Ons Socialisme Uw Toekomst

Page 1

Gjalt Zondergeld

Ons Socialisme Uw Toekomst!

HENK WOUDENBERG EN HET NEDERLANDS ARBEIDSFRONT (1942-1945)



Ons Socialisme Uw Toekomst!



Gjalt Zondergeld

Ons Socialisme Uw Toekomst! Henk Woudenberg en het Nederlands Arbeidsfront (1942-1945)

Spinhuis Uitgevers Apeldoorn - Antwerpen 2010


Alle illustraties in deze uitgave zijn afkomstig van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie / www.BeeldbankWO2.nl

Gjalt Zondergeld Ons Socialisme Uw Toekomst! Henk Woudenberg en het Nederlands Arbeidsfront (1942-1945) 360 blz. – 24 cm ISBN 9789055893072 NUR 689, 688, 681 Š 2010 Gjalt Zondergeld & Spinhuis Uitgevers, Apeldoorn-Antwerpen Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke, voorafgaande en schriftelijke toestemming van de rechthebbende en van de uitgever. Omslagontwerp: Prezns, Marco Bolsenbroek Lay-out: Prezns, Marco Bolsenbroek Spinhuis Uitgevers Koninginnelaan 96, 7315 EB Apeldoorn Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen www.spinhuis.nl info@spinhuis.nl


Inhoud

Inleiding Hoofdstuk I. Henk Woudenberg en de machtsovername bij het NVV Oprichting NAF Van socialist tot nationaalsocialist Bij de NSB Onder Duits bestuur Overval op het NVV Collaboratie en verzet

1 28 28 31 37 56 60 76

Hoofdstuk II. Van het einde van de confessionele vakbeweging tot de oprichting van het NAF Het Rooms-Katholiek Werklieden Verbond Het Christelijk Nationaal Vakverbond De oprichting van het NAF

96 96 106 113

Hoofdstuk III. Propaganda Arbeid Werkend Volk

124 124 149

Hoofdstuk IV. Op weg naar het ‘Socialisme’ Grondwet van de Arbeid Successen De Sociale Voorman Vreugde en Arbeid Acties

185 185 190 193 206 214


Hoofdstuk V. Belangenbehartiging Organisatie NAF Grensarbeiders Individuele problemen Ledental Dwangarbeiders

227 227 257 262 269 275

Hoofdstuk VI. Het einde De laatste maanden van een frontleider Schuld en boete Conclusie

291 291 302 341

Archieven Tijdschriften Literatuur

346 346 346

Register van persoonsnamen

350


Inleiding

‘Ons Socialisme Uw Toekomst!’ was één van de veel gebruikte leuzen van de NSB, de Nationaalsocialistische Beweging, tijdens de Duitse Bezetting. Op het affiche, waar op deze propagandaleuze onder meer te zien was, zien wij een traditioneel burgerlijk gezinnetje; man, vrouw, zoontje, dochtertje, kijken in een stralend licht, dat het symbool van de NSB, de wolfsangel, omstraalt. Op een ander affiche lezen wij dezelfde leuze nu samen met de kreet ‘Ons Nationalisme, Uw Redding!’ Op deze propagandaplaat staan een Duitse soldaat met geweer over de schouder op wacht voor typische Nederlandse kerken en trapgeveltjes en een moeder met kind voor rokende fabriekspijpen. De NSB een nationalistische partij? Hoe zo, die partij koos toch onomwonden voor collaboratie met de Duitse bezetters en dus voor landverraad! De NSB een socialistische partij? Het mocht wat, de NSB was toch voor en in de oorlog de felste bestrijder van de socialistische partij, de Sociaaldemocratische Arbeiders Partij (SDAP) en van de ‘joodsmarxistische bonzen’ van het NVV, het Nederlands Verbond van Vakverenigingen? Als wij de pretentieuze partijuitgave ‘Het Socialisme van de NSB’ uit 1941, verschenen ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de partij, ter hand nemen, dan vinden wij wellicht enkele sociaal aandoende uitspraken, maar van een aansluiten bij het socialisme van de SDAP, laat staan van de veel radicalere communistische partij, vinden wij niets. Integendeel, het communisme werd daarin fel bestreden en de SDAP werd getypeerd als een handlanger van de communisten en van Moskou.1 De marxistische idee van de klassenstrijd werd verworpen, omdat hiervoor het Nederlandse volk in twee elkaar bestrijdende volksdelen werd verdeeld. Tegenover de verouderde idee van de klassenstrijd NSB affiche voorjaar 1944 ontwerp Studio Arend Meijer stelde de NSB de ‘modernen eisch van solidariteit tusschen alle klassen van de bevolking.’2 Het socialisme van de NSB was niet ingegeven, volgens de woorden van Mussert zelf, door ‘medelijden, door humanistische overwegingen, door weekhartigheid of door een streven om den altijd miskenden arbeider naar de mond te praten. Het is ons ingegeven door den Schepper, Die ons het bewustzijn gegeven heeft dat 1 2

Het Socialisme van de NSB. Een documentatie over het tijdvak einde 1931-zomer 1940, verzameld door L. Lindeman, 2e druk, Utrecht 1941, 41, 292. Socialisme van de NSB, 29.


2

Ons Socialisme Uw Toekomst!

een volk een ordening Gods is.’3 Deze aan het orthodoxe protestantisme herinnerende geloofsbetuiging had niets met het marxistische socialisme van doen, maar was uitgesproken nationalistisch. En dat werd ook beklemtoond in de inleiding op dit boek, in feite niet meer dan een bundeling van redevoeringen van Mussert. De begrippen socialisme en nationalisme waren, zo werd gesteld, onverbrekelijk met elkaar verbonden. ‘Het ware nationalisme vindt zijn diepsten grond in het socialisme: liefde tot en bereidheid offers te brengen voor eigen volk.’ Geen ‘onwezenlijk wereldburgerschap’, maar eigen volk eerst. Van socialisatie van de productiemiddelen, een van de belangrijkste marxistisch-socialistische doelstellingen, moest de NSB niets hebben. De particuliere eigendom werd boven alles erkend, alleen bedrijven, die van openbaar nut waren, moesten in staatshanden worden gebracht.4 Stakingen, het wapen van de socialistische vakweging, zouden moeten worden verboden, overigens net zo als het wapen van de ondernemer, de uitsluiting van stakende arbeiders.5 Het Nederlandse kolonialisme in Oost- en West-Indië werd luid toegejuicht, daar lag de oplossing van de economische crisis. Maar wat wilden de communisten en de sociaaldemocraten? Onze koloniën de onafhankelijk- NSB affiche voorjaar 1944 ontwerp Studio Arend Meijer heid geven! Dat was verraad aan het Nederlandse volk. Een duidelijker voorbeeld van het antisocialistische karakter van de NSB kon eigenlijk niet gegeven worden. Bij Mussert betekende dus het fenomeen socialisme de inzet, de nationalistische inzet voor het eigen volk. ‘Wij, nationaal-socialisten, gaan er trotsch op, dat de Nederlandsche Staat een imperium is, waarin de zon nooit ondergaat.’ ‘Het is goed, hier eens af te rekenen met de vraag, of wij er zedelijk toe gerechtigd zijn, in Indië te zijn en te blijven, immers Indië behoort, zoo zegt men, aan het ‘Indonesische Volk’. Het antwoord is ja, als wij opbouwen en neen, als wij enkel afbreken of niets doen.’ Dat was duidelijke taal, nationalistisch, kolonialistisch, imperialistisch en antisemitisch. In het boek werd een felle veroordeling opgenomen door Mussert in december 1938 van de landelijke door de regering-Colijn ondersteunde collecte voor de joodse vluchtelingen uit Duitsland.6 Democraten beschouwden kennelijk de joden als een ‘super-ras’, waarvoor geld geofferd zou moeten worden, terwijl echte Nederlanders, arme Nederlanders, zoveel geld te kort kwamen. Voor een vreemd joods gezin stelde de regering nu, volgens Mussert, meer dan tweeënvijftig gulden per week ter beschikking, terwijl veel Nederlandse gezinnen van acht tot veertien gulden per week moesten rondkomen. Eén jood werd dus gelijkgesteld aan vijf Nederlanders. Dat was onchristelijk, vals en antinationalistisch vond Mussert. 3 4 5 6

Socialisme van de NSB, 9-10. Socialisme van de NSB, 33. Socialisme van de NSB, 30. Socialisme van de NSB, 257-263.


Inleiding

3

Dat zogenaamde socialisme van de NSB is het onderwerp van deze studie. En daarvoor hebben wij speciaal gekeken naar de vakcentrale, die weliswaar geen onderdeel van de NSB was, maar daar toch wel nauw mee was verbonden, het Nederlands Arbeids Front (NAF). Die vakorganisatie, die in mei 1942 werd opgericht op last van de Duitse bezetter als overkoepelende organisatie van alle werkenden in Nederland, had tot taak in zijn propaganda in de eerste plaats het zogenaamde socialistische aspect van de nationaalsocialistische ideologie uit te stralen. Daarom heb ik er voor gekozen juist die mantelorganisatie van het Nederlandse nationaalsocialisme tot onderwerp van deze studie te kiezen. Deze studie richt zich dus vooral op de propaganda van het NAF en daarbij vooral op het gebruik van het begrip socialisme. Maar natuurlijk wordt ook aandacht besteed aan de eigenlijke werkzaamheden van het NAF, de belangenbehartiging van de leden in de eerste plaats, maar ook van de Nederlandse arbeiders, die meestal gedwongen in Duitsland tewerkgesteld werden. Aan het NAF is tot nu toe betrekkelijk weinig aandacht besteed in de geschiedschrijving van de Duitse bezetting. Uiteraard komt in de historiografie van de grote Nederlandse vakcentrales NVV, RKWV en CNV de periode van de gelijkschakeling in het NAF steeds wel aan bod. Vanzelfsprekend besteedde L. de Jong, onze belangrijkste historicus van de bezettingstijd, ook wel enige aandacht aan het NAF als mantelorganisatie van de NSB. Een monografie over het NAF was er echter tot nu toe nog niet. En dat is toch wel enigszins vreemd, omdat puur kwantitatief gezien het NAF als de grootste collaborateursorganisatie moet worden beschouwd, groter dus dan de NSB. Dat gebrek aan belangstelling kan waarschijnlijk wel worden verklaard uit de op zich begrijpelijke idee, dat het NAF toch niet meer was dan een mislukte bijwagen van de NSB. Een bijwagen, die ook nog eens een keer volledig gemodelleerd was naar het Duitse voorbeeld van het Deutsche Arbeits Front (DAF), de nationaalsocialistische organisatie, waarin alle Duitse vakbonden en werkgeversorganisaties waren opgeslokt, al in mei 1933. Dat het NAF toch naast de NSB en de vele andere collaborateursinstituties en verenigingen de moeite van het bestuderen waard is, hoop ik met deze studie enigermate te kunnen aantonen. Naast de voornaamste leider van het NAF, de ‘Frontleider’ Henk Woudenberg, die in de verschillende overzichtswerken over de bezetting wel steeds wordt genoemd en soms ook uitvoerig behandeld, zullen wij in dit boek verschillende andere, leidende persoonlijkheden tegenkomen, die tot nu toe praktisch, op een enkele uitzondering als G.J. Zwertbroek na, onbekend zijn gebleven. Ik heb er voor gekozen in dit boek uitsluitend de periode van het NAF te behandelen en niet de bijna twee jaar durende voorgeschiedenis van het al wel onder Woudenbergs leiding geplaatste en gelijkgeschakelde NVV. Natuurlijk wordt wel enige aandacht besteed aan die voorgeschiedenis. Dat was ook niet te vermijden, maar het vormt duidelijk geen hoofdonderwerp in deze studie. Dit toch wel voornamelijk vanwege het zeer omvangrijke archiefmateriaal voor de geschiedschrijving, alleen al van het NAF. Het is ongetwijfeld zo, dat het NVV vanaf de overname door Woudenberg als zogenaamde Commissaris vanwege de Duitse bezetter al als een collaborerende vakcentrale ging optreden, maar met de uiteindelijke oprichting van het NAF, die ook steeds voorzien was, en waarin inmiddels ook de confessionele vakcentrales waren opgenomen, begon toch een nieuw hoofdstuk. Als historicus heeft het mij steeds geïntrigeerd, dat de nationaalsocialisten die zich buitengewoon fel keerden tegen alles wat maar socialistisch was, zichzelf toch ook als socialisten betitelden. Het is toch vreemd de naam van je grootste vijand over te nemen en met verve en enthousiasme in de eigen propaganda te hanteren. En dat deden de nationaal­


4

Ons Socialisme Uw Toekomst!

socialisten. Zij prezen hun socialisme als een beter soort van socialisme aan, beter dan dat van de sociaaldemocraten of de communisten. Zij beweerden zelfs, dat zij de voortzetters waren van het vroege socialisme uit de negentiende eeuw. In een rede op de Eerste Mei van 1944, de oude socialistische feest- en demonstratiedag, roemde NSB-leider Anton Mussert de vroegere socialistenleiders Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra als zijn grote voorgangers.7 Wij zullen in dit boek verschillende staaltjes zien van dit aansluiten bij het oorspronkelijke, vooroorlogse socialisme. In de praktijk verboden de nationaalsocialisten, toen zij onder Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht kwamen, vrijwel onmiddellijk alle socialistische en communistische organisaties en zetten zij hun leiders en parlementariërs in het concentratiekamp, waar de meesten van hen werden vermoord. Alle socialistische en andere vakbonden werden gelijkgeschakeld in het DAF. In feite maakten de nazi’s dus resoluut een einde aan de socialistische beweging in Duitsland en later in de door hen bezette landen. Namen zij dan soms echt socialistische maatregelen, voerden zij echt een socialistische omwenteling door, zoals zij beweerden? Verwierven zij soms veel aanhang onder de vroegere socialisten en communisten? En als zij betoogden socialisten te zijn en naar een socialistische samenleving te streven, meenden zij dat dan ook? Geloofden zij zelf, dat zij socialisten waren? Geloofden zij in zichzelf als socialisten? Als dat zo was, waarom hadden zij zich dan niet bij de oudere socialistische of communistische partijen en vakbonden aangesloten? Waarom hadden zij die eerdere partijen en bonden dan zo fel bestreden? En waarom hadden op hun beurt de socialisten en communisten de nazi’s zo buitengewoon fel bestreden als hun grootste en meest gevaarlijke vijanden? Kortom, waarom hebben socialisten en nationaalsocialisten elkaar niet gevonden, als zij zo sterk in hun doelstellingen met elkaar overeenstemden? Waarin verschilden zij dan zo zeer van elkaar, dat zij op leven en dood met elkaar streden? Op die vragen lijkt het eigenlijk makkelijk een antwoord te geven. En dat is ook steeds gedaan, zowel door tijdgenoten als door historici. De literatuur over het nationaalsocialisme is allang onafzienbaar. Het nationaalsocialisme is daarmee één van de belangrijkste thema’s in de geschiedschrijving over de twintigste eeuw geworden. Het is mijn bedoeling hier in het kort een overzicht te geven van de verschillende visies, die politici en historici ten aanzien van het nationaalsocialisme en het fascisme naar voren hebben gebracht. Wij moeten hierbij meteen bedenken, dat niemand minder dan de schepper en leider van het Italiaanse fascisme, die over de hele wereld door allerlei andere fascistische leiders is nagevolgd, Benito Mussolini, zelf als socialist, als sociaaldemocraat, is begonnen. Voor een inleiding op het fenomeen fascisme moeten wij dus ook eerst naar Italië kijken. Reeds direct bij de opkomst van het fascisme in dat land in de vroege jaren twintig probeerden politieke tegenstanders het aparte karakter van het fascisme te plaatsen. Socialistische politici en historici hadden er niet veel moeite mee, kijkend naar de praktijk, deze nieuwe, revolutionaire beweging juist te typeren als contrarevolutionair, uiterst rechts en fel antisocialistisch. De voormalige partijgenoot van Mussolini, de sociaaldemocraat Giovanni Zibordi typeerde in 1922 het fascisme van Mussolini als eerste als een antisocialistische coalitie van grootindustriëlen, kleine burgerij, grootgrondbezitters en verbitterde oorlogsveteranen, die zich met elkaar nu juist verbonden hadden uit 7

Nederland in den Oorlog. Historisch Document met Reproducties van Officieele Stukken, 14e Deel, Samengesteld door Roos van Bergen, Utrecht 1944, 5, Radiorede van Mussert. De eindstrijd tegen het privaat-en het staatskapitalisme.


Inleiding

5

vrees voor een socialistische revolutie.8 Van plaats tot plaats verschilden die fascistische coalities van karakter net zoals later de diverse fascistische partijen in de andere landen van elkaar verschilden. Zowel de fascisten van Mussolini als de nazi’s van Hitler richtten zich in de allereerste plaats tegen het socialisme, vandaar dat nu juist de socialisten als eersten probeerden dit nieuwe politieke fenomeen te onderzoeken en te begrijpen. Voor de Italiaanse socialisten was dat des te meer bittere noodzaak, omdat Mussolini uit hun eigen rijen was voortgekomen. Hij was jarenlang een actief en op de voorgrond tredend partijlid geweest, die geprobeerd had de sociaaldemocratische partij in een steeds meer radicale en revolutionaire richting te drijven. Hij was zelfs enkele jaren hoofdredacteur van de socialistische partijkrant ‘Avanti’. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hoopte hij op een socialistische revolutie om die massaslachting te verhinderen. In 1911 had hij zich ook, net als zijn partij, hevig verzet tegen de oorlog van zijn land met Turkije. Toen echter Italië zich in 1914 buiten de oorlog hield, hoewel het bondgenoot was van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, en er ook noch in Italië noch in de rest van Europa een revolutie uitbrak, begon Mussolini van mening te veranderen. Als bewonderaar van de Franse anarcho-syndicalist Georges Sorel, die altijd de gewelddadige omwenteling had bepleit, en van de ideeën van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche meende hij, dat het nu beter was, dat Italië aan de oorlog ging deelnemen en niet aan de kant moest blijven staan. Uit de oorlog zou dan vanzelf de revolutie voortkomen. Maar die oorlog moest dan niet aan de kant van de oude aartsvijand Oostenrijk worden gevoerd, maar aan de zijde van de Entente, van de democratische landen Frankrijk en Engeland. Dat het autocratische Rusland dan ook bondgenoot zou moeten worden, nam hij kennelijk op de koop toe. Omdat de Italiaanse socialisten echter in overgrote meerderheid als overtuigde antimilitaristen tegen oorlogsdeelname gekant bleven, kwam het in 1915 voor Mussolini tot een breuk met zijn partij. Vanaf dat moment ontwikkelde hij zich snel in fel nationalistische richting. Toen de Italiaanse regering in datzelfde jaar voor de Entente koos, meldde Mussolini zich zelfs als oorlogsvrijwilliger. Hij had inmiddels een soort van kleine actiegroepen, de ‘Fasci d’Azione rivoluzionaria’ gevormd, waaruit later de fascistische partij zou ontstaan. Zijn eerste aanhang bestond nog uitsluitend uit merendeels jonge, activistische, revolutionair gezinde socialisten. Zijn vroegere socialistische kameraden beschuldigden hem ervan, dat hij zich had laten omkopen door de oorlogszuchtige, nationalistische bourgeoisie. Een feit is, dat hij het geld, dat hij nodig had voor zijn nieuwe, oorlogsgezinde krant ‘Popolo d’Italia’ juist van de Franse socialisten had gekregen, omdat die natuurlijk graag Italië als bondgenoot tegen Duitsland wilden hebben. De socialist Arturo Labriola was het met Zibordi eens, maar omdat hij in 1925 zijn studie over het fascisme publiceerde, toen Mussolini al lang en breed aan de macht was, kon hij er op wijzen, dat het fascisme zich niet alleen tegen socialisten en communisten keerde, maar wel degelijk ook tegen liberalen, christendemocraten, ja tegen alles, wat niet fascistisch wilde zijn.9 Voor hem was het fascisme toen nog een Italiaans verschijnsel, dat niet in de hoogindustrieel ontwikkelde landen Engeland, Duitsland en Frankrijk zou kunnen ontstaan. Hoe zeer hij het mis had, zou uit het vervolg blijken. De communisten interpreteerden het fascisme als het offensief van het doodsbange kapitalisme, dat zich tegen de communistische revolutie moest keren, net zoals de Witten in Rusland de bolsjewiki op leven en dood bestreden. De Duitse communiste Clara Zetkin 8 9

Ernst Nolte, Theorien über den Faschismus, Königstein 1979, 18-20. Nolte, Theorien, 20-21.


6

Ons Socialisme Uw Toekomst!

stelde in een rede in 1923, dat het ontstaan van het fascisme, dat zij als een dodelijke bedreiging van de arbeidersbeweging zag, de straf was voor het Europese proletariaat, omdat het zelf er niet in was geslaagd een communistische revolutie te verwezenlijken in het eigen land zoals Lenin en de zijnen in Rusland.10 Nu hadden de teleurgestelde arbeiders gekozen voor de kleinburgerlijke revolutie van de fascisten. Zij wees er ook op, dat het falen van de Europese socialisten al was terug te voeren op de ondersteuning in meerderheid van de oorlogspolitiek van de eigen niet-socialistische regeringen in Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk. Het verraad aan de internationale, socialistische idealen in 1914 door de meeste socialisten was volgens haar eigenlijk al het begin van het fascisme. Zij was er echter van overtuigd, dat uiteindelijk de fascisten de weg zouden banen, ongewild, voor de communistische revolutie. Een fatale gedachte, die in Duitsland rampzalige gevolgen zou krijgen. De communisten zouden daar bijna doorlopend de socialisten bestrijden als zogenaamde ‘sociaal-fascistische’ handlangers van het kapitalisme, waarvan het fascisme hoopvol als laatste fase werd gezien. Dit zou een gemeenschappelijke strijd tegen de nazi’s, zoals later in Frankrijk en Spanje in het kader van de Volksfrontpolitiek, in Duitsland onmogelijk maken. Ja zelfs, in de laatste fase van de Weimarrepubliek, in het najaar van 1932, zouden communisten en nationaalsocialisten bij een grote openbaarvervoersstaking in Berlijn zijde aan zijde strijden tegen het socialistische stadsbestuur.11 Er waren wel communisten als Antonio Gramsci, die vanuit de specifiek Italiaanse sociale verhoudingen het fascisme niet per se als laatste redmiddel van het ten ondergang gedoemde kapitalisme wilden opvatten, maar alleen maar als een van de mogelijkheden om een communistische omwenteling te voorkomen in een land, waar het kapitalisme nog maar nauwelijks tot ontwikkeling was gekomen. De gangbare, door het Stalinistische Rusland bepaalde visie op het fascisme bleef een vereenvoudigde variant van die van Zetkin. De Duitse dissidente, linkse communist August Thalheimer ontwikkelde echter in 1930 een scherpzinnige theorie, waarbij hij gebruikmaakte van de Bonapartisme-these van Marx en Engels.12 Voor hem was het Tweede Keizerrijk van Napoleon III (18521870) niet gebaseerd op de macht van het grootkapitaal of de hogere bourgeoisie, al sloten de leiders daarvan zich later wel bij Napoleon III aan, maar was het niets anders dan de ‘dictatuur van de uitvoerende macht’, die steunde op een grote groep van profiteurs uit alle klassen en standen, met het leger en de katholieke kerk als beschermers en de kleine boeren als werkelijke machtsbasis. Napoleon III, zoon van onze eerste Nederlandse koning Lodewijk Napoleon, was in zijn jonge jaren liberaalrevolutionair geweest, zoals Mussolini later radicaalsocialist. Net als het Napoleonistische bewind handhaafde de fascistische staat van Mussolini zich als brug tussen de bourgeoisie en de arbeidersklasse. Het Bonapartisme beschikte in de tweede helft van de negentiende eeuw nog niet over een grote massaorganisatie zoals het Italiaanse fascisme, dat in die zin volgens Thalheimer ook op te 10 Nolte, Theorien, 23-24. 11 Heinrich August Winkler, Der Weg in die Katastrophe. Arbeiter und Arbeiterbewegung in der Weimarer Republik 1930 bis 1933, Berlijn/Bonn 1987, 765-773; Klaus Rainer Röhl, Die Letzten Tage der Republik von Weimar. Kommunisten und Nationalsozialisten im Berliner BVG-Streik von 1932, Wenen 2008. 12 Nolte, Theorien, 37; Martin Kitchen, Fascism, Londen 1976, 71-82; Richard Saage, Faschismustheorien. Eine Einführung, 2e dr. München 1977, 118-130; August Thalheimer, ‘Über den Faschismus’ in Wolfgang Abendroth (Hrsg.), Faschismus und Kapitalismus. Theorien über die sozialen Ursprünge und die Funktion des Faschismus, Frankfurt/Main 1967, 19-38; Heinrich August Winkler, Revolution, Staat, Faschismus, Göttingen 1978, 77-87.


Inleiding

7

vatten was als de contrarevolutionaire vijand van het communistische Rusland. Hiermee stelde Thalheimer dus net als Gramsci, dat het fascisme niet de dictatuur of de eindfase van het kapitalisme was, maar hooguit een variant daarvan, een bepaalde mogelijkheid, meer niet. Bovendien beklemtoonde Thalheimer, dat het fascisme net als het Bonapartisme pas aan de macht had kunnen komen na een mislukte arbeidersrevolutie. In Frankrijk was dat het zogenaamde Junioproer van 1848, in Italië waren dat de fout gelopen bedrijfsbezettingen van 1919. Hierdoor hadden de linkse revolutionairen de burgerij in brede lagen zo’n angst aangejaagd, dat deze uit paniek in de armen van respectievelijk de Bonapartisten en de fascisten waren gelopen. De latere communistische auteurs bouwden niet voort op de Bonapartisme-theorie, maar zagen, zoals Arthur Rosenberg dat formuleerde, in het fascisme alleen maar de contrarevolutionaire kapitalist, ‘der geborene Feind der klassenbewusten Arbeiterschaft.’13 De merkwaardige, communistische psychiater Wilhelm Reich week van de algemeen marxistische visie af. Hij meende de oorzaak van de massa-aanhang van de irrationele ideologie van het nationaalsocialisme te kunnen terugvoeren op het autoritaire, patriarchale gezin met zijn onderdrukking van de seksualiteit, die leidde tot frustratie, agressiviteit en een autoritaire persoonlijkheidsstructuur.14 Door de seksuele onderdrukking, in de meest extreme vorm tot uiting komend in het opgelegde celibaat van de geestelijkheid in de Rooms-katholieke kerk, werd een ‘vals bewustzijn’ aangekweekt, dat de basis vormde van de godsdienst en uiteindelijk uitgelopen was op de klassenmaatschappij en de totalitaire staat. Het fascisme was dus volgens Reich het resultaat van duizenden jaren van onderdrukking van primaire, biologische impulsen. De enige kracht, die het fascisme zou kunnen verslaan, was ook voor hem nog wel altijd het proletariaat, maar hij vreesde, dat ook de arbeiders al te veel waren aangetast door de seksuele moraal van de conservatieve middenklasse, waardoor de arbeidersklasse in hoge mate was verburgerlijkt. Reich kwam daarom tot de conclusie, dat ook het Stalinisme als een fascistische deformatie van het socialisme moest worden gezien. Geen wonder, dat hij al snel uit de communistische partij werd gestoten. De uit Duitsland net als Reich naar de VS gevluchte psycholoog Erich Fromm gaf in zijn beroemde ‘Escape from Freedom’ uit 1941 wellicht de meest diepzinnige, psychologische verklaring van het fascisme als ideologische stroming. 15Net als Reich ging hij uit van de vervreemdingstheorie van Marx. Na het feodale tijdperk, waarin de mens gebonden was geweest in een sterk gesloten en als natuurlijk ervaren gemeenschap, was er door de Reformatie en het ontstaan van het kapitalisme meer individuele vrijheid ontstaan. De oorspronkelijke verbondenheid met de feodale heer met zijn sociale geborgenheid was voorgoed verdwenen (althans in delen van West-Europa), de mens was nu onderworpen aan de wetten van de economie. Door de ontwikkeling van het moderne, monopolistische grootkapitaal begonnen de individuele handwerksman en de kleine ondernemer zich steeds meer bedreigd te voelen in hun vrije bestaan. De arbeiders werden anonieme radertjes in een gigantische productiemachine, waarin zij iedere individuele persoonlijkheid dreigden te verliezen. De vlucht vanuit de vermeende, maar ook angstaanjagende vrijheid in een nieuwe, autoritaire, maar ogenschijnlijk geborgen structuur met nieuwe, krachtige, sociale banden was volgens Fromm de ontstaansgrond van het fascisme. ‘Führer befiehl! Wir folgen!’ Het individu zocht zo zijn geluk in de absolute overgave aan de vereerde, charismatische leider, maar verspeelde 13 Nolte, Theorien, 52-53. 14 Kitchen, Fascism, 13-14; Nolte, Theorien, 56. 15 Kitchen, Fascism, 14-17.


8

Ons Socialisme Uw Toekomst!

daarmee iedere eigen vrijheid en verantwoordelijkheid. Het fascistische idealisme was volgens Fromm een vals idealisme. Het enige antwoord op het fascisme lag in het behoud van de persoonlijke vrijheid, die volgens Fromm alleen mogelijk was in een democratische, socialistische samenleving. Fromms visie heeft grote invloed gehad. Zijn verklaring van de individuele keuze voor het fascisme is lange tijd algemeen aanvaard. Een verklaring voor het ontstaan van het fascisme als politieke massabeweging is het echter niet. Een tijd lang populair was ook de theorie van de Duitse, conservatieve politicus Hermann Rauschning, wiens voornaamste werk ‘Die Revolution des Nihilismus’ uit 1938, in Nederland vertaald door Menno Ter Braak, vlak voor de oorlog diepe indruk maakte. Rauschning was de enige belangrijke nazi, die al voor de oorlog uit principiële overwegingen openlijk brak met het nationaalsocialisme. Hij was korte tijd senaatspresident van de vrije stad Danzig. In zijn op persoonlijke ervaringen en vooral op persoonlijke gesprekken met Adolf Hitler zelf gebaseerde studie beschreef hij het nationaalsocialisme als een doctrineloze doctrine, waarmee men alle kanten op kon gaan, maar die omdat het de leiders uitsluitend om de brute macht zelf ging, alleen maar kon leiden tot vernietiging van alle bestaande elites, ook van de conservatieve bondgenoten, die zo niets vermoedend in de val liepen. Het nazisme en het fascisme vergeleek hij met het bolsjewisme in brute vernietigingsdrift. Daarmee heeft hij ongewild mede de stoot gegeven tot de latere totalitarianisme-theorie, die na de oorlog zo populair zou worden, maar ook tot de idee, dat het nationaalsocialisme als een nihilistische variant van het socialisme kon worden beschouwd.16 ‘Er is geen twijfel aan’, schreef Rauschning, ‘of zij (dit is de massa) hoopt op zoo iets als een socialistische toekomst … dat is de werkelijkheid achter den schijnbaren strijd tegen het bolsjewisme. Het Derde Rijk is aardig op weg een soort ‘socialisme’ door te voeren, of men dat nu Pruisisch socialisme, of staatssocialisme, of totale mobilisatie noemt.’17 Ook het principe van de particuliere eigendom zou tenslotte worden opgeheven. ‘De onvermijdelijke onteigening van het privaatbezit staat ons te wachten, evenals de algeheele uitschakeling van het particuliere initiatief …’ ‘De concentratie der productiemiddelen en van het Kapitaal, die noodzakelijkerwijze tot ‘nationalisatie’ of ‘socialisatie’ moet leiden, het steeds voortschrijdende economisch verval van den middenstand en bovendien nog de geheele kazerne- en gevangenisatmosfeer brengen den burger er toe te gelooven, dat nu aan den gang is wat hij tientallen jaren geleden al van de socialistische omwenteling had verwacht …’18 Maar de massa verwachtte daarom in de woorden van Rauschning ‘het beetje privé-geluk, de veiligheid, het beetje recht en menschelijke waardigheid’ terzijde van het openbare leven. Maar dat was niet het ‘werkelijke revolutionnaire doel’ van de nazi’s, stelde Rauschning. ‘Zij is niets anders dan de beweging-om-de-beweging, of men haar nu beziet als binnenlandsche, buitenlandsche, sociale en economische revolutie, als wereldrevolutie, of zelfs als den eeuwigen oorlog..’ De oorlog, die ‘alle orde en geestelijke waarden vernietigt’. Niets zou volgens hem gespaard blijven ‘noch het leger, noch de kerk, noch de particuliere eigendom, noch de geestelijke discipline.’ De wijze waarop de nazi’s de Duitse joden van hun rechten en bestaansmogelijkheden had beroofd was niet bedoeld om de aandacht van de massa af te leiden van 16 Nolte, Theorien, 60; Wolfgang Wippermann, Faschismustheorien. Zum Stand der gegenwärtigen Diskussion, Darmstadt 1980, 91. 17 Hermann Rauschning, De Nihilistische Revolutie. Schijn en Werkelijkheid in het Derde Rijk, 3e druk, Den Haag 1939, 90-91. 18 Rauschning, Nihilistische Revolutie, 92-93.


Inleiding

9

de revolutie, maar juist om de massa ‘in revolutionnaire spanning te houden.’19 Het aanwijzen van steeds weer nieuwe, de ‘Volksgemeenschap bedreigende vijanden’ was volgens Rauschning een absolute noodzaak voor het in stand houden van het regime. Vanuit het nu doorgevoerde antisemitisme was het volgens hem maar één stap naar de vernietiging van de christelijke kerkgenootschappen en van de godsdienst in het algemeen. Na de Tweede Wereldoorlog was de zo juist genoemde totalitarianisme-theorie vrij lang toonaangevend. De gelijkstelling van het nationaalsocialisme en het communisme paste immers uitstekend in de Westerse ideologie van de Koude Oorlog. De Amerikaan Carl J. Friedrich publiceerde in 1945 zijn ‘Totalitarianism’, waarin hij de moderne, totalitaire staten typeerde als staten, die gekenmerkt waren door een uitgewerkte, maar simpele, chiliastische ideologie, een dwingend eenpartijstelsel geleid door een charismatische leider, een terreurregime steunend op een geheime politie, een volledige controle van de media, een absoluut wapenmonopolie en een zeer grote controle over de economie. De dictaturen in dergelijke staten claimden een nieuwe, ware vorm van volksregering, van democratie te verwezenlijken, maar schiepen in werkelijkheid een regime, dat in alles het spiegelbeeld van een echte democratie was.20 Op deze nogal oppervlakkige theorie kon wel kritiek geleverd worden en die kwam vooral sinds de zestiger jaren, toen de Koude Oorlog in een nieuwe, minder dreigende fase belandde, wel op gang. Van een consistente, wetenschappelijk beredeneerde ideologie was ongetwijfeld wel sprake in de Sovjet-Unie en de andere communistische landen, maar zeker niet in de fascistische staten. Het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaalsocialisme waren niet gebaseerd op een vast en breed uitgewerkt ideologisch systeem zoals het marxisme-leninisme. Mussolini stelde zelf in de jaren twintig, dat fascisten alles zouden kunnen zijn, alles wat maar voor dat moment nuttig was, de ene keer liberaal, de andere keer conservatief of socialistisch. Maar de grondslag van de maatschappij in de fascistische landen werd in tegenstelling tot wat de fascisten beweerden in het geheel niet aangetast, dat wil zeggen de particuliere eigendom, juist die van de allesbepalende productiemiddelen bleef onaangetast door de staat. Alleen sommige groepen in de samenleving werden uitgesloten en vervolgd en fungeerden dus inderdaad als zondebok, als bliksemafleider. De nazi’s beweerden wel het socialisme te brengen, maar maakten in de praktijk juist een eind aan alle socialistische organisaties en voerden uiteindelijk een imperialistische oorlog tegen het communisme en de Westerse democratische landen. De nazipartij was volgens deze critici helemaal niet zo allesbepalend als Friedrich het stelde, al leek het wel of de partij alle macht in handen had.21 Het gebruik van terreurmaatregelen met behulp van een machtige geheime politie was echter wel degelijk een verschijnsel in de fascistische en in de communistische landen. In al deze landen werden vermeende vijanden van het regime in concentratiekampen opgesloten. De beide punten van het wapenmonopolie en de strikte economische controle waren voor de Amerikaan Friedrich wellicht schokkende aspecten, maar daar werd in de West-Europese democratieën heel anders tegenaan gekeken. Het aspect van de terreur is vooral door de naar de VS gevluchte filosofe Hannah Arendt in haar befaamde ‘The Origins of Totalitarianism’ uit 1951 als belangrijkste overeenkomst tussen fascisme en Stalinisme beklemtoond. Dat was ook zeker een heel belangrijk punt, maar met het vaststellen van deze gelijkheid in totalitaire methoden werden noch het fascisme noch het 19 Rauschning, Nihilistische Revolutie, 95. 20 Kitchen, Fascism, 27-29. 21 Kitchen, Fascism, 29-32.


10

Ons Socialisme Uw Toekomst!

Stalinisme voldoende verklaard in hun specifieke, historisch bepaalde ontstaansgronden. De Britse historicus H.R. Trevor-Roper beklemtoonde juist de grote onderlinge verschillen tussen de zich fascistisch noemende landen en partijen.22 Dat wilde natuurlijk volgens hem niet zeggen, dat er geen punten van overeenkomst waren tussen die verschillende fascistische bewegingen en dat er ook wel degelijk punten van overeenkomst waren met het communisme. Het communisme was echter een internationale doctrine, het fascisme was dat niet. In de communistische landen pasten de communistische nationale partijen zich hooguit wat aan de specifieke, nationale omstandigheden aan, bij de fascisten was dat nu juist omgekeerd. Volgens Trevor-Roper waren de wortels van het fascisme al in het midden van de negentiende eeuw te vinden, het historische moment van de doorbraak van het liberalisme. De triomf van het volstrekt vrije door geen staatsingrijpen geremde kapitalisme leidde zoals bekend tot het ontstaan van zijn voornaamste tegenstander, het socialisme, maar provoceerde ook een andere vijand, een rechtse, autoritaire stroming, waaruit ten slotte het fascisme zou ontstaan. De oude elites, de adel, de grootgrondbezitters, de kerken wilden zich zeker in Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Italië, Spanje en Portugal niet neerleggen bij de overwinning van de liberalen. In al deze landen ontstonden tijdens de negentiende eeuw voortdurend burgeroorlogen en revoluties. ‘It was out of these disgruntled mediator in manor-houses and vicarages that some of the first fascist fantasies were born.’23 Het waren de ideeën en verlangens van de uiterst rechtervleugel van het verslagen conservatisme, vol verbittering, gericht op het verleden, vol afkeer van de liberale, kapitalistische toekomst, waarin oude waarden geen waarde meer zouden zijn. In Frankrijk dachten de Legitimisten, de monarchistische partij van de verjaagde Bourbons nog in de jaren zeventig van de negentiende eeuw de macht te kunnen grijpen na de nederlaag van Napoleon III tegen Duitsland en het neerslaan van de socialistische opstand van de Parijse Commune in 1871. In hun kringen ontstond een moderne vorm van antisemitisme. De joden hadden immers ten gevolge van de grote Franse Revolutie hun gelijkstelling voor de wet verkregen en waren aan een succesrijke emancipatie begonnen. Zij werden dus door de reactionaire monarchisten als profiteurs van het liberalisme en het kapitalisme gezien. Graaf J.A. de Gobineau ontwikkelde zijn racistische droomwereld in de hoop op herstel van het oude ‘Germaanse’ Frankrijk. In het nieuwe, industriële Duitse Keizerrijk vond deze nostalgisch dromende ‘edelman’ minstens zoveel bewonderaars als in het republikeinse Frankrijk. Duitsland was in naam sinds 1870 een parlementaire staat, in werkelijkheid werd het nieuwe, economisch snel sterker wordende land geregeerd door een autoritaire keizer en zijn aristocratische en industriële elite. Engeland slaagde als enige grote mogendheid erin de tegenstellingen tussen conservatieven, liberalen en socialisten enigszins geleidelijk te laten verlopen. Meer dan waar ook in West-Europa bloeiden in Frankrijk de valse bloemen van het antisemitisme. De reactionaire journalist Edouard Drummont hitste het Parijse kleine burgerdom tegen de joden, de liberalen en de socialisten op. De generaal op het ‘witte paard’ Georges Boulanger deed zelfs in 1889 met behulp van enkele socialisten en heel veel reactionairen een mislukte greep naar de dictatuur. De Dreyfus-Affaire kwam dus in de negentiger jaren zeker niet uit de lucht vallen in de verscheurde Derde Republiek. Terecht wordt de monarchistische en antisemitische Action Française, ontstaan in de campagne tegen de tra22 H.R. Trevor-Roper, ‘The Phenomenon of Fascism’ in S.J. Woolf (ed.), European Fascism, New York 1969, 18-38. 23 Trevor-Roper,’ Phenomenon’, 21.


Inleiding

11

gische joodse officier Dreyfus als het vroege begin van het Franse fascisme gezien. Naast de joden werden de liberale vrijmetselaars en de socialisten en anarchisten als de eeuwige vijanden van het Franse volk door deze nieuwe, politieke beweging fel bestreden. In Italië verenigde uiterst rechts zich rond de reactionaire pausen Pius IX en Leo XIII. De laatste kwam in 1891 met de encycliek ‘Rerum Novarum’, waarin hij net als eerder zijn voorganger het liberalisme, het kapitalisme en het socialisme veroordeelde en een katholiek alternatief bood in een op klassenverzoening gerichte corporatieve staat. Spanje werd verscheurd door de opstanden van de uiterst reactionaire Carlisten, die meer dan een halve eeuw later Franco trouw terzijde zouden staan. Het verzet tegen de parlementaire democratie, het liberalisme, het kapitalisme en het socialisme leek een uitzichtloos, alleen in nostalgie op het verleden gericht verzet, maar de Eerste Wereldoorlog en de daarop volgende linkse revoluties in Rusland, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije plus de zware economische recessie gaven uiterst rechts in de nieuwe, moderne vorm van het fascisme nieuwe kansen. Het Europese fascisme was volgens Trevor-Roper het politieke antwoord van de zich bedreigd voelende burgerij op de dreiging van het ‘Rode Gevaar’, het revolutionaire communisme. Voor alles was het fascisme anticommunistisch en extreem nationalistisch. Speciaal in de jonge staten Duitsland en Italië, die immers pas in 1870 na veel strijd tot een vaak nog moeizame nationale eenheid waren gekomen, kreeg de nieuwe moderne revolutie van rechts, het fascisme, de mogelijkheid aan de macht te komen. Voor het ogenschijnlijke zo moderne, industriële Duitsland was het de diepe, economische crisis van 1929, die de genadeslag zou brengen aan de prille democratie van de Weimarrepubliek, Natuurlijk zag Trevor-Roper wel diepgaande verschillen tussen de conservatieve reactionairen van de negentiende eeuw en de revolutionaire fascisten. Hij sprak van ‘dynamic fascism’ als de stroming van de op drift geraakte lagere middenklasse, die wel beïnvloed was door de rechtse, klerikale aristocratische reactionairen, maar die in methoden en politieke partijvorming en propaganda daarvan totaal verschilde.24 Beide stromingen liepen in elkaar over, versterkten elkaar en probeerden soms op elkaar te lijken. Een conservatieve, katholieke generaal als Franco poseerde als een fascistische dictator, terwijl de fel antichristelijke Hitler zich soms als keurige conservatief presenteerde. De katholieke kerk bood volgens Trevor-Roper zowel Mussolini als Hitler belangrijke ondersteuning bij beider machtsgreep. Uit angst voor het socialisme en het communisme. Paus Pius XI verruilde bij beide gelegenheden zijn steun voor de katholieke christendemocraten voor die aan de fascistische dictatuur. Hierin werd hij natuurlijk gevolgd en gestimuleerd door de rijke, traditionele katholieke elites. Net zo handelde deze paus met betrekking tot Spanje, Oostenrijk en Portugal. In Tsjechoslowakije werden de fascistenleiders, de priesters Hlinka en Tiso van harte ondersteund door de katholieke kerk, net als tijdens de oorlog in 1941 de Kroatische dictator Ante Pavelic en aartsbisschop Stepinac. In de vele beschouwingen over het nationaalsocialisme werden vele aspecten van dit politieke fenomeen vanuit allerlei gezichtspunten vaak uitvoerig bestudeerd, maar juist aan het vermeende socialisme van de nationaalsocialisten werd betrekkelijk weinig aandacht besteed. Het nationaalsocialisme werd immers hooguit als schijnsocialisme gezien. Het begrip socialisme was gestolen van de echte socialisten, net als de rood-zwarte vlaggen, het gebruik van opvallende symbolen, het zingen van eigen strijdliederen en het en masse marcheren en demonstreren. Hitler zelf schreef in zijn ‘Mein Kampf ’, dat hij 24 Trevor-Roper, ‘Phenomenon’, 28.


12

Ons Socialisme Uw Toekomst!

juist veel geleerd had van de socialistische propagandabijeenkomsten, die hij had meegemaakt.25 Maar die marxistische socialisten zag hij als een groot gevaar voor het Duitse volk. Zij stonden onder joodse invloed, zij waren internationalistisch, zij waren parlementair en democratisch ingesteld en gingen nota bene uit van de gelijkheid van alle mensen, van alle volken en zelfs van alle rassen. Voor Hitler was dat alles een gruwel, maar van hun methoden kon je wel veel leren, vond hij. Binnen de Duitse NSDAP (Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei) kwamen echter wel degelijk in de late jaren twintig en de vroege jaren dertig enkele figuren en kleinere groepen naar voren, die in bepaalde opzichten ernst wilden maken van de in de naam van de partij naar voren komende socialistische pretenties. De voornaamste persoonlijkheden van deze ‘Linke Leute von Rechts’ waren de gebroeders Gregor en Otto Strasser. Zij waren voorstanders van een ‘deutscher Sozialismus’. In de Rijksdag formuleerde Gregor Strasser, die een belangrijke positie in de fractie en in het partijbestuur innam dat zo in november 1925 tijdens het debat over het Verdrag van Locarno: ‘Wir Nationalsozialisten wollen die wirtschaftliche Revolution, die Nationalisierung der Wirtschaft, und in dieser nationalen Wirtschaft ist der deutsche Arbeitnehmer nicht nur Lohnempfänger, Arbeitsklave, sondern Mitbesitzer, Mitberater, Mitbeherscher.’ Hij eindigde met: ‘Wir wollen die soziale Revolution, um zur nationalen Revolution zu kommen, und wir wollen die nationalen Revolution, um die soziale zu erhalten.’26 In augustus 1929, kort voor het uitbreken van de grote, economische wereldcrisis, stelde Gregor Strasser: ‘Wollen wir ehrlich bleiben, so müssen wir die nächste Gelegenheit zu einen erhlichen Zweckbündnis mit der Linken für eine sozialistische Forderung ergreifen.’ Als organisatieleider van de nazi-partij had hij een behoorlijke macht, maar hij had geen wezenlijke invloed op Hitler en diens naaste medewerkers, die de steun van het grootkapitaal en van de conservatiefdenkende middengroepen niet wilden verspelen. Daarom trad zijn jongere, meer radicale broer Otto met een kleine groep aanhangers in 1931 uit de partij onder de kreet: ‘Die Sozialisten verlassen die NSDAP!’. Hij richtte vervolgens een nieuwe partij op, eerst onder de naam van Kampfgemeinschaft Revolutionäre Nationalsozialisten, later onder de meer fascistisch aandoende naam Die Schwarze Front. 27 In ‘Die vierzehn Thesen der deutschen Revolution’ vatte Otto Strasser zijn program samen. De belangrijkste punten betroffen de buitenlandse politiek en de economie. Otto Strasser pleitte vurig voor een bondgenootschap met de Sovjet-Unie en met het fascistische Italië tegen de vroegere Ententelanden Frankrijk, Engeland en de VS met als doel opheffing van de herstelbetalingen. Hitler streed ook tegen het Verdrag van Versailles, waarin de herstelbetalingen waren vastgesteld, maar hij moest niets hebben van een verbond met het communistische Rusland en hij was op dat moment vanwege rivaliteit over Oostenrijk ook nog in conflict met Italië. Vanuit zijn racistische opvattingen wilde hij juist met de ‘Germaanse’ landen Engeland en de VS samenwerken. Hij wilde bovendien ook het bij Versailles verloren gegane koloniale bezit in Afrika, Azië en Oceanië terug hebben met liefst nog een deel van India daar op toe. Otto Strasser was echter een fel tegenstander van het kolonialisme en interpreteerde het nationaalsocialisme als een anti-imperialistische bevrijdingsbeweging. Hij sprak daarom zijn bewon25 Joachim C.Fest, Hitler. Eine Biographie, 7e dr. Frankfurt a/Main 1974 (1e druk 1973), 77-78; Ian Kershaw, Hitler. 1898-1936:Hubris, Londen 1998, 36. 26 Udo Kissenkoetter, Gregor Strasser und die NSDAP, Stuttgart 1978, 24-25. 27 Ernst Schüddekopf, Linke Leute von Rechts. Die nationalrevolutionären Minderheiten und der Kommunismus in der Weimarer Republik, Stuttgart 1960, 319-331; Fest, Hitler, 390-396.


Inleiding

13

dering voor Gandhi uit.28 Met zijn kleine partijtje nam hij deel aan bijeenkomsten van communistische en anti-imperialistische internationale groeperingen. Hitler verwierp dit als ‘eine rassische Perversität’. Merkwaardig genoeg handhaafde Strasser wel de antisemitische standpunten van de NSDAP in zijn nieuwe program, dat ‘rassische Entartung’, ‘kulturelle Überfremdung’ en het ‘römisch-jüdisches Recht’ verwierp. In economisch opzicht was het program van Strasser zeker socialistisch te noemen. Alle grondstoffen en alle grondbezit zouden gesocialiseerd moeten worden. Van de andere productiemiddelen zou minstens 41 % moeten worden gesocialiseerd en 10% aan coöperaties in beheer moeten worden gegeven. In de particuliere bedrijven zouden de werknemers ‘Mitbestimmung’ en een rechtvaardig aandeel in de winst moeten krijgen. Alleen het middenen kleinbedrijf zou in particuliere handen moeten blijven, alle grote ondernemingen, banken en verzekeringen zouden gesocialiseerd moeten worden. Natuurlijk moest Hitler hier niets van hebben. ‘Das ist reiner Marxismus, was Sie hier sagen, das ist gerade Bolschwischmus!’, riep hij vertwijfeld uit in een openbaar debat met Otto Strasser op 22 mei 1930, nog voordat de laatste de partij de rug toe had gekeerd. ‘Der Ausdruck Sozialismus ist an sich schlecht’, voegde Hitler daar nog aan toe. Hij zei, dat hij alleen aan socialisatie wilde denken bij een bedrijf, dat tegen de belangen van de natie in zou gaan en hij doelde daarmee op bedrijven, die in joodse handen waren. Mede omdat zijn broer Gregor hem niet volgde, kreeg Otto Strasser maar weinig volgelingen, voornamelijk uit de SA (Sturm Abteilung), waarvan in 1931 een kleine tienduizend leden naar hem overliepen onder leiding van de Berlijnse SA-leider Walther Stennes. Vooral binnen de SA, de op straat optredende knokploegen van de partij, heerste een min of meer radicale, revolutionaire geest, die zich vooral richtte tegen alles wat tot het establishment werd gerekend. Naast de joden waren dat de kerken, de adel en de grote kapitalisten. In de jaren dertig voerde de Duitse communistische partij, de KPD, een uitgesproken felle nationalistische campagne tegen de regering, die zich bleef houden aan de verdragen met het Westen, Versailles en Locarno. Daardoor kwamen de ‘linkse’ nazi’s van Otto Strasser en de communisten wat dichter bij elkaar. Toch hield het antisemitisme hen uit elkaar. In het begin van de jaren twintig hadden overigens sommige radicaal-linkse communisten zich wel degelijk antisemitisch opgesteld. Gregor Strasser probeerde binnen de NSDAP de partij een meer linkse, sociale koers op te drijven. In het laatste, spannende jaar van de Weimarrepubliek, in 1932, leek het er op of hij door de groeiende sociale ontevredenheid als gevolg van de massale werkloosheid zou kunnen slagen. Sinds het voorjaar ijverde hij openlijk voor een Keynesiaanse, economische politiek van grote, openbare werken. Na de eerste grote nederlaag van de NSDAP in november 1932 pleitte hij voor deelname aan een regering, die gesteund zou moeten worden door de socialistische vakbeweging en door de Reichswehr. Maar Hitler wilde daar niets van weten. Hij wilde immers helemaal geen socialisme, hij wilde ook geen gewapende omwenteling, hij mikte juist op de steun van de conservatieven, om op een zo parlementair mogelijke manier aan de macht te kunnen komen. Toen Strasser dat eindelijk begreep, legde hij zijn partijfuncties neer en gaf hij de strijd op, zijn niet geringe aanhang in de partij in verwarring achterlatend. In de Nacht der Lange Messen, 30 juni 1934, werd hij op bevel van Hitler door de SS omgebracht, net als de belangrijkste leider van de SA Ernst Röhm en diens naaste medewerkers.29 Otto Strasser was toen al naar het 28 Schüddekopf, Linke Leute von Rechts, 319-320. 29 Kissenkoetter, Gregor Strasser, 190-195.


14

Ons Socialisme Uw Toekomst!

buitenland gevlucht. De afrekening met de top van de SA, de grootste en meest bloedige zuivering van de NSDAP betekende meteen het einde van de zogenaamde ‘linkse’ vleugel van die partij. Maar dat betekende niet, dat het begrip socialisme niet verder meer werd gehanteerd in de nazipropaganda. Van economische, socialistische hervorming werd echter niet meer gerept. Onder socialisme werd alleen nog maar verstaan de door de staat georganiseerde liefdadigheid van de Winterhilfe voor de allerarmsten. In de omringende landen, vooral in Frankrijk, traden enkele, individuele socialisten en communisten naar voren, die wel waardering konden opbrengen voor het Duitse nationaalsocialisme en die dat wel degelijk als een vorm van socialisme wilden zien. In Frankrijk ontwikkelden twee reformistische socialisten Marquet en Renaudel hun ‘néosocialisme’, dat neerkwam op een vorm van verregaande overheidsbemoeienis met de arbeidsverhoudingen en de doorvoering van een uitgebreid pakket van sociale maatregelen. Marquet koos tijdens de oorlog voor collaboratie met de Duitsers. Dat deed ook zijn neosocialistische medestander Marcel Déat. Deze was als leider van de neosocialistische partij, de Parti Socialiste de France, korte tijd minister geweest in 1936 in het laatste kabinet voor de linkse Volksfrontregering van zijn vroegere partijgenoot Léon Blum aan de macht kwam. Zijn partij steunde deze regering van socialisten en linkse liberalen met in het parlement de ondersteuning van de communisten, overigens wel degelijk. Déat was toen nog duidelijk socialist, maar hij was van mening, dat de marxistische idee van de klassenstrijd weliswaar goed had gewerkt in de negentiende eeuw, maar dat in de jaren dertig van de crisis een nieuw socialisme voor de zwaar getroffen middengroepen noodzakelijk was, een socialisme, dat in de eerste plaats nationaal zou moeten zijn, omdat de natie nu eenmaal een concreet feit was en internationale solidariteit een droombeeld.30 Hij was als pacifist ook vurig tegenstander van een nieuwe oorlog met Duitsland. Tijdens de Duitse bezetting richtte hij een eigen Franse nazi-partij op. De oorspronkelijk zeer bewonderde communistische burgemeester van de Parijse voorstad St. Denis Jacques Doriot trad nog voor de oorlog uit zijn partij en vormde een eigen in naam revolutionairsocialistische politieke formatie, waarmee hij tijdens de Tweede Wereldoorlog ook met de Duitsers collaboreerde als concurrent van Déat. In Engeland ontpopte de ambitieuze, voormalige Labour-minister Lord Oswald Mosley zich in de vroege jaren dertig als fascist met een uitgesproken sociaal program, nadat een eerder experiment met een eigen nieuwe, gematigd-socialistische New Party was mislukt.31 Voordat hij zich in de jaren twintig had aangesloten bij de Labour Party was deze rijke aristocraat al actief geweest als conservatief parlementslid. Zijn uiteindelijke keuze voor het fascisme, die hem in zijn land alleen maar schandaal en gevangenschap zou opleveren, kan als individueel avonturisme en charlatanerie worden gezien, zo prachtig bespot door zijn tijdgenoot Wodehouse in enkele van diens romans. De historicus Sternhell maakte echter wel duidelijk, dat de ideeën van Mosley voor het oplossen van de economische crisis sterk overeenkwamen met die van Déat en van de Belgische socialistenleider Hendrik de Man, die ook tijdens de oorlog met de Duitsers in zee zou gaan.32 Maar Déat, Doriot, Mosley en De Man hadden een goed voorbeeld in de 30 Zeev Sternhell, ‘Fascist Ideology’ in Walter Laqueur (ed.), Fascism. A Reader’s Guide, Londen 1979, 372-376. 31 Richard Griffiths, Fellow Travellers of the Right. British Enthusiasts for Nazi Germany 1933-1939, Oxford 1983. 32 Sternhell, ‘Fascist Ideology’, 372-379.


Inleiding

15

schepper van het fascisme zelf, in Mussolini. Pas in de allerlaatste fase van het Italiaanse fascisme, tijdens de korte periode van de door Mussolini gestichte Italiaanse Sociale Republiek, de beruchte Republiek van Saló, kwam Mussolini voor het eerst weer met een ‘socialistisch’ program van hervormingen, steunend op de Duitse wapens, in een wanhopige poging de Italiaanse arbeiders aan zijn kant te houden. ‘Waarom heb je het socialisme verraden?’ vroegen de Italiaanse verzetsmensen hem voordat zij hem samen met zijn minnares opknoopten.33 Ook in Nederland waren er wel enkele socialisten en communisten, die al voor de Duitse inval voor het fascisme kozen. De belangrijkste onder hen was het SDAP-Kamerlid J. Duys. Hij brak in 1936 met zijn partij, werd lid van de NSB, maar probeerde met een paar medestanders in 1938, na de grote verkiezingsnederlaag van de NSB, een eigen Nederlandse Volks Partij van de grond te krijgen, zonder resultaat. In april 1940 behoorden de vroegere socialisten Roel Stenhuis, ooit radicaal-links en voorzitter van de socialistische vakcentrale, het NVV, en Gerrit J. Zwertbroek, voormalig secretaris van de socialistische radio-omroep, de VARA, tot de oprichters van het fascistische Nationaal Front van Arnold Meijer.34 Zwertbroek zullen wij nog vaak in dit boek tegenkomen als propagandist van het NAF. Tot de aanhangers van Arnold Meijer, de katholieke fascist, behoorde korte tijd ook het vroegere communistische Rotterdamse raadslid Gerrit van Burink. Na de Duitse inval van mei 1940 kozen meer socialisten plotseling voor het nationaalsocialisme, veel zouden het er echter niet zijn. En of zij nu werkelijk in dat nieuwe socialisme van de bezetters hebben geloofd? In Nederland was er voor de oorlog wel een socialistische publicist, die in een scherpzinnig betoog heeft gewezen op bepaalde gemeenschappelijke kenmerken van het fascisme met het oorspronkelijke socialisme. Jacques de Kadt was begonnen als overtuigd communist, die zelfs de communistische partij nog niet radicaal genoeg vond. Met de dichteres Henriëtte Roland Holst voerde hij enige tijd een eigen radicaalcommunistisch partijtje aan. In de vroege jaren dertig werd hij actief in de van de SDAP afgesplitste Onafhankelijke Socialistische Partij. In 1934 meende hij zelfs even in het Jordaan-oproer het begin van de socialistische revolutie te zien. Door zijn teleurstelling in het Stalinistische communisme, waarop hij al vroeg scherpe kritiek leverde, kwam hij in het sociaaldemocratische kamp terecht. In 1938 publiceerde hij zijn nog altijd lezenswaardige ‘Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid’. In dat werk schetste De Kadt Mussolini nog als een groot man, als schepper van een nieuw soort van socialisme. Anders dan de orthodoxe marxisten was hij niet geïnteresseerd in de wetten, die de economische handelingen van de mensen beheersten, maar in de concrete economie, de concrete mensen, de strijdende arbeidersklasse. Hij was, zo meende De Kadt toen, geen verrader van het socialisme, maar hij wilde meer dan het marxistische socialisme. Het ‘vullen van die magen was een ernstige zaak’, dat vond Mussolini ook, maar dat was maar een middel om te komen tot het creëren van een nieuwe, andere wereldorde en een andere cultuur. Daarom begreep hij, zo meende De Kadt, niet, dat zijn partijgenoten in 1914 de kans niet grepen, om nu revolutie te 33 Nolte, Der Faschismus in seiner Epoche. Die Action Française. Der Italienische Faschismus. Der Nationalsozialismus, 2e druk München 1965 (1e druk 1963), 306. 34 G.R. Zondergeld, Een Kleine Troep Vervuld van Haat. Arnold Meijer en het Nationaal Front, Houten 1986, 118-122; Hans Schippers, Zwart en Nationaal Front. Latijns georiënteerd rechtsradicalisme in Nederland (1922-1946), Amsterdam 1986, 144-146.


16

Ons Socialisme Uw Toekomst!

maken. Alleen zo zou het socialisme in Italië kunnen worden gevestigd. Volgens De Kadt was Mussolini altijd socialist gebleven. Zijn fascisme was volgens De Kadt een vorm van staatskapitalisme, dat nauwelijks verschilde van het communisme in Rusland. Het fascistische bewind steunde echter in tegenstelling tot dat van Stalin op de middengroepen en de intelligentsia. Nog in 1938 was De Kadt van mening, dat de fascistische overval op Ethiopië, die door de hele democratische wereld veroordeeld was, niet als plat imperialisme kon worden beschouwd.35 De Kadt was zelf zeker geen fascist. Hij verwierp het vulgaire, bombastische, het brute geweld ervan wel degelijk. Maar hij toonde een zeker begrip voor de fascisten en was van mening, dat de sociaaldemocraten onvoldoende van de fascisten hadden begrepen om hen te kunnen weerstaan. De middengroepen en de intellectuelen waren door de sociaaldemocraten verwaarloosd. Het proletarische, het arbeideristische, het platmaterialistische zou de sociaaldemocratie van zich moeten afschudden. De cultuur zou boven de platte economie moeten worden gesteld. Alleen zo zouden zowel het fascisme als het communisme verslagen kunnen worden. Dat De Kadt dit in 1938 publiceerde, kunnen wij ons nog wel enigszins voorstellen. De Belgische socialistische ideoloog Hendrik de Man formuleerde het niet veel anders. Maar dat hij dit zelfde boek in 1946, zelf komend uit Japanse gevangenschap, ongewijzigd liet herdrukken, wekt nu toch wel verbazing. De Kadt heeft zich blijkbaar totaal laten misleiden door wat er inderdaad op artistiek gebied in het fascistische Italië mogelijk bleek. De mate van onderdrukking heeft hij kennelijk onderschat. Na de oorlog waren het fascisme en het nationaalsocialisme zo belast met de misdaden in de kampen, de brute wijze van oorlogvoering en boven alles de massamoord op de joden, dat niemand meer de zogenaamde socialistische claims van hun regimes serieus wenste te nemen. Wel werd er zeer veel over het fascisme geschreven, vooral in het begin biografische detailstudies, zoals de indrukwekkende biografie van Hitler door Alan Bullock uit 1956. De conservatieve Duitse filosoof Ernst Nolte gaf in 1963 met zijn ‘Der Faschismus in seiner Epoche’ de stoot tot een nieuwe, genuanceerde kijk op het fascisme. Hij meende drie vormen van fascismen te kunnen constateren, prefascisme, normaalfascisme en radicaalfascisme. Prefascistisch was volgens hem de monarchistisch-revolutionaire Action Française. Het Italiaanse fascisme was het beste voorbeeld van het normale fascisme, terwijl het Duitse nationaalsocialisme de meest radicale vorm representeerde. Alle drie bewegingen kwamen overeen in antiliberalisme, antisocialisme en fel nationalisme. Het fascisme onderscheidde zich van alle andere ideologieën als het christendom, het liberalisme, het socialisme of het communisme. Het fascisme was namelijk volgens Nolte antitranscendentaal. Het ging alleen in schijn uit van het geloof of het streven naar een zekere transcendentie, maar het was in werkelijkheid, zoals Rauschning dat al had gezien, een doctrineloze doctrine. Het was natuurlijk in de eerste plaats, dat beklemtoonde Nolte, antibolsjewistisch, anticommunistisch, het had alles van een conservatieve contrarevolutie, maar in feite was het, al weer zoals Rauschning dat had geformuleerd, een volstrekt nihilistische revolutie, een Nietzscheaanse ‘Umwertung aller Werte’. Het was geen ideologie, het was een anti-ideologie. Vandaar, dat alle verschillende fascismen volgens Nolte steeds uitgingen en bepaald werden in hun propaganda door een fundamentele onwaarheid, een bewuste leugen, die uiteindelijk onbewust geloofd werd, een ‘Lebenslüge’, een leugen tegen het 35 J. de Kadt, Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid, 2e druk Amsterdam 1946, 92-124;. Een scherpzinnige, kritische bespreking van het werk van De Kadt is te vinden in: Ronald Havenaar, De tocht naar het onbekende. Het politieke denken van Jacques de Kadt, Amsterdam 1990, 126-139.


Inleiding

17

leven zelf, een leugen tegen beter weten in. De fascistische massa’s wensten eenvoudigweg die leugen te geloven, omdat men anders de werkelijkheid niet meer kon verdragen. De voornaamste woordvoerder van de Action Française, de schrijver Charles Maurras, wist heel goed, dat de joodse officier Dreyfus geheel onschuldig was aan het hem ten laste gelegde verraad aan de Duitsers, maar juist omdat hij jood was en omdat het Franse leger altijd gelijk moest hebben, moest Dreyfus wel veroordeeld waren. Alleen zo kon de eer van het Franse leger hoog gehouden worden. De eigenlijke verrader, de niet-joodse kolonel Henry, pleegde zelfmoord, toen zijn daad bekend werd, maar dat maakte hem in de ogen van Maurras juist een held, een martelaar voor de eer van het leger. Het was een fundamentele fout geweest, om joden tot het leger toe te laten. De joden vormden een on-Frans, een vreemd element. Duidelijker dan door Nolte kon de moedwillige domheid, de moedwillige leugenachtigheid van het moderne antisemitisme niet worden blootgelegd.36 Mussolini en zijn mede-oudfrontstrijders lanceerden de leugen van het onoverwinnelijke Italiaanse leger, dat niet verslagen zou zijn door de Oostenrijkers, maar zelfs de doorslag zou hebben gegeven bij de nederlaag van de Centralen. Daarom was Italië bij het vredesverdrag van Versailles onrecht gedaan. Italië had volgens hen te weinig gebieden toegewezen gekregen. Italië had recht op meer, in de eerste plaats op de overkant van de Adriatische Zee, die nu door het nieuwe Joegoslavië in bezit was genomen. In werkelijkheid hadden de Italianen voortdurend zware nederlagen geleden. Mussolini beloofde het aan Italië gedane onrecht te herstellen en een nieuw Romeins rijk te vestigen. Een zelfde soort van ‘Lebenslüge’ werd in Duitsland uitgedacht door de propagandisten van de generale staf. De zogenaamde Dolkstootlegende maakte de plotselinge en totaal onverwachte nederlaag aan het Westfront in 1918 voor het nationalistische deel van het Duitse volk begrijpelijk. Het waren de joden en de socialisten, die de Duitse legers in de rug hadden aangevallen en die zo de noodzaak tot een wapenstilstand in november 1918 hadden kunnen afdwingen. De politici, die tot die verraderlijk daad bereid waren gebleken, waren de verraders van het Duitse volk. In werkelijkheid stonden de Duitsers en hun bondgenoten voor de totale ondergang. Te veel troepen hadden zij aan het Oostfront, ook na de Pyrrusoverwinning op Rusland bij de Vrede van BrestLitovsk, moeten houden, terwijl de troepen in het westen en op de Balkan niet meer bestand bleken tegen de Ententelegers, die ook nog eens versterkt waren door frisse Amerikaanse troepen. De nazi’s vielen in hun propaganda voortdurend de ‘verraders’ van de Weimarrepubliek aan en beloofden het machtige Duitse rijk te herstellen en Versailles ongedaan te maken. Drie levensleugens vormden dus volgens Nolte de kern, het wezen van de drie fascismen, die hij in zijn omvangrijke werk bestudeerde. Wat direct opvalt, is, dat het bij alle drie gaat om het hooghouden van de eer van het eigen nationale leger. Met socialisme of zelfs met revolutie hebben zij helemaal niets van doen. Dat is veelbetekenend. Het gaat bij het fascisme volgens Nolte dus om een militaristisch extreem nationalisme, dat dwars tegen de realiteit in zich baseert op een absolute, makkelijke aantoonbare onwaarheid. Hiermee toonde Nolte de wezenlijke leugenachtigheid van het fascisme aan. Al het andere, de vele facetten van de zogenaamde ideologie, was in feite alleen maar leugen, bedrog en zelfbedrog. Dat neemt niet weg, dat Nolte wel diep inging op de vele onderlinge verschillen van zijn ‘Three Faces of Fascism’, zoals de titel van de Engelse vertaling van zijn werk luidde. Wij zullen ons nu hier beperken tot alleen de kenmerken van het nationaal36 Nolte, Der Faschismus in seiner Epoche, 90-95.


18

Ons Socialisme Uw Toekomst!

socialisme. Hij typeerde deze ‘stroming’ als ‘Radikalfaschismus’, omdat hier alle aspecten, die bij fascistische bewegingen voorkwamen tot en met het meest uitgesproken racisme en antisemitisme samenkwamen. Voor alles was het nationaalsocialisme, zoals wij reeds eerder zagen, anticommunisme, antimarxisme. Nolte begreep natuurlijk ook, dat het nationaalsocialisme niet zomaar uit de lucht kwam vallen, maar dat het al verschillende voorlopers, prefascismen, kende. Niet voor niets begon hij zijn betoog met de Action Française, die al in 1899 was opgericht, dus zo’n tien jaar eerder dan het Italiaanse fascisme. Voor deze monarchistische, vroom-katholieke en antisemitische beweging vormde de grote, Franse, Jacobijnse Revolutie de ideologische vijand. In het liberalisme, de Vrijmetselarij, het Jodendom en het socialisme zagen Maurras (die persoonlijk niet katholiek was en die de monarchie in wezen onverschillig liet!) en de zijnen de voortzetters van de Franse Revolutie en daarmee van het emancipatieproces in de maatschappij zelf. Voor de Duitse nazi’s was volgens Nolte de communistische Oktoberrevolutie van 1917 de grootste bedreiging. Het felle anticommunistische karakter verklaarde de grote aanhang onder de gevestigde, traditionele elites in Duitsland, de adel, de officieren, de hoge ambtenarij, de bankiers, de rechterlijke macht, de industriëlen, de Lutherse kerken en de universitaire professoren. Daarnaast waren het de boeren van de grootgrondbezitters tot de kleine keuterboeren, die zich bedreigd voelden door de communisten. In Rusland waren deze elites voor een deel vermoord en voor een deel weggejaagd. Ook de middenstand, van hoog tot laag, die zich aan de ene kant bedreigd voelde door het grootkapitaal, aan de andere kant door de arbeidersklasse, koos voor een groot deel voor het nazidom. Nolte begreep heel goed de tekortkomingen van de oppervlakkige totalitarianisme-theorie en sabelde deze neer met de wat verrassende constatering, dat deze als de historische wraak moest worden beschouwd voor de communistische theorie van het ‘sociaal-fascisme’.37 Maar hij stond in zoverre nog wel dicht bij de door hem verworpen theorie, dat hij in de methoden van het fascisme (en die methoden waren wel kenmerkend!) grote overeenkomsten zag met die van het Stalinistische communisme, waarbij hij niet alleen de terreur voor ogen had. Fascisme was voor hem dan wel in de eerste plaats anticommunisme, maar dan wel radicaalrevolutionair en met socialistische methoden en symbolen. Het was de moderne revolutie van rechts, geen conservatieve contrarevolutie. Het fascisme in zijn radicale vorm werd bij hem zo het spiegelbeeld van het communisme. Het racisme, de romantische verheerlijking van het Germaanse ras, speelde in de pseudo-ideologie van het nazidom dezelfde hoofdrol als de verheerlijking van het proletariaat bij de marxisten.38 Zo kwam hij ertoe in het fascistische Italië en het nationaalsocialistische Duitsland toch een soort van ontwikkelingsdictaturen te zien, zoals die van Stalin in Rusland. De wezenlijke verschillen bleven echter voor Nolte enorm: antitranscendentaal tegenover transcendentaal. Dat het fascisme had kunnen ontstaan, hing natuurlijk nauw samen met de afloop van de Eerste Wereldoorlog, maar meer nog met die van de Russische Revolutie. Op die revolutie had de vroegere revolutie, Nolte doelde op de Franse Revolutie, in de politieke vorm van het liberalisme geen antwoord. Daarom kwam er ruimte voor het fascistische antwoord. De innerlijke dynamiek van het fascisme kwam volgens hem net als bij Fromm voort uit angst, existentiële angst. Angst in concreto voor de ‘Rode Horden’, in wezen voor alle transcendentie, voor alle uitstijgen boven het egoïstische menselijke zelf, angst voor alle idealisme, alle goedheid, alle echte progressiviteit, angst voor alle verandering, ja, voor het 37 Kitchen, Fascism, 36. 38 Kitchen, Fascism, 37.


Inleiding

19

geschiedproces zelf. In mijn ogen onderscheidde Nolte zich in deze constateringen wezenlijk van alle fascismetheorieën, die bleven steken in de politiek en de economie en leverde hij daarmee een zeer belangrijke bijdrage tot een diepgaand begrip van het verschijnsel fascisme. In eerste instantie oogste hij meer verbazing dan kritiek vanwege zijn theorie. Geleidelijk kwam de kritiek echter op gang. In de eerste plaats op zijn tijdsbepaling. Voor Nolte was het fascisme als alles bepalend historisch fenomeen afgelopen met de nederlaag van Duitsland en Italië in 1945. Daarop kwam allerwegen kritiek. Terecht werd dit als te historistisch gezien en eigenlijk in strijd met zijn eigen begrip van het antitranscendentale aspect van het fascisme. Het fascisme zou zich toch best kunnen herhalen, meenden velen. Tijdens de periode van de Koude Oorlog leek Nolte op dit punt toch gelijk te krijgen. Wat er zich toen als neofascisme of neonazisme aandiende had politiek geen enkele betekenis. In Nederland werd de these van Nolte geïntroduceerd door de historicus A.A. de Jonge in zijn dissertatie uit 1968 ‘Crisis en Critiek der Democratie’. In deze bijzonder rijke en uitvoerige studie over de denkbeelden over de staat in de antidemocratische stromingen in Nederland tijdens het Interbellum ontwikkelde hij, zich daarbij vooral baserend op Nolte, een eigen theorie over het ontstaan van deze antidemocratische bewegingen. Hij constateerde, dat de bedreigingen voor de parlementaire democratie voortkwamen uit een dubbele crisis in de politiek.39 Ten eerste was daar de ‘grote crisis’ uit het laatste kwart van de negentiende eeuw, die de ‘ideële grondslagen der democratie’ aantastte. Onder die grondslagen verstond hij de overtuiging, dat ieder mens een redelijk wezen was, dat recht had op politieke vrijheid en gelijkheid en uiteindelijk op sociale vooruitgang. De ‘grote crisis’ werd gevormd door de krachtige reactie tegen deze fundamenten van de democratie, eerst bij enkele denkers als De Gobineau en Nietzsche, later door brede lagen van de bevolking. De gedachte begon veld te winnen, dat de doorsnee mens niet redelijk was en dus ook niet tot politiek oordelen in staat geacht moest worden. Daarom zouden deze mensen, de massa, geleid moeten worden door een kleine groep van hoger begaafden. Politieke vrijheid voor iedereen werd schadelijk geacht voor het volk. De mensen waren niet gelijk, maar van nature ongelijk. Het verband tussen deze geestelijke crisis en de door de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte maatschappelijke crisis was evident. Zich bedreigd voelende groepen uit de bourgeoisie, uit de middengroepen waren ontvankelijk voor de sombere, pessimistische geluiden over de mens als redeloos wezen, dat stevig onder leiding zou moeten staan. Juist die middengroepen, juist de kleine burgerij leverden veel aanhang voor antidemocratische bewegingen als het fascisme. Deze idee van een ‘grote crisis’ vinden wij, zoals wij al hebben gezien, onder andere bewoordingen ook bij Trevor-Roper en Nolte. De Jonge moest weinig hebben van een eenzijdig economische verklaring. De bekende historicus Jan Romein sabelde hij mijns inziens iets te gemakkelijk neer in diens verklaring voor de keuze van delen van de kleine burgerij voor het fascisme vanuit de vrees terecht te komen tussen de hamer van het grootkapitaal en het aambeeld van de arbeidersklasse. De Jonge wees er overigens wel terecht op, dat grote delen van de kleine burgerij zich nu juist in Frankrijk en Spanje aangesloten hadden bij het antifascistische Volksfront. Grote bewondering koesterde De Jonge voor De Kadt, omdat deze zo scherp gezien had, dat de kracht van het fascisme niet zozeer berustte op zijn slechtheid, maar dat het de pervertering van iets goeds was. De Kadt doelde daarmee 39 A.A. de Jonge, Crisis en critiek der Democratie. Anti-democratische stromingen en de daarin levende denkbeelden over de staat in Nederland tussen de Wereldoorlogen, 2e druk, Utrecht 1982 (1e druk 1968), 6-17.


20

Ons Socialisme Uw Toekomst!

op het verzet van veel fascisten tegen het platte materialisme van de liberalen en de marxistische socialisten, kortom het avontuurlijke, romantische aspect. Mijns inziens sloeg De Kadt op dat punt volledig de plank mis, maar dat was verklaarbaar uit het feit, dat hij dat schreef, zoals wij al hebben gezien, op een moment waarop de Tweede Wereldoorlog nog moest beginnen. Bovendien vergiste hij zich volledig in de ‘grootheid’ van Mussolini en zag hij het fascisme ten onrechte als een economische hervormingsbeweging. Ten aanzien van dat laatste punt leverde De Jonge wel scherpe kritiek op De Kadt. De ‘kleine crisis’ ontstond volgens De Jonge doordat de ontwikkeling der staatsinstellingen de grote maatschappelijke veranderingen niet kon bijhouden. Het parlementaire stelsel had oorspronkelijk berust op de macht van een betrekkelijk kleine, liberale elite, die door middel van beperkt kiesrecht aan de macht kon blijven. De staatstaken van regering en parlement waren nog maar zeer beperkt. Dat veranderde door de sterke uitbreiding van zowel het kiesrecht tot uiteindelijk algemeen kiesrecht en door de drastische uitbreiding van de overheidstaken, die bij de verlangens van de kiezers steeds ten achter bleven. Toen nu ‘grote crisis’ en ‘kleine crisis’ bij elkaar kwamen en er ook nog eens sprake was van een sociaaleconomische crisis was de tijd rijp voor het fascisme. Hiermee kon De Jonge verklaren, waarom in Nederland het fascisme nauwelijks kansen kreeg, omdat hier volgens De Jonge geen diepgaande ‘grote crisis’ had bestaan, waarbij dan ook nog eens de neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog positief had gewerkt. Het is nuttig nu eens meer in concreto te kijken naar het electoraat van de Duitse nazi’s. Van welke groeperingen kregen zij nu vanaf 1929 hun grote aantallen stemmen. Voor het uitbreken van de grote wereldcrisis beschikten de nazi’s maar over een zeer geringe aanhang. Die crisis is dus wel van veel belang en dat heeft zeker Nolte te weinig onderkend. De stemmen voor de nazi’s kwamen in de allereerste plaats van de liberalen. De beide liberale partijen, die in de jaren twintig nog een grote rol hadden gespeeld, werden volledig weggevaagd. Op dat punt had Nolte zeker gelijk, de diepgaande innerlijke crisis bij de liberalen gaf de fascisten direct de kans. De katholieke Zentrumpartei bleef ondanks het nazistisch geweld vrijwel volledig overeind en leverde nauwelijks stemmen, terwijl de socialisten hooguit verloren aan de communisten, die in de vroege jaren dertig net zo profiteerden van de crisis als de nazi’s. De monarchisten, de Duitsnationalen, die nota bene Hitler mede aan de macht hielpen, verloren vrij veel stemmen aan de nazipartij en verspeelden in enkele maanden de kans op een terugkeer van de keizer. Het is een groot misverstand, dat Hitler in januari 1933 aan de regering kwam na een grote verkiezingsoverwinning. Wij zagen al eerder, dat hij juist in november 1932, de laatste landelijke verkiezingen voor de ‘Machtergreifung’, een fikse nederlaag had geleden. Zijn partij viel terug van 37.3 % op 33.1%, wat in de Rijksdag een zeteltal opleverde van 196 zetels in plaats van 230. Bij de raadsverkiezingen in diezelfde maand in Saksen was het verlies nog veel groter, niet minder dan 20%. Het is ook zeker niet zo, dat juist veel arbeiders op de NSDAP stemden. De arbeiderspartijen bleven immers overeind. Wel is gebleken bij nauwkeurig verkiezingsonderzoek, dat onder de jonge arbeiders, die nog nooit hadden gewerkt en dus geen lid waren geworden van een vakbond, wel degelijk veel nazi-stemmers voorkwamen. Onder die jongeren wist de SA vooral zijn aanhang te verwerven. Hieruit blijkt wel, dat ook wat electorale aanhang betrof de NSDAP volstrekt geen arbeiderspartij was, al zou dat gezien de naam wel zo moeten zijn. Ook in Nederland verwierf de NSB, die in 1935 met bijna 8% van de stemmen zijn


Inleiding

21

hoogste kiezersscore behaalde, vrijwel uitsluitend stemmen van de liberalen en daarnaast van stemmers van zogenaamde ‘losmaakpartijen’ als het prefascistische Verbond voor Nationaal Herstel en van bewoners van de grensstreken met Duitsland. De socialisten, de communisten, de linkse liberalen van de Vrijzinnig Democratische Bond en de confessionele partijen verloren vrijwel geen stemmen aan de NSB. Daarom behaalde de NSB bij lange na niet het stemmenpercentage van de nazi’s in Duitsland. Overal waar de Verzuiling sterk was, kreeg de NSB geen stemmen.40 Dit wijst er toch wel op, dat socialistisch gezinde arbeiders absoluut niet verleid werden hun stem aan het zogenaamde nieuwe socialisme van de nationaalsocialisten te geven. Van een echte revolutie in Duitsland zelf was ook geen sprake, al werd dat bij voortduring door de nazi’s zelf van de daken geroepen. Dat de meeste Duitse arbeiders het hoofd in de schoot legden en zich aanpasten toen Hitler vast in het zadel bleek te zitten, was geen wonder. De mogelijkheden van verzet bleken gering, al werd er wel degelijk, vooral door communisten, verzet geboden. Bovendien begon door de maatregelen ten bevordering van de wapenindustrie en de verdere oorlogsvoorbereiding de economie weer op te leven. Door de herinvoering van de militaire dienstplicht en de invoering van de verplichte arbeidsdienst werden veel jongeren, die anders werkloos dreigden te worden, van de straat gehouden. Het felle nationalisme, waarbij de uiterst kleine bevolkingsgroep van de joden als zondebok kon worden aangevallen en waarop alle antikapitalistische sentimenten konden worden botgevierd, deed de rest. De kerken pasten zich over het algemeen, enkele uitzonderingen daargelaten, gemakkelijk aan en boden anders dan in Nederland geen principieel verzet. Er werden een aantal sociale maatregelen getroffen en het Deutsche Arbeits Front deed zijn best met behulp van zijn ontspanningsorganisatie ‘Kraft durch Freude’ het de gewone man zo goed mogelijk naar de zin te maken. De Duitse historicus Norbert Frei wees er in zijn ‘Der Führerstaat’ overigens wel op, dat die gewone man dan weliswaar werk had en enige ontspanning, maar dat hij door de enorme bezuinigingen op de lonen het beslist niet erg breed had. 41 Maar al deze maatregelen, de hele cultuurpolitiek incluis, dienden uitsluitend de oorlogsvoorbereiding. Daardoor kon in enkele jaren tijd een groot deel van de werkloosheid worden opgelost en ontstond er een gevoel van saamhorigheid, van ‘Volksgemeinschaft’, dat pas echt aan erosie onderhevig raakte in het laatste jaar van de oorlog door de verpletterende nederlagen aan het Oostfront en de voortdurende bombardementen. Tot die eindfase leek alles eigenlijk wel goed te gaan. Velen maakten carrière in het leger, men klom veel sneller op naar de hoge rangen dan vroeger in de Reichswehr. Anderen werden bedrijfshoofd in de grote industrieën, waarvoor de gewone arbeidskrachten geleverd werden door de buitenlandse dwangarbeiders en de concentratiekampgevangenen. De roof van joodse bezittingen in Duitsland zelf en in de bezette gebieden schiep goede mogelijkheden voor verrijking. Zo kwam de Duitse historicus Hans-Ulrich Wehler er toe vast te stellen, dat alleen op het punt van het scheppen van een nieuwe, gemeenschappelijke mentaliteit het nazibewind succesvol was geweest.42 Maar al veel eerder had de Engelse journalist William L. Shirer in zijn vroege standaardwerk over het Derde Rijk dat ge40 G.A. Kooy, Het Echec van een ‘Volkse’ Beweging. Nazificatie en denazificatie in Nederland 19311945, Assen 1964; S.Y.A. Vellenga, Katholiek Zuid-Limburg en het Fascisme. Een onderzoek naar het kiesgedrag van de Limburger in de jaren dertig, Assen 1975. 41 Norbert Frei, De Führerstaat. De Nationaal-Socialistische Heerschappij 1933-1945, Utrecht 1995 (1e druk in Duitsland 1993), 102-109. 42 Hans-Ulrich Wehler, Deutsche Gesellschaftsgeschichte 1914-1949, München 2003, 794.


22

Ons Socialisme Uw Toekomst!

constateerd. Op zijn vraag waarom de Duitse arbeiders het nazi-regime zo gemakkelijk hadden geaccepteerd, gaf hij zelf ten antwoord: ‘But the greatest cause of his acceptance of his role in Nazi Germany was, without any doubt at all, that he had a job again and the assurance that he would keep it.’43 De arbeider was vast geklonken aan zijn bedrijf, waar hij werkte als lid van de zogenaamde ‘Gefolgschaft’. De ondernemer trad op als een soort van feodaal heer. De lonen werden laag gehouden en bovendien werd verwacht, dat iedereen bijdroeg aan allerlei partij- en staatsinstellingen, zoals de Winterhilfe. Maar er was werk, al kon men door allerlei verboden nauwelijks van baan veranderen en al werd men enorm gecontroleerd, nadat in 1935 iedereen een eigen ‘Arbeitsbuch’ kreeg, waarin alle werkzaamheden werden vermeld. Men kon echter ook niet ontslagen worden. Bij ziekte, invaliditeit en ouderdom had men recht op een redelijke uitkering. Dat alles was onder de Weimarrepubliek veel slechter geweest en in de laatste jaren alleen maar slechter geworden. En daar kwam dan nog bij: voor het eerst betaalde vakantie en de vele, vele sterk gesubsidieerde ontspanningsmogelijkheden, die Kraft durch Freude bood. De politieke vrijheid was men kwijt, de eigen vakbond was opgeheven, er werd voor iedereen duidelijk aangestuurd op oorlog, maar er was werk, er was plezier. Ook de grote massabijeenkomsten van de partij en van de vele mantelorganisaties schonken de deelnemers grote vreugde en droegen bij tot grote, onderlinge verbondenheid. Maar socialistisch kon dit regime niet genoemd worden. Volgens Shirer kon de positie van de gewone arbeider het beste vergeleken worden met die van een goed verzorgde, middeleeuwse horige.44 Het was alles ‘schöne Schein’, zoals de Duitse historicus Reichel het zo treffend formuleerde.45 Des te wonderlijker is het, dat in 2007 de bekende Nederlandse socioloog J.A.A. van Doorn in zijn laatste boek ‘Duits Socialisme’, kort voor zijn alom betreurde dood verschenen, het nationaalsocialisme als een serieuze variant van het echte socialisme, een logisch vervolg op de Duitse sociaaldemocratie, portretteerde. In zijn ogen was het nationaalsocialisme geen conservatieve contrarevolutie, geen leugenachtige vervalsing van het authentieke socialisme, maar een onvervalst socialisme, zelfs linkser, meer revolutionair dan de weinig doortastende, niet nationaal voelende sociaaldemocratie. Hebben dan al die andere publicisten, die zich al sinds de vroege jaren twintig bezig hebben gehouden met het fenomeen nationaalsocialisme het dan zo vierkant mis gehad, dat zij het eerlijke, socialistische karakter ervan niet hebben kunnen of willen zien? Hoe kwam Van Doorn tot dat diametraal tegenovergestelde standpunt? Zijn eerste vergissing is natuurlijk, dat hij de machtsgreep van Hitler als een echte, socialistische revolutie opvatte. Hij schreef letterlijk: ‘… socialisten grepen de macht en het socialisme, in een nationalistische gedaante, werd staatsideologie.’46 Vervolgens stelde hij zich de vraag in hoeverre er gesproken kon worden van een oprechte socialistische politiek, ‘geen gezochte vraag, gezien de naam van de beweging.’ Van Doorn nam dus het gebruik van het woord socialisme door de nationaalsocialisten serieus. Toch zag hij heus wel, dat de nazi’s de Dag van de Arbeid, de eerste Mei in 1933 van de sociaaldemocratie en de communisten hadden gekaapt door deze gewoon over te nemen en als staatsfeest in te voeren. De oprichting van het DAF beschreef Van Doorn als een groot succes. 43 44 45 46

William L. Shirer, The Rise and Fall of the Third Reich, 9e dr., Londen 1972, 333 (1e dr.1959). Shirer, Third Reich, 327-333. Reichel, Der schöne Schein des Dritten Reiches. J.A.A. van Doorn, Duits Socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaal-socialisme, Amsterdam 2007, 226-227, 246.


Inleiding

23

Vele elementen in het werk van het DAF werden rechtstreeks ontleend aan de sociaaldemocratische activiteiten en doelstellingen. De vakbeweging en de verschillende nevenorganisaties werden gewoon genaast en met stevige staatssteun verder uitgebouwd. Dat gold dan vooral voor het culturele werk van Kraft durch Freude en de activiteiten van de afdeling ‘Schönheit der Arbeit’, die voorlichting gaf over het verbeteren van de directe werkomstandigheden in de fabrieken en op de kantoren. Beide succesvolle onderdelen van het DAF werden later in het bezette Nederland door het NAF gekopieerd. Volgens Van Doorn lagen de werkzaamheden van het DAF regelrecht in de lijn van de vroegere sociaaldemocratische cultuurpolitiek. Met zijn DAF maakte Robert Ley, de DAF-leider gebruik van echt socialistische inzichten op het terrein van de cultuurpolitiek, zoals die met name door de Belgische socialistenleider De Man waren verwoord.47 De Man meende, dat het altijd aanwezige minderwaardigheidsgevoel van de arbeider niet direct door de kapitalistische productiewijze werd veroorzaakt, zoals het orthodoxe marxisme stelde. Dit verlammende gevoel van machteloosheid zou bestreden kunnen worden door culturele verheffing van de arbeider. Algemene ontwikkeling, cultureel hoogstaande ontspanning waren wellicht van meer belang dan veranderingen in de economische bezitsverhoudingen. Die laatste waren daarom eigenlijk helemaal niet nodig. Het ging Ley niet om de bevrijding van het proletariaat (dat begrip werd door de nazi’s als een scheldwoord gezien) uit de onderdrukking van het kapitalistische systeem, maar om de bevrijding van de arbeider uit het proletariaat. Die doelstelling zullen wij bij het NAF precies zo tegenkomen. Er werd mee bedoeld, dat de arbeider zichzelf bewust zou moeten worden van zijn grote betekenis voor de ‘Volksgemeinschaft’. Hij was van belang op zijn plaats in het grote geheel. Zijn arbeid zou moeten worden geëerd door het hele volk en door hem zelf. In de praktijk betekende dat ook het stimuleren van individuele arbeiders gebruik te maken van de kansen op persoonlijke ontplooiing, die het nazibewind hen bood met behulp van allerlei beurzen. Met de bevrijding van de arbeidersklasse als geheel had het niets te maken. Het begrip arbeidersklasse, afkomstig uit het socialistische marxisme, werd ook als verouderd veroordeeld, het ging om het hele volk, waarin alle klassen met elkaar verzoend zouden worden. Wij zullen dat steeds in de propaganda van het NAF tegenkomen. De Amerikaanse sociaalhistoricus David Schoenbaum, door Van Doorn met instemming aangehaald, stelde al in 1966 in zijn opvallende studie ‘Hitler’s Social Revolution’, dat in het Derde Rijk een echte, sociale revolutie had plaatsgevonden. De oude elites hadden afgedaan en de sociale mobiliteit was daardoor sterk toegenomen, waardoor de scherpe klassentegenstellingen uit de Weimarrepubliek waren afgezwakt.48 Als Amerikaan was hij kennelijk gauw tevreden. In het Derde Rijk meende hij ‘at least psychologically a classless society’ te kunnen ontdekken. Hetzelfde standpunt vond Van Doorn bij de Duits-Britse socioloog Ralf Dahrendorf. Deze typeerde in 1965 de revolutie van Hitler als de Duitse vorm van het algemene moderniseringsproces. Van Doorn zelf ging nog een stap verder. Volgens hem was het Derde Rijk ‘alleen al door zijn sociaal nivellerende tendenties’ op weg naar een echte socialistische samenleving. De sociaaldemocraten van de SPD hadden het noch in het Wilhelminische keizerrijk noch in de Weimarrepubliek zo ver gebracht. In de uiterlijkheden van Hitler-Duitsland, de uniformen, de vrolijke eenpansmaaltijden, de massale, feestelijke collectes van de Winterhilfe, waaraan 47 Zie over Ley Ronald Smelser, Hitlers Mann an der ‘Arbeitsfront’. Robert ley, Eine Biographie, Paderborn 1989 (vert. uit het Engels). 48 Van Doorn, Duits Socialisme, 244.


24

Ons Socialisme Uw Toekomst!

honderdduizenden vrijwilligers meededen, meende Van Doorn de reële verwezenlijking van de nieuwe, egalitaire ‘Volksgemeinschaft’ te kunnen constateren. Opvallend genoeg had Van Doorn het nauwelijks over de discriminatie en de uiteindelijke uitmoording van de joden. Volgens Van Doorn bestond de leidinggevende groep van de nazi-partij uit echte arbeiders, die niet alleen vreemd, maar ook vijandig stonden tegenover de oude standeninstituties, die nog allemaal uit het keizerrijk dateerden. Hij onderschatte echter de enorme aantrekkingskracht van de zeer snel groeiende nazi-partij op die oude elites van de adel, het leger, de universiteiten en de rechterlijke macht.49 Bij duizenden stroomden academisch gevormden de nazi’s toe. Hitler zelf was inderdaad een echte ‘outsider’ zonder noemenswaardige ontwikkeling, maar Hess, Himmler, Goebbels, Göring, Rosenberg, Von Ribbentrop, Ley, Frank, Heydrich, Kerrl, Kaltenbrunner en Sievers hadden allemaal of een universitaire graad behaald of een hogere officiersopleiding gevolgd. En bij deze nazileiders kwam natuurlijk de hele top van de Wehrmacht, allemaal met een universitaire opleiding. Jonge academici kregen, onder meer via de cultureel-wetenschappelijke afdeling van de SS ‘Das Ahnenerbe’ goede mogelijkheden om snel carrière te maken, maar dat waren al academici, zoals Wolfram Sievers en Hans Schneider.50 De sterke toename van de opwaartse, sociale mobiliteit in het Derde Rijk was voor Van Doorn een belangrijke indicatie voor het socialistische karakter van HitlerDuitsland.51 De nazipolitiek van de individuele lotsverbetering van de arbeiders was naar zijn mening zelfs ‘buitengewoon succesvol.’ Hoe is het mogelijk, dat een groot socioloog, die het ooit in de late jaren zestig aandurfde de Nederlandse oorlogsmisdrijven in Indonesië aan te klagen, in zijn beoordeling van het Duitse nazibewind zo zeer de plank mis kon slaan. Zeker, velen maakten carrière in het Derde Rijk, Eichmann is een goed voorbeeld. Maar ten koste van de joden, de socialistische en communistische leiders, de belangrijkste Duitse schrijvers, kunstenaars, filmers, die naar het buitenland moesten vluchten of in de kampen werden vermoord nog voor het uitbreken van de oorlog. En Van Doorn ging nog een stap verder. In het aanmoedigen door het regime van de allerbesten, de ‘Tüchtigen’, meende Van Doorn zelfs een vergelijking te kunnen trekken met de politieke doelstelling van het kabinet-Den Uyl in het steven naar spreiding van inkomen, macht en kennis. Volgens hem was het Hitlerbewind zelfs aanzienlijk ‘linkser’ dan de regering van de gematigde PvdA-premier.52 Niet alleen militair en politiek had nazi-Duitsland volgens Van Doorn in de eerste oorlogsjaren een onaantastbare machtspositie verworven, ook in ideologisch opzicht had het een grote voorsprong genomen op de andere landen en ideologieën.53 Van Doorn miskende dus volledig de totaal verschillende vertrekpunten van de nationaalsocialisten en de socialisten. De laatsten baseerden zich, hoe zeer ook soms gericht op een gewapende revolutie, op een humanistisch mensbeeld van gelijkheid en gelijkwaardigheid. Maar de nationaalsocialisten gingen nu juist principieel uit van de volstrekte ongelijkheid van mensen, volken en rassen. Direct al in de zomer van 1940 bedankte veruit het grootste deel van de 49 Zie voor de adel Stephan Malinowski, Vom König zum Führer. Deutscher Adel und Nationalsozialismus, Berlijn 2003. 50 Gjalt Zondergeld, ‘Van Schneider tot Schwerte, van Schwerte tot Schneider. Een normale Duitse carrière’, in Goed en Kwaad. Vijftien opstellen, van fascisme tot pacifisme, van Rudolf Steiner tot Colijn, Antwerpen/Apeldoorn 2002, 39-53. 51 Van Doorn, Duits Socialisme, 253. 52 Van Doorn, Duits Socialisme, 255-256. 53 Van Doorn, Duits Socialisme, 260.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.