3 minute read

4 | Conclusie

immers bovengemiddeld geëngageerd in de Westhoek t.a.v. het Vlaams-Gewest. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de geografische afstand tussen bedrijven en opleidingsverstrekkers te groot is om elkaar vlot te bereiken. 16 Dit zou dan – als hypothese – mee kunnen verklaren waarom bedrijven in de Westhoek (en bij uitbreiding ook West-Vlaanderen) bovengemiddeld geëngageerd zijn in het bekostigen van opleiding bij hun personeel: bedrijven trachten het gebrek aan opleidingsaanbod zelf in te vullen. Uit de data blijkt dat 42,4% van de werknemers in de Westhoek deelnemen aan niet-formeel leren (en dus 57,5% aan formeel leren). In Antwerpen (33,4%%); Limburg (34,8%%); en Oost-Vlaanderen (39,2%%) ligt het aandeel van werknemers in niet-formeel leren aanzienlijk lager; en in WestVlaanderen (43,1%%) en Vlaams-Brabant (43,9%%) iets hoger.17 We raden bijkomend onderzoek aan om de hypothese te bekrachtigen dat bedrijven in rurale regio’s geneigd zijn om het opleidingsaanbod zelf te gaan invullen bij gebrek aan formeel aanbod.

16 Mobiliteit wort als bepalende factor van deelname aan volwasseneneducatie nader toegelicht in de studie van De Norre et al. (2020). 17 Vlaams-Brabant kent twee vergelijkbare regio’s met de Westhoek, het Pajottenland en het Hageland, weliswaar kleinere regio’s dan de Westhoek (De Maesschalck & Van Hecke, 2018).

In deze paper werd er een overzicht gemaakt van de barrières van deelname aan volwasseneneducatie in de Westhoek. We tonen aan dat het hoogst behaalde diploma van het individu, de graad van verstedelijking van de woonplaats waar het individu woont, en het geslacht, de drie meest bepalende determinanten zijn van deelname aan volwasseneneducatie. In het bijzonder blijken laagopgeleide vrouwen aan het hoofd van grote en jonge gezinnen meer uitgesloten van opleiding en vorming. Het uitblijven van deelname onder deze en andere (kwetsbare) doelgroepen wordt versterkt door wonen op het platteland. Typerend aan de Westhoek is dat de regio geen grootsteden heeft met hogescholen of universiteiten die jongvolwassenen aantrekken om er hun studies aan te vatten. Daarom trekken behoorlijk wat jongvolwassenen naar de universiteiten van Gent of Leuven, of naar de campussen of hogescholen in Kortrijk. Sommige jongvolwassenen keren terug na afronden van hun studies, maar een substantiële groep besluit om definitief voor andere regio’s dan de Westhoek te kiezen. Dit leidt tot braindrain. Nog een andere groep van jongeren besluit om na het secundair onderwijs niet verder te studeren in het hoger onderwijs. Braindrain in combinatie van minder doorstroom naar het hoger onderwijs leidt ertoe dat de regio Westhoek wordt gekenmerkt door een disproportioneel lage scholingsgraad en hoge ouderdomscoëfficiënt ten aanzien van West-Vlaanderen en Vlaanderen. Het opleidingsniveau, de urbanisatiegraad en het geslacht zijn sterk bepalend in de lagere participatiegraad onder 20-64-jarigen in de Westhoek. We schatten een participatiegraad van 8,87% in de Westhoek ten aanzien van 10,50% in West-Vlaanderen en 11,90% in Vlaanderen. Deze schatting houdt ook rekening met het demografische profiel en de samenstelling van de beroepsbevolking in de Westhoek.

De geschatte participatiegraad impliceert voornamelijk deelname aan formeel en niet-formeel leren voor professionele doeleinden onder werknemers. Dit is in overeenstemming met de literatuur die aantoont dat volwassenen zichzelf hoofdzakelijk om- en bijscholen voor het werk (Roosma & Saar, 2012). Nochtans stellen we vast dat er in de Westhoek evenveel bedrijven geëngageerd zijn in het verschaffen van opleidingsaanbod aan hun werknemers als in West-Vlaanderen en bovengemiddeld geëngageerd zijn ten aanzien van andere provincies in het Vlaams-Gewest. We schatten dat in de Westhoek bijna één op vijf bedrijven de opleiding van één of meerdere werknemers bekostigt. Bijkomende analyses rond het opleidingsaanbod in bedrijven duiden twee belangrijke bijkomende determinanten aan: de beroepenstructuur in de regio’s en de grootte van de ondernemingen.

De Westhoek wijkt inzake de beroepenstructuur niet dermate af van de rest van West-Vlaanderen, met onder andere werkgelegenheid voor werknemers in de groot- en detailhandel, verzekeringen, vastgoed, de bouw, de vrije beroepen (bv. advocaten, architecten, apothekers, artsen), de gezondheidszorg, en de industrie. Desalniettemin zijn er minder grote ondernemingen actief in de Westhoek, die garant staan voor opleiding en vorming onder meer werknemers tegelijkertijd, en zijn er ook minder sectoren sterk uitgebouwd (o.a. de sectoren informatie en communicatie en onderwijs) ten aanzien van andere provincies in het Vlaams-Gewest die een veranderende beroepenstructuur van binnenuit kunnen voeden. De twee determinanten, beroepenstructuur en grootte van de onderneming, blijken dus vooral van belang bij het aantal werknemers dat men kan vrij roosteren voor deelname aan volwasseneneducatie en voor het aantal uur dat men dan kan deelnemen aan opleiding. Middelgrote en grote ondernemingen kunnen meer werknemers tegelijkertijd laten deelnemen aan volwasseneneducatie, en vaak ook langer vrij roosteren van taken, dan kleine ondernemingen. De Westhoek heeft meer kleine ondernemingen dan West-Vlaanderen en het Vlaams-Gewest, met minder werknemers per

This article is from: