WINNAAR POPTHESISPRIJS 2009
EEN BELEIDSAANBEVELING VOOR HET SUBSIDIèREN VAN ALTERNATIEVE MANAGEMENTBUREAUS
Read between the lines • Het is niet iedereen gegeven om tussen de regels te kunnen lezen. Toch is dat net wat deze publicatie tracht te doen. Intussen zitten we al aan de derde editie van Read Between the Lines waarin we het beste uit de beste popthesissen van het afgelopen jaar naar boven spitten. Nieuw dit jaar is dat we niet één maar drie versies van Read Between the Lines maken. We kozen ervoor om de drie beste thesissen elk afzonderlijk naar buiten te brengen. Voor de Popthesisprijs 2009 werden 31 thesissen ingestuurd. De onderwerpen varieerden van frieten met cury, de muziekperceptie bij cohleair implantaatgebruikers tot de Vlaamse muziek als cultuurtoeristisch product. De jury met Ayco Duyster (Studio Brussel), Marc Steens (Clubcircuit), Wouter Degraeve (Muziekcentrum Vlaanderen), Pedro Debruyckere (IASPM), Sasha Van der Speeten (FM Bxl) en voorzitter Gert Keunen selecteerden volgende top drie: De winnaar: Hanne Valckenaers met haar thesis over ‘Een beleidsaanbeveling voor het subsidiëren van alternatieve managementbureaus: de noodzakelijkheid en wenselijkheid binnen het Vlaamse pop-rockcircuit‘ die de jury vooral loofde voor zijn volledigheid, de grondigheid van de analyse en de brandende actualiteit van het thema. Op de tweede plaats: Judith Van Eeckhout met haar sociologische analyse over 'Myth and money. Het romantische kunstenaarsbeeld vandaag.’ Die volgens de jury niet alleen geweldig goed geschreven was, maar ook echt stof tot nadenken gaf. Doen muzikanten het tegenwoordig voor het geld, of blijft kunst maken de belangrijkste drijfveer? Op de derde plaats: Levi Van Dijck met ‘Hoe efficiënt is de controle op beheersvennootschappen in het auteursrecht en de naburige rechten?’. Levi slaagde er in om dit moeilijke thema niet alleen genuanceerd maar ook bevattelijk in kaart te brengen met een zeer goede vergelijking met onze buurlanden. Ook dit thema is vandaag actueler dan ooit.
Na deze editie van de Popthesisprijs zitten er al meer 120 thesissen in ons online archief. Van Madonna als exponent van het postmodernisme, de folkrevival in Vlaanderen, jumpcultuur, creative commons, identiteit en ervaring bij metalheads tot interoperabiliteit via het softwarebeschermingsrecht: de enige voorwaarde om in aanmerking te komen is dat het werk handelt over popmuziek of het brede muzieklandschap. Ongeacht of het vanuit een juridische, communicatieve, pedagogische of bedrijfskundige insteek is. We zijn er zeker van dat ook in 2010 een pak studenten zich geroepen zullen voelen om de muzikale jungle nog wat meer in kaart te helpen brengen. Nieuwsgierig? Check alle thesissen op www.poppunt.be ••
EEN BELEIDSAANBEVELING VOOR HET SUBSIDIèREN VAN ALTERNATIEVE MANAGEMENTBUREAUS: DE NOODZAKELIJKHEID EN WENSELIJKHEID BINNEN HET VLAAMSE POP-ROCKCIRCUIT Hanne Valckenaers
Vrije Universiteit Brussel Communicatie Wetenschappen Promotor: Katia Segers
• Ongeveer één op de drie managementbureaus1 in het pop-rock circuit in Vlaanderen wordt gesubsidieerd om als vzw muziekgroepen te ondersteunen bij de uitbouw van hun professionele carrière. Deze managementbureaus worden ook alternatieve managementbureaus genoemd. Voor subsidie komen alleen bureaus in aanmerking die zich specifiek richten op onderzoekende en jonge groepen. De vraag is of er op deze manier geen surreële kloof gecreëerd wordt tussen de ‘moeilijkere’ gesubsidieerde pop-rockmuziek en de pop-rockmuziek gemanaged door de vrije markt? En is het management van pop-rock groepen in se niet commercieel? Is het met andere woorden valse concurrentie? In mijn thesis zocht ik uit of de subsidiëring van deze alternatieve managementbureaus nuttig is en evalueerde ik de huidige subsidiecriteria. Ik schreef mijn thesis in volle verkiezingsperiode en tegen een achtergrond van aangekondigde besparingen. Dat gaf een extra dimensie aan de 14 interviews die ik deed met zowat alle managementorganisaties uit het Vlaamse pop-rockcircuit: van de manager van Axelle Red tot die van Team William. Daarnaast zijn er ook drie belangrijke boekingsagenten geïnterviewd omdat veel artiesten in het beginstadium van hun carrière enkel met een boeker werken. De resultaten van het onderzoek legde ik voor aan beleidsexperten zoals de toenmalige kabinetchef van cultuur en het hoofd van de adviescommissie muziek. Om het geheel voldoende in perspectief te kunnen plaatsen, werd ook een manager uit het commerciëlere circuit, één uit de Jazzwereld, en een manager-artiest (Jonathan Vandenbroeck aka Milow) bij het onderzoek betrokken. 1
De gesubsidieerde bureaus in het pop/rock circuit zijn: Gentlemanagement, Keremos, Rock’O Co en Supersonic Spectacular
Naast interviews bestond het onderzoek ook uit een literatuurstudie, een analyse van het pop-rock landschap en een kwantitatieve analyse van de mate waarin gesubsidieerde managers effectief meer beginnende en onderzoekende groepen begeleiden en welke tijd ze er in steken. HET VLAAMSE POP-ROCK MANAGEMENTLANDSCHAP Tot eind jaren ’90 kende de muziekindustrie drie inkomstenstromen met elk hun (onafhankelijke) speler aan het hoofd: het live circuit met de concertboeker, het publishingcircuit met de publisher en het cd-circuit met de platenmaatschappij. Nu de cd-verkoop steeds vaker verlieslatend is wordt meer heil verwacht van het livecircuit en het publishingcircuit. Hierdoor ontstaat er een ‘verticale integratie’ in de muziekindustrie, ook wel het ‘360 gradenmodel’ genoemd. In dit theoretische model worden alle inkomsten vanuit één structuur beheert. Zowel labels als managers kiezen voor deze geïntegreerde aanpak. Bij de managers blijkt het in de praktijk echter vaak slechts om een 180 gradenmodel te gaan. Daarbij worden enkele taken, voornamelijk concertboekingen en radiopromotie alsnog uitbesteed. Het aantal managers en de taken die ze opzich nemen is de laatste jaren sterk gestegen. Hierdoor is zowel de onderlinge concurrentie als de professionaliteit en de transparantie in hun inkomstenbeleid verhoogd. De Vlaamse managementsector kunnen we onderverdelen in drie subcategorieën: de kleine, de commerciële en de gesubsidieerde bureaus. ÌÌ Klein: één manager die naast manager ook andere beroepen uitoefent. Hij werkt met heel jonge artiesten die weinig inkomsten genereren. Dit heeft tot gevolg dat er geen juridische structuur is en de manager als zelfstandige factureert aan de artiest.
ÌÌ
ÌÌ
Commerciële bureaus: focussen op een beperkt aantal succesvolle artiesten en hanteren dan ook een juridische structuur met winstoogmerk zoals een bvba. Gesubsidieerd bureau: heeft een groot aantal jonge onderzoekende groepen, een vzw-structuur en enkele werknemers.
VOOR- EN NADELEN VAN SUBSIDIËREN Een eenduidig antwoord op de vraag of het nuttig is om een managementbureau subsidies te geven is er niet. Geen van de bevraagde mensen vindt het echter een goed idee om artiesten structureel te ondersteunen zoals bij Zita Swoon op dit moment het geval is. Een rockgroep heeft immers geen vaste structuur, kan plots een commercieel succes kennen, werkt niet met een zakelijk en artistiek leider en moet ten allen tijden van richting en samenstelling kunnen veranderen. Subsidie zorgt ook volgens een aantal respondenten voor gemakzucht bij de groep. Het veroorzaakt een te sterke afhankelijkheid van de subsidies en zou betekenen dat voortaan de overheid bepaalt wat een goede of slechte groep is. De meeste respondenten geven dan ook hun voorkeur aan het ondersteunen van omkadering. Zowat iedereen voert een pleidooi voor het projectmatig subsidiëren van artiesten. Niet iedere (pré-) professionele muzikant heeft immers ondersteuning in de vorm van een manager nodig. Een projectsubsidie kan inspelen op de individuele noden en zorgt maar voor een tijdelijke subsidie-afhankelijkheid. Het is goed om een managementbureau structureel te subsidiëren zodat het een lange termijn ondersteuning kan bieden aan artiesten die weinig inkomsten genereren. Zeker in deze onzekere periode in de muziekindustrie waar men minder risico’s durft te nemen. Maar juist daarom voelen veel niet-gesubsidieerde managers de maatregel aan als valse concurrentie. De economische realiteit valt immers weg. Langs de andere kant kan iedereen die dat wil subsidie aanvragen en bevindt de grootste concurrentie zich nog altijd op het niveau van de muziek zelf. EVALUATIE VAN DE HUIDIGE REGELGEVING Bij de evaluatie van de huidige regelgeving en beoordeling van managers onderzocht ik of de criteria die gehanteerd worden goed gekozen zijn en of de beoordeling afgestemd is op de realiteit van de sector. Een eerste criterium waaraan een bureau moet voldoen is het werken voor ‘beginnende groepen’. In de praktijk bleek dit echter géén onderscheidend element te zijn tussen managementbureaus. Beginnende groepen zullen immers altijd opgenomen worden doordat managers hun toekomst veilig willen stellen. Dankzij de lage opname-
kosten, de democratiserende werking van internet en de algemene professionaliseringstendens kan een muzikant vandaag sneller zijn publiek bereiken. Dit leidt echter tot een overaanbod van artiesten waarbij weinigen echt de top bereiken. Er is dan ook kritiek op het feit dat de subsidie voor managementbureaus de concurrentie tussen beginnende groepen nog vergroot. Het lijkt mij daarom niet langer opportuun om het werken op ‘beginnende groepen’ te verplichten. Veeleer zou men managers moeten stimuleren om een goede visie te ontwikkelen van waaruit zij groepen selecteren en beoordelen en ervoor zorgen dat gesubsidieerde managers een verschil kunnen maken voor groepen die in de vrije markt onvoldoende kansen krijgen. Vervolgens moet een gesubsidieerd managementbureau ‘onderzoekende groepen’ opnemen. Met onderzoekende groepen worden groepen bedoeld die zich meer richten op artistieke meerwaarde dan op commercieel succes. Maar wat is juist onderzoekend in een pop-rock sector en houden we op die manier geen naïeve muzikale dromen in stand? Het heeft volgens mij géén zin om jarenlang subsidiegeld te steken in een groep die nooit enig succes zal kennen. De realiteitszin en marktrelevantie mag niet verdwijnen. Bovendien lijken de onderzoekende groepen binnen de gesubsidieerde bureaus sterk op elkaar. Indien de overheid met deze subsidie de diversiteit in het pop-rocklandschap wil versterken, is die doelstelling alvast niet gehaald. Vernieuwende hiphop, metal of electro komen niet aan bod bij de managements. Daarnaast moet een alternatief managementbureau nietcommercieel ingesteld zijn, dit is moeilijk wanneer je niet genoeg subsidies krijgt om los van de markt te opereren. Toch merkten we dat gesubsidieerde bureaus op minder facetten van de bands een percentage afhouden en/of lagere percentages hanteren dan de commerciële bureaus. Dit eerlijker inkomstenbeleid is een belangrijke meerwaarde voor muzikanten die doorgaans bijzonder weinig inkomsten hebben2. De management bureaus moeten een rechtspersoon zonder winstoogmerk zijn om subsidies te krijgen. De gesubsidieerde managementbureaus hebben echter allemaal naast een vzw-structuur, bvba-structuren die vaak verbonden zijn aan de meer winstgevende groepen. De meeste gesubsidieerde managers hebben ook hun eigen bvba en factureren aan de vzw. Een vzw zonder subsidies zou dan ook amper bestaan in de managementwereld. Daarom sluit ik me aan bij het pleidooi van heel wat mensen in de sector, 2
De gemiddelde muzikanten verdient 6.000 euro per jaar: IJdens, T., Von der Fuhr, S. & Rooij, J. (2009). Pop, wat levert het op? Onderzoek naar de inkomsten van popmusici in Nederland. Geraadpleegd op 6 April, 2009, op http://www.ntb.net/sa_files/file/Popwatleverthetop.pdf.
dat men deze voorwaarde beter zou schrappen of op zijn minst de mogelijkheid zou onderzoeken om (project) subsidies aan bvba’s wel mogelijk te maken. Tenslotte moet een gesubsidieerd bureau ook een goede ondersteuning bieden aan zijn artiesten. Een gesubsidieerd bureau ondersteunt een artiest gelijkaardig aan een commercieel bureau. Het verschil zit in het feit dat ze die professionalisering proberen waar te maken voor economisch minder relevante groepen. Sommige respondenten stelden dat de gesubsidieerde bureau’s te ver gaan in de begeleiding van hun artiesten, dat artiesten met anderen woorden ‘gepamperd’ worden. Ikzelf pleit ook voor een verplichte ‘emancipatorische ingesteldheid’ bij de managers. De overheid zou managements moeten stimuleren om artiesten ook zelfredzamer te maken waarbij de begeleiding opnieuw begeleiding is. Niet alle taken van de artiest overnemen waardoor die niet meer weet hoe en wat er allemaal gebeurt met zijn muziek en dus zijn geld. EVALUATIE VAN DE HUIDIGE PROCEDURE Een vaak gehoorde commentaar is dat de commissie en de beleidsmakers die moeten oordelen over de subsidiëring eigenlijk te weinig afweten van de sector. Deze commentaar klinkt nog luider bij de niet-gesubsidieerden. Er is m.a.w een kloof tussen de beleidsbetrokkenen (beoordelingscommissie en de gesubsidieerde actoren) en de beleidsexternen (de niet-gesubsidieerde managers en boekers). De dialoog over en met het beleid wordt in deze laatste categorie niet gevoerd. Dit zorgt voor negatieve percepties en een drempel om subsidies aan te vragen. Een beoordelingscommissie, voornamelijk samengesteld uit mensen uit de klassieke muzieksector en die vaak zelf gesubsidieerd zijn, beoordeelt de dossiers. Dit zorgt voor een gevoel van belangenvermenging en een voorliefde voor elitaire kunst. De commissie beschouwt succes bereiken met een groep als onbelangrijk. Ik stel me echter de vraag hoe men de realiteit van de popsector, met name de weg vinden naar fans, de radio, de muziekclubs en het buitenland, kan negeren bij de beoordeling van de kwaliteit van het geleverde werk. De commissie oordeelt bovendien vaak ook over organisaties die ze helemaal niet kent of nooit heeft bezocht. Er zitten dan ook maar drie mensen met een relatie tot de popsector in de adviescommissie muziek. Deze thesis pleit daarom voor een visitatie van de commissie aan de organisaties zelf. Bij het aanvragen van structurele subsidies moet men een beleidsplan schrijven voor de komende 4 jaren, anderhalf jaar voordat deze 4 jaren van start gaan. Een beleidsplan voor vier jaar schrijven is echter onmogelijk. Het beleid van een managementbureau kan moeilijk
uitgestippeld worden voor zo een lange periode omdat pop-rock muziek snel en onvoorspelbaar evolueert. Bovendien blijkt uit de beoordelingsrapporten dat de commissie vooral kijkt naar de groepen waarmee een management werkt en minder naar de manier waarop het bureau het management aanpakt. Dit versterkt de onmogelijkheid om 4 jaar vooruit te plannen. Daardoor vinden sommigen dat er nu ‘blind’ subsidies worden gegeven. Zouden we niet kunnen opteren voor een onafhankelijkere coördinerende instantie of fonds dat zoals al in de film- en boekenindustrie het geval is, sneller kan inspelen op de noden? Niettemin laten de gesubsidieerde bureaus verstaan dat de meerjarige subsidie hen net in staat stelt om niet steeds voor de winst op korte te termijn te moeten gaan en met groepen wat meer op lange termijn te kunnen werken. Geen enkele niet-gesubsidieerde respondent was van plan om subsidies aan te vragen als alternatief managementbureau. De redenen die ze daarvoor aanhalen zijn de ‘papieren rompslomp’, het tijdsgebrek, de angst voor afhankelijkheid, de negatieve ervaringen met andere subsidieaanvragen en onvoldoende communicatie vanuit de overheid. ANDERE KNELPUNTEN IN HET MUZIEKBELEID Op het einde van de interviews was de standaardvraag: “Wat zou u nog veranderen aan het popbeleid?” Ook al had bijna geen enkele manager of boeker hier ooit al over nagedacht, toch was iedereen hier verrassend eenduidig over. Ten eerste wordt volgens iedereen de pop-rocksector voornamelijk op financieel vlak ondergewaardeerd, zeker in verhouding met de klassieke muzieksector. De ‘populariteit’ van de popsector lijkt in hun nadeel te spelen. Vervolgens werd het muziekexportbeleid in vraag gesteld. Nu zijn we als Belgen vaak trots op onze muzikale exportproducten maar toch is bijna geen enkele rockgroep echt succesvol in het buitenland, zeker niet als we dit met buitenlandse normen beoordelen. De redenen die men hiervoor ziet zijn een gebrek aan ambitie, knowhow, geld en de kleinschaligheid van de markt. Iedere respondent is het er dan ook mee eens dat het budget voor internationale exploitatie sterk verhoogd moet worden en dat het huidige beleid meer visie en kracht moet hebben. Het budget van de punctuele vergoedingen is vaak op, wordt vaak fout besteed en werkt te traag. CultuurInvest wordt omgeschreven als ‘een dure lening’ en de andere kapitaalinjecties die gebeuren zijn niet transparant. Wat wel op veel bijval kan rekenen zijn: snelle, onderbouwde projectsubsidies, een systeem van muziekambassadeurs of een grote steun aan een beperkt aantal groepen. Algemeen moet het internationaal beleid vooral oog hebben voor een snel, kapitaalkrachtig en efficiënt systeem.
CONCLUSIE/BELEIDSAANBEVELING De eerste vraag die ik stelde bij het schrijven van deze thesis was of het nuttig is om management bureaus te subsidiëren. Het antwoord op die vraag is ‘ja’. Gesubsidieerde bureaus bieden (onderzoekende) groepen kansen die het in de vrije markt veel moeilijker zouden hebben om een manager te vinden, ze hanteren een democratischer inkomstenbeleid en kunnen méér tijd steken in de artiesten die ze begeleiden. Ze dragen op die manier bij tot de diversiteit van het muziekaanbod in Vlaanderen. Toch mag dat laatste ook niet overroepen worden, want heel wat genres die eveneens minder ruimte krijgen in de commerciële markt, komen ook bij de managers niet aan bod. De subsidie is nuttig maar kan volgens mij niet in haar huidige vorm blijven bestaan. Bij de evaluatie van de huidige regelgeving en procedures kwamen heel wat zaken aan bod die er toe leiden dat bureaus zich de moeite besparen om een aanvraag in te dienen en er vragen moeten gesteld worden bij de beoordeling van de dossiers die wel ingediend worden. In de eerste plaats is er het spanningsveld tussen de korte en de lange termijn. Meerjarige subsidiëring biedt de mogelijkheid om een langzaam groeitraject met een band af te leggen, zonder verplichte winst op korte termijn, maar betekent wel dat daarvoor een beleidsplan moet worden ingediend waarbij 5,5 jaar vooruit moet gepland worden. Als bij de beoordeling vervolgens vooral wordt gekeken naar wat er concreet met de bands gebeurt, ontstaat het gevaar dat men quasi ‘blind’ moet oordelen. Daarnaast is de spanning tussen het ‘niet winstgerichte’ en de realiteit van de popmuziekmarkt. De commissie vindt dat bij de selectie van bands de marktgerichtheid geen criterium mag zijn voor een gesubsidieerd bureau, maar tegelijk volstaan de subsidies niet om los van de markt te fungeren. Daarenboven wordt succes in de popsector zelf altijd gedefinieerd in fans, concerten, publieksbereik, cd-verkoop, downloads, charts en airplay. De praktijk leert dan ook dat gesubsidieerde managements er naast een vzw ook steeds bvba-structuren op na houden. Dit draagt uiteraard niet bij tot de transparantie. De spanning tussen de realiteit van de popsector en de subsidiëring van alternatieve managements vertaalt zich ook in kritiek op de samenstelling van de commissie en de beoordelingsprocedure. Deze thesis pleit dan ook zeer sterk voor een visitatie van en dialoog met elke organisatie die een dossier indient zodat het realiteitszin bij de beoordeling sterker kan doorwegen. Vanuit die realiteitszin zou ook werk moeten gemaakt worden voor een flexibel systeem van projectsubsidies waarvoor ook bvba’s in aanmerking moeten kunnen komen.
Niet iedere (pré-) professionele muzikant heeft immers ondersteuning in de vorm van een manager nodig. Een projectsubsidie kan inspelen op de individuele noden en zorgt maar voor een tijdelijke onafhankelijkheid. Toch is het niet alleen de overheid die stappen moet zetten. In mijn thesis pleit ik voor een betere begeleiding van artiesten door de gesubsidieerde bureaus. Artiesten moeten niet gepamperd worden, maar actief begeleid in hun ondernemerschap. Bij de selectie van artiesten moeten bureaus ook dat ondernemerschap en de artistieke kwaliteit strenger beoordelen en de lat hoog genoeg blijven leggen. Voor de groepen die een succesvol traject (beginnen) af te leggen is er absoluut nood aan een inhoudelijk en financieel sterker en meer uitgebouwd internationaal beleid. Dit wordt door alle bevraagde actoren als prioriteit naar voor geschoven. We pleiten dus uitdrukkelijk voor middelen. In deze tijd van economische crisis is dit misschien onrealistisch, maar in vergelijking met de budgettaire middelen uit de klassieke sector is het dat niet. Het cultuurconcept verbreedt en het beleid moet zich daar niet een beetje, maar ten volle aan aanpassen. •• Hanne Valckenaers
POPPUNT • Poppunt vzw is het aanspreekpunt voor muzikanten en dj’s uit pop, rock, dance en consoorten. Geen boekings- of managementkantoor, geen overheid of instituut. Wel een bende muziekliefhebbers die zich elke dag inspannen om het leven van dj’s, producers en muzikanten interessanter te maken. Poppunt organiseert eigen projecten als 100% Puur (speelkansen voor bands), Play & Produce (workshops voor dj’s en producers), Muzikantendag (workshops voor muzikanten en bands), Stoemp! (Brusselse caféconcerten) en Popfolio (multimedia). We geven een driemaandelijks magazine uit, en op onze website www.poppunt.be kan je terecht voor videoreportages, blogs, podcasts, tips en tricks, en popinfo. En dan zijn er nog wat dingen als popadvies, de popthesisprijs, en de Muzikantengids: hét handboek voor muzikanten en dj’s, … En natuurlijk onze eigen communitysite vi.be: de Vlaamse muziekscène online, met 8000 die-hard muziekliefhebbers, meer dan 1500 dj’s en 3000 bands, en 350 professionele muziekorganisaties. ••
Oogst editie 2009 Kim De Brabander:
Jazz in BelgiĂŤ. Het belang van het ontstaan van het jazzonderwijs
Edith Depuydt:
Actuele tendensen in de muziekbeleving van jongeren
Nathalie Scheltiens:
Muziekperceptie bij Cochleair Implantaatgebruikers
Glenn Magerman:
e-Marketing voor muzikanten
Astrid Stockman:
De partituur voorbij - naar een creatieve invulling van het vak begeleidingspraktijk
Senne Guns:
Nederlandstalige Covers van Anderstalige Popnummers
Stijn De Mulder:
Authenticiteit in Vlaamse Popmuziek: Een onderzoek naar de visie van de muziekindustrie
Hanne Valckenaers:
Een beleidsaanbeveling voor het subsidiĂŤren van alternatieve managementbureaus: de noodzakelijkheid en wenselijkheid binnen het Vlaamse pop-rockcircuit.
Lien Vanhaverbeke:
Populaire muziek uit Vlaanderen als cultuurtoeristisch product
Pauline Delaruelle:
Onderzoek naar het verschuivend businessmodel in de muziekindustrie: het 360 gradencontract, ook voor artiesten een redding?
Camille De Groote:
From piracy to promotion: the impact of Music 2.0 on upcoming artists and young consumers in Flanders. A mixed method research on the power blocks of the music industry in Flanders.
Pieter Van den Brande:
Frieten met curry. Indo-jazz bij Aka Moon
Christiaan De Beukelaer:
Who Owns Folklore?
Stijn Van Moen:
Vinyl versus CD versus MP3: een noodgedwongen evolutie?
Dana Vanduren:
Is punk dood? De punksubcultuur in Vlaanderen anno 2009: een kwalitatief onderzoek
Alexander Synhaeve:
Analyse van de markt van deejay-afspeelapparatuur onder invloed van de evolutie naar digitale muziek
Bruno Morez:
Taalgebruik en identiteit in Vlaamse en Nederlandse rap binnen een Europese context
Katrien Valgaeren:
Ich bin wie gay: Een analyse van de Homo Top 100 en kwalitatieve diepte-interviews met holebi's
Marc Vanlaer:
De invloed van reclamemuziek op de effectiviteit van een televisiespot voor low involvementproducten
Yves Frateur:
Muziekblogs
Lander Exelmans:
Het concept creativiteit in de non-formele muziektechniekeducatie in Vlaanderen
Jasper Delbecke:
Faking It: Authenticiteit in de Belgische popmuziek
Tom Tilley:
De invloed van Web 2.0 op de promotie en distributie van (Belgische) muziek.
Maarten Grieten:
Muziekfestivals in Vlaanderen: indeling naar organisatiestructuur en werking
Jeroen De Bodt:
Journalistiek vs. peer-2-peer: een exploratief onderzoek naar de beeldvorming van internetpiraterij in de Vlaamse pers.
Mattias Brants:
Rate the video: onderzoek naar de evolutie van de muziekvideo met focus op seksualiteit
Arne De Schepper:
‘Vloek of zegen?’ Een onderzoek naar de gevolgen van nieuwe communicatietechnologieën voor de verspreiding van muziek met focus op het internet
Nathalie Blancquaert:
Auteursrechten en de waarde ervan voor muzikanten in de non-stop evoluerende muziekindustrie van vandaag: een kwalitatief onderzoek
Levi Van Dijck:
Hoe efficiënt is de controle op beheersvennootschappen in het auteursrecht en de naburige rechten?
Judith Van Eeckhout:
Myth and money'. Het romantische kunstenaarsbeeld vandaag. Een sociologische analyse.
Simon Timmermans:
LineUp
Oogst editie 2008 Anniek 0rye:
Subjectieve onderwijstheorieën van beleidsmakers en docenten binnen de pop-en rockopleiding: PHL Music.
Valentine Raeman:
Are the Times A-Changin? Een exploratief onderzoek naar de rol van platenmaatschappijen als gatekeepers in de Vlaamse muziekindustrie anno 2008
Riet Aerts:
Invloed van een producer op een muziekgroep.
Bart De Groote:
Plaats van jongerenmuziekzenders in het omroeplandschap: een vergelijkende casestudie tussen JIM en TMF.
Nadia Van Campenhout: De jumpcultuur: een kwalitatieve verkenning van een muziek- en dansrage. Maria Grob:
Fabolous FRET? Onderzoek naar de lezerstevredenheid van FRET Magazine.
Marieke Vangheluwe:
De toe-eigening van rockmuziek in België tijdens de jaren zestig.
Isabel Allaert:
Rock in Beeld.
Birgit Soetewey:
De charts en het concertbezoek: in hoeverre zijn die nog gelinkt? (in opdracht van Muziekcentrum Vlaanderen).
Robin Broos:
Van deejay naar deejay: De muzikale vrijheid en de status van de Vlaamse deejay: een chronologie.
Willem Scheire:
Punk in Vlaanderen einde jaren ’70: populaire cultuur en jeugdcultuur in een crisisperiode.
Margot Vanhouche:
Succes gegarandeerd? Een onderzoek naar succesfactoren binnen cultuurindustrieën op basis van twee cases uit de Vlaamse muziekindustrie: Clouseau en Laura Lynn.
Pieter-Jan Pauwels:
Gather-it-yourself. Een hedendaagse kijk op de electronic DIY scene binnen jongerensubculturen.
Dorien Meeus:
Positie van de Vlaamse zomerfestivals en de verhouding tot het reguliere concertaanbod anno 2007.
Evelyn Vandervieren:
Gebruiksvriendelijkheid, dat klinkt als muziek in de oren! Evaluatie van Belgische e-shops die legale muziekdownloads aanbieden.
Dries Vanherwegen:
Alleen Elvis blijft bestaan? Een beschrijvend onderzoek naar de carrières van Vlaamse professionele popmuzikanten.
Maaike Joris:
Culturele kritiek: een onderzoek naar muziekrecensies in Vlaanderen.
Yves Aerden:
Tussen anarchie en hysterie: de punkbeweging in België (1976-1981).
Jeroen Bergen:
The Evolution of Rock Music and Rock-based Pop Music in the 20th Century.
Niels Klerkx:
Er kwamen andere tijden. Politiek en sociaal engagement in de popmuziek in Vlaanderen in de periode 1964-1974.
Evert Demeyer:
Communicatie tussen muzikant en programmator: Hoe kan een beginnende muzikant zijn podiumkansen maximaliseren?
Arne De Schepper:
Vriend of vijand. Een exploratieve literatuurstudie naar de ambivalente relatie tussen muziek en het internet.
Lieselot Mattheüs:
Drempelverlaging aan de deur, niet op het podium.
Sam Mertens:
Sponsoring voor muziek in Vlaanderen anno 2007.
Jasper Nijsmans:
Some Rights Reserved. Creative Commons in de Belgische muzieksector.
Oogst editie 2007 Julie Badisco:
Folkrevival in Vlaanderen. Boomt het bal?
Ewoud Beirlant:
Platenverzamelingen: Een onderzoek naar de leefwereld en de typologische kenmerken van de platenverzamelaar
Sarah Boerhave:
‘Maakt internet de klassieke muziekjournalist obsoleet?’. Een exploratief onderzoek naar de rol van internet, en het bijzonder myspace.com, als gatekeeper binnen de muziekindustrie en de invloed ervan op de rol van de klassieke muziekjournalistiek in Vlaanderen.
Fréderic Busscher:
De lokale ondersteuning van popmuzikanten: Vlaams-Brabant - een veldanalyse
Barbara Decroix:
Sociale waarden in subculturen: case white metal
Jan Devos:
The Evolution of Hip-Hop Culture
Anton Fannes:
We don’t need no education - onderzoek naar de muzikale kennis van rockers
Brecht Gielis:
De opportuniteiten van het kunstendecreet versus cultureelindustrieel beleid voor de popmuziek in Vlaanderen.
Kristel Lambregts:
Het Sportpaleis telt! Een onderzoek naar de creatie van werkgelegenheid door de activiteiten in het Sportpaleis
Koen Legrand:
Metalheads: identiteit en ervaring bij heavy metalfans
Els Meersseman:
Fiscaal statuut van de Belgische artiest
Emile Nols:
No pay no play? De grijze zone van de muziekindustrie
Marliese Peeters:
Radio Donna: samenhang tussen playlists en de hitparade.
Muriel Pessinet:
Madonna als exponent van het postmodernisme
Lutgarde Ruwet:
De beschrijving en analyse van de troubadourslyriek en -muziek van 1100 tot 1300
Dorien Sampermans:
Het succes van covers en originelen
Geert Speltincx:
Gangsta rap, check it out!
Kevin Taelman:
De muziekwerking van Studio Brussel. Mogelijkheden en ondersteuning van de beginnende Vlaamse muzikant.
Merdan Taplak:
What’s hot and what’s not? Gatekeeping op Studio Brussel
Wim Van Bael:
Digitale muziek, een kans voor de bibliotheek?
Lieven Van Keer:
Onderzoek en aanzet naar de volwaardige erkenning en ondersteuning van dj’s en producers in Vlaanderen
Anneleen Van Passel:
Van onbekend naar bemind - Marktonderzoek naar het proces van bekendheid voor jong, Vlaams talent in Vlaanderen met behulp van een artiestenbureau
Ronny Vanden Bempt & Tony Ward:
iDAFx: Intelligente digitale audio effecten
Marieke Vangheluwe:
Globalisering vs. Lokalisering. De amerikanisering van rockmuziek in Frankrijk en GrootBrittanië?
Stephanie Vanhove:
Backtrackalgoritmen voor regelgebaseerde vierstemmige harmonisatie
Johan Verckist:
Rock en kritische theorie: een studie naar de plaats van populaire muziek in onze hedendaagse samenleving
Oogst editie 2006 Anthony Albers:
A partial translation of Lost In The Woods by J. Palacios and an introduction on how issues related to objectivity versus subjectivity can influence translation.
Johan Ardui:
Rockin’ in the free world: God, rock en de roep om bevrijding.
Jonathan Badisco:
De financiële positie van de Vlaamse artiest/muzikant in een discussie omtrent het auteursrecht.
Liesje Borremans:
Inkomstenbelasting van muziek- en podiumkunstenaars.
Tom Claerhout:
Crisis in de muziekindustrie: een analyse voor de gevolgen voor kleinere labels en artiesten in eigen beheer.
Marjolein Claes:
Het statuut van de kunstenaar in het BTW-recht, BTW vrijstelling en aftrek.
Jolien De Boodt:
De sculptuur van de popmuzikant: het culturele gedrag nader bekeken
Yves De Deurwaerder:
De rol van de muziekindustrie in een geglobaliseerd en digitaal muzieklandschap.
Sari Depreeuw:
Interoperabiliteit via het softwarebeschermingsrecht, het mededingingsrecht en het auteursrecht: een bespreking van de zaak VirginMega/Apple
Hendrik De Rycker:
Platenmaatschappijen in Vlaanderen: werking, invloed van technologische veranderingen, strategieën en ondersteuning vanuit het beleid.
Kim Devos & Cindy Vanhoutte:
Hip hop identity in a township reality. Describing the social environment of youngsters on the Cape,Flats by reflecting on their rap music.
Alexander Deweppe:
Van Paganini tot Petrucci, Evolutie van klassiek citaat in vijftig jaar rockgeschiedenis.
Tom Evens:
There’s no business like showbusiness: ticketprijzen bij populaire muziekconcerten.
Koen Galle:
Een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de dj-gemeenschap in Vlaanderen.
Andries Gouweloose:
Bewaking & Beveiliging bij Popconcerten:Muziekclubs.
Muriel Grégoire:
Van slavenliederen tot hedendaagse dancehall.
Steven Hellemans:
John Scofield.
Tine Jagers:
Gevolgen van globalisering op de Vlaamse muzieksector.
Tine Jagers:
An annotated Dutch Translation of the Stay Human album lyrics by Michael Franti & Spearhead, with an introduction to American protest songs from the 1960s.
Anne Kalders:
Het lokale multimuzikale muziekfestival tegenover het nationale unimuzikale muziekfestival: Casestudy Bergfestival.
Tijs Laurens:
1. Sampling in België en Nederland - 2. Sampling in België - 3. De thuiskopie en de vrije kopie - 4. Popharmonie - 5. Analyse van popnummers
Els Mertens:
Een zoektocht naar het controversiële binnen de muziekindustrie: Een verkenning van de genres Hiphop en Punkrock.
Bert Meyers:
Waarom muziek? In een dagcentrum voor mensen met een mentale en/of fysieke handicap.
Daphne Op de Beeck:
De rol van fandom in de identiteitsvorming van Clouseaufans van het eerste uur.
Barbara Peremans:
“When the music’s over, turn out the lights”
Herlinde Raeman:
De functies en het belang van (radio en geschreven pers als) gatekeepers in de Vlaamse rockmuziek.
Elke Roevens:
Illegale muziekbestanden.
Astrid Simon:
Limburg: geografische naam of sterk merk? Wat bieden de concepten ‘creatieve industrie’ en ‘citymarketing’ voor de ontwikkeling van Limburg als creatieve regio? Case: Limburgse muziekfestivals.
Joris Thys:
De impact van de cultuureconomische globalisering binnen de festivalmarkt in Europa.
Kristof Vande Velde:
Nederlandstalige online muziekjournalistiek, Een onderzoek naar onafhankelijke online muziekmagazines.
Steven Vanden Broucke:
Hiphop in Vlaanderen: een Sociologische Analyse.
Patricia Van Den Kerckhove:
Popster in de postmoderne samenleving. Een kwantitatieve inhoudsanalyse van Madonna’s liedjesteksten en muziekvideo’s.
Poppunt vzw Bloemenstraat 32 1000 BRUSSEL 02 504 99 00 www.poppunt.be info@poppunt.be