GESCHIEDENIS ‘De Middeleeuwen’ De lessen van dhr. G. Slootweg.
CSG Prins Maurits, Middelharnis
1 De Middeleeuwen 1
In dit hoofdstuk zijn alle lessen in 2014 over de Middeleeuwen van dhr. G. Slootweg opgenomen. Deze zijn uitgewerkt tot informatieverzameling.
 De bronvermelding is aan CSG Prins Maurits, Middelharnis
Graag nodigen we u uit om het boek/ hoofdstuk over de Middeleeuwen te lezen. Het zal gaan over de vroege, midden en late Middeleeuwen
G. Slootweg
1
De Ondergang van het Romeinse Rijk
Het Romeinse rijk was de laatste eeuwen in een hard tempo ten onder gegaan. De mentaliteit (1) was veranderd. Mensen hadden geen energie meer voor dingen die ze niet wilden. Voorbeeld verschillen van mentaliteit: In de Tweede Wereldoorlog verzamelden Duitsers joden. Westerse Joden overleden het meest door verzwakking, maar de oosterse joden konden het langer volhouden. Ze hadden een sterkere mentaliteit. Westerse Joden waren vies van oude kleren. Je bent geen persoon meer, maar een nummer. Als je aan harde omstandigheden gewend bent, dan kun je het langer volhouden. Maar ook verandering van waarden en normen (2). Aan de grenzen van het im2
mense Romeinse Rijk kwamen nieuwe mensen wonen, daarnaast woonden er ook nog gewonen mensen. Er kwamen buitenlanders. De mensen wisten niet hoe ze zich aan moesten aanpassen. Er kwamen in aanraking met nieuwe culturen. Dit was een oorzaak van het uiteenvallen van het Romeinse rijk. Als gevolg van niet-veranderende mensen aan de grenzen.
Religie en cultuur
 Veel mensen waren om hun ambt christen (3) geworden. Zij begrepen het christendom niet. In de Bijbel staat dat je naaste liefde moet tonen. Hoe kun je rechtspraak hebben als iemand in je gezicht
slaat? Er kwam dus steeds meer kritiek op het christendom. Oude religies waren nog niet voorbij, maar speelden een kleinere rol. Kijk maar naar het huidige Rusland, een immens rijk. Het land is te groot om één religie en cultuur vast te houden. Ook de omvang (4) van het Romeinse Rijk was moeilijk vast te houden, doordat er invloeden van buitenaf kwamen. Door onbekwame leiders (5) werd dit nog versterk. Val van Rome In 476 na Christus was val van Rome. Germaanse stammen vielen Rome binnen. De hoofdman van de Germaanse stammen werd keizer. De Germanen nemen het Romeinse Rijk voor een deel over. Behalve het Oost-Romeinse Rijk, dit blijft een Romeins Rijk. Daarbij hoorden o.a. Turkije, Israël, Egypte. De hoofdstad was Constantinople, Byzantium en huidige geheten Istanbul.
3
2
De Grote Volksverhuizing Middeleeuwen = geschiedenis Germanen De Middeleeuwen wordt ook wel de geschiedenis van de Germanen genoemd. De Germanen bestonden ook uit drie hoofdgroepen. Als eerste de Friezen, zij woonden in Noord-Frankrijk tot in Denemarken. De tweede hoofdgroep waren de Franken. Zij waren gelegen in het huidige Frankrijk. Als laatste de Saksen, zij woonden in midden en Noord-Duitsland. Later trekken een groep Germanen naar Engeland. Daar bezetten ze elk een ander gebied. De Germanen in Engeland worden Angelsaksen genoemd. In Essex en Wessex waren Saksische stammen. East-Anglia werd bewoond door de Angelen. De Grote Volksverhuizing De tijd van de Grote Volksverhuizing. Europa was een puinhoop. Mensen verplaatsen zich op verschillende manieren. Bijna overal waren er oorlogen en conflicten. Mensen moesten het doen met tekorten aan voedsel, uitbraken van epidemieën. Vele mensen stierven in die tijd. In heel Europa woonden ongeveer 10 miljoen mensen. Als je kijkt naar de oppervlakte, dan was 4
Europa leeg. Het moet een vreselijke tijd geweest zijn, maar we hebben omtrent de Grote Volksverhuizing geen geschreven bronnen. Uit archeologische vondsten is gebleken dat mensen een tekort aan voedsel hadden. We moeten dat wat nuanceren. Over het hele Romeinse rijk verdeeld lagen er steden. Maar wat gebeurde er eigenlijk met die steden? Sommige steden waren spooksteden; ze kwamen leeg te staan. Zo was het ook in Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog, het was koud, de stad was leeg, iedereen die zich nog op straat ophield, deed dat om nog wat eten te verzamelen. De stad was gebombardeerd en uitgestorven. In zo’n verlaten kwamen niet zo snel mensen. De mensen dachten: moet je in een stad gaan wonen die verlaten is, want de goden zijn boos op de stad. Dus het was gevaarlijk en de stad was Romeins. Er waren ook veel steden die deels bewoond waren. Een groot deel van de mensen was naar de bossen gevlucht voor de Germanen. Toen het gevaar weer geweken was, zijn we weer in de stad gaan wonen. Een voorbeeld hiervan is Utrecht. Naast
de spookstad hebben de Germanen een nieuw dorpje, een nederzetting, gebouwd. Het dorpje werd Ú-tregt genoemd, dat komt van Buiten Trajectum, buiten de stad. Onveilig
 Bisschopszetel was niet achtergebleven. Er was geen kerkelijk centrum meer over. In die tijd waarvan we weinig weten voelden de mensen zich onveilig. Er was geen gevoel van eenheid. Mensen waren op zoek naar rust.
5
3
De kerstening en cultuuromslag
Kerstening Ongeveer 700 na Christus is kerstening, zending ontstaan. Dit is begonnen vanuit twee gebieden, Rome en Ierland en Schotland. De zendelingen aan de kant van Noord-Engeland wisten niet dat er bij Rome ook zendelingen waren, en andersom. Als de zendelingen elkaar (Ierland en Rome) tegenkomen, konden ze met elkaar spreken in het Latijn. In Schotland en Ierland waren geen volksverhuizingen geweest. De kerkgemeenschap was in stand gebleven. Twee van die Ierse monniken waren Willebrord (Vlaanderen tot Denemarken – Friezen) en Bonifatius (midden en Noord-Duitsland) – Saksen)
6
Hoe gingen ze het evangelie verkondigen, brengen onder de mensen? Ik wil nu gaan vertellen hoe ze dat deden. Een monnik was anders dan ander mensen. Ze liepen in een bruine pij met een gordeldoek en een touw eromheen gebonden op blote voeten. Ze droegen altijd hetzelfde. Maar er was een taalprobleem. De Friezen, Saksen en Franken spraken een ander taal. De monniken losten dit op door bij een dorpje te gaan wonen. Eerst vraagden ze aan de kanning of ze in het dorpje mochten verblijven. De kanningen vraagden dan bijna altijd waarom? De monniken gingen op niemandsland wonen, dan konden ze door niemand weggestuurd worden.
Het eerste wat een monnik deed, was de geneeskunde toepassen. Het was heel primitief vergeleken met onze tijd. Ze hadden in hun land van afkomst geneeskunde gestudeerd. Er waren veel kinderen die een ziekte hadden met uitdroging van de ogen. De monniken hadden dan een doekje met gekookt water. De oogjes werden schoongemaakt en met een zalfje ingesmeerd en mocht genezen. Op deze manier werd er contact gemaakt met de lokale bevolking. Een cultuur omslag De kerstening van Europa. Kerstening komt van 'kerst', kerst is in het Germaans Christus. Wat is er gebeurd met de Germaanse cultuur? Deze is verdwenen. Dit proces heeft zo’n tweehonderd jaar geduurd. Daarna is de cultuur christelijk geworden. Deze laatste uitspraak is waarschijnlijk niet goed, daarom werken we het hieronder verder uit. Hoe is dit gekomen? Door vermenging? Voorbeeld: zout en zand kunnen wel vermengd worden, maar is niet te scheiden met de hand; het is vermengd, maar het doet elkaar niets. Een andere aanname die mogelijk is en die veel gevolgd wordt door historici. De Germaanse cultuur is een blok. Op dat blok is nog een laagje gekomen, dat laagje, de toplaag is de christelijke cultuur. Een aanhanger hiervan was Bredero. 7
We moeten kiezen uit vermenging of lagen, want er is zeer waarschijnlijk geen christelijke cultuur geweest. Als we het baseren op de feiten, kunnen we erachter komen. Door bronnenonderzoek te doen uit geschreven en ongeschreven bronnen. Christelijke cultuur Germaanse cultuur
Syncretisme In de eerste plaats: het syncretisme. De manier van verspreiden van het Evangelie door zich aan te sluiten bij het volk. Dat deed onder andere Bonifatius en Willibrord. Als je het vergelijkt met de soorten van kerstening, dan lijkt het in het eerste opzicht veel op vermenging. Taal Als tweede, de taal. In welke taal werd tegen God gesproken? De taal in de kerk was Latijn. Het was geen taal van de mensen. Het overgrote deel van de bevolking sprak die taal niet. In de kerk werd alleen maar Latijn gesproken. Hoe werd er gecommuniceerd met de mensen? Het communiceren werd gedaan door de middel van beelden. Er waren drie soorten beelden. In de eerste plaats zijn er letterlijke beelden van bijvoorbeeld Petrus of Johannes. Er waren ook afbeeldingen, schilderijen van bijbelse geschiedenissen. En als laatste door middel
van taal, want als kerkmensen op bezoek kwamen en vertelden over kerk, waren mensen vaak angstig. Het laatste punt. Zouden we in volksverhalen, sagen en legendes, het antwoord weten op de soort verandering van de cultuur? Voor de laatste keer. Is er vermenging of blok-en-laagvorming aan het eind van de Middeleeuwen, 14e en 15e eeuw? Bang Er was een sterk religieus besef. Maar dat maakte de mensen bang. De overheid was onbetrouwbaar en er werd alleen gehandeld uit eigen belang. De mensen hadden geen maatschappelijke rust. Er was oorlog om niks. Het werd ook wel de sport van de koning genoemd. Angst voor de koning en angst voor de pest. De pest was nog erger, dan het huidige aids, HIV. De pest is heel besmettelijk en er waren geen medicijnen. Het werd de gesel van God genoemd, soms ook wel de gave van God. Het laatste moet je opvatten als een geschenk. Mensen dachten het zo: « ik ben ziek geworden, want ik ben zo verkeerd. ik heb geen rekening met gehouden met God. Maar ik kan het nog goedmaken. Ik heb nog van één dag tot twee weken de tijd om met God te spreken ». De kans op overleving was heel klein, minder dan een procent. Er was ook kritiek op de kerk. De Heere zegt dat we Hem moeten dienen door so8
ber te leven. Maar als je naar de kerk keek, dan klopte dat niet, want de kerk was heel rijk. De misstanden in de Roomse Katholieke Kerk kwamen aan het licht. Maar kritiek is er om het beter te maken. De mensen zeiden ook: 'preek in onze taal'. Vraag: Hoe zit het met de kerstening als je kijkt naar de kritiek op de kerk?
4
Kloosters in de Middeleeuwen (geestelijkheid) Klooster Klooster betekent Calusterum, dat is een besloten ruimte. Het woord Calusterum komt uit het Latijn; klooster is een Nederlands, Germaans, woord. In een besloten ruimte, klooster, wonen geestelijken samen. Het kunnen mannen of vrouwen zijn. In de allereerste klooster waren twee huizen, voor de monniken en voor de nonnen. Kloosterdoel Iedereen was christen bij naam en lid van de Katholieke kerk. Mensen in het klooster trokken zich terug uit het dagelijks leven door in een besloten ruimte te leven. Het doel is/was om hun leven aan God te wijden. Hoe ze dat deden, ga ik hieronder uitleggen. In onze tijd zou je arme mensen kunnen helpen in Afrika, ondanks dat het gevaarlijk was. Er zijn twee manieren, twee delen, welke de monniken en nonnen deden. Twee dingen: 'vita activa' en 'vita contemplativa'. Vita activa Veel kloosterlingen wilden niet actief bezig zijn voor de medemens. In de tuin van het 9
klooster kruiden verbouwen en de mensen helpen. Waar de kloosterlingen dit minder graag deden, was omdat ze minder tijd aan God kunnen wijden. Vita contemplativa Kloosterlingen moet een geestelijk leven leiden. Je wijden aan God en aan Zijn dienst. Dit kan door mediteren, denken aan God; bidden; boeken lezen; boeken overschrijven en schrijven in het Latijn. De leefregel was alles hetzelfde en samen doen. Veel kerkgebouwen, maar er is maar één kerk. 'Activa' of 'contemplativa’? De mensen die in het klooster leefden, worden monniken en nonnen genoemd. Tussen activa en contemplativa zit een spanningsveld, actief óf geestelijk bezig zijn. De kerk had gezegd dat zij goede werken moesten doen, activa. Belangrijk onderdeel daarvan was naastezorg van zieken, armen, daklozen, stervenden. Daarbij moest ook contemplativa zijn. Dus allebei, activa én contemplatie, geestelijk én goede werken.
Sterfgedachte In de Middeleeuwen werd door de mensen gedacht dat sterven bij het leven hoorde. Het gemiddelde sterftecijfer was tussen de dertig en vijfendertig jaar oud. Toen de pest heerste in Leiden, overleden er in twee maanden eenendertig honderd mensen. Onderwijs Tussen Activa en Contemplativa zit onderwijs. De invloed van de kloosterlingen was enorm. Wanneer er mensen ziek waren, konden ze alleen maar naar het klooster. Er waren nog geen dokters. Als er een hongersnood was, dan zeiden de ouders: 'als ik omkom door de honger, is dat niet erg, maar als mijn kinderen lijden aan honger, dan kan ik dat niet aanzien'. Dus als er iets met de mensen was, dan gingen ze naar het klooster. De kloosterlingen raadpleegden boeken en wisten raad. Ook in de landbouw werd er advies geven. Voor twijfels in het geloof was er ook een monnik, deze kon dan een lange tijd bidden voor de persoon die twijfels had in het geloof. Voor de twijfelaar gaf dat een 'goed' gevoel. Onderwijs heeft dus vooral met het klooster te maken en minder snel met de kerk. Kloostergemeenschap Een klooster was een gemeenschap, een leefgemeenschap. Het was iets tussen de hemel en de aarde, vonden de mensen. 10
Hun gedachte was om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van de aarde. Ze waren daarom zelfvoorzienend, autarkisch. Ze zorgden voor zichzelf door middel van landbouw, ambachten, kruidentuinen, etc. Kloosterorden Kloosterling gaf nooit rust voor zichzelf. Hij was vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week bezig. Zo’n leven hield je niet vol. Als gevolg hierop komt er een reformatiebeweging. Ze moesten terug naar het ideaal. Die verandering van een ideaal, leidde bijna altijd tot ruzie. Er waren kloosters, waar ze niet wel of toch weer wel wilden. Er komen dus een nieuwe leefregels, een nieuwe kloosterorden en ook veel verschillende kloosters. Alcohol Wijn was heel lekker, maar de monniken mochten er niet veel van drinken. Wijn was vooral een geneesmiddel. Als we kijken naar de onze tijd, dan komt bijna 70% van alle dagelijkse homeopathische middelen uit het klooster. Er ontstaat een netwerk van kloosters, want het lukte niet meer om zelfvoorzienend te zijn, dus moesten er producten worden geïmporteerd. In het posten was het warmer en kon er beter wijn worden verbouwd, deze wijn werd naar het westen gebracht.
5
Onderwijs in klooster, tijdsbesef, macht (geestelijkheid)
Er waren kloosterscholen. Er werd lesgegeven in zeven vakken. Drie is het getal van God en vier, het getal van de wereld. Drie plus vier is zeven, de wereld en God komen bij elkaar. Trivium en Quadrivium werden samen de 'zeven vrije kunsten’ genoemd – artes (vrij) en liberales (kunsten). Het onderwijs dat werd gegeven was individueel. Je kon niet zakken en er waren geen klassen. Alle vakken waren hetzelfde. Iedereen moest die vakken volgen en de inhoud was hetzelfde. Dus enkel de aanpak was individueel. Trivium Het trivium bestond uit drie vakken. Grammatica (Latijn) was taalkunde. De tweede kunst was Retorica, dat is welsprekendheid 11
door het zo fraai mogelijk iets te zeggen volgens de regels van de retorica. In de Middeleeuwen was het de bedoeling om de regeltjes te volgen en die zo goed mogelijk te gebruik. Het ging er niet om origineel te zijn zoals in deze tijd. Derde en laatste vak is Dialectica. Dia (twee) en Lectica (vergelijken) is logica. Er worden twee dingen vergeleken die tegengesteld zijn. Bijvoorbeeld zwart tegenover wit. Aristoteles was hierom bekend. Je moest de regels volgen, maar wel detailleren. De regels moeten geleerd worden door middel van scholastiek. Het Trivium was voor een wereldlijk ambt. Quadrivium Quadrivium betekent pakket van vier. Het werd gevolgd voor het kerkelijk ambt. Het
pakket bevatte in de eerste plaats Musica. Dat was bezig met kerkelijke muziek. Muziek instrumenten waren geoorloofd, maar het ging vooral om de menselijke stem. Astronomia volgde daarop. Dat is sterrenkunde. Astronomen werden gevraagd om te voorspellen, maar ook de astrologie kwam er bij kijken. Astronomie is nog onderverdeeld in twee categorieën: witte en zwarte astrologie. Zwarte astrologie was het opwekken van geesten. Het derde vak was Arithmetica, rekenkunde, vooral rekenen met getallen, want als je in een klooster diende, moest je soms uitrekenen wat er verhandeld werd. Als laatste Geometria: (land)meetkunde, wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis als onderdeel van aardrijkskunde. Dit pakket was voor het kerkelijk ambt.
gedeeld. Het was niet 'niet mogen', maar andere taken stonden bovenaan.
Master Magisterartium is het vroegere woord voor het huidige Master. Op de kloosterschool kreeg je de 'zeven kunsten'. Als je ze allemaal had voltooid, werd door de docent beoordeelt of je genoeg wist. Je kreeg daar een officieel papier, een bul, van. Daarop stond: 'Meester in de kunsten' - magisterartium. Het halen van de Master was vooral voor de mannen. Misschien waren de vrouwen nog wel beter, maar ze mochten het niet. Dat kwam omdat er een helder taakbeeld was. De taken waren per geslacht in-
De ontwikkelingen die ik net vertelt heb, waren vanaf de 13e eeuw tot aan het eind van de Middeleeuwen, 15e eeuw. De ontwikkeling die werd doorgemaakt was die van de mentaliteit.
12
Vrije tijd & ambten In hun vrije tijd konden studenten studeren in de bibliotheek. Ze mochten daar boeken lezen. Waar het 'vrije kunsten' heet, is omdat het je vrij maakt van bijgeloof, ongeloof en dwaasheid. Deze opleiding van de 'zeven kunsten' was de enige opleiding die er was. Je kon dan kiezen voor een soort opleiding: Trivium of Quadrivium, een wereldlijk of kerkelijk ambt. Vraag: Waar heb je muziek, sterrenkunde, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en rekenkunde voor bij een kerkelijk ambt? – Je kan iets regelen en een klooster moet zelfvoorzienend zijn. Dat zorgt voor de nodige vaardigheden.
Conclusie geestelijkheid Mensen waren anders gaan leven en kwamen ook anders in het leven te staan. Wij hebben daar nu geen erg in, maar het is wel interessant om te zien. Mensen van uit de zeventiger en tachtiger jaren waren er bang voor. De nieuwe mentaliteit na de Middeleeuwen was: de kerk is goed; alleen de kerk
is dé kerk; de positie veranderde van alleen zondag naar heel de week. Ook moesten monniken zich niet meer met de samenleving bemoeien. De samenleving ging eigen scholen stichten, maar op die stadsscholen gaven we monniken les. De monniken konden kiezen, of ze waren tegen dan moesten ze het doen met weinig invloed, of meedoen en dan kregen ze invloed en waren ze meester. Ook vond de samenleving de 'zeven kunsten' niet genoeg. Ze wilden universiteiten. Dit is ook onze keuze: blijven of meegaan. Als je christelijk wilt zijn, wat doe je als je ergens gaat werken? Dat is soms best moeilijk. Tijdsbesef Als laatste vertel ik nog iets over het tijdsbesef in de Middeleeuwen. De veranderingen gaan zover dat het zelfs gevolgen heeft voor de tijdsaanduiding. Op elke kerktoren was een kerkklok. Maar de mensen wilden hun eigen tijd, dus kwamen er klokken op stadhuizen. Er was behoefte aan verschil van tijd, kerktijd en stadstijd. Een verschil, maar toch lopen de klokken gelijk. De twee klokken staan tegenover elkaar. Waarom houden ze 'twee' tijden aan? Het gaat in de eerste plaats om macht. De kerk mocht geen macht meer hebben over maatschappelijke zaken. Maar let op, ze waren 13
niét tégen de kerk en ze bleven kerk gewoon trouw. We zijn onderworpen aan tijd. De tijd bepaalt ons leven. Of je wilt of niet, je wordt ouder. Oftewel de tijd is een beheersingsmiddel. Een vraag die wij ons kunnen stellen is: Naar welke tijd kijk ik, kerktijd of stadstijd? Het was ook om los te zijn van de kerk. Het was een soort gevoel van bevrijding. Emancipatie in het algemeen, we krijgen meer rechten. Zouden alle mensen toen die bevrijding hebben ervaren? We kunnen zeggen dat het vooral rijken waren, want die wilden meer macht. Een 'gewone' dagloner hield zich daar niet mee bezig, de elite-mensen in tegenstelling wel. Samenvatting geestelijkheid Aan het begin van de Middeleeuwen zie je dat de geestelijkheid een dominante rol kreeg, maar tegen het eind van de Middeleeuwen nam die invloed en macht af van de geestelijkheid.
6
Adel in de Middeleeuwen We gaan weer terug in de tijd, nadat we de geestelijkheid hebben besproken. We hebben geleerd van verandering in de Middeleeuwen van de geestelijkheid. Ook de adel krijgt nieuwe verandering te werken, die we later gaan uitwerken. Ik hoop weer op veel leesplezier.
Er moeten dus vervangers worden aangesteld. Door middel van geld gaat het niet, want het heeft niet echt de goede waarde en daar was er te weinig van. Dus gaven ze een stuk land in leen. De leenheer had land aan de leenman/vazal.
_______________________________________
Kiezen van leenmannen Wie is geschikt als leenman? Het moet iemand zijn die bekwaam is en mensenkennis heeft. Bekwaam is kunnen besturen en orde handhaven. Ook moet je kunnen zorgen voor veiligheid. Tevens ben je legeraanvoerder. Elke adelijke jongen krijgt een opvoeding aandacht voor bestuurlijke en militaire vaardigheden. Ook vrouwen kregen een soortgelijke opvoeding, maar dan vooral over het bestuur. Van de militaire vaardigheden kregen de meisjes heel weinig van mee, uitzonderingen daargelaten. Een leenman moest ook trouw én bétrouwbaar zijn.
Wie van adel waren De adel waren vorsten, koningen en keizers. Uit die versterkte boerderijen, die ontstaan waren, ontstonden koninkrijken. De hoofden van die koninkrijken zijn van adel. Bestuurssysteem De adel moet een bestuurssysteem hebben. Voordat ik verderga met uitleggen, eerst een voorbeeld. Wij weten wereldwijd wat er gebeurt in de wereld, maar die mensen wisten het niet. Er was bijna geen communicatie. Hoe weet ik wat er gebeurde 100 km verder? Maar dat nieuws was al 14 dagen om. Zijn die maatregelen dan verstandig?
14
Verbond maken Hoe ging het in z’n werk als een vorst zijn stuk land ging uitlenen aan een leenman? Eerst werd afgesproken welk gebied voor de leenman was. Daarna kwam er een plechtige bijeenkomst. De koning zat dan
op zijn stoel en de leenman knielde met een biddend gebaar. Om die gevouwen handen legde de leenheer zijn handen. Ze beloofden elkaar trouw en gaven elkaar een kus. Een kus is een teken van de heiligste trouw. Hommagium (Latijn) en Hommage de bouche et des mains (Frans). Je mond is je uiting van de geest en je handen wat je doet. Het Franse woord voor man is Homm. Verbond Verbond is in het Latijn: Foedus. Dat is een verbinding tussen elkaar. Dit stelsel van leenheer en leenmannen heet het feodale stelsel. Feodaal komt van foedus, verbond. Wat hield een bond in? Allereerst is er wederzijdse trouw. De leenheer zorgt ook voor bescherming, als er dan oorlog dreigt, dan zal hij helpen. De leenman moet zijn gebied besturen. Hij moet helpen bij oorlog, losgeld betalen als een hoog iemand is gevangen genomen, het verzamelen van een bruidsschat. Voorbeeld De Graaf van Holland had een groot gebied. Zeeland, Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten, Hoeksche Waard, Holland. Hij kon dat land niet allemaal zelf besturen en waarnemen. Daarom leende hij het uit aan leenmannen. Als de leenheer het toestond, dan mocht de leenman het weer opnieuw uitlenen aan achterleenmannen. Op deze 15
manier kwam er nog verschil in adel. De leenheer en leenman zijn de hoge adel. De lage adel zijn de achterleenmannen en achter-achterleenmannen. Functies De hoge en lage adel hadden een bestuursfunctie en een militaire functie. Het waarden- en normenpatoon werd doorgegeven door opvoeding en door voorbeeldgedrag. De adelijke kinderen gingen wel naar school, maar dat was niet het hoofddoel. Het hoofddoel was gedrag. Als je een adelijk kind was, dan kon je dat aan de buitenkant zien. Het gevaar was dat je alleen maar de buitenkant ziet. Hoe is het innerlijke was, dat was niet belangrijk. Er werd in de Middeleeuwen niet geloofd dat innerlijk ook belangrijk was, het ging vooral om de buitenkant. Hoe? Als kind van adel had je een goddelijke gaven. De adelijke dingen zijn meegenomen met de geboorte. De gaven heb je gekregen van God. Het is niet alleen een gave, maar ook een ópgave. Je moet er dus iets mee doen. De opvoeding is belangrijk, want dan ga je ontwikkelen. Net als een pen in een rol papier uitgerold wordt, op die manier worden die goddelijke gave onthuld. Dit heet ook wel be-scha-ving. Schaaf betekent iets precies laten maken in de beschaving. De
kwaliteiten zijn: heersen door te dienen. De edelman mag geen tiran zijn, maar als een herder voor de kudde zorgen. Zelfs je leven geven voor de schapen, zoals staat in de gelijkenis van de Goede Herder in de Bijbel Wat doet een edelman? Als eerste een goede edelman te zijn. Dat is zorgen voor vrede en veiligheid. Als er gevochten moest worden, dan moest dat eerlijk gebeuren. Dat eerlijk gold vooral oor adel tegen adel. Wanneer adel tegen gewone burgers vocht, was het geen 'eerlijk’ vechten meer. Wat ook belangrijk was dat was je onderschikken aan de kerk, de paus. Dus de dienst betonen aan de kerk. Daarbij hoorde ook een acht maandenlange reis naar het heilige land. Een edelman moest ook de armen en zwakken helpen. Als er iemand berooft was, dan moest je diegene helpen. Maar ook dienst aan de vrouw/dame betonen. Het geldt voor alles en iedereen. Je vrouw gold als symbool. Dat symbool gold vooral voor het innerlijke en minder voor het uiterlijke. De vrouw was symbool voor thuis, kuisheid, geborgenheid, goed zijn, vrede makend. In deze tijd werk ook de heiligenverering belangrijk door het onderwijs en beschavingsoffensief. Maria werd o.a. vereerd als beeld voor schoonheid, geborgenheid
16
en kuisheid. Voor Maria kon je eigenlijk ook een vrouw invullen. Opvoeding Dat beschaven was wel moeilijk. Natuurlijk houden de vader en de moeder van het kind, maar ze wilden toch streng zijn en soms iets door de vingers zien. Ook is er verschil in opvoeding, voor elk kind ging het weer anders. Om dit op te lossen dat elk kind een andere opvoeding zou krijgen, werden de kinderen uitgewisseld. Dat was van hun vijfde tot achtste levensjaar. Vaak was dit wel familie. Als edelman nam je ook weer andere kinderen in huis. De taak was om de kinderen de beste opvoeding te geven. Je moet niet denken dat ze van hun kinderen afwilden, maar ze hadden het beste met hen voor om hen een goede opvoeding te geven. Manieren Je moest als adelijke zoon of dochter goede manieren aanleren, dus vooral leren aan de buitenkant. Het kon ook vanuit het innerlijke denken, maar er werd in die tijd vooral gedacht dat het van buiten naar binnen gaat. Dus door manieren aan te leren ga je op een bepaalde denken. Nu tegenwoordig denken we dat het van binnen naar buiten gaat. Voorbeeld: Koningin Wilhelmina ontving Paul Krüger uit Zuid-Afrika. Hij at normaal altijd op de boerderij. Hij werd ontvangen met een ga-
la. Heel de tafel was bezaaid met messen, lepels en vorken met een aantal glazen. Tijdens het dinner werd er wild gegeten. Dat was het gebruikelijk om met de handen te eten. Op tafel stond een glas water om je handen daarin te wassen. Maar Krüger was gewend om in Zuid-Afrika pas bij het desert wijn te drinken. Dus nam hij tijdens het dinner een slok water van het spoelwater voor de handen. Koningin Wilhelmina zag het. Maar wat deed ze in plaats van te lachen, pakte ze ook haar glas en dronk het ook. Als de koningin het doet, dan moet iedereen het doen. Sommigen hadden hun handen al gewassen in het glas water. Dus die moesten het vetwater drinken. De koningin nam een goede manier aan om Paul Krüger niet voor gek te zetten. Verdere manieren die moesten worden aangeleerd waren: converseren, een gesprek aanknopen. Je moest over iets praten dat de ander interesseerde. Daarvoor was een grote algemene kennis essentieel. Dit converseren werd ook geleerd tijdens de opvoeding. Ook dansen was belangrijk. In de tijd waar wij in leven is dansen een amusementsvorm. Maar die tijd was dansen vooral om met elkaar te spreken. In een zaal stonden de edelen in twee rijen. Terwijl je danste, stelde iemand jou een vraag. Jij wist niet het antwoord op die vraag, dansend kon je met iemand anders overleggen en daarna iemand het antwoord voorleggen. De vorm van dansen en spreken wordt reidansen genoemd. In de Middeleeuwen 17
kwamen ook wel plezierdansen voor, maar die waren bij het gewone volk en daar werd het pareldansen genoemd. Als laatste moesten de kinderen van adel talen leren. In de eerste plaats leerden ze Latijn, maar ook de taal die in de omgeving werd gesproken. Het ging vooral om de taal te begrijpen en daarna pas om spreken. Dus, ze moesten de taal aan het hof en die van de streek leren. Voorwaarden adel Om van adel te mogen zijn moest je aan twee voorwaarden voldoen. In de eerste plaats blauw bloed, dat is dat je niet met de hand werkt. 'Blauw' bloed is te zien bij je pols. Bij de mensen die hard werkten waren de polsen schraal. De twee voorwaarde is dat je land bezit. Er is een verschil tussen bezitten en in eigendom hebben. Land dat je had geleend, dat was bezit. Als je iets bezit, dan heb je nog geen recht. Voor veel edelen was het wel van hen, het gevoel van bezit was veranderd. Eigendom en bezit zorgden voor spanningen. Door deze spanningen kwam er een andere verhouding in die trouw tussen de leenheer en de leenman. Het feodale stelsel werd een theorie, maar werd anders gevoeld door de hoge en lage edelen. Nieuwe binding De vorsten gingen op zoek naar een andere vorm om binding te vormen. De vorsten
kwamen op het geven van ambten. De lagere adel kreeg een ambt op het hof van de hoge adel. Er kwam dus een verandering van landadel naar hofadel. Dit proces van landadel naar hofadel heeft honderden jaren geduurd. Voorbeeld: Willem van Nassau was stadhouder van Holland en Zeeland. Maar wat had hij te zoeken in die gewesten? Hij had toch een waarnemer. Als het echt misging bij oorlog, dan kon hij zelf gaan kijken. Gedrag werd een nog belangrijkere factor. Als je er aan de buitenkant maar goed uitzag, dan was het goed. Het kwam onwaarachtig over bij de edelen. De edelen zagen het zelf ook! Crisis In de 16e eeuw begon de crisis van de adel, want ze zijn overbodig geworden. Allereerst de vele soldaten die er waren. Ze waren overbodig geworden, omdat de manier van oorlogvoeren was veranderd. Er werd nu met kanonnen geschoten. De soldaten met harnas hadden lang getraind om in zo’n pak te kunnen lopen en strijden. Door de uitvinding van buskruit kon er geen harnas meer tegen op. Er waren wel bepaalde harnassen die bestand waren tegen geweerschoten. Bij oude harnassen uit die tijd is altijd nog een plekje te zien, waarop een proefschot is genomen. Het laatste 18
punt dat soldaten overbodig maakte, was dat steden muren hadden. Als een stad werd aangevallen, dan werden de muren beklommen met ladders, maar met de zware pakken kon je niet een ladder opklimmen. In 15e en 16e eeuw waren er ook voor het eerst stadsbelegeringen. Hoe reageren op verandering De adel kon twee dingen doen. Verzetten tegen de verandering of zich aanpassen? Paste je aan, doen moest het harnas uit. Je moest moderniseren. De tragiek was dat je in beide gevallen verdwijnt als adel. Als je aanpast, dan hoor je niet meer bij de klassieke adel. Als je bij het oude bleef, dan 'stierf ' je uit. Vroeger was de bovenmeester een autoriteit. Hij werd zelf Monsieur genoemd. Gelukkig is dat nu niet meer. – G. Slootweg Het bestuur ging bij de koninkrijken hetzelfde. Er werden door de vorsten rechtsgeleerden aangenomen om te helpen aan het hof. De vorsten namen geen adel, omdat deze niet gestudeerd hadden. De adel dacht dat je niet hoefde te studeren, want de kwaliteiten werden aangeboren. De gaven moesten ontwikkeld worden. De adel kwam hiertegen in opstand. Maar ondanks de tegenstand mocht het niet baten. Nu tegenwoordig zijn er nog wel mensen van adel, maar ze spelen geen grote rol
meer in ons land en hebben ook weinig status in ons land. In tegenstelling tot Engeland gebeurt het nog wel, want daar nog stukken land privé-eigendom van de edelen, bijvoorbeeld Cornwall, dat is van Prins Charles. De band tussen geestelijkheid en adel was erg nauw. Bij adel waren er veel grote gezinnen. Wat vaststond dat was dat de erfenis naar de oudste zoon gaat. Dat is omdat de macht niet moet versplinteren. De oudste zoon moet dan ook later voor de verder familie zorgen. Meestal gingen een van de jongens en een van de meisjes naar het klooster. Een belangrijke oorzaak was dat de familie in de hemel komt. Een nog belangrijkere reden was dat het adelijk kind niet zomaar een gewone non of monnik wordt, maar leider of leidster van een klooster. Dus het hebben van macht. Soms werd er maar een dochter geboren in een gezin. Die dochter werd dan een erfdochter genoemd. Vaak waren erfdochters erg populair. Een voorbeeld hiervan is Jacoba van Beijeren. De adel (herhaling)De adel werd gekenmerkt door gedrag, positie en land. Er was verschil tussen hoge en lage adel. Marriage de convenance, de partners werden gekozen door de ouders uit overeenkomst. Het 19
ging in de eerste plaats niet om geluk, maar een verbetering van de positie. Het geldt vooral voor de erfdochters. Het laatste was dat de adel een lastige positie krijgt aan het eind van de Middeleeuwen en dan vooral van de lage adel. Dat komt door twee dingen: Verandering (1) : militair en bestuurlijk Als kastelen versterkt waren, dan was je onverslaanbaar voor zo’n 50 jaar. Maar door de uitvinding van het buskruit, kon je muren kapotschieten. Eerst was je onkwetsbaar door een harnas, maar dit veranderde door de uitvinding van geweren. Er kwamen ook verandering voor het bestuur. De vorsten namen betaalde adviseurs in dienst i.p.v. edelmannen. De adviseurs waren zonen van kooplieden uit de steden en die hadden een rechtenstudie gedaan. Ook hierin dus zijn de edelen overbodig geworden. Waarom verschilt per land de verandering van overbodigheid van de adel? – Kijk dan naar Engeland en Frankrijk. Overal zijn ontwikkelingen, maar de snelheid varieert per land.
Verandering (2): andere, nieuwe, mentaliteit De mentaliteit is de manier waarop je in het leven staat. Het heeft te maken met waarden en normen, welke vind jij belang-
rijk en welke weer niet? Mensen in de stad hebben andere waarden en normen, dan op het platteland. Deze nieuwe mentaliteit in de tijd van de Middeleeuwen is ontstaan in de steden. Volgend uit de nieuwe mentaliteit gaan we nu verder met de STEDEN.
20
7
Stedelijke bevolking in de Middeleeuwen (500, 1300 en 1500)
500 Europa Veel lege steden waren er in Nederland. Sommige steden daarvan waren maar deels bewoond, dat waren vaak Romeinse steden, zoals Nijmegen, Maastricht en Utrecht. De grote volksverhuizing bracht veel teweeg. Het zorgde voor veel beroering in Europa en daarbuiten. Mensen vluchtten uit de stad, omdat de stad niet meer voor voedsel kon zorgen. Bestuurlijk centrum Er was iets bijzonders. Alle steden waren leeg behalve de steden waar een bestuurlijk centrum aanwezig was. De eerste functie van de stad is een bestuurlijk centrum. De rest van de stad was gewoon leeg. Nijmegen is altijd bewoond geweest. De Romeinse stad Trajectum kreeg van de Germanen een andere naam, maar het werd Trecht genoemd. Buiten Tracjectum bouwden de Germanen een nieuwe nederzetting, Uit Trecht, buiten Trecht. Waarom buiten de stad? Er waren ziekten in de stad
21
en dat kon te maken hebben met de goden. Ze wilden ook een eigen stad. Economisch centrum Van een bestuurlijk centrum werd het langzaam een economisch centrum. De boeren brachten hun goederen naar de stad en de mensen konden daar spullen kopen. De stad is een economisch centrum met een marktfunctie.
1300 Kruistochten In het jaar 1296 waren de kruistochten voorbij. De kruistochten gingen naar het heilige land om het land te bevrijden van de moslims. De kruistochten hadden twee eeuwen geduurd. De paus had gezegd als lijfeigenen meedoen aan een kruistocht en als ze dan terug kwamen, dan kwamen ze vrij. Veel lijfeigenen overleefden echter niet, maar de lijfeigenen die vrij waren trokken naar de stad. Nieuwe steden Vanaf 1300 zag je bestaande steden groeien, een toename van de bevolking. Maar er kwamen ook nieuwe steden bij. Die nieuwe steden waren vooral in Nederland. Stedelijk gebied Provincie Holland werd het eerste stedelijk gebied van Europa. Dat wilde niet zeggen dat er duizenden mensen woonden in het stedelijk gebied, maar er waren wel steden met een kwalitatief begrip. In de Middeleeuwen was een stad geen kwantitatief begrip (veel inwoners), maar een kwalitatief begrip (aanwezigheid van ambachten en voorzieningen). Een stad kon zomaar bestaan uit zestig bewoners. Zo’n stad is een plaats met bepaalde eigenschappen. Ontstaan Als we weer terugkijken naar het jaar 500, 22
dan is de stad die ontstaat vooral een economische stad. Een groepje lijfeigenen ging op een vruchtbaar gebied leven. Er ontstond een nederzetting met een zelfvoorziening, autarkisch. Binnen de nederzetting ontstond specialisatie door werk uit te wisselen. De een was beter in smeden, dan een ander die beter brood kon bakken. Dit alles was op het gebied van handwerk. Kwaliteitsverbetering Soms ging bijvoorbeeld een smid naar een naastgelegen nederzetting om te helpen. Door de specialisatie ontstond er ruilhandel. Doordat ambachten konden worden uitgewisseld, kon iemand de taak op zich nemen om alleen zich te specialiseren in smeedwerk bijvoorbeeld. Dit leidde tot een kwaliteitsverbetering. Door uitwisselingen van ambachten ontstond er een netwerk tussen de nederzettingen van ruilhandel. Geld speelde nog geen rol, want dat was een waardemiddel, maar geen ruilmiddel. Er ontstond een zekere welvaart. Die welvaart is niet zoals wij die kennen, maar een zekere ontwikkeling. Er waren twee ontwikkelingen die verandering aanbrachten. Het bouwen van een kerkje (1) Waar besteden de mensen hun inkomsten aan? Er werd begonnen met het bouwen van een kerkje, een soort kapelletje. In de
Rooms-katholieke kerk was/is de kerk van de geestelijken. Dus er moest ook in het dorp of de stad een pastoor komen. Op deze manier deed de geestelijkheid haar intrede. Zo'n pastoor kwam van buitenaf. Een pastoor voor het dorpje werd aangewezen door de bisschop. Dat is de reden waarom een nederzetting een naam moest krijgen. De heer van het land (2) Doordat een nederzetting of dorpje een naam kreeg, kwam het gelijk ook op de kaart te staan, letterlijk en figuurlijk. Ook kwam nu weer in beeld van wie het land was. De eigenaar van het land werd de heer van het land genoemd. De landheer had ook waarnemers. Dit waren de schouten die waren aangesteld voor elke nederzetting. Doordat er nu een baas kwam over het land, had deze ook de macht. De schout gaf bevelen aan de mensen en men moest ook naar hem luisteren. Ook werd er een belasting ingevoerd. Van alles wat men bezat, moest men een tiende geven. De heer van het land had nooit genoeg. Hij was en werd ook materialistisch met de behoefte naar meer. Vaak werd er teveel geproduceerd door de ambachtslieden. Om deze producten toch kwijt te raken werd er gehandeld met andere nederzettingen. De landheer liep op deze manier geld 'mis'. 23
De landheer en zijn assistenten bedachten hier een oplossing voor. De tol te heffen op de wegen kwamen er meer inkomsten binnen. Die inkomsten waren dan in natura, want geld was er nog niet. Smid X ging op weg met tien zeisen. Hij wilde deze verkopen/ruilen in nabijgelegen nederzetting. Eenmaal aangekomen bij de weg moest hij tol betalen. Om die te voldoen moest hij één zeis achterlaten. Niet veel later kwam hij in de andere nederzetting, maar daar was geen behoefte aan nieuwe zeisen. Dus ging smid X weer terug naar zijn eigen nederzetting. Die dag ging hij er niet meer op uit. Hij had nu één zeis verloren, zonder maar iets te verkopen, dus ging hij de volgende dag niet meer op pad. Recht van tolvrijheid De tol kon niet meer lang in stand worden gehouden, want er werd snel daarna weinig meer geruild. Als oplossing hierop kon bijvoorbeeld een smid vooraf een tiende van de zeisen geven en daarmee de belasting voldoen en daarna 'tolvrij' op de wegen reizen. Ondanks dat was het wel mogelijk om te frauderen, maar dat was wel heel moeilijk, want iedereen kende iedereen. Die tol vooruit betalen was een voorrecht. Een privilege is een privéwet. Die wet was dan een uitzondering en je kreeg voorrecht. Zo'n wet was er voor een stad of dorpje alleen. Koophandel Doordat steeds alle ambachtslieden zelf op
pad gingen op hun spullen te verhandelen, kwamen er ook mensen die alleen in producten gingen handelen. Zo ontstonden er kooplieden die producten kochten en verkochten. Geld (zilver) In Duitsland werd in de bodem van een dal zilver ontdekt. De eerste zilveren munt werd een daalder genoemd, omdat het zilver in een dal was gevonden. Omdat er zilver was in grote hoeveelheden, kon het omgezet worden in munten. De waarde van zilver werd bepaald door het gewicht. In het Engels wordt het 'Pount Sterling' – een pond zilver – genoemd. Door de landheer werd er van het zilver munten gemaakt. Begin van de mentaliteitsverandering Door de opkomst van geld veranderde de mentaliteit. Geld doet iets met mensen. Het kon worden begeerd en Geld maakte mensen anders. Een nieuwe vorm van werk was koophandel, want dat kwam nog niet eerder voor. Maar men vroeg zich af wat werk was. Werk was in de Middeleeuwen iets maken met je handen. Was dan koophandel werk? Werk is iets veranderen en daardoor ontstaat er toegevoegde waarde. Ook aan de kerk werd gevraagd of koophandel werk was en of er winst mocht worden gemaakt. De kerk verbood koophandel en winst. Met ruilhandel had je geen winst, maar met geld wel. 24
Als iemand een zak graan kocht en deze later voor meer verkocht in schaarse tijden. Dan had diegene winst gemaakt. Mocht dat in de ogen van de kerk? Van vagevuur naar hemel Voor de kooplieden was het een strop dat het niet mocht van de kerk. Dus gingen de kooplieden naar de pastoor. 'Kunnen we niet door een som geld toch in de hemel komen?' vroegen ze dan aan de pastoor. Mensen dachten dat de kerk zorgt voor een plaats in de hemel. Maar doordat ze handelden, was dat niet meer mogelijk om in de hemel te komen, dus zochten ze een oplossing. De pastoor vroeg het ook aan de bisschop en die vond het goed. Later werd verteld dat er nog een voorportaal van de hel is, waar mensen eerst terechtkomen en zodra ze genoeg geld hebben betaald, dan komen ze in de hemel. Dat voorportaal heette het vagevuur, dat betekent 'vege je zonden weg'. Als overleed dan moesten in de jaren daarna geld gegeven worden en als er genoeg was dan zou iemand naar de hemel gaan. Ontstaan van aflaten Dus gaven de kooplieden de kerk een grote som geld. Hierdoor raakte de kerk geobsedeerd door geld. Dit was niet bij alle geestelijken zo, maar het was wel in de hoofdlijn van de kerk. Daarom worden er
grote Roomse kerken gebouwd met het aflaatgeld. En daarom zijn er veel rijke kloosters. Inspraak in dorpen en steden De kooplieden liepen tegen nog meer dingen aan. Zo bijvoorbeeld de rechten die ze hadden in een stad. Ze konden inspraak verkrijgen door een som geld te betalen. Deze inspraakhebbers werden schepenen genoemd. De kooplieden konden op deze manier een eigen bestuur vormen. Ze kopen privileges en de heer gaf die voor geld. Stadsbrief Rond 1300 zeiden de rijke kooplieden dat ze rechten hadden. De kooplieden konden ook vragen om een stadsbrief, dan werd het officieel een stad. In de stadsbrief werd het juridisch een stad verklaard en werden de privileges van de schepenen opgesomd.
1500 Voordat we verder gaan naar de jaren rond 1500, zeggen we eerst iets over hoe de mensen nu tegen de Middeleeuwen aankijken. Er zijn nu mensen die denken dat er niets veranderde in de Middeleeuwen. Maar nu we de steden aan het behandelen zijn, komen we erachter dat daar de basis van onze samenleving ligt. Nu we verder gaan met de stad in 1500, gaan we het over twee dingen hebben. Als 25
eerst over wat gebleven is en als tweede wat als een grote verandering te zien is. Continuïteit: begrip Continuïteit betekent dat een proces zich geleidelijk ontwikkelt. Bijvoorbeeld een boom die groeit, maar het blijft een boom. Je ziet het niet als je er één keer naar kijkt, maar wel als je over een bepaalde tijdperiode kijkt. Continuïteit = geleidelijkheid. Continuïteit: entiteit De stad bleef een kwalitatief begrip. De stad was een juridische entiteit, zijnswijze. Het was een stad, omdat het deelnam aan privileges. Zo'n stad was een uitzondering op de wet. De stad had ook een economische entiteit. Maar meer hierover bij de veranderingen. Continuïteit: uiterlijk Wat een probleem vormt voor de stad is het uiterlijke. In de Middeleeuwen is het uiterlijke, het innerlijke. Dus de buitenkant zegt alles over de binnenkant. Rond om een stad bevonden zich stadsmuren met poorten. De eerste bewoners van een stad werden ook wel 'poorters' genoemd, mensen achter de poort. Het probleem was dat de stad moeilijk kon uitbreiden. Het gevolg hiervan was overbevolking. Het kostte veel geld en tijd om een nieuwe stadsmuur te bouwen. Pas eeuwen later werd dit mogelijk, want toen was er een
economische bloeitijd. Bij de elite-burgers woonden er drie gezinnen in één huis. In onze tijd zouden we gewoon buiten de stad gaan wonen. De mensen deden dat niet. Ze wilden stad wonen voor veiligheid, maar vóóral om status. Ze wilden inwoner van die plaats genoemd worden. Zo bijvoorbeeld Amsterdam met Amsterdammers. Verandering De landheren waren niet van plan dat een stad onafhankelijk zou worden. De stad werd een eigen wereld met eigen regels, eigen bestuur, eigen rechtssysteem en een eigen geldeenheid. De verdeling van de beroepsbevolking veranderde. De koophandel kwam op en er kwam een meer open economische stad. Van 500 tot 1300 was een stad een akkerstaat. De mate van aanwezigheid van groot naar klein: agrariërs, nijverheid (gilden) en kooplieden. Rond 1500 was deze samenstelling omgekeerd, dus dan kooplieden, nijverheid (gilden) en agrariërs. Geld De mensen in de stad worstelden met geld. Zo was het vijftig jaar geleden mogelijk om voor 100 gulden een huis kopen. Maar na een tijd is dat opeens 130 gulden. Doordat geld belangrijker wordt, ontstond er inflatie. Dat is voor hetzelfde geld minder kopen; de waarde van geld daalt. 26
Geld regeert de wereld. Dat is heel duidelijk te zien in onze tijd. Het begon aan het eind van de Middeleeuwen. Risico De kooplieden, die steeds meer vertegenwoordigd waren, streefden naar winst. Om winst te maken namen ze risico. Nieuwe mentaliteit Nieuwe mentaliteit is ontstaan door geld: inflatie, winst en risico. De ene norm is accepteren dat je iets hebt. Maar bij de nieuwe norm werden ontdekkingen doen, veranderingen toepassen en streven naar vernieuwingen belangrijk. Er was dus een tweestrijd tussen aanpassen of accepteren. Mocht je risico nemen? Mag je de Heere verzoeken? Is het toegestaan door God om ontdekkingen te doen? De andere kant is het accepteren van wat je hebt. Tevreden zijn met wat er is. Voorbeelden zijn o.a. bril, telescoop, microscoop. De manier waarop we naar een stad kijken is een ideaalbeeld. Geen van de steden in West-Europa heft het zo precies meegemaakt. Als we naar elke stad individueel zouden kijken, zou dat teveel tijd kosten. Als gevolg van de nieuwe mentaliteit ging men de hele wereld verkennen. Mannen en vrouwen deden grote ontdekkingen. Bij de kooplieden draaide alles om geld, maar ze waren ook nieuwsgierig. Hun kinderen gin-
Vergelijking 500 met 1500 500 Hier en nu (nu leven, later dood)
Memento mori: gedenk te sterven
Antropocentrisch (mens in 't middelpunt)
Theocentrisch (God in 't middelpunt)
Gericht op verandering en vernieuwing
Gericht op bestaande
Genieten schoonheid (aarde): natuur, beeldende kunst, literatuur, wetenschap
Genieten schoonheid (hemel)
gen studeren. De zonen volgden eerst algemeen onderwijs en daarna de universiteit. De dochters kregen na het gewone onderwijs privé-onderwijs. De keuze van universiteit en privé-onderwijs was ondergeschikt aan de taakverdeling die algemene erkent was. Wat schoonheid is Het schoonheidsdenken begon in NoordItalië. De schoonheid van de middeleeuwen is onze schoonheid niet, zeiden ze. De hemel komt later wel. Kijk eens hoe mooi het menselijk lichaam is. Ze zien het door de klassieke Oudheid. Er waren bij de Grieken en Romeinen al wel driedimensionale beelden. Door verandering van schoonheid is een terugkeer naar de klassieke Oudheid gekomen. Dat is de Renaissance, een terugkeer naar de klassieke Oudheid. Hoe? •,Translatio: teksten vertalen. De oude Griekse en Latijnse werken werden ver27
1500
taald naar de huidige talen. •,Imitatio: namaken, kopiëren van de oude beelden (3D, meer mens en minder God). •,Emulatio: overtreffen van de klassieke Oudheid. Hoe gaat de vorst om met de nieuwe mentaliteit? In de eerste plaats leent hij geld bij de kooplieden tegen rente, dat betekent wederzijdse afhankelijkheid. Daarnaast worden de zonen van kooplieden de raadsmannen van de vorst.
END
Afsluiting 28
Middelharnis, 28 juni 2014 Nawoord
 Allereerst hartelijk dank voor het lezen van dit hoofdstuk 'Middeleeuwen 500-1500'. Ik hoop dat u er wat van hebt opgestoken (fig.). Ik vond het leuk om u er iets over te vertellen en dhr. Slootweg niet minder.
Met historische en vriendelijke groet,
Een geschiedenisleerling van dhr. G. Slootweg.