4 Natuur en overheid Ontwikkelingen in het natuurbeleid en de gevolgen voor flora en fauna
In het boek ‘Samen voor Drenthe’ van 2007 is beschreven hoe met vereende inspanningen van allerlei partijen in Drenthe veel is bereikt voor natuur en landschap. In dit hoofdstuk worden enkele achtergronden beschreven van veranderingen in het natuur- en milieubeleid: hoe is de kennis over ontwikkelingen in flora en fauna benut om te komen tot een effectiever beleid? En in hoeverre zijn de verwachtingen uitgekomen? Aan het slot worden aan de hand van actuele beleidsontwikkelingen nieuwe verwachtingen uitgesproken.
Jaren tachtig: ommekeer in denken over natuur en biodiversiteit In de jaren zestig sprak men van natuurschoon: natuur was bijna synoniem met landschapsbeeld. In het ‘Facetstreekplan voor Natuurschoon en Recreatie’ gaf de provincie Drenthe aan waar waardevolle natuurlandschappen lagen die belangrijk waren voor de recreatie en waar zorgvuldig mee omgesprongen moest worden: vooral heidevelden en kleinschalige esdorpen- en beekdallandschappen. Vanaf omstreeks 1970 werd niet alleen de achteruitgang van het landschap maar ook die van flora en fauna erkend als een wezenlijk punt van zorg bij de ontwikkeling van het landelijk gebied. Met de landelijke invoering van de Relatienota (1976) werd het mogelijk om niet alleen natuurgebieden, maar ook agrarische cultuurgronden te beschermen vanwege de daar aanwezige flora en fauna. Hierbij bleek in Drenthe al gauw dat veel natuurwaarden in de beekdalen lagen en dat hun voortbestaan ernstig bedreigd werd door de diepe ontwatering die in het kader van ruilverkavelingen was en werd gerealiseerd. In die tijd ontstonden er nationaal, maar ook internationaal nieuwe takken van wetenschap: de landschapsecologie en de ecohydrologie. Via de Rijksuniversiteit Groningen speelde Drenthe in deze nieuwe wetenschappen een belangrijke rol, doordat de verbanden tussen vegetatie, flora en de waterhuishouding van beekdalen een belangrijk onderwerp van studie werden. Onder meer door deze studies werd in de loop van de jaren tachtig duidelijk dat het aankopen en beschermen van alleen de waardevolste delen van de beekdalen niet leidde tot behoud
van de daar aanwezige natuur. Door ontwatering en bemesting van de omgeving verdwenen nog steeds veel natuurwaarden. Vanuit deze ervaring en met gebruikmaking van de nieuw verworven kennis, kwam men in brede kring (dus zeker niet alleen in Drenthe) tot de conclusie, dat voor het behoud van de rijkdom aan planten, dieren en levensgemeenschappen (de biodiversiteit), grote, samenhangende gebieden moeten worden gevormd. Die gebieden moeten bij voorkeur hogere en lagere gronden omvatten, met een samenhangende, eigen, meer natuurlijke waterhuishouding. De beste kansen om in dergelijke gebieden de biodiversiteit te herstellen liggen in die delen van Nederland die vroeger het rijkst waren aan allerlei bijzondere soorten. Landelijke leidde deze conclusie tot het concept van de Ecologische hoofdstructuur (EHS), een concept dat bestuurlijk werd vastgelegd in het Nationaal Natuurbeleidsplan (1990). Het betekende een ommekeer van defensief naar offensief natuurbeleid: niet alleen beschermen en behouden wat er al was, maar ook nieuwe natuur ontwikkelen op plaatsen die daarvoor vanuit ecologische inzichten het meest geschikt leken. In Drenthe werd het concept van de EHS meegenomen in het eerste Streekplan voor heel Drenthe (1990) en vervolgens uitgewerkt in het Provinciaal Natuurbeleidsplan (1992) en de regionale Gebiedsvisies Natuur, Bos en Landschap (19952001). Als bron voor deze uitwerking diende, onder meer, het rapport Natuur in Drenthe (1992).
Ecologische hoofdstructuur: meer dan de som der delen Het idee van de ecologische hoofdstructuur (EHS) kwam voort uit zorgen over de steeds verdere versnippering van de resterende natuur. Als zodanig was het vooral een planologisch concept: een kwestie van planning, van ruimtelijke ordening. De realisering werd echter afhankelijk gesteld van financiering via subsidies en van vrijwillige medewerking van grondeigenaren. Er werd veel aandacht gegeven aan een vastgesteld quotum van hectares landbouwgrond, die ten behoeve van de
EHS en waterfuncties Het Hunzedal kwam oorspronkelijk niet voor op de landelijke kaart van de EHS. Op de ontwikkelingskaart van het Streekplan Drenthe (1990) werd het aangeduid als gebied dat in aanmerking kwam voor ontwikkeling van water en natuur. Gedacht werd hierbij aan waterwinning uit oppervlaktewater. Uiteindelijk werd gekozen voor winning van grondwater, waarbij het grondwater mede zou worden aangevuld door hogere waterpeilen in het beekdal in combinatie met natuurontwikkeling. Pas toen aan de EHS ook robuuste verbindingen werden toegevoegd (Ministerie van LNV 2000), werd het dal als zijtak van de Natte As Noord van de EHS erkend. Inmiddels zijn in dit gebied zowel binnen de waterwingebieden als daarbuiten uitgestrekte moerassen gerealiseerd met een rijkdom aan moerasvogels, waardoor het de kwalificatie als EHS meer dan waard is. Het Peizerdiep-Eelderdiepsysteem heeft in het denken over combinaties van water- en natuurfuncties een zeer snelle ontwikkeling doorgemaakt. Vooral voor de omgeving van het Leekstermeer zijn de natuurdoelen ingrijpend veranderd. Bij de voorbereiding van de Herinrichting Roden-Norg, halverwege de jaren tachtig, was het gebied vooral van groot belang voor weidevogels en voor overwinterende ganzen. Op grond van die betekenis werd het aangemeld als beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Op basis van historische gegevens werd verondersteld, dat met een botanisch beheer zich weer een grote plantenrijkdom zou kunnen ontwikkelen. Om verschillende redenen bleek dat laatste in dit gebied niet haalbaar. De belangstelling van boeren uit de omgeving om voor Staatsbosbeheer een verschralend maaibeheer uit te voeren nam sterk af. In eigen beheer intensief maaien en afvoeren van grasgewas (minstens tweemaal per jaar) over een zo grote oppervlakte bleek onbetaalbaar. Als gevolg van de nog aanwezige bemesting met fosfaat, bleek bij niet of slechts eenmaal per jaar maaien en/of extensieve beweiding op grote schaal verruiging van de graslanden met Pitrus en Rietgras op te treden. Daarmee liep de betekenis van de graslanden als broedbiotoop voor weidevogels en als foerageergebied voor ganzen sterk terug. De keuze om in het gebied de functie waterberging te realiseren in combinatie met grootschalige moerasontwikkeling, bood een uitkomst voor dit dilemma. Weliswaar zou de functie voor weidevogels en ganzen dan nog meer verloren gaan, maar daarvoor in de plaats zou een groot moerasgebied als broedbiotoop en foerageergebied voor de ook sterk bedreigde moerasvogels gevormd kunnen worden (Provincie Drenthe 2004). Inmiddels is de inrichting als waterbergingsgebied al bijna een feit en kan in 2011 de ontwikkeling tot moerasgebied in gang worden gezet. Of de verwachtingen uitkomen en of het lukt om binnen het gebied ook nog een behoorlijke oppervlakte graslandnatuur te behouden en te beheren, zal de toekomst leren.
EHS zouden worden toegevoegd aan de natuur- en bosgebieden. De discussies over die hectares en hoe en waar ze het beste konden worden ingepast in de landbouwstructuur overschaduwde soms de ecologische doelstelling. De Relatienota (1976) was bedoeld om voor natuur waardevolle landbouwgronden ten behoeve van die natuur te gaan beheren, hetzij door een natuurorganisatie, hetzij door de agrariërs zelf. De Relatienota werd ook gebruikt om allerlei kleine natuurgebieden en landschapselementen in het agrarisch gebied te versterken (zie ook de paragraaf over natuur buiten de EHS). De hectares voor de EHS (1990) waren niet bedoeld voor allerlei kleine, verspreid liggende natuurgebieden. Er
werd wel gesproken over Tweede fase Relatienota, maar in de overgang tussen de eerste fase en de tweede fase werd door de provincies en het ministerie van LNV afgesproken dat niet meer dan tien procent van de hectares buiten de EHS mocht komen te liggen. Het verschil tussen de planologische benadering van de EHS en de instrumentele benadering in de vorm van subsidieregelingen (Relatienota, Programma Beheer, Subsidieregeling Natuur en Landschap) woekert nog steeds voort en leidt telkens weer tot misverstanden. Daarom is het goed om nog eens te benadrukken dat het concept van de EHS is gebouwd op drie pijlers: • natuurgebieden groter en robuuster maken om negatieve invloeden van buitenaf te kunnen beperken; • overgangen tussen verschillende bodem- en landschapstypen opnemen binnen de (grote) natuurgebieden, omdat daar de grootste variatie aan planten, dieren en levensgemeenschappen (biodiversiteit) kan worden bereikt; • natuurgebieden met elkaar verbinden om genetische uitwisseling en hervestiging na lokaal uitsterven beter mogelijk te maken. Zowel de planologische als de instrumentele uitwerking van de EHS zijn in Drenthe voortvarend aangepakt. Maar ook voordat het begrip EHS werd gelanceerd, is in Drenthe via de ruimtelijke ordening al gewerkt aan samenhang in het natuurbeleid. Het Stroomdallandschap van de Drentsche Aa (uitwerking van het Facetstreekplan voor Natuurschoon en Recreatie, 1973) is daar een voorbeeld van. Door met de planologische bescherming vooruit te lopen op het proces van grondverwerving, is hier een van de soortenrijkste delen van de EHS behouden gebleven en kon dankzij de inspanningen van Staatsbosbeheer en ook van het waterschap Hunze en Aa’s een spectaculair herstel optreden van kwelmoerassen. In het Streekplan Drenthe (1990) en het Provinciaal Omgevingsplan (POP I, 1998; POP II, 2004) is de (globale) EHS onderdeel van de zonering van het landelijk gebied en als zodanig richtinggevend voor zowel ruimtelijke ordening als water- en milieubeleid. Bij de toetsing van bestemmingsplannen en waterschapsplannen is dit de laatste twintig jaar leidend geweest. In het Streekplan en later in het POP werd de verbinding gelegd tussen de EHS en het waterbeheer in de beekdalen. Zo werd op de ontwikkelingskaart van deze plannen duidelijk gemaakt dat niet alleen de Drentsche Aa, maar ook het Peizerdiep-Eelderdiep-systeem en het Hunzedal in aanmerking kwamen voor een combinatie van waterbeheer en natuurontwikkeling. Eerst werd daarbij, wat betreft water, vooral gedacht aan drinkwaterwinning, later na de extreem natte periodes in de jaren negentig kwam waterberging als belangrijke doelstelling naar voren (zie kader ‘EHS en waterfuncties’). Bij de instrumentele uitwerking van de EHS (begrenzing van te subsidiëren gronden voor wat betreft aankoop, inrichting en beheer) is veel aandacht besteed aan afstemming met landinrichtingsprojecten en gebiedsontwikkeling. Enerzijds werd hierbij gestreefd naar de vorming van grote samenhangende natuurgebieden, waar de waterhuishouding kan worden aangepast aan de natuurdoelen, zonder nadelige gevolgen voor de landbouw buiten de begrensde gebieden. Anderzijds was er ook aandacht voor de veiligstelling en buffering van kleine
395
elementen (bosjes, moerasjes, veentjes). Daar kwam dus de tien procent hectares terecht die buiten de EHS mocht komen te liggen. De positieve gevolgen van deze aanpak komen vooral tot uiting in de flora en fauna van de grote natuurgebieden: de achteruitgang van soorten als gevolg van versnippering is tot staan gebracht en in sommige gevallen heeft duidelijk herstel plaatsgevonden (zie bijvoorbeeld de paragrafen 3.4, 3.5, 3.6 en 3.9). Voor de kleine gebieden geldt dat ze als kenmerkende onderdelen van het cultuurlandschap behouden zijn gebleven en dat de achteruitgang van de natuurwaarden is beperkt.
Spectaculair zijn de resultaten van hydrologische maatregelen in enkele beekdalgebieden. In het Drentsche Aa-gebied is bijvoorbeeld de samenhang tussen het Ballooërveld en de omliggende beekdalen (deels) hersteld, met als gevolg dat onder meer langs het Rolderdiep en het Gasterensche Diep weer kwelmoerassen zijn ontstaan (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2). In het Eexterveld zijn na afplaggen, mede dankzij de daar aanwezige potklei, zeer soortenrijke heischrale graslanden tot ontwikkeling gekomen (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2).
Bosbeheer Herstel van hydrologische systemen in de EHS
396
Binnen de EHS is de afgelopen twintig jaar veel aandacht besteed aan herstel van hydrologische systemen. In veel gevallen is de waterhuishouding namelijk van doorslaggevende invloed op de natuurkwaliteit. Voor hoogveenreservaten geldt dit in extreme mate. De resterende gebieden zijn in de regel omgeven door landbouwgronden waar het oorspronkelijke veen is afgegraven. Ze liggen dus als een soort bloempotten in het cultuurlandschap. De eerste actie na aankoop betrof dan ook het aanleggen van dammen en kades om het regenwater zoveel mogelijk in de gebieden vast te houden. Zowel in het Bargerveen als in het Fochteloërveen zijn hiermee spectaculaire resultaten behaald: veenmosgroei is sterk gestimuleerd en er zijn aanzetten voor herstel van levend hoogveen. Maar herstel, dan wel ontwikkeling van een nagenoeg natuurlijk hoogveenlandschap vergt nog veel tijd en ook aanvullende maatregelen. Er is nog meer buffering van het grondwater in de zandondergrond nodig en er moet worden gewerkt aan de inrichting van duurzame randzones (zie kader ‘Herstelbeheer’ in Hoogvenen, paragraaf 3.4.1). Heide- en stuifzandgebieden zijn vanaf de middeleeuwen ontstaan onder invloed van agrarisch gebruik: beweiding met runderen en schapen, kappen, maaien, branden en plaggen. Vanaf het eind van de negentiende eeuw is het gebruik afgenomen en zijn de meeste heidevelden ontwaterd, ontgonnen en in gebruik genomen als landbouwgrond en bos. Tijdens de ruilverkavelingen in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw zijn nog grote oppervlakten heide ontgonnen tot landbouwgrond. Toen in het kader van versterking van natuurgebieden gezocht werd naar mogelijkheden om heidegebieden weer groter te maken, leken juist deze meest recent ontgonnen gebieden het meest geschikt voor natuurontwikkeling. Voorbeelden zijn het Mantingerveld (‘Plan Goudplevier’), het Scharreveld, het Nolderveld en het Noordenveld in het Nationaal Park Dwingelderveld. Probleem was de in de ontginningsperiode gerealiseerde daling van het grondwaterpeil op het Drents plateau door intensievere ontwatering in het algemeen en lagere peilen in de beekdalen in het bijzonder. Ook voor grote heidegebieden, waar de interne waterhuishouding redelijk kon worden hersteld, bleef (en blijft) de lagere ontwateringsbasis in het omringende landbouwgebied een belemmering voor het streven naar volledig herstel.
In de EHS zijn vanaf het begin ook de grote bosgebieden opgenomen. Hiermee werd benadrukt dat deze bossen, naast hun productiefunctie, ook een belangrijke rol spelen voor de natuur in Nederland. In de jaren tachtig woedde een tamelijk heftige discussie over het toekennen van een primaire functie voor natuur aan een bepaald deel van de productiebossen. Bij particuliere natuurorganisaties was al eerder gekozen voor het primair stellen van de natuurfunctie, zonder de lucratieve bijverdiensten van een zekere houtoogst helemaal te laten varen. Landelijk werd in de structuurschema’s voor natuurbescherming en voor bosbouw een globale verdeling vastgelegd. Nationale parken mochten een hoger percentage natuurbos aanwijzen dan de overige bossen. In Drenthe is er in het Streekplan (1990) voor gekozen om niet met percentages te werken, maar vooral op basis van de actuele natuurwaarden, de bodem en de samenhang met andere (natuur) gebieden te bepalen waar de hoofdfunctie natuur zou moeten gelden. Beide benaderingen waren abstract ‘top-down’. Een bos omvormen van productiebos naar natuurbos is een ingewikkeld en zeer langdurig proces en vereist een compleet andere wijze van beheer. Dat gold voor de bossen van Staatsbosbeheer, maar zeker voor de particuliere bossen. Bij het opstellen van de gebiedsvisies voor Natuur, Bos en Landschap (1995-2001) werd daarom met het aangeven van de hoofdfunctie natuur zeer terughoudend omgegaan waar het particuliere eigendommen betrof. Maar geleidelijk kwam wel een omslag. Zonder nu direct een wild natuurbos na te streven kwam er behalve bij Het Drentse Landschap en Natuurmonumenten ook bij Staatsbosbeheer en bij de particuliere eigenaren steeds meer aandacht voor een meer op natuurlijke processen gericht bosbeheer: minder kaalkap en uniforme bosaanplant, meer gebruik van spontane opslag en een streven naar gevarieerde bossen met een groot aandeel aan inheemse loofboomsoorten en vooral ook aan dood hout. Deze omslag heeft duidelijk positieve gevolgen voor de variatie aan allerlei diersoorten: Das, Boommarter, spechtensoorten, roofvogels en uilen zijn toegenomen en dat geldt bijvoorbeeld ook voor kevers en paddenstoelen (zie Bossen, paragraaf 3.2). Intussen gaan de discussies door: mogen aangeplante soorten die zich spontaan uitzaaien, wel of niet deel uitmaken van de natuurlijker bossen? Of moet er gestreefd worden naar bossen van alleen zuiver inheemse soorten? Duidelijk is in elk geval dat ook bossen van exoten soms rijk zijn aan bepaalde varens, mossen en paddenstoelen (zie Bossen, paragraaf 3.2).
Luchtvervuiling: van de regen in de drup In de jaren zestig en zeventig werd alarm geslagen vanwege de desastreuze gevolgen van luchtvervuiling door zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NOx) voor de natuur. Rond de steden ontstonden epifytenwoestijnen: gebieden waar op de bomen geen korstmossen meer konden groeien. Verderop in natuur- en bosgebieden verdwenen gevoelige plantensoorten en stierven hele bossen door ontregeling van de voedselhuishouding. Er is toen zwaar ingezet op vermindering van luchtverontreiniging: loodvrije benzine, ontzwaveling van rookgassen en van zwavelhoudend aardgas, nabranders op automotoren. En het had effect! De korstmossen (epifyten) op de bomen keerden terug, de bossen knapten geleidelijk weer wat op en zelfs op heidevelden konden sommige kwetsbare soorten zich weer uitbreiden. Dit herstel werd bespoedigd door het treffen van effectgerichte maatregelen (EGM) in de bossen en natuurgebieden. Maatregelen die niet alleen nodig waren vanwege de luchtvervuiling, maar ook vanwege verdroging en versnippering van de natuurgebieden. Gelijktijdig ontstond er echter een nieuw, minstens even ernstig probleem: de intensieve veehouderij nam een enorme vlucht. De luchtverontreiniging met ammoniak (NH3) gaf niet alleen veel stankoverlast en bemestingseffecten op de directe omgeving. Via verspreiding door hogere luchtlagen bleek er een deken van droge en natte stikstofverbindingen over het land te worden uitgespreid. En na de varkens- en kippenmesterijen, bleek ook de moderne melkveehouderij een belangrijke bijdrage hieraan te leveren. Door opvoeren van de melkproductie met behulp van extra eiwitrijk voedsel (maïsteelt en krachtvoer) nam de emissie van ammoniak uit mest ook in deze sector enorm toe. Door regelgeving (Mestwet, Wet Ammoniak en Veehouderij) heeft de rijksoverheid de omvang van het probleem kunnen beperken. Onder druk van de toenemende regelgeving, ook in Europees verband, wordt er binnen de landbouw al veel aan gedaan om de uitstoot van ammoniak te verminderen: luchtzuivering bij stallen, snel onderploegen of injecteren van mest en het zoeken naar voedersystemen met een hogere efficiency en minder hoge eiwitgehalten in het voedsel. Het effect van de effectgerichte maatregelen in bos- en natuurgebieden, inmiddels ondergebracht in het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN), leek op veel plaatsen positief, maar werd toch deels weer tenietgedaan door de hoge stikstofdeposities. Op grond van analyses van de ‘staat van instandhouding’ van habitattypen in Natura 2000-gebieden, werd tot aan de Raad van State vastgesteld dat de stikstofdeposities veel te hoog zijn om aan de Europese Habitatrichtlijn te kunnen voldoen. Er is nog een lange weg te gaan om te bereiken dat de stikstofdepositie op bos- en natuurgebieden tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. In die tussentijd blijft het noodzakelijk om met toepassing van effectgerichte maatregelen de schade enigszins te beperken.
Verstoring: jacht, recreatie en wildbeheer In de jaren zeventig leefde er bij planologen een grote zorg over de gevolgen van de toenemende recreatie op de natuur. Er werden vegetatiekarteringen uitgevoerd, waarbij werd
gekeken naar de betredingsgevoeligheid. Al gauw werd echter duidelijk dat het met de effecten op de vegetatie wel meevalt. Alleen op enkele plekken met extreem veel dagrecreatie, zoals bij hunebedden en in zandverstuivingen die als grote zandbak worden gebruikt, is sprake van enige schade. Elders zorgt betreding langs paden juist voor een welkome afwisseling en hogere soortenrijkdom. Anders ligt het met de fauna. Veel diersoorten worden opgeschrikt door menselijke aanwezigheid en beweging omdat ze dat ervaren als bedreiging: de mens wordt gezien als een redelijk groot roofdier. Dat gevoel is in de loop der eeuwen versterkt door de jacht: mensen betekenden inderdaad vaak gevaar. Dieren werden erg schuw en verlegden hun leefritme soms zelfs van de dag naar de nacht. Jagers probeerden dit effect te ondervangen door gedurende bepaalde perioden niet te jagen en de dieren met rust te laten. Maar toen kwamen juist de recreanten in de natuurgebieden de boel nog eens extra verstoren. Bij veel dieren treedt echter ook gewenning op: recreanten schieten niet. Sinds de jacht in Nederland sterk aan banden is gelegd, zijn in veel gebieden de zoogdieren en vogels minder schuw geworden. Een voordeel hiervan is, dat de recreanten minder snel verstoring teweegbrengen. Er zijn echter nog steeds diersoorten die erg gevoelig zijn voor verstoring en waarvoor dus rustgebieden nodig zijn. We spreken nu niet meer van jacht, maar van faunabeheer. Dit is geregeld in de Flora- en faunawet. Alleen enkele voor de landbouw schadelijke dier- en vogelsoorten mogen worden bejaagd om de schade tegen te gaan. Dit wordt geregeld via wildbeheereenheden. In de meeste natuurgebieden wordt niet meer actief gejaagd of alleen langs de rand om schade bij de buren te voorkomen. De effecten van deze beleidsveranderingen op de fauna zijn tamelijk divers. Sommige dieren worden nu vaker gezien omdat ze minder schuw zijn geworden. Of ze ook werkelijk in aantal zijn toegenomen is vaak onzeker. Duidelijk is, dat Vos, Zwarte kraai en Ekster zich hebben hersteld nadat de intensieve bejaging is gestopt of verminderd. Fazanten zijn minder algemeen geworden omdat ze niet meer worden gekweekt en uitgezet ten behoeve van de jacht. Andere soorten, zoals Korhoen (zie Hoogvenen, paragraaf 3.4.7) en Patrijs (Akkers, paragraaf 3.10.5), zijn sterk achteruitgegaan door andere oorzaken. Het sluiten van de jacht op deze soorten heeft de achteruitgang niet kunnen stoppen.
Natuur buiten de EHS Binnen de EHS is de natuurkwaliteit (biodiversiteit) in Drenthe redelijk op peil gebleven en hier en daar duidelijk vergroot. Buiten de EHS is de achteruitgang van biodiversiteit echter onverminderd doorgegaan. Na het verdwijnen van de halfnatuurlijke graslanden door omzetting in intensief cultuurgrasland en na het verdwijnen van veel akkerkruiden uit akkers door bestrijdingsmiddelen en zaadzuivering, zijn de laatste tientallen jaren ook de ‘gewone’ planten- en diersoorten van het cultuurland steeds zeldzamer geworden (zie Graslanden, paragraaf 3.9, en Akkers, paragraaf 3.10). Kleine natuurgebieden, poelen en veentjes zijn over het algemeen planologisch beschermd in de bestemmingsplannen buitengebied van de gemeenten. Sommige zijn door toepassing van landschappelijke beplantingen en het toevoegen van landbouwpercelen in
397
398
het kader van de Relatienota ook groter en steviger gemaakt. Ze raken echter steeds meer geïsoleerd en de invloed van waterpeilverlaging en bemesting in de omgeving maakt dat hun kwaliteit in veel gevallen, ondanks alle goede bedoelingen, achteruit gaat. Dit geldt nog sterker voor de in het landschap gespaarde, versterkte en soms nieuw aangelegde houtwallen en bosstroken. Landschappelijk soms nog zeer fraai, maar ecologisch sterk verarmd door verdroging en vermesting. Toch is nog steeds een wezenlijk deel van de biodiversiteit afhankelijk van natuur buiten de EHS. Het gaat dan vooral om soorten die profiteren van de hoge dynamiek en voedselrijkdom van het agrarisch gebied: de boerenlandsoorten. Een afwisseling van intensief beheerde agrarische percelen en minder intensief beheerde elementen, zoals bermen, waterschapsleidingen, sloten, overhoeken, poelen en bosstroken is voor deze soorten van belang. Vooral bij de vogels is de groep die afhankelijk is van agrarische gebieden nog behoorlijk groot. Voor deze vogels is in het beleid voor agrarisch natuurbeheer veel aandacht geweest. Dit heeft de achteruitgang echter niet kunnen voorkomen. En dat geldt niet (meer) alleen voor weidevogels, maar ook voor diverse roofvogels en zangvogels van open en halfopen gebieden en zowel voor grasland- als akkerbouwgebieden. Daarom wordt nu vaak de term ‘boerenlandvogels’ gebruikt. De afgelopen tientallen jaren is er veel gedaan om de versnippering van natuur door wegen en kanalen te verminderen. Langs brede waterschapsleidingen en kanalen zijn natuurvriendelijke oevers en fauna-uittreedplaatsen aangelegd. Onder wegen zijn padden- en dassentunnels gemaakt. Dit heeft voor de zich verplaatsende dieren in het buitengebied zeker positieve resultaten gehad. Het meest spectaculair is de groei van de Dassenpopulatie in Drenthe.
Stad en dorp Terwijl hun uitbreiding de natuur in het buitengebied bedreigt en versnippert, bieden steden, dorpen en infrastructuur ook nieuwe kansen voor biodiversiteit. Als uitwerking van het provinciaal Natuurbeleidsplan (1992) is gedurende een tiental jaren samen met gemeenten actief gewerkt aan voorlichting over een meer op natuur gerichte inrichting van de woonomgeving en het beheer van bermen en plantsoenen. Het directe effect hiervan is moeilijk te meten, maar in veel gemeenten is inmiddels wel gekozen voor natuurvriendelijk beheer. Bij parkaanleg in nieuwe woonwijken is ruimte voor spontane ontwikkeling van moerassen en bosjes. Het beheer wordt minder intensief en meer gericht op stimulering van bloeiende planten en broedgelegenheid voor vogels (zie Bebouwd gebied, paragraaf 3.15).
Recente beleidsontwikkelingen Hoe verder de mensen van de natuur af komen te staan, hoe meer er behoefte ontstaat om binnen steden en dorpen natuur een plaats te geven. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt vooral bij de gemeenten, die dat de komende tijd ook steeds meer zullen oppakken. De verwachting is dat de stadsnatuur
zich de komende tijd ook in Drenthe steeds verder zal ontwikkelen. Ook waterschappen zijn zich steeds meer bewust van hun verantwoordelijkheid voor flora en fauna in en langs de door hen beheerde wateren. De regelgeving vanuit de Flora- en faunawet heeft daaraan een extra impuls gegeven. Zo worden oevers van veel waterschapsleidingen minder vaak en pas voor het eerst na afloop van het broedseizoen gemaaid, wat voor de vogels gunstig is. Het maaisel blijft nog steeds op het maaipad liggen en dat werkt verruiging van de vegetatie in de hand. Door de lagere maaifrequentie werkt die verruiging makkelijker door in de vegetatie van de taluds, wat botanisch gezien tot een verarming leidt. Oplossing van dit dilemma vraagt om een gedifferentieerd beheer, afhankelijk van de lokale situatie. Het structureel afvoeren van maaisel is een betere oplossing, maar op dit moment nog erg duur. Vergelijkbare dilemma’s doen zich voor in het wegbermbeheer. Intensief maaien en afvoeren leidt tot een botanisch rijke, schrale vegetatie. Veelvuldig maaien leidt echter tot verstoring van de opbouw van populaties van insecten die afhankelijk zijn van bloeiende planten voor hun voedsel (nectar en stuifmeel). Minder maaien bleek onder meer gunstig voor de groei van Jakobskruiskruid. Goed voor de insecten, maar giftig voor paarden en koeien. Voor het beheer van provinciale wegbermen is gekozen voor een tussenoplossing: maaien op een tijdstip dat Jakobskruiskruid optimaal in zijn zaadproductie wordt beperkt, dat wil zeggen in de tweede helft van juli. Bij deze eerste maaibeurt wordt het maaisel consequent afgevoerd, zodat er verschraling optreedt. Bij de tweede maaibeurt in september of oktober is de productie dan in veel gevallen zo gering dat afvoer achterwege kan blijven. Het maaisel dat dan blijft liggen is gunstig voor de overwintering van insecten en andere fauna (onder andere muizen). Omdat het nu gekozen maaitijdstip aansluit bij het vroegere hooilandbeheer, is de verwachting dat de biodiversiteit van graslandsoorten in de provinciale wegbermen hierbij geleidelijk zal toenemen. Veel, vooral gemeentelijke, bermen worden uit kostenoverwegingen nog steeds geklepeld. Ze verruigen dan sterk, vangen snel stof in en moeten dan worden afgeschraapt om de waterafvoer veilig te stellen. Per saldo is uiteindelijk een verschralingsbeheer met maaien en afvoeren waarschijnlijk goedkoper, omdat na verloop van tijd minder vaak hoeft te worden gemaaid en afgeschraapt. In de ontwerp Omgevingsvisie Drenthe (2010) geeft de provincie aan dat de Ecologische hoofdstructuur (EHS) robuuster moet worden. Veel kleine natuurgebieden, die vanwege het subsidie-instrumentarium tot de EHS werden gerekend, verliezen die status. Ze blijven uiteraard wel als natuur of bos in stand, maar hebben dan niet meer de externe werking op het gebied van water- en milieuregelgeving, die wel aan de EHS wordt toegekend. Daartegenover staat dat door verschuiving van hectares uit het subsidie-instrumentarium (Subsidieregeling Natuur en Landschap, SNL) gewerkt zal worden aan een versterking van de resterende EHS. Ook gronden die via andere regelingen een nevenfunctie natuur kunnen krijgen, bijvoorbeeld door aanwijzing voor bosuitbreiding, waterberging of klimaatbuffering, worden zoveel mogelijk op plaatsen gelokaliseerd waar zij de EHS kunnen
versterken. De verwachting is dat door dit beleid de grote natuurgebieden in onderlinge samenhang beter bestand zullen zijn tegen klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen. Het aanwijzen van robuuste verbindingen tussen onderdelen van de EHS heeft er toe geleid dat recent enkele ecoducten over rijkswegen zijn gepland. Meer nog dan dassentunnels, zullen deze voorzieningen bijdragen aan uitwisseling tussen dierpopulaties in de diverse grote natuurgebieden. Het terugdringen van de luchtvervuiling door ammoniak en andere stikstofverbindingen is een Europese en landelijke prioriteit. Drenthe zal daar ook zijn steentje aan bijdragen, door in de directe omgeving van de EHS de meest milieubelastende bedrijven te saneren of te verplaatsen. Hoewel de (Europees vastgestelde) kritische depositiewaarden voor heide en hoogveen nog niet gehaald zullen worden, is
toch de verwachting dat op dit punt belangrijke verbeteringen zullen optreden. Ter overbrugging van de huidige ongunstige situatie zullen nog geruime tijd extra effectgerichte maatregelen (zoals afplaggen van voedselrijke grond, extra maaien, dempen van sloten) in de natuurgebieden getroffen moeten worden. De meest waardevolle kern van de EHS wordt gevormd door de Natura 2000-gebieden. Op grond van Europese regelgeving, uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet (1998), genieten deze gebieden extra bescherming. De verplichting om in deze gebieden de aangewezen habitattypen en leefgebieden van soorten te beschermen, de oppervlakte uit te breiden en de kwaliteit te verbeteren, betekent voor terreinbeheerders en overheden een grote uitdaging. De verwachting is dat dit binnen die gebieden al op vrij korte termijn tot positieve effecten zal leiden.
399
Literatuur
Naast de titels waarnaar in de tekst van het rapport en in de bijlagen is verwezen, zijn in
Baaijens, G.J. (1984): Venen en mensen: water en vuur. In: Het Dwingelderveld
deze lijst ook verwijzingen opgenomen naar bronnen die zijn geraadpleegd bij het maken
- deelrapport: Vegetatie. Laaglandbekenrapport no. 8. SBB, Utrecht,
van de teksten of waar men meer informatie over het betreffende onderwerp kan vinden.
Natuurmonumenten, ‘s-Graveland en RUG, Groningen. Baaijens, G.J., J.P. Bakker, A.P. Grootjans, J. Klooker en R. van Diggelen (1998):
Aerts, M.A.P.A. en A.L. Spaans (1987a): Terreinkeuze van voedsel zoekende Roeken, Corvus
frugilegus, in Zuid-Oost Drenthe. Limosa 60 (3): 123-128. Aerts, M.A.P.A. en A.L. Spaans (1987b): Verspreidingspatroon van de Roek, Corvus
frugilegus, in Zuid-Oost Drenthe. Limosa 60 (4): 169-174. Abbingh, G. (2004): Noordse winterjuffer op Kampsheide. Nieuwsbrief Libellenwerkgroep Drenthe nr. 16:1 Alleijn, W.F. (red.) m.m.v. F.J.A. Saris en Y.M. Roelants (1980): Houtwallen in het boerenland - ontstaan en onderhoud van houtwallen, -singels en -kaden, heggen en graften.
400
Reeks Natuur en Milieu nr. 14. Stichting Natuur en Milieu, ‘s-Graveland.
The Drenthian Plateau. In: Grootjans, A.P. en R. van Diggelen (eds): Selected restoration objects in the Netherlands and NW Germany, a field guide. Lab. voor Plantenoecologie, RU Groningen Bakker, T.W.M. (1984): Het Dwingelderveld: Geohydrologie. SBB, Utrecht. Bakker, T.W.M., I.I.Y. Castel, F.H. Everts en N.PJ. de Vries (1986): Het Dwingelderveld, een Drents heidelandschap. Reeks Landschappenstudies 8. Pudoc, Wageningen. Bakker, H. de en J. Schelling (1966): Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Stichting voor Bodemkartering. Pudoc, Wageningen. Barkman, J.J. (1964): Paddestoelen in jeneverbesstruwelen. Coolia 11: 4-29.
Anonymus (2009). Ongepubliceerde gegevens kiezelwieren uit Drenthe. www.limnodata.nl.
Barkman, J.J. (1966): De najaarsexcursie naar Drenthe. Buxbaumia 20: 64-95.
Aptroot, A., H.F. van Dobben, C.M. van Herk en G. van Ommering (1998): Bedreigde en
Barkman, J.J. en V. Westhoff (1968): De botanische betekenis van het Drentse district.
kwetsbare korstmossen in Nederland: Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKCNatuurbeheer 29. Aptroot, A., C.M. van Herk, L.B. Sparrius en J.L. Spier (2004): Checklist van de Nederlandse korstmossen en licheenparasieten. Buxbaumiella 69: 16-55 AquaSense (1998): Huidige biologische en fysisch-chemische toestand van bronnen in Noordoost Twente. Rapport 98.0826. Wageningen. AquaSense (2005): Veranderingen in diatomeeëncombinaties in beken van het Drents plateau 1923-2004. Rapport 05.2133. Amsterdam. Arends, P. en L. Duif (2008): Das nou Drenthe: Het Kleintjesdassenproject. Verslag telling 2008. Staatsbosbeheer, Elp. Arnolds, E., e.a. (1979): Verslag van het veldpracticum vegetatiekunde incl. synoecologie (338-27). Landbouwhogeschool, Wageningen Arnolds, E. (1980): De oecologie en sociologie van Wasplaten. Natura 77: 17-44. Arnolds, E. (1981): Ecology and coenology of macrofungi in grasslands and moist heathlands in Drenthe, the Netherlands. In: Bibliotheca mycologica 83 (vol.1), Vaduz. Arnolds, E., M. Greveld, E. Jansen en T. Kuiper (1984): Standaardlijst van de Nederlandse paddestoelen. Coolia 26, suppl. Nederlandse Mycologische Vereniging, Baarn. Arnolds, E. (red.) (1985): Veranderingen in de paddestoelen (mycoflora). Wetenschappelijke mededeling nr. 167 KNNV, Hoogwoud en Nederlandse Mycologische Vereniging, Baarn. Arnolds, E. (1989): A preliminary red data list of macrofungi in the Netherlands. Persoonia 14 (1): 77-125, Leiden. Arnolds, E. en A. van den Berg (2005): De opkomst van snipperpaddenstoelen. Coolia 48: 131-148. Arnolds, E., R. Douwes en I. Somhorst (2004): Mycologische avonturen in jonge sparrenbosjes op voormalige landbouwgrond. Coolia 47: 56-64. Arnolds, E. en R. Enzlin (2006): Over volledigheid en representativiteit van de paddenstoelenkartering in Drenthe. Coolia 49: 125-134. Arnolds, E., Th.W. Kuyper en M.E. Noordeloos (red.) (1995): Overzicht van de paddestoelen in Nederland. Nederlandse Mycologische Vereniging, Wijster. Arnolds, E. en G. van Ommering (1996): Bedreigde en kwetsbare paddestoelen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. IKC Natuurbeheer, Wageningen. Arnolds, E. en M. Veerkamp (2008): Basisrapport Rode Lijst Paddenstoelen. Nederlandse Mycologische Vereniging, Utrecht Arts, G.H.P., H. van Dam, F.G. Wortelboer, P.W.M. van Beers, J.D.M. Belgers (2002). De toestand van het Nederlandse ven. In opdracht van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Klimaatverandering en Industrie. Alterrarapport 542, AquaSense-rapport 02.1715. Alterra, Wageningen / AquaSense, Amsterdam / RIVM, Bilthoven.
Mededelingen botanische tuinen Belmonte arboretum Wageningen 11: 120-140. Barkman, J.J. (1976): Terrestrische fungi in jeneverbesstruwelen. Coolia 19: 94-110. Barkman, J.J. en P. Stoutjesdijk (1987). Microklimaat, vegetatie en fauna. Pudoc Wageningen. Beijerinck, W. (1926): Over verspreiding en periodiciteit van de zoetwaterwieren in Drenthsche heideplassen. Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen 25(2): 1-211. Beijerinck, W (1927): Over verspreiding en periodiciteit van de zoetwaterwieren in Drentsche heidepiassen. Proefschrift Landbouwhogeschool Wageningen. Beijerinck, W. (1939): De diatomeeënflora van de Drentsche beken. Proceedings Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen 42: 262-273. Beijerinck, W. (1957): De vroegbloeiende tijlozen (Narcissus pseudonarcissus L.) in ZWDrente en ZO-Friesland. De Levende Natuur 60 (12): 283-288. Beijerinck, W. (1956): Rubi Neerlandici. Bramen en frambozen in Nederland. Verh. K.N.A.W. afd. Natuurk. 51(1). Bekhuis, J. en M. Zijlstra (1991): De opkomst van de Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) als broedvogel in Nederland. Limosa 64(4): 143-153. Van den Bergh L.M.J. ( 2004): Overwinterende Taigarietganzen Anser fabalis en Toendrarietganzen Anser serrirostris in Drenthe in 1990-2004. Drentse Vogels 18: 1-16. Bergmans, W. en A. Zuiderwijk (1986): Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging - Vijfde herpetografisch verslag. Uitgave nr. 39 KNNV, Hoogwoud en Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde “Lacerta”. Beringen R. et al. (2009): Bedreigde planten in Nederland. Stichting Floron, Leiden. Berkel, C.J.M, van en J. Steinhauer (1988): Drinkpoelen en sloten in het boerenland. Landelijk Overleg Natuur- en Landschapsbeheer, Utrecht. Berkel, C.J.M, van en H. Dekker (1988): De oeverzwaluw (Riparia riparia) in Drenthe. Directie NMF Consulentschap Drenthe, Assen. Beukeboom, L. (1985): Libellen in het Fochteloërveen: een oecologisch onderzoek. SBB, Utrecht. Bijkerk, R., G.J. Berg en A.M.T. Joosten (2004): Drentse vennen door de jaren heen – onderzoek naar de ecologische veranderingen in Drentse vennen tot 2003. Koeman en Bijkerk bv, i.o.v. Provincie Drenthe. Bijlsma, R.G. (1990): Populationtrends in Black Grouse, Grey Partridge, Pheasant and Quail in The Netherlands. In: Lumeij, J.T en Y.R. Hoogeveen (red.): De toekomst van de wilde hoenderachtigen in Nederland. Organisatiecommissie Nederlandse Wilde Hoenders, Amersfoort. Bijlsma R.G. (1994): Wulpen en Vossen gaat dat samen op het Wapserveld? SOVONNieuws 7(2): 16.
Bijlsma, R.G. (1996): Voedsel van Bosuilen Strix aluco in Drenthe. Drentse Vogels 9: 25-29.
Bos, F., M.Bosveld, D.Groenendijk, C.van Swaay, I.Wynhoff, De Vlinderstichting. (2006): De
Bijlsma, R.G. (1998): Handleiding veldonderzoek Roofvogels. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera,Hesperioidea,
Bijlsma R.G. (2000): Blijvend slechte reproductie van Kokmeeuwen Larus ridibundus op een
Papilionoidea.) - Nederlandse Fauna 7 . Leiden, Nationaal Natuurhistorisch Museum
binnenlandse broedplaats. Drentse Vogels 13: 42-54. Bijlsma R.G. (2001): Dynamiek van overwinterende Klapeksters Lanius excubitor. Drentse Vogels14: 65-72. Bijlsma R.G. (2006): Effecten van menselijke verstoring op grondbroedende vogels van Planken Wambuis. De Levende Natuur 107: 191-198. Bijlsma, R.G. en J. Grotenhuis (1983): Broedvogelinventarisatie Noordoost-Drenthe 1982. PPD van Drenthe, Assen. Bijlsma, R.G. en F.E. de Roder (1983): Broedvogelinventarisatie OZO-Drenthe 1983. PPD van Drenthe, Assen. Bijlsma, R.G., R. Lensink en F. Post (1985): De boomleeuwerik, Lullula arborea, als broedvogel in Nederland in 1970-84. Limosa 58 (3): 89-96. Bijlsma, R.G. en F.E. de Roder (1985): Broedvogelinventarisatie noordelijk Oost-Drenthe 1985. PPD van Drenthe, Assen. Bijlsma, R.G. en H. Wessels (1986): Broedvogelinventarisatie Noordwest-Drenthe 1986. PPD van Drenthe, Assen. Bijlsma, R.G. en H. Wessels (1989): Broedvogelinventarisatie zuidelijk Midden-Drenthe en boswachterij Grolloo 1988. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Bijlsma, R.J., (2004): Verbraming: oorzaken en ecologische plaats. De Levende Natuur 105: 138-144. Bijlsma, R.J., (2006): Mantingerbos en -weiden: de bramen (Rubus fruticosus agg.). Vereniging Natuurmonumenten, Bijlsma, R.J. (2008): Bosreservaten: koplopers in de natuurlijke ontwikkeling van het Nederlandse boslandschap. Alterra-rapport 1680, Wageningen (www.alterra.wur.nl). Bijlsma, R.J., A. Aptroot, K.W. van Dort, R. Haveman, C.M. van Herk, A.M. Kooijman, L.B. Sparrius en E.J. Weeda (2008): Preadvies Mossen en Korstmossen, concept. Alterra, Wageningen. Bleeker, A., J.W. Erisman (1996): Depositie van verzurende componenten in Nederland in de periode 1980-1995. Rapportnr. 722108018, RIVM, Bilthoven. Blouw, H.M., J.G. Colpa en B.L.J. van Os (1989): De rietgans (Anser fabalis) op het Esmeer. Drentse Vogels 2/3: 64-74. Stichting WAD, Assen. BLWG verspreidingsatlas korstmossen on line. http://www.blwg.nl/mosatlas/korstmossen Bloemendaal, F.H.J.L. en J.G.M. Roelofs (1988): Waterplanten en waterkwaliteit. Uitgave nr. 45 KNNV, Hoogwoud. Boeken, M. en B.O. van Zanten (1979): De mossen van De Kleibos (Drenthe). Lindbergia 5 (2): 117-120, Copenhagen. Boer, H. de (1974): De zodezegge, Carex cespitosa L., tenslotte toch in Nederland gevonden. Gorteria 7 (4): 56-73. Boer, J.A. de (1979): Het Fochteloërveen, een globale vegetatiekartering en een onderzoek naar de relatie tussen de vegetatie en het grondwater. Natuurmonumenten, ‘s-Graveland en PPD van Drenthe, Assen. Boer, P. (2003): De kalme steekmier Myrmica lobicornis nieuw voor Nederland (Hymenoptera: Formicidae). –Nederlandse Faunistische Mededelingen 19: 69-72. Boer, P.J. den (1977): Dispersal power and survival - carabids in a cultivated countryside. Miscellanous papers 14. Landbouwhogeschool Wageningen, The Netherlands. Boer, P.J. den (1989). Het voortbestaan van insekten, met name loopkevers. In: Insecten en Natuurbeheer: 25-34. Wetenschappelijke mededeling nr. 192 KNNV, Utrecht. Boele, C. en B.O. van Zanten (1986): De achteruitgang van de Nederlandse hunebeddenflora. Buxbaumiella 18: 41-43.
Naturalis, knnv Uitgeverij en European Invertebrate Survey.-Nederland. Bottema, S. (1984): Vegetatiegeschiedenis. In: Het Drentse Landschap. Walburg Pers, Zutphen. Bottema, S. (1985): De archieffunktie van Drentse veentjes. Notitie Stichting HDL, Assen. Bouman, A.C. (2002): De Nederlandse veenmossen. Natuurhistorische Bibliotheek 70: 1-152. Brands, H. (1984): Natuur en Landschap in Roden Norg - deel 6: Flora en Vegetatie. SBB dienstvak Natuurbehoud, Assen. Bouwman, J.H., V.J. Kalkman, G. Abbingh, E.P. de Boer,, R.P.G. Geraeds, D. Groenendijk, R., Ketelaar, R., Manger. en T.Termaat (2008): Een actualisatie van de verspreiding van de Nederlandse libellen. Brachytron 11 (2): 103-198. Bremer P. en B. Oving (2006): Een bijzondere groeiplaats van de Tongvaren (Asplenium
scolopendrium) in Drenthe. Nieuwsbrief WFD nr. 42. Brink, H. van den, A. van Dijk, B. van Os en P. Venema (1996): Broedvogels van Drenthe. Van Gorcum en Comp. B.V. Assen. Broeck, D. van den, C.M. van Herk, A. Aptroot, D. Jordaens, L.B. Sparrius en J. Poeck (2004): Nederlandse namen van korstmossen. Natuurpunt Studie, VWBL en BLWG. Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk en J.B. M. Thissen (red.) (1992): Atlas van de Nederlandse Zoogdieren. KNNV, Utrecht. Brouwer, E. (2001): Restoration of atlantic softwater lakes and perspectives for characteristic macrophytes. Proefschrift, Radboud Universiteit, Nijmegen. Brouwer, T., B. Crombaghs, A. Dijkstra, A.J. Scheper en P.P. Schollema (2008): Vissenatlas Groningen Drenthe. Verspreiding van zoetwatervissen in Groningen en Drenthe in de periode 1980-2007. Profiel Uitgeverij. Bedum. Bruijn, O. de (1979): Voedseloecologie van de Kerkuil in Nederland. Limosa 52: 91-154. Bruins, R.G.H. (1988): Vegetatieonderzoek op middenberm A-28 Hoogeveen-Spier. Stageverslag Rijkswaterstaat Drenthe, Assen. Bulten M.C en J. van Ginkel (2005): Inventarisatierapport Jeneverbes Drenthe. Jeneverbesgilde-Drenthe. Casparie, W.A. (1972): Bog devellopment in south eastern Drenthe (The Netherlands). Vegetatio 25: 1-4, Den Haag. Casparie, W.A. (1984): Water en Veen. Waterbalans, sleutel tot behoud. Natuur en Techniek 52 (2): 102-121. Centraal Bureau voor de Statistiek (1980; 1985; 1989): Algemene milieustatistiek. Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage. Centraal Bureau voor de Statistiek (2009): http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/home/default. htm Coert, G.A. (1984): Drenthe en zijn waterschappen. Boom-pers, Meppel. Coesel PFM en K.J. Meesters (2007): Desmids of the Lowlands. Mesotaeniaceae and Desmidiaceae of the European Lowlands. KNNV Publishing, Zeist. Coesel, P.F.M. en H.D.W. Smit (1977): Jukwieren in Drente, vroeger en nu. Veranderingen in de Desmidiaceeënflora van enige Drentse vennen gedurende de laatste 50 jaar. De
Levende Natuur 80: 34-44. Coesel, P.F.M. (1998): Sieralgen en natuurwaarden. Wetenschappelijke Mededeling KNNV 224, Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. Colpa, J.G. (1989): Gaat de gierzwaluw in Drenthe in aantal achteruit? Drentse Vogels 2/3: 140-153. Stichting WAD, Assen. Colpa, J.G. en B.O. van Zanten (2006): Mossen op de Nederlandse hunebedden in 2004/2005. Buxbaumiella 75: 34-50.
Boonstra S., B. Dijkstra, B. en E. Heijman, H. Olk, H. Steendam en Y. de Vries (2004):De broedvogels van de Drentsche Aa in 2002 en 2003. Provincie Drenthe, Assen. Boosten, A. (red.) (2006): Meer Meer; 13 jaar herstelplan Naardermeer. Vereniging Natuurmonumenten, ‘s-Graveland. Bos, A., M. Butter en H. Wessels (1990): Wetlands in Drenthe. Het Wetlandbeleid in het
Creemers, R.C.M. en J.J.C.W. van Delft (Ravon)(redactie) (2009): De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey- Nederland, Leiden. Cuppen, J.G.M., G. van Dijk, B. Koese en O. Vorst (2006): De brede geelgerande
algemeen en in de provincie Drenthe in het bijzonder. RUG en Biologiewinkel,
waterroofkever Dytiscus latissimus in Zuidwest-Drenthe. – EIS-rapport 2006-06,
Groningen.
EIS-Nederland, Leiden.
Bos, F. (1986): De roggelelie (=oranjelelie, Lilium bulbiferum croceum) op de essen van Gieten en Bronnen. Natura 83(3): 60-65. Bos, F. (1989): De Roggelelie (Lilium bulbiferum L. subsp. croceum (Chaix) Baker) nog steeds in Drenthe en Noord-Duitsland. Gorteria 15(2): 59-61.
Dam, H. van (2007): Een herziene KRW-maatlat voor het fytobenthos van stromende wateren (A revised WFD-metric for river phytobenthos in The Netherlands). Rapport 618.2. Herman van Dam, Adviseur Water en Natuur, Amsterdam.
401
Dam, H. van en A. Mertens (1990): Lange-termijn onderzoek naar verzuring van vennen. De Levende Natuur 91 (5): 184-191. Dam, H. van en G.H.P. Arts (1993): Ecologische veranderingen in Drentse vennen sinds 1900 door menselijke beïnvloeding en beheer. Rapport Provincie Drenthe, Assen. Dam, H. van, A. Mertens en J. Sinkeldam (1994): A coded checklist and ecological indicator values of freshwater diatoms from The Netherlands. Netherlands Journal of Aquatic Ecology 28: 117-131 Dam, H. van en A. Mertens (1995): Long-term changes of diatoms and chemistry in headwater streams polluted by atmospheric deposition of sulphur and nitrogen compounds, Freshwater Biology 34: 579-600. Dam, H. van, L.J. Frinking, A. Mertens, H. Smit en M. Soesbergen (1998): Effecten van eutrofiëringsbestrijding op epifytische diatomeeën uit de Nieuwkoopse Plassen, De Haak en de Geerplas, Diatomededelingen 22: 16-20. Dam, H. van, A. Mertens, R. Riegman, H. Wanningen (2005) Kiezelwieren brengen biologische kwaliteit Drentse beken vanaf 1923 in beeld. H2O 38(6): 35-37. Dam, H. van en A. Mertens (2008): Vennen minder zuur maar warmer. H2O 41: 36-39 Dam, H. van en A. Mertens (2009) (in druk): Kiezelwieren. Hoofdstuk 8 in: Kwaliteitshandboek Hydrobiologie. STOWA, Utrecht. Dassenwerkgroep Zuid-Drenthe (2008): De Das (Meles meles) in Zuid-Drenthe. Een positief
402
verhaal. Hoogeveen. Dekker, H. (1982): Orchideeën in Drenthe. Natura (79) 6: 143-153. Dekker, H. (1986): Nog steeds de stengelloze sleutelbloem en wilde narcis in Drenthe. Natura 83(9): 269-270. Dekker, H. (1988a): Muurplanten in Drenthe. Directie NMF, Consulentschap Drenthe, Assen. Dekker, H. (1988b): Een natuurwetenschappelijke karakteristiek van het landgoed “Overcingel” Dekker, H. (1988c): De kerkuil in Drenthe. Kerkuilennieuws 2(1): 30-41. Assen. Directie NMF, Consulentschap Drenthe, Assen. Dekker, H. (1989): De Havelter Startbanen. Directie NMF, Consulentschap Drenthe, Assen. Dekker, H. (1989): Resultaten van de Oeverzwaluwen telling in 1988. Drentse Vogels 2/3: 155-162. Stichting WAD, Assen. Dekker, H. (1990): De verspreiding van de orchideeën in Drenthe, 1980-1990. NMF Consulentschap Drenthe, Assen. Delft, B. van, (2004): Veldgids humusvormen; beschrijving en classificatie van humusprofielen voor ecologische toepassingen. WUR, Wageningen Den Boer P. J. en Th.S van Dijk (1994): Carabid beetles in a changing environment. Wageningen Agricultural University Press 94 (6). Den Boer P.J., ( 2004): De noodzaak van Plan Goudplevier geïllustreerd aan de loopkevers van het Dwingelderveld. . De Levende Natuur 105: 63-66. Denters, T. (1999): De Flora van het urbaan district. Gorteria, 25-4. Denters, T. (2004): Stadsplanten. Veldgids voor de stad. Fontaine Uitgevers. Dijk, A.J. van (1979): Broedvogelinventarisatie Zuidwest-Drenthe 1979. PPD van Drenthe, Assen. Dijk, A.J. van (1989): Drentse broedvogelaantallen. Drentse Vogels 2/3: 163-188. Stichting WAD, Assen. Van Dijk A.J. (1997): Hoe lang nog jodelende Wulpen Numenius arquata in Drenthe? Drentse Vogels 10: 50-61. Van Dijk A.J. (1998): De Kwartelkoning Crex crex in Drenthe: terug van weggeweest. Drentse Vogels 11: 11-20. Van Dijk A.J. (2001): Ups and downs van in Drenthe broedende Tapuiten Oenanthe
oenanthe. Drentse Vogels 14: 25-39. Van Dijk A.J. (2002): Broedvogels van Rheebruggen 1968-2000. rapport Het Drentse Landschap, Assen. Van Dijk A.J. (2003b): Trends van weidevogels met behulp van steekproefgebieden in het agrarisch gebied in Drenthe in 1970-2001. Rapport Provincie Drenthe. Van Dijk A.J. (2003a): Aantalschattingen van broedvogels in Drenthe in 1998-2000. Drentse Vogels 17: 1-14. Dijk, G. van, (2006): De brede geelgerande waterroofkver Dytiscus latissimus na 38 jaar weer in Nederland opgedoken (Coleoptera: Dytiscidae). – Nederlandse Faunistische Mededelingen 24: 1-6. Van Dijk A.J. (2007a): Broedvogels en beheer op de heide van het Dwingelderveld in 19642006. Vereniging Natuurmonumenten, ’s-Graveland.
Van Dijk A.J. (2007b): Hoe hebben Zwarte Mezen Parus ater Drenthe veroverd, en hoe vergaat het ze nu? Drentse Vogels 21: 64-73. Dijk, A.J. van en J. Kleine (2008): In vijftig jaar steeds meer overwinterende ganzen in ZWDrenthe. Drentse Vogels 2008, Werkgroep Avifauna Drenthe. Dijk, A.J. van en E.V. Koopman (1988): Dwingelderveld - Avifauna. Natuurmonumenten, ‘s-Graveland en Directie NMF, ‘s-Gravenhage. Dijk, A.J. van en B.L.J. van Os (1982): Vogels van Drenthe. Van Gorcum, Assen. Dijk, P. van en L. Stockmann (1984): Jeneverbessen in het Drentse Landschap. Noorderbreedte 8 (4): 114-116, Groningen. Dijkstra, A.C.J. (1990): Monitoring van epifytische korstmossen in Drenthe 1980-1989. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Van Dijk A.J. en B. Dijkstra (2000): Heeft de Grutto Limosa limosa toekomst in Drenthe? Drentse Vogels 13-26. Dijk, A.J. van en H.D. Heinemeijer (2005): Ontwikkeling van vegetatie en broedvogels in relatie tot het beheer op het Doldersummerveld. Het Drentse Landschap, Assen. Van Dijk A.J. en R. G. Bijlsma (2006): Lange-termijn veranderingen bij broedvogels in Wapserveld-Berkenheuvel. Drentse Vogels 20: 1-25. Dijkhuis, E. (2006): Stellaria pallida (Duinvogelmuur) een onopvallende verschijning. WFD Nieuwsbrief, no. 42. Dijkhuis, E. en J. Huisman (2007, zie ook artikel in 2007): Omvangrijke groeiplaats van Langstengelig fonteinkruid (Potamogeton praelongus) in de Eelder- en Peizermaden vastgesteld. WFD nieuwsbrief 43, p. 4-7. Dijksterhuis K. en H. Hut H (2009): Akkervogels. Roodbont uitgeverij Zutphen. Directie NMF (1989): Roek, Corvus frugilegus neemt weer toe in Nederland. Limosa 62 (1): 11-14. Dijkstra, A.C.J. (1990): Monitoring van epifytische korstmossen in Drenthe 1980-1989. Provincie Drenthe. Dijkstra B. (2001): De broedvogels van een tweetal wijken in Assen in 2001. Drentse Vogels 14: 73-79 Dijkstra B. (2005): Succesvolle broedgevallen van Visdief Sterna hirundo op nestvlotten in het Friesche Veen. Drentse Vogels 19: 42-46. Dijkstra B. (2008): Districtscoördinator SOVON, resultaten kolonievogels 2007. Nieuwsbrief Werkgroep Avifauna Drenthe 20 (2): 7-11. Dijkstra, A.C.J. (2009): De opmars van Bont zandoogje (Pararge aegeria) in Drenthe. Nieuwsbrief Vlinderwerkgroep Drenthe 18(2):4. Dijkstra, A.C.J., J.J.H. Oudega-Schokker en J.C. Smittenberg (1992). Milieukartering Drenthe 1974 – 1978. IV Vegetatiekaart. Rapport Provincie Drenthe, Dienst Ruimte en Groen, Assen. Dijkstra, A.C.J., J. de Vries en B.J. Hoentjen (2003): Dagvlinders in Drenthe. Voorkomen en verspreiding 1990 – 2001. Vlinderwerkgroep Drenthe en provincie Drenthe i.s.m. De Vlinderstichting. Uitgeverij PubliQue, Emmen. Dijkstra B., R. Drewes, H. Olk, H. Steendam en A.J. van Dijk (2007): Resultaten van het jaar van de Watersnip Gallinago gallinago in 2006. Drentse Vogels 21: 38-48. Dirkse, G., A.J. den Held, J.C. Smittenberg en G. van Wirdum (1972): Enige vegetatieopnamen in de oeverbegroeiing van het Zuidlaardermeer. Buxbaumiella 2: 13 -18. Dirkse, G.M., W.P.Daamen, H. Schoonderwoerd, M. Japink, M. van Jole, R. van Moorsel, P.Schnitger, W.J. Stouthamer en M. Vocks (2007): Meetnet Functievervulling bos 20012005. Vijfde Nederlandse Bosstatistiek. Directie kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Rapport DK nr. 2007/065, Ede. Drewes R., H. Olk en H. Steendam (2006): Boomklever Sitta europaea, Drentse Vogel van het jaar 2005. Drentse Vogels 20: 62-75. Duursema, G. (1999): Beoordeling en restauratie van natuurwaarden in Drentse vennen. Zuiveringsschap Drenthe. Duursema, G. en R. Torenbeek (1997): Beken in Drenthe. Een onderzoek naar ecologie en natuur op basis van macro-invertebraten. Zuiveringsschap Drenthe. Ellis, E.N. en B.J.C. Flick (1960): Formica picea - voorkomen in Nederland. Intern rapport Rijksinstituut voor Veldonderzoek Nederland. Ent, L.J. van der (1987): Zoutplanten langs snelwegen, een nieuw fenomeen! Kruipnieuws/ Wintergroen 1: 12-24. Ent, L.J. van der en P.J. Jansen (1989): Sphegina sibirica, nieuw voor de fauna van Nederland (Diptera: Syrphidae). Entomologische Berichten (Amst.) 50 (2): 13-14. Everts, H. A., A. Grootjans en N. de Vries (1980): De vegetatie van de madelanden in het stroomdal van de Drentse Aa. Laboratorium voor Plantenoecologie (RUG), Haren.
Everts, F.H en N.PJ. de Vries m.m.v. G.J. Baayens (1984): Het Dwingelderveld. Deelrapport: vegetatie. Laaglandbekenrapport no. 8. Staatsbosbeheer, Utrecht, Natuurmonumenten, ‘s-Graveland en RUG, Groningen. Everts, F.H. en N.PJ. de Vries (1988): Inventarisatie van natuurterreinen in boswachterij Smilde en Dwingeloo. SBB, Assen. Everts, F.H. en N.PJ. de Vries (1991): De vegetatieontwikkeling van beekdal systemen. Historische Uitgeverij, Groningen. Faunafonds 2004, 2005. Jaarverslag 2002, 2003 en 2004. Rapport Faunafonds , Den Haag. Feenstra H. en L.M.J. van den Bergh (2001): Toenemend aantal Toendrarietganzen Anser
serrirostris rossicus op het Fochteloërveen. Drentse Vogels 14: 1-9. Feenstra H. (2002-2007, in serie). Vogelinventarisatie Fochteloërveen 2001-2007. Bureau Vogelinventarisatie De Kraanvogel, Fochteloo Feijen, H.R. (1976): Over het voedsel, voorkomen en achteruitgang van de Roek, Corvus
frugilegus, in Nederland. Limosa 49 (1-2): 28-67. Fröhner, S. (1995): Alchemilla. In: HEGI, Illustrierte Flora von Mitteleuropa, Bd IV 2B, Parey, Berlin, S.13-249. Gans, W. de (1981): The Drentsche Aa valley system, a study in quartenary geology. Dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam. Rodopi, Amsterdam. Ganzenwerkgroep Nederland/België (1986): Ganzentellingen in Nederland en Vlaanderen in 1983/84. Limosa 59 (1): 25-33. Ganzenwerkgroep Nederland/België (1987): Ganzentellingen in Nederland en Vlaanderen in 1985/86. Limosa 60 (3): 137-146. Geene, R. (1989): Biotoopvoorkeur van de groene glazenmaker (Aeshna virides). In: Insektenfauna en Natuurbeheer: 55-61. Wetenschappelijke mededeling nr. 192 KNNV, Utrecht. Gelderloos P. & van Berkel H. 2009. Broedvogelinventarisatie Bargerveen 2008. Rapport Staatsbosbeheer region Noord, Zandpol. Gesink, H.J. (1979): Visserijkundig onderzoek Drentse Hoofd vaart. Ministerie van LNV, Assen. Gesink, H.J. (1985): Visserijkundig onderzoek Stadscompascuümkanaal en Verlengde Oosterdiep. Ministerie van LNV, Assen. Gesink, H.J. (1987): Visserijkundig onderzoek kanaal Buinen-Schoonoord. Ministerie van LNV, Assen. Gesink, H.J. (1988): Visserijkundig onderzoek Beilervaart. Ministerie van LNV, Assen. Gijsen, M.E.A. van en T.H.L. Claassen (1978): Integraal structuurplan Noorden des lands landsdelig milieu-onderzoek. Deelrapport 2: biologisch wateronderzoek; macrofyten en macrofauna. RIN, Leersum. Geijskes, D.C. en J. van Tol (1983): De libellen van Nederland (Odonata). Uitgave nr. 31 KNNV, Hoogwoud. Glas, G.H. (1986): Atlas van de Nederlandse vleermuizen 1970-1984, alsmede een vergelijking met vroegere gegevens. Zoölogische bijdragen 34, Leiden. Goot, V.S. van der (1981): De zweefvliegen van Noordwest-Europa en Europees Rusland, in het bijzonder de Benelux. Uitgave nr. 32 KNNV, Hoogwoud. Gosliga, R. van en A. Boelhouwers (1984): Beheersplan van een aantal wijken in het gebied tussen Hollandsche Veld en Elim (gemeente Hoogeveen). Stageverslag Vervolgcursus GLR, Frederiksoord. PPD van Drenthe, Assen. Greven, H. (1991): Verspreiding, ecologie en beheer van Campylopus brevipilus Bruch. et Schimp. in Midden- en Zuid-Nederland. Stratiotes 3: 33-39. Greven, H. (2007): De ontwikkeling van Grimmiaceae op het Drentse graniet en Grimmia muehlenbeckii, een nieuwe soort voor de Nederlandse mosflora. Buxbaumiella 77: 49-55. Groot, A.T. de (1981): Rapport visserijkundig onderzoek Oranjekanaal. Ministerie van LNV, Assen. Groot, A.T. de (1983): Rapport visserijkundig onderzoek Linthorst-Homankanaal. Ministerie van LNV, Assen. Grootjans, A.P. (1985a): Changes of groundwater regime in wet meadows. Diss. RU Groningen Grootjans, A.P. (1985b): De invloed van ingrepen in de waterhuishouding op de
Grotenhuis, J.W. en B.L.J. van Os (1986): Sterke achteruitgang van het Paapje (Saxicola
rubetra) als broedvogel in Drenthe. Limosa 59 (2): 57-60. Grotenhuis, J., W van der Zande en BJ. Hoentjen (1982): Broedvogelinventarisatie ZuidoostDrenthe 1981. PPD van Drenthe, Assen. Grotenhuis J. en E. Quené (1993): Vogelslachtoffers op de Drentse wegen. Drentse Vogels 6: 70-78. Hakbijl, X, J. van Tol en Ph. Pronk (1984): Natuur en landschap in Roden-Norg, deel 7: Ongewervelde dieren. SBB dienstvak Natuurbehoud, Assen. Haveman R. en N. Gilissen (2008): Oefenterrein Havelte. Monitoring Natuurwaarden 20052006. Dienst Vastgoed Defensie, Ministerie van Defensie, Wageningen. Havinga, B. (1919): Studiën over flora en fauna van het Zuidlaarder Meer. Proefschrift RU Groningen. Hallingback, T. en O. Kellner, (1992): Effects of simulated nitrogen rich and acid rain on the nitrogen-fixing lichen Peltigera aphthosa (L.) Willd. New Phytologist 120: 99-103. Hennipman, E. en H.J.M. Sipman (1978): De Nederlandse Cladonia’s. Wetenschappelijke mededeling nr. 124 KNNV, Hoogwoud. Herk, C.M. van (2005): Korstmossen in Drenthe: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen 1991-2004. LON in opdracht van provincie Drenthe. Herk, C.M. van, A. Aptroot, L.B. Sparrius en L.L Soldaat (2007): Landelijk Meetnet Korstmossen Inhoudelijke rapportage 2006. BLWG in opdracht van LNV Directie Natuur en CBS. Herk, C.M. van en A. Aptroot (2004a): Veldgids korstmossen. KNNV Uitgeverij. Herk, C.M. van en A. Aptroot (2004b): Verspreidingspatronen en ecologie van Nederlandse korstmossen. Gorteria 30 (3): 77-91 Higler, L.W.G., (2008): Verspreidingsatlas Nederlandse kokerjuffers (Trichoptera). – European Invertebrate Survey, Leiden. Hillenius, D. (1966): Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen. Gedichten. De Arbeiderspers. Amsterdam. Hoegen, A.C. (2005): Habitattypen van de dwergmuis (Micromys minutus Pallas 1778) in Drenthe: een sigmasociologisch benadering. Stratiotes 31: 5-19. Hoeksma, S. (1989a): Dobben en poelen in het ruilverkavelingsgebied Havelte. Inventarisatie van waterhoudende elementen met voorstellen voor behoud en herstel. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Hoeksma, S. (1989b): Verslag van de inventarisatie van dobben en poelen in de gemeente Eelde. Dobben en poelenreeks SLD, Assen. Hoeksma, S. (1990a): Dobben en poelen in het ruilverkavelingsgebied Ruinerwold/ Koekange. Inventarisatie van waterhoudende elementen met voorstellen voor behoud en herstel. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Hoeksma, S. (1990b): Dobben en poelen in het ruilverkavelingsgebied Smilde. Inventarisatie van waterhoudende elementen met voorstellen voor behoud en herstel. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Hoeksma, S. (1991): Dobben en poelen in de ruilverkaveling “Odoorn”. Inventarisatie van waterhoudende elementen met voorstellen voor behoud en herstel. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Hoekstra, G.B., P.S. Swierstra en A.H. de Witt (1977): Het Wilde Veen: inventarisatie en beheer. De Levende Natuur 80 (10): 225-233. Hoentjen, B. (1977): Het Elsburger Onland - Flora, avifauna en beheer van een klein petgatengebied op de grens van Drenthe en Groningen. Doctoraalverslag Laboratorium voor Plantenoecologie (RUG), Haren. Hoentjen, B,. (2006): Floron-project Bedreigde soorten (BSP): resultaten 2005 en geselecteerde soorten 2006. WFD-Nieuwsbrief 42: 7-9. www.wfdrenthe.nl Hoentjen, B,. (2009): Wilde narcissen in ZW-Drenthe: ze zijn er nog! WFD-Nieuwsbrief 45: 21-23. www.wfdrenthe.nl Hofstede, R. (1988): Het Friesche Veen onder de loupe. Doctoraalverslag Laboratorium voor Plantenoecologie (RUG), Haren. Holder, I. van (red.) (1990): Vlindervriendelijk openbaar groen. De Vlinderstichting, Wageningen.
verspreiding van moeras- en hooilandplanten. Lab. voor Plantenoecologie, RU
Hoogervorst, R.J. (1960): Het Landgoed Mensinge. De levende Natuur 63 (1): 1-8.
Groningen
Hoogveld, J. en A. van Harten (1988): Beheersvisie Leekstermeer e.o.. Directie NMF
Grotenhuis, J.W. (red.) (1986): Dobben en poelen in Roden/Norg - Plan tot behoud en herstel. Drents Dobben Overleg. Van Gorcum, Assen.
Consulentschap Drenthe, Assen.
403
Hommel et al. (2007): Verjonging van jeneverbes (Juniperus communis L.) in het Nederlandse heide- en stuifzandlandschap. Direktie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede. Hulsebos, J. (1989): Gevolgen van de grondwaterpeilverlagingen op de spinnenfauna. In: Insektenfauna en Natuurbeheer: 19-23. Wetenschappelijke mededeling nr. 192 KNNV, Utrecht. Hustings, F. (1986): Veranderingen in de stand van de Roodborsttapuit, Saxicola torquata, in 1970-1984. Limosa 59 (4): 153-162. Hustings, F. (1991): Explosieve toename van broedende Geoorde futen (Podiceps nigicollis) in 1983-1989 in Nederland. Limosa 64(1): 17-24. Jager, R.C. (1985): Kijk op dobben. Doctoraalverslag Vakgroep Fysisch Geografie. Rijksuniversiteit Utrecht. Jalink, L. (1999): Op zoek naar de mycologische kroonjuwelen van Nederland 1. De 200 meest waardevolle kilometerhokken. Coolia 42: 143-162. Jansen, A.E. (1984): Vegetation and macrofungi of acid oakwoods in the north-east of the Netherlands. Agricultural Research Reports 923. Pudoc, Wageningen. Jansen, A.J.M., C.J.S. Aggenbach en G.H.P. Arts (1994): Het Merstalblok. In: P.W.F.M. Hommel en M.A.P. Horsthuis (red.), Excursieverslagen 1992. Plantensociologische Kring Nederland, 49-52.
404
Jansen, A.J.M, en R. van Diggelen (1987): Landschapsoecologische methodenstudie naar
Koese, B. (2008): De Nederlandse steenvliegen (Plecoptera). – Entomologische Tabellen I. Supplement bij Nederlandse Faunistische Mededelingen. Nederlandse Entomologische Vereniging, Museum Naturalis en EIS-Nederland. Koop, H. en S. van der Werf (1995): Natuurlijke bosgemeenschappen A-locaties en boscomp lexen;achtergronddocument bij de Ecosysteemvisie Bos.IBN-rapport 12. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen. Klooster, W.Ph.T. en H. Lanjouw (1972): Gagea lutea (L.) Ker.-Gawl. en Gagea spathacea (Hayne) Salisb. in Drenthe. Gorteria 6 (5): 80-86. Kollen, J. (1986): Ruimtelijke structuur van houtwallen; betekenis voor de flora. Landschap 3 (1): 18-28. Kooy, A., A. Dijkstra en H. de Boer (1991): Flora- en vegetatiekartering in Midden-Drenthe 1990. Enkele resultaten. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Koster, A. (1987): De flora van de Nederlandse spoorwegen. Ministerie van Landbouw en Visserij, ‘s-Gravenhage en notitie nr. 14 Adviesgroep Vegetatie beheer, Wageningen. Koster, A. (1989): Stedelijk groen natuurlijker. Directie Natuur-, Milieu- en Faunabeheer, ‘s-Gravenhage en notitie nr. 20 Adviesgroep Vegetatiebeheer, Wageningen. Kuyper, Th. W. (red.), (1994): Paddestoelen en natuurbeheer: wat kan de beheerder? Wetensch. Meded. KNNV 212. Utrecht. Kuyper, Th.W., E. Arnolds en B. de Vries (1999): Mycoflora. In: P. Schmidt (red.). Maatregelen
de effekten van grondwaterwinning - Deel 2: deelrapport Havelte. Langbroek Bureau
om effecten van eutrofiëring en verzuring in voedselarme en droge bossen met
voor landschaps-oecologisch onderzoek, Leeuwarden.
bijzondere natuurwaarden tegen te gaan – de situatie vijf seizoenen na de ingrepen.
Jong, E. de en E. Kerkhof (1995): De verspreiding van de veenmier (Formica transkaucasica)
Hinkeloord Reports 26: 27-49, 73-95.
in relatie tot de grootte en de ligging van hun leefgebieden. – Stageverslag D951016,
Landwehr, J. (1980): Atlas Nederlandse Levermossen. Uitgave nr. 27 KNNV, Hoogwoud.
IBN-DLO Wageningen.
Leeuwen, R. van (1991): De vegetatie van het Bargerveen. Basiskartering 1989. SBB regio
Jansen, P. en W.H. Wachter (1939): Bryologische notities VI. Mossen van de hunebedden. Nederlands Kruidkundig Archief 49: 405-415. Jongman, M. (1990): De toekomst van de Drentse heide. Directie NMF Consulentschap Drenthe, Assen. Kalb, J.J. (1984): Bossen. In: Het Drentse Landschap: 113-122. Stichting Het Drentse Landschap, Assen. Walburg Pers, Zutphen. Keizer, PJ. en R.A.F. Sullock-Enzlin (1988): Het landgoed Vennebroek, een mycologisch juweel. Coolia 31:101-109. Keizer, P.J. (1997): Het belang van coniferenbossen voor de mycoflora in Nederland. De Levende Natuur 98: 122-128. Keizer. P.J. (2003): Paddestoelvriendelijk natuurbeheer. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Keizer, P.J., en E. Arnolds (1995): The Macromycete flora in roadside verges planted with trees in comparison with related forest types. Mycologia Helvetica 7: 31-69. Kemmers, R.H, S.P.J. van Delft en R.W. de Waal (2003): Ecologische bodemtypering; op weg naar een bodemkaart voor de toekomst. Bodem (2): 73 -74 Kiørboe, T., 1993. . Adv. Mar. Biol. 29: 1-72 Kleef, H. van, E, Brouwer, R.S.E.W. Leuven, H. van Dam, A. de Vries-Brock, G. van der Velde, H. Esselink, In prep. Effects of reduced nitrogen and sulphur deposition on the water chemistry of moorland pools Kleef, H. van. R.S.E.W. Leuven, W.C.E.P. Verberk, F.F.P. Kimenai, G. van der Velde, H. Esselink, In prep. Functional respons of chironomids to restoration. and decreased acidification over a 21 year period in formerly acidified moorland pools. Kleine, J. (1985). De zwarte roodstaart als broedvogel in Hoogeveen. Drentse Vogels 1: 58-64. Stichting WAD, Assen. Kleine J. en van Dijk A.J.(2008): Plotseling zestig Blauwe kiekendieven Circus cyaneus op
Drenthe-Zuid. Rapport 1991-3. Leffering, J. (1986): Resultaten enquête bijvangsten 1981. Ministerie van LNV - Directie Faunabeheer, Assen. Lensink R., M.J.M. Poot en M. Japink (2007): Analyse van oorzaken van de achteruitgang van de roek in Drenthe (concept). Bureau Waardenburg, Culemborg. Leys, H.N. (1990): Inventarisatie van de oeverzwaluw (Riparia riparia) in 1989 in Nederland. Het vogeljaar 38 (4): 151-157. Leys, H.N. (1991): Inventarisatie van de oeverzwaluw (Riparia riparia) in 1990 in Nederland. RIN, Leersum. Libellenwerkgroep Drenthe, (2005): Libellen in Drenthe. Verspreidingsatlas 1995-2004. Libellenwerkgroep Drenthe. (2005): Beekrombout GOMPVULG nieuwe soort voor Drenthe! Nieuwsbrief Libellenwerkgroep Drenthe nummer 12:1. Lier J. van (1781): Verhandeling over de Slangen en Adders die in het Landschap Drenthe gevonden worden. Ligterink, G.H. (1989): Tussen Hunze en Lauwers, cultuurhistorische schetsen uit het Groninger Westerkwartier, Bronsema, Leek. Limpens, H.J.G., W. Heimer, A. van Winden en K. Mosterd (1990): Vleermuizen (Chiroptera) en lintvormige landschapselementen. Lutra 32 (1): 3-20. Limpert, E., W.A. Stahel en M. Abbt (2001): Log-normal distributions across the sciences: keys and clues, BioScience 51: 341-352. Lindeboom, R. (1990): Migratiemogelijkheden en leefomstandigheden van vis in de rijkskanalen. Stageverslag Rijkswaterstaat Directie Drenthe, Assen. Londo, G. (1991): Natuurtechnisch bosbeheer. Natuurbeheer in Nederland - deel 4. RIN. Pudoc, Wageningen. Loon, A.J. van (2004): Mieren – Formicidae. In: M. Reemer, A.J. van Loon en T.M.J.
slaapplaatsen van het Dwingelderveld en Doldersummerveld in 2006-08.. Drentse
Peeters (redactie), De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata),
Vogels 2008, Werkgroep Avifauna Drenthe.
Nederlandse Fauna 6, Nationaal Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij en EIS-
Kleine J. et al. 1989-2008 (in serie). Fauna-inventarisatie Dwingelderveld en omgeving 1988-2007. Rapport, Dwingeloo Kleukers, R.M.J.C., E.J. van Nieuwkerken, B. Odé, L.P.M. Willemse en W.K.R.E. van Wingerden (1997).: De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna 1. Nationaal Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden. Klooker, J. (1989): Ecohydrologie en beïnvloedingsgebieden van een aantal Drentse beekdalen. LB&P Bureau voor landschapsecologisch onderzoek bv i.s.m. Dienst RG prov. Drenthe. Knol, W.C. en B.S.J. Nijhoff (2004): Jeneverbes (Juniperus communis L.) in de verdrukking. Alterra-rapport 942, Alterra Wageningen.
Nederland, Leiden, pp. 227-263. Loon, A.J. van (2004): Mieren – Formicidae. In: V.J. Kalkman (redactie), De soorten van het leefgebiedenbeleid, EIS-Nederland, Leiden, pp. 171-191. Luijten, S. (2007): Laat Valkruid niet vallen. Actualisatie van de verspreidingsgegevens en perspectieven voor de toekomst. Rapport 2007.49, Stichting FLORON, Leiden. Mabelis, A.A. (1987): Mieren als toetssoorten voor het beheer van natuurgebieden. Bosbouwvoorlichting 26 (1): 6-8. SBB, Utrecht. Mabelis, A. en M. Soestbergen (1989): Verspreiding van rode bosmieren in relatie tot grootte en isolatie van woongebieden. In: Insectenfauna en Natuurbeheer: 49-52. Wetenschappelijke mededeling nr. 192 KNNV, Utrecht.
Mabelis, A.A. en J.P. Chardon ( 2005): Survival of the black bog ant (Formica transkaucasica Nasanov) in relation to the fragmentation of its habitat. – Journal of Insect Conservation 9: 95-108.
Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie (2002): De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. Naturalis, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden.
Magurran, A.E. (2004): Measuring biological diversity. Blackwell Publishing, Oxford.
Nienhuis J. (2005): Ganzen slachtoffer van extensivering. De Levende Natuur 106: 249-252.
Manen, W. van (1990): Broedvogels van boswachterij Gieten in 1990. Rapport 90/17
Nieuwenhuijsen, H., M. Reemer, T. Peeters, J. Smit en A. van Eck (2007): OBN-monitoring
SOVON, Beek-Ubbergen. Manen, W. van (1991): Het voedsel van de klapekster, Lanius excubitor, in boswachterij Hooghalen. Drentse Vogels 4: 9-12. Stichting WAD, Assen. Van Manen W. (2002): Voedselecologie van overwinterende Klapekster Lanius excubitor op het Groote Zand. Drentse Vogels 16: 55-60. Van Manen W. (2007): Zwanenzang van weidevogels in stroomdal van de Drentsche Aa: een reconstructie. Drentse Vogels 21: 24-35 Manen, W. van en M. Smaal (1988): Muizeninventarisatie in de boswachterijen Gieten en Borger. SBB, Assen. Masselink, A.K en B.O. van Zanten (1976): De Bryophytenflora van de Drentse hunebedden. Lindbergia 3: 323-331. Masselink, A.K. (1994): Pionier- en licheenrijke begroeiingen op stuifzanden benoorden de grote rivieren: typologie en syntaxonomie. Stratiotes 8: 32-62. Meijden, R. van der (1996): Verspreiding van wilde planten in Nederland. In: Heukels’ Flora van Nederland, ed. 22: 21-24. Groningen. Meijden, R. van der, C.L. Plate en E.J. Weeda (red.) (1989). Atlas van de Nederlandse flora - Deel 3: Minder zeldzame en algemene soorten. Rijksherbarium, Leiden en Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. Meijden R. van der (2005): Heukels ‘Flora van Nederland’, 23e druk. Wolters-Noordhoff, Groningen. Meijer, K. (2000): Nieuwe bramen in het noorden van het land. Gorteria 26: 209-224. Melman, Th.CR, L.F.C.M, van Oers en R.H. Kemmers (1990): De stikstof balans van slootkanten. Aspecten van gerichte inrichting en beheer van veenweidegebieden. Landschap 90 (3): 183-201. Mennema, J., A.J. Quené-Boterenbrood en C.L. Plate (red.) (1980): Atlas van de Nederlandse flora - Deel 1 : Uitgestorven en zeer zeldzame planten. Uitgeverij Kosmos, Amsterdam. Mennema, J., A.J. Quené-Boterenbrood en C.L. Plate (red.) (1985): Atlas van de Nederlandse flora - Deel 2: Zeldzame en vrij zeldzame planten. Bohn, Scheltema en Holkema, Utrecht. Middelkoop, N. en K. Veling (1987): Oecologisch onderzoek aan drie dagvlindersoorten in Drentse hoogveenrestanten. Doctoraalverslag nr. 943 Vakgroep Natuurbeheer Landbouwuniversiteit Wageningen. Ministerie van LNV (1990): Vormgeving en inrichting van viswater. ‘s-Gravenhage. Ministerie van LNV (1990): Natuurbeleidsplan. ‘s-Gravenhage. Ministerie van LNV (2000): Natuur voor mensen, mensen voor natuur. Nota natuur, bos en landschap in de 21 eeuw. Ministerie van LNV (2009): Besluit houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. ’s-Gravenhage Ministerie van V&W (2000): Waterbeheer in de 21e eeuw. Molen D.T. van der en R. Pot (2007a): Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA-rapport 2007-32, RWS-WD-rapport 2007.018. 362p. STOWA, Utrecht / Rijkswaterstaat Waterdienst, Lelystad Molen D.T. van der en R. Pot (2007b): Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water: aanvullingen kleine typen. STOWA-rapport aanvulling op 2007-32. 66p. STOWA, Utrecht / Rijkswaterstaat Waterdienst, Lelystad. Mulderij G., B.W. Ibelings en R. Bijkerk (2007): Sieralgen en biodiversiteit: bijdrage, functioneren en beheer. State-of-the-Art rapportage. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Rapport DK nr. 2007/081-O. Moll, G.C.M van (2005):Distribution of the badger (Meles meles L.) in the Netherlands, changes between 1995 and 2001. Lutra 48(1): 3-34. Nauta, M. en E.C. Vellinga (1995): Atlas van Nederlandse paddestoelen. Balkema, Rotterdam, Brookfield. Nederlandse Mycologische Vereniging (2000): Verspreidingsatlas. Kaartenbijlage Overzicht van de paddestoelen van Nederland, deel 1, 2. Nederlandse Mycologische Vereniging, Baarn.
van bijen in gebieden van Natuurmonumenten (Hymenoptera, Apidae s.l.). – EISNederland, leiden. Niezen, J. en P. Venema (1983): Ganzen in het Leekstermeergebied - Overwintering en trek. In eigen beheer. Nijland G., RJ. de Lange en J.C. Smittenberg (1982): Milieukartering Drenthe 1974-1978 III: Fysische geografie. PPD van Drenthe, Assen. Nijland, G., J.A. Weinreich en J. Wierz (1982): De invloed van wegen en verkeer op de natuur. Rapport nr. 82-22 RIN, Leersum. Offereins, R. (1990): Dobbenonderzoek Roden/Norg. Natuurwaardeninventarisatie. Stageverslag IAHL. Landinrichtingsdienst Afdeling Onderzoek, Assen. Oord, J.G. (1990): Diervriendelijke kunstwerken en oevers langs rijkswegen en -kanalen in Drenthe. Rijkswaterstaat Directie Drenthe, Assen. Olk H, S. Olk en H. Steendam (2008): Klapekstertellingen december 2007/januari 2008. Nieuwsbrief Werkgroep Avifauna Drenthe 20 (1): 3-4. Oostermeijer, J.B.G. en V. Lainé (2007): Een weesgegroetje voor het Rozenkransje? De Levende Natuur 108: 66-67. Oostermeijer et al. (2009): Concept-Herstelplan Stengelloze sleutelbloem (Primula vulgaris) in Drenthe. Oosterhuis, E. (1981): Het effect van beheersmaatregelen op de kruid- en struiklaag van houtwallen in Noord-Drenthe. Stageverslag Vervolgcursus GLR Frederiksoord. PPD van Drenthe, Assen. Oosterveld, E.B. (1985): Roggeakkeronkruiden in Drenthe tussen 1940 en 1980. De Levende Natuur 86 (5): 186-191. Os, B.L.J. van (1989): De kokmeeuw (Larus ridibundus) als broedvogel in Drenthe in 1986. Drentse Vogels 2/3: 125-132. Stichting WAD, Assen. Os, B. van (1989): Wintertellingen van roofvogels in januari 1984 en januari 1986. Drentse Vogels 2/3: 31-41. Stichting WAD, Assen. Os, B.L.J. van, AJ. van Dijk en J.C. Smittenberg (1979): Milieukartering Drenthe 1974-1978 II: Vogelbevolking. PPD van Drenthe, Assen. Ottens H.J. (2004): De Veldleeuwerik Alauna arvensis als broedvogel in akkerbouwgewassen. Drentse Vogels 18: 20-26. Oving, B. (2003): Aandacht gevraagd voor de vrouwenmantels. In WFD Nieuwsbrief nr 39: 10-12. Oving, B., J.L. Spier en A. Aptroot (2007): Peltigera extenuata (Vertakt leermos) nieuw voor Nederland, met zes andere Peltigera-soorten in een sparrenaanplant bij Rolde (Drenthe) Buxbaumiella 79: 40-45. Oving, B. (2009): Nieuwe vindplaats van de Bruine korenbout in Drenthe. Nieuwsbrief Libellenwerkgroep Drenthe, nr. 3;2. Ozinga, W. en E. Arnolds (2003): Mycorrhizapaddestoelen als leidraad voor beheersadviezen voor bossen op voedselarme zandgrond. De Levende Natuur 104: 177-183. Paddestoelen Werkgroep Drenthe (2000-2008) Nieuwsbrief Paddestoelenwerkgroep Drenthe 1-9. Peeters,. T.M.J., I.P. Raemakers en J. Smit (1999): Voorlopige atlas van de Nederlandse bijen (Apidae). EIS-Nederland, Leiden. Peeters, T.M.J. en M. Reeme (2003): Bedreigde en verdwenen bijen in Nederland (Apidae s.l.). Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. – EIS-Nederland, Leiden. Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit en H.H.W. Velthuis (2004): De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). - Nederlandse Fauna 6: 1-507. Piek, H.(1983): Friesche Veen - Gebiedsbeschrijving t.b.v. aankoop. Intern rapport Natuurmonumenten. Portielje, R. en D.T. van der Molen (1997): Trendanalyse eutrofiëringstoestand van de Nederlandse meren en plassen: deelrapport I voor de Vierde Eutrofiëringenquête. Rapport 97.060. RIZA, Lelystad. Preston, F.W. (1980): Noncanonical distributions of commonness and rarity, Ecology 61: 88-97.
405
Prins D, A. van Vliet en R. Vermeulen (2007): Invloed van klimaatverandering op de fenologie en populatiegrootte van loopkevers. Een onderzoek op basis van de langstlopende continue meetreeks aan loopkevers ter wereld. Stichting WBBS, Loon. Prins-Lampert, J. (1976): Het veenkoloniale ontginningslandschap van Oost- en
ongewervelde fauna: ontwikkeling van een monitoringsysteem. Rapport 87-29 RIN, Arnhem. Van Roomen M., E. van Winden, K. Koffijberg, A. Boele, F. Hustings, R. Kleefstra, J.
Zuidoost-Drenthe: een methode van waardering op basis van de cultuurhistorische
Schoppers, C. van Turnhout, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep en L. Soldaat
ontwikkeling. Landbouwhogeschool Wageningen.
(2004): Watervogels in Nederland in 2002/2003. SOVON-monitoringrapport 2004/02.,
Projectgroep Sellingen 1981 m.m.v. A.P.Grootjans (RUG), G.J.Baaijens (RIN) en W.A. Casparie (RUG) (1982): De invloed van grondwaterstandsverlaging op enkele heidevennen rond Sellingen. Rapport Wetenschapswinkel RUG, Groningen. Provinciaal bestuur van Drenthe (1874 en 1917): Verslag van den toestand der Provincie Drenthe, Assen. Provincie Drenthe (1966): Facetstreekplan voor Natuurschoon en Recreatie. Provincie Drenthe (1973): Facetstreekplan voor Natuurschoon en Recreatie, uitwerkingsplan voor het Stroomdallandschap van de Drentsche Aa Provincie Drenthe (1987): Amfibieën en reptielen in Drenthe 1945-1987. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Provincie Drenthe (1987): Op weg met het verleden. Cultuurhistorische kartering van Drenthe. Rapport Stichting voor Bodemkartering/ PPD van Drenthe, Assen. Provincie Drenthe (1990): Streekplan Drenthe
406
Roelofsen, J. Meijer en M.H. den Boer (1987): Beheer van graslanden in relatie tot de
Provincie Drenthe (1992): Natuur in Drenthe. Achtergronddocument bij het Provinciaal natuurbeleidsplan Drenthe. Provincie Drenthe, Assen. Provincie Drenthe (1992): Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe. Assen. Provincie Drenthe en LNV-Noord (1995-2001): Gebiedsvisies Natuur Bos en Landschap (10 delen) Provincie Drenthe (1996): Provinciaal bosbeleidsplan Drenthe. Assen Provincie Drenthe (1997): Dieren veilig langs Drentse oevers. Faunapassages bij brugger en duikers. Assen. Provincie Drenthe (1998): Provinciaal Omgevingsplan I Assen. Provincie Drenthe (2004): Provinciaal Omgevingsplan II.Assen. Provincie Drenthe (2006): Drenthe Monitor. www.drenthemonitor.nl Provincie Drenthe (2006): Drenthe in cijfers 2006, Assen. Provincie Drenthe (2008): Handleiding Flora- en vegetatiekartering 2008. Afdeling Ruimtelijke ontwikkeling, team Landschap en natuur. Assen. Provincie Drenthe (2009): Natuurbeheerplan Drenthe. Versie 2009. Assen Provincie Drenthe (2010): ontwerp Omgevingsvisie Drenthe Quist, M. (1991): Broedvogels van boswachterij Smilde in 1990. SBB, Pesse. Quist, M. en M. Smaal (1991): De zoogdieren van het Dwingelderveld. Natuurmonumenten, ‘s-Graveland en Directie NMF, ‘s-Gravenhage. Rappol, M. (1991): De landijsbedekking van Nederland in het Saalien. KNAG Geografisch Tijdschrift NR XXV-4; pp. 371-383, 13 fig. Rappol, M. (redactie) (1992): In de bodem van Drenthe, Geologische gids met excursies. Lingua Terrae, Amsterdam Reest, P.J. van der (1989): Kleine zoogdieren in wegbermen. Mededeling 1 Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Arnhem. Reemer, M., T. Peeters, T. Zeegers en W. Ellis (1999): Wilde bijen in terreinen van Natuurmonumenten. EIS-Nederland, Leiden. Reemer, M. (2004): Veranderingen in de wespen- en mierenfauna. In: M. Reemer, A.J. van Loon en T.M.J. Peeters (redactie), De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata), Nederlandse Fauna 6, Nationaal Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden, pp. 133-138. Reemer, M. (2005): Saproxylic hoverflies benefit by modern forest management (Diptera: Syrphidae). – Journal of Insect Conservation, 9: 49-59. Reemer, M., W. Renema, W. van Steenis, Th. Zeegers, A. Barendregt, J.T. Smit, M. van Veen, J. van Steenis en L. van der Leij (2008): De Nederlandse zweefvliegen (Diptera; Syrphidae). – Nederlandse Fauna deel 8. (In press ). Rijsewijk, A. van (2008): Het verborgen leven van de Gladde slang. Stichting RAVON, Nijmegen. RIN (1979): Natuurbeheer in Nederland - Levensgemeenschappen. Pudoc, Wageningen. RIN (1983): Natuurbeheer in Nederland - Dieren. Pudoc, Wageningen. Roder, FE. de en R. Bijlsma (1984): Broedvogelinventarisatie zuidelijk Oost-Drenthe 1984. PPD van Drenthe, Assen.
RIZA/rapport BM04/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Van Roomen M., E. van Winden, F. Hustings, K. Koffijberg, R. Kleefstra, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep en L. Soldaat (2005): Watervogels in Nederland in 2003/2004. SOVON-monitoringrapport 2005/03., RIZA/rapport BM05.15. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Van Roomen M., E. van Winden, K. Koffijberg, B. Ens, F. Hustings, R. Kleefstra, J. Schoppers, C. van Turnhout, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep en L. Soldaat (2006): Watervogels in Nederland in 2004/2005. SOVON-monitoringrapport 2006/02, RIZArapport BM06.14. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Van Roomen M., E. van Winden, K. Koffijberg, L. van den Bremer, B. Ens, R. Kleefstra, J. Schoppers, J.W. Vergeer, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep en L. Soldaat (2007): Watervogels in Nederland in 2005/2006. SOVON-monitoringrapport 2007/3., Waterdienst-rapport BM07.09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Roozenbeek, J., A. Voerman en T.J. ten Anscher (2007): Hunebedden, een wereld te winnen....! Handboek voor archeologie, beheer en inrichting van hunebedden. RAAP en Royal Haskoning. Rutz C. en R. G. Bijlsma (2006): Food limitation in a generalist predator. Proc. R. Soc. B. 273: 2069-2076. Santing J. en R.G Bijlsma (2007): Veranderingen in de broedvogelbevolking van Exloo in 1976-2007. Drentse Vogels 21: 6-15. Schaminée, J.H.J e.v.a. (1995-1999): De vegetatie van Nederland deel I-V. Opulus Press, Uppsala, Leiden. Schaminée, J.H.J en J.A.M. Jansssen (2009): Europese natuur in Nederland – Natura 2000-gebieden van Hoog Nederland. KNNV uitgeverij, Zeist. Scharenburg, K. van en J. Grotenhuis (1984): Broedvogels van terreinen met jeneverbesstruwelen. Natura 81 (8): 231-237. Schimmel, H.J.W., P Leentvaar en R. Smissaert (1955): De Drentse beken en beekdalen en hun betekenis voor natuurwetenschap en landschapsschoon. SBB Afdeling Natuurbescherming en Landschap, Utrecht. Schotsman, N., A.P Grootjans, E.H. Koole en P.C. Schipper (1986): Het water van het Drents Plateau. Natuur en Milieu 10(2):13-17. Siepel, H., C.F. van de Bund, W.K.R.E. van Wingerden, FA. Bink, W Bongers, A.A. Mabelis, GJ. Siebel, H. en R.J. Bijlsma (2007): Europese verspreiding en status van Nederlandse mossen. Buxbaumiella 77: 22-48. Siebel, H. en H.J. During (2006): Beknopte mosflora van Nederland en België. Uitgeverij KNNV. Siebel. H., R.J. Bijlsma en D. Bal (2006): Toelichting op de Rode Lijst Mossen. Rapport DK 2006/034. Siebel, H., B.F. van Tooren, H.M.H. van Melick, A.C. Bouman, H.J. During en K.W. van Dort (2000): Bedreigde en kwetsbare mossen in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. Buxbaumiella 54: 1-86. Slagt, A. en O. de Vries (1987): Amfibieën en reptielen in poelen, dobben en heideterreinen in een deel van de gemeente Rolde. Stageverslag Vervolgcursus GLR Frederiksoord. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR en SLD, Assen. Slatman, B. (1989): Natuurbouw in zandwinplassen. Stageverslag Vervolgcursus GLR Frederiksoord. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR en SLD, Assen. Smit, J.T. en T. Zeegers (2005): Overzicht van het zweefvliegengenus Psilota in Nederland (Diptera: Syrphidae). – Nederlandse Faunistische Mededelingen, 22: 113-120. Smit, J. en F. van der Meer (2007): Verdwenen en weer verschenen: de kleine bonte wespbij
Nomada roberjeotiana (Hymenoptera: Apidae s.l.). – Nederlandse Faunistische Mededelingen 26: 31-38. Smittenberg, J.C. (1972): De oeverlanden van het Zuidlaardermeer - botanische inventarisatie met bespreking van planologische en beheerskundige aspekten. Doctoraalscriptie Laboratorium voor Plantenoecologie (RUG), Haren. Smittenberg, J.C. (1978): Milieukartering Drenthe 1974-1978 -1: Inleiding. PPD van Drenthe, Assen.
Smittenberg, J.C., J.J.H Oudega-Schokker en A.C.J. Dijkstra (1984): Milieukartering Drenthe 1974-1978 - IV: Flora en vegetatie. Intern rapport PPD van Drenthe, Assen. Snaak, G. (2008): Prooidieren van de kerkuil in Noordoost-Nederland en het Graafschap Bentheim 1992-2007. Verspreidingsgegevens van de veldspitsmuis, waterspitsmuis, gewone bosspitsmuis, twee kleurige bosspitsmuis en verspreidingskaarten van 14 prooidieren van de kerkuil/Onderzoek vormverschillen processus zygomaticus Sorex
araneus en Sorex coronatus. Uitgave Natuur- en milieuvereniging ‘Het Stroomdal’, Zuidoost-Drenthe. Snijder, H. (1987): Verslag van de inventarisatie van dobben en poelen in de gemeente Vledder. SLD, Assen. Snijder, H. (1988): Verslag van de inventarisatie van dobben en poelen in de gemeente Ruinen. SLD, Assen. Soestbergen, M. en A.A. Mabelis (1989): Evertebraten in een versnipperd landschap. In: Insektenfauna en Natuurbeheer: 43-47. Wetenschappelijke mededeling nr. 192 KNNV, Utrecht. Soldaat, E. (1985): Wintervogeltellingen 1983. Drentse Vogels 1: 2-7. Stichting WAD, Assen. Soldaat, E. (1989): Wintertellingen watervogels 1984 en 1986. Drentse Vogels 2/3: 10-30. Stichting WAD, Assen. SOVON Vogelonderzoek Nederland (2002): Atlas van de Nederlandse Broedvogels 19982000. Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Spaans A. L. en L.M.J. van den Bergh (1998): Veranderingen in het voorkomen en gedrag van de Kok- en Zilvermeeuwen Larus ridibundus en L. argentatus van de VAM. Drentse Vogels 11: 28-36 Sparrius, L.B., A. Aptroot, C.M. van Herk en L.L. Soldaat (2006): Landelijk Meetnet Korstmossen Inhoudelijke rapportage 2005. BLWG in opdracht van LNV Directie Natuur en CBS. Sparrius, L. en B. Oving (2007): Op zoek naar Kaal leermos, nieuwe kans voor leermossen in jonge naaldbosaanplanten. Natura 2007/ nummer 6: 174-176 Spier, J.L. (2003): Lichenen op asbestdaken in Nederland. Buxbaumiella 63: 16-20. Staatsbosbeheer (1972): Het Wilde Veen en omgeving. Intern rapport, Assen. Steendam, H., E. Goutbeek en B. Dijkstra (2000): De Oeverzwaluw Riparia riparia in Drenthe in 1989-2000 en verder. Drentse Vogels 13:55-63. Stichting HDL (1989): Beheersplan Hijkerveld, Assen. Stichting ‘Vrienden van de Schaapskudde Ruinen’ (2009): Op de Grote stille heide. Ruinen. www.schaapskunderuinen.nl. STOWA (2007): Referenties en maatlatten voor natuurlijke wateren voor de Kaderrichtlijn Water. Waterdienst Rijkswaterstaat. Strijbosch, H., A.H.P. Stumpel, R.C.M. Creemers, J.J.C.W. van Delft, A. Groenveld en D. Bauwens (2005): Standaardlijst voor de Nederlandse namen van de Europese amfibieën en reptielen. RAVON 21, jaargang 7, nr 3. Suurmond, G., (1980): Invloed van verzuring op diatomeeëncombinaties in vennen. Verslag Vakgroep Natuurbeheer Landbouwhogeschool 523. Studentenverslag Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum. Swaay, C.A.M. van, D. Groenendijk en C.L. Plate (2009): Vlinders en libellen geteld. Jaarverslag 2008. Rapport VS2009.007, De Vlinderstichting, Wageningen. Tamis, W.L.M. , M. van’t Zelfde en R. van der Meijden (2003): Effecten van klimaatveranderingen op planten in Nederland. Gorteria 29-4 Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé en I. Hoste (2004): Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 40: 101-195 Termorshuizen, A. en A. Schaffers (1991): The decline of carpophores of ectomycorrhizal fungi in stands of Pinus sylvestris L. in the Netherlnds: possible causes. Nova Hedwigia 53: 267-289 Tonckens, J, H. Jansen en P.M Wijkel (2010): Vegetatiekartering Onner- en Oostpolder en Oeverlanden Zuidlaardermeer 2009. Concept-rapport Tonckens Ecologie i.s.m buro Elodea, in opdracht van Stichting Het Groninger Landschap. Tooren, B.F. van en L.B. Sparrius, red. (2007): Voorlopige verspreidingsatlas van de Nederlandse mossen. BLWG. Turin H. (2000): De Nederlandse Loopkevers, verspreiding en ecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 7. NNMN, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland. Uchelen, E. van (2006): Praktisch natuurbeheer: amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
Uchelen, E. van (2010): Amfibieën en reptielen in Drenthe. Verspreiding en levenswijze. Werkgroep Amfibieën en Reptielen Drenthe. Uitgeverij Profiel, Bedum Veerkamp. M (2005): De diversiteit van paddestoelen in het Nederlandse bos. Alterrarapport 1157. Alterra, Wageningen Vegter, U. (1990): Hydrologische relaties in het beekdal van de Dwingeler- en Beilerstroom. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Vegter, U. (1990): Grond- en oppervlaktewatergebonden plantesoorten als hydrologische indicatoren voor Drenthe. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Veling, K., J.T. Smit en V. Siebering (2004): Bosrandbeheer voor vlinders en andere ongewervelden. – KNNV Uitgeverij, Utrecht. Venema, P. (1989): De rietgans (Anser fabalis) in het Leekstermeergebied. Drentse vogels 2/3: 75-85. Stichting WAD, Assen. Venema, P. (1989): Ganzen in het Leekstermeergebied. Overwintering en trek. Verslag 2. In eigen beheer. Venema P. (1997): Pleisterende Regenwulpen Numenius phaeopus in Drenthe in 1980-95. Drentse Vogels 10: 27-36. Venema P. (2001): Wintervogels in Drenthe. Koninklijke Van Gorkum, Assen. Venema, P. (2008): Hertshoornweegbree (Plantago coronopus) verovert Drenthe. WFD Nieuwsbrief no. 44 (www.wfdrenthe.nl) Verhagen R en R. Vermeulen (2005): Loopkevers van het Mantingerveld. De effecten van habitatversnippering en maatregelen ter ontsnippering in beeld gebracht. Stichting WBBS, Loon. Vermeulen R, T. Opsteeg en A. Kooij (2002): Maatwerk voor de verbindingszone Terhorsterzand-Scharreveld-Orveltezand. De Levende Natuur 103: 43-47. Verspui, K. (1991): Dwingelderveld: Libellen en dagvlinders. SBB Drenthe-Zuid, Pesse en Natuurmonumenten, ‘s-Graveland. Vierbergen, G., A.J. van Loon, G. Versluys, N.H.W. Willems en M.J. Zijlstra (2000): Nesten van de reuzenmier Camponotus ligniperda in het noordwesten van haar verspreidingsgebied (Hymenoptera: Formicidae). – Nederlandse Faunistische Mededelingen 11: 13-18. Vlinderstichting, De (1990): Vlindervriendelijk openbaar groen. De Vlinderstichting, Wageningen. Voetberg, K. (red.) (1987): Vijftig jaar Fochteloërveen. Bijlage bij Noorderbreedte, Juni 1987. Vogel, R.L. (1990): Broedvogels van boswachterij Appelscha in 1989. Rapport 90/01 SOVON, Beek-Ubbergen. Vogelwerkgroep De Koperwiek (1989): Diependal inventarisatie 1988. Vogelwerkgroep De Koperwiek (2008): Broedvogelinventarisatie Hijkerveld 2007. rapport Vogelwerkgroep De Koperwiek, Assen. Vries, B. de en E. Arnolds (1994): Veranderingen in de mycoflora van drie jeneverbesstruwelen. Coolia 37: 51-71 Vos, A. (2002): Stengelloze sleutelbloem (Primula vulgaris) in Drenthe. WFD-Nieuwsbrief No. 36: 3. Vos, A. (2009): Stengelloze sleutelbloem: een voortgangsbericht. WFD-Nieuwsbrief No. 45: 2-3. www.wfdrenthe.nl) Vries, G. de (1984): Deelverslagen van het Witterveld - Deel II: Vogels van het Witterveld. Dienst bossen en plantsoenen, gemeente Assen. Vries, G. de (1991): Dagvlinders van het Witterveld 1990. In eigen beheer. Vries, H. de en P.J. den Boer (1990): Survival of populations of Agonum ericeti Panz. (Col. Carabidae) in relation to fragmentation of habitats. Netherlands Journal of Zoology 40 (3): 484-498. Vries, J. de (2009a): Waargenomen zwervers en trekvlinders in de periode 1992 – 2008. Nieuwsbrief Vlinderwerkgroep Drenthe 18(1):6-7. Vries, J.de (2009b): Bijzondere waarnemingen van dagvlinders in Drenthe in 2009. Nieuwsbrief Vlinderwerkgroep Drenthe 18(2):9. Vries, O. de (1989a): Dobben- en poeleninventarisatie in Diever en Dwingeloo. LIBI&IP bureau voor landschaps-oecologisch onderzoek b.v., Beilen. Vries, O. de (1989b): Poelen en dobben in de gemeenten Diever en Dwingeloo. Herstelplan voor poelen en dobben ten behoeve van de herpetofauna. LIBIenIP bureau voor landschaps- oecologisch onderzoek b.v., Beilen. Vries, F. de, en J. Dennenboom (1992): De digitale bodemkaart van Nederland 1 : 50.000, Staring Centrum, Wageningen
407
Vries, F. de, R.F.A. Hendriks, R.H. Kemmers en R.J. Wolleswinkel (2008): Het veen verdwijnt uit Drenthe: omvang, oorzaken en gevolgen. Alterra,Wageningen (Alterra-rapport 1661) Vries, W. de, J. Janse en J.A. Ingberg (2004): onderzoek naar de noodzakelijke maatregelen voor het behoud van de knoflookpad in zuidoost Drenthe. Rapport Buro Bakker. Wammes, D.F. (1986): Zoogdieren in een veranderend landschap. Landschap 3(1): 14-17. Wammes, D. (1988): Natuur en Landschap in Roden-Norg - Deel 5: Zoogdieren. SBB dienstvak Natuurbehoud, Assen. Waring P. en M. Townsend (2006): Nachtvlinders, veldgids met alle in Nederland en Belgie voorkomende soorten. Tirion uitgevers Baarn. Wasscher, M.Th. (1989): De beekschaatsenrijder, Gerris najas, en de bosbeekjuffer,
Calopteryx virgo, op bosbeken; hun monitorwaarde en het beheer van hun biotoop. In: Insektenfauna en Natuurbeheer: 65-82. Wetenschappelijke mededeling nr. 192 KNNV, Utrecht. Wasscher, M.Th. (1990): Lijst van bedreigde en uitgestorven libellen in Nederland (Odonata). Entomologische Berichten (Amst.) 50 (7): 77-80. Waterbolk, H.T (1984): Gebruik van het landschap in de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen.
408
In: Het Drentse Landschap Stichting HDL. Walburg Pers, Zutphen. Wee, M.W ter (1984): Geologische geschiedenis. In: Het Drentse Landschap. Stichting HDL. Walburg Pers, Zutphen. Weber, H.E., (1995): Rubus, in: G. Hegi, Illustrierte Flora von Mitteleuropa, 3. Auflage, IV/2A: 284-595. Blackwell, Berlin. Weeda, E.J., R. van der Meijden en P.A. Bakker (1990): Rode Lijst van de in Nederland
Westhoff, V. en J.J. Barkman (1968): De botanische betekenis van het Drentse District. In: Bijdragen over veldbiologie, natuurbeheer en landschap in het Drentse district: 121-139. Westhoff, V, P.A. Bakker, C.G. van Leeuwen, E.E. van der Voo (1970): Wilde Planten. Flora en vegetatie in onze natuurgebieden - Deel 1: Algemene inleiding, duinen, zilte gronden. Natuurmonumenten, ‘s-Graveland. Westhoff, V., P.A. Bakker, C.G. van Leeuwen, E.E. van der Voo en R. Westra (1971): Wilde planten. Flora en vegetatie in onze natuurgebieden - Deel 2: Het lage land, plassen en laagveenmoerassen. Natuurmonumenten, ‘s-Graveland. Westhoff, V, P.A. Bakker, C.G. van Leeuwen, E.E. van der Voo en I.S. Zonneveld (1973): Wilde Planten. Flora en vegetatie in onze natuurgebieden - Deel 3: De hogere gronden. Natuurmonumenten, ‘s-Graveland. WFD (Werkgroep Florakartering Drenthe) (1999): Atlas van de Drentse Flora. Schuyt en Co Uitgevers en Importeurs BV, Haarlem WFD (Werkgroep Florakartering Drenthe) (2003): Handleiding voor het florameetnet Drenthe. www.wfdrenthe.nl Wijnandts, H. (1983): Ecological Energetics of the Long-eared Owl (Asio otus). Proefschrift RUG. Wijngaarden, R. van (1981): Onderzoek naar de macrofaunalevensgemeenschappen in bronnen in Nederland, in het bijzonder in Drenthe. Scriptie Rijks Hogere Landbouwschool Groningen. Wirdum, G. van, (1991): Vegetation and hydrology of floating rich-fens. Diss. Universiteit van Amsterdam. Datawyse, Maastricht Zanten, B.O. van (1995): Leptodontium gemmascens (Mitt. ex Hunt) Braithw. nieuw voor Nederland. Buxbaumiella 38: 4-6. Zanten, B.O. van (2003): Sematophyllum substrumulosum (Hampe) Britt. nieuw voor
verdwenen en bedreigde planten (Pteridophyta en Spermatophyta) over de periode
Nederland en eerste vondst van Lophocolea semiteres in Drenthe. Buxbaumiella 63:
1-1-1980 tot 1-1-1990. Gorteria 16 (1): 1-26.
7-14.
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra en T. Westra (1985-1994): Nederlandse ecologische Flora - Wilde planten en hun relaties 1 t/m 5. Uitgave Vereniging ter bevordering van milieubesef (IVN) i.s.m. de omroepvereniging VARA en de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland (VEWIN). Weeda, E.J., J.H.J. Schaminée en L. van Duuren (2000-2005): Atlas van de Plantengemeenschappen in Nederland. KNNV uitgeverij, Utrecht. Werff, A. van der en H. Huls (1957-1974): Diatomeeënflora van Nederland. 10 losbladige afleveringen. Van der Werff, Abcoude, De Hoef. Werkgroep Brinken (1981): Brinkenboek. Een verkenning van de brinken in Drenthe. Van Gorkum, Assen. Wessels, H. en R.G. Bijlsma (1987): Broedvogelinventarisatie Noord-Drenthe en boswachterij Schoonloo 1987. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Wessels, H. en W. van Manen (1990): Broedvogelinventarisatie noordelijk Midden-Drenthe 1989. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen. Wessels, H. en J. Schoppers (1991): Broedvogelinventarisatie West-Drenthe, 1990. Provincie Drenthe Dienst Ruimte en Groen Afdeling NLR, Assen.
Zanten, B.O. van (2006): De wonderlijke geschiedenis van Buxbaumia aphylla uit Zeegse. Buxbaumiella 75: 2-5. Zanten, B van (2009): De interessante mosbegroeiing van een 80 jaar oud dak met cementen dakpannen bij Gasteren (Noord-Drenthe). Buxbaumiella 82: 38-41. Zanten, I. van en H. Dekker (1995): Sparen voor later; onderzoek naar voorkomen, bedreigingen en beheer van zeldzame plante- en insektesoorten in Drenthe. Min. van LNV/LBenP ecologisch advies BV, Beilen. Zoogdiervereniging VZZ, (2007): Basisrapport voor de Rode Lijst zoogdieren volgens Nederlandse en IUCN-criteria. VZZ rapport 2006.027. Tweede herziene druk. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. Zoogdiervereniging VZZ (2009): Hazen hebben het moeilijk. Nieuwsbericht VZZ, 14 oktober 2009. Arnhem Zuiderwijk, A. en G. Smit (1990): De Nederlandse slangen in de jaren 80. Lacerta 49(2): 43-60. Zwarts, L., R.G. Bijlsma, J. van der Kamp en E. Wymenga (2009): Living on the edge: Wetlands and birds in a changing Sahel. Uigeverij KNNV, Zeist.
Colofon
Uitgave Provincie Drenthe Teksten Eeuwe Dijk, Ate Dijkstra, Ben Hoentjen, Bert Oving en Joop Smittenberg (allen provincie Drenthe); Eef Arnolds, André Aptroot (BLWG), Herman van Dam, Arend van Dijk (SOVON), Edwin Dijkhuis, EIS (Vincent Kalkman, Roy Kleukers, André van Loon, René Manger, Hans Nieuwenhuijsen, Menno Reemer en John Smit), Kok van Herk (LON), Koeman en Bijkerk (Ina Bultstra en Ronald Bijkerk), Bert Lanjouw, Reinder Torenbeek, Stichting Anemoon (Rykel de Bruyne), Stichting Bargerveen (Arnold van den Burg, Gert-Jan van Duinen, Marten Geertsma, Hein van Kleef, Marijn Nijssen en Joost Vogels), Stichting WBBS (Rikjan Vermeulen en Jinze Noordijk), Herman Wanningen, Eddy Weeda (Alterra) Eindredactie Henk van den Brink Grafische verzorging Albert Rademaker bNO (basislay-out + omslag), Henk Stadman (Facilitaire ondersteuning/Documenten Provincie Drenthe) Kaarten en diagrammen Wim Piepot (Facilitaire Ondersteuning/Informatie, sectie GIS/ Cartografie Provincie Drenthe) Tekeningen Han de Boer, Ate Dijkstra en Wim Piepot
Fotografie Corry Abbink-Meijerink, Pauline Arends, Ronald Bijkerk, Rienk-Jan Bijlsma, Bert Blok, Pieter van Breugel, Christophe Brochard, Herman van Dam, Erik Buchmann, Hans Dekker, Edwin Dijkhuis, Ate Dijkstra, André Eijkenaar, Wim van Egmond, Herman Feenstra, Martin Gotink, Arjan de Groot, Theodoor Heijerman, Albert Henckel, Hengelsportvereniging Nederland, Jelger Herder, Kok van Herk, Jo Hermans, Ben Hoentjen, Marian Jagers, Bert Koning, Jeroen Kuijpers, Aart-Jan Langbroek, Bert Lanjouw, Guido Lek, René Manger (Libellenwerkgroep Drenthe), Piet Munsterman Saxifraga, Roos Meijering, A. Mertens (Grontmij/Aquasense), Jeroen Onrust, André den Ouden, Wesley Overman, Bert Oving, Sylvan Puijman, Jan en Annie Rocks, Wim Rubers, Ton Schoenmaker, Rienko van der Schuur, Jap Smits, Joop Smittenberg, Ron Soenveld, Edo van Uchelen, Karin Uilhoorn, Minko van der Veen, Peter Venema, Ruud Versijde, Geert de Vries, Jelle de Vries, Mike Wallink, Richard Witte, Jouke van der Zee, Mark Zekhuis – Saxifraga, Anne van der Zijpp, Bertil Zoer Introfoto’s: Hans Dekker, met uitzondering van p. 7 (Geert de Vries), p. 26/87 (Bert Koning), p. 88 (Rienk-Jan Bijlsma), p. 168 (Ronald Bijkerk), p. 282 (Bert Oving), p. 310 (Ben Hoentjen), p. 366 (Bert Oving) en p. 394 (Ben Hoentjen) Overname van (delen) van de tekst en/of figuren en afbeeldingen uitsluitend na voorafgaande schriftelijke toestemming van de provincie Drenthe Gelieve dit boek te citeren als: Provincie Drenthe 2010. Natuur in Drenthe. Zicht op biodiversiteit. (Samenvatting.) Provincie Drenthe, Assen, en het basisrapport als: Provincie Drenthe 2010. Natuur in Drenthe. Zicht op biodiversiteit. (Basisrapport.) Provincie Drenthe, Assen.
409
410