3.11 Wegbermen en spoordijken
3.11.1 Inleiding
3.11.2 Vegetatie en flora
Bermen van wegen, fietspaden en spoorlijnen maken bij benadering anderhalf procent van de totale oppervlakte van de provincie uit. De meeste wegbermen zijn hooguit enkele meters breed. Bij uitzondering hebben ze een breedte van enkele tientallen meters, zoals de middenberm van de A28 tussen Hoogeveen en Beilen. Bermen van verharde en van onverharde wegen verschillen van elkaar in beheer en externe beïnvloeding. Bermen langs verharde wegen worden intensiever onderhouden; sommige bermen van onverharde wegen nauwelijks, waardoor ze verruigen en struikgewas ongestoord kan uitgroeien. Omdat er minder verkeer is en er bovendien minder hard gereden wordt, is de rustverstoring en de invloed van uitlaatgassen langs onverharde wegen geringer. Spoordijken en wegbermen verschillen vooral van elkaar in onderhoud en deels ook in vegetatie. Het bovenste gedeelte van spoordijken is droog en voedselarm en warmt snel op. Het ballastbed wordt regelmatig met herbiciden bespoten om de rails vrij te houden en permanente vestiging van planten tegen te gaan. Het bovenste deel van het talud daarentegen ligt buiten de spuitzone en biedt wel plaats aan een aantal planten: vooral soorten van droge standplaatsen, maar ook een aantal zeer kenmerkende soorten. Het onderste deel van het spoorwegtalud wordt nauwelijks onderhouden en wordt vaak in beslag genomen door ruigtekruiden en braamstruweel. In de berm naast de spoordijk en in spoorsloten zijn hier en daar bijzondere vegetaties met zeldzame planten vinden. Wegbermen en spoordijken fungeren in toenemende mate als toevluchtsoord voor planten- en diersoorten van graslanden en akkers, die daar door het intensieve grondgebruik geen plek meer vinden. Het betreft vooral vaatplanten, paddenstoelen en verschillende groepen insecten zoals loopkevers, sprinkhanen en dagvlinders. Daarnaast vormen wegbermen en spoordijken met houtwallen, singels en sloten een ecologische infrastructuur, waarlangs planten en dieren zich kunnen verplaatsen. Ze kunnen tijdelijk huisvesting bieden aan migrerende diersoorten, vooral kleine zoogdieren, reptielen en insecten.
De samenstelling van de bermflora is in de eerste plaats afhankelijk van bodemkenmerken (voedselaanbod, bodemtype, zuurgraad) en vochthuishouding. Daarnaast zijn het bermbeheer en de mate van beschaduwing bepalend. Vroeger werden bermen net als het agrarische achterland beweid, een- of tweemaal per jaar gehooid en niet of nauwelijks bemest. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het beheer en werden bermen meerdere keren per jaar gemaaid, bespoten tegen ‘onwelgevallige onkruiden’ en soms zelfs bemest. Veel gevarieerde bermen veranderden hierdoor in gazonachtige groenstroken. Tegenwoordig wordt naast het veiligheidaspect ook gekeken naar de mogelijkheden om de natuurwaarde te verhogen. Langs verharde wegen worden de meeste bermen een- of tweemaal per jaar gemaaid. Plaatselijk worden maaifrequentie en maaitijdstip aangepast en wordt het maaisel afgevoerd. Daardoor wordt de voedselrijkdom beperkt en krijgen bloemzaden een kans om te rijpen. Helaas wordt niet overal een dergelijk natuurvriendelijk bermbeheer toegepast. In geklepelde bermen blijft het maaisel versnipperd achter. Samen met inwaaiende meststoffen vanuit de landbouw en de stikstofdepositie maakt dat bermen voedselrijker. Hierdoor zijn in veel bermen vegetaties ontstaan met een groot aandeel grassen en ruigtekruiden. Daarnaast is er verstoring door graafwerkzaamheden, de invloed van zout (gladheidbestrijding), de mechanische en chemische belasting van verkeer en het opbrengen van (voedselrijke) geroerde grond. Na graafwerkzaamheden is de oorspronkelijke vegetatie grotendeels verdwenen; er vestigen zich dan voor korte tijd pionierplanten en akkeronkruiden. In de spatzone naast het wegdek treedt bodemverdichting op, met daarin een afwijkende vegetatie. Ondanks deze beperkingen zijn bermen vaak floristisch waardevol, met name in agrarische gebieden waar op akkers en grasland vrijwel geen natuurlijke vegetatie meer mogelijk is.
Droge zandige wegbermen Droge zandige bermen komen voor in alle delen van Drenthe behalve in laagveengebieden. Hun vegetatie (tabel 3.11.1)
Vroegeling
gebufferde gronden. Grasklokje is een beschermde soort die in Drenthe voornamelijk voorkomt in wegbermen in heideontginningen en op essen; in de hoogveenontginningen is de soort zeldzaam (figuur 3.11.1). Dankzij de plaatselijke aanwezigheid van keileem ondiep in de bodem groeit in bermen op de Hondsrug Kleine bevernel (figuur 3.11.2). Vooral de bermen van de N34 tussen Zuidlaren en Borger zijn onder plantenliefhebbers bekend om het voorkomen van deze soort. Zij kan plotseling in grote aantallen opduiken op plekken waar voordien wat gerommeld is. Zo koloniseerde ze vanuit de bermen langs de N34 een braakliggende akker bij Gasselte, waar ze enkele jaren massaal heeft standgehouden maar uiteindelijk het veld heeft geruimd. Veel wegbermen op schrale zandgrond hebben een meer gesloten vegetatie waarin zich slechts plaatselijk kleine soorten kunnen handhaven. In het ongunstigste geval zijn ze soortenarm of verworden tot een rompgemeenschap van Gewoon struisgras. Soortenrijkere vegetaties bestaan veelal uit een combinatie van enkele schrale grassen en algemene overblijvende soorten zoals Duizendblad, Gewoon biggen-
Grasklokje 1990 - 2008 (559) 1970 - 1996 (733)
Geert de Vries
Figuur 3.11.1
Hans Dekker
is te vergelijken met die van droge schrale graslanden (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2). Ze worden gekenmerkt door een aantal soorten die goed gedijen op gronden met een hoge zuurgraad en schaarste aan water en voedingsstoffen. De droogste en meest open vegetaties bieden plaats aan een aantal laagblijvende planten die zijn aangepast aan deze omstandigheden. Zo hebben Fijn schapengras, Vroege haver en Zilverhaver smalle bladen om de verdamping tegen te gaan. De mossen Ruig haarmos en Grijs kronkelsteeltje hebben glasharen die het zonlicht weerkaatsen. Een aantal kleine eenjarige plantjes, zoals Klein vogelpootje, Hazenpootje en de Rode Lijstsoort Dwergviltkruid, is bedekt met haartjes die het zonlicht temperen. De naam ‘viltkruid’ verwijst naar de viltige beharing van dit plantengeslacht, waarvan Akkerviltkruid, een uiterst zeldzame soort, in 2009 voor het eerst in Drenthe is gevonden langs een fietspad in het Lentsche Veen. Ook zeldzaam zijn twee andere soorten van het geslacht Vogelpootje uit Zuid-Europa: Geel vogelpootje en Serradelle. De eerste soort wordt in Nederland als ingeburgerd beschouwd. Beide soorten zijn iets forser dan Klein vogelpootje en kunnen ook in wat meer verrijkte bermen standhouden. In Drenthe komen ze voor op enkele plaatsen in bermen in de omgeving van Emmen; Geel vogelpootje groeit daar sinds 1992 en heeft zich er inmiddels uitgebreid. Serradelle werd in de tachtiger jaren van de vorige eeuw gemeld van roggeakkers, onder andere bij Geeuwenbrug en Vledderveen. Nu groeit ze het meest in bermen en op braakliggende terreinen bij Emmen, waar plaatselijk honderden exemplaren staan. In hetzelfde droge bermmilieu maar wel op iets verrijkte plaatsen groeien Zandraket, Vroegeling en Zandhoornbloem, die alle in het voorjaar bloeien. Veel eenjarigen profiteren van verstoringen waarbij open plaatsen in de vegetatie ontstaan. Hier kunnen ook onkruiden van graanakkers opduiken zoals Eenjarige hardbloem, Driekleurig viooltje, Akkerviooltje en Kleine leeuwenklauw. Een aantal kenmerkende overblijvende planten met een lage en ijle groeiwijze is eveneens gebaat bij een open vegetatie. Zandblauwtje (tweejarig of kortlevend), Muizenoor, Schapenzuring, Grasklokje, Grote tijm en Akkerhoornbloem voelen zich hier thuis; de laatste drie bij voorkeur op iets
Grasklokje
287
288
– Gevoelig
+
Heidekartelblad
= Bedreigd
––
++
Knolrus
=
Eenjarige hardbloem
––
Liggend walstro
=
Gewone veldbies
=
Pijpenstrootje
Gewoon biggenkruid
=
Ronde zonnedauw
Duizendblad
=
Struikhei
=
Gewoon struisgras
=
Tormentil
=
Klein tasjeskruid
=
Oranje havikskruid
++
Basterdklaver
++
Pilzegge
=
Biezenknoppen
+
Fijn schapengras
–
Fioringras
=
Schapenzuring
=
Geknikte vossenstaart
=
Sint–Janskruid
+
Gele morgenster
++
Vroege haver
=
Gestreepte witbol
=
Weidehavikskruid
=
Gewoon reukgras
=
Zandhoornbloem
=
Glanshaver
++
Zandraket
+
Grasmuur
=
Zandstruisgras
––
Grote ratelaar
+
Zilverhaver
+
Madeliefje
=
Bochtige smele
=
Moerasrolklaver
=
Brem
=
Moeraswalstro
=
–
Timoteegras
–
Muizenoor
=
Veelbloemige veldbies
––
Kleine leeuwenklauw
+
Veenwortel
=
Zandblauwtje
=
Wilde bertram
–
Boerenwormkruid
+
Zwarte zegge
=
Buntgras
–
Gewone engelwortel
=
Reigersbek
=
Heermoes
=
Hazenpootje
++
Vogelwikke
=
Jakobskruiskruid
++
Beemdlangbloem
–
Kleine bevernel
++
Gewone hoornbloem
Klein vogelpootje
+
Kamgras
Vlasbekje
=
Kantig hertshooi
+
Kleine klaver
=
Kruipende boterbloem
=
Rode klaver
=
Rood zwenkgras
=
–
Ruw beemdgras
=
Grasklokje
1
+
+
+
+
+
+
Geel vogelpootje
+ Bedreigd
––
soorten van heiden en heischrale graslanden Tandjesgras
= Gevoelig
2
=
soorten van vochtige graslanden +
Akkerviltkruid Kleine tijm
= Gevoelig
–
Stijve ogentroost
Gevoelig
=
Scherpe boterbloem
=
Dwergvlas
Bedreigd
=
Smalle weegbree
=
Valkruid
Bedreigd
––
Veldbeemdgras
=
Knollathyrus
Ernstig bedreigd
––
Veldzuring
=
Vertakte leeuwentand
=
Zachte dravik
––
Echte koekoeksbloem
=
Gewone brunel
++
Hazenzegge
=
Kale jonker
=
Pinksterbloem
=
Veldlathyrus
+
2
Kruipwilg
=
Mannetjesereprijs
=
Borstelgras
Gevoelig
–
Blauwe knoop
Gevoelig
––
Hondsviooltje
Gevoelig
–
Trekrus
=
Blauwe zegge
=
+
Bermen onverharde wegen
Bermen verharde wegen
=
Gewone dophei
Akkerhoornbloem Dwergviltkruid
Geelgroene zegge
Spoorbanen
132
Trend
237
Bijlage Flora– en faunawet
Bermen onverharde wegen
23
soorten van droge schrale graslanden
Status Rode Lijst
Bermen verharde wegen
aantal vegetatieopnamen
Spoorbanen
Trend
Bijlage Flora– en faunawet
Status Rode Lijst
Tabel 3.11.1. Kenmerkende plantensoorten van wegbermen en spoordijken in Drenthe (bron: Natuurinformatie provincie Drenthe.
Melganzenvoet
Greppelrus
=
Perzikkruid
Straatgras
=
Slofhak
Ruige zegge
=
Zwaluwtong
Vijfvingerkruid
– =
ruderale soorten en soorten van stikstofrijke zomen
+
Akkerdistel
=
Zomprus
=
Fluitenkruid
=
Gewone berenklauw
+
++
Grote brandnetel
=
=
Hondsdraf
=
=
Kleefkruid
=
Kruipganzerik
=
Kropaar
=
Moerasdroogbloem
=
Kweek
=
Rode schijnspurrie
++
Pitrus
=
Schijfkamille
=
Ridderzuring
=
Tengere rus
++
Speerdistel
=
Waterpeper
=
Zevenblad
=
+
Gewoon varkensgras Grondster
Gevoelig
onkruiden
289
soorten van voedselrijke moerassen en natte ruigtes
Gespleten hennepnetel
–
Grote wederik
=
Gewone hennepnetel
–
Haagwinde
+
Gewone raket
+
Hennegras
=
Ringelwikke
++
Moerasspirea
=
Riet
=
Rietgras
=
Wilgenroosje
=
Akkerwinde
+
Bijvoet
+
Serradelle
?
Akkerkool
++
Echte valeriaan
=
Akkervergeet–mij–nietje
=
Gewone smeerwortel
+
Akkerviooltje
=
Grote kattenstaart
=
Dauwnetel
––
Harig wilgenroosje
=
Driekleurig viooltje
++
Moerasandoorn
=
Kluwenhoornbloem
++
Wolfspoot
=
Moeraskers
=
soorten van boszomen, kapvlakten en struwelen
Oostenrijkse kers
=
Bosdroogbloem
Tijmereprijs
++
Boskruiskruid
Vroegeling
++
Brede wespenorchis
Witte dovenetel
=
Dagkoekoeksbloem
Witte krodde
++
Dicht havikskruid
Zachte duizendknoop
=
Echte guldenroede
Zachte ooievaarsbek
++
Gewoon vingerhoedskruid
++
Zwarte nachtschade
+
Gladde witbol
=
Akkerkers
=
Grote muur
=
Canadese fijnstraal
++
Heggenwikke
+
Echte kamille
=
Knopig helmkruid
+
Gewone spurrie
=
Schermhavikskruid
=
Glad vingergras
++
Stijf havikskruid
=
Grote windhalm
–
Avondkoekoeksbloem
=
Europese hanenpoot
++
Hengel
–
Klein streepzaad
++
Koningsvaren
Knopherik
=
Wilde gagel
Korenbloem
Bermen onverharde wegen
= Gevoelig
=
Hertshoornweegbree
Bermen verharde wegen
=
Zilverschoon Deens lepelblad
Spoorbanen
Trend
Bijlage Flora– en faunawet
Status Rode Lijst
Bermen onverharde wegen
Bermen verharde wegen
Spoorbanen
Trend
Bijlage Flora– en faunawet
Status Rode Lijst storingssoorten en natte pioniers
Gevoelig
Presentie in opnamen + = kenmerkende soort, niet in opnamen
+
Gevoelig
+
+
= = 1
++ = –
Kwetsbaar
Gevoelig
––
1
=
2
–
+
–
1–10 %
11–25 %
26–50 %
51–75 %
> 75 %
Figuur 3.11.2
Kleine bevernel
Hans Dekker
1990 - 2008 (71) 1970 - 1996 (64)
290
Figuur 3.11.3
kruid, Smalle weegbree, Sint-Janskruid en Boerenwormkruid. Verschillende soorten van het geslacht Havikskruid zijn kenmerkend voor voedselarme zoomvegetaties, veelal op licht beschaduwde plaatsen. Schermhavikskruid (figuur 3.11.3), Dicht en Stijf havikskruid zijn in Drenthe algemeen en groeien vaak in het gezelschap van het gras Gladde witbol. Dicht havikskruid is in Drenthe geleidelijk wat afgenomen (tabel 3.11.1, zie ook Bossen, paragraaf 3.2.2). In Zuidoost- Drenthe zijn recent enkele kleine populaties van een havikskruid gevonden in iets verrijkte bermen en in bosranden langs een spoorlijn. Deze zijn gedetermineerd als Boshavikskruid, maar het materiaal moet nog door een specialist bekeken worden. In Drenthe is de soort uiterst zeldzaam, maar deze nieuwe groeiplaatsen sluiten goed aan bij haar verspreiding in het oosten van Overijssel. Oranje havikskruid en het vrij zeldzame Weidehavikskruid groeien in tegenstelling tot de andere soorten bij voorkeur op zonnige plaatsen. In Drenthe groeien ze voornamelijk op taluds van waterschapsleidingen ( zie Sloten, wijken, vaarten en kanalen, paragraaf 3.12.2).
Schermhavikskruid 1990 - 2008 (856) 1970 - 1996 (1286)
Hans Dekker
Kleine bevernel
Jakobskruiskruid langs de Drentse Hoofdvaart
Figuur 3.11.5
Knollathyrus
3.11.1; zie ook Graslanden, paragraaf 3.9.2). Hiervan is in bermen, net als bij de heischrale graslanden zelf, een droge en een vochtige variant te onderscheiden. Het droge type komt in bermen veruit het meest voor. Het wordt gekarakteriseerd door soorten als Bochtige smele, Struikhei, Liggend walstro, Pilzegge, Mannetjesereprijs en Hondsviooltje. Tandjesgras en de Rode Lijstsoort Borstelgras horen ook in dit rijtje thuis maar worden slechts weinig in wegbermen gevonden. Een Rode Lijstsoort die wel regelmatig in wegbermen voorkomt is Stijve ogentroost (figuur 3.11.5). In Nederland is deze soort zeer sterk afgenomen, maar in Drenthe lijkt het voorkomen stabiel. In 2009 is in een schraal graslandje bij Meppel de sterk gelijkende Vijfrijige ogentroost gevonden, de eerste vondst voor Drenthe. Het algemene Tormentil komt verspreid in heel Drenthe voor en is een van de meest karakteristieke soorten. Zij groeit zowel op droge als op vochtige plaatsen. Het vochtige heischrale type wordt beduidend minder aangetroffen in wegbermen maar komt meer voor in de onderste helft van vochtige sloottaluds. Zij bestaat uit een aantal soorten van natte tot vochtige heiden die bestand zijn tegen
Stijve ogentroost 1990 - 2008 (347) 1970 - 1996 (597)
291
Bert Oving
Joop Smittenberg
De meest opvallende toename in Drentse bermen komt ongetwijfeld op naam van Jakobskruiskruid. Niet alleen omdat deze soort in relatief korte tijd sterk is toegenomen en hier en daar zelfs massaal optreedt, maar ook - of juist - vanwege haar giftigheid voor vee en de daarmee samenhangende mediaaandacht. Jakobskruiskruid is een weinig kieskeurige soort die al te voedselrijke situaties mijdt maar zich verder in uiteenlopende milieus kan handhaven, inclusief vochtige en beschaduwde plaatsen (figuur 3.11.4). Speciale vermelding verdient nog het voorkomen van de in Drenthe uiterst zeldzame Knollathyrus. De grootste populatie van deze soort bevindt zich op de Havelterberg in de soortenrijke heischrale graslanden (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2). Verder is er een populatie van tenminste enkele tientallen planten in een berm van een ruilverkavelingweg in de omgeving van Eeserveld. Een kleinere populatie is te vinden bij Emmen. Op leemhoudend zand of op plaatsen waar grondwater in de basenlevering voorziet, komen in bermen ook vegetaties voor die zijn te vergelijken met die van heischrale graslanden (tabel
Stijve ogentroost
maaien, zoals Kruipwilg, Dopheide, Blauwe zegge,Trekrus en Pijpenstrootje. Een andere soort die ook in dit rijtje thuis hoort is Blauwe knoop. Deze kwam ooit vrij algemeen voor in bermen en op taluds van waterschapsleidingen en sloten, maar is in heel Drenthe sterk achteruitgegaan en op deze groeiplaatsen inmiddels vrij zeldzaam geworden. Net als de vegetaties van schrale en heischrale graslanden staan die van wegbermen op arme zandgrond onder druk. Door de toegenomen voedselrijkdom hebben ze op veel plaatsen hun specifieke schrale karakter verloren. Soorten van matig voedselrijke graslanden zoals Rode klaver en Scherpe boterbloem zijn hier doorgedrongen en staan gezamenlijk in de berm met soorten van schrale milieus. In dezelfde bermen verschijnt dikwijls ook Fluitenkruid. Slechts zelden profiteert een zeldzame soort van de toegenomen voedselrijkdom in bermen. IJle dravik, een grassoort van vooral zoomvegetaties, was in Drenthe altijd zeldzaam, maar duikt nu steeds vaker op, ook in ‘van nature’ schrale bermen (figuur 3.11.6). Tegenover deze ‘aanwinst’ staat echter
het verlies van sommige karakteristieke soorten van schrale bermen. Uit het LMF-meetnet blijkt dat het gemiddeld aantal soorten per meetpunt en de gemiddelde bedekking ervan zijn gedaald (figuur 3.11.7 links). De meeste kenmerkende soorten van schrale bermen zijn klein of hebben een ijle groeivorm. Op tijdelijk opengevallen plaatsen komen tere eenjarigen nog wel tot kieming maar worden ze meestal snel overgroeid. Zandhoornbloem, Vroege haver, Klein tasjeskruid en Eenjarige hardbloem zijn achteruitgegaan, niet alleen in wegbermen maar ook op droge taluds (figuur 3.11.7 rechts). Opvallend genoeg zijn er ook eenjarigen die juist vooruit lijken te gaan, zoals Klein vogelpootje, Kleine leeuwenklauw en het in Drenthe vrij zeldzame Hazenpootje (tabel 3.11.1). Ook Dwergviltkruid - een verzuringgevoelige soort - neemt in Drenthe toe (zie Heiden en stuifzanden, figuur 3.5.4). Zandblauwtje, een tweejarige of kort levende plant, lijkt eveneens mee te gaan in de positieve trend. Het is echter nog niet duidelijk of deze zich ook tot bermen uitstrekt. Waarschijnlijk is de toename van deze soorten vooral te danken aan de recente aanleg van veel
292
60
0,6
50
4
40
3
30
2
20
1
10
0,1
0
0
0,4 0,3
rui d esk
wt je
tas j
lau
Kle in
ege
Figuur 3.11.7. Verandering in gemiddelde bedekking en gemiddeld aantal soorten van schrale graslanden (links) en trend van enkele soorten (rechts).
Zan db
ha
ver
aandeel meetpunten met soorten van schrale graslanden (%)
t-ja nsk rui d
0,2
Vro
gemiddelde bedekking gemiddeld aantal soorten soorten van schrale van schrale graslanden graslanden (%) per opname
2002 - 2005
0,5
5
0
1998 - 2001
Sin
2002 - 2005
0,7
loe m
2002 - 2005
70
oo rnb
Rechteras 1998 - 2001
Zan dh
6
Linkeras 1998 - 2001
gemiddelde bedekking (%)
7
Â?Â? Â?
Â? Â?
Â
Â
Â
‚
Â
Â?
€
Â
Gewone dophei
Bert Oving
Figuur 3.11.8. Trend van enkele heischrale soorten in schrale bermen.
sloten en waterschapslossingen (zie Sloten, wijken, vaarten en kanalen, paragraaf 3.12.2). In Drenthe zijn het vooral de algemeen voorkomende soorten Scherpe boterbloem, Veldzuring, Rode klaver en Gestreepte witbol die de bermen kleur en afwisseling geven. Op vochtige grond zijn hier en daar Moerasrolklaver, Echte koekoeksbloem, Pinksterbloem en Kale jonker te vinden, vaak in gezelschap van Pitrus. In grote delen van het agrarische landschap vormen deze bermen een welkom contrast met de moderne, eentonige raaigrasweiden waarin zelfs de algemeenste hooilandplanten niet meer voorkomen. Net als in de schrale bermen verandert de soortensamenstelling door voedselverrijking. Hooi- en graslandplanten maken dan plaats voor eentonige vegetaties met een groot aandeel grassen, zoals Ruw beemdgras, Grote vossenstaart en de in Drenthe sterk toegenomen Glanshaver. In het ergste geval zijn bermen zo voedselrijk geworden dat ze zijn ‘gedegradeerd’ tot een rompgemeenschap van Fluitenkruid met kenmerkende soorten als Kropaar, Gewone berenklauw en Glanshaver, dikwijls aangevuld met ruderale soorten als Grote brandnetel en Ridderzuring. Dit beeld is op veel plaatsen te zien, ook op de van nature voedselarme zandgronden, niet alleen in bermen maar ook langs en op schouwpaden van sloten, kanalen en gekanaliseerde beken. Zomen van bloeiend Fluitenkruid mogen dan een hoge belevingswaarde hebben, ze vormen veelal wel een signaal van ecologische verarming. Een aantal graslandsoorten waarvan het natuurlijke verspreidingsgebied voornamelijk buiten de provincie ligt (vaak op kalkhoudende gronden), wordt in Drenthe steeds vaker in bermen aangetroffen. Veldlathyrus en Gele morgenster zijn bekende voorbeelden. Van een aantal andere soorten is het spontaan voorkomen op z’n minst twijfelachtig. Vaak worden ze op één plek samen aangetroffen, waaruit blijkt dat het om bewuste introducties gaat (daarom zijn ze niet opgenomen in tabel 3.11.1). De bekendste voorbeelden zijn Knoopkruid, Wilde cichorei, Margriet, Peen, Gewone pastinaak, Wondklaver en Wilde marjolein. Margriet is van nature schaars in Drenthe. Haar verspreiding is waarschijnlijk sterk beïnvloed door bewust uitzaaien. Tegenwoordig wordt ze voornamelijk aangetroffen in bermen van doorgaande wegen en op taluds van sloten, waterschapsleidingen en kanalen. Peen en Gewone
nieuwe natuur, waarbij de bovenste vruchtbare cultuurlaag is verwijderd. Op de vrijgekomen onbegroeide schrale bodem kunnen deze eenjarigen zich snel vestigen. Hun voortbestaan daarna is alleen maar gegarandeerd als de vegetatie voldoende open blijft. Ook sommige overblijvende soorten kunnen in verrijkte bermen de concurrentie met andere soorten niet aan. Het voorkomen van Muizenoor, een zeer laag blijvende plant, lijkt opvallend genoeg stabiel te zijn maar Akkerhoornbloem, Grasklokje en Kleine tijm zijn in Drenthe achteruitgegaan. Grasklokje kan zich bij verrijking nog lang handhaven maar verjonging blijft uit. Kleine tijm is behalve voor vermesting ook erg gevoelig voor verzuring, net als veel soorten van heischrale bermen (zie ook kader ‘Achteruitgang van heischrale soorten’ in Graslanden, paragraaf 3.9.2). Met name de ontwikkeling in deze categorie is zorgwekkend. Pijpenstrootje is de enige soort die vooruit is gegaan, een trend die wordt weerspiegeld door de situatie in veel natuurgebieden, waar de soort op vochtige plaatsen vaak dominant optreedt en andere soorten verdringt (vergrassing). De toename van Pijpenstrootje kan dus als een ongewenste ontwikkeling worden gezien. Van een aantal soorten van heischrale bermen lijkt het voorkomen stabiel. Maar bij veel soorten, zoals Struikhei, Liggend walstro, Tandjesgras, Borstelgras, Hondsviooltje en Gewone dophei, is een duidelijk dalende trend waar te nemen (figuur 3.11.8).
Berm met hooilandplanten als Veldzuring en Echte witbol in het agrarisch landschap (Leggelderveld).
Hans Dekker
Hans Dekker
Vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke bermen Voedselrijke bermen onderscheiden zich van droge voedselarme bermen door een meer gesloten vegetatie waarin hooilandsoorten een groot aandeel hebben (tabel 3.11.1). Bermen met hooilandplanten zijn vanouds het meest divers in de laagveengebieden in het noorden en zuidwesten van de provincie en in de beekdalen. De meest bijzondere vertegenwoordigers van natte, matig bemeste graslanden zoals dotterbloemhooilanden worden slechts zelden in bermen aangetroffen. Enkele algemeen voorkomende, karakteristieke vertegenwoordigers zoals Kruipend zenegroen, Echte koekoeksbloem en Moerasspirea staan soms in vochtige bermen maar komen meer voor langs gekanaliseerde beken,
Bloemrijke berm met ingezaaide soorten.
293
Figuur 3.11.9
Glad vingergras
pastinaak genieten wat betreft het spontane karakter van hun aanwezigheid het voordeel van de twijfel. Ze worden weliswaar ingezaaid, maar lijken ook spontaan op te duiken langs de grotere wegen, waar ze overigens zelden lang standhouden. Ook akkeronkruiden weten met regelmaat in voedselrijke bermen door te dringen (zie tabel 3.11.1). Toegenomen soorten als Ringelwikke, Heggenwikke, Kluwenhoornbloem, Tijmereprijs en Klein streepzaad kunnen zich daarin blijvend vestigen omdat er in bermen altijd wel enige storing optreedt. In een smalle strook langs het wegdek groeien vertegenwoordigers van storingsmilieus. In deze spatzone voelen tredplanten zoals Zilverschoon, Straatgras, Varkensgras en Grote weegbree zich prima thuis. Een opvallende toename langs wegranden geven Glad vingergras (figuur 3.11.9) en Straatliefdegras te zien. Beide grassen blijven laag en groeien breed uit en profiteren daarom van de afwezigheid van andere meer concurrentiekrachtige soorten. Een andere groep planten in deze smalle spatzone die opvallend toenemen zijn de zogenaamde pekeladventieven (zie kader).
1990 - 2008 (159) 1970 - 1996 (69)
Pekeladventieven  Halverwege de vorige eeuw is men steeds meer overgegaan tot het gebruik van zout bij de gladheidbestrijding. Zout onttrekt water aan planten en wordt in het weefsel opgenomen, waardoor het voor de meeste planten een schadelijke werking heeft. De flora in bermen weerspiegelt duidelijk de invloed van zout. In de smalle spatzone naast het wegdek is deze invloed het grootst en vestigen zich de zogenaamde pekeladventieven, planten die van nature voorkomen op kwelders of andere zoute en brakke milieus in het kustgebied. Het zijn meest klein blijvende soorten die de concurrentie met grotere planten niet aankunnen maar hier optimaal gebruik maken van de opengevallen plaatsen waar andere soorten niet kunnen groeien. Voorbeelden zijn Stomp kweldergras, Engels gras, Deens lepelblad en Hertshoornweegbree. De verspreiding van Deens lepelblad in Drenthe vertoont een fraaie overeenkomst met het patroon van de grotere wegen (figuur 3.11.10). In de loop van april kleuren veel spatzones helemaal wit door de bloei van deze soort. Hertshoornweegbree viel aanvankelijk minder op, maar op dit moment is zij waarschijnlijk de algemeenste pekeladventief in Drenthe (figuur 3.11.11). Er worden nog steeds pekeladventieven gevonden die nieuw zijn voor Drenthe. In 2008 is voor het eerst Zeeweegbree gevonden langs de N374 bij Buinen. Ook Zilte schijnspurrie, een kleine pionier, is recent op enkele plaatsen langs wegen opgedoken. Figuur 3.11.10
Deens lepelblad 1990 - 2008 (337) 1970 - 1996 (202)
Kok van Herk
294
Spatzone met bloeiend Deens lepelblad Figuur 3.11.11
Hertshoornweegbree 1990 - 2008 (471) 1970 - 1996 (44)
een waardevol micromilieu’ in Bossen, paragraaf 3.2.5), dat lijkt op dat in vochtige duinvalleien. In deze floristisch opvallend rijke bermen groeien hier en daar, naast algemenere soorten als Stijve ogentroost, Tormentil en Kruipwilg, zeldzaamheden als Rondbladig wintergroen, Grote keverorchis en Rietorchis. Op sommige plekken zorgt instuivend zand voor een beetje dynamiek. Daardoor kunnen er, met name langs zandpaden op de heide, enkele soorten groeien die in wegbermen nagenoeg ontbreken. Eén daarvan is Zandstruisgras, dat op schralere plaatsen groeit dan het veel algemenere Gewoon struisgras en in wegbermen door deze laatste wordt verdrongen. Een ander voorbeeld is Buntgras, een soort van voedselarm en dynamisch milieu die in wegbermen zeldzaam is, maar in randen van zandpaden met mul zand floreert bij afwezigheid van meer concurrentiekrachtige soorten. Langs en soms ook op de zandpaden zijn meestal wel enkele akkeronkruiden aan te treffen. In smalle bermen langs akkers is de invloed van landbouw (bemesting, onkruidbespuiting) groot, waardoor er slechts een paar algemene akkeronkruiden voorkomen. Langs zandpaden die wat meer buiten de directe invloedsfeer van landbouw liggen zijn af en toe nog soorten te vinden die oorspronkelijk voorkwamen in roggeakkers, zoals Akkerviooltje, Driekleurig viooltje, Kleine leeuwenklauw, Slofhak en Korenbloem.
Bermen van onverharde wegen De bermvegetatie van onverharde wegen en paden komt veelal overeen met die van verharde wegen. De soortensamenstelling is sterk afhankelijk van het beheer, het gebruik en de ligging in het landschap. Bermen zonder onderhoud kennen meestal een weinig bijzondere flora. Ruigtekruiden of struiken bepalen vaak het beeld. De meest waardevolle bermen zijn te vinden langs de talloze zandpaden op de zandgronden, inclusief de middenstroken en de stroken tussen zandpad en fietspad. Deze zijn gemiddeld voedselarmer dan de bermen langs verharde wegen en de vegetatie is opener. Daardoor is er meer plaats voor karakteristieke vertegenwoordigers van droge en heischrale graslanden, zoals Grasklokje, Muizenoor, Zandblauwtje en kleine eenjarigen als Klein tasjeskruid en Klein vogelpootje. Dat een deel van deze soorten in schrale graslanden achteruitgaat of op de Rode Lijst staat zoals Dwergviltkruid, maakt de vegetatie van deze bermen extra waardevol. Dit geldt des te meer wanneer deze paden verhard zijn met schelpen. Door de combinatie van kalk en voedselarm zand ontstaat een bijzonder milieu (zie kader ‘Schelpenpaden,
Schelpenfietspad door het Fochteloërveen met Rietorchissen tussen Kruipwilg
Joop Smittenberg Hans Dekker
Hans Dekker
Schrale bermvegetatie met Zandblauwtje en Zilverhaver
Vegetaties langs zandpaden in bossen en heidevelden zijn vaak open en voedselarm en bieden daardoor plaats aan verschillende soorten. Bosdroogbloem is, anders dan de naam suggereert, geen echte bosplant. In Drenthe komt zij weliswaar veel voor in de grotere bosgebieden, maar daar groeit ze voornamelijk langs paden. Dit geldt ook voor Echte guldenroede, een prachtige nazomerbloeier die ook nauwelijks in het eigenlijke bos voorkomt maar dikwijls wel langs licht beschaduwde paden op leemhoudend zand, onder andere op de Havelterberg en in het Kniphorstbos bij Anloo. Op vochtige zandpaden in bossen groeit opvallend vaak Tengere rus. Deze taaie plant kan goed tegen regelmatige betreding en verspreidt zich gemakkelijk met behulp van zijn kleverige zaden. Op ’s zomers droge en ’s winters vaak onder water staande delen van zandpaden in bossen en heideterreinen
Pad door droge heide
295
Figuur 3.11.12
Grondster
Spoordijken en -bermen Spoorlijnen liggen duidelijk hoger dan hun omgeving. Het ballastbed van een spoordijk is opgebouwd uit voedsel- en humusarm zand vermengd met kleine stenen. Het bovenste deel van een spoordijk is daarom droog en voedselarm. Het onderste deel en de buitenberm daarentegen zijn meestal voedselrijk en afhankelijk van de ondergrond droog dan wel vochtig. Dit deel wordt meestal weinig intensief onderhouden en de begroeiing bestaat voornamelijk uit ruigtekruiden en braamstruweel. Ook bremstruwelen komen hier opvallend vaak voor. Op enkele trajecten bevinden zich in de buitenberm fraaie voorbeelden van heischraal grasland, die hun oorsprong vinden in het landschap waardoor de spoorlijn werd aangelegd. Hier groeien bijzondere soorten als Valkruid, Welriekende nachtorchis, Heidekartelblad, Klokjesgentiaan en Gewone vleugeltjesbloem. Het beheer van deze plekken is tegenwoordig gericht op het behoud van de bijzondere begroeiing. Een aantal planten komt in Drenthe opvallend veel voor langs spoorwegen in vergelijking met wegbermen. Tot dit rijtje behoren onder andere Akkerwinde, Kleverig kruiskruid,
Geert de Vries
groeit vaak Grondster in gezelschap van Rode schijnspurrie. Bij afwezigheid van andere planten kunnen deze eenjarige plantjes zich hier goed handhaven. Grondster staat op de Rode Lijst en komt vrij zeldzaam voor in de zandgebieden van Oost- en Zuid-Nederland. De verspreiding in Drenthe is grotendeels beperkt tot de grotere boswachterijen en heidegebieden (figuur 3.11.12). Langs paden in droge heide en weinig beschaduwde bospaden groeien regelmatig Tandjesgras, Tormentil, Mannetjesereprijs en eenjarigen zoals Klein tasjeskruid. In dichte heide krijgen deze kleine soorten geen kans. Dit geldt ook voor een reeks andere soorten die op de Rode Lijst staan, zoals Borstelgras, Stijve ogentroost, Hondsviooltje, Kleine tijm en Dwergviltkruid. In heidegebieden komen langs paden ook vegetaties voor met soorten van vochtige heide die eveneens op de Rode Lijst staan, zoals Heidekartelblad, Klokjesgentiaan en Blauwe knoop en de pioniersoorten Ronde zonnedauw en Moeraswolfsklauw.
Grondster
Hans Dekker
296
Heischrale vegetatie langs het spoor met Welriekende nachtorchis.
Bert Oving
1990 - 2008 (86) 1970 - 1996 (131)
Vlasbekje groeit graag langs spoorbanen.
nog als zeer zeldzaam vermeld, maar het aantal meldingen langs wegen en in bebouwd gebied neemt toe (figuur 3.11.13).
Vlasbekje, Sint Janskruid, Vijfvingerkruid en Bochtige smele. In de bovenste smalle strook van het spoortalud groeien ook planten van droge, schrale graslanden; in dit droge en stabiele milieu houden Grasklokje, Zandblauwtje en Muizenoor beter stand dan in wegbermen. Een aantal plantensoorten wordt vrijwel uitsluitend gevonden op spoorwegemplacementen en op spoordijken. In Drenthe zijn dit voornamelijk zeer zeldzame soorten die voor hun verspreiding gebruik maken van het spoorwegennet. Naast soorten die in Nederland van nature voorkomen in droge ruigten in de duinen of het rivierengebied, zoals Wouw, Heksenmelk, Smal vlieszaad en Kleine leeuwenbek, zijn er ook soorten bij waarvan het natuurlijke areaal buiten Europa ligt. Daartoe behoren Vreemde ereprijs en Bezemkruiskruid. Vreemde ereprijs komt van oorsprong uit Amerika en is in Drenthe al aangetroffen in 1972, maar daarna zeldzaam gebleven. Bezemkruiskruid komt uit Zuid-Afrika en heeft zich zo succesvol via het spoorwegennet verspreid dat het samen met een aantal andere soorten wordt betiteld als spoorwegbegeleider. In de Atlas van de Drentse Flora wordt deze soort Figuur 3.11.13
3.11.3 Mossen en korstmossen In wegbermen en spoordijken groeien op de grond geen mossen die specifiek gebonden zijn aan dit biotoop. In voedselrijke bermen is het aantal mossen beperkt tot enkele algemene soorten die ook voorkomen in bemeste graslanden. Alleen forse mossen zoals Gewoon haakmos en Gewoon dikkopmos en soms Groot laddermos kunnen hier overleven, de kleinere soorten verliezen de strijd om voedsel en licht van de vaatplanten. Gewoon haakmos is meestal ook het mos dat massaal kan optreden in gazons. In schralere bermen komen deze soorten ook vaak voor, aangevuld met soorten van schrale graslanden zoals Bleek dikkopmos en Zandhaarmos. In heischrale bermen treedt Heideklauwtjesmos vaak op de voorgrond, soms ook Bronsmos en Gewoon gaffeltandmos.
Bezemkruiskruid
Bezemkruiskruid
Geert de Vries
Bert Oving
1990 - 2008 (50) 1970 - 1996 (6)
Een pioniervegetatie van Purpersteeltje kleurt menige berm in het vroege voorjaar
Opengevallen plaatsen in bermen worden meestal snel door mossen gekoloniseerd. Op vochtig zand verschijnen al snel enkele kleine pioniers zoals Krulmos en soorten van het geslacht Bryum, gevolgd door Slankmos en Purpersteeltje. Het in bezit nemen van de droogste plaatsen is voorbehouden aan een handjevol specialisten, waaronder het genoemde Purpersteeltje en Ruig haarmos. Hoewel de mosflora in bermen armer wordt bij voedselverrijking, vertoont de terrestrische mosflora van bermen in Drenthe als geheel geen grote veranderingen. Geheel anders is het gesteld met de mossen die op bomen in bermen groeien, de epifyten. Daarvan is in de laatste decennia zowel het aantal soorten als hun bedekking opvallend toegenomen (figuur 3.11.14). Een soort als Helmroestmos kwam vroeger alleen voor op vochtige plaatsen langs bosranden en beken, maar groeit nu op allerlei ogenschijnlijk droge plekken, bijvoorbeeld op eiken in dorpen. Boomsterretje is de laatste decennia zo toegenomen dat de soort waarschijnlijk van de Rode Lijst kan verdwijnen. Ook allerlei soorten haarmutsen (geslacht Orthotrichum) en kroesmossen (geslacht Ulota) nemen zeer
297
5,0
Op stammen van wegbomen in Drenthe, vooral oude Zomereiken, komen veel korstmossen voor. Vooral in het zuidwesten, noorden en midden van de provincie kunnen wegbomen helemaal bedekt zijn met korstmossen. Op sommige plekken komen op één rijtje bomen tegen de vijftig soorten korstmossen voor (figuur 3.11.15), een soortenrijkdom die zijn weerga in Nederland nauwelijks kent. Epifytische korstmossen zijn erg gevoelig voor luchtverontreiniging. Veel soorten zijn in de loop van de vorige eeuw door luchtverontreiniging zeldzaam geworden en op de Rode Lijst beland. Van alle soorten van de Rode Lijst is 49 procent epifyt, 38 procent steenbewonend (epilyt) en slechts 13 procent grondbewonend. Drenthe vormt een belangrijk toevluchtsoord voor veel epifyten die gevoelig zijn voor zwaveldioxide (zie ook figuur 5 in Intermezzo ‘Korstmossen als milieu-indicatoren’). De grootste concentratie van epifytische Rode Lijstsoorten
4,5 4,0
%
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 1950
1970
1980
1990
2000
Figuur 3.11.14. Aandeel van epifytische mossen in het totaal aantal mossenwaarnemingen in Drenthe in de periode 1950 tot en met 2005 (bron: BLWG Databank Mossen).
Figuur 3.11.16. De verspreiding van epifytische korstmossen van de Rode Lijst in Drenthe in 2004 (bron: van Herk 2005). Figuur 3.11.16
sterk toe. Omdat de toename sinds 1990 overal in Nederland te zien is, moet de verklaring worden gezocht in veranderingen die op landelijke schaal optreden, zoals de afname van zure regen (zwaveldioxide) en het vochtiger wordende klimaat. Daarnaast kan het ouder worden van de bermbomen (vooral eiken) een rol spelen. Bodembewonende korstmossen komen maar beperkt voor in wegbermen en op spoordijken; ze worden er voornamelijk gevonden op droge schrale plekken. Het gaat daarbij om algemene soorten die een maairegime goed verdragen. Gevorkt heidestaartje, Kronkelheidestaartje, Ruw heidestaartje, Kopjesbekermos en Soredieus leermos zijn er meestal algemeen. In de omgeving van Borger is op twee plaatsen in bermen Klein leermos gevonden, een vrij algemene soort in de duinen maar zeldzaam in het binnenland.
Figuur 3.11.15. De soortenrijkdom van epifytische korstmossen in Drenthe, gebaseerd op 570 meetpunten in 2004 (bron: database LON). Figuur 3.11.15
Aantal soorten 1 2 3 4 5
Aantal soorten 1 2 3 4 5 6
(14) (137) (290) (110) (18)
Kok van Herk
298
1960
Groot boerenkoolmos.
(113) (20) (4) (3) (2) (1)
bevindt zich in het westen van de provincie (3.11.16). Het verspreidingsbeeld wordt nog steeds in belangrijke mate bepaald door het historische patroon van zwaveldioxidevervuiling. In de omgeving van Nijeveen, Havelte, Dwingeloo, Beilen, Norg, Donderen en Eelde zijn de meeste Rode Lijstsoorten te vinden. Hier komen onder andere Wimpermos, Knopjesschildmos en Rood boomzonnetje voor, soorten waarvan de Nederlandse verspreiding nagenoeg of geheel tot Drenthe beperkt is. Zowel het aantal Rode Lijstsoorten als het aantal vondsten daarvan is in de resultaten van het epifytenmeetnet in Drenthe tussen 1998 en 2004 nauwelijks veranderd (van Herk 2005). Er zijn na 1998 wel een paar zeer belangrijke soorten verloren gegaan: Bruin paardenhaarmos, dat voorkwam bij Borger, en Kopspijkertje, voorheen gevonden bij Norg. Beide soorten zijn uiterst gevoelig voor ammoniak en mogelijk uitgestorven in heel Nederland. Ook bij de Rode Lijstsoorten Dennenschotelkorst en Bruin boerenkoolmos en baardmossen (hoofdzakelijk Bleek baardmos) is ammoniak de hoofdoorzaak van de afname. Het vrij zeldzame Groot boerenkoolmos is zo sterk achteruitgegaan dat het een mogelijke kandidaat voor de Rode Lijst wordt.
3.11.4 Paddenstoelen Wegbermen spelen een belangrijke rol als toevluchtsoord (refugium) van paddenstoelensoorten die uit intensief gebruikte agrarische graslanden verdwenen zijn. Daarnaast zijn met bomen beplante bermen, hieronder verder ook aangeduid als lanen, bijzonder belangrijk voor paddenstoelen die door de hoge stikstofbelasting in loofbossen sterk zijn afgenomen. Spoorbermen zijn door mycologen tot nu toe nauwelijks onderzocht. Voor graslandpaddenstoelen zijn wegbermen in Drenthe een zeer belangrijk biotoop. In goed ontwikkelde schrale bermen kunnen per duizend vierkante meter dertig tot zestig soorten voorkomen. Dit betreft meestal zonnige, open bermen, maar ook sommige lanen zijn rijk aan graslandpaddenstoelen. Van veel soorten ligt meer dan de helft van het aantal bekende vindplaatsen in wegbermen, waaronder een aantal Rode Lijstsoorten, bijvoorbeeld Elfenwasplaat, Gele knotszwam, Tepelsatijnzwam en Weidewasplaat (tabel 3.11.2). Van de Fraaie knotszwam en het Gewoon sneeuwzwammetje ligt zelfs het overgrote deel van de Drentse vindplaatsen in bermen. De meest kritische en de zeldzaamste soorten zijn echter beperkt tot schrale graslanden in natuurgebieden. Net als in natuurgebieden komen bijzondere graslandpaddenstoelen in bermen geconcentreerd voor op een beperkte oppervlakte. In Drenthe is meer dan 95 procent van de wegbermen momenteel ongeschikt voor kritische graslandpaddenstoelen, hetzij door een voedselrijke bovengrond, hetzij door het gevoerde beheer. Deze soorten kunnen zich alleen vestigen nadat de bodem zich jaren achtereen ongestoord heeft ontwikkeld en niet geroerd is door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden, of sterk verdicht door voertuigen die door de berm rijden. Bovendien kunnen ze zich alleen handhaven bij verschralend beheer van maaien en afvoeren. Dit beheer vindt voornamelijk plaats langs provinciale en rijkswegen. Daar zijn de laatste jaren dan ook diverse plekken met bijzondere graslandpaddenstoelen ontdekt, bijvoorbeeld langs de N34 ter hoogte van Drouwen en de N374 ten westen van Stadskanaal.
Korstmossen en bermonderhoud Een goed beheer van wegbomen is voor korstmossen erg belangrijk. Scheefstaande bomen moeten niet gekapt worden zolang ze geen gevaar opleveren, want juist daarop groeien vaak de bijzondere soorten. Voor korstmossen is het belangrijk dat bomen regelmatig opgekroond worden, zodat er voldoende licht toetreedt. Blijft het opkronen achterwege, dan gaat de korstmossenbegroeiing op de stam vaak snel achteruit doordat te veel lage takken het licht wegnemen. Bermbeheer waarbij de vegetatie kort wordt gehouden is gunstig; verruiging van de vegetatie is namelijk erg nadelig voor de epifyten die op het lagere deel van de stam groeien.
299
Dergelijke bermen zijn hoofdzakelijk geïnventariseerd ter hoogte van kruispunten en parkeerplaatsen. Vermoedelijk bevinden zich elders langs deze wegen nog andere onontdekte vindplaatsen. Langs de meeste gemeentelijke wegen wordt het maaisel geklepeld en ter plekke achtergelaten. Daardoor treedt verruiging op, het eerst op van nature voedselrijke gronden. Graslandpaddenstoelen hebben in productieve, ruige vegetaties geen kans. Alleen op zeer schrale, zandige bodems kunnen kenmerkende soorten zich ook bij klepelen of zonder maaien geruime tijd handhaven. Alle schrale wegbermen zijn zeer kwetsbaar, niet alleen door veranderingen in maairegime, maar ook door allerlei incidentele ingrepen, zoals het graven van sleuven voor leidingen, het afschrapen dan wel aanvullen van de bovengrond, het deponeren van slootbagger en het planten van bomen. Bij de aanleg van nieuwe wegen en grondsuppleties in bestaande bermen is het van groot belang om met voedselarm zand te werken dat weinig organische stof bevat. In een mycologische studie van graslanden door het voormalige Biologisch Station te Wijster in de jaren zeventig werden negen proefvlakken bestudeerd in open schrale wegbermen. In acht daarvan werden destijds één of meer Rode Lijstsoorten gevonden. Tijdens een herhalingsonderzoek eind jaren negentig bleek dat de vegetatie in alle proefvlakken sterk was verruigd of begroeid geraakt met boomopslag en dat alle Rode Lijstsoorten waren verdwenen (ongepubliceerde gegevens Biologisch Station Wijster). Dit is tekenend voor de kwetsbaarheid van dit biotoop. Met een goed beheer en het vermijden van onnodige storingen kunnen in wegbermen tegen relatief geringe kosten veel natuurwaarden worden (terug)gewonnen. Met bomen beplante wegbermen (lanen) vormen een karakteristiek deel van het Drentse landschap en kunnen mycologisch van zeer grote betekenis zijn. Dit geldt alleen voor lanen met ectomycorrhiza vormende bomen: eik, beuk, berk, linde en populier. De betekenis voor mycorrhizapaddenstoelen neemt af in deze volgorde. Bermen met esdoorn, Paardenkastanje, es en iep hebben geen mycorrhizapaddenstoelen en zijn mycologisch hooguit van betekenis wegens het optreden van enkele graslandpaddenstoelen en houtbewonende soorten.
Tabel 3.11.2. Het voorkomen van enkele graslandpaddenstoelen in wegbermen in vergelijking met andere biotopen (ongepubliceerde gegevens Paddenstoelenwerkgroep Drenthe). Aangegeven is het geschatte percentage (in klassen) van het huidige aantal vindplaatsen (1999-2007) in de aangegeven biotopen. soort
300
voorkomen in Drenthe
trend in Drenthe
Rode Lijst
slootkanten
kerkhoven
schraallanden agrarisch grasland
loof bos
Gewoon sneeuwzwammetje
MA
–
Gevoelig
++++
±
±
+
––
±
Fraaie knotszwam
VZ
–
Kwetsbaar
++++
––
±
+
––
±
Tepelsatijnzwam
Z
–
Kwetsbaar
+++
±
±
+
––
––
Zwartwordende wasplaat
MA
–
Niet bedreigd
+++
±
±
+
––
±
Sneeuwvloksatijnzwam
Z
–
Kwetsbaar
+++
±
±
+
––
±
Gele knotszwam
MA
–
Gevoelig
+++
+
±
+
––
±
Elfenwasplaat
VZ
–
Gevoelig
+++
±
+
+
––
±
Puntmutswasplaat
ZZ
––
Kwetsbaar
+++
––
––
++
––
––
Weidewasplaat
Z
–
Kwetsbaar
+++
––
+
++
––
––
Slijmwasplaat
VZ
±
Kwetsbaar
++
+
+
+
––
––
Kleverige aardtong
Z
±
Niet bedreigd
++
++
±
±
––
––
Sikkelkoraalzwam
Z
––
Kwetsbaar
++
––
++
+
––
––
Papegaaizwammetje
VZ
––
Gevoelig
++
––
+
++
––
––
Weidechampignon
A
±
Gevoelig
++
+
±
+
++
±
Weidekringzwam
VZ
–
Niet bedreigd
++
±
±
±
++
––
Bruine satijnzwam
VA
±
Niet bedreigd
++
+
±
+
+
––
Zwartsneesatijnzwam
Z
––
Kwetsbaar
+
––
±
+++
––
––
Sterspoorsatijnzwam
MA
±
Gevoelig
+
+
±
+++
±
±
Gewoon vuurzwammetje
VA
±
Niet bedreigd
±
±
±
+++
––
+
Blauwbruin staalsteeltje
ZZ
––
Kwetsbaar
––
––
––
++++
––
––
Zwartblauwe satijnzwam
UZ
––
Gevoelig
––
––
––
++++
––
––
Helmsatijnzwam
UZ
––
Bedreigd
––
––
––
++++
––
––
++++: 75-100%
+++: 50-75%
++: 25-50%
De grote betekenis van beboomde bermen voor mycorrhizapaddenstoelen blijkt wel uit tabel 3.11.3. Hierin zijn soorten opgenomen die in Drenthe een sterke voorkeur hebben voor dit biotoop. Het betreft slechts een selectie van 38 soorten. In werkelijkheid gaat het om meer dan honderd soorten met een optimum in lanen. Er behoren zowel algemene als zeldzame soorten toe. Meer dan driekwart van de kenmerkende soorten staat op de Rode Lijst. Op grond van hun herkomst kunnen de soorten van bermen in drie groepen worden onderverdeeld. (1) Een groot deel van de soorten is in Drenthe altijd kenmerkend geweest voor lanen. Wegbermen zijn in het algemeen wat rijker aan basen dan de eiken- en beukenbossen op de zeer basenarme dekzanden. Daarvan profiteren soorten
Jeroen Onrust
wegbermen
Panteramaniet
+: 10-25%
±: <10%
--: afwezig
als Panteramaniet, Grote molenaar en Narcisamaniet die op rijkere bodems wel in bossen groeien. (2) Andere soorten worden ook elders nauwelijks in gesloten bossen aangetroffen, bijvoorbeeld Geurige russula en Wortelende boleet. De oorspronkelijke groeiplaatsen van deze soorten liggen aan bosranden of in open, grazige bossen (parklandschappen). (3) Een aantal soorten was tot in de jaren zestig van de vorige eeuw in Drenthe ook wijd verbreid in Eiken-berkenbossen op zeer voedselarme, humusarme zandgronden, maar is daar als gevolg van de toenemende stikstofdepositie sterk afgenomen, bijvoorbeeld de Hanenkam, of geheel verdwenen, zoals alle soorten stekelzwammen. Voor deze soorten vervullen schrale wegbermen een functie als laatste toevluchtsoord. Dit is in tabel 3.11.3 met een apart teken aangegeven. Voor een mogelijke herkolonisatie van de Drentse bossen door mycorrhizapaddenstoelen bij een verbeterde milieukwaliteit is het behoud van deze authentieke regionale genenbronnen van het grootste belang. Lang niet alle eiken- en Beukenlanen in Drenthe zijn rijk aan mycorrhizapaddenstoelen. De meeste bermen hebben een weelderige ondergroei van Fluitenkruid, Grote brandnetel, Kropaar en andere ruigtekruiden en grove grassen. Hier komen hooguit enkele triviale soorten voor, zoals Scherpe kamrussula en Berijpte russula. Een grote soortenrijkdom, altijd gepaard gaande met de aanwezigheid van bedreigde soorten, komt maar in een beperkt traject van een klein aantal bermen voor, bijvoorbeeld in de wegberm langs het Oranjekanaal bij Odoornerveen en Zwiggelte, langs de Oude Norgerweg ten zuiden van Een en langs de Friesche Laan in landgoed Vennebroek bij Paterswolde (figuur 3.11.17). De refugiumfunctie van deze bermen is van nationale, soms zelfs internationale betekenis. Zo komen (of kwamen) bij Zwiggelte de in ons land uiterst zeldzame Schijnboleet en Violetbruine
Tabel 3.11.3. Voorbeelden van mycorrhizapaddenstoelen met een voorkeur voor lanen in vergelijking met overeenkomstige bostypen (ongepubliceerde gegevens Paddenstoelenwerkgroep Drenthe). Aangegeven is het geschatte percentage (in klassen) van het huidige aantal vindplaatsen (1999-2007) in de aangegeven biotopen. soort
boomsoort
voorkomen in Drenthe
trend in Drenthe
Rode Lijst
lanen
loofbos
naaldbos
Scherpe kamrussula
eik, beuk
ZA
+
Niet bedreigd
++++
±
––
Berijpte russula
eik, beuk
ZA
+
Niet bedreigd
++++
+
––
Grofplaatrussula
eik, beuk
A
–
Niet bedreigd
++++
+
––
Grote molenaar
loof
VA
±
Niet bedreigd
++++
±
––
Lilastelige gordijnzwam
loof(naald)
VA
+
Niet bedreigd
++++
––
±
Vissige eikenrussula
eik
VA
+
Niet bedreigd
++++
––
––
Geurige russula
eik
VA
+
Niet bedreigd
++++
––
––
Panteramaniet
eik, beuk, linde
MA
–
Niet bedreigd
++++
––
––
Oranje eikengordijnzwam
eik
MA
+
Niet bedreigd
++++
––
––
Waterige melkzwam
eik
MA
–
Niet bedreigd
++++
±
––
Narcisridderzwam
eik
MA
–
Niet bedreigd
++++
±
––
Kaneelboleet
eik
VZ
+
Niet bedreigd
++++
––
––
Eikenboleet
eik
VZ
–
Niet bedreigd
++++
––
––
Donzige melkzwam
berk
VZ
±
Niet bedreigd
++++
+
––
Abrikozenrussula
eik, beuk
VZ
–
Niet bedreigd
++++
––
––
Bonte berkenrussula
berk
VZ
±
Kwetsbaar
++++
+
––
Beukenridderzwam
beuk
VZ
+
Niet bedreigd
++++
+
––
Zeepzwam
loof/naald
VZ
––
Kwetsbaar
++++
––(!)
±
Gezoneerde stekelzwam
loof
VZ
––
Kwetsbaar
++++
––(!)
––
Wortelende boleet
eik, beuk
Z
+
Niet bedreigd
++++
––
––
Rimpelige gordijnzwam
eik
Z
––
Bedreigd
++++
±(!)
––
Gelaarsde gordijnzwam
eik
Z
–
Bedreigd
++++
––
––
Schaapje
eik
Z
––
Kwetsbaar
++++
––
––
Stinkende russula
eik
Z
––
Kwetsbaar
++++
––
––
Amandelrussula
eik
Z
––
Bedreigd
++++
––
––
Zonnerussula
beuk
Z
±
Niet bedreigd
++++
––
––
Witte duifridderzwam
eik
Z
––
Bedreigd
++++
––(!)
––
Fluwelige stekelzwam
eik, beuk
Z
––
Kwetsbaar
++++
––(!)
––
Wollige stekelzwam
eik
Z
––
Kwetsbaar
++++
––(!)
––
Blauwvoetstekelzwam
eik, beuk
Z
––
Kwetsbaar
++++
––(!)
––
Avondroodstekelzwam
eik, beuk
Z
––
Bedreigd
++++
––(!)
––
Vergelende stinkrussula
eik
ZZ
–
Bedreigd
++++
––
––
Tengere stekelzwam
eik, beuk
ZZ
––
Bedreigd
++++
––(!)
––
Blauwzwarte stekelzwam
eik, beuk
ZZ
––
Bedreigd
++++
––(!)
––
Gewoon eekhoorntjesbrood
loof/naald
ZA
±
Niet bedreigd
+++
+(!)
±
Gewone heksenboleet
loof/naald
VA
–
Niet bedreigd
+++
+(!)
±
Peperboleet
loof/naald
VA
±
Niet bedreigd
+++
+
±
Hanenkam
loof/naald
VA
––
Gevoelig
+++
+(!)
±
Gewoon eekhoorntjesbrood
Marian Jagers
Jeroen Onrust
++++: 75-100% +++: 50-75% ++: 25-50% +: 10-25% (!): vóór circa 1960 naar schatting meer dan 50% van de vindplaatsen in loofbossen
±: <10%
Blauwvoetstekelzwam
--: (vrijwel) afwezig
301
302
gordijnzwam voor. Aan de Oude Norgerweg liggen grote groeiplaatsen van de zeer zeldzame Blauwzwarte stekelzwam en Avondroodstekelzwam en er is zelfs een opvallende blauwe paddenstoel gevonden die onlangs als nieuw voor de wetenschap is beschreven, de IJsvogelsatijnzwam. Langs de Friesche Laan groeit een grote populatie van de in heel Europa zeer zeldzame en sterk bedreigde Scherpe stekelzwam. Concentraties van waardevolle lanen liggen verder rond Roden, in de bossen van Veenhuizen en opvallend genoeg in de zuidelijke helft van Assen. Dit is vooral te danken aan lanen in stadsbossen en landgoederen als het Asserbos, Overcingel en het Amelterbos, maar ook aan het verschralende bermbeheer dat de gemeente op veel plaatsen toepast. Daarentegen zijn de jonge hoogveenontginningen arm aan laanpaddenstoelen. Meer dan negentig procent van de beboomde bermen in Drenthe is wat paddenstoelen betreft weinig interessant. Een hoge waarde is steeds te danken aan een combinatie van een voedselarme uitgangssituatie en een gunstig beheer van maaien en afvoeren. Alleen bij een zeer schaarse kruidlaag kan maaien achterwege blijven, bijvoorbeeld in schaduwrijke Beukenlanen. Door de aanzienlijk verminderde stikstofdepositie hebben sommige mycorrhizapaddenstoelen, bijvoorbeeld enkele stekelzwammen, zich de laatste jaren enigszins hersteld van de sterke achteruitgang in de tweede helft van de vorige eeuw. Deze uitbreiding heeft voornamelijk plaatsgevonden in lanen die toch al schraal en voor paddenstoelen waardevol waren. Van een sterke uitbreiding van mycologisch waardevolle bermen is in Drenthe nog geen sprake, ondanks de verbeterde milieuomstandigheden. De kwaliteit van sommige waardevolle bermen is zelfs sterk achteruitgegaan, bijvoorbeeld langs het gehele Oranjekanaal. Sinds de provincie het beheer van deze bermen heeft overgedragen aan de gemeenten, worden ze niet meer gemaaid. Daardoor vindt in de oorspronkelijk zeer mosrijke bermen verruiging plaats en verdwijnen kwetsbare
paddenstoelen de een na de ander. Op veel plaatsen langs dit kanaal wordt ook bagger uit de aangrenzende sloten op de bermen gedeponeerd, met soortgelijke gevolgen. Een hervatting van verschralend beheer is hier, en in andere vergelijkbare situaties, de remedie om de refugiumfunctie voor zowel graslandpaddenstoelen als mycorrhizapaddenstoelen te behouden. De meeste wegbermen in Drenthe liggen op basenarme zandgronden. Alleen in de omgeving van Roden liggen sommige lanen op kalkhoudende potklei of zware leem. Hier komen grotendeels andere paddenstoelen voor dan op zand. De kenmerkende soorten, zoals Wortelende boleet, Geelnetboleet, Kleibosrussula, Roze geelplaatrussula en Streephoedridderzwam, hebben in Nederland hun hoofdverspreiding in bermen in het rivierengebied en op zeeklei. In Drenthe hebben ze een duidelijke voorkeur voor het potkleigebied rond Roden (figuur 3.11.18). Zeer belangrijke lanen zijn de Toutenburgersingel in Natuurschoon en de eikenlaan in De Kleibosch bij Foxwolde. Hoge soortenaantallen elders in de provincie duiden op lokale verrijking met kalk, bijvoorbeeld op de plek van een voormalige cementfabriek bij het Boekweitenveentje bij Gieten en langs lanen met kalkhoudend plaveisel in het Asserbos. Sommige kalkminnende mycorrhizapaddenstoelen groeien ook langs schelpenpaden (zie kader â&#x20AC;&#x2DC;Schelpenpaden, een waardevol micromilieuâ&#x20AC;&#x2122; in Bossen, paragraaf 3.2.5).
Figuur 3.11.17. Aantallen karakteristieke soorten voor wegbermen met bomen op voedselarme, zure zandgrond per kilometerhok in Drenthe (links) en verspreiding van een van die soorten, de Zwavelmelkzwam (rechts) (data 1999-2007, Paddenstoelenwerkgroep Drenthe). Figuur 3.11.17
Aantal soorten 1- 2 3- 5 6 - 10 11 - 29
(725) (545) (301) (62)
Figuur 3.11.17
Zwavelmelkzwam 1999-2007 (119)
Figuur 3.11.18
Aantal soorten
Figuur 3.11.18
1 - 2 (197) 3 - 5 (14) 6 - 10 (5)
Kleibosrussula 1999-2007 (5)
303
Streephoedridderzwam
3.11.5 Zoogdieren Voor diverse muizensoorten blijken wegbermen een uitbreiding van hun leefgebied. In Drenthe zijn met name Veldmuis, Bosmuis en Bosspitsmuis frequent in bermen aangetroffen. Bij het huidige intensieve gebruik van het cultuurland zijn bermen vaak de enige plekken waar ze nog terecht kunnen. Hun aanwezigheid blijft niet onopgemerkt: een Buizerd op een paaltje langs de weg is inmiddels een normaal verschijnsel en de Kerkuil jaagt veel in wegbermen. Daardoor sneuvelen ook veel Kerkuilen; het verkeer is de belangrijkste doodsoorzaak voor deze soort (zie Vogels, paragraaf 3.11.6). Overigens zijn wegen een belangrijke barrière voor veel zoogdieren en vallen er ook onder hen veel verkeersslachtoffers, waaronder kleine marterachtigen als Wezel, Hermelijn en Bunzing.
Nogal wat zoogdieren bekopen het oversteken van een weg met hun leven, zoals deze Bunzing
Herman Feenstra
Martin Gotink
Figuur 3.11.18. Aantallen karakteristieke paddenstoelen voor wegbermen met bomen op kleigrond per kilometerhok in Drenthe (links) en de verspreiding van een van deze soorten, de Kleibosrussula (rechts) (data 1999-2007, Paddenstoelenwerkgroep Drenthe).
Ransuil
AndrĂŠ Eijkenaar
Wesley Overman AndrĂŠ Eijkenaar
304
De Veldmuis  De Veldmuis behoort, net als Aardmuis, Rosse woelmuis, Woelrat en Muskusrat, tot de woelmuizen. Deze soorten onderscheiden zich uiterlijk van de â&#x20AC;&#x2DC;ware muizenâ&#x20AC;&#x2122; (Huismuis, Bosmuis, Dwergmuis, Bruine en Zwarte rat) door de lengte van hun staart, die hooguit half zo lang is als het lichaam. De Veldmuis heeft een voorkeur voor kruidenrijke graslanden, wegbermen en andere grazige situaties. Hoewel hij nog vrij algemeen voorkomt, gaat hij in aantal achteruit door het intensieve gebruik van het cultuurlandschap en het verdwijnen van landschapselementen als houtwallen, greppels en sloten. Wegbermen zijn hierdoor extra belangrijk geworden als leefgebied. Veldmuizen vormen het hoofdvoedsel voor een groot aantal diersoorten, zoals Torenvalk, Buizerd, Ransuil, Kerkuil, Hermelijn, Wezel en Vos. De achteruitgang van de Veldmuis heeft dus ook negatieve gevolgen voor deze soorten. Uilen zoals Ransuil en Kerkuil spugen de onverteerde resten (haren, botjes) van hun prooien als braakballen weer uit. Door deze braakballen uit te pluizen kan een goede indruk worden verkregen van wat deze uilensoorten zoal eten. Ransuilen blijken voornamelijk van Veldmuizen te leven (figuur 3.11.19). De Kerkuil heeft een voorkeur voor spitsmuizen, maar zijn broedsucces is wel sterk afhankelijk van de Veldmuizenstand. In goede Veldmuizenjaren, die ongeveer
Jonge Torenvalken in nestkast
Â?
Â?
Â
eens per drie Ă vier jaar voorkomen (zie kader â&#x20AC;&#x2DC;Veldmuis als stapelvoedselâ&#x20AC;&#x2122; in Graslanden, paragraaf 3.9.5), worden veel jongen groot gebracht. Stort de Veldmuizenstand in, zoals na het piekjaar 2007, dan is het broedsucces in het daarop volgende seizoen aanzienlijk lager. Sommige paren komen zelfs helemaal niet tot broeden. In zulke Veldmuizenarme jaren brengen ook Torenvalk (foto), Buizerd en Ransuil weinig jongen groot. Bij de Bosuil, die een bewoner is van bossen en besloten parklandschap, staat de Veldmuis veel minder prominent op het menu (figuur 3.11.19).
Â
Â?Â? Â
 Â&#x201A;Â&#x192;ÂÂ&#x201E;Â&#x2026;Â&#x192;ÂÂ&#x201E;Â?Â&#x192; Â&#x201A; Â&#x192; Â&#x20AC;  Â? Â&#x2020;
Â? Â&#x2020;
Â? Â&#x2020;
Figuur 3.11.19. De voedselsamenstelling van Ransuil, Kerkuil en Bosuil (A: Wijnandts 1983; B: Bijlsma en Grotenhuis 1983; Bijlsma en De Roder 1983; De Roder en Bijlsma 1984; Bijlsma en De Roder 1985; Bijlsma en Wessels 1986; Wessels en Bijlsma 1987; Bijlsma en Wessels 1989; Wessels en Van Manen 1990; C: De Bruijn 1979; D: Dekker 1988; E: Bijlsma 1996).
3.11.6 Vogels
André Eijkenaar
Wegbermen zijn, net als houtwallen, voor vogels belangrijke elementen in het agrarische cultuurlandschap. Ze vergroten het voedselaanbod (insecten, kleine zoogdieren) en bieden nest- en schuilgelegenheid. Voor verschillende roofvogels zijn wegbermen een aantrekkelijk jachtgebied. Torenvalk, Buizerd en Kerkuil verschalken er menige muis. Zangvogels die gebruik maken van wegbermen om er te nestelen of te foerageren zijn onder andere Grasmus, Boompieper, Graspieper, Roodborsttapuit, Putter en Geelgors. Deze soorten hebben een voorkeur voor bermen met struikgewas en zijn daarom vooral te vinden langs onverharde wegen. Een kenmerkende broedvogel bij agrarische bebouwing, die vaak foerageert op en vlak langs het wegdek van rustige wegen, is de Witte kwikstaart.
Torenvalkenpaar
305
Hans Dekker
Tabel 3.11.4. Aantal slachtoffers onder vogels op rijkswegen in Drenthe (A28, N33, N34 en N37) in 1990-1993 (Grotenhuis en Quené 1993).
Verkeersslachtoffers Wegen doorsnijden op veel plaatsen leefgebieden van dieren. Niet alleen kunnen daardoor populaties van dieren geïsoleerd raken, er vallen ook veel slachtoffers onder de dieren die proberen over te steken, van insecten en amfibieën tot grote zoogdieren als Reeën en Dassen. Aaseters die daar op af komen, zoals Buizerds, kraaien en Eksters, worden op hun beurt overreden. In de bebouwde kom worden soorten als Merel en Koolmees nogal eens slachtoffer van het verkeer. Ook uilen, die ‘s nachts op geringe hoogte boven de bermen jagen, worden vaak aangereden. Van pas uitgevlogen Kerkuiljongen valt zeker de helft ten prooi aan het verkeer. Van de tol die het verkeer van vogels en zoogdieren eist, is een indruk verkregen door systematische tellingen van het aantal verkeersslachtoffers over vaste trajecten in Drenthe (tabel 3.11.4). Meeuwen, eenden en Fazant zijn het meest als gevonden. Maar naar verhouding zijn muizeneters vaak het slachtoffer, in het bijzonder Blauwe reiger, Buizerd, Torenvalk en uilen. Jaarlijks worden naar schatting minstens vierhonderd uilen doodgereden op Drentse wegen (Grotenhuis en Quené 1993). De meeste dode vogels worden gevonden in het voorjaar en in de winter. Van de zoogdieren komen vooral Hazen, Konijnen en Egels veel onder de wielen, maar er zijn ook relatief veel vondsten van zeldzamere soorten als Boommarter, Steenmarter en Das. De hervestiging van de laatstgenoemde in Drenthe is aanvankelijk zelfs in belangrijke mate belemmerd door sterfte als gevolg van aanrijdingen. Door de aanleg van dassentunnels is het aantal slachtoffers, althans in de kerngebieden (zie Bossen, paragraaf 3.2.5) sterk verminderd. Ook onder amfibieën en reptielen vallen veel slachtoffers. Vooral tijdens de jaarlijkse trek naar hun voortplantingsplaatsen worden, als er geen beschermende maatregelen zijn genomen, vooral veel Gewone padden doodgereden. Plaatselijk sneuvelen er ook nogal wat Alpenwatersalamanders. In de omgeving van belangrijke leefgebieden van de Ringslang en de Adder, zoals rond het Fochteloërveen, worden regelmatig verkeersslachtoffers onder deze soorten gemeld.
Herman Feenstra
Jagende Kerkuil
Soort(groep)
Aantal
Seizoen met grootste aantal
Meeuw
150
jaarrond
Eend
130
voorjaar
Fazant
130
voorjaar
Uil
114
winter
Duif
67
voorjaar-zomer
Kraai
50
zomer
Blauwe reiger
41
winter
Ekster
31
zomer
Buizerd
26
winter
Torenvalk
19
winter
Kievit
17
voorjaar
Patrijs
7
voorjaar
Scholekster
6
voorjaar
Sperwer
4
winter
Waterhoen
3
winter
Gaai
3
zomer
Knobbelzwaan
1
najaar
Geplette Adder op een klinkerweg in de buurt van het Fochteloërveen.
3.11.7 Amfibieën en reptielen Wegbermen hebben voor amfibieën en reptielen voornamelijk betekenis als tijdelijke verblijfplaats en als verbindingsweg tussen geschiktere leefgebieden of voortplantingsplaatsen. In open schrale wegbermen grenzend aan heideterreinen kan men Levendbarende hagedissen aantreffen. Oude spoordijken met hier en daar wat opslag, zoals in de omgeving van Rolde, vormen een geschikt leefgebied voor de Hazelworm. Overstekende amfibieën worden vaak het slachtoffer van het verkeer bij hun jaarlijkse trek van de overwinteringsgebieden naar de voortplantingsplaatsen. Met allerlei voorzieningen zoals paddentunnels tracht men de jaarlijkse slachtingen tegen te gaan. Ook reptielen als Ringslang en Hazelworm worden regelmatig als verkeersslachtoffer gemeld.
Bert Oving
3.11.8 Insecten 306
Dagvlinders Wegbermen en spoordijken kunnen een aantrekkelijk leefgebied vormen voor vlinders. Niet alle bermen voldoen echter aan de eisen. Zo zien bijvoorbeeld bloemrijke bermen langs drukke wegen er wel aanlokkelijk uit, maar de luchtwervelingen van passerend verkeer maken ze ongeschikt voor dagvlinders. Andere bermen zijn niet geschikt als leefgebied omdat ze beschaduwd zijn, vaak worden gemaaid of omdat er eenvoudigweg te weinig nectarplanten groeien. De beste vlinderbermen in Drenthe liggen langs rustige verbindingswegen, kleinere plattelandswegen en spoordijken. Om geschikt te zijn voor vlinders moeten ze voldoende breed zijn en een gevarieerde vegetatiestructuur hebben met verschillende nectar- en voedselplanten. Enige beschutting in de vorm van een singel of wat verspreid staande struiken is gewenst. In kale landbouwgebieden kunnen sloten of een hoog opgaand gewas zoals maïs al voldoende dekking geven. Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan kunnen diverse vlindersoorten in bermen hun levenscyclus voltooien en kunnen ze deze tevens gebruiken om zich te verplaatsen naar andere gebieden. De voedselrijkdom van de bodem bepaalt in sterke mate de
Mannetje Icarusblauwtje
Bert Oving
aantrekkingskracht van een berm op vlinders. Voedselrijke bermen worden meestal gedomineerd door grassen als Kropaar, Grote vossenstaart en de steeds algemener wordende Glanshaver en enkele ruigtekruiden zoals Ridderzuring, Akkerdistel, Gewone berenklauw en Fluitenkruid. Tijdens de bloei worden sommige van deze planten weliswaar druk bezocht door vlinders - de Akkerdistel is bijvoorbeeld een van de meest geliefde nectarplanten - maar na de eerste maaibeurt hebben dergelijke bermen nog nauwelijks iets te bieden. De prachtige met witbloeiend Fluitenkruid getooide bermen zijn dan wel een lust voor het oog maar hebben dus vanuit ecologisch oogpunt gezien weinig te bieden. Matig voedselrijke bermen met bloeiende planten zoals boterbloemen, klaver- en wikkesoorten en het steeds algemener wordende Jakobskruiskruid zijn al veel meer in trek bij vlinders. Algemene soorten als Zwartsprietdikkopje, Bruin zandoogje, Dagpauwoog, Kleine vos, Distelvlinder, Klein geaderd witje en Klein koolwitje zijn hier volop te vinden. In klaverrijke bermen in uitgestrekte landbouwgebieden worden af en toe ook de zeldzame trekvlinders Oranje en Gele luzernevlinder gezien.
Bert Oving
Bruine vuurvlinder rustend in vegetatie
Paddentunnel bij het Kyllotsbos in Smilde
Nachtvlinders In het algemeen zijn wegbermen niet de meest geschikte plekken voor nachtvlinders. In bermen die één of meerdere keren per jaar van wegrand tot slootkant worden geklepeld en waar het maaisel blijft liggen, wordt consequent de levenscyclus van de vlinder afgebroken. Eén keer maaien en afvoeren van het maaisel maakt bermen bloemrijker en daarmee geschikt als nectarbron voor veel vlindersoorten. Hun functie voor vlinders blijft echter hiertoe beperkt. In bermen met een gefaseerd maaibeheer, waarbij elk jaar een deel niet wordt gemaaid, hebben vlinders een kans hun hele levenscyclus te volbrengen. Wanneer bovendien in de berm of aangrenzend daaraan struiken, bosjes en/of ruigte aanwezig zijn, ontstaat een goed leefgebied voor veel vlinders. Dergelijke plekken voorzien in alles wat ze in de verschillende fasen van hun levenscyclus nodig hebben: beschutting, zonnige warme plekken, oriëntatiemogelijkheden, voedsel voor vlinder en rups en overwinteringsmogelijkheden voor pop en rups. In de bermen van rustige plattelandswegen, wegen door natuurgebieden en onverharde zandwegen en paden liggen grote kansen voor een (nacht)vlindervriendelijk beheer. Spoordijken vormen een minder verstoord en daardoor voor nachtvlinders aantrekkelijker milieu. Dat geldt zeker voor spoordijktrajecten die grenzen aan gevarieerde natuurterreinen. Op de gradiënt van hoog naar laag en soms van droog naar nat groeit een gevarieerde vegetatie die extensief beheerd wordt. Af en toe wordt gemaaid en de grote bomen worden weggehaald, zodat ruigte met struweel overblijft. Sommige waardplanten komen hier meer voor dan elders. Spoorbanen (en ook wegbermen) in stedelijk gebied en op industrieterreinen hebben nachtvlinders minder te bieden. Of wegbermen en spoordijken ook als verbindings- of trekwegen voor nachtvlinders fungeren is nog nauwelijks onderzocht.
Dagpauwoog op Akkerdistel. Deze bekende vlinder gaat sterk achteruit.
De Sint-Jakobsvlinder leeft hoofdzakelijk op Jakobskruiskruid. Deze plant was vanouds heel verspreid in Drenthe aanwezig (WFD 1999), maar heeft, na uitzaai in natuurontwikkelingsprojecten in de jaren negentig, binnen een paar jaar de hele provincie veroverd (zie Vegetatie en flora, figuur 3.11.4). Het verschijnen van de Sint-Jakobsvlinder was dan ook een kwestie van tijd. In de periode 1994-2007 zijn
Joop Smittenberg
Bert Oving
Schrale en heischrale bermen met goede nectarplanten als Gewoon duizendblad, Zandblauwtje, Gewoon biggenkruid, Boerenwormkruid, verschillende soorten havikskruiden, Struikhei en Gewone dophei zijn nog weer rijker aan vlindersoorten. Voor enkele soorten, zoals de Bruine vuurvlinder en de toenemende soorten Kleine vuurvlinder, Icarusblauwtje en Hooibeestje, vormen ze in Drenthe een belangrijk biotoop. Het voorkomen van de Bruine vuurvlinder in wegbermen is opvallend en landelijk gezien uniek. Deze soort is beneden de grote rivieren inmiddels geheel verdwenen en in de rest van het land komt zij vrijwel alleen nog voor in heideterreinen en heischrale graslanden. De meeste vlinders van schrale bermen komen ook in graslanden en/of heiden voor; omgekeerd worden de specialisten van graslanden en heiden in Drenthe slecht zelden gezien in bermen. Zeldzame soorten zoals de Aardbeivlinder en de Zilveren maan worden in Drenthe zelfs nooit in bermen waargenomen, ook niet op plaatsen waar hun waardplanten groeien. Waarschijnlijk is dit voor een deel te verklaren uit hun zeldzaamheid, maar het is ook mogelijk dat voor deze soorten de oppervlakte geschikt leefgebied in bermen te klein is. Een aantal soorten is in bermen voornamelijk te vinden op plaatsen met een (enigszins) beschutte ligging. Verspreid staande struiken of wat ruigere hoekjes met bramenstruweel zijn vaak al voldoende voor bijvoorbeeld Groot dikkopje, Koevinkje en Oranje zandoogje. In bermen langs singels kunnen Atalanta, Bont zandoogje, Landkaartje, Gehakkelde aurelia en Citroenvlinder aan dit rijtje worden toegevoegd. Het ontbreken van de - veelal zeldzame - specialisten van graslanden en heiden betekent niet dat bermen van weinig betekenis zijn als leefgebied voor vlinders. Voor een groot aantal algemenere soorten vormen ze een belangrijk biotoop. Veel van deze nu nog als algemeen te boek staande vlinders vertonen sinds 1990 een duidelijke afname; dat geldt bijvoorbeeld voor Zwartsprietdikkopje, Dagpauwoog, Kleine vos, Klein geaderd witje, Groot koolwitje, en Oranje zandoogje. De voorheen algemeen in bermen voorkomende Argusvlinder is inmiddels zo sterk achteruitgegaan dat deze soort in Drenthe een zeldzame verschijning is geworden. Daarmee wordt het belang van een vlindervriendelijk bermbeheer nog eens duidelijk onderstreept!
Sint-Jakobsvlinder
307
Jelle de Vries
308
67 meldingen van de soort binnengekomen. Vanaf 2002 is de populatiegroei duidelijk zichtbaar; alleen al in 2007 is de vlinder 19 keer gemeld. In 2008 is de vlinder op 13 plaatsen gezien en zijn er honderden geelzwarte rupsen vastgesteld (figuur 3.11.20). Tot nu toe is er sprake van een lichte vooruitgang maar als de trend van het aantal jaarlijkse meldingen van de vlinder zo door gaat kan binnenkort van een sterke vooruitgang worden gesproken. De soort is nog volop bezig met een inhaalslag: nog lang niet alle gebieden waar Jakobskruiskruid ruim voorhanden is, zijn door haar gekoloniseerd. De indruk bestaat overigens dat de uitbreiding van Jakobskruiskruid na de aanvankelijke explosie tot stilstand begint te komen, mede door maaibeheer dat erop gericht is te voorkomen dat de plant zich verder uitzaait. Het lijkt erop dat de soort vooral op verstoorde bodems kiemt. In de wat ruigere bermen en langs spoordijken waar Wilgenroosje groeit, zijn vaak de bruine rupsen van het Groot avondrood (foto) te vinden. Deze gewone vlinder die naar het uiterlijk van de rups ook wel Olifantsvlinder wordt genoemd, staat in de top tien van meest waargenomen nachtvlinders in Drenthe (figuur 3.11.21. Hij komt graag op licht af en een vangst van enkele exemplaren per avond is geen uitzondering; in 2007 is hij 25 keer gemeld. Behalve op Wilgenroosje zijn ook rupsen waargenomen op fuchsiaâ&#x20AC;&#x2122;s in tuinen en zelfs op Waterdrieblad.
Rups van Sint- Jakobsvlinder op Jakobskruiskruid
Ook de Witbandspanner is vaak op Wilgenroosje te vinden. Behalve in bermen en spoordijken komt hij ook voor langs open bospaden, op kapvlakten en op plaatsen waar bosbes, een andere belangrijke waardplant, groeit. De Witbandspanner had tot in de jaren negentig een ruimere verspreiding in Drenthe maar is sindsdien achteruitgegaan. Nu is de soort zeer zeldzaam; de trend is inmiddels stabiel of nog licht afnemend. Op Gewoon vingerhoedskruid leeft de Vingerhoedskruid dwergspanner. Gewoon vingerhoedskruid is te vinden in de wat ruigere bermen langs open bossen en struwelen, langs spoordijken maar ook op kapvlakten en aangeplant in tuinen. De zeer zeldzame vlinder, bekend van het oosten van het land, is in 2008 gevonden in het Bargerveen. Gezien de ruime verspreiding van Gewoon vingerhoedskruid in Drenthe zijn er meer waarnemingen te verwachten. De Gelijnde silene-uil is een soort van droge wegbermen, spoordijken, schrale graslanden en tuinen waar de belangrijkste waardplanten Blaassilene, Gewoon varkensgras en Zeepkruid groeien. De laatste jaren is deze zeldzame vlinder waargenomen in het Dwingelderveld en het Bargerveen. De stand neemt licht toe.
Jelle de Vries
Groot avondrood
Bermbeheer en natuur  Het beheer van wegbermen en spoordijken bepaalt in sterke mate welke planten- en diersoorten er voorkomen. Het afbranden van de vegetatie, zoals vroeger veel werd toegepast en ook nu nog af en toe plaatsvindt, is zeer nadelig voor insecten, reptielen en kleine zoogdieren en waarschijnlijk ook voor de kenmerkende graslandpaddenstoelen. Voor het plaggen van wegbermen geldt waarschijnlijk hetzelfde. Aan de andere kant biedt de situatie na plaggen, en soms ook na branden, nieuwe vestigingsmogelijkheden voor vegetaties van schrale bodems, korstmossen en bepaalde insectensoorten zoals graafbijen. Wanneer wegbermen te vaak worden gemaaid, zoals bermen binnen de bebouwde kom en langs grote doorgaande wegen, verarmen zowel flora als fauna. Ook klepelen van bermen is niet gewenst, omdat de vegetatie dan verruigt. Hierdoor verdwijnen plantensoorten van voedselarme milieus en de kenmerkende paddenstoelsoorten. Als bermen helemaal niet gemaaid worden, verruigt de vegetatie eveneens, onder meer door voedselverrijking. Afhankelijk van de voedselrijkdom van de berm is ÊÊn of twee keer maaien per jaar, met afvoer van het gewas, de meest geschikte beheersmaatregel. Voor het behouden van verschillen is het aan te bevelen om niet de gehele wegberm op dezelfde manier te beheren maar per strook of vlak een andere maatregel uit te voeren. Voorwaarde is daarbij wel, dat op een bepaald traject steeds hetzelfde wordt gedaan. Hierdoor ontstaan binnen een berm verschillende milieus met elk hun karakteristieke flora en fauna. Door het aanplanten van struiken, het laten liggen van takkenbossen en dergelijke kan de diversiteit aan dier- en plantensoorten aanzienlijk toenemen. Het op grote schaal kappen van oude bomen in wegbermen is funest voor de aanwezige mycorrhizapaddenstoelen. Dit geldt zeker voor de soorten die in symbiose leven met volgroeide bomen. Door het kappen van oude bomen zal een verlies optreden aan geschikte nestgelegenheid voor vogels en verdwijnen de op de stammen groeiende korstmossenvegetaties.
309