32 minute read
3 | Barrières van opleidingsaanbod in bedrijven
hooggeschoolden. In de Westhoek is de kloof tussen laag- midden- en hooggeschoolden nog groter met een participatievoet van resp. 3,5%; 11,4%; en 15,4%.
We gaven al eerder aan dat een moeizame mobiliteit een bepalende factor is in het uitblijven van deelname aan volwasseneneducatie. Cijfers voor Vlaanderen bevestigen dat de participatievoet in de steden (13,5%) een stuk hoger ligt dan in de dorpen (10,8%) en op het platteland (9,7%). In de Westhoek observeren we ook dit beeld (stad (9,7%); dorp (8,9%); platteland (7,6%)). Bovendien stellen we vast dat personen in steden van de Westhoek minder deelnemen aan volwasseneneducatie dan in Vlaanderen.
Aan de hand van eenvoudige regressiemodellen die een verband leggen tussen de barrières van deelname aan volwasseneducatie (supra) en de participatievoet in de Westhoek, besluiten we dat: (1) het hoogst behaalde diploma; en (2) de graad van verstedelijking, de twee belangrijkste determinanten zijn van de beslissing tot deelname. Op de derde plaats staat het geslacht, waarbij vrouwen in het nadeel zijn t.a.v. de mannen. Vooral het uitblijven van deelname aan niet-formeel leren voor professionele doeleinden geldt nog meer voor vrouwen met relatief grote en jonge gezinnen (i.e. minimaal 3 kinderen jonger dan 11). Terwijl dit geschatte verband significant is voor de Westhoek, blijkt dit niét statistisch significant voor Vlaanderen.
We gaven in sectie 2 aan dat het overgrote deel van volwasseneneducatie in (West-) Vlaanderen en de Westhoek plaatsvindt in de vorm van werkplekleren. Bedrijven organiseren opleiding of training voor werknemers; al dan niet op locatie van het bedrijf, en in samenwerking met andere partners, sectorfondsen of opleidingsverstrekkers. Deelname aan opleiding voor professionele doeleinden kan ook op initiatief van de werknemer, terwijl bedrijven de kosten hiervan ten laste nemen. We plaatsen leren voor professionele doeleinden onder werkplekleren; al hoeft dit leren dus niet op de werkplek zelf georganiseerd te worden.
In deze sectie gaan we dieper in op deze vorm van leren voor volwassenen. Opnieuw kijken we naar de structurele barrières. We selecteren vijf factoren die bepalend kunnen zijn voor werkplekleren: de beroepenstructuur; de grootte van de onderneming; de opleidingsuren en netto kosten van opleiding; collectieve fondsen en financieringsinstrumenten en geografische locatie en mobiliteit (o.a. Roosma & Saar, 2012; Kyndt & Baert, 2013; Hardeman, 2014; Boeren, 2017; Cabus et al., 2019). Om deze bepalende factoren in kaart te brengen, analyseren we de gegevens rond opleiding en vorming voor professionele doeleinden uit de sociale balans van de jaarrekeningen die worden geregistreerd in Belfirst. Heel wat bedrijven vullen de sociale balans niet (of niet goed) in. Hiervoor zijn er twee redenen. Ten eerste toont onderzoek van de Universiteit Gent (Debusschere & Popelier, 2011, p. II) aan dat “[…] de aanwezigheid van een ondernemingsraad en een open ‘disclosure culture’ de belangrijkste, positief gecorreleerde verklarende variabelen zijn. Deze variabelen zorgen er voor dat de onderneming de sociale balans vollediger invult.” Nochtans zijn alle bedrijven die personeel in dienst hebben, of hebben gehad, sinds 1996 verplicht om een sociale balans in te dienen. Het vormt een belangrijk onderdeel van de jaarrekening. Ten tweede hebben bedrijven zonder (vaste) personeelsleden geen verplichting om de Sociale Balans in te vullen, omdat enkel opleiding voor werknemers onder arbeidscontract geregistreerd dient te worden (meer informatie hierover in onderstaande paragrafen en bijlage 3; figuur b3.1). Daarom zal onderstaande analyse in het bijzonder gaan over bedrijven met personeelsleden in dienst.
De sociale balans bevat vier posten: (1) cijfers over werknemers (bv. aantal werknemers in dienst, voltijdse equivalenten, gepresteerde uren); (2) het personeelsverloop tijdens het afgelopen boekjaar; (3) gebruikte maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling (RSZ-vermindering; brugpensioen, startbanen); en (4) inlichtingen over de gevolgde opleiding (uren in opleiding en de daaraan verbonden kosten).
Opnieuw komt de terminologie van formeel en niet-formeel leren terug in de sociale balansen. Meer detailinformatie kan men vinden in een nota van de NBB.10 Wat betreft formeel leren, kan de cursist zich inschrijven bij een opleidingsverstrekker om zo de opleiding, bijvoorbeeld, in avondonderwijs te volgen. De cursist kan via de opleidingsverstrekker een certificaat of diploma behalen. In de sociale balans wordt formeel leren gedefinieerd als “[het] totaal van de formele voortgezette beroepsopleidingsinitiatieven ten laste van de werkgever.” Onder een formele voorgezette beroepsopleiding wordt verstaan “door lesgevers of sprekers ontwikkelde cursussen en stages, die gekenmerkt worden door een hoge graad van organisatie door een opleidingsverstrekker. De opleidingen kunnen ontwikkeld en beheerd worden door de onderneming zelf of door een extern organisme. Bovendien vermeldt men in een nota van de NBB dat de opleiding dient plaats te vinden op een duidelijk van de werkplek gescheiden locatie. Enkel werknemers met een arbeidsovereenkomst komen in aanmerking voor
10 Bron: https://www.nbb.be/doc/ba/socialbalance/notice_formations_nl_4%20avril%202008.pdf.
voortgezette beroepsopleiding. Zodoende worden personen met een uitzendcontract of een leercontract, stagiairs en andere personen in het bezit van een opleidingscontract, niet meegerekend.
Niet-formeel leren vindt plaats, bijvoorbeeld, wanneer de werkgever een opleiding of cursus laat doorgaan binnen het bedrijf, zonder dat er een certificaat of diploma door de deelnemers kan worden behaald. In de sociale balans wordt niet-formeel leren gedefinieerd als “[het] totaal van de minder formele en informele voortgezette beroepsopleidingsinitiatieven ten laste van de werkgever.” Onder minder formele en informele voortgezette beroepsopleiding verstaat men vormingsactiviteiten die rechtstreeks betrekking hebben op het werk. Ze vereisen een hoge mate van zelforganisatie door de individuele leerling of groep van leerlingen, en ze sluiten nauw aan bij de individuele behoeften van de leerling op de werkplek. Voorbeelden zijn: on-the-job training; begeleiderschap, coaching, know-how; opleiding of vorming door middel van jobrotatie, uitwisselingen, studiebezoeken en detacheringen; deelname aan vormings- of kwaliteitscirkels; zelfstudie (of open opleiding) en opleiding op afstand; bijwonen van conferenties, workshops, beurzen en lezingen. Zaken die er dan weer niet onder vallen, zijn: brainstorming; beleidsinformatiesessies; of onthaal van nieuwe werknemers. Opnieuw komen enkel werknemers onder arbeidsovereenkomst in aanmerking voor dit type van minder formeel of informeel leren.
3.1 Data
Vanuit Belfirst extraheren we de data van de bedrijven met een hoofdzetel in één van de bestuurlijke arrondissementen van het Vlaams-Gewest. Zoals wordt aangegeven in het monitoringsrapport (2020) van het Departement Werk en Sociale Economie, in samenwerking met Steunpunt Werk, bevat de Belfirst enkel gegevens over de onderneming (naar hoofdzetel) en niet over de afzonderlijke vestigingen die behoren tot de onderneming (Van Langenhove et al., 2020). Toch hoeft dit niet onmiddellijk een probleem te vormen voor het onderliggende vraagstuk van deze paper en beargumenteren we zelfs enkele voordelen. Ten eerste sluiten we het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uit van analyse, omdat zij inderdaad ondernemingen bevatten die vanuit Brussel en omgeving Vlaamse vestigingen aansturen (Cabus, 2007). We zouden dan ten onrechte potentiële deelname aan volwasseneneducatie van werknemers tewerkgesteld in, bijvoorbeeld, Ieper, toewijzen aan Brussel. De studie van Cabus (2007) toont echter aan dat steden zoals Antwerpen en Gent veel minder andere regio’s aansturen via dochtervestigingen over de grenzen van de provincie. Agglomeratie Gent, bijvoorbeeld, stuurt zelfs slechts ‘zwak’ andere provincies aan via dochtervestigingen. De verwachting geldt dan dat ondernemingen in de Westhoek ook geen ‘controlecapaciteit’ hebben in de andere provincies. Het is dan beter om gegevens uit de Sociale Balans toe te wijzen aan de hoofdzetel in plaats van artificiële databewerkingen te doen om uitspraken te maken over dochtervestigingen over de grenzen van de regio’s in Vlaanderen heen. Ten tweede zijn we geïnteresseerd in de mate waarin bedrijven hun engagement uiten ten aanzien van volwasseneneducatie dat ze zelf bekostigen. Financieringsinstrumenten voor volwasseneneducatie kunnen verschillen tussen de gewesten, en ook naargelang de sectorfondsen. Vanuit deze optiek is het minder interessant om te gaan kijken naar ondernemingen met een hoofdzetel buiten het Vlaams-Gewest. Er kunnen inderdaad spillovers zijn van andere maatregelen genomen in de gewesten naar ondernemingen met een hoofdzetel in het Vlaams Gewest. Maar opnieuw schatten we in dat dit de resultaten, althans voor bedrijven in de Westhoek, slechts minimaal zullen vertekenen omwille van het gebrek aan controlecapaciteit over de grenzen heen (Ibidem: Cabus, 2007). Ten slotte toont Figuur b3.1 in bijlage 3 aan dat bedrijven ongeveer in dezelfde mate rapporteren over de deelname van hun personeel aan bekostigde opleiding. Dit doet vermoeden dat bedrijven, die de verplichting hebben om de Sociale Balans in te vullen, met name, zij die een jaarrekening neerleggen én personeel in dienst hebben, dat ook doen. Nader onderzoek bij de betrokken data-leveranciers Bureau Van Dyck heeft dit bevestigd.
De arrondissementen Diksmuide, Ieper en Veurne vormen tezamen de Westhoek. Tabel 3.1 geeft een overzicht van het totaal aantal bedrijven in de dataset, geaggregeerd tot op het niveau van de
provincies in het Vlaams-Gewest (tweede kolom ‘Belfirst’). Voor de provincie West-Vlaanderen geven we de totalen weer zonder de Westhoek. Een aparte lijn met informatie is voorzien voor bedrijven met hoofdzetel in de Westhoek. De derde kolom ‘Sociale Balans’ geeft aan hoeveel bedrijven er zijn in Belfirst die de Sociale Balans invullen inzake opleiding of training. Van de bedrijven in Belfirst heeft 38,1% van de bedrijven (1) personeel gehad met een arbeidsovereenkomst; én (2) informatie over de opleiding van deze personeelsleden verstrekt voor het laatst beschikbare boekjaar (2018 of 2019). Op basis van deze twee criteria realiseren we een sample van (N=125°614) bedrijven met hoofdzetel in het Vlaams Gewest, waarvan 4 194 bedrijven hun hoofdzetel in de Westhoek hebben.
Tabel 3.1 Aantal bedrijven in Belfirst en aantal bedrijven met informatie in de Sociale Balans (Training) (naar hoofdzetel in het Vlaams-Gewest)*
Provincie Belfirst Sociale Balans
Antwerpen
Limburg
Oost-Vlaanderen 102 603
40 644
70 445 39 100
16 597
26 022
Vlaams-Brabant 54 461 18 298
West-Vlaanderen (excl. Westhoek) 51 190 21 403
Regio Westhoek 10 186 4 194
Vlaams-Gewest 329 529 125 614 * Bedrijven met hoofdzetel in de betreffende provincies van het Vlaams-Gewest. Bijlage 1 (Figuur b3.1) plot de graad van informatie in de Sociale Balans op een kaart van het Vlaams-Gewest. Bron Eigen verwerking van gegevens uit de sociale balans in Belfirst (laatst beschikbare jaar)
In wat volgt maken we gebruik van de sample voor de verdiepende analyses, tenzij anders wordt vermeld. En alle berekeningen voor West-Vlaanderen zijn exclusief de Westhoek; tenzij expliciet anders wordt vermeld.
3.2 Het KMO-landschap van West-Vlaanderen en de Westhoek
3.2.1 De beroepenstructuur
De beroepenstructuur kan men kort definiëren als het voorkomen van beroepen in een regio. Meestal wordt hiervoor een classificatiesysteem van beroepen gebruikt, zoals de internationale standaardclassificatie van beroepen (ISCO). De data in Belfirst bevatten geen omschrijving van de beroepen die de bedrijven aan hun werknemers aanbieden. We hebben echter wel informatie over de sector van bedrijfsactiviteit volgens de Activiteitennomenclatuur (NACE-BEL). Deze nomenclatuur geeft op een meer geaggregeerde manier weer welke bedrijfsactiviteiten (of economische activiteiten) in België plaatsvinden.
Bedrijven in het Vlaams-Gewest zijn zeer actief in de sector G ‘Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen’ (tabel 3.2, eerste en tweede rij; bijlage 1 bevat een legende van de NACEBEL). Daarna volgen de sectoren M ‘Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten’;11 F ‘Bouwnijverheid’; K ‘Financiële activiteiten en verzekeringen’; en L ‘Exploitatie van en handel in onroerend goed’. Deze vijf sectoren tezamen capteren 58,2% van alle bedrijven in het Vlaams-Gewest.
11 Deze sector bevat onder andere beroepen als advocaten, architecten, apothekers, en artsen.
Tabel 3.2 Formeel en niet-formeel leren ten laste van bedrijven (participatiegraad %*) voor de top 10 van populaire bedrijfsactiviteiten in de provincie (NACE-BEL**) (naar hoofdzeten in het VlaamsGewest)
Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Regio Westhoek
G (13,2%) G (12,3%) M (10,9%) M (10,6%) G (22,0%) G (20,2%) M (9,8%) F (16,0%) G (15,5%) G (15,5%) M (16;8%) F (25,8%) F (13,9%) M (9,7%) F (15,4%) F (15,7%) F (28,0%) M (16,7%) L (2,7%) K (4,8%) L (2,9%) J (15,5%) K (8,8%) L (5,5%) K (5,6%) L (3,5%) K (7,3%) L (3,7%) L (5,3%) K (11,0%) I (8,7%) Q (17,9%) C (27,9%) Q (19,5%) C (35,4%) I (15,2%) J (18,5%) C (24,6%) Q (21,9%) N (12,3%) I (22,6%) C (36,4%) Q (19,8%) I (12,3%) I (12,3%) I (13,1%) Q (35,2%) Q (34,3%) N (17,7%) N (15,6%) J (16,2%) K (7,1%) N (21,3%) N (24,7%) C (23,9%) J (14,0%) N (14,5%) C (25,7%) H (33,4%) A (13,0%) * De participatiegraad staat voor het aantal bedrijven in een sector die aangeven ten minste 1 werknemer van opleiding of training te voorzien, formeel, minder formeel, of informeel, waarvan de kosten ten laste zijn van de bedrijven. ** Bijlage 1 bevat een legende van de NACE-BEL. Bron Eigen verwerking van gegevens uit de sociale balans in Belfirst (laatst beschikbare jaar)
De bestuurlijke arrondissementen in West-Vlaanderen wijken niet af van dit beeld. De vijf sectoren behoren ook tot de top 5 van populaire bedrijfsactiviteiten in West-Vlaanderen en de Westhoek. Pas vanaf plaats 6 in de rangschikking beginnen provincies (regio’s) van elkaar af te wijken. Zo heeft men in de Westhoek de landbouwsector in de top 10 van populaire bedrijfsactiviteiten staan, maar niet de sector J ‘Informatie en communicatie’, die wel voorkomt bij provincie Antwerpen, Limburg, OostVlaanderen en Vlaams-Brabant. Sector H ‘Vervoer en opslag’ staat in de top 10 rangschikking van West-Vlaanderen, maar niet in deze van de Westhoek.
Er bestaat niet veel literatuur over de relatie tussen de beroepenstructuur (of samenstelling van bedrijfsactiviteiten in een regio) en deelname aan volwasseneneducatie. Een studie van Cabus (2020) hierover toonde voor 21 Europese landen, waaronder België, aan dat er een duidelijk verband is tussen enerzijds de complexiteit van een beroep, en de mogelijkheden om taken binnen dit beroep te automatiseren, de vraag naar vaardigheden om het beroep uit te voeren, en de bijbehorende nood aan volwasseneducatie (bv. om het beroep te mogen uitoefenen of in het kader van continue professionalisering). De auteur toont aan dat jobcreatie binnen regio’s in de complexe niet-routinematige beroepen leidt tot meer deelname aan volwasseneneducatie, waarbij de toenemende vraag naar analytische vaardigheden om deze beroepen uit voeren, als belangrijke motor van de participatievoet wordt gezien. In het bijzonder blijken beroepen met betrekking tot de ICT-gerelateerde productontwikkeling en dienstverlening te behoren tot de categorie van complexe niet-routinematige beroepen. ICT-professionals hebben de laatste twee decennia een behoorlijk aandeel gewonnen in de tewerkstelling van werknemers in de industrie (C), de informatie en communicatie (J); de vrije beroepen en wetenschappelijke activiteiten (M), en het onderwijs (P). Wanneer we deze vier sectoren vergelijken met de top 10 van populaire bedrijfsactiviteiten in West-Vlaanderen en de Westhoek, blijken toch twee van vier sectoren (C en M) hier goed vertegenwoordigd te zijn. De andere twee sectoren (J en P) zitten niet in de top 10 van populaire bedrijfsactiviteiten. De totale sector J vertegenwoordigt slechts 1,8% van alle bedrijven in de Westhoek die in onze data zitten.12 Voor wat betreft sector P, is dit percentage 0,5%.
12 De data (voor cleaning) tonen aan dat binnen sector J disproportioneel veel bedrijven actief zijn in het ontwerpen en programmeren van computerprogramma’s (74) en computerconsultancy-activiteiten (58). Het betreffen meestal kleine ondernemingen met minder dan 50 werknemers.
Er is alleszins een verband tussen de sector van bedrijfsactiviteiten en de participatiegraad (of mate van aanbod van bedrijven aan hun personeel) in formeel en niet-formeel leren. Tabel 3.2 vat de participatiegraad samen naar de top 10 van populaire bedrijfsactiviteiten per provincie. We observeren voor West-Vlaanderen een fluctuerende participatiegraad, gaande van 35,4% in sector C – de industrie – tot 5,3% in sector L – exploitatie van en handel in onroerend goed. In alle provincies van het Vlaams-Gewest observeren we overigens de laagste participatiegraad in de sector L en de grootste participatiegraad in sector (C).
Dat er zulke grote verschillen in participatiegraad worden opgetekend naar sector, hangt af van verschillende factoren, bijvoorbeeld: de nood aan om- en bijscholing van personeel (al naargelang of de sector onderhevig is aan digitalisering); de financiële slagkracht van bedrijven binnen de sector (afhankelijk van de grootte van de onderneming) en of er sectorfondsen aanwezig zijn om opleiding te bekostigen; het aantal opleidingsuren per werknemer binnen het bedrijf; (op maat afgestemd) aanbod binnen de regio bij opleidingsverstrekkers; en de bereidwilligheid van werknemers om zichzelf op te leiden (leercultuur); (Boeren, 2017; Cabus et al., 2019; Cabus & Stefanik, 2019; Kyndt & Baert, 2013).
Niet elk van deze factoren kan met Belfirst onderzocht worden. In wat volgt leggen we de nadruk op (1) grootte van de onderneming; (2) opleidingsuren per werknemer; (3) bijdragen aan collectieve fondsen e.a. financieringsinstrumenten van opleiding; en (4) geografische locatie en mobiliteit. Voor wat betreft een studie over de andere factoren verwijzen we naar De Norre et al. (2020).
3.2.2 Grootte van de onderneming
We gaven in de inleiding van dit artikel al aan dat de grootte van een onderneming bepalend kan zijn voor de hoeveelheid opleidingsuren dat een bedrijf in staat is om te genereren onder hun werknemers. Literatuur toont aan dat grote ondernemingen vaker meer opleidingsuren genereren dan kleine ondernemingen. Bedrijven in West-Vlaanderen hebben overwegend niet veel werknemers in dienst. Uit analyse blijkt dat 95,9% van de bedrijven in West-Vlaanderen wordt gedefinieerd als ‘klein’ (minder dan 50 werknemers); 3,4% als middelgroot (meer dan 50 werknemers en minder dan 250); en 0,7% als groot (meer dan 250 werknemers).13 In de Westhoek liggen deze percentages op 96,3%; 3,2%; en 0,5%. Enkel Kortrijk lijkt met 1,4% van de bedrijven meer grote ondernemingen te vestigen dan gemiddeld in West-Vlaanderen.
De sector industrie (C) heeft het grootste aantal grote ondernemingen. Zes (3,5%) van alle 173 grote ondernemingen in de sector industrie in het Vlaams-Gewest, hebben een hoofdzetel in de Westhoek. Eén van deze 6 ondernemingen is gespecialiseerd in de fabricage van machines voor de productie van textiel, kleding en leer. De andere ondernemingen hebben activiteiten in de productie van diepgevroren aardappelbereidingen, het gieten van ijzer, en het vervaardigen van elektronische onderdelen. Onder de middelgrote ondernemingen komen de activiteiten ‘vervaardigen van machines’ en ‘het bewerken van metalen’ en ‘vervaardiging van beschuit en biscuit en van ander houdbaar banketbakkerswerk’ ook relatief veel voor.
Andere sectoren die relatief veel door grote ondernemingen worden vertegenwoordigd, zijn de sector (G) ‘Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen’, sector (N) ‘administratieve en ondersteunende diensten’, en sector (Q) ‘menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’. Sector G en N hebben géén grote ondernemingen in de Westhoek, i.t.t. sector Q. Uit analyse blijkt dat 8 grote ondernemingen (5,9%) van alle 136 grote ondernemingen in sector Q i het Vlaams-Gewest een hoofdzetel hebben in de Westhoek. Het betreffen instellingen met huisvesting voor volwassenen met een mentale handicap; algemene en gespecialiseerde ziekenhuizen; een rust en verzorgingstehuis; en beschutte en sociale werkplaatsen. Onder de middelgrote ondernemingen in
13 We hebben in onze data van 59% van alle bedrijven in West-Vlaanderen informatie over het aantal werknemers in dienst.
sector Q in de Westhoek zijn er overigens ook behoorlijk veel rust- en verzorgingstehuizen en rusthuizen voor ouderen.
Tabel 3.3 Formeel en niet-formeel leren ten laste van bedrijven (participatiegraad %) naar grootte van de onderneming (naar hoofdzetel in het Vlaams-Gewest)
Klein
Sociale Balans (#)1 Participatiegraad (%)2 Middelgroot
Sociale Balans (#)1 Participatiegraad (%)2 Groot
Sociale Balans (#)1 Participatiegraad (%)2
Antwerpen 15 811 21,3% 983 72,1% 237 93,7%
Limburg 5 629 22,2% 342 77,2%
Oost-Vlaanderen 6 615 21,6% 361 75,9% 64
66 93,8%
92,4%
Vlaams-Brabant 6 953 22,8% 513 74,5% 151 94,0%
West-Vlaanderen 9 842 35,5% 536 82,5% 107 96,3%
Regio Westhoek 2 001 34,6% 102 79,4% 13 100,0% * Noot 1: Ongeveer 40% van de bedrijven in de Sociale Balans die informatie geven over training van hun personeelsleden geven ook informatie over het aantal personeelsleden in dienst. * Noot 2: Aantal bedrijven die aangeven ten minste 1 werknemer van opleiding of training te voorzien, formeel, minder formeel, of informeel, waarvan de kosten ten laste zijn van de bedrijven. Bron Eigen verwerking van gegevens uit de sociale balans in Belfirst (laatst beschikbare jaar)
In tabel 3.3 wordt de participatiegraad gepresenteerd naar grootte van de bedrijven in het VlaamsGewest. De tabel toont aan dat er inderdaad een positief verband bestaat tussen enerzijds de kans dat bedrijven geëngageerd zijn in het bekostigen van volwasseneneducatie aan hun personeel en anderzijds de grootte van de onderneming. De kans dat ten minste één personeelslid kan deelnemen aan volwasseneneducatie ligt bij grote onderneming boven de 90%; terwijl bij kleine ondernemingen dit 20% à 30% is.
Gegeven dat de Westhoek 0,3 procentpunten minder middelgrote ondernemingen heeft dan WestVlaanderen; 0,2 procentpunten minder grote ondernemingen, en 0,5 procentpunten meer kleine ondernemingen, verwacht men een lagere participatiegraad in de Westhoek.14 Dit is echter niét het geval. In de Westhoek biedt 19,1% van alle bedrijven (ongeacht de grootte) opleiding en vorming aan hun personeel aan (figuur 3.1). In West-Vlaanderen (excl. Westhoek) is dit 19,2%. Het verschil tussen beide regio’s is niet significant. Bedrijven zijn dus even geëngageerd in de Westhoek dan in WestVlaanderen om hun personeel te voorzien in volwasseneneducatie.
Bovendien stellen we vast dat er in West-Vlaanderen en de Westhoek onder alle type ondernemingen meer bedrijven inspanningen leveren inzake het bekostigen van leren van hun personeel. Figuur 3.1 vat samen voor de provincies en bijlage 3, figuur b3.2, plot de participatiegraad (%) naar hoofdgemeente op een kaart van het Vlaams-Gewest.
14 Ook ten aanzien van andere provincies in het Vlaams-Gewest blijkt dat de Westhoek het grootste aandeel kleine ondernemingen heeft.
Figuur 3.1 Participatiegraad (%) in formeel en niet-formeel leren (naar hoofdzetel in het Vlaams-Gewest)
* Aantal bedrijven die aangeven ten minste 1 werknemer van opleiding of training te voorzien, formeel, minder formeel, of informeel, waarvan de kosten ten laste zijn van de bedrijven. Bron Eigen verwerking van gegevens uit de sociale balans in Belfirst (laatst beschikbare jaar)
Desalniettemin heeft de grootte van de ondernemingen toch een nefaste impact op volwasseneneducatie in de Westhoek, in het bijzonder wanneer we gaan kijken naar het aantal opleidingsuren (of het gemiddelde aantal werknemers in opleiding) ten laste van één bedrijf. Dit wordt in de volgende sectie besproken.
3.2.3 Opleidingsuren en netto kosten
Over het algemeen nemen er in de Westhoek minder personen per bedrijf (22,8) deel aan volwasseneneducatie dan in West-Vlaanderen (35,9). En in de provincie West-Vlaanderen ligt dit gemiddelde ook ver onder de gemiddelden van de andere provincies (figuur 3.2). Dit wordt nog duidelijker wanneer we in bijlage 3, figuur b3.3, het aantal werknemers in opleiding per bedrijf plotten op een kaart.
Ook wanneer we kijken naar het aantal opleidingsuren per werknemer, doet de Westhoek het minder goed dan West-Vlaanderen en de andere provincies. We berekenen dat er in de Westhoek 24,2 uren opleiding per werknemer wordt aangeboden, in bedrijven die aanbod verschaffen, ten aanzien van 29,1 uren opleiding per werknemer in West-Vlaanderen; 28,8 uren per werknemer in Antwerpen; 32,6 uren per werknemer in Limburg; 24,5 uren per werknemer in Oost-Vlaanderen; en 27,2 uren per werknemer in Vlaams-Brabant. Deze berekening neemt formeel en niet-formeel leren tezamen.
Figuur 3.2 Het gemiddelde aantal werknemers per bedrijf in formeel en niet-formeel leren naar provincies (naar hoofdzetel in het Vlaams-Gewest)
* Aantal werknemers in formeel, minder formeel, of informeel leren waarvan de kosten ten laste zijn van de bedrijven. Bron Eigen verwerking van gegevens uit de sociale balans in Belfirst (laatst beschikbare jaar)
We besluiten daarom dat er in de Westhoek bovengemiddeld bedrijven geëngageerd zijn in het bekostigen van volwasseneneducatie onder hun werknemers, maar minder dan gemiddeld werknemers opleiden t.a.v. van het Vlaams-Gewest werknemers.
Verder berekenen we dat de netto (bruto) kostprijs per werknemer in de Westhoek met 782,5 euro (299,9 euro) per werknemer lager ligt dan in West-Vlaanderen met 1 065,3 euro (528,2 euro) per werknemer. Deze netto kost voor de onderneming is gelijk aan de bruto kost rechtstreeks verbonden met de opleiding, vermeerderd met bijdragen en stortingen aan collectieve fondsen, en verminderd met ontvangen tegemoetkomingen (sectie 3.2.4). Deze gemiddelde kostprijs per werknemer houdt echter geen rekening met het aantal opleidingsuren dat in betreffende sectoren wordt gegenereerd. Opleiding in sommige sectoren is immers duurder dan in andere sectoren (bv. omwille van infrastructuur, inschrijvingsgeld, maar ook omwille van bijdragen aan collectieve fondsen). In het bijzonder blijken de sector ‘informatie en communicatie’ (J); ‘financiële activiteiten en verzekeringen’ (K); en ‘vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten’ (M) dure opleiding te bekostigen. 15 Houden we rekening met de sectoren waarin het opleidingsaanbod wordt gegenereerd in eenvoudige regressiemodellen, dan blijkt het verschil tussen de Westhoek en West-Vlaanderen niet langer significant op 5%-niveau. Met andere woorden: bedrijven in West-Vlaanderen geven meer geld uit aan volwasseneneducatie dan bedrijven in de Westhoek omdat ze meer opleidingsuren aanbieden in sectoren met hogere netto kostprijzen van volwasseneneducatie.
Ten slotte vinden we enige bewijsvoering voor het feit dat ondernemingen de bruto kostprijs van opleiding per werknemer kunnen drukken doordat er meerdere personeelsleden tegelijk deelnamen aan een opleiding, training of cursus (cf. schaalvoordelen). Bij een verdubbeling van het aantal werknemers in opleiding van bv. 10 naar 20, en controlerend voor het aantal uren opleiding per werknemer, de sector van bedrijfsactiviteiten, en de geografische locatie van het bedrijf, kan men naar schatting de prijs drukken met 117 euro (of ongeveer -12 euro per additionele werknemer). Grote
15 De topsectoren industrie (C) en Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (Q) vragen bovendien relatief hoge bijdragen en stortingen (in functie van de loonmasse) aan collectieve fondsen, wat de netto kosten per werknemer in opleiding binnen deze sectoren doet stijgen (sectie 3.2.4).
ondernemingen die meerdere werknemers tegelijkertijd kunnen vrij roosteren om aan opleiding te doen zijn hierdoor in het voordeel ten aanzien van de kleine bedrijven.
3.2.4 Collectieve fondsen en financieringsinstrumenten
De sectorfondsen hebben een belangrijke rol in de financiering van opleiding onder werknemers. Ze worden door convenanten vormgegeven, een collectieve overeenkomst tussen de Vlaamse ministerie van onderwijs en arbeidsmarkt, de vertegenwoordigers van de werknemers, en werkgeversorganisaties. Er zijn zes clusters van sectorfondsen: (1) bedienden; (2) logistiek; (3) diensten; (4) sociaalcreatief, (5) constructie; en (6) industrie.
Bedrijven die aangesloten zijn bij een sectorfonds betalen een verplichte sectorbijdrage aan de sociale zekerheid. De hoogte van de sectorbijdrage wordt bepaald door de loonmassa. Dit wordt vaak uitgedrukt in procenten van de loonmassa. Afhankelijk van de sector varieert de bijdrage. Dit percentage wordt door het sectorfonds zelf bepaald (nbb, p. 5).
Bijna één op vijf van de 3850 bedrijven in de Westhoek met informatie in de Sociale Balans draagt bij aan collectieve fondsen. Dat is veel meer dan in de andere provincies van het Vlaams Gewest met resp. Antwerpen (8,6%); Limburg (10,0%); Oost-Vlaanderen (8,5%); Vlaams-Brabant (9,7%); en West-Vlaanderen (16,2%). Onder bedrijven die ook effectief volwasseneneducatie onder hun personeel bekostigen, draagt 67,3% van de bedrijven met hoofdzetel in de Westhoek bij aan collectieve fondsen. In de andere provincies ligt dit gemiddeld 10 procentpunten lager. Zo draagt 58,1% van de bedrijven in West-Vlaanderen, die effectief volwasseneneducatie bekostigen, bij aan collectieve fondsen.
Figuur 3.3 Bijdragen aan collectieve fondsen in euro per bedrijf (naar hoofdzetel in het Vlaams-Gewest)
* We hebben informatie over de bijdrage aan collectieve fondsen van 88,1% van de bedrijven in de Sociale
Balans. Bron Eigen verwerking van gegevens uit de sociale balans in Belfirst (laatst beschikbare jaar)
Verder berekenen we dat bedrijven in de Westhoek in totaal 486°516 euro hebben bijgedragen aan collectieve fondsen in het laatste beschikbare boekjaar 2018 of 2019. In West-Vlaanderen is de totale bijdrage aan collectieve fondsen gelijk aan 3°912°561 euro. Wanneer we deze totale bijdrage delen door het totaal aantal bedrijven dat effectief iets heeft bijgedragen aan collectieve fondsen per pro-
vincie, komen we terecht in figuur 3.3. Vlaams-Brabant en Antwerpen hebben dan wel minder bedrijven die iets bijdragen aan collectieve fondsen (supra), toch observeren we dat per bedrijf méér wordt bijgedragen. De Westhoek heeft daarentegen meer bedrijven die iets bijdragen aan collectieve fondsen, maar hinkt achterop voor wat betreft de bijdrage per bedrijf. Gegeven de logische relatie tussen bijdrage per bedrijf en loonmasse (i.e. aantal werknemers in dienst), wordt hier nogmaals bevestigd dat er in de Westhoek veel minder werknemers per bedrijf worden tewerkgesteld.
Tegemoetkoming in de onkosten van opleiding of training vanuit de sectorfondsen worden voorzien voor werkgevers die, bijvoorbeeld, personeel vrij roosteren om aan opleiding te doen tijdens de werkuren. Ook kan men een tegemoetkoming krijgen voor cursussen in avondschool of in het weekend van zodra de cursus verband houdt met het werk. Deze tegemoetkoming komt niet enkel uit sectorfondsen; maar wordt aangevuld door overheidssubsidies of -premies (gewestelijk, federaal en Europees).
Werknemers hebben het recht om een erkende opleiding te volgen tijdens hun werkuren met loonbehoud. Een werkgever kan dit in principe niet weigeren, al wordt er wel rekening gehouden met het aantal werknemers in dienst zodat er niet te veel werknemers tegelijkertijd afwezig zijn. Ook wordt er rekening gehouden met de voltijdse equivalenten (voltijds of deeltijds) van de aanstelling van de werknemer bij het bedrijf. Voor september 2019 heette dit educatief verlof. Dit transformeerde naar het systeem van Vlaams opleidingsverlof. De aanvraag tot terugbetaling van het opleidingsverlof, wat in essentie een compensatie is van het loon dat een werkgever betaalt aan de werknemer, wordt gedaan bij het gewest waarin de onderneming gevestigd is. De terugbetaling is een forfaitair bedrag per uur. Voor het Vlaams Gewest ligt dit op 21,30 euro per uur verlof voor de opleiding (Bron: Vlaanderen.be).
In de Westhoek ontvangen 2,1% van 3 838 bedrijven met informatie in de Sociale Balans een tegemoetkoming in de opleidingskosten ten laste van bedrijven. In West-Vlaanderen is dit 2,6% van 19°575 bedrijven. Het gemiddelde percentage is met 2,3% van 111°587 bedrijven in het VlaamsGewest gelijkaardig aan de Westhoek en West-Vlaanderen. Terwijl behoorlijk wat bedrijven toch kosten van volwasseneneducatie ten laste hebben (supra), ligt het aantal bedrijven die daarvoor worden gecompenseerd dus veel lager. Hiervoor reiken we twee verklaringen aan. Ten eerste kan zijn dat de sectorfondsen minder opleidingen organiseren vanuit de sector, of bedrijven minder deelnamen aan opleidingen georganiseerd door de sectorfondsen, waardoor ook minder bedrijven aanspraak maken op een tegemoetkoming vanuit de sectorfondsen. Ten tweede kan het ook zijn dat te weinig bedrijven aanspraak maken op (of aanvragen indienen voor) een tegemoetkomingen van de overheid. Dit vereist bijkomend onderzoek; want Belfirst geeft hierover geen informatie. Alleszins lijkt het erop dat de financieringsinstrumenten voor volwasseneneducatie sterk onderbenut blijven.
3.2.5 Geografische locatie en mobiliteit
De geografische locatie van bedrijven heeft in het bijzonder een rol in de mobiliteit van werknemers: wanneer opleidingsverstrekkers dichter bij het bedrijf gelokaliseerd zijn, is er ook een hogere kans om deel te nemen aan formeel leren. De relatie tussen geografische locatie en niet-formeel leren is minder duidelijk; dit hangt namelijk af van het opleidingsaanbod binnen bedrijven dat door externen (bv. een consultant) wordt verzorgd. Er is echter weinig zicht op het aanbod vanuit deze stakeholders. De Maesschalck & Van Hecke (2018), al eerder geciteerd in sectie 2.2.2, hebben een uitrustingsscore voor onderwijs berekend voor Vlaanderen en de Westhoek op basis van het aanbod leerplichtonderwijs en het hoger onderwijs, de leerlingenaantallen en het aantal aangeboden studierichtingen door de centra voor volwasseneneducatie (CVO) en centra voor basiseducatie (CBE). In de Westhoek betreffen het CVO Miras en CVO Cervo-Go, en het CBE Open School Brugge-Oostende-Westhoek. Bovenop deze instellingen hebben we in de Westhoek ook nog de campussen van VDAB en SYNTRA West. Er zijn ook twee hogescholen (HoWest en Vives) en twee universiteiten (Universiteit Gent en KU Leuven) actief in West-Vlaanderen, met campussen in Kortrijk en Brugge, maar met
uitzondering van HoWest hebben geen van deze HO-instellingen een vestigingsplaats in de Westhoek. In wat volgt bespreken we kort het aanbod van deze opleidingsverstrekkers in volwasseneneducatie.
CVO Miras heeft een campus in Ieper en biedt een gedifferentieerd opleidingsaanbod aan voor een heterogene groep van volwassenen op verschillende locaties in de Westhoek (Poperinge, Diksmuide, Houthulst, Langemark-Poelkapelle, Koksijde, Veurne en Wervik). Het richt zich zowel op jongvolwassenen als op senioren, op hoog- én laagopgeleiden, en op werkenden én niet-werkenden. Om deze doelgroepen te bereiken zet CVO Miras in op toeleiders die moeilijker te bereiken doelgroepen aan het levenslang leren willen krijgen, en op algemene communicatie. Voor de diverse doelgroepen voorziet men een scala van hobby-opleidingen, cursussen rond ondernemen, technische opleidingen, opleidingen in de zorg en taalopleidingen. Met de kok & kelner opleiding in samenwerking met de hotelschool Ter Duinen in Koksijde biedt het ook een heel specifieke arbeidsmarktgerichte opleiding aan. Het aanbod zet dus zowel in op arbeidsgericht leren (al dan niet in samenwerking met VDAB) als op levensbreed leren. Er wordt steeds meer ingezet op afstandsleren, vooral voor opleidingen voor professionals.
CVO Cervo-Go heeft een breed aanbod voor diverse doelgroepen, met opleidingen op verschillende locaties: Diksmuide, De Panne, Ieper, Poperinge, Veurne en Zonnebeke. Naast een aantal hobby-opleidingen is de focus de laatste jaren steeds meer komen te liggen op opleidingen met een arbeidsmarktgerichte focus, waarvoor er vaak samengewerkt wordt met VDAB. Met name wordt er sterk ingezet op tweedekansonderwijs en professionele opleidingen gericht op het invullen van knelpuntberoepen. Het doel van een CVO-opleiding is dus de weg naar werk openen en hierbij ligt de focus op laaggeschoolden. Er is een vergelijkbaar aanbod van technische opleidingen als bij CVO Miras en CVO Cervo-Go biedt in de Westhoek ook horeca-opleidingen aan ((hulp)kok, traiteur/slager, medewerker brasserie/tearoom). Verder zijn de opleidingen in de zachte sector schijnbaar eerder gericht op verzorging (medische pedicure, kapper) dan op zorg. Opleidingen rond ondernemen en informatica en tweedekansonderwijs zullen steeds meer worden aangeboden via afstandsonderwijs. Opvallend is dat men ook gericht is op bedrijven; de opleiding vleesbewerker is hiervan een goed voorbeeld. Cervo-Go investeerde zelf in een uitsnijderij en werkt samen met bedrijven als Colruyt om de meest gangbare vleesbewerkingstechnieken aan te leren (zodat die op hun beurt kunnen onderwezen worden in de uitsnijderij).
Het CBE Open School Brugge-Oostende-Westhoek bedient drie regio’s (Brugge, Oostende en Westhoek). De hoofdlocatie van regio Westhoek is in Diksmuide, maar er worden opleidingen op verschillende locaties in de Westhoek ingericht. Het doelpubliek van een CBE zijn laaggeletterde volwassenen (+18) met ten hoogste een diploma BSO. Op basis van de individuele intake kunnen ook andere profielen toegelaten worden. Deelnemen aan een cursus is kosteloos, om ingericht te kunnen worden zijn wel een minimumaantal cursisten nodig (dit varieert per type opleiding). Het doel van de opleidingen is om de vooropgestelde effecten te realiseren; zoals toeleiden naar werk, maar ook meer algemeen het ontwikkelen van soft skills. De doelen zijn in de Westhoek niet anders dan voor de CBE in andere regio’s. Opleidingen worden gegeven in 7 gebieden (o.a. taal, rekenen, computer, alfabetisering, maatschappijoriëntatie). Naast het reguliere aanbod, gefinancierd door het departement Onderwijs, richt CBE Westhoek ook trajecten op maat in met partners (VDAB, OCMW, of bibliotheken). Die partners maken het mogelijk dat er ook op andere locaties dan in het CBE-gebouw in Diksmuide lessen worden voorzien. Taalopleidingen worden soms in gebouwen van een CVO georganiseerd om de stap naar een vervolgcursus in het CVO minder groot te maken.
VDAB verzorgt naast arbeidsbemiddeling en loopbaanbegeleiding, ook opleidingen, en heeft hiervoor een opleidingscentrum te Ieper. Het doel daarvan is een levenslange en duurzame inschakeling op de arbeidsmarkt voor zowel werkzoekenden als werknemers. Hier hebben de opleidingen dus een exclusief arbeidsmarktgerichte focus. Bovendien doet VDAB een extra inspanning om mensen die verder verwijderd zijn van de arbeidsmarkt te bereiken. Dit is zeker in de Westhoek het geval, hier bestaat het doelpubliek voornamelijk uit werkzoekende laaggeschoolden die zich willen omscholen
(behalen van beroepsgerichte kwalificaties) en, indien nodig, in combinatie daarmee soms ook nog hun diploma secundair onderwijs willen halen. Hiervoor wordt vaak samengewerkt met de CVO’s. VDAB heeft een heel groot aanbod dat moeilijk valt samen te vatten, wel gaat het bijna altijd over beroepsgerichte opleidingen, zowel in de harde als in de zachte sector. Voor knelpuntberoepen betaalt VDAB ook het inschrijvingsgeld terug. Daarenboven zorgt VDAB voor heel wat mogelijkheden qua leren op de werkvloer, bijvoorbeeld via een individuele beroepsopleiding. Ze bieden ook in heel beperkte mate opleidingen op de werkplek aan voor verpleegkundigen in een ziekenhuis te Ieper. Tot slot biedt VDAB heel wat cursussen online aan.
SYNTRA West onderscheidt zich door zijn focus op ondernemingen en op het stimuleren van ondernemingszin. Naast campussen in Oostende, Roeselare, Brugge en Kortrijk bedient Syntra West ook twee locaties in de Westhoek: Veurne en Ieper. De campus te Ieper bestaat vooralsnog, maar biedt enkel nog de opleidingen toerisme aan. Campus Veurne biedt sinds dit schooljaar geen lessen meer aan en werd volledig gesloten. Hun doelpubliek bestaat (of bestond) uit drie groepen: (1) cursisten uit het brede publiek die beroepsopleidingen in dag- en avondonderwijs volgen (bv. elektriciteit, fietstechnicus, dierenverzorging, manicure); (2) medewerkers, kaderleden en bedrijfsleiders van kleine en middelgrote ondernemingen die cursussen rond ondernemen volgen; en (3) werknemers bij bedrijven waar organisaties gelinkt aan of onder SYNTRA (zoals SBM) opleidingen aanbieden. In de Westhoek is de klemtoon de laatste jaren verschoven van de eerste en de tweede groep naar de tweede en de derde groep, waarbij opleidingen vaak op maat worden uitgewerkt voor bedrijven. Over het algemeen ligt de klemtoon bij de opleidingen bij Syntra steeds op arbeidsmarktgerichte competentieontwikkeling, waarbij het doel is dat de competenties in een vrij snel tempo worden aangeleerd en direct en concreet toepasbaar zijn op de werkvloer. Sommige opleidingen zijn ook gericht op persoonlijke ontwikkeling of om andere carrièrepistes te overwegen, maar steeds is daarbij het doel om de ondernemingszin van mensen aan te wakkeren.
Hogeschool Vives heeft campussen in Roeselare, Torhout en Oostende, en ook UGent heeft een campus in Oostende. Deze instellingen hebben dus geen aanbod in de Westhoek zelf maar wel een aanbod dat relatief nabij is voor jongeren met een diploma secundair onderwijs uit de Westhoek die willen verder studeren. HoWest en Vives zetten hierbij ook steeds meer in op afstandsonderwijs. Naast bacheloropleidingen richten HoWest en Vives ook een aantal graduaatsopleidingen in die nog meer op de praktijk gericht zijn en die voor volwassenen zonder diploma hoger onderwijs na twee jaar tot een diploma leiden. Deze opleidingen worden ook op maat van werkstudenten gemaakt. In Kortrijk hebben zowel Universiteit Gent als KU Leuven een campus. Universiteit Gent richt in Kortrijk een bachelor & master industrieel ingenieur in. Aan de campus Kortrijk van KU Leuven kunnen verschillende bacheloropleidingen gevolgd worden en worden er ook een aantal schakelprogramma’s aangeboden.
In tegenstelling tot de andere HO-instellingen, is de HoWest wél actief in de Westhoek. Onder andere in het kader van het ESF-project Duaal leren in de houtindustrie, werk HoWest samen met het VTI Ieper (en het Atlas Atheneum Gistel, maar dat ligt niet in de Westhoek), mee ondersteund door VOKA West-Vlaanderen en het Opleidingscentrum Hout. Een ander partnerschap dat HoWest afsloot met SYNTRA West, heeft tot doel dat cursisten bij de ene instelling via verkorte trajecten vlotter een vervolgopleiding in de andere instelling kunnen volgen.
Samengevat richt het opleidingsaanbod voor volwassenen in de Westhoek zich zowel op jongvolwassenen als op senioren, op hoog- én laagopgeleiden, en op werkenden én niet-werkenden. Het aanbod zet in op zowel arbeidsgericht leren (al dan niet in samenwerking met VDAB) als op levensbreed leren. Er wordt ook ingezet op afstandsleren, vooral in de opleidingen voor professionals. Desalniettemin blijkt uit de studie van Juchtmans et al. (2020), waarin onder andere interviews met verschillende opleidingsverstrekkers in de Westhoek worden gehouden, dat maar weinig formele opleidingsverstrekkers, behalve SYNTRA West, inzetten op opleidingen gericht aan de bedrijven. Nochtans blijkt uit de analyse van dit rapport dat er zeker ‘markt’ zou zijn om dit te doen. Bedrijven blijken