Atlas van de klinische anatomie
Het gezicht is de eerste anatomische atlas die de complexe anatomische en topografische structuren van het gezicht in heldere, gedetailleerde illustraties in beeld brengt. Om de klinische relevantie te waarborgen, is er uitgebreid aandacht voor belangrijke oriĂŤntatiepunten, anatomische details en relevante zenuw- en arteriegroepen. De illustraties van Het gezicht zijn onder meer gebaseerd op CT- en MRI-scans waardoor ze een driedimensionaal effect hebben. Om het totaaloverzicht te behouden, zijn de anatomische structuren in kleine stappen, laag voor laag afgebeeld. Iedere dissectielaag is daarbij vanuit hetzelfde perspectief getekend. Het gezicht bevat meer dan 380 tekeningen, ondersteunende teksten en legenda. De uitgave is een prachtig en compleet naslagwerk voor tandartsen-algemeenpractici, tandartsen-specialisten, kno-artsen, plastisch chirurgen, dermatologen, kaakchirurgen, tandprothetici, studenten en alle andere professionals in de gezondheidszorg die zich bezig houden met ingrepen aan het gezicht. Vanwege het verhelderende beeldmateriaal is dit boek ook zeer geschikt als ondersteuning bij patiĂŤntenvoorlichting.
Het gezicht Atlas van de klinische anatomie
Het gezicht
Radlanski, Wesker
ISBN 978-90-8562-121-8
9 789085 621218
www.prelum.nl
Het gezicht
Atlas van de klinische anatomie
Met 380 beelden in kleur
Ralf J. Radlanski Karl H. Wesker
2 Ooggebied 2.1
Topografie van het ooggebied . . . . . . . . . 182
2.2
Preseptale spieren en vetlagen . . . . . . . . . 185
2.3
Septum orbitale en bulbus oculi . . . . . . . . 189
2.4
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied . . . . . . . . . . . . . . . . 196
2.5
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied in relatie tot de spieren . . . . . . . 205
2.6
Anatomische doorsneden van het ooggebied . . . . . . . . . . . . . . . 210
Septum orbitale en bulbus oculi
2.3 Septum orbitale en bulbus oculi Afb. 2.13 De m. orbicularis oculi bestaat uit drie delen: de pars orbitalis, de pars palpebralis met een pretarsaal en een preseptaal gedeelte en de pars lacrimalis bij de ooglidspleet. De delen van de m. orbicularis oculi die in het bovenste en onderste ooglid liggen, zijn aan de mediale rand bij de neus door het epimysium met elkaar verbonden. Onder de m. orbicularis oculi ligt de subcutane fascie van deze mimische spier. Hij bevat nog wat vet, en de takken van de n. facialis en n. maxillaris lopen erdoor. Voor het openen van de ogen, dus het opheffen van het bovenste ooglid, is er de m. levator palpebrae superioris, die met zijn pees aan de binnenzijde van de m. orbicularis oculi is aangehecht. Hij is dus een directe antagonist van de spier die het ooglid sluit. Verder loopt hier de m. tarsalis superior direct langs de tarsus superior. Lateraal omhult hij deels de pars palpebralis van de gl. lacrimalis. Het onderste ooglid wordt geopend door de m. tarsalis inferior, door vezels van de m. rectus die in het onderste ooglid uitwaaieren, en door de zwaartekracht. De m. orbicularis oculi sluit het oog wanneer zijn vezels samentrekken. De ooglidspleet wordt aan de zijkanten vastgehouden door het lig. palpebrale laterale en het lig. palpebrale mediale (op de afbeelding bedekt door de spier). In het gebied van het jukbeen lopen twee banden van het bot naar de m. orbicularis oculi: het orbicularis retaining ligament ontspringt aan de rand van de orbita en het zygomatico-cutaneous ligament komt uit de SMAS-fascie van de gl. parotidea en de m. masseter en hecht aan de bij de wang gelegen rand van de m. orbicularis oculi. Ze vormen de begrenzing van een zakje wangvet (malar bag), dat bij voldoende vulling met vet onder de oogkas tot aan het jukbeen reikt. Afb. 2.14 De aanhechting van de m. orbicularis oculi aan het lig. palpebrale mediale zit complex in elkaar: alle aanhechtingen zijn weliswaar gebundeld in een pees, maar er zijn oppervlakkige en diepe aanhechtingsplaatsen. Daarnaast zijn er vezelbundels die zowel van het onderste als het bovenste ooglid komen en die zich vorksgewijs verdelen. Verder vinden we hier verschillende aanhechtingsbundels van de preseptale en pretarsale delen. Delen van de pars lacrimalis van deze spier die nog dieper liggen en achter de saccus lacrimalis en het lig. palpebrale mediale aanhechten, worden ook wel spier van Horner genoemd. Afb. 2.15 Het septum orbitale is een dunne bindweefsellaag, die zich vormt uit het periost van de binnenzijde van de orbitarand en het periost van de naburige schedelbeenderen. Het loopt tot aan de tarsale platen en begrenst de binnenzijde
van de orbita. Voor vaten en zenuwen zijn er openingen, maar het houdt het corpus adiposum orbitae op zijn plaats. De bovenste en onderste tarsale plaat vormen het bindweefselskelet van de oogleden. De tarsale platen zijn kraakbeenachtige, maar toch als bindweefsel te karakteriseren verdikkingen van het septum. Ze zijn door middel van pezen aan het laterale en mediale ligament van de oogleden bevestigd. Afb. 2.16 Het orbitale vet dat direct na opening van het septum orbitale zichtbaar is, wordt postseptaal, preaponeurotisch vet genoemd. We noemen het preaponeurotisch, omdat het nog voor de levatoraponeurose (van de m. levator palpebralis superior) ligt. Ter plaatse van het bovenste ooglid kunnen we twee vetkussentjes onderscheiden: een wat groter aan de laterale- en een wat kleiner aan de nasale zijde. Pas op voor verwarring met de pars orbitalis van de gl. lacrimalis aan de laterale rand van de orbita. Ter plaatse van het onderste ooglid vinden we drie af te bakenen vetkussentjes. Bij oudere patiënten zijn de afzonderlijke vetcompartimenten verder uitgedijd en kunnen daarom niet meer goed van elkaar worden afgebakend. Bij een operatieve ingreep in dit gebied moet er mee rekening gehouden dat deze vetcompartimenten worden doorkruist door relatief grote bloedvaten. Afb. 2.17 – 2.19 Na verwijdering van het postseptale vetlichaampje en de m. levator palpebrae superioris kunnen we de tarsale platen van het bovenste en onderste ooglid zien liggen. Verder zijn de m. obliquus superior met trochlea en de m. obliquus inferior zichtbaar. De oogleden zijn via de ligg. palpebrales mediale et laterale aan de orbita bevestigd. Rechtsboven in de orbita bevindt zich de gl. lacrimalis, die door het ligament van de m. levator palpebrae superioris (gedeeltelijk) in een orbitaal en palpebraal deel wordt verdeeld. Aan de mediale rand van de orbita, tussen de oppervlakkige en diepe lagen van het lig. palpebrale mediale, ligt de saccus lacrimalis. Afb. 2.20 Het traanapparaat bestaat uit de gl. lacrimalis en zijn afvoergangen. De gl. lacrimalis ligt aan de bovenste laterale rand van de orbita en wordt door de aponeurose van de m. levator palpebrae superioris verdeeld in een pars orbitalis en een pars palpebralis. Het traanvocht loopt via de afvoergangen naar de oogbol, verspreidt zich daar (tot aan de lacus lacrimalis, traanmeer bij de plica semilunaris) en wordt bij de mediale ooghoek opgenomen via de twee traanpunten (punctum lacrimale), die het begin van de canaliculi lacrimales vormen. In de saccus lacrimalis kan het traanvocht zich verzamelen en via de ductus nasolacrimalis wordt het naar de neus afgevoerd.
189
Ooggebied
Os frontale
M. orbicularis oculi (orbitaal)
Os temporale
M. orbicularis oculi (preseptaal)
Septum orbitale
M. orbicularis oculi (pretarsaal) Os nasale
Os zygomaticum, Arcus zygomaticus
Maxilla
Foramen infraorbitale
orbicularis retaining ligament SOOF (suborbicularis oculi fat) zygomaticocutaneous ligament
Os frontale
Os nasale Os lacrimale
M. tarsalis superior
Spier van Horner, diepe aanhechtingsplaatsen Spier van Horner, oppervlakkige aanhechtingsplaatsen Traanzak, Saccus lacrimalis Maxilla
Afb. 2.13 De m. orbicularis oculi en het septum orbitale. Afb. 2.14 Aanhechting van de m. orbicularis oculi aan de mediale rand van de orbita.
190
Palpebra superior en inferior M. tarsalis inferior
Septum orbitale en bulbus oculi
Os frontale
Septum orbitale Os nasale
Lig. palpebrale laterale
Lig. palpebrale mediale Traanzak, Saccus lacrimalis
Os zygomaticum, Arcus zygomaticus
Maxilla
Foramen infraorbitale
A. en V. supraorbitalis R. lateralis n. supraorbitalis
Gl. lacrimalis
R. medialis n. supraorbitalis A.,V. en N. supratrochlearis A. infratrochlearis en V. ophthalmica superior Os nasale
Lig. palpebrale laterale Postseptaal, preaponeurotisch vet Os zygomaticum, Arcus zygomaticus A.,V. en N. zygomaticofacialis
Septum orbitale Lig. palpebrale mediale Traanzak, Saccus lacrimalis
Maxilla
A.,V. en N. infraorbitalis
Afb. 2.15 Septum orbitale. Afb. 2.16 Fenestratie van het septum orbitale; weergave van de postseptale vetlichaampjes.
191
Ooggebied
Os frontale Foramen supraorbitale M. levator palpebrae Incisura frontalis Gl. lacrimalis, Pars orbitalis Lig. musculi levatoris palpebrae
Trochlea M. obliquus superior Tarsus superior
Gl. lacrimalis, Pars palpebralis Lig. palpebrale laterale M. rectus lateralis Os zygomaticum, Arcus zygomaticus Foramen zygomaticofaciale
Caruncula lacrimalis Lig. palpebrale mediale Traanzak, Saccus lacrimalis M. obliquus inferior Tarsus inferior M. rectus inferior
Foramen infraorbitale
Os frontale M. levator palpebrae Gl. lacrimalis, Pars orbitalis Gl. lacrimalis, Pars palpebralis Lig. palpebrale laterale M. rectus lateralis
Os zygomaticum, Arcus zygomaticus Foramen zygomaticofaciale
Maxilla
Foramen supraorbitale Incisura frontalis Trochlea M. obliquus superior Tarsus superior Os nasale Lig. palpebrale mediale Traanzak, Saccus lacrimalis M. obliquus inferior Tarsus inferior M. rectus inferior
Foramen infraorbitale
Afb. 2.17 Postseptale vetlichaampjes verwijderd. Afb. 2.18 Gl. lacrimalis blootgelegd.
192
Maxilla
Septum orbitale en bulbus oculi
Os frontale M. levator palpebrae superioris M. rectus superior Lig. musculi levatoris palpebrae
Foramen supraorbitale Incisura frontalis Trochlea M. obliquus superior Tarsus superior Caruncula lacrimalis
Lig. palpebrale laterale
Lig. palpebrale mediale
M. rectus lateralis Os zygomaticum, Arcus zygomaticus
Traanzak, Saccus lacrimalis M. obliquus inferior
Foramen zygomaticofaciale
Tarsus inferior M. rectus inferior
Foramen infraorbitale
Maxilla
Gl. lacrimalis, Pars orbitalis Gl. lacrimalis, Pars palpebralis
Lacus lacrimalis, Traanmeer
Canaliculus lacrimalis superior Traanzak, Saccus lacrimalis Canaliculus lacrimalis inferior Ductus nasolacrimalis
Afb. 2.19 M. levator palpebrae superioris afgesneden, gl. lacrimalis verwijderd. Afb. 2.20 Traanapparaat.
193
Ooggebied
Afb. 2.21 In de mediale ooghoek vormt de tunica conjunctiva een kleine, boogvormige plooi (plica semilunaris conjunctivae). Mediaal daarvan ligt de caruncula lacrimalis en aan de ooglidrand zijn de traanpunten te zien, die het begin van de canaliculus lacrimalis vormen.
nemen het traanvocht op via de traanpunten in de rand van het bovenste en onderste ooglid. Het verzamelt zich in de saccus lacrimalis, waar het dan via de ductus nasolacrimalis naar de neus wordt afgevoerd. De saccus lacrimalis ligt dorsaal van het lig. palpebrale mediale.
Afb. 2.22 en 2.23 De afvoergangen van het traanvocht bevinden zich in de mediale ooghoek. De canaliculi lacrimales
Plica semilunaris conjunctivae Punctum lacrimale Caruncula lacrimalis Angulus oculi medialis = Epikanthus medialis = Commissura medialis palpebrarum Punctum lacrimale
Afb. 2.21 Anatomie van de mediale ooghoek.
194
Septum orbitale en bulbus oculi
Canaliculus lacrimalis superior Caruncula lacrimalis Canaliculus lacrimalis inferior Traanzak, Saccus lacrimalis
Lig. palpebrale mediale Canaliculus lacrimalis superior Spier van Horner Canaliculus lacrimalis inferior Traanzak, Saccus lacrimalis
Afb. 2.22 en 2.23  Afvoergangen van het traanvocht.
195
Ooggebied
2.4 Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied Afb. 2.24 De vaat- en zenuwbundels die uit de orbita in het subcutane gebied van het gezicht overgaan, lopen dicht langs de rand van de orbita, sommige in een inkerving (incisura) of zelfs in een eigen foramen. Met name het foramen supraorbitale kan per persoon zeer verschillend zijn. Verderop gelegen foramina zijn het foramen infraorbitale waar de gelijknamige vaten en zenuwen uittreden, alsmede de foramina zygomaticotemporale en zygomaticofaciale waar ook de gelijknamige vaten en zenuwen uittreden. Afb. 2.25 De binnenkant van orbita wordt verzorgd door de a. ophthalmica, een tak van de a. carotis interna. Een r. anastomoticus vormt een verbinding met de a. meningea media. Aan de a. ophthalmica ontspringen verschillende arteriën waarvan sommige de bulbus oculi en de oogspieren verzorgen en andere de orbita verlaten. De a. ethmoidalis anterior loopt naar mediaal en geeft rr. nasales anteriores laterales af naar de boven-zijwand van de neusholte alsmede rr. septales anteriores naar het voor-boven gedeelte van het septum. De a. palpebralis medialis komt uit de a. ophthalmica en verzorgt het bovenste en onderste ooglid van mediaal. De a. supratrochlearis en de a. infratrochlearis, die aan dezelfde tak ontspringen, anastomoseren na het verlaten van de orbita met de a. dorsalis nasi, een tak van de a. angularis. De a. supratrochlearis loopt verder door naar het voorhoofd. Ook naar het voorhoofd loopt de a. supraorbitalis, een tak van de a. ophthalmica, die midden over de bulbus oculi loopt en de orbita via de incisura frontalis verlaat. Een andere tak van de a. supraorbitalis kan via een afzonderlijk foramen supraorbitale uittreden en iets lateraal daarvan op het voorhoofd verlopen. Dit foramen heeft niet altijd een benig omhulsel, maar kan ook als incisura supraorbitalis voorkomen. De a. palpebralis lateralis verzorgt het bovenste en onderste ooglid van lateraal en is een voortzetting van de a. lacrimalis, die ook uit de a. ophthalmica komt. Van buiten af reiken er takken van de a. infraorbitalis in de orbita, nadat deze arterie uit het foramen infraorbitale is geko-
196
men. Er zijn hier veel anastomosen met de arteriën in het gebied van het onderste ooglid. De a. infraorbitalis zelf is een tak van de a. maxillaris, die op haar beurt uit de a. carotis externa komt. Ook zijn er anastomosen met de a. zygomaticofacialis, die uit het gelijknamige foramen uittreedt. De laterale rand van de orbita wordt aan de buitenkant door de a. zygomaticoorbitalis bereikt. Dit is een tak van de a. temporalis superficialis die uit de a. carotis externa ontspringt. Afb. 2.26 De n. nasociliaris, de n. abducens en de twee takken van de n. oculomotorius lopen samen met de n. opticus de orbita in. Ze worden daarbij omhuld door de origo’s van de verschillende oogspieren. Op deze afbeelding zijn ze afgesneden in de diepte zichtbaar. De n. trochlearis, de n. frontalis en de n. lacrimalis komen via de fissura orbitalis superior naar binnen. Dit is ook de uitgang voor de v. ophthalmica superior. De n. frontalis is een tak van de n. ophthalmicus (N. V1) en vertakt zich intraorbitaal in de n. supraorbitalis en de n. supratrochlearis. Van de n. supraorbitalis splitst zich naar mediaal de dunnere r. medialis af. Beide takken van de n. supraorbitalis verlaten de orbita op twee opvallende plaatsen: bij het foramen supraorbitale als n. supraorbitalis, r. lateralis, en bij de verder naar mediaal gelegen incisura frontalis als n. supraorbitalis, r. medialis. De n. supratrochlearis komt bij de mediale hoek van de orbita, net boven de trochlea, naar buiten. Nog voordat de n. frontalis de orbita is binnengetreden, hebben zich de n. nasociliaris en de n. lacrimalis zich daarvan afgetakt. De n. nasociliaris vertakt zich nog verder in de n. infratrochlearis, de n. ethmoidalis en de n. ciliaris longus. De n. lacrimalis innerveert de gl. lacrimalis, maar loopt ook over de rand van de orbita naar buiten teneinde lateraal de periorbitale delen van de huid te innerveren. De n. infraorbitalis, die door de canalis infraorbitalis dicht onder de orbita loopt en uit het foramen infraorbitale uittreedt, is een tak van de n. maxillaris (N. V2). Ook de n. zygomaticofacialis, die uit het foramen zygomaticofaciale naar buiten komt, is een tak van de n. maxillaris (N. V2).
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied
A. en V. supraorbitalis (zijtakken)
R. medialis n. supraorbitalis
A. en V. supraorbitalis R. lateralis n. supraorbitalis Os frontale A. en N. lacrimalis Gl. lacrimalis, Pars orbitalis Gl. lacrimalis, Pars palpebralis Lig. palpebrale laterale
Os zygomaticum, Arcus zygomaticus
A.,V. en N. supratrochlearis Trochlea N. infratrochlearis A. infratrochlearis en V. ophthalmica superior M. obliquus superior Lig. palpebrale mediale
Traanzak, Saccus lacrimalis
A.,V. en N. zygomaticofacialis Maxilla
A.,V. en N. infraorbitalis
Afb. 2.24  Vaten en zenuwen die uit de orbita treden.
197
Ooggebied
R. parietalis (A. temporalis superficialis) R. frontalis (A. temporalis superficialis)
A. supraorbitalis A. supratrochlearis
A. temporalis superficialis A. lacrimalis A. palpebralis lateralis
A. zygomaticoorbitalis
A. dorsalis nasi A. infratrochlearis A. ophthalmica
A. palpebralis medialis A. nasalis anterior A. angularis
A. zygomaticofacialis (uit de A. ophthalmica) A. infraorbitalis
A. transversa faciei A. carotis externa
Afb. 2.25  Arterieel systeem van het ooggebied.
198
A. facialis
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied
R. medialis n. supraorbitalis R. lateralis n. supraorbitalis
M. levator palpebrae
A. ophthalmica
M. rectus superior
N. lacrimalis V. ophthalmica superior N. nasociliaris M. rectus lateralis N. abducens V. ophthalmica inferior N. infraorbitalis
M. obliquus superior N. supratrochlearis N. oculomotorius superior M. rectus medialis N. opticus N. oculomotorius inferior M. obliquus inferior M. rectus inferior
N. zygomaticofacialis
N. infraorbitalis
Afb. 2.26  Anatomie van de orbita zonder oogbol: innervatie.
199
Ooggebied
Afb. 2.27 Aan de a. ophthalmica, een tak van de a. carotis interna, ontspringen verschillende arteriën, waarvan sommige de bulbus oculi en de oogspieren verzorgen en andere de orbita via het septum orbitale verlaten. De a. palpebralis medialis verzorgt het bovenste en onderste ooglid van mediaal. De a. supratrochlearis en de a. infratrochlearis, die aan dezelfde tak ontspringen, anastomoseren na het verlaten van de orbita met de a. dorsalis nasi, een voortzetting van de a. angularis. De a. supratrochlearis loopt verder door naar het voorhoofd. De a. supraorbitalis, die de orbita via de incisura frontalis verlaat, loopt ook naar het voorhoofd. Een andere tak van de a. supraorbitalis kan via een afzonderlijk foramen supraorbitale uittreden en iets lateraal daarvan op het voorhoofd verlopen. De a. palpebralis lateralis verzorgt het bovenste en onderste ooglid van lateraal en is een voortzetting van de a. lacrimalis, die ook uit de a. ophthalmica komt. Het gebied van het onderste ooglid wordt verzorgd door verschillende anastomosen uit de a. infraorbitalis, nadat deze uit het foramen infraorbitale is gekomen. De a. infraorbitalis zelf is een tak van de a. maxillaris, die op haar beurt uit de a. carotis externa komt. Ook zijn er anstomosen met de a. zygomaticofacialis, die uit het gelijknamige foramen uittreedt. De laterale rand van de orbita wordt aan de buitenkant door de a. zygomaticoorbitalis bereikt. Dit is een tak van de a. temporalis superficialis die uit de a. carotis externa ontspringt. Afb. 2.28 De venen van het voorhoofd voeren af naar de v. supratrochlearis (ook wel v. frontalis genoemd), die meestal een r. lateralis en een r. medialis heeft. Deze loopt door het foramen supraorbitale en de incisura frontalis de orbita in waar zij zich als v. ophthalmica superior met diverse andere venen uit het inwendige van de orbita verenigt. Zij mondt uit in de sinus cavernosus. De venen van het bovenste ooglid hebben anastomosen met de v. supratrochlearis, maar ook naar lateraal met de v. temporalis superficialis. Mediaal van het oog verloopt de v. angularis. Dit is een voortzetting van de v. supratrochlearis, die het bloed uit het middelste deel van het voorhoofd verzamelt. De venen van het onderste ooglid kunnen naar lateraal verbindingen maken met de v. temporalis superficialis, de v. zygomaticofacialis en de v. infraorbitalis. Ook de voortzetting van de v. angularis, die in het gebied onder de oogkas v. facialis wordt genoemd, kan met de v. infraorbitalis anastomoseren. Er zijn echter ook venenverbindingen via een doorgang door het septum orbitale, met de v. ophthalmica inferior waar deze onder de bulbus oculi verloopt. Ook de v. infraorbitalis neemt in haar benige kanaal onder de orbita ongeveer dezelfde weg.
200
Uiteindelijk vloeien al deze venen samen in de sinus cavernosus en de plexus venosus pterygoideus. Via de v. angularis en de v. nasofrontalis, maar ook via de v. supratrochlearis, kunnen suppuratieve ontstekingen de sinus cavernosus bereiken en hier een sinustrombose of meningitis veroorzaken. Via de v. ophthalmica superior en inferior is er namelijk een verbinding met de sinus cavernosus. Afb. 2.29 De twee takken van de n. supraorbitalis (uit de n. ophthalmicus, N. V1) verlaten de orbita bij het foramen supraorbitale als n. supraorbitalis, r. lateralis en bij de verder naar mediaal gelegen incisura frontalis als n. supraorbitalis, r. medialis. Met hun korte takken zorgen ze voor sensibele innervatie van de huid en het bindvlies van het bovenste ooglid en met hun vele uitgebreide, lange vertakkingen zorgen ze voor sensibele innervatie van het gebied van het voorhoofd. De n. supratrochlearis komt bij de mediale hoek van de orbita, net boven de trochlea, naar buiten en innerveert de huid en het bindvlies van de mediale ooghoek en de huid van de neuswortel. De n. lacrimalis innerveert de gl. lacrimalis, maar loopt ook om de rand van de orbita, waar hij het bindvlies en de huid van het bovenste ooglid en de laterale ooghoek innerveert. De n. infraorbitalis, die door de canalis infraorbitalis dicht onder de orbita loopt en uit het foramen infraorbitale uittreedt, is een tak van de n. maxillaris (N. V2). Ook de n. zygomaticofacialis, die uit het foramen zygomaticofaciale naar buiten komt, is een tak van de n. maxillaris (N. V2). Beide innerveren de huid in het gebied van de wang en het jukbeen bij de ogen, maar ook de huid en het bindvlies van het onderste ooglid. Naar mediaal innerveert de n. infraorbitalis ook de neus en de bovenlip. Afb. 2.30 De arteriën en venen in het gebied rondom de orbita zijn door talrijke anastomosen met elkaar verbonden. De sensibele innervatie van de huid van de oogleden en de gebieden rondom de orbita wordt verzorgd door takken van de n. ophthalmicus (N. V1). De motorische innervatie van de m. orbicularis oculi wordt verzorgd door de n. facialis (N. VII) met zijn rr. temporales en rr. zygomatici. De lymfe uit de laterale gebieden van de orbita en uit de oogleden verzamelt zich in de nll. parotidei superficiales et profundi. Uit de mediale gebieden van de ogen vloeit de lymfe uiteindelijk af naar de nll. submandibulares.
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied
R. parietalis (A. temporalis superficialis) R. frontalis (A. temporalis superficialis) A. temporalis superficialis A. en N. lacrimalis A. palpebralis lateralis
A. zygomaticoorbitalis
R. lateralis n. supraorbitalis R. medialis n. supraorbitalis A. en V. supraorbitalis A. supratrochlearis N. supratrochlearis A. dorsalis nasi A. infratrochlearis Vv. palpebrales superiores en N. infratrochlearis A. palpebralis medialis A. nasalis anterior A. angularis
A.,V. en N. zygomaticofacialis A.,V. en N. infraorbitalis
A. transversa faciei A. carotis externa
A. facialis
Afb. 2.27 Doorgang van de arteriën door het septum orbitale en de foramina, alsmede anastomosen met de a. angularis en a. temporalis superficialis.
201
Ooggebied
V. supratrochlearis (= V. frontalis) R. lateralis n. supraorbitalis
A. en V. supraorbitalis R. medialis n. supraorbitalis A. en N. supratrochlearis
A.,V. en N. lacrimalis
V. temporalis superficialis
A. en N. infratrochlearis Vv. palpebrales superiores V. angularis Vv. palpebrales inferiores
V. nasalis externa A.,V. en N. zygomaticofacialis A.,V. en N. infraorbitalis
V. facialis
Afb. 2.28 Doorgang van de venen door het septum orbitale en de foramina, alsmede anastomosen met de v. angularis en v. temporalis superficialis.
202
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied
R. lateralis n. supraorbitalis
A. en N. lacrimalis
A. en V. supraorbitalis R. medialis n. supraorbitalis A. en N. supratrochlearis Vv. palpebrales superiores
Septum orbitale
N. auriculotemporalis
A. en N. infratrochlearis
R. nasalis externus
A.,V. en N. zygomaticofacialis
Rr. zygomatici
A.,V. en N. infraorbitalis
R. buccalis
Afb. 2.29  Doorgang van de zenuwen door het septum orbitale en de foramina.
203
Ooggebied
Afb. 2.30  Innervatie en vascularisatie van het ooggebied.
204
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied in relatie tot de spieren
2.5 Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied in relatie tot de spieren Afb. 2.31 In het gebied van het oog is de bloedvoorziening van de orbita en die van de gezichtshuid door talrijke anastomosen met elkaar vermengd. Afb. 2.32 De spieren worden gevasculariseerd door diverse hoofdtakken van arteriën en venen, die allemaal met elkaar verbonden zijn via anastomosen. De hoofdarterie in het gebied van neus, oog en wang is de a. facialis, die van caudaal naar craniaal telkens een andere naam krijgt. Zij komt uit de a. carotis externa en loopt als a. facialis via de zijkant van de wang. Na anastomosen met de a. infraorbitalis loopt zij als a. angularis verder tussen de neus en de orbita en als a. dorsalis nasi bij de ooghoek. Hier anastomoseert zij met de arteriën van de oogleden en met intraorbitale vaten als de a. supratrochlearis en a. supraorbitalis. Afb. 2.33 De m. levator labii superioris ligt met zijn origo boven het foramen infraorbitale, dat hij met zijn verloop verder bedekt. De hoofdvene in het gebied van neus, oog en wang is de v. facialis, die van craniaal naar caudaal telkens een andere naam krijgt (v. supratrochlearis, v. angularis, v. facialis). Zij mondt uit in de v. jugularis interna. Terwijl de a. facialis de m. levator labii superioris onderlangs kruist, loopt de v. facialis over deze spier. Afb. 2.34 De v. facialis loopt in een wigvormige ruimte tussen de m. orbicularis oculi en de m. zygomaticus major, waarbij zij de m. levator labii superioris bovenlangs kruist. Zij kan echter ook door delen van de m. orbicularis oculi bedekt zijn. Lateraal van de neus loopt zij als v. angularis samen met de a. angularis langs de m. levator labii superioris alaeque nasi.
Afb. 2.35 De twee hoofdtakken van de n. supraorbitalis komen uit de n. ophthalmicus (N. V1) en verlaten de orbita bij het foramen supraorbitale als n. supraorbitalis, r. lateralis en bij de verder naar mediaal gelegen incisura frontalis als n. supraorbitalis, r. medialis. De n. supratrochlearis komt bij de mediale hoek van de orbita, net boven de trochlea, naar buiten. De n. lacrimalis (ook uit de N. V1) innerveert de gl. lacrimalis, maar vervolgt zijn weg om de rand van de orbita. De n. infraorbitalis, die door de canalis infraorbitalis dicht onder de orbita loopt en via het foramen infraorbitale uittreedt, is een tak van de n. maxillaris (N. V2). Ook de n. zygomaticofacialis, die via het foramen zygomaticofaciale naar buiten komt, is een tak van de n. maxillaris (N. V2). Afb. 2.36 Vertakkingen van de n. supraorbitalis, r. lateralis en medialis, alsmede van de n. supratrochlearis, de n. lacrimalis, de n. zygomaticofacialis en de n. infraorbitalis lopen door de spieren naar de huid. Het perifere deel van de pars orbitalis van de m. orbicularis oculi is hier nog niet afgebeeld. Hierdoor zijn het foramen infraorbitale en het foramen zygomaticofaciale nog onbedekt. Afb. 2.37 De origo van de m. levator labii superioris ligt boven het foramen infraorbitale, dat door het verloop van de spier bedekt wordt. Afb. 2.38 De pars orbitalis van de m. orbicularis oculi bedekt de origo van de m. levator labii superioris en een deel van zijn verloop. Ook het foramen zygomaticofaciale wordt bedekt door de m. orbicularis oculi.
205
Ooggebied
A. en V. supraorbitalis A. supratrochlearis Vv. palpebrales superiores A. en V. lacrimalis
A. en V. temporalis superficialis
Vv. palpebrales inferiores
A. en V. zygomaticofacialis A. en V. infraorbitalis
M. occipitofrontalis, Venter frontalis
M. temporalis
M. procerus M. orbicularis oculi A. infratrochlearis A. nasalis anterior
A. en V. temporalis superficialis A. en V. zygomaticofacialis A. en V. infraorbitalis Maxilla V. facialis
Afb. 2.31 Doorgang van de arteriën en venen door het septum orbitale en de foramina. Afb. 2.32 Vascularisatie in het gebied van neus, oog en wang.
206
A. angularis M. nasalis
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied in relatie tot de spieren
R. parietalis (A. en V. temporalis superficialis) R. frontalis (A. en V. temporalis superficialis)
M. procerus V. supratrochlearis (= V. frontalis) Vv. palpebrales superiores V. nasalis externa M. orbicularis oculi A. en V. angularis M. nasalis
A. en V. zygomaticofacialis Os zygomaticum, Arcus zygomaticus Maxilla
M. levator labii superioris V. labialis superior
R. parietalis (A. en V. temporalis superficialis) R. frontalis (A. en V. temporalis superficialis)
M. procerus V. supratrochlearis (= V. frontalis) M. orbicularis oculi
V. nasalis externa A. en V. angularis M. levator labii superioris alaeque nasi
M. zygomaticus minor M. zygomaticus major
M. levator labii superioris V. labialis superior
Afb. 2.33 en 2.34  Vascularisatie in het gebied van neus, oog en wang.
207
Ooggebied
R. lateralis n. supraorbitalis R. medialis n. supraorbitalis N. supratrochlearis N. lacrimalis
N. infratrochlearis
Os nasale
N. auriculotemporalis
R. nasalis externus R. palpebralis inferior
N. zygomaticofacialis N. infraorbitalis Maxilla
R. lateralis n. supraorbitalis M. temporalis
R. medialis n. supraorbitalis N. supratrochlearis M. procerus
N. lacrimalis
M. orbicularis oculi Foramen zygomaticofaciale met N. zygomaticofacialis Foramen infraorbitale met N. infraorbitalis
Afb. 2.35 Doorgang van de zenuwen door het septum orbitale en de foramina. Afb. 2.36 Innervatie van het gebied van en om de orbita.
208
M. nasalis
R. nasalis externus
Bloedvaten en zenuwbanen in het ooggebied in relatie tot de spieren
R. lateralis n. supraorbitalis M. temporoparietalis
R. medialis n. supraorbitalis N. supratrochlearis M. procerus
M. temporalis
M. orbicularis oculi
N. zygomaticofacialis
M. nasalis
R. nasalis externus
M. levator labii superioris
R. lateralis n. supraorbitalis
R. medialis n. supraorbitalis N. supratrochlearis
M. orbicularis oculi, Pars orbitalis
N. auriculotemporalis M. orbicularis oculi, Pars palpebralis M. orbicularis oculi, Pars orbitalis M. zygomaticus major M. zygomaticus minor
M. procerus
M. levator labii superioris alaeque nasi M. nasalis
R. nasalis externus
M. levator labii superioris
Afb. 2.37 en 2.38  Innervatie van het gebied van en om de orbita.
209