing van en de hoogwaardige bijstand aan gebruikers.

Taken Veel mensen, tot slot, weten niet dat Perrick na zijn pensionering nog een tijd heeft gewerkt als raadadviseur in buitengewone dienst bij het ministerie van Justitie en in die hoedanigheid eind jaren zeventig een ongemeen belangrijk rapport heeft geschreven over De begrenzing van de politietaak. Dit rapport werd niet uitgegeven maar een kopie van belangrijke onderdelen zit – dit is voor de geïnteresseerden – in mijn archief bij het Nederlands Politiemuseum. Hij schreef dit rapport op grond van de vaststelling dat de ontwikkeling van de politiefunctie niet alleen gepaard gaat met een uitwaaiering van deze functie over steeds meer taakvelden, maar ook met een toenemende versnippering van het apparaat tussen reguliere politiediensten, speciale politiediensten en particuliere politiediensten. De probleemstelling in zijn rapport kwam neer op de vraag: welke taken moeten om staatkundige en operationele redenen worden gereserveerd voor de reguliere politie en welke taken kunnen onder welke voorwaarden worden overgelaten aan die andere diensten? Perrick begreep namelijk als een van de weinigen op dat moment dat het antwoord op deze


Naar een nieuw politiebestel

33

Foto: Nederlands Politiemuseum

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Een intellectueel in politie-uniform.

vraag beslissend zou zijn voor de toekomst van de reguliere politie. Naargelang het antwoord zou immers haar inbedding in het staatsbestel worden geregeld, zouden haar sterkte, bevoegdheden en competenties worden bepaald, en zouden haar technische infrastructuur, haar opleiding en haar uitrusting worden gefinancierd.

Toekomst Ik heb deze nog steeds uitermate relevante probleemstelling in 1985, in mijn studie over de toekomst van de Nederlandse politie, en verleden jaar in mijn boek over Het nationale politiekorps, tot op zekere hoogte geherformuleerd in termen van het probleem van het politiecomplex. Op het einde van dat boek suggereer ik dat de komende evaluatie

van de nationale politie ook zou moeten fungeren als een eerste bouwsteen voor een grondige gedachtewisseling over de toekomst van dit complex. Nu ik echter steeds beter zie hoe de realisering van de nationale politie feitelijk wordt aangepakt, hoe het speciale politiewezen slechts op onderdelen wordt gesaneerd en hoe er een sluipende privatisering van het politiewezen dreigt, denk ik dat ik mij in de geest van Perricks Naar een nieuw politiebestel stelliger moet uitspreken en moet pleiten voor de oprichting van een ‘gezaghebbende commissie’ die het politievraagstuk zoals dit zich heden ten dage manifesteert, in de volle omvang onderzoekt en voorstellen doet voor de aanpak ervan op de korte, de middellange en de lange termijn, en dit op nationaal, Europees en mondiaal niveau.

«


34

Column Bordewijk

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

De grenzen van de wet

Paul Bordewijk is publicist.

D

e grenzen van de wet opzoeken. Dat is een uitdrukking die je toch in de eerste plaats zou verwachten van louche advocaten. Door de grenzen van de wet op te zoeken helpen ze hun cliënten uit de klauwen van politie en justitie te blijven, ook wanneer die cliënten zichzelf op een moreel laakbare wijze verrijken. Het antwoord daarop is de grenzen van de wet nauwer te trekken. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij handelen met voorkennis en het voorbereiden van terroristische acties. Het gebeurt ook bij belastingontwijking.

van de overheid om die grenzen vast te stellen. Natuurlijk kan er discussie zijn waar die grenzen moeten liggen, maar wanneer het kabinet ze verschuiven wil, moet men een wetswijziging in gang zetten. Men moet niet uitdragen dat wie zich bezighoudt met ‘boeven vangen’ boven de wet verheven is. De wet is er voor iedereen, juist ook voor wie hem moet handhaven. Of je belastinginspecteur bent, sociaal rechercheur of politieagent, je hebt een machtspositie tegen over anderen, en die anderen hebben er daarom recht op dat handhavers zich zelf aan de wet houden.

De overheid zelf…

Gevaren

We horen echter steeds vaker dat juist degenen die de wet moeten handhaven de grenzen van de wet opzoeken, of er zelfs overheen gaan. Het gaat dan om wetten die gemaakt zijn om de privacy van de burger te beschermen. In 2005 heb ik al een ‘praktijkdag’ meegemaakt over uitwisseling van persoonsgegevens om fraudebestrijding mogelijk te maken, ook wanneer dat op gespannen voet stond met de privacywetgeving. Een officier van justitie moedigde dat openlijk aan: “Je moet durven.” Het College Bescherming Persoonsgegevens werd gezien als een tandeloze tijger, die bij fraudebestrijding toch niet tegen de publieke opinie durfde in te gaan. Recent bleek dat wanneer parkeergelden worden geïnd door automobilisten hun kenteken te laten invoeren in een elektronisch systeem, de Belastingdienst er als de kippen bij is om die gegevens voor hun eigen doel te gebruiken, ook wanneer er is beloofd dat de gegevens snel weer zullen worden vernietigd. En de politie gebruikt verkeerscontroles om mensen aan te houden tegen wie onvoldoende verdenking bestaat om dat vanwege de opsporing van misdrijven te doen, maar die er wel ‘verdacht’ uitzien, bij voorbeeld vanwege hun huidskleur. Als je in Nederland een kartonnen bordje omhoog steekt om je republikeinse gezindheid te uiten, wordt je door agenten die de grenzen van de wet opzoeken gearresteerd met de meest lullige smoesjes. Een overheid die de grenzen van de wet opzoekt is om verschillende redenen onacceptabel. Het is juist de taak

Wanneer er eenmaal een mentaliteit heerst dat wetshandhavers het zelf met de wet niet zo nauw hoeven te nemen, brengt dat grote gevaren met zich mee. Dit jaar bleek in Alkmaar dat de transcripties die de politie gemaakt had van afgeluisterde telefoongesprekken niet klopten. Dat kwam aan het licht omdat de advocaat de gesprekken opnieuw had afgeluisterd. Dat doet zo’n advocaat natuurlijk niet zonder ervoor betaald te worden, en juist onschuldigen zullen zich de kosten daarvan meestal niet kunnen veroorloven. Het meest schokkende was de laconieke manier waarop de OvJ reageerde: in plaats van zich dood te generen was de reactie dat er nu eenmaal overal weleens iets fout gaat. De rechtbank reageerde gelukkig minder onbekommerd, maar de gevolgen die aan fouten bij de opsporing worden verbonden, blijven mij als leek toch verbazen. Niet de meinedige agent werd in de boeien geslagen, maar het Openbaar Ministerie werd niet ontvankelijk verklaard. Fijn voor de verdachte, maar niet voor een slachtoffer. Bij menig misdrijf wordt een hoge straf opgelegd omdat de rechtsorde geschokt is, maar als iets de rechtsorde schokt is het toch wel meinedige politieagenten. Toch heb ik nergens gelezen dat die agenten vervolgd zijn wegens meineed, of zelfs maar ontslagen. Ik herinner me ook niet dat Opstelten als hoogste baas van de politie in Nieuwsuur verschenen is om ons uit te leggen dat zoiets hoogst uitzonderlijk is, en dat niemand bang hoeft te zijn onschuldig veroordeeld te worden doordat politieagenten in hun drive om ‘boeven te vangen’ hun onderzoeksresultaten manipuleren.

Toch heb ik nergens gelezen dat die agenten vervolgd zijn wegens meineed, of zelfs maar ontslagen

Dat laatste zou ook op veel ongeloof gestuit zijn. Er zijn intussen te veel zaken bekend geworden waar achteraf bleek dat de veroordeelde onschuldig was. Er kwamen valse bekentenissen door de manier waarop de politie mensen onder druk zette. Wie niet gelooft dat dat kan gebeuren moet in Halve lucht van Heleen de Waal maar eens lezen hoe verdachten getreiterd, geïntimideerd en vernederd worden in de hoop hen tot een bekentenis te brengen. In de Bredase moordzaak zijn liefst zes mensen onschuldig veroordeeld omdat de politie bewust ontlastende feiten uit het procesverbaal hadden gelaten. Want ja, anders gaat zo’n advocaat er met de feiten vandoor. De macht die de politie heeft vereist dat de politie integer optreedt. Dat betekent je houden aan letter en geest van de wet, en niet de grenzen van de wet opzoeken.

«


De politiewereld van toen

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

35

‘… zoals het een braaf politieambtenaar betaamt…’ Hans de Vries is afdelingsmanager VRIS, Dienst Terugkeer & Vertrek en redacteur van dit Tijdschrift.

In 1906 bevatte de ambtseed van politieambtenaren de zinsnede uit de titel van dit artikel. Hoe zag die ‘brave’ politiewereld van toen er uit? Over de politieorganisatie en de functionarissen die daarvan deel uitmaakten aan de hand van fragmenten uit het Leerboek van de Politie.

Z

Agent der Gemeente politie Utrecht, herkenbaar aan het stadswapen op de helm, ca. 1905.

olang er politie bestaat is er discussie over haar organisatie. De politie is er niet op ingesteld om maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor te zijn. De (organisatie van de) politie zal altijd achter de ontwikkelingen aanlopen. De Politiewet 2012 is het resultaat van (wederom) een lange discussie. De politie sluit daarmee beter aan bij de huidige samenleving. In 1906 was het niet anders. In het Leerboek van de Politie van Stapel en De Koning wordt de samenstelling en inrichting van de politie beschreven. Zij leggen uit hoe de politie in die periode ingericht was en memoreren dat er een schakel ontbrak: ‘Er is veel, dat op een andere regeling wacht en vooral een betere omlijning van de plichten en rechten der politieambtenaren is zeer gewenscht’. Stapel en De Koning willen niet alleen benoemen, maar ook aantonen dat er gebreken zijn. De start van hun betoog is veelbelovend: ‘Er is nu eenmaal aan de politie in vroegere dagen niet veel aandacht geschonken, zij is niet stelselmatig ontwikkeld, maar lang, zeer lang op den trap der ontwikkeling blijven staan.’ Vervolgens vullen zij aan met een historische verhandeling over de politie, beginnend bij de Grieken en Romeinen. Maar wat er nu echt nog ontwikkeld zou moeten worden – anders dan de regelgeving – valt uit hun boek niet op te maken.

Geen wettelijk begrip Stapel en De Koning vinden eigenlijk dat de taken en organisatie van de politie in de Grondwet vermeld hadden moeten worden: ‘Het vijfde hoofdstuk (Grondwet) handelt over de Justitie en de Rechterlijke macht. In zekeren zin is het eigenaardig, dat men in dit hoofdstuk te vergeefs zoekt naar

bepalingen omtrent de politie.’ En als er dan wel een keer het woord ‘politie’ in de Grondwet voorkomt is dat in een artikel ‘zonder dat daaromtrent haar eene verklaring wordt gegeven’. Op grond van dit artikel kan ter handhaving van de interne of externe veiligheid ‘de grondwettelijke bevoegdheden van het burgerlijk gezag ten opzigte van de openbare orde en de politie geheel of ten deele op het militair gezag’ overgaan. Er ontbrak volgens Stapel en De Koning een wettelijk begrip van het woord ‘politie’. De wetgeving schoot hier te kort, zowel in duidelijkheid als in volledigheid: ‘Iedere politieman zal het erkennen, maken het onderwerp gelijk aan een vaarwater, zoo vol met klippen en banken, dat slechts groote omzichtigheid, veel tact en goede stuurmanskunst in staat zijn stranding te voorkomen.’ Desalniettemin bestond de politie en deed ze gewoon haar werk.

Noodzaak tot uniformering In de conclusie van Stapel en De Koning dat er ‘gebreken’ waren, stonden zij niet alleen. Een gebeurtenis die tot een breder pleidooi leidde voor uniformering van de politieorganisatie vond plaats in 1903, toen de politie enorme moeite had de grote spoorwegstaking in de hand te houden. Werknemers eisten het recht om zich te organiseren en het halve land lag door de stakingen stil. Het was de tijd van de verheffing van de arbeider, de tijd van de beroemde woorden van de socialistische leider Troelstra: ‘Boven het centrum van Neerlands kapitaalmacht hangt zwoel en zwaar dat geheimzinnige woord, zwanger van toekomstbeloften voor de werkers: Heel het raderwerk staat stil, als uw machtige arm het wil.’1 De politie kon het niet meer alleen af en militairen werden ingezet: ‘Aan de stations is alles stil. Om 7 uur rukte de veld-artillerie in en om 9 uur één der twee detachementen infanterie’ en ‘Het pantserdekschip ‘Holland’ vertrok van Helder naar Rotterdam in verband met de staking. Van het garnizoen van Middelburg zijn 250 man per trein naar Rotterdam vertrokken …’2. Na een lange en heftige staking keerde de orde weer terug: ‘Het militair escorte, hetwelk tot dusver de treinen begeleidde, is opgeheven. Alleen een Rijksveldwachter doet thans daarvoor dienst.’ 3 Op de staking volgden drie wetten, beter bekend als de ‘worgwetten’ die het onmogelijk maakten voor spoorwegpersoneel om te staken.


36

De politiewereld van toen

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

Het gehele politiekorps gemeente Alkmaar 1910.

Rijkspolitie De Rijkspolitie was ingesteld bij het ‘Besluit van 17 december 1851, houdende nadere bepalingen omtrent het beheer der algemeene of Rijkspolitie’ en was verdeeld in vijf districten met aan het hoofd van elk district een directeur van politie, onderverdeeld in brigades. Men was al snel afgestapt van de invulling van deze functie: ‘Deze titularissen bestaan sinds lang niet meer, en hunne functie wordt waargenomen door de ProcureursGeneraal der Gerechtshoven, onder den naam fungeerend Directeur van Politie’. De tweede in lijn was de Commissaris van Rijkspolitie. De Rijkspolitie werd voor een groot deel gevormd door rijksveldwachters. Er was in die periode een stijgende vraag naar meer politie en daaraan werd voldaan door een ‘commissie’ te geven ‘aan die ambtenaren, wier gewone werkkring hen daarvoor het meest geschikt maakte’. In 1856 werd een zelfstandige rijksveldwacht (binnen de Rijkspolitie) opgericht, wat in die tijd gezien werd als een van de beste maatregelen die ten aanzien van de politieorganisatie genomen was. De rijksveldwacht bestond uit districtscommandanten (tevens inspecteur van de rijksveldwacht), brigadecommandanten, rijksveldwachters en jachtopzieners.

De taken van de rijksveldwachter waren niet erg anders dan die van de huidige politieman De inspecteur van de rijksveldwacht had belangrijke verplichtingen: ‘Zij moeten de Brigadecommandanten voorlichten omtrent hunne verplichtingen en bevoegdheden en die van de onder hunne bevelen staande Rijksveldwachters. Zij houden nauwkeurig toezicht op het gedrag, den ijver en den dienst der Brigadecommandanten en der Rijksveldwachters en stellen zich zooveel mogelijk op de hoogte van ieders betrouwbaarheid.’ De toenmalige taken van de inspecteur rijksveldwacht zijn eerder te typeren als beheren en controleren dan als echt leidinggeven. De vele verplichtingen waren van dien aard dat zij heden ten dage als bureaucratisch bestempeld zouden worden.

Verplichtingen Voor de brigadecommandanten was ook een uitgebreid controlemechanisme ingesteld. Naast het toezicht houden op ‘… het gedrag, den ijver, de betrouwbaarheid, de kennis en de geschiktheid der onder hen dienende Rijksveldwachters’ waren zij verplicht elke drie maanden hun manschappen te inspecteren en elke standplaats van de rijksveldwachters eenmaal

in de twee maanden te bezoeken. Deze standplaatsen lagen verspreid in het gebied van de brigade en omvatten soms meerdere gemeenten. In tijden van onrust kon de fungerende directeur politie de brigade bijeen roepen. De brigadecommandant had dezelfde bevoegdheid ‘… wanneer zijn manschappen hulp behoeven bij het doen van gevaarlijke gevangennemingen of andere moeilijke dienstverrichtingen’. Een soort van arrestatieteam, maar dan met sabel. Rijksveldwachters gingen gebukt onder allerlei verplichtingen. Naast hun ambtspenning dienden zij ook een akte van aanstelling bij zich te dragen tijdens hun werk. Zij moesten bekend zijn met de (binnen)wegen en met verdachte personen. De uitkomst van de (nog steeds lopende) discussie over ‘alleen of gezamenlijk’, was toentertijd dat de rijksveldwachters overdag alleen surveilleerden. Verplichte kost was voor hen het lezen ‘… van het Algemeen Politieblad, waarvan aan ieder van hen een exemplaar wordt verstrekt, inzonderheid van de daarin voorkomende signalementen en de wetten en besluiten en andere voorschriften die op hun dienst betrekking hebben’. Een ‘… voornaam deel van hunner verplichtingen …’ bestond uit het aanhouden van bedelaars en landlopers, het bij de burgemeester melden van ‘… oproerige beweging of samenscholing …’, het overbrengen van gevangenen en nog een hele rij andere taken. In principe niet veel anders dan het werk van de huidige politieman, zij het dat het natuurlijk allemaal wat moderner is en er meer gestuurd wordt op de opsporing. De bewapening van inspecteurs bestond uit een sabel en een revolver, de rijksveldwachters beschikten over een ‘… achterlaad-karabijn met bajonet, revolver en sabel …’.

Marechaussee De Marechaussee (de leden worden in het Leerboek gedefinieerd als ‘wegbewaker’) werkte tijdens periodes van vrede voor politie en justitie, maar was in feite een militair korps dat wat ‘… materieel en discipline betreft, onder de attributen van het departement van Oorlog …’ viel, maar onder het ministerie van Justitie ressorteerde voor het ‘… bewaren der openbare rust en tot uitoefening der algemeene en rechterlijke politie’. De Marechaussee was net als de Rijkspolitie verdeeld in districten en brigades. De dagelijkse werkzaamheden van de marechaussee bestonden uit het surveilleren ‘… op het platte land en nabij de grenzen en is in het algemeen werkzaam in het opsporen van misdadigers, terwijl haar taak verder is voor de orde, rust en veiligheid te waken’.

Gemeentepolitie De Gemeentepolitie is gebaseerd op de Gemeentewet uit 1851, onder meer ter handhaving van de plaatselijke verordeningen. De burgemeester stond aan het hoofd van de Gemeentepolitie. Daaronder vielen de commissarissen van politie, dienaren van politie en veldwachters. Het werk van de Gemeentepolitie bestond voornamelijk uit het zijn van ‘… straatpolitie waaronder behoren, het innemen van den openba-


het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13

De politiewereld van toen

37

Proces verbaal 1904, gemeente Helmond, wegens belediging. Gebezigde termen o.m.: schelm, vuilak, ploert, deugniet.

dend lager dan nu. Met aanstelling in de functie van (onder) officier van de marechaussee, van directeur of commissaris van politie, van waterschout of van burgemeester (mits er in die gemeente geen commissaris van politie was) was men hulpofficier van justitie. Gewoon hulpofficier, zonder een opleiding of driejaarlijkse hercertificering en zonder drie jaar aaneengesloten ervaring in een executieve functie. In het Wetboek van Strafvordering van 1838 is een apart hoofdstuk aan de hulpofficier gewijd. Er is ook een strikte scheiding aangebracht tussen de officier van justitie en de hulpofficier ‘In geval van gelijktijdige bemoeiing van de officieren van justitie en de hulpofficieren, zullen laatstgemelde zich van alle verdere bemoeiïngen onthouden …’. De hulpofficieren vervulden in 1906 een belangrijke rol ‘… vooral bij ontdekking op heeterdaad, zij bij ontstentenis of verhindering van den Officier van Justitie, aan de HulpOfficieren vele en gewichtige functiën toegekend …’ en namen veel zaken uit handen van de officieren van justitie ‘… zoodat de Officieren van Justitie veeltijds rechtsingang kunnen vragen, zonder dat voorloopige informatiën of instructie noodig zijn’. In het huidige Wetboek van Strafvordering is er geen aparte afdeling meer over de hulpofficier. Alleen artikel 154 geeft een opsomming wie hulpofficier is en er bestaat een Regeling hulpofficieren van justitie uit 2008 waarin de opleidings- en bijscholingseisen vermeld staan.

ren weg, het reinhouden, de veiligheid en orde aldaar …’. De politie had tevens een heel aparte taak, namelijk ‘… het voorkomen en blusschen van brand …’. Politie- en brandweerman tegelijkertijd. In de hele rij van taken staat niet de opsporing van strafbare feiten. De ‘gewone’ politiemedewerker had geen opsporingsbevoegdheid. Die was binnen de Gemeentepolitie voorbehouden aan de veldwachters en de commissarissen van politie. In gemeenten met Gemeentepolitie was de burgemeester tevens belast met opsporing van strafbare feiten, doch alleen als er geen commissaris van politie was aangesteld. De ambtenaren van de Gemeentepolitie werden benoemd en ontslagen door de burgemeester, met uitzondering van comHunne verklaring legt niet meer gewicht in missarissen van politie die door de Koningin benoemd, de schaal geschorst en ontslagen konden worden. Een rijksveldwachter (ressorterende onder de Rijkspolitie) De dagelijkse leiding lag bij de commissarissen van politie. De Gemeentepolitie groeide waardoor ‘… in groote gemeenten zeer veel Dienaren van politie noodig zijn en het is begrijpelijk, dat waar groote getale dienaars werkzaam zijn, de Burgemeester en Commissaris van politie niet in staat zijn, tot in alle bijzonderheden het nodige toezicht te houden’. Hierdoor ontstond de dienaar van politie met de bijzondere titel van inspecteur van politie. Het was geen wettelijke maar een administratieve titel ‘… doch tevens zoo onmisbaar, dat in de groote gemeenten de Gemeentepolitie zonder hen moeilijk zou kunnen worden uitgeoefend …’. Een zinsnede die door de huidige inspecteurs met instemming begroet zal worden. Daarnaast had deze functie een belangrijk voordeel. De Koningin benoemde commissarissen voornamelijk uit de rijen van de inspecteurs van politie. Later ontstonden ook de hoofdinspecteurs, adjudant-inspecteurs en in de lagere rangen hoofdagenten, majoors en brigadiers. Je kunt de parallel trekken tussen meer dan honderd jaar geleden en de Nationale Politie. Die lijkt dan veel op de Rijkspolitie van 1906. De buitengewoon opsporingsambtenaren die op allerlei terreinen werk verrichten aan de interne huishouding van gemeenten, doen dan meer aan de Gemeentepolitie van toen denken.

Van alle verdere bemoeiïngen onthouden In 1906 was het aantal hulpofficieren van justitie bedui-

Rijksveldwachter 1920 met zijn trouwe viervoeter, om tijdens de eenzame diensten enige vorm van bescherming te hebben tegen stropers en landlopers.


38

De politiewereld van toen

het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.8/13 De eerste biker? Gemeentepolitie ’s-Gravenhage ca. 1918 met Fongers-dienstfiets met sabel, die speciaal voor de rijwielsurveillance voorzien was van een metalen schede.

had wel algehele opsporingsbevoegdheid, maar een dienaar van politie niet. Een politieagent kon alleen verbaliserend optreden tegen feiten die strafbaar waren gesteld in gemeentelijke verordeningen. Een onhoudbare situatie, omdat telkens een rijksveldwachter of een commissaris van politie ter plaatse moest komen om een aanhouding te verrichten. En dat in een tijd waarin men steeds meer geneigd was om de handhaving van bijzondere wetten aan Gemeentepolitie en Marechaussee op te dragen. Bijna alle dienaren van politie kregen een ‘commissie’ als onbezoldigd rijks- of gemeenteveldwachter. Dat was niet van toepassing op de Marechaussee, maar die loste het op pragmatische wijze op ‘… zij moeten dan door hun chef als een gewone getuige gehoord worden …’ want ‘… hunne verklaring legt niet meer gewicht in den schaal, als die van elke andere getuige…’ In praktijk leidde het ertoe dat ‘…de Marechaussees, in den regel twee aan twee te laten dienstdoen. Zij zijn dan met hun tweeën en hunne verklaringen tezamen, kunnen het wettig bewijs, om tot eene veroordeling te komen, opleveren’.

Gewichtigste werkzaamheden van een politieman Vanuit de rechtsleer is altijd benadrukt dat er een zwaar accent zou moeten liggen op mondeling afgelegde verklaringen tijdens de terechtzitting en minder op de schriftelijke bewijsmiddelen.4 Langzamerhand, en zeker door praktische argumenten, kwam het zwaartepunt op de schriftelijke bescheiden te liggen. In 1906 was in het Wetboek van Strafvordering al vastgelegd dat een verklaring van een beëdigd politieman een uitzondering maakte op het bekende ‘één getuige, geen getuige’, ‘… zoodat op een ambtseedig procesverbaal van een opsporingsambtenaar, eene veroordeling kan volgen’ en het werd in die tijd gezien als ‘… een der gewichtigste werkzaamheden …’ van een politieman.

Een verklaring moet conform de waarheid zijn opgemaakt. Stapel en De Koning geven het voorbeeld van een politieman die al nachten lang gepost heeft op een verdachte die openbaarmakingen van het bevoegd gezag afscheurde. Hij kan de man maar niet betrappen. Nadat hij van ‘… zijn superieuren een aanmerking …’ heeft gehad, gaat hij weer posten. Op een nacht ziet hij ‘… den vermoedelijken dader nabij één der plakborden rondloopen en de wil maar voor de daad nemende, maakt hij een ambtsedig proces-verbaal op waarin hij verklaart dat hij gezien heeft dat de man het biljet afscheurde …’ Een schoolvoorbeeld van valsheid in geschrifte. Het proces-verbaal vormde de start van het strafproces en dat bracht ook een bepaalde attitude voor de politiemensen met zich mee. Onder meer dat ‘… Het niet geoorloofd is aan den getuigen, of aan den verdachten, strikvragen te doen’. Stapel en De Koning geven een mooi voorbeeld van een politieambtenaar die een proces-verbaal opgemaakt heeft en er later van overtuigd raakte dat niet de verdachte, maar een ander het delict gepleegd had. De politieman paste zijn proces-verbaal niet aan ‘… omdat valsche schaamte hem weerhoudt van die vergissing kennis te geven en zoo verschijnt hij bij de kantonrechter en legt den eed af …’. Dit leidde tot een meinedige verklaring. In een verder verleden had men voor meinedige verklaringen een pasklare maar lugubere oplossing ‘Een meinedige moet het beschade goed doen, en men zal hem stotelen (steken) met een gloejend ijzer in de kake en hij infaem (eerloos) en confiscabel zijn naar ‘s graven genade’ zoals een keur uit Zeeland luidde. Dat de meeste politieambtenaren zich nog steeds gedragen zoals het een braaf politieman betaamt… het is hen al lang geleden bijgebracht.

«

Alle foto’s met dank aan: Collectie Menno Noort, http:// politie23.webs.com Noten 1 Het Volk, 1 februari 1903. 2 Algemeen Handelsblad, 7 april 1903. www.kranten.kb.nl 3 Graafschapsbode, 25 april 1903. www.kranten.kb.nl 4 Cleiren, C.P.M., Bijboer, J.F. Tekst & Commentaar Strafvordering, achtste druk

Advertentie

CSI - CYBER SECURITY INVESTIGATIONS Nieuw: Wireshark voor LE AirPcap

Authorized Training Partner

Deze cursus is speciaal ontwikkeld voor netwerkbeveiligings- en wetshand-

Wireshark Training Location Hoofddorp

havingspersoneel met basis- tot gemiddelde kennis van algemene beveiliging

• Analyzing TCP/IP Networks

802.11 a/b/g/n Wi-Fi Capture Adapters

en netwerken. Succesvolle voltooiing van deze cursus maakt forensische

• VoIP, WiFi / 802.11 Network Analysis

netwerkanalyse (Network Forensics Analysis) toegankelijk voor de deelnemers.

• CSI - Cyber Security Investigations

www.airpcap.nl

www.scos.nl

www.wiresharkuniversity.nl

Distributie: SCOS Software bv • www.scos.nl • info@scos.nl • tel. 023 5685615

network and security solutions


Advertentie HR Booster:Advertentie HR Booster

05-06-2013

09:50

Pagina 1

Initiatief van:

8 november 2013 | Mediaplaza Utrecht

HR Booster: vergroot jouw invloed! doelgericht, prikkelend & inspirerend Mensen meekrijgen, samenwerken en gericht doelen bereiken. Hoe doe je dat? Hoe oefen je invloed uit als HR professional, of als afdeling? Hoe zorg jij ervoor dat HR zichtbaar bijdraagt aan het succes van de organisatie? Invloed uitoefenen kun je leren! Ga aan de slag met het ontwikkelen van invloed als HR professional. Leer hoe invloed zich verhoudt tot leiderschap, hoe je als individu meer invloed kunt uitoefenen, maar ook als team. Kortom, leer wat jij kunt doen om HR op de kaart te zetten. De beste versie van jezelf Tijdens deze dag word je jezelf bewust van jouw persoonlijke kracht door te leren: • Hoe een adviserende en leidende rol in elkaar over kunnen gaan; • Hoe je invloed op het HR beleid van jouw organisatie kunt uitoefenen; • Wat ondernemend gedrag is; • Hoe je jouw zichtbaarheid kunt vergroten en je krachtig kunt presenteren; • Hoe je nieuwe inzichten kunt vergaren om vanuit een HR een gedegen bijdrage te leveren aan de bedrijfsstrategie. Geef jezelf, je team en je organisatie een BOOST en schrijf je in!

www.reedbusinessevents.nl/HRBooster

Dag

van de

aan uw vak! 11 november 2013, Reehorst, Ede

De Power BOA: Een inspiratiesessie met judoka Dennis van der Geest Ambitie, overwinnen van tegenslagen, werken aan doelen, toewerken naar piekmomenten en slim winnen van sterkte tegenstanders. Van de BOA wordt veel verwacht! Tijdens de Dag van de BOA verzorgt judoka Dennis van der Geest een lezing die u niet snel zult vergeten. Laat u inspireren door de sterke persoonlijkheid en het doorzettingsvermogen van Dennis.

www.reedbusinessevents.nl/dagvandeboa

“Het geheel heb ik als positief ervaren. Het plenair en in kleinere sessiesonderwerpen behandelen houdt het levendig, voorkomt 'indutten' en je krijgt overal iets van mee. Dit concept niet opgeven!” Af. Hfd. veiligheid & handhaving, Noaberkracht Dinkelland Tubbergen

“De contacten die ik gemaakt heb met een aantal bedrijven en collega’s heb ik als positief ervaren.”

! ld de

Rob Belder, Coördinator Team Handhaving, Gemeente Zoetermeer

met een 8 gemid

G.Th.M. Boersma, docent aan de Nederlandse Uniform Academie

ee l d

“De gehele dag als een positieve input ervaren. Weer veel informatie opgedaan.”

eo or d

Reacties van deelnemers aan de 3e Dag van de BOA

B

Geef power

TvdP Julibleumuitgave.indd 1

Ook deze vierde editie belooft een dag te worden met praktijkgerichte en actieve workshops, het laatste nieuws op BOA-gebied en het uitwisselen van ervaringen met collega’s vanuit andere provincies en steden. En natuurlijk heel veel enthousiasme en inspiratie.

9-10-2013 10:16:04


Veiligheid en Innovatie Van Aetsveld • Prinses Marielaan 2 • 3818 HM Amersfoort • 033-4223535 • www.aetsveld.com • info@aetsveld.nl

UW VERANDERUITDAGING, ONZE VISIE, KUNDE EN PASSIE!

Wij excelleren in duurzame strategie-implementatie in het veiligheidsdomein, omdat wij ons vak uitoefenen met visie, kunde en passie en lange termijn commitment en partnership aangaan met onze opdrachtgevers. Wij helpen onze relaties in het veiligheidsdomein wanneer ze voor uitdagende veranderingen en projecten staan. Als toonaangevend bureau op het gebied van projectmanagement en verandermanagement in Nederland werken wij vanuit een stevig fundament. Klanten vinden ons degelijk en creatief. Wij creëren ruimte in vastgelopen processen en geven analyses om de kans van succes van projecten en programma’s te vergroten. Zo helpen wij op betrokken wijze mensen en organisaties in het veiligheidsdomein.

advertentie_VA_okt-2013_DEF.indd 1

Verantwoordelijkheid voor veiligheid is in principe een samenwerkingsvraagstuk. Tegelijkertijd kijken wij vooruit en ontwikkelen wij innovatieve concepten, opleidingen en allianties; bijvoorbeeld op het gebied van evenementenbeleid, sociale cohesie, intelligence en bestrijding van ondermijnende criminaliteit. Onze opdrachtgevers in het veiligheidsdomein: Politieacademie, Openbaar Ministerie, Taskforce B5, diverse gemeenten, veiligheidsregio’s,

Raad van Korpschefs, directie HRM nationale politie, project betere bijdrage aanpak ondermijning, ketenprogramma Afpakken, regieteam nationale politie, programma Financieel Economische Criminaliteit (FinEC), programma aanpak Cybercrime, programma Intelligence, implementatieorganisatie Afpakken Politie, programma aanpak geweld, Centrum Versterking Opsporing, RIEC, (hoofd) docent opleiding openbare orde en veiligheid, Bibob coördinator, integriteitscoördinator, jeugdzorg. Voor meer informatie: zie onze website www.aetsveld.com of bel Peter van Dusseldorp (06-24261768) of Xander Beenhakkers (06-50255012).

08/10/2013 13:59


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.