Taluds langs wijken in akkerbouwgebieden herbergen over het algemeen niet veel bijzondere planten. Waar de akkers tot op de rand van de wijk doorlopen, wordt de vegetatie sterk be誰nvloed door bemesting en bestrijdingsmiddelen. Hier kunnen zich voornamelijk robuuste, weinig kieskeurige soorten handhaven. Op het onderste deel van het talud staan dikwijls soorten van natte strooiselruigten zoals Harig wilgenroosje, Grote wederik en Echte valeriaan, soms slaan wilgen op. In gebieden waar de wijken tussen graslanden liggen, zoals bij Alteveer en Kerkenveld, zijn de taluds over het algemeen wat soortenrijker, deels omdat de overgang naar de moeraszone veel geleidelijker is (figuur 3.12.16). Lokaal komen heischrale vegetaties voor met Struikhei en Pijpenstrootje. Dat is vooral het geval waar de zandwegen, die vroeger langs de meeste wijken lagen, bewaard zijn gebleven. Zulke situaties, die tevens samengaan met vrij voedselarme omstandigheden in de wijk, worden steeds zeldzamer. Net als de water- en oevervegetaties toont de begroeiing op de schrale taluds in de hoogveenontginningen verwantschap met laagveengebieden. Kruipganzerik is hiervan een goed voorbeeld. Deze soort wordt hier meer gevonden dan op het Drents plateau. De naaste verwant Tormentil is een soort van heiden en heischrale vegetaties en wordt juist minder in de hoogveenontginningen aangetroffen.
De begroeiing op taluds van kanalen weerspiegelt vaak de flora van het landschapstype waarin het kanaal ligt. Op plaatsen waar heideontginningen worden doorsneden, kunnen op het talud kenmerkende soorten van droge, zandige graslanden voorkomen zoals Zandblauwtje en Muizenoor, en soorten van heischrale graslanden als Tormentil, Pilzegge en Blauwe knoop. Langs de Drentse Hoofdvaart bij Smilde groeien in de spleten tussen betonplaten van de beschoeiing zowel Struikhei als Gewone dophei. Heischrale begroeiingen zijn plaatselijk mooi ontwikkeld op taluds van het Oranjekanaal. Door gebrek aan onderhoud zijn hier de taluds echter op veel plaatsen dichtgegroeid met struiken en opslag van bomen. Sommige voor de scheepvaart gesloten kanalen hebben door over het water hangende bomen en struiken een besloten karakter gekregen. Op andere plaatsen zijn ze begroeid geraakt met brem, wat in de voorzomer mooie gele zomen oplevert. Veel kanaaltaluds, vooral in Zuidwest- en Noord-Drenthe, hebben verruigde vegetaties die te vergelijken zijn met die van voedselrijke bermen (Wegbermen en spoordijken, paragraaf Figuur 3.12.17
Kraailook 1990 - 2008 (97) 1970 - 1996 (112)
Han de Boer
328
In de heideontginningen staan plaatselijk op taluds soorten van heiden en heischrale graslanden. Onderin zijn dit soorten van vochtige groeiplaatsen zoals Gewone dophei, Veenpluis en Blauwe zegge; op het bovenste, drogere deel dikwijls Struikhei, Mannetjesereprijs en Liggend walstro. Deze vegetaties zijn voor hun voortbestaan afhankelijk van regelmatig maaien. De merendeels laagblijvende soorten profiteren van de ontstane ruimte na het maaien. Bovendien heeft maaien hier een verschralend effect omdat het maaisel niet op het talud blijft liggen maar op het rijpad wordt gedeponeerd. Ook soorten van schrale zandgronden profiteren van dit beheer. Gewoon biggenkruid, Muizenoor, Oranje en Weidehavikskruid doen het in de kort gehouden vegetaties van waterschapsleidingen vaak beter dan in wegbermen. Met hun rozetbladen ontlopen zij de maaibalk. Oranje havikskruid (figuur 3.12.14) en het vrij zeldzame Weidehavikskruid groeien in tegenstelling tot de meeste andere soorten van het geslacht Havikskruid bij voorkeur op zonnige plaatsen. Beide soorten zijn in Drenthe toegenomen en groeien graag op regelmatig onderhouden taluds.
3.11.2). Er is een opvallende uitbreiding te zien van soorten waarvan het natuurlijke verspreidingsgebied voornamelijk buiten Drenthe ligt (zie ook Wegbermen en spoordijken, paragraaf 3.11.2). Kraailook, ĂŠĂŠn van die soorten, vertoont daarbij een markant patroon: haar verspreiding in Drenthe heeft een opvallende concentratie langs de Drentse Hoofdvaart tussen Meppel en Assen (figuur 3.12.17). De soort komt algemeen voor in de IJsseldelta en heeft zich kennelijk van daaruit in noordelijke richting verspreid. Ze plant zich voornamelijk voort met broedbolletjes. Dit verklaart waarschijnlijk haar voorkomen langs wegen en kanalen. Inmiddels is ze hard op weg om in Drenthe een algemene verschijning te worden. Het vrij zeldzame Stijf barbarakruid vertoont een vergelijkbaar verspreidingspatroon en neemt ook toe. In Drenthe groeit deze plant voornamelijk langs oevers en op taluds van lijnvormige wateren.
Geert de Vries
Kraailook
3.11.4). Het zeldzame Broze vuurzwammetje, een kensoort van matig voedselrijke trilvenen, is in Drenthe op drie plaatsen gevonden in veenmosvegetaties aan sloottaluds met uittredend kwelwater. Voor zover bekend komen nergens in Drenthe slootkanten voor met een goed ontwikkelde mycoflora over enige oppervlakte. Toch zijn ook de fragmentarisch ontwikkelde paddenstoelengemeenschappen op sloottaluds van belang, gezien de grote zeldzaamheid van mycologisch goed ontwikkelde graslanden in de provincie en de functie als toevluchtsoord voor bedreigde soorten. In intensief gebruikt cultuurland zijn het vaak de enige plaatsen waar graslandpaddenstoelen worden aangetroffen. Van belang voor het handhaven van paddenstoelengemeenschappen in sloottaluds is een consequent verschralend beheer van maaien en afvoeren. Veel groeiplaatsen van paddenstoelen langs waterlossingen zijn desalniettemin slechts tijdelijk geschikt doordat de bodem geleidelijk voedselrijker wordt onder invloed van bemesting van het omringende cultuurland. 329 Figuur 3.12.18
Kleverige aardtong 1999-2007 (21)
3.12.3 Paddenstoelen Sloten De betekenis van slootkanten voor paddenstoelen is nog onvoldoende bekend, doordat sloten in cultuurland weinig door mycologen worden bezocht. Aan de oevers van sloten in natte, voedselrijke gebieden groeien nauwelijks paddenstoelen. De vaak hoge en steile taluds van waterschapsleidingen kunnen voor paddenstoelen wel van betekenis zijn indien de leidingen tenminste tien jaar bestaan, de bodem voedselarm is en de vegetatie schraal is en rijk aan mossen. De aanwezigheid van Blauwe knoop, Muizenoortje en Struikhei in de vegetatie duidt meestal op plekken die voor paddenstoelen interessant zijn. Hier groeien vaak enkele kenmerkende soorten van (hei) schrale graslanden, zoals Gewoon vuurzwammetje, Bruine satijnzwam, Donkerbruine mycena en Zandkaalkopje. Soms worden ze vergezeld door paddenstoelen die op de Rode Lijst staan, bijvoorbeeld Gele knotszwam, Slijmwasplaat, Gewoon sneeuwzwammetje, Sterspoorsatijnzwam, Bruine zwartsneesatijnzwam en de zeldzame Kleverige aardtong (figuur 3.12.18). Deze soorten komen ook in droge schrale wegbermen voor (zie Wegbermen en spoordijken, paragraaf
Figuur 3.12.18. Verspreiding van de Kleverige aardtong in Drenthe in 1999-2007. Deze zeldzame soort groeit in Drenthe hoofdzakelijk in schrale taluds van sloten, vooral in hoogveenontginningen, en in schrale wegbermen. In natuurterreinen komt zij nauwelijks voor (data Paddenstoelenwerkgroep Drenthe).
Wijken De mycologische betekenis van wijken is gering. Wijken zijn te midden van de grootschalige veenontginningen vaak wel de enige plekken waar nog paddenstoelen zijn aan te treffen. Het gaat dan hoofdzakelijk om oevers en verlandingszones waar bomen en struiken worden getolereerd. Hier vindt men voornamelijk algemene paddenstoelen op dood hout als Berkenzwam, Breedplaatstreephoed en Geweizwammetje. In wat schralere situaties komen ook enige mycorrhizapaddenstoelen voor die met berken of wilgen samen groeien, zoals Vliegenzwam, Zwartgroene melkzwam en Wilgenzompzwam. Een vrij zeldzame soort die vrij regelmatig langs wijken wordt gevonden, is de Berkenridderzwam. Door minder uitdroging
Marian Jagers
zijn op het noorden gerichte taluds rijker aan soorten dan oevers met zuidelijke expositie.
Kanalen De paddenstoelenflora van kanaaltaluds is te vergelijken met die van wegbermen (zie Wegbermen en spoordijken, paragraaf 3.11.4). Waar de vegetatie schraal is, kunnen interessante graslandpaddenstoelen voorkomen, zoals het Gewoon sneeuwzwammetje en de Sikkelkoraalzwam op verschillende plekken langs de Drentse Hoofdvaart tussen Hijkersmilde en Assen en de Elfenwasplaat langs het Oranjekanaal bij Odoornerveen. Een van de mycologisch meest waardevolle graslandjes van Drenthe lag in de jaren zeventig van de vorige eeuw langs het Linthorst-Homankanaal bij de Beilersluis. Het terreintje van circa vijfhonderd vierkante meter werd al tientallen jaren als onbemest gazon beheerd. Hier groeiden onder andere zeven soorten wasplaten, zeven satijnzwammen, vier knotszwammen en twee aardtongen. In de jaren tachtig werd het grasveldje om onduidelijke redenen omgeploegd,
Elfenwasplaat
3.12.4 Sieralgen en kiezelwieren Sieralgen Sloten worden doorgaans niet op fytoplankton of sieralgen bemonsterd. In Drenthe zijn gegevens beschikbaar van acht sloten. De meeste liggen in laagveengebieden; sommige liggen in of nabij natuurgebieden. Bijna al deze sloten hebben een soortenarme sieralgengemeenschap met lage dichtheden sieralgen. De meeste van de aangetroffen soorten zijn kenmerkend voor voedselrijke, harde wateren. Closterium moniliferum en Cosmarium granatum zijn de meest gevonden soorten. Bijzonder zijn de waarnemingen van de minder algemene kieskeurige soorten Cosmarium turpinii in een
Cosmarium turpinii
Christophe Brochard
Berkenridderzwam
Bert Oving
330
opnieuw ingezaaid, bemest en met lindes ingeplant. Alle genoemde soorten waren direct verdwenen en zijn ondanks het voortgezette maairegime niet teruggekeerd. Dit voorbeeld laat zien hoe gemakkelijk de weinige refugia voor graslandpaddenstoelen in Drenthe door onachtzaamheid verloren kunnen gaan. Voor graslandpaddenstoelen zijn nu de bermen langs het Noord-Willemskanaal tussen Assen en Taarlo het meest interessant. Hier komen zeven soorten wasplaten voor, waaronder de zeer zeldzame en ernstig bedreigde Violetgrijze wasplaat en Apothekerswasplaat. Op veel plaatsen worden de wegen langs kanalen omzoomd door oude bomen. Ze kunnen op schrale gedeelten rijk zijn aan mycorrhizapaddenstoelen. Vooral de bermen van het Oranjekanaal zijn wat dat betreft befaamd met concentraties zeldzaamheden in de omgeving van Zwiggelte en Odoornerveen. Helaas worden deze bermen voor het grootste deel niet meer gemaaid, waardoor steeds meer soorten verdwijnen (zie Wegbermen en spoordijken, paragraaf 3.11.4). Andere interessante kanaalbermen met bomen liggen langs het Kanaal Coevorden-Zwinderen ‑ met onder meer Gezoneerde en Wollige stekelzwam ‑ en plaatselijk in de lange lindelaan langs het Oranjekanaal in Smilde met onder andere Panteramaniet en Roodbruine gordijnzwam. Langs de Hoogeveensche Vaart en het verlengde daarvan zijn tot nu toe geen bijzondere paddenstoelen gemeld.
Tabel 3.12.3. Soorten sieralgen aangetroffen bij bemonstering van enkele Drentse kanalen in 2002-2008. Ecologische groep Soort
Dommers足 kanaal
Kanaal Kanaal Coevorden- CoevordenAlte Picardie Zwinderen
Linthorst Homankanaal
Oranjekanaal, Westenesch
Oranje足 kanaal, Hijken
Stieltjes足 kanaal
Verlengde Hoogeveensche Vaart
Vaart Mensingebos
Voedselrijk, soortenarm, weinig kieskeurig Closterium acerosum
x
Closterium aciculare
x
x
Closterium acutum var. variabile
x
x
X
x
x
Closterium limneticum
x
x
X
x
x
x
x
Closterium strigosum
x
Staurastrum chaetoceras
x
X
Staurastrum pingue
X
Staurastrum tetracerum
x
X
x
Voedselrijk, matig soortenrijk, matig kieskeurig Closterium leibleinii
x
Closterium sp. 66171
x
Closterium moniliferum
x
Closterium praelongum
x
Closterium tumidulum
x
Cosmarium formosulum
x
Cosmarium granatum
x
Cosmarium laeve
x
Cosmarium polygonatum
x
331
x
x
Cosmarium reniforme
x x
Staurastrum manfeldtii
x
Voedselrijk, soortenrijk, kieskeurig Cosmarium bioculatum v. depressum
x
x
Cosmarium subprotumidum
x
Cosmarium turpinii var. podolicum
x
Gonatozygon kinahanii
x
Matig voedselrijk, matig soortenrijk, matig kieskeurig Closterium lunula
x
Closterium pseudolunula
x
Closterium striolatum
x
Euastrum ansatum
x
Euastrum binale var. gutwinskii
x
Euastrum gayanum
x
Micrasterias thomasiana var. notata
x
Staurodesmus extensus
x
x
Teilingia granulata
x
Matig voedselrijk, soortenrijk, kieskeurig Closterium incurvum
x
Staurodesmus glaber
x
Voedselarm, soortenarm, weinig kieskeurig Bambusina borreri
x
Cylindrocystis brebissonii
x
x
Staurastrum punctulatum
x
Voedselarm, matig soortenrijk, matig kieskeurig Actinotaenium cucurbita
x
Closterium navicula
x
Cosmarium subtumidum
x
Netrium digitus
x
Staurastrum simonyi var. semicirculare
x
Cosmarium tinctum
x
Staurastrum hirsutum
x
Brede verspreiding Closterium acutum
x
Closterium pronum
x x
x
x
x
Cosmarium regnellii Totaal aantal soorten
x
x
x x
3
2
6
2
10
16
5
11
16
1 Deze Closterium lijkt op Closterium strigosum, maar is smaller en iets anders van vorm. Omdat het misschien een andere soort betreft die nog geen naam heeft, wordt hij hier onder nummer opgevoerd.
poldersloot bij het Leekstermeer en Cosmarium pachydermum var. aethiopicum in de Matsloot bij Roderwolde. In sommige sloten komen soorten voor die indicatief zijn voor zachtere, zwak zure en matig voedselrijke wateren (Closterium dianae, C. incurvum, C. kuetzingii en Staurastrum inflexum). Vaarten en kanalen zijn niet specifiek op sieralgen bemonsterd, met uitzondering van een bemonstering in het Oranjekanaal bij Hijken in 2006 en één in het kanaal in het Mensingebos in 2008. Alle overige gegevens over sieralgen zijn afkomstig uit fytoplanktonanalyses waarbij ook sieralgsoorten vermeld zijn. In kanalen met (enige) watervegetatie zullen de fytoplanktonanalyses waarschijnlijk geen goed beeld geven van de aanwezige sieralgen, omdat dergelijke analyses gericht zijn op vrij in het water zwevende algen en veel sieralgen zich graag tussen waterplanten ophouden. Hierdoor zal de soortenrijkdom van de sieralgen onderschat zijn. Door de inlaat van gebiedsvreemd water hebben de meeste kanalen erg voedselrijk en hard water. Het doorzicht is vaak gering, er groeien weinig waterplanten en er kan geregeld bloei optreden van blauwwieren, groenwieren en/of Euglenophyceae (oogflagellaten). In deze situatie is de sieralgengemeenschap soortenarm. Closterium limneticum komt in vrijwel alle voedselrijke wateren algemeen voor en is ook in de Drentse kanalen de meest voorkomende soort (tabel 3.12.3). Ook Closterium acutum var. variabile, een echte planktische (vrij in het water zwevende) soort, wordt veel aangetroffen. Closterium acutum var. variabile en Closterium acerosum komen binnen de erg voedselrijke en soortenarme milieus vooral voor in wateren met een net iets betere waterkwaliteit. In het sieralgmonster uit het Oranjekanaal zijn vooral soorten gevonden uit wateren met een iets betere kwaliteit dan het hierboven beschreven type. Het water is iets minder voedselrijk en er zijn meer waterplanten aanwezig, maar de soortengemeenschap is nog vrij soortenarm. Bij de bemonstering bestond de watervegetatie uit Krabbenscheer, Kikkerbeet, Drijvend fonteinkruid, Klein kroos en Veelwortelig kroos. Onder de sieralgen zijn enkele kieskeurige soorten gevonden, zowel van voedselrijke wateren (onder andere Cosmarium turpinii) als van matig voedselrijke wateren (onder andere Closterium praelongum en C. navicula). Opmerkelijk is de talrijkheid van de zuurminnende, aan voedselarme milieus
Cosmarium reniforme
De nooit gebruikte vaart in het Mensingebos bij Roden, een mislukt project uit de negentiende eeuw.
gebonden, maar niet kieskeurige soort Cylindrocystis brebissonii. Een bijzonder kanaal is de oude vaart in het Mensingebos bij Roden. Het kanaal is een mislukt project uit de negentiende eeuw. Het heeft nooit deel uitgemaakt van scheepvaartroutes of een rol gespeeld in de aanvoer van water. De sieralgen die hier gevonden zijn, zijn kenmerkend voor zure, voedselarme milieus, zoals Cosmarium tinctum, Staurastrum simonyi var. semicirculare en Staurodesmus glaber.
Kiezelwieren De kiezelwierenflora van de Drentse sloten is in ecologische zin zeer divers: er is een breed scala aanwezig van soorten die kenmerkend zijn voor wateren met een verschillende mate van voedselrijkdom, alkaliniteit en zuurgraad. Dat kan ook worden verwacht in een provincie waar de oorspronkelijke voedsel- en kalkarme toestand op tal van plaatsen sterk door de mens is beïnvloed.
Christophe Brochard
Christophe Brochard
Closterium acerosum
Hans Dekker
332
Met slechts vijf monsters uit wijken bij Norg en Roden (zie figuur 3.12.19) zijn de diatomeeën van dit biotoop nog slecht onderzocht. Deze monsters vertonen onderling grote verschillen in samenstelling. De aangetroffen soorten behoren tot verschillende ecologische groepen. Drie Eunotia-taxa (E. formica, E. ‘pectinalis’, E. minor) van zure tot licht alkalische, voedselarme tot matig voedselrijke wateren komen in de wijken meer voor dan in de andere biotopen. Daarnaast zijn vooral soorten van voedselrijke en met organisch afbreekbaar materiaal belaste wateren aangetroffen, zoals Plano thidium frequentissimum var. magnum, Melosira varians, Gomphonema parvulum en G. acuminatum. In een monster uit een smal deel van de Kolonievaart hebben twee planktonsoorten van voedselrijk water (Aulacoseira ambigua en A. granulata) samen een aandeel van 33 procent. Er is in de wijken slechts één soort aangetroffen die niet in de andere biotopen is gevonden: Gomphonema clevei, een taxonomisch enigszins obscure soort, die in heel Europa zeldzaam is en ecologisch moeilijk is te karakteriseren. Net als in beken en sloten is Achnanthidium minutissimum in
Tabellaria flocculosa
Markiezenveen en de Peestermaden komt de voor verzuring karakteristieke Eunotia exigua met aandelen van meer dan 40 procent voor. In enkele sloten bij Roden en Norg is Epithemia adnata met aandelen van 5-18 procent aangetroffen, wat wijst op een goede kwaliteit. Opvallend zijn de zeer lage percentages van soorten die kenmerkend zijn voor tijdelijk droogvallende wateren, zoals Diadesmis contenta, Navicula tenelloides en Nitzschia terrestris. Vijftien taxa zijn (in kleine hoeveelheden) in Drenthe uitsluitend in de sloten aangetroffen. De meeste zijn zowel in de provincie als in de rest van Nederland zeldzaam. Vermel denswaard zijn Cymbella helmckei (karakteristiek voor matig voedselrijk, kalkrijk water), Surirella terricola (droge bodems), Cymbella proxima (matig voedselarm, kalkarm water), Gomphonema lateripunctatum (schoon, kalkrijk water) en Navicula vandamii (ionen- en voedselrijk water). Bijna alle beschikbare slootmonsters zijn genomen na 1990 en veelal is per locatie maar een enkel monster beschikbaar, zodat trends nog niet kunnen worden vastgesteld.
Ronald Bijkerk
Ronald Bijkerk
Net als in de beken is Achnanthidium minutissimum met een gemiddeld aandeel in de monsters van 17 procent de meest voorkomende soort. Met een gemiddeld aandeel van 8 procent volgen twee soorten die elkaars ecologische tegenhangers zijn. De ene is Eunotia bilunaris, die kenmerkend is voor het van nature enigszins zure en niet al te voedselrijke milieu. Haar tegenhanger is Gomphonema parvulum, die het altijd goed doet in water dat rijk is aan organisch afbreekbaar materiaal en soms een laag zuurstofgehalte heeft. Andere aangetroffen soorten in de sfeer van E. bilunaris zijn E. minor, E. implicata en Nitzschia acidoclinata en in de sfeer van G. parvulum zijn dat Nitzschia palea, N. archibaldii, Sellaphora seminulum en Eolimnia minima. Bij de laatste groep hoort ook de ‘kroosdiatomee’ Lemnicola hungarica, die in enkele sloten bij Roden met 13-22 procent van het totaal is aangetroffen. De meest voorkomende taxa uit voedselrijke wateren zijn Cocconeis placentula en Fragilaria ‘capucina’. In zwak tot matig gebufferde wateren zijn F. capucina var. gracilis en Tabellaria flocculosa met gemiddelde hoeveelheden van 2 procent de meest voorkomende taxa. In sloten in de Polder
Eunotia exigua
de kanalen de talrijkste soort, maar haar gemiddelde aandeel in de monsters is hier met 10 procent toch duidelijk lager dan in de beide andere biotopen. De overige soorten zijn voornamelijk taxa uit voedselrijke, al of niet met organisch afbreekbaar materiaal belaste, licht zure wateren. Hiervan is de vervuilingsindicator Gomphonema parvulum met gemiddeld 8 procent de meest voorkomende. De ‘zure achtergrond’ van verschillende kanalen is nog duidelijk herkenbaar aan de vrij grote hoeveelheid van de geslachten die specifiek zijn voor zure wateren. In monsters uit sommige kanalen, zoals het Oranjekanaal, kan het aandeel van deze taxa oplopen tot 20 procent (tabel 3.12.@). Een ander kenmerk van sommige monsters, zoals die uit het Linthorst Homankanaal, de Beilervaart, het Kanaal Valthermond en het Kanaal Coevorden-Alte Picardie zijn de vrij grote aantallen plank tonsoorten, die zich hier in het open water kunnen ontwikkelen. Verrassend is de aanwezigheid van een kwaliteitsindicator als Brachysira neoexilis (goede zuurstofhuishouding, geen extreem hoge nutriëntenconcentraties), met name in de
333
Kolderveense Westergrift, het Stadscompascuumkanaal en de Hoofdleiding Oostermoersevaart (tabel 3.12.4, figuur 3.12.19). Zestien soorten zijn uitsluitend (in kleine hoeveelheden) in de kanalen aangetroffen. De meeste ervan zijn zeldzaam in Nederland en de provincie. Het betreft zowel soorten uit mineraal- en voedselarmer water, zoals Encyonopsis aequalis en Navicula schadei, als soorten uit harder zoet tot brak water, zoals Gomphonema insigniforme, Chamaepinnularia krookii, Coscinodiscus rothii, Diploneis smithii en Cyclotella choctawhatcheeana. Amphora montana is een zuurstofminnende soort, die zich goed thuis voelt in de spatzone. Op nationale schaal minder zeldzaam zijn Skeletonema potamos en S. subsalsum, die vooral in het plankton van voedselrijke wateren in laagNederland worden aangetrof足fen. De aanwezigheid daarvan in de Drentse kanalen wijst op aanvoer van water van elders.
3.12.5 Zoogdieren Sloten, wijken en kanalen zijn van belang voor aan water gebonden zoogdieren als Woelrat en Waterspitsmuis. De Woelrat is algemeen; over het voorkomen van de Waterspitsmuis in deze lijnvormige wateren is weinig bekend (zie Beken en bronnen, paragraaf 3.7.5, voor het voorkomen langs beken). Van de aan water en moeras gebonden zoogdieren heeft alleen de Muskusrat zijn optimum in wijken. De Muskusrat is een van oorsprong Noord-Amerikaanse soort die om zijn pels naar Europa werd gebracht en gekweekt. Ontsnapte en losgelaten exemplaren zagen kans om in het wild te overleven en zich voort te planten. In Drenthe werd de eerste muskusrat in 1971 bij Westerbork gevangen. De eerste jaren daarna steeg het aantal vangsten explosief. Muskusratten graven holen in taluds. De ingang bevindt zich net onder de waterspiegel. Door instorting van deze holen ontstaat schade aan taluds en kunnen bij uitvoering van onderhoudswerkzaamheden gevaar-
334 Figuur 3.12.19
Monsterpunten kiezelwieren sloten wijken kanalen
6
Figuur 3.12.19. Monsterpunten van kiezelwieren in sloten, wijken en kanalen in de periode 1973-2008.
4
7
9
1
8
5
10
3 2 12
11
13
14
nummer
locatie
1
Beilervaart
2
Drentse Hoofdvaart
3
Linthorst Homankanaal
4
Hoofdwatergang bij Annen
5
Kanaal Buinen-Schoonoord
6
Hoofdleiding Oostermoersevaart
7
1e Dwarsdiep
8
Kanaal Valthermond
9
Oranjekanaal
10
Stadscompascuumkanaal
11
Bargermeerkanaal
12
Kolderveense Westergrift
13
Meppelerdiep
14
Kanaal Coevorden-Alte Picardie
Tabel 3.12.4. Soorten kiezelwieren aangetroffen in monsters in Drentse kanalen in de periode 1973-2008. Ecologische groep Taxon
Kanaal (nummers verwijzen naar figuur 3.12.19)
1
2
3
+
4
0
4
5
6
7
8
1
9
10
11
12
13
14
9
11
0
1
6
12
Zure wateren Eunotia
0
7
2
14
Pinnularia
+
3
+
1
+
Tabellaria flocculosa
+
1
+
10
1
0
10
1
20
11
1
0
3
3
0
subtotaal zuurwatergenera
+
4
0
2
12
2
14
0
+ 0 1
6
12
Plankton Asterionella
+
Aulacoseira
9
+
Coscinodiscus
+
Cyclostephanos
7
Cyclotella
2
Discostella
+
Skeletonema
1
Stephanodiscus
1
Thalassiosira
2
subtotaal planktongenera
0
1
22
2
0
2 12
1
16 0
1
1
0
0 1
0
0 0 1
0
1
2
11
1 2 5
1
+
+
1
29
0
2
1
2
+
+
0
+
1 9
1
+
+
16
5
4
1
1
3
12
0
2
8
1
11
0
1
Kwaliteitsindicator Brachysira neoexilis
5
Mike Wallink
lijke situaties optreden. Daarom is besloten tot bestrijding van deze soort. In de periode 2001 tot en met 2006 zijn gemiddeld 10.000 exemplaren per jaar gevangen (zie figuur 3.12.20). In de vangnetten en klemmen komen echter niet alleen Muskusratten terecht maar ook veel andere waterbewoners. In de open veenkoloniale gebieden vormen de vaak ruig begroeide taluds van wijken de enige plaats waar landzoogdieren kunnen leven of waar de soorten uit het cultuurland dekking kunnen zoeken. Het gaat voornamelijk om algemene soorten zoals Bosmuis, Bosspitsmuis en Veldmuis. Verder worden regelmatig vossenholen in wijktaluds gevonden en gebruiken Reeën wijken overdag als schuilplaats. Speciale vermelding verdient de Dwergmuis (zie ook Akkers, figuur 3.10.6). Dit kleinste Nederlandse knaagdier heeft een voorkeur voor rietachtige vegetaties en vochtige tot natte ruigtes langs wijken. In dergelijke ruigtes bouwt hij in het voorjaar een bolvormig voortplantingsnest ter grootte van een tennisbal. Bij het klimmen in de stengels gebruikt hij zijn staart als extra houvast.
35000
Hoewel de Bruine rat zich bij voorkeur ophoudt in de nabijheid van menselijke bewoning, kan men hem vooral ’s zomers en in zachte winters ook aantreffen aan dicht begroeide oevers van kanalen en vaarten. Kanalen en vaarten vormen verder het jaaggebied voor verschillende soorten vleermuizen: Meervleermuis, Watervleermuis, Rosse vleermuis en Franjestaart. Vleermuizen gebruiken kanalen ook als trekroute naar voedselgebieden. De Watervleermuis foerageert ook boven sloten. De dag brengt hij door in holle bomen, op zolders en in andere ruimten die tot op vijf kilometer van het foerageergebied kunnen liggen. In Drenthe zijn zowel kraamkolonies als een winterverblijf (in een bunker) bekend.
30000 25000
aantal
Nest van Dwergmuis in Rietgras
20000 15000 10000 5000 0 2001
2002
2003
2004
2005
3.12.6 Vogels
2006
Aantal vangsten
Muskusrat
Jelger Herder
Figuur 3.12.20. Vangsten van Muskusratten in Drenthe in de periode 2001-2006 (bron: Provincie Drenthe 2007).
Sloten De geschiktheid van sloten als broedbiotoop voor vogels wordt voor een groot deel bepaald door de intensiteit van het grondgebruik van de belendende percelen, de daarmee samenhangende waterstand en waterkwaliteit en het beheer van de slootkanten. In kleinschalige, slotenrijke graslandgebieden komen veel water- en moerasvogels tot broeden. Daartoe behoren Zomertaling, Slobeend, Watersnip en Tureluur, soorten die voor hun goed verscholen nesten graag de dichte of hoogopschietende oevervegetatie langs sloten en greppels kiezen. Helaas zijn deze soorten tegenwoordig vrijwel uit de graslandgebieden verdwenen. Dat geldt ook voor het Paapje, dat bij voorkeur een territorium kiest langs enigszins verruigde, bloemrijke slootkantjes. Deze soorten vinden de voor hen geschikte omstandigheden vrijwel alleen nog in natuurreservaten. Voor Wilde eend, Knobbelzwaan, Kuifeend, Meerkoet en Waterhoen zijn veel permanent waterhoudende sloten nog wel geschikte broedplaatsen, mits er voldoende dekking biedende oevervegetatie en voedsel aanwezig is (zie Beken en bronnen, tabel 3.7.3). Graspieper, Gele kwikstaart en Veldleeuwerik zijn voor het maken van hun grondnest aangewezen op slootkanten, die bij het maaien van de percelen tegenwoordig veelal niet meer worden meegenomen.
335
Blauwe reiger
Wijken Wijken met een rijk gestructureerde vegetatie door de aanwezigheid van verschillende verlandingsstadia herbergen een soortenrijke broedvogelbevolking. Het meest karakteristiek voor wijken zijn water- en moerasvogels. Van de watervogels zijn Wilde eend, Meerkoet en Waterhoen het meest algemeen. Daarnaast broeden Fuut, Wintertaling, Krakeend, Kuifeend en Knobbelzwaan er in lage dichtheden (zie Beken en bronnen, tabel 3.7.3). De Wintertaling kan, behalve voor vennen, ook als karakteristieke soort voor veenkoloniale wijken worden beschouwd. Deze soort heeft een voorkeur voor relatief zure wateren. Voor moerasvogels als Bosrietzanger, Rietgors, Blauwborst en Sprinkhaanzanger zijn wijken een belangrijk broedbiotoop. Deze soorten nestelen bij voorkeur in de vegetaties van moeras- en ruigteplanten in en langs wijken. Hun verspreiding in de veenkoloniale gebieden weerspiegelt nauwkeurig de ligging van wijken. De Kleine karekiet is afhankelijk van de aanwezigheid van Riet en komt daardoor veel minder langs wijken voor. De Bruine kiekendief, een moerasvogel bij
Geert de Vries
336
Krakeend
rijke verklaring voor de hoge dichtheid aan Gele kwikstaarten in dit ‘lege’ gebied. Over de voor- of achteruitgang van broedvogels in en langs wijken is weinig bekend. Er is sprake van achteruitgang van het Waterhoen, mogelijk door een toenemende concurrentie met Meerkoeten. Kuifeend en Krakeend hebben zich vrij recent als broedvogel in wijken gevestigd. Ze voeden zich met dieren of planten van voedselrijk water. Door verandering in de kwaliteit van het water zijn zulke organismen inmiddels ook in wijken in de Veenkoloniën aanwezig. Het voedselaanbod in wijken bestaat, gezien de soorten watervogels die er broeden (zie Beken en bronnen, tabel 3.7.3), in het voorjaar hoofdzakelijk uit dierlijk voedsel. Ook de jongen van planteneters voeden zich in hun eerste levensweken met kleine waterbeestjes als muggenlarven en slakken. In de Veenkoloniën bevinden zich enkele kolonies van de Blauwe reiger. De hier broedende reigers zijn voor hun voedsel voor een deel aangewezen op wijken, monden en kanalen. Wijken met open water zijn ook buiten het broedseizoen belangrijk voor watervogels, vooral voor Blauwe reiger en
Geert de Vries
uitstek, komt af en toe in een geïsoleerde en verlande wijk tot broeden. Voor het gehele wijkengebied van Oost-Drenthe wordt het jaarlijkse aantal geschat op enkele paren. In verlande en met struiken dichtgegroeide wijken broedt veelvuldig de Grasmus. Daarnaast zijn wijken belangrijk als broedplaats voor enkele vogelsoorten die in het omringende cultuurland sterk achteruitgaan. Patrijs en Gele kwikstaart gebruiken wijken vooral als foerageerplaats; goed ontwikkelde vegetaties van ruigtekruiden staan garant voor een groot aanbod van zaden en dierlijk voedsel. Uit onderzoek in de jaren tachtig (De Roder en Bijlsma 1984) bleek dat Gele kwikstaarten het voer voor hun jongen zelfs vrijwel uitsluitend langs de randen van wijken zoeken. Op het akkerland in de Veenkoloniën was blijkbaar zo weinig geschikt voedsel aanwezig dat de foerageergebieden langs de wijken zelfs fel werden verdedigd. De bijzondere situatie deed zich dus voor, dat Gele kwikstaarten twee territoria hadden: één rond de nestplaats (veelal op het akkerland langs de wielsporen van trekkers) en één, op enige afstand daarvan, langs wijken. Vermoedelijk is het voedselaanbod langs wijken een belang-
Langs sloten met ruigte, riet en opslag komen Rietgors, Bosrietzanger, Kleine karekiet en de laatste jaren ook steeds vaker Roodborsttapuit en soms Blauwborst tot broeden. Behalve als broedbiotoop gebruiken vogels sloten als plaatsen om voedsel te zoeken of om in de vegetatie te schuilen. Als er slikrandjes aanwezig zijn biedt zo’n sloot voor Tureluur, Watersnip en Witgatje ideale foerageergelegenheid. Blauwe reigerkolonies liggen vrijwel altijd in een omgeving met veel sloten, beken, wijken en kanalen. Reigers kunnen urenlang langs de oevers van deze waterlopen naar prooi spieden. Steeds vaker worden ook foeragerende IJsvogels in brede sloten gezien. Overdag bidden regelmatig Torenvalken boven muizenrijke slootkanten, ‘s avonds gevolgd door Ransuilen of Kerkuilen die geruisloos het talud afschuimen. Op rustig gelegen delen van bredere leidingen verblijven in de zomer vaak grote groepen ruiende Wilde eenden. Tijdens vorst- en sneeuwperioden concentreren zich groepen Wilde eenden, soms met Wintertalingen en Smienten ertussen, in de bredere sloten in opengebleven wakken.
Andre Eijkenaar Geert de Vries
Bosruiter
Huiszwaluw
Geert de Vries
Geert de Vries
Gele kwikstaart in Fluitenkruid
van onder meer het Oranjekanaal, het Stieltjeskanaal, het Linthorst Homankanaal en het VAM-kanaal nestelen geregeld enkele paren van de IJsvogel. Naast broedgelegenheid (steile zandwand) en voldoende helder water is de aanwezigheid van boven het water hangende takken, vanwaar naar vis kan worden gedoken, een belangrijke vestigingsfactor voor deze soort. Struikenrijke vegetaties op de kanaaltaluds bieden plaats aan zangers als Zwartkop, Spotvogel, Grasmus en Geelgors. Dakranden van sluiswachterswoningen vormen vaak een ideale nestplaats voor Huiszwaluwen, terwijl Boerenzwaluwen soms nestelen onder bruggen (ook ophaalbruggen). Kanalen zijn voor deze en andere zwaluwsoorten een goed foerageergebied. Tijdens de voor- en najaarstrek en in de winter verblijven vooral op de bredere en diepe kanalen verschillende eendensoorten. In vorstperioden, als kleine wateren zijn dichtgevroren, kunnen rond wakken grote concentraties eenden aanwezig zijn, met onder meer Wilde eend, Kuifeend, Brilduiker en Grote zaagbek. In de winter foerageren Meerkoeten vaak in groepen op grazige kanaaltaluds. Geregeld zijn dan ook meeuwen van de partij.
Oeverloper
eenden. Zolang ze niet dichtvriezen, zijn de veenkoloniale wijken een verblijfplaats voor duizenden eenden. Het gaat overwegend om zwemeenden (vooral Wilde eend), maar duikeenden (zelfs Grote zaagbekken) ontbreken niet. Op doortrek kunnen steltlopers als Watersnip, Bosruiter en Witgatje worden aangetroffen. De resultaten van de weinige wintertellingen in wijken doen vermoeden dat het belang van deze wateren voor watervogels tot nu toe sterk is onderschat.
Kanalen Kanalen zonder waterplanten en oeverbegroeiing zijn vrijwel ongeschikt als broedbiotoop voor vogels. Meerkoet en Waterhoen kunnen worden aangetroffen op beschutte plaatsen met vrij ruig begroeide oevers (zie Beken en bronnen, tabel 3.7.3). In smalle rietzomen komen verspreid enkele paren Futen tot broeden. In het riet nestelen regelmatig Bosrietzanger, Rietgors en Kleine karekiet. Zowel Rietgors als Bosrietzanger kunnen ook in hoogopschietende oevervegetaties met wilgenstruwelen broeden. In steile taluds
337
3.12.7 Amfibieën en reptielen
Voor Blauwe reigers bieden kanalen het hele jaar door foerageermogelijkheden, vooral in de dekking van ruige oeverbegroeiing. Scholeksters zijn kenmerkend voor kanaaltaluds, vooral in voor- en nazomer wanneer ze hier slaapplaatsen hebben. In voor- en najaar klinkt ‘s avonds langs verschillende kanalen de roep van Oeverlopers en af en toe vliegt een enkel Witgatje uit de oever op. In de zomermaanden en tijdens de trek zijn boven kanalen regelmatig Visdieven te zien. Aalscholvers en IJsvogels zijn tegenwoordig het hele jaar in of langs kanalen te vinden.
Figuur 3.12.21. Waarnemingen van de Kleine watersalamander in Drenthe in 1990-2008 vergeleken met 1970-1989 (bronnen: WARD, RAVON en Natuurinformatie provincie Drenthe). Figuur 3.12.21
Kleine watersalamander
Kleine watersalamander
Ringslang
Eieren van de Ringslang met uitkomend jong
Edo van Uchelen
Edo van Uchelen
1990 - 2008 (448) 1970 - 1989 (181)
Rienko van der Schuur
338
Voor verschillende soorten amfibieën zijn sloten belangrijke voortplantingsplaatsen. Vooral de Groene kikkersoorten (Poelkikker, Bastaardkikker en Meerkikker, zie kader Meren en moerassen, paragraaf 3.8.7) zijn echte slootbewoners. Ze zijn altijd in het water of in de directe omgeving ervan te vinden en bij verstoring springen ze direct in het water. Hun eieren zetten ze af in permanent watervoerende sloten met een rijke water- en oevervegetatie. In gebieden met regelmatig droogvallende sloten wordt vrijwel alleen de Bruine kikker aangetroffen. Van de in Drenthe voorkomende salamanders is de Kleine watersalamander de enige die in sloten wordt gezien, voornamelijk in Noord- en Zuidwest-Drenthe (figuur 3.12.21). De algemeenste soorten in wijken zijn Bruine kikker en Gewone pad. Opvallend is het vrijwel ontbreken van de soorten van het Groene kikkercomplex in de relatief jonge Veenkoloniën. In de oudere hoogveenontginningen (Hoogeveen, Smilde, Veenhuizen) zijn Bastaardkikker en
Figuur 3.12.22
350
Ringslang 1990 - 2008 (249) 1970 - 1989 (260)
300
index
250 200 150 100 50 0 1995
2000 Drenthe
2005 Nederland
339 Figuur 3.12.22. Waarnemingen van de Ringslang in Drenthe in 1990-2008 vergeleken met 1970-1989 (links) en (rechts) de trend in de periode 1994-2008 (bronnen: WARD, RAVON en Natuurinformatie provincie Drenthe).
Poelkikker wel algemeen (zie Meren en moerassen, figuur 3.8.10). Kanalen zijn niet erg in trek bij amfibieën. Door hun diepte hebben ze meestal weinig water- en oeverbegroeiing. De hoge predatiedruk door vissen is een tweede negatieve factor. In kanalen met scheepvaart komt daar nog de waterturbulentie door passerende schepen bij. Af en toe is er een verdwaalde Groene kikker te zien en op de taluds treft men soms een Bruine kikker aan. De Gewone pad is plaatselijk algemeen langs het Oranjekanaal. Een nieuwkomer is de Roodwangschildpad. Deze Noord-Amerikaanse schildpaddensoort wordt veel in terraria gehouden en soms in de natuur vrijgelaten. In Drenthe is zij waargenomen in het VAM-kanaal bij Wijster en in het Oranjekanaal. Sloten, wijken en sommige kleine vaarten vormen een belangrijk onderdeel van het leefgebied van de Ringslang. Ringslangen komen vooral voor in vochtige gebieden in Noord- en Zuidwest-Drenthe en in Midden-Drenthe in en om het Mantingerveld en de Hooge Stoep (figuur 3.12.22 links). Vooral wijken en vaarten rond Veenhuizen, Nieuw-Balinge en Frederiksoord zijn van belang voor deze soort, die haar eieren legt in allerlei hopen van broeiend organisch materiaal. De aanwezigheid van zulke broedhopen is een voorwaarde voor het voorkomen van de Ringslang. Ten opzichte van de situatie van voor 1950 is de soort landelijk met ruim een derde afgenomen, wat maakt dat ze als kwetsbaar op de Rode Lijst staat (LNV 2009). De gegevens van de reptielenmonitoring in het kader van het NEM vanaf 1995 laten voor de Ringslang landelijk een matige toename zien (Creemers en Van Delft 2009). Voor Drenthe lijkt de trend zelfs nog positiever (figuur 3.12.22 rechts). De aanleg en het onderhoud van broedhopen, natuurvriendelijker beheer van wegbermen en watergangen evenals natuurontwikkeling dragen hieraan zeker bij. De geldt ook voor de aanleg en onderhoud van poelen, waarin zich kikkers, een belangrijke voedselbron, kunnen vestigen.
3.12.8 Vissen De visfauna van sloten, wijken en kanalen in Drenthe bestaat voornamelijk uit soorten die kenmerkend zijn voor stilstaand of licht stromend water (tabel 3.12.5). Voor het overgrote deel zijn het algemene (en als consumptie- of hengelsportvis gewaardeerde) soorten zoals Brasem, Blankvoorn en Paling en roofvissen als Baars, Snoek en Snoekbaars. De zeldzame, karakteristieke beeksoorten ontbreken, uitgezonderd de Grote modderkruiper (zie onder het kopje Wijken). De diepte en de hoeveelheid voedingsstoffen in het water (en in kanalen de aan- of afwezigheid van scheepvaart) bepalen voor een belangrijk deel de watervegetatie en daarmee de aantallen van de verschillende vissoorten. In voedselrijke, heldere wateren met een goed ontwikkelde watervegetatie is de visfauna het meest divers. Naast allerlei soorten die geen specifieke biotoopvoorkeur hebben komen plantenminnende soorten als Rietvoorn, Zeelt en Snoek algemeen voor. Bij vermesting vertroebelt het water door explosieve algengroei. Waterplanten verdwijnen en de diversiteit van de visfauna neemt af, met name die van plantenminnende soorten. In het ongunstigste geval kan zelfs ‘verbraseming’ plaatsvinden (zie kader ‘Verbraseming’ in Meren en moerassen, paragraaf 3.8.8). Sommige vissoorten hebben een duidelijke voorkeur voor een bepaald type water (sloot, wijk of kanaal). Zo houdt Snoekbaars zich graag op in de wat diepere wateren en komt daarom in Drenthe vooral in kanalen voor (figuur 3.12.23). Alvers foerageren op warme zomerdagen in grote scholen aan het wateroppervlak van kanalen, een verschijnsel dat nooit in sloten en wijken wordt gezien. Kleine vissoorten en veel soorten jonge vissen houden zich bij voorkeur op in ondiepe oeverzones of smallere ondiepe sloten, waar het risico van predatie kleiner is. Veel soorten vertonen een duidelijke seizoensmigratie. Open verbindingen tussen verschillende watertypen zijn daarom erg belangrijk. In de winter houden de meeste vissen zich voornamelijk op in de diepere delen van wateren. In het voorjaar zoeken soorten als Brasem, Blankvoorn, Snoek en Baars ondieper, warmer water om te paaien. Wanneer ze die niet
Figuur 3.12.23
Snoekbaars
Ruud Versijde
1990 - 2008 (335)
340
De Snoekbaars is een liefhebber van diep water.
er voldoende prooi zwemt van het ‘goede formaat’. Daarnaast kunnen in deze slootjes levenskrachtige populaties bestaan van kleine vissoorten die profiteren van de afwezigheid van andere, grotere vissoorten. De Tiendoornige stekelbaars heeft een duidelijke voorkeur voor dit soort kleine wateren en kan
Figuur 3.12.23. Verspreiding van de Snoekbaars in Drenthe (bron: Databestand Vissenatlas Groningen Drenthe, 2008).
vinden bij de grotere wateren van hun winterverblijf, trekken ze naar kleinere wateren zoals sloten.
Tabel 3.12.5. Zoetwatervissen in sloten, wijken en kanalen in Drenthe (bron: Brouwer et al. 2008). (++) algemeen voorkomend, (+) zeldzaam, (-) niet aangetroffen. (Verlengde) Hoogeveensche Vaart
Noord-Willemskanaal
Drentsche Hoofdvaart
Oranjekanaal
LinthorstHomankanaal
wijken
sloten
Blankvoorn
++
++
++
++
++
++
++
Brasem
++
++
++
++
++
++
++
Baars
++
++
++
++
++
++
++
Kolblei
++
++
++
++
++
++
++
Paling
++
++
++
++
++
++
++
Pos
++
++
++
++
++
++
++
Snoekbaars
++
++
++
++
++
++
++
Karper
++
++
++
++
+
++
++
Kleine modderkruiper
-
-
-
-
-
+
-
Rietvoorn
++
++
+
++
++
++
++
Snoek
++
++
++
++
++
++
++
Zeelt
++
++
+
++
++
++
++
Kroeskarper
+
+
-
+
+
+
-
Giebel
-
+
-
-
-
+
-
Tiendoornige stekelbaars
++
+
+
++
+
+
++
Vetje
+
+
+
++
+
+
+
Kwetsbaar
Grote modderkruiper
-
-
-
-
-
+
-
Kwetsbaar
Winde
+
++
+
+
+
+
+
Gevoelig
Alver
+
+
+
+
+
-
-
Riviergrondel
-
-
-
-
-
+
++
Graskarper
++
++
-
+
+
+
+
Zonnebaars
-
-
-
+
-
-
-
Rode Lijst
Geen biotoopvoorkeur
Plantenminnend
Kwetsbaar
Uitheems
Sloten De visfauna in sloten kan sterk variëren. De grotere vissen zwemmen vooral in de grotere waterschapsleidingen. Kleine, heldere sloten met veel waterplanten spelen een belangrijke rol als paaigebied en bieden voedsel- en schuilmogelijkheden voor jonge vis. Hier houdt ook jonge Snoek zich graag op, omdat
er in groot aantal voorkomen. De Riviergrondel komt ook algemeen in sloten voor. Deze soort gebruikt ondiepe wateren met een zandbodem als paaiplaats, bij voorkeur op plaatsen met koel en zuurstofrijk water. In veel sloten is de bodem ongeschikt maar vormen stenige substraten achter stuwen een geschikt alternatief.
kruiper is als kwetsbaar opgenomen op de Rode Lijst. Ze komt vooral voor in wijken in de oude hoogveenontginningen onder Hoogeveen.
Wijken Omdat wijken oorspronkelijk een scheepvaartfunctie hadden, zijn ze veel ruimer dan voor waterafvoer nodig is en hoeven ze niet of nauwelijks te worden onderhouden. Daardoor groeien ze geleidelijk dicht en heeft het water er vaak zijn oorspronkelijke, relatief voedselarme en zure karakter. Sommige wijken bevatten daarnaast ook veel humuszuren die het water opvallend bruin kleuren. Dat is het gevolg van de ophoping van organisch materiaal op de bodem door het achterwege blijven van onderhoud. In deze wijken heersen zuurstofarme omstandigheden en kunnen weinig vissoorten leven. In droge perioden wordt in de Veenkoloniën water aangevoerd, dat uit de kanalen en oorspronkelijk uit het IJsselmeer afkomstig is. Wijken met een functie in de wateraanvoer en wijken die regelmatig onder invloed staan van de aanvoer van voedselrijker water zijn vaak rijk begroeid met waterplanten. In deze wijken komen meer vissen voor, maar ook hier zijn de leefomstandigheden voor vissen niet altijd optimaal. Met name in perioden met warm weer kan in ondiepe wijken het zuurstofgehalte van het water erg schommelen. De meeste
Hengelsportvereniging Nederland
Grote modderkruiper
Kanalen In niet bevaren kanalen met helder water kan zich een zeer gevarieerde en structuurrijke water- en oeverbegroeiing ontwikkelen, waarin plantenminnende soorten zoals Rietvoorn, Snoek en Zeelt algemeen voorkomen. In het heldere water vervullen Snoek en Baars een belangrijke rol. Deze oogjagers zorgen ervoor dat er geen overschot aan jonge vis ontstaat. In het diepe (en vaak troebele) water van scheepvaartkanalen voelen soorten als Brasem en de roofvis Snoekbaars zich prima thuis. Plantenminnende soorten zijn meestal ook nog wel algemeen, maar komen er in verhouding minder voor dan in heldere kanalen. De rol van Snoek en Baars is hier beperkt waardoor er een overschot aan jonge vis kan ontstaan, met name Brasem en Blankvoorn. Beroepsvissers en hengelaars merken dit aan hun vangsten: veel vis van een te ‘kleine maat’ en te weinig vis die uitgroeit tot het ‘gewenste formaat’. Kanalen zijn van belang als route voor trekvissen als Paling, Winde en Rivierprik. De Paling gaat internationaal zeer sterk achteruit. De Rivierprik brengt zijn volwassen leven in zee door maar paait in stromend water. In Drenthe zijn paaiende Rivierprikken gevonden in de bovenloop van de Drentsche Aa (zie Beken en bronnen, paragraaf 3.7.8). Deze kleine, en daardoor moeilijk waar te nemen soort is nog niet aangetroffen in kanalen in Drenthe. Vermoedelijk komen Rivierprikken bij Delfzijl vanuit zee in het binnenwater en zwemmen ze via het Eemskanaal en het Noord-Willemskanaal naar de Drentsche Aa. Over het wel en wee van vissoorten in kanalen en vaarten is veel bekend. Deze kennis ligt echter vooral opgeslagen in de hoofden van beroepsvissers en hengelaars. Uit ervaring weten zij vaak precies te vertellen hoe de visfauna er voor staat en welke veranderingen er in de loop der jaren zijn geweest. Een groot deel van hun kennis en ervaring is verwerkt in de recent verschenen Vissenatlas Groningen Drenthe (Brouwer et al. 2008).
vissoorten verdragen dit slecht. De Grote modderkruiper is er wel goed tegen bestand. Deze vissoort beschikt over huidademhaling en kan daardoor direct zuurstof uit de lucht opnemen. Ook kan zij omschakelen naar darmademhaling, wat haar in staat stelt perioden van droogte te overleven door zich diep in de modderbodem in te graven. De Grote modder-
Ruud Versijde
Weeraal, fluitaal, aalpieper De Grote modderkruiper is tegenwoordig een beschermde vis, die niet in gevangenschap mag worden gehouden. Vroeger werd hij in glazen potten gestopt omdat hij het weer zou voorspellen. Grote modderkruipers worden namelijk erg actief bij luchtdrukschommelingen. Vandaar de volksnaam ‘weeraal’. Andere volksnamen zijn ‘fluitaal’ en ‘aalpieper’, naar het fluitende geluid dat een Grote modderkruiper maakt als hij uit het water wordt gehaald.
Baars is een roofvis van helder water.
341
3.12.9 Insecten
Bruin zandoogje op Koninginnenkruid, de beste nectarplant van slootkanten.
Minko van der Veen
Nachtvlinders De waarde voor nachtvlinders van zowel gegraven lijnvorige wateren als sloten, waterschapsleidingen en kanalen als van poelen (zie Poelen, paragraaf 3.13) wordt bepaald door de vegetatie van de oevers en taluds. Waterplanten worden slechts bij uitzondering als waardplant gebruikt. De oeverzone en
Egelskopboorder
Moerasgoudvenstertje
Jan en Annie Rocks
Dagvlinders Sloten vervullen voor dagvlinders dezelfde functies als wegbermen. De vlinders vinden er zowel waardplanten (grassen en kruiden) voor hun rupsen als nectarplanten om in hun energiebehoefte te voorzien. Juist de combinatie van wegberm en sloot is bij vlinders vaak in trek. Als de berm gemaaid wordt, blijven er langs de sloot vaak wel wat bloeiende nectarplanten staan. Verder bieden de sloottaluds bescherming op winderige dagen en de mogelijkheid om te zonnen. Langs sloten worden vooral algemeen voorkomende soorten gezien. Ook zijn sloten, net als houtwallen en wegbermen, voor dagvlinders belangrijke verbindingsroutes met andere biotopen. Hoewel geen enkele dagvlindersoort specifiek gebonden is aan sloten, is het wel duidelijk dat ze een belangrijk alternatief vormen voor biotopen die steeds verder in oppervlakte afnemen of minder geschikt worden, zoals vochtige graslanden, vochtige ruigten en schralere gras- en kruidenvegetaties. Voorwaarde is wel, dat de voor de verschillende soorten specifieke waard- en nectarplanten aanwezig zijn. Goede nectarplanten van slootkanten zijn onder andere Koninginnenkruid, Grote kattenstaart, Echte valeriaan, Kale jonker en Watermunt. Een belangrijke waardplant voor het Oranjetipje is Pinksterbloem, die veel langs sloten groeit. Voor sommige soorten is de aanwezigheid van geschikte voedselplanten niet voldoende. Enkele soorten kunnen alleen voorkomen als het geschikte biotoop een voldoende oppervlakte heeft. Dat geldt bijvoorbeeld voor Zilveren maan, een kenmerkende soort voor halfnatuurlijke graslanden. Hoewel op vrij veel slootkanten in Drenthe Moerasviooltje groeit, de waardplant voor de rupsen van Zilveren maan, is deze dagvlindersoort nog nooit op zulke plaatsen vastgesteld.
Bert Oving
342
de taluds zijn aantrekkelijker voor nachtvlinders naarmate de vegetaties gevarieerder zijn. Zo heeft de aanwezigheid van een geleidelijk oplopend talud met brede moerasachtige randen een positief effect, evenals die van een bosje of struweel. Ook overgangen naar broekbos, vochtig grasland, vochtige heide of een veentje zorgen voor extra variatie. De nachtvlindersoorten die in de oeverzones voorkomen, gebruiken een veel groter gebied dan alleen de oevers zelf. Ze hebben met elkaar gemeen dat hun waardplanten in een vochtige of natte omgeving groeien. Een typische soort van oevervegetaties is de Egelskopboorder, die vooral de in Drenthe veel voorkomende Grote egelskop als waardplant gebruikt en daarnaast ook Gele lis en lisdodden. De Egelskopboorder is landelijk een gewone soort die met name in het westen van het land veel voorkomt. In Drenthe zijn recent alleen enkele waarnemingen in 2008 in het Bargerveen bekend. Het is echter goed mogelijk dat de soort (veel) meer voorkomt: de grote open beekdalen en de VeenkoloniĂŤn met zijn vele wijken, waar Grote egelskop volop
zeldzame Tengere grasjuffer, een pionier van ondiepe vegetatiearme watertjes, is enkele malen aangetroffen in zeer ondiepe slootjes met een droogvallende oever. Het rijkst aan soorten en aantallen zijn de wat bredere (matig) voedselrijke sloten met een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie. Hier zijn soorten aan te treffen die ook voorkomen bij kanalen, kleine plassen en allerlei watertjes in de bebouwde kom (tabel 3.12.6). Kleine libellen als Variabele waterjuffer, Azuurwaterjuffer, Grote roodoogjuffer, Vuurjuffer zijn er dikwijls algemeen. Van de grotere soorten zijn vooral Paardenbijter, Bruine glazenmaker, Smaragdlibel, Metaalglanslibel en de Grote keizerlibel te zien. Weidebeekjuffer en Blauwe breedscheenjuffer worden regelmatig gezien bij waterschapssloten met een goede waterkwaliteit en vaak een lichte stroming. Kleine kavelsloten in veenweidegebieden met een rijke watervegetatie herbergen minder algemene soorten als Glassnijder en Bandheidelibel. De Groene glazenmaker komt in Drenthe voornamelijk in sloten en wijken voor. In sloten in het veenweidegebied van de Peizer- en Eeldermaden bevindt zich de grootste populatie met ruim 100 getelde dieren in 2008. Deze libel is geheel afhankelijk van de aanwezigheid van Krabbenscheervelden (zie ook paragraaf 3.8.10). Misschien zal de recente toename van Krabbenscheer ertoe leiden dat het ook deze bijzondere libel beter zal vergaan. Op dit moment is zij in Drenthe nog een zeldzame verschijning (figuur 3.12.24).
aanwezig is, zijn niet of nauwelijks op nachtvlinders geĂŻnventariseerd. In vergelijkbare randvegetaties leeft het Moerasgoudvenstertje. Deze soort heeft ook een brede verspreiding in aanliggende vochtige graslanden en voedselrijke laagveenmoerassen. Het Goudvenstertje is net als de Egelskopboorder een landelijk gezien gewone soort die in Drenthe in lage aantallen gevonden wordt. Beide soorten hebben hier een stabiele stand of gaan licht achteruit. Ook de Gewone breedvleugeluil komt op moerasachtige plaatsen langs lijnvormige wateren en poelen voor maar is ook in aangrenzende natte weilanden en vochtige open bosjes met onderbegroeiing aan te treffen. De rups van deze soort gebruikt allerlei soorten waardplanten die langs de oever en op het talud groeien, maar is niet aan deze vegetaties gebonden. De Gepijlde micro-uil gebruikt ook de kanten van sloten, vaarten en kanalen, maar is net zo goed te vinden in natte weilanden en overgangen naar vochtige bossen. Deze niet zo gewone soort is in 2008 in het Bargerveen waargenomen. Haar verspreiding wordt overigens mogelijk onderschat, doordat zij
Tabel 3.12.6. Libellensoorten met een voorkeur voor sloten, kanalen, plassen, vijvers en dergelijke met (matig) voedselrijk water en meestal een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie (bronnen: Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002, Libellenwerkgroep Drenthe 2005, van Swaay 2009).
Rietvink
vaak wordt aangezien voor een micronachtvlinder. De trend is een lichte vooruitgang. De Rietgrasuil leeft hoofdzakelijk op Rietgras, dat veel langs oevers en op andere vochtige en ruige plaatsen groeit. Deze landelijk gezien vrij gewone soort wordt in Drenthe niet zoveel waargenomen. De stand is stabiel of gaat licht achteruit. De waardplanten van de Rietvink zijn Riet, Duinriet en andere harde grassoorten. De soort is vrij gewoon en komt haast overal voor, vooral langs slootkanten maar ook in andere natte biotopen zoals open grazige bossen en natte heide met Pijpenstrootje. In 2007 zijn 55 waarnemingen gedaan in het Bargerveen. Vroeger werd de Rietvink ook veel waargenomen in Zuidwest-Drenthe (Meppel en omgeving) en langs de randen van het Zuidlaardermeer (mond. med. Ph. Gaasendam).
Libellen Bij vrijwel elke sloot in het agrarisch gebied in Drenthe zijn wel libellen aan te treffen. Zelfs in de kleinste, meest onooglijke sloten is ieder geval het Lantaarntje te vinden. Ook de vrij
Jelle de Vries
Libellensoort
Voorkomen Nederland
Voorkomen Drenthe
Trend Nederland
Rode Lijst Gevoelig
Bandheidelibel
Z
ZZ
?
Blauwe glazenmaker
ZA
A
-
Bloedrode heidelibel
UA
ZA
++
Bruine korenbout
VZ
ZZ
++
Grote keizerlibel
ZA
A
++
Grote roodoogjuffer
ZA
A
-
Houtpantserjuffer
UA
A
=
Kleine roodoogjuffer
UA
A
++
Lantaarntje
ZA
ZA
-
Paardenbijter
ZA
A
-
Variabele waterjuffer
ZA
A
-
Kwetsbaar
Hoewel een hoog percentage van de Drentse oppervlaktewateren uit wijken bestaat, is er relatief weinig specifieke informatie over dit biotoop. In 2008 is de Libellenwerkgroep Drenthe daarom begonnen hier inventarisaties uit te voeren. Wijken zijn meestal voedselrijk en herbergen dan ook voornamelijk algemene en wijd verbreide soorten. De libellenfauna in dit soort gebieden lijkt sterk afhankelijk van de aanwezige water- en oeverplanten en de waterkwaliteit. Sommige regio’s bevatten mooie wijken met een gevarieerde water- en oevervegetatie. De libellenfauna vertoont hier een overeenkomst met die van brede sloten, kanalen en kleine plasjes. In diverse wijken zijn de larven van de Breedscheenjuffer aangetroffen, wat ter plaatse wijst op een goede waterkwaliteit. Drenthe omvat 18 procent van het landelijke areaal van de Metaalglanslibel. Mogelijk is een groot deel van de Drentse populatie in wijken aanwezig, maar goede informatie hierover ontbreekt tot dusver.
343
Mannetje Groene glazenmaker
De geschiktheid van kanalen als leefgebied voor libellen varieert sterk. Kanalen als het Noord-Willemskanaal en de Hoogeveensche Vaart zijn relatief diep en hebben overwegend strak beschoeide oevers en een slecht ontwikkelde watervegetatie. Voor libellen vormen ze marginale biotopen. Sommige niet meer voor scheepvaart gebruikte kanalen, zoals het Oranjekanaal en het Kanaal Buinen-Schoonoord, zijn wel interessant voor libellen. Ze zijn relatief ondiep en (matig) voedselrijk en hebben over grote delen een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie. De hier aanwezige libellenfauna vertoont grote overkomst met die van brede sloten, meertjes, vijvers en waterpartijen in de bebouwde kom. Algemene soorten van voedselrijke wateren als Variabele waterjuffer, Houtpantserjuffer, Blauwe glazenmaker, Paardenbijter en Grote keizerlibel zijn er vrijwel altijd te vinden. De minder algemene Metaalglanslibel is op diverse plekken in het
Mannetje Bruine korenbout rustend in vegetatie
Oranjekanaal aangetroffen, meestal op plaatsen met begroeiing in de omgeving. Als er drijvende waterplanten aanwezig zijn, komt de Grote roodoogjuffer voor en bij de aanwezigheid van ondergedoken waterplanten verschijnt ook de Kleine roodoogjuffer. Deze laatste soort was tot 1980 nog zeer zeldzaam in Nederland, maar is inmiddels een van de algemeenste libellen. Dankzij de verbeterde waterkwaliteit vliegen er ook steeds vaker soorten als Weidebeekjuffer en Blauwe breedscheenjuffer. De meeste bijzondere vondst is die van de Bruine korenbout. In 2009 werden bij het Oranjekanaal ter hoogte van Emmen minimaal 15 territoriale mannetjes gezien, wat zou kunnen duiden op een kleine geĂŻsoleerde populatie. Deze soort staat als kwetsbaar op de Rode Lijst en is in Drenthe zeer zeldzaam.
3.12.10 Macrofauna Figuur 3.12.24. Verspreiding van Krabbenscheer (twee perioden) en Groene glazenmaker (periode 2006-2009) in Drenthe.
Sloten Binnen de levensgemeenschap van sloten vormen ongewervelde dieren een belangrijke groep. De meeste slakken - zoals de Grote poelslak -, platwormen, borstelwormen, mijten, kreeftachtigen en bloedzuigers brengen hun hele leven in het water door. De meeste waterkevers en -wantsen leven als larve in het water, maar de volwassen exemplaren kunnen de sloot verlaten om vliegend op zoek te gaan naar ander geschikt water. Schietmotten (kokerjuffers), libellen, haften, slijkvliegen, muggen en sommige andere insecten leven alleen als larve in het water. De samenstelling van de macrofauna in sloten hangt samen met de aard van de vegetatie, de waterkwaliteit, het peilbeheer en het slootonderhoud. De vegetatie is belangrijk omdat macrofauna hierop leeft, ervan eet, eieren erop afzet en erin schuilt. Mineraalrijke en relatief voedselrijke sloten staan bekend om hun soortenrijkdom (200-400 soorten). In sloten met minder voedselrijk water maar wel een rijke watervegetatie is het aantal soorten kleiner. In Drenthe wordt steeds vaker onderzoek uitgevoerd naar de macrofauna in sloten. Daardoor komen meer gegevens over bijzondere soorten met een hoge natuurwaarde beschikbaar. Zo blijkt de zeldzame
RenĂŠ Manger, Libellenwerkgroep Drenthe
Jo Hermans
344
Kanalen De kanalen die voor de scheepvaart worden gebruikt hebben door het ontbreken van watervegetaties een soortenarme macrofauna. In kanalen met een redelijk ontwikkelde water- en oeverbegroeiing is de macrofauna meer divers. De water- en oeverplanten zorgen voor beschutting en voedsel. Hier komen watermijten, kokerjuffers, schaatsenrijders, waterkevers en haften voor. De watermijt Hygrobates nigromaculatus, kenmerkend voor een goede waterkwaliteit, is bijvoorbeeld aangetroffen in het Eerste Dwarsdiep. De kokerjuffer Polycentropus flavomaculatus, een kenmerkende soort voor heuvellandbeken, was tussen 1980 en 1990 talrijk in het Bargermeerkanaal. In de periode 1991-2007 is dit kanaal niet meer onderzocht. Nu is de soort waargenomen in een vijver bij Dalen. De zeldzame en beschermde kokerjuffer Limnephilus marmoratus is waargenomen in de vestinggracht in Coevorden. In brede kanalen zoals het Meppelerdiep komen soorten voor die karakteristiek zijn voor grote wateren, zoals de driehoeksmossel Dreissena polymorpha. In de met een dikke laag organisch slib bedekte bodems van de veenkoloniale kanalen worden relatief veel borstelwormen en larven van vedermuggen aangetroffen.
haft Ephemera vulgata voor te komen in de Leisloot bij Zuidwolde. De zeldzame kokerjuffers Limnephilus auricular en L. centralis, bekend van schone wateren met goede zuurstofomstandigheden, zijn waargenomen in de Ruimsloot bij Assen, die gezien kan worden als een bovenloop van de Drentsche Aa. De voor laagveenwateren kenmerkende waterkever Haliplus confinis is waargenomen in een sloot in het Leekstermeergebied.
Grote poelslak
fimbriatus en waterkevers als Helophorus brevipalpis en Ilybius-soorten worden gerekend. Een ruime hoeveelheid van de in de monsters aanwezige macrofaunasoorten leeft van andere dierlijke organismen. Zo’n groot aandeel van ‘vleeseters’ is kenmerkend voor zwak zuur of zuur water. Ook de aanwezigheid van soorten als de waterspin Argyroneta aquatica, de waterkever Hydroporus angustatus, de waterwants Hesperocorixa sahlbergi en de kokerjuffers Agrypnia pagetana en Phryganea bipunctata wijzen hierop. De waterspin Argyroneta aquatica en de kokerjuffer Agrypnia pagetana worden bijvoorbeeld vooral aangetroffen in wijken rondom het Bargerveen. Er is één beschermde soort gevonden in de onderzochte wijken: de larve van de kokerjuffer Limnephilus marmoratus. Deze soort leeft tussen de vegetatie en komt voor in vennen, maar ook in laagveenwateren en zelfs in beken en kleine riviertjes.
Geert de Vries
Wijken De enkele wijken waarvan de macrofauna is bemonsterd, liggen in het veenkoloniale gebied van Oost-Drenthe. De aangetroffen soorten zijn in het algemeen specifiek voor voedselrijk water. Algemene soorten zijn onder andere de zoetwaterpissebed Asellus aquaticus, de posthoornslakken Planorbis planorbis en Planorbarius corneus, de waterwants Sigara striata en de larven van vedermuggen (Chironomus sp.). Tot de minder algemene waterdieren kunnen de bloedzuiger Haementeria costata, de watermijt Arrenurus
Mollusken Drenthe is relatief arm aan bijzondere mollusken van sloten. In Nederland algemeen voorkomende soorten als de Gekielde schijfhoren en andere schijfhorens, alsmede meerdere soorten poelslakken zijn ook in Drenthe in sloten gewoonlijk te vinden. De Platte schijfhoren heeft een sterke voorkeur voor matig voedselrijke sloten in laagveengebieden met een goed ontwikkelde watervegetatie, bijvoorbeeld van Krabbenscheer. De soort is in Drenthe in vergelijking met de rest van Nederland weinig aangetroffen, maar er is hier ook nog relatief weinig gericht naar gezocht. De Platte schijfhoren is opgenomen in de Europese Habitatrichtlijn en valt onder het leefgebiedenbeleid. Hij is zeer gevoelig voor chemische verontreiniging, droogvallen van sloten en andere verstoringen. Voor deze soort is het aan te bevelen poldersloten niet vaker dan één keer per jaar te schonen, in natuurgebieden bij voorkeur niet vaker dan één keer in de acht jaar. Het schonen dient altijd gefaseerd plaats te vinden, zodat niet alle watervegetatie in één keer wordt verwijderd. Of zich in sloten langlevende, grote tweekleppige soorten als najaden (familie Unionidae, geslachten Unio en Anodonta) ophouden, hangt behalve van het schoningsbeleid, ook af van de aanwezigheid van gastheren: vissen van diverse soorten, die de parasitair levende larven verspreiden. Drenthe lijkt op dit gebied niet opvallend armer of rijker dan de meeste andere streken in ons land. Er is weinig bekend over het voorkomen van mollusken in wijken. Het veelal voedselrijke water van wijken herbergt voornamelijk algemene en landelijk gezien wijd verbreide soorten, alsmede vaak nieuwkomers van elders (invoer door mens, invloed opwarming). Bijzondere inheemse soorten zijn hier in het algemeen nauwelijks te verwachten.
345