4 minute read

Hoofdstuk 2

Next Article
Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1

Randori – Shiai

Randori is geen Shiai (wedstrijd) waarbij winnen het doel is. Bij Randori gaat het daar nadrukkelijk niet om. Randori is een oefengevecht waarbij beide judoka’s elkaar trachten uit balans te halen en op de mat proberen te werpen. Degene die werpt (tori) dient er echter wel voor te zorgen dat zijn tegenstander (uke) de kans krijgt zijn val te breken. Tori heeft dus een zorgplicht en mag geen technieken inzetten die tot blessures kunnen leiden. Naast alle andere vormen waarin judo wordt aangeboden (Kata, Zeker Bewegen, Judo als gymnastiek, zelfverdediging etc.), is het vooral Randori waarbij de judoka het bijzondere van een goed gelukte judotechniek kan ervaren. Een goed uitgevoerde judotechniek (juiste techniek op het juiste moment, in de juiste richting en met de juiste snelheid), is namelijk een bijzondere ervaring. De tegenstander wordt moeiteloos gevloerd terwijl tori de val controleert om direct na de gelukte worp door te kunnen gaan in het grondgevecht.

Advertisement

Randori is dus een bewegingsvorm van balans verstoren bij de tegenstander om die daarna met een judotechniek te overmeesteren. Het is niet zo dat wie een aantal judoworpen heeft geleerd ook automatisch goed is in Randori. Op het juiste moment de judotechniek inzetten vereist ervaring en vooral gevoel. Dat is alleen te leren wanneer Randori op de juiste wijze door judoleraren aan hun leerlingen wordt aangeboden. Helaas wordt er tegenwoordig bij judoclubs in Nederland steeds minder aan Randori gedaan.

Kodokan Judo verspreidde zich vanaf het einde van de 19e eeuw en de eerste decennia van de 20e eeuw over de hele wereld. Zo

werd de Budokwai in Londen door Gunji Koizumi al in 1918 opgericht. Frankrijk, Duitsland, Italië, Rusland, Brazilië en heel veel andere landen gingen ons land daar in voor. Nederland haakte pas laat aan maar toen we de smaak eenmaal te pakken hadden nam de populariteit van judo een enorme vlucht. Vooral nadat Anton Geesink eerst in 1961 wereldkampioen werd in Parijs en vervolgens Olympisch kampioen in Tokio in 1964 werd er in heel Nederland enthousiast gejudood.

Achteraf kunnen we vaststellen dat het toch vooral de judoleraren waren die van deze populariteit hebben geprofiteerd. Al vanaf de oprichting van de Judobond in 1939 waren het de leraren die de dienst uitmaakten en daarbij winstgevendheid hoog in het vaandel hadden staan. Niet dat ze allemaal slechte leraren waren maar het ondernemerschap werd nooit uit het oog verloren.

Judo heeft zich in Nederland dan ook niet ontwikkeld tot een reguliere sportieve activiteit. Judo kent ook geen competitie zoals andere sporten waardoor de betrokkenheid van judoka’s bij de Nationale Judobond altijd gering is geweest. Wie aan judo doet gaat één of twee keer per week naar de judoclub, krijgt een uurtje les en gaat weer naar huis. Veel meer is het niet.

Dat is natuurlijk heel jammer omdat het judospel (Randori) zich prima leent voor de opzet van een aantrekkelijke competitie. Een regionale of zelfs landelijke Randori competitie zou judoleraren kunnen stimuleren om hun leerlingen echt Randori te leren maken. Mits goed aangeleerd is het Randorispel namelijk gewoon leuk om te doen.

Judowedstrijden niet leuk

Meedoen aan reguliere judowedstrijden is voor een recreatieve of beginnende judoka namelijk niet leuk. Met een beetje pech word je een paar keer hard tegen de mat gekwakt en mag je vroegtijdig naar huis. Weinig sportervaring en dus weinig sport-plezier. En iets wat niet leuk is om te doen verliest vanzelf aan populariteit. De tijd van Anton Geesink ligt inmiddels ver achter ons. Wil de judosport anno 2021 nog een kans maken om als sportieve activiteit aantrekkelijk te zijn voor met name jong volwassenen dan dient de vorm waarin judo wordt aangeboden aan beginnende en recreatieve judoka’s te worden aangepast.

Wanneer dit niet gebeurt zullen er steeds minder volwassen judoka’s komen en dus steeds minder judoka’s die zich in brede zin met judo gaan bezig houden. Daardoor zullen er in de nabije toekomst minder vrijwilligers zijn, minder scheidsrechters, minder bestuursleden, minder kata liefhebbers etc. Kortom de judosport zal in hoog tempo verder marginaliseren. De JBN zou zelfs haar bestaansrecht kunnen verliezen. Is dat erg? Niet echt. Wanneer judosport als activiteit niet meer aantrekkelijk is gaan al die potentiële judoka’s heus wel wat anders doen. Iets wat leuker is dan judo. Een verdere afkalving van de judosport is in maatschappelijk zin dus niet heel erg.

Voor de judosport zelf is dat natuurlijk wel heel erg. Judo is gewoon erg leuk en interessant om mee bezig te zijn. Alleen wanneer het judospel voor jonge mensen aantrekkelijk is om aan te doen zal dit tij kunnen keren. Judoleraren dienen weer enthousiast gemaakt te worden om Randori aan te leren. Het lastige daarbij is echter dat de meeste Nederlandse judoleraren toch vooral om den brode les geven. Voetbaltrainers leven voor de aankomende wedstrijd, judoleraren voor het aantal leerlingen dat per uur op les zit.

Dat heeft voor een totaal andere cultuur gezorgd. Als judolessen te weinig opleveren gaat de Nederlandse judoleraar iets anders doen en wordt het kind tegelijk met het badwater weggegooid.

Heel erg jammer natuurlijk. De Franse judobond met meer dan 550.000 leden probeert haar leden permanent en op ieder niveau bij de ontwikkeling van de judosport te betrekken. De nieuwe voorzitter Stéphane Nomis stuurde bij zijn aantreden een mail naar alle leden van de Franse Judobond waarin hij de waarden van het judo en de levensfilosofie van Jigoro Kano opnieuw onder de aandacht brengt. Hij benoemt de rijke geschiedenis van het judo in Frankrijk en spreekt zijn waardering uit voor de leraren en alle vrijwilligers die de FFJDA tot een succesvolle organisatie hebben gemaakt. “Eens een judoka, altijd een judoka. De passie voor judo heeft het mogelijk gemaakt om een gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur te delen. Samen met 25 miljoen Franse judoka’s die sinds 1946 lid zijn geweest van de FFJDA.”

Kom daar eens om in Nederland.

This article is from: