3.3 Houtwallen, singels en hagen
3.3.1 Inleiding Houtwallen zijn smalle aarden wallen begroeid met bomen en struiken. In de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw hadden houtwallen een belangrijke functie in de agrarische bedrijfsvoering. Ze werden aangelegd als vee- en windkering; daarnaast leverden ze brandhout op en gebruikshout voor palen en gereedschappen (geriefhout). Voor wat betreft de plaats in het landschap kunnen verschillende typen houtwallen worden onderscheiden. Eswallen: houtwallen rond de essen, om groot wild en schapen buiten te sluiten en om het vee bij stoppelbegrazing juist binnen de es te houden. Kampwallen: houtwallen rond kampen, heideontginningen en andere niet-gemeenschappelijke akkers, met als doel de verbouwde gewassen te beschermen.
Figuur 3.3.1. De levensgemeenschap van een houtwal (Alleyn et al. 1980).
- Bomen
zitplaats voor roofvogels
kleine zoogdieren als buit - Struiken klimplanten - Hoge kruiden paddenstoelen reptielen knaagdieren
broedplaats voor vogels insecten (bestuiving, honing)
schuilplaats voor wild en insecteneters
zaad en kleine weekdieren wormen vruchten (slakken) larven bacteriĂŤn kikkers en padden (voor de bodem noodzakelijke micro-fauna)
Dwarswallen in en langs de beekdalen en andere laaggelegen graslandgebieden, als perceelscheiding en veekering in delen waar de sloten niet het hele jaar door water voeren. Grenswallen als scheiding tussen het beekdal en de hoger gelegen essen en heidevelden. Vaak liggen ze zo hoog ten opzichte van het beekdal dat een deel van het ingesloten perceel ook bij hoge waterstanden droog bleef en als uitwijkplaats voor het vee kon dienen. Boswallen, die vooral worden aangetroffen langs in de negentiende eeuw aangelegde bossen. Ze werden aangelegd als bescherming tegen windschade en vraat. Om de kering goed dicht te houden, werden de bomen regelmatig gekapt, werden (doorn)struiken bijgeplant en werden soms takken in elkaar gevlochten. Vaak bestaat het wallichaam uit grond uit de nabije omgeving, bijvoorbeeld uit vrijkomende grond van een greppel aan de voet van de wal. Ook kan de grond afkomstig zijn van afgevlakte zandkoppen, of opgebouwd zijn uit heideplaggen. In houtwallen komt een veelheid aan overgangen tot uitdrukking. In de bovenlaag van het wallichaam spoelen voedingsstoffen en mineralen uit, terwijl aan de voet ervan de voedselrijkdom juist toeneemt. Vooral oost-west gerichte wallen kennen een groot verschil tussen de noord- en de zuidzijde. Door de grotere beschaduwing is een noordzijde van een houtwal kouder, donkerder en vochtiger dan de in de zon gelegen, warme en droge zuidzijde. De begroeiing van de houtwallen reageert op deze verschillen. Door het samenspel van deze verschillen kunnen veel planten en dieren een plaats vinden, waardoor een houtwal een veelzijdige levensgemeenschap wordt (figuur 3.3.1). Singels zijn eveneens smalle stroken met bomen en struiken, maar deze staan niet op een wal. Veel singels zijn ooit spontaan ontstaan uit opslag langs greppels of sloten. Het meest bekend zijn de elzensingels in de vochtige en relatief voedselrijke delen van Drenthe, zoals de beekdalen en de laagveengebieden in het noorden en zuidwesten van de provincie. In deze gebieden werden dergelijke singels soms ook aangeplant als veekering tussen de percelen. In de veen- en heideontginningen zijn ook veel elzensingels ontstaan, wat mogelijk werd door de combinatie van vochtigheid en een verhoogd aanbod aan voedingsstoffen. Fraaie voorbeelden hiervan zijn de nog steeds
kleinschalige ontginningen tussen Nieuw-Roden en Leek en meerdere hoogveenontginningen rond Hoogeveen. Vooral in ruilverkavelingsgebieden zijn in de periode tussen ruwweg 1950 en 1980 veel van dit soort singels verdwenen door kavelvergroting. Als compensatie werden nieuwe, bredere singels of bosstroken aangelegd als landschappelijke beplanting. Doornhagen komen weinig voor in Drenthe, omdat ze gebonden zijn aan voedselrijkere gronden. Het potkleigebied rond Roden herbergt dan ook de meeste en ook de soortenrijkste hagen. In minder soortenrijke vorm zijn doornhagen ook verspreid te vinden in de hele noordelijke hoek Veranderingen in de inrichting van het landschap  De veranderingen in de dichtheid van houtwallen en singels als gevolg van herinrichting van het landschap kunnen worden geïllustreerd aan de hand van topografische kaarten van de omgeving van Borger uit drie perioden (figuur 3.3.3). Op de kaart van de situatie tussen 1900 en 1930 zijn vrijwel alleen grenswallen rond het beekdal en de es aangegeven. Ook een jongere es (Nieuwland) is omwald. Er zijn dan drie typen wallen te onderscheiden: wallen zonder bomen (waarschijnlijk wel met struweel), houtwallen en singels, samen met een lengte van meer dan 37 kilometer (Provincie Drenthe 1992). Wallen zonder bomen kwamen opvallend veel voor in de smalle bovenlopen en ook in de lager gelegen gebieden rond de bebouwing van Westdorp. In de periode tussen 1930 en 1980 is de percelering veel grootschaliger geworden en zijn veel wallen en singels opgeruimd. Hier en daar zijn de oude kavelgrenzen gehandhaafd, terwijl enkele nieuwe beplantingen zijn aangelegd die soms min of meer de oude grenzen volgen. De kaart van 2006 laat zien dat na 1980 een aantal nieuwe boomsingels is aangelegd, zoals bijvoorbeeld aan weerszijden van het kanaal Buinen-Schoonoord. De structuur van het landschap is wel veranderd, doordat een aantal oude houtwallen is opgenomen in nieuwe bosaanplant. In totaal is het houtwal- en singelbestand sinds het begin van de vorige eeuw meer dan gehalveerd en voor een belangrijk deel ook vernieuwd. Figuur 3.3.2. Gebieden in Drenthe met veel houtwallen en singels (bronnen: Provincie Drenthe; Kadaster).
93 Borger
Schoonloo
Westdorp
Figuur 3.3.3. Veranderingen in het houtwallenlandschap in de omgeving van Westdorp bij Borger (Topografische militaire kaart, Bonneblad 188, 1930; Kadaster 1980, 2006, kaartblad 17E, schaal 1:25.000).
van Drenthe en daarnaast rond dorpen en grenzend aan de beekdalen. Ze fungeerden oorspronkelijk als perceelscheidingen en veekeringen. In doornhagen staan soms ook bomen. Bij een goed beheer blijft dit beperkt tot overstaanders, losse hogere exemplaren in een lager gehouden struweel; wanneer de bomen niet regelmatig teruggezet worden, gaan ze domineren en wordt het verschil met houtwallen en singels kleiner. Aanleg en onderhoud van houtwallen paste vroeger bij het kleinschalige boerenbedrijf. De meeste zijn dan ook te vinden in gebieden die voor of in het begin van de twintigste eeuw in cultuur gebracht zijn: de meeste liggen in Noord- en Zuidwest-Drenthe (figuur 3.3.2). In de jongere heide- en hoogveenontginningen ontbreken houtwallen en singels vrijwel. Tegenwoordig worden houtwallen, singels en hagen vooral gewaardeerd om hun landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische betekenis. Sinds ongeveer 1980 worden ze actief hersteld, beplant, onderhouden en uitgerasterd. Houtwallen vormen een leefgebied voor veel plantensoorten, waaronder ook soorten van vegetatietypen die onder druk staan, zoals droge schrale graslanden, heischrale graslanden en boszomen. Voor veel dieren fungeren houtwallen als leefgebied en als schuilplaats. Daarnaast zijn houtwallen en singels van belang als een netwerk waarlangs soorten van bossen en halfopen milieus zich kunnen verspreiden en verplaatsen. Deze
functie wordt vanwege de versnippering van leefgebieden steeds belangrijker voor het behoud van natuurwaarden zowel in natuurgebieden als daarbuiten in het cultuurlandschap. Vlinders en vleermuizen gebruiken deze lijnvormige structuren als oriĂŤntatie bij het vliegen. Doornstruwelen met hun uitbundige bloei in het voorjaar herbergen grote hoeveelheden vlinders, bijen en zweefvliegen.
en boswallen zijn meestal begroeid met soorten van Berkeneikenbossen. In de kruidlaag van houtwallen worden vooral plantensoorten van bosranden en zoom- en mantelgemeenschappen aangetroffen. Het meest algemene en vaak dominante gras is Gladde witbol. Welke soorten er verder voorkomen hangt in belangrijke mate af van de mineralenrijkdom van de bodem. Houtwallen op schralere zandgronden herbergen veel tamelijk algemene soorten van Berken-eikenbossen. Hengel is een bijzondere soort van de randen van eikenbossen, die ook met enige regelmaat op deze schrale houtwallen is te vinden (zie verder Bossen, paragraaf 3.2.2). Waar leem of potklei dicht aan het bodemoppervlak ligt, kunnen soorten van bossen op voedselrijke bodem worden aangetroffen zoals Grote muur (figuur 3.3.4). De houtwallen zijn waardevoller naarmate ze ouder zijn: op oudere wallen met een goed ontwikkeld humusprofiel kunnen soorten van oude bosbodems voorkomen. Een kenmerkende soort van zulke oudere houtwallen is bijvoorbeeld Gewone salomonszegel.
3.3.2 Vegetatie en flora
Figuur 3.3.4
Grote muur 1990 - 2008 (506) 1970 - 1996 (631)
Hans Dekker
Figuur 3.3.5
Bloeiende Grote muur, Hulsedink in beekdal Oude Diep Figuur 3.3.5. De verspreiding van Gewone eikvaren in Drenthe en de mate van voorkomen in 40 vegetatieopnamen van verschillende biotopen, periode 1990-2009 (bron: Natuurinformatie/Florameetnet provincie Drenthe).
Gewone eikvaren 1990 - 2008 (699) 1970 - 1996 (916)
houtwallen droog voedselarm bos droog relatief voedselrijk bos zandverstuivingen overige biotopen
Hans Dekker
94
Houtwallen De boom- en struiklaag van de meeste houtwallen bestaat uit soorten van Berken-eikenbossen: Zomereik, Ruwe en Zachte berk, Wilde lijsterbes, Amerikaanse vogelkers, Wilde kamperfoelie en diverse soorten bramen. De begroeiing van wallen rond essen en kampen bestaat meestal uit eikenhakhout. Dwarswallen zijn meestal begroeid met eiken of elzen en met doornstruiken als meidoorn en braam. Grenswallen
De soortenrijkste houtwallen zijn in noordelijk Drenthe te vinden, vooral in gebieden waar potklei aan de oppervlakte ligt. Typerend is het veel voorkomen van Sleedoorn, Tweestijlige meidoorn, Hondsroos en Hop. In de zoom van deze houtwallen en doornhagen zijn soorten van halfbeschaduwde standplaatsen aan te treffen zoals Robertskruid en Geel nagelkruid. Deze soorten hebben een voorkeur
voor vochtige en voedselrijke omstandigheden en komen in Drenthe veel minder voor dan in de rest van Nederland. Vooral waar de houtwallen grenzen aan potkleibossen zijn regelmatig soorten te vinden van loofbossen op voedselrijke bodem zoals Bosandoorn, Bosanemoon, Hazelaar en incidenteel ook Bleeksporig bosviooltje en Heelkruid (tabel 3.3.2). Een andere bijzonderheid van houtwallen op potklei is Welriekende agrimonie, een zeldzame soort van de bosmantels van rijke gronden. De houtwal in het potkleigebied bij het Weehorstbos waarop het zeer zeldzame Zaagblad voorkwam is vergraven; Zaagblad is in het laatste kwart van de vorige eeuw zelfs helemaal uitgestorven in Drenthe (WFD 1999). In het brongebied van de Bitse bij Roden lagen enkele houtwallen
Figuur 3.3.6.Trends van bos- en bosrandplanten in houtwallen in Drenthe in de periode 1998-2005 (bron: Florameetnet provincie Drenthe). 3
0,3 linkeras 1998 - 2001
rechteras 1998 - 2001
2002 - 2005
2002 - 2005
0,25
0,2
2
0,15
1,5
0,1
1 0,5
gem. bedekking (%)
2,5 gem. bedekking (%)
0,05 0
bos
bosrand
o lstr wa
ies db
gen d
Lig
Ge
wo ne
vel
He
ng el
0 Kli mo Bla p uw eb o Ge sbe wo s ne eik var en Sal om on sze gel Da lkr uid
Verder wordt de samenstelling van de kruidlaag sterk bepaald door de mate van beschaduwing en de dichtheid van de struiken boomlaag. Door het verschil in lichtintensiteit heeft de ene kant van de houtwal vaak een heel andere vegetatie dan de andere. Op de vochtige, beschaduwde noordkant groeien meer bosplanten, waaronder varens als Smalle en Brede stekelvaren en Dubbelloof. Gewone eikvaren is in Drenthe zelfs sterk gebonden aan houtwallen: deze omvatten zeventig procent van het totale voorkomen van de soort (figuur 3.3.5). Blauwe bosbes komt vooral veel voor op boswallen, maar regelmatig ook op de schaduwzijde van andere, meest oudere houtwallen. Net als veel andere bosplanten is Blauwe bosbes gevoelig voor teveel zon: na afzetten van de houtwal kan deze soort ernstige ‘verbrandingsverschijnselen’ vertonen. De droge, zonnige zuidzijde heeft vaak een vegetatie met soorten van schrale bodems als Struikhei, Stijf en Dicht havikskruid, Gewone veldbies, Tormentil en Muizenoor. Mede doordat houtwallen veelal in het cultuurland liggen worden er, naast de te verwachten bos- en bosrandplanten, ook veel soorten gevonden die hun optimum in storingsmilieus hebben. Minstens twintig procent van de in houtwallen, singels en hagen gevonden plantensoorten hoort oorspronkelijk thuis op akkers, in ruigten of andere sterk aan veranderingen onderhevige situaties. Na terugzetten neemt het aantal storingssoorten in houtwallen tijdelijk sterk toe. Veel houtwallen worden tegenwoordig niet of slechts incidenteel beheerd: dunning en kap vinden onregelmatig of helemaal niet meer plaats. Daardoor schieten boom- en struiklaag te ver door, waardoor de beschaduwing toeneemt en het karakter van de houtwallen verandert. Resultaten van het Florameetnet Drenthe laten zien dat in de periode 1998-2005 op Drentse houtwallen bosplanten als Klimop en Blauwe bosbes duidelijk zijn toegenomen in bedekking (figuur 3.3.6). Typische houtwalsoorten als Gewone salomonszegel en Gewone eikvaren zijn juist in bedekking afgenomen. Deze laatste soort vertoont al sinds de jaren 1970 een afname (WFD 1999 en gegevens WFD-meetnet 2001-2008, ongepubliceerd). Achterstallig beheer kan leiden tot verruiging, die ten koste gaat van de diversiteit van vooral de kruidlaag. Laagblijvende soorten zoals Dalkruid zijn erg gevoelig voor ophoping van gevallen blad en daarom bijna onveranderlijk op boomvoeten en hellingen te vinden. In houtwallen blijkt Dalkruid dan ook achteruit te zijn gegaan in bedekking. Hetzelfde geldt voor andere kwetsbare soorten, zoals Hengel, en voor soorten van schrale opener milieus (figuur 3.3.6). Daarnaast leidt incidenteel zwaar onderhoud (kappen) tot explosieve toename van ‘staande’ bramensoorten (zie intermezzo Bramen). Een tweede oorzaak van verruiging van veel houtwallen is het inwaaien van meststoffen vanuit de omgeving, wat tot een toename van stikstofminnende, snelgroeiende plantensoorten leidt. Bij uitrasteren is het van belang om, vooral aan de zuidkant, het raster dichtbij de wal te plaatsen zodat het schrale talud door het vee begraasd kan worden en zo dankzij afvoer van mineralen zijn voedselarme karakter kan behouden.
opener vegetaties
en een Sleedoornhaag waar het ’s winters afstromende water van de bronnetjes de voedselrijke bodem openhield, zodat hier Schedegeelster kon groeien. Door de aanleg van een overstort, wegen en een nieuwbouwwijk behoren deze bijzondere groeiplaatsen inmiddels tot het verleden (zie ook Bossen, figuur 3.2.20). In het oosten van Drenthe zijn op de Hondsrug tamelijk veel houtwallen te vinden. Deze zijn minder soortenrijk dan die in het potkleigebied, hoewel de soortensamenstelling wel degelijk duidt op wat mineraalrijkere, lemige bodems. Het aandeel van soorten van ruigten als Kleefkruid, Boerenwormkruid, Bijvoet en Dolle kervel is hier opvallend groot (tabel 3.3.2). Houtwallen zonder bomen herbergen hier soms heischrale vegetaties met bijvoorbeeld Blauwe knoop. Schaduwgras is een in Drenthe tamelijk zeldzame soort die in houtwallen, singels en bosmantels op de noordelijke keileemruggen is aangetroffen, met concentraties vindplaatsen rond Zuidlaren en Eelde-Paterswolde. Daarnaast komt ze ook op de leemgronden van Havelte relatief veel voor. Veel houtwallen in het Drentsche Aa-gebied zagen in het vroege voorjaar ooit
95
Elzensingels
Overige singels
Houtwallen
Berken-eikensingels
aantal vegetatieopnamen
Doornhagen
Trend
Bijlage Flora- en faunawet
Status Rode Lijst
Tabel 3.3.1. Aspectbepalende en kenmerkende bomen, struiken en hun ondergroei van houtwallen en singels (bron: Natuurinformatie provincie Drenthe).
12
100
248
248
53
soorten van rijke loofbossen Bosandoorn
96
+
Gewone esdoorn
++
Hazelaar
++
Klimop
++
Spaanse aak
++
Wijfjesvaren
=
Zoete kers
=
Bosanemoon
=
Heelkruid
=
Mannetjesvaren
+
Ruige veldbies
–
Schaduwgras
+
Witte klaverzuring
=
+
+ +
soorten van rijke zomen Bosveldkers
–
Drienerfmuur Welriekende agrimonie
– Kwetsbaar
–
+
soorten van doornstruwelen Bosgierstgras
=
Boszegge
––
Eenstijlige meidoorn
=
Gewone vlier
=
Grote muur
=
Hondsroos Schedegeelster
= Gevoelig
–
Sleedoorn
+
Tweestijlige meidoorn
–
Wilde kardinaalsmuts
++
soorten van stikstofrijke zomen Akkerkool
++
Dolle kervel
+
Geel nagelkruid
++
Gewone berenklauw
+
Grote brandnetel
=
Hondsdraf
=
Hondspeterselie
+
Kleefkruid
=
Look-zonder-look
++
Robertskruid
++
Fluitenkruid
=
Zevenblad
=
soorten van vochtige graslanden Echte valeriaan
=
Geknikte vossenstaart
=
Gewone hoornbloem
=
Gewoon varkensgras
=
Grote vossenstaart
=
Kruipende boterbloem Moerasbasterdwederik
= Gevoelig
––
Rood zwenkgras
=
Ruw beemdgras
=
Veldbeemdgras
=
+
=
Gewone paardebloemen
?
Gewoon reukgras
=
Glanshaver
++
Grasmuur
=
Grote wederik
=
Hazenzegge
=
Lidrus
=
Moerasrolklaver
=
Pinksterbloem
=
Pitrus
=
Rode klaver
=
Ruwe smele
=
Scherpe boterbloem
=
Smalle weegbree
97
=
Stengelloze sleutelbloem
––
Veldzuring
=
Vertakte leeuwentand
=
Witte klaver
=
Zwarte zegge
=
+
soorten van Elzenbroekbossen Bitterzoet
=
Elzenzegge
=
Geoorde wilg
=
Grauwe en Rossige wilg
=
Knopig helmkruid
=
Schietwilg
+
Zwarte els
=
+
soorten van Elzen-vogelkersbossen Bleeksporig bosviooltje
?
Gelderse roos
=
Gewone es
+
Groot heksenkruid
+
Groot springzaad
=
Hop
+
IJle zegge
+
Laurierwilg
–
Moerasmuur
=
Reuzenzwenkgras
–
Vogelkers
+
Wegedoorn
–
Zwarte bes
=
+
+
soorten van Riet- en zeggenmoerassen Blaaszegge
=
Grote kattenstaart
=
Haagwinde
+
Hennegras
=
Hoge cyperzegge
=
Holpijp
=
Moerasspirea
=
Moeraszegge
=
Presentie in opnamen + = kenmerkende soort, niet in opnamen
Berken-eikensingels
Houtwallen
Overige singels
Elzensingels
Doornhagen
Trend
Bijlage Flora- en faunawet
Status Rode Lijst Gestreepte witbol
1–10 %
11–25 %
26–50 %
51–75 %
> 75 %
=
Stijve zegge
–
Watermunt
=
soorten van natte strooiselruigtes
98
Gele lis
+
Gewone engelwortel
=
Gewone smeerwortel
+
Harig wilgenroosje
=
Kale jonker
=
Koninginnenkruid
+
Liesgras
=
Mannagras
=
Moerasandoorn
=
Moeraswalstro
=
Riet
=
Rietgras
=
Wolfspoot
=
soorten van natte pioniermilieus Fioringras
=
Greppelrus
=
Moerasdroogbloem
=
Veenwortel
=
Waterpeper
=
Zilverschoon
=
soorten van Berken-eiken- en Beuken-eikenbossen Amerikaanse vogelkers
=
Beuk
+
Brem
=
Gewone braam
=
Hulst
++
Rankende helmbloem
=
Ratelpopulier
=
Wilde kamperfoelie
=
Wilde lijsterbes
=
Zomereik
=
Adelaarsvaren
=
Amerikaans krentenboompje
=
Amerikaanse eik
++
Blauwe bosbes
–
Bonte gele dovenetel
++
Boswilg
+
Brede stekelvaren
=
Dalkruid Dubbelloof
– Gevoelig
–
Framboos
=
Gewone eikvaren
=
Gewone salomonszegel
=
Lelietje-van-dalen
+
Ruwe berk
+
Smalle stekelvaren
=
Sporkehout
=
Witte els
=
Zachte berk
=
Berken-eikensingels
Houtwallen
Overige singels
Elzensingels
Doornhagen
Trend
Bijlage Flora- en faunawet
Status Rode Lijst Scherpe zegge
Berken-eikensingels
Houtwallen
Overige singels
Elzensingels
Doornhagen
Trend
Bijlage Flora- en faunawet
Status Rode Lijst soorten van zomen, mantels en kapvlakten eikenbossen Dagkoekoeksbloem
=
Gladde witbol
=
Wilgenroosje
=
Avondkoekoeksbloem
–
Bochtige smele
=
Boskruiskruid
=
Brede wespenorchis
1
Dicht havikskruid
++ –
Echte guldenroede
Kwetsbaar
+
––
Heggenduizendknoop
=
Hengel
–
Koningsvaren
1
=
Pilzegge
=
Schermhavikskruid
=
Stijf havikskruid
=
Struikhei
=
99
soorten van droge graslanden Boerenwormkruid
+
Fijn schapengras
–
Gewoon biggenkruid
=
Gewoon duizendblad
=
Gewoon struisgras
=
Grasklokje
1
Jakobskruiskruid
– ++
Muizenoor
=
Schapenzuring
=
Sint-Janskruid
+
Vlasbekje
=
Vroege haver
=
heischrale soorten Blauwe knoop
Gevoelig
––
Gevoelig
++
Blauwe zegge
=
Bosaardbei Kruipwilg
=
Liggend walstro
=
Liggende vleugeltjesbloem
Kwetsbaar
=
Mannetjesereprijs
=
Pijpenstrootje
=
Tandjesgras
–
Tormentil
=
ruderale soorten Akkerdistel
=
Krulzuring
=
Kweek
=
Ridderzuring
=
Speerdistel
=
Presentie in opnamen + = kenmerkende soort, niet in opnamen
1–10 %
11–25 %
26–50 %
51–75 %
> 75 %
Schedegeelster tussen Daslook, Klimop en Bosanemoon, omgeving Roden
lichtgeel van de bloeiende Stengelloze sleutelbloemen. Van deze rijkdom is nauwelijks iets over (zie kader). Wegedoorn is een bijzondere doornstruik waarvan de verspreiding een zwaartepunt heeft in houtwallen, struwelen en mantels van elzenbossen in het Drentsche Aa-gebied (zie Bossen, figuur 3.2.15). De meeste houtwallen in Zuidwest-Drenthe zijn relatief soortenarm. De begroeiing bestaat vooral uit soorten van Berken-eikenbossen (tabel 3.3.1), met vaak veel Rankende helmbloem. Houtwallen in wat voedselrijkere omstandigheden worden er gekenmerkt door de aanwezigheid van Eenstijlige meidoorn, Hop en Fluitenkruid. Aan de voet van enkele wallen groeit Elzenzegge, die overigens in dit deel van Drenthe vooral in elzensingels voorkomt.
Berken-eikensingels De in het kader van ruilverkavelingen aangeplante singels werden aanvankelijk voornamelijk beplant met eik, berk en andere ter plekke thuis horende soorten van Berkeneikenbossen. Later zijn er ook vaak boom- en struiksoorten aangebracht die van oorsprong op rijkere bodems voorkomen, zoals Hazelaar, Es, Kardinaalsmuts, Spaanse aak en Wilde liguster. De laatste twee lijken in Drenthe helemaal niet spontaan voor te komen (WFD 1999). De vegetatie van berken-eikensingels vertoont overeenkomsten met die van houtwallen op minder mineraalrijke bodems (tabel 3.3.1), maar omdat de meeste veel jonger zijn, bestaat de ondergroei nog voor een groot deel uit akkerkruiden en andere pioniersoorten van weinig vochtige tot droge milieus. De meest voorkomende kruiden zijn soorten van kapvlakten als Wilgenroosje en Schapenzuring, storingssoorten als Vogelmuur, Gewone hennepnetel, Grote brandnetel, Kweek en Kropaar en graslandsoorten als Gewoon struisgras, Reukgras, Kruipende boterbloem en Veldzuring. Daarnaast is ook vaak Pijpenstrootje aanwezig. In de boomlaag overheersen Zomereik, berken, Gewone vlier, Wilde lijsterbes en Sporkehout. Ook Amerikaanse vogelkers heeft zich in deze aanplantstroken in ruilverkavelingsgebieden en langs wegen en kanalen kunnen vestigen.
Bessen van Wegedoorn
Zeldzame soorten komen in deze singels maar weinig voor. Een uitzondering is de Koningsvaren die met name op de grens van zand- en veengebieden in deze singels kan worden aangetroffen. Een nieuwkomer is Glanzige ooievaarsbek, die recent op verschillende plekken is opgedoken, onder andere in een berken-eikensingel in het Gieterveld en in een ruilverkavelingsbeplanting bij Noord-Sleen.
Elzensingels Elzensingels komen voornamelijk voor in vochtige graslandgebieden zoals beekdalen en veenontginningen. Zwarte els is hierin de dominante boomsoort. Meestal bestaat de singel uit slechts ĂŠĂŠn enkele, vrij transparante bomenrij. Soms is de ruimte tussen de bomen dichtgegroeid met braamstruweel. In een deel van het slagenlandschap van Ruinerwold-Koekange was de aanwezigheid van Hulst in elzensingels karakteristiek. Bij de uitvoering van de ruilverkaveling zijn echter veel van deze singels gesneuveld. Doordat elzensingels langs sloten en greppels staan nemen graslandplanten en soorten van oevers
Ton Schoenmaker
Hans Dekker
Welriekende agrimonie
Hans Dekker
100
Stengelloze sleutelbloem: exclusieve plantensoort van het Nationaal Landschap Drentsche Aa De Stengelloze sleutelbloem is een inheemse plant die in beekdalen in Drenthe oorspronkelijk op houtwallen, in slootkanten en in beekbegeleidend schraal grasland groeide (WFD 1999). Vooral het stroomgebied van de Drentsche Aa was een belangrijk bolwerk van deze ‘pannenkoekjes der Drentse kinderen’, zoals Beijerinck (1957) ze noemde. Hoogstwaarschijnlijk kwam zij vroeger ook in de zomen van beekdalbossen voor. In de jaren 1950 waren ze ook hier echter al op veel plaatsen verdwenen. Net als de Wilde narcis (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2) waren de vroeg in het voorjaar met heldergele bloemen bloeiende pollen geliefd als tuinplant en werden ze veel uitgestoken. Door ruilverkaveling, ontwatering en het dempen van slootjes zijn nadien nog vele van de resterende groeiplaatsen in Drenthe verloren gegaan. Van enkele populaties, bijvoorbeeld bij het Amerdiep, zijn in de jaren 1970, met de graafmachines op de hielen, enkele pollen gered en overgebracht naar particuliere tuinen in Assen en bij Gasselte. Anno 2010 zijn er in Drenthe nog maar drie oorspronkelijke groeiplaatsen over, allemaal binnen de grenzen van het Nationaal Landschap Drentsche Aa (figuur 3.3.7). Tussen 1970 en nu is daarmee het aantal kilometerhokken waarin soort voorkwam met 75 procent afgenomen (WFD 1999; Van Zanten en Dekker 1995). Dit zijn ook binnen Nederland vrijwel zeker de enige plekken waar nog wilde Stengelloze sleutelbloemen groeien. Vanwege de zeldzaamheid en grote kwetsbaarheid valt Stengelloze sleutelbloem onder de Rode Lijstcategorie ‘bedreigd’ en is ze ook als beschermde plantensoort opgenomen in de Flora- en faunawet van 2002 als zogenaamde Bijlage 2-soort (zie Inleiding hoofdstuk Biotopen, paragraaf 3.1).
intensief gebruikt akkerbouwperceel. Maar in alle gevallen geldt dat een simpel ‘beheersongelukje’ het einde van een populatie kan betekenen. Genetisch onderzoek Uit in 2008 uitgevoerd onderzoek is gebleken dat de Drentse Stengelloze sleutelbloemen genetische verarmd zijn. De genetische variatie binnen de resterende populaties is vier à vijf keer kleiner dan van wilde populaties in Vlaanderen. Daarnaast zijn de genetische verschillen tussen de drie groeiplaatsen vrij groot (Oostermeijer et al. 2009). Doordat de populaties lange tijd van elkaar geïsoleerd zijn, is genenuitwisseling via bestuiving door hommels achterwege gebleven. Zo zijn bij Eldersloo alleen nog planten aanwezig met langstijlige bloemen. Voor een goede zaadproductie is het naast elkaar voorkomen van zowel lang- als kortstijlige planten essentieel. Omdat op alle drie plaatsen nog altijd zaden gevormd worden en kiemplanten tot ontwikkeling komen, zijn er nog steeds voldoende mogelijkheden om de Drentse Stengelloze sleutelbloemen voor uitsterven te behoeden. Net als voor het Rozenkransje (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2) is hiervoor inmiddels een herstelplan opgesteld (Oostermeijer et al. 2009; Vos 2009).
101
Kwetsbaarheid en huidige bescherming populaties Hoewel de soort zich op de resterende groeiplaatsen sinds 1994 heeft weten te handhaven, is het aantal planten zeer klein (Van Zanten en Dekker 1995; Vos 2002). Twee van de groeiplaatsen liggen in terreinen van Staatsbosbeheer: bij Gasteren en in Geelbroek. Bij een daarop afgestemd beheer zijn er goede mogelijkheden de soort hier te behouden. De derde populatie, in de omgeving van Eldersloo, is echter zeer kwetsbaar, niet alleen door het kleine aantal (weliswaar uitbundig bloeiende) planten, maar vooral door de ligging van de groeiplaats: op het talud van een schouwsloot langs een verharde weg en grenzend aan een
Figuur 3.3.7. Verspreiding van Stengelloze sleutelbloem in Drenthe in de periode 1970-2009 (WFD 1999 en aanvullingen WFD t/m 2009). Stengelloze sleutelbloem 2009 (3) 1970 - 1996 (12)
Hans Dekker
Figuur 3.3.7
Stengelloze sleutelbloem aan de voet van een houtwal bij Gasteren
Doornhagen In beekdalen en in vochtige heideontginningen zijn perceelrandbegroeiingen te vinden die bestaan uit doornstruiken en heesters. De algemeenste soort hierin is Eenstijlige meidoorn. Daarnaast dragen ook andere doornstruiken als Sleedoorn, Hondsroos en bramen bij aan de ondoordringbaarheid van deze hagen. Hier en daar groeien Zomereik, berk, Hulst, Hop en Gewone vlier boven het struweel uit. Door het achterwege blijven van onderhoud zijn deze bomen uitgegroeid en zijn ook meidoornstruiken doorgeschoten tot bijna-bomen. De ondergroei bestaat meestal uit Grote brandnetel, Wilgenroosje en Gladde witbol, Dolle kervel en Akkerkool (tabel 3.3.1). Langs veel hagen ligt een greppel.
Hans Dekker
en moerassen een belangrijke plaats in de ondergroei in (tabel 3.3.1). De vegetatie is meestal een mengeling van soorten van Elzenbroekbossen (naast Zwarte els ook Bitterzoet, Zwarte bes, Grauwe wilg en Gele lis) en soorten van de drogere eikenbossen (Zomereik, Wilde kamperfoelie, bramen, Wilde lijsterbes, Gewoon struisgras, Wilgenroosje etc.). In elzensingels op wat drogere standplaatsen ligt het accent op de tweede groep. In natte elzensingels heeft de eerste soortengroep een groot aandeel in de begroeiing en kunnen daarnaast soorten van zeggenmoerassen, rietlanden en natte strooiselruigtes veel voorkomen. Voorbeelden daarvan zijn Stijve zegge, Moeraszegge, Hoge cyperzegge, Echte valeriaan, Rietgras, Liesgras en Moerasspirea. In elzensingels met een sterk wisselende waterstand komen in de ondergroei eigenlijk alleen storingssoorten voor, zoals Pitrus, Rietgras, Kruipende boterbloem, Grote brandnetel, Ridderzuring, Waterpeper en Vogelmuur. Elzensingels op mineraalrijke grond doen in soortensamenstelling denken aan de vegetatie van Elzen-vogelkersbossen met soorten als Gewone vogelkers, Wegedoorn, Laurierwilg, Gelderse roos, Hondsroos, Bosandoorn en Reuzenzwenkgras (zie Bossen, paragraaf 3.2.2). In omgeving van Ruinerwold kwam vroeger in de singels veel Elzenzegge voor. Als gevolg van de ruilverkaveling zijn de meeste groeiplaatsen inmiddels verloren gegaan.
Bloeiende Sleedoornhaag
Sleedoornbloemen
Hans Dekker
Elzensingel in het beekdallandschap van de Runsloot bij Vries
Hans Dekker
102
Goed ontwikkelde doornhagen komen voor in NoordDrenthe op wat rijkere kleiige, vochtige bodems. Voor het potkleigebied rond Roden is de Tweestijlige meidoorn karakteristiek. Deze in Nederland vrij zeldzame soort komt in Drenthe buiten het potkleigebied vrijwel nergens spontaan voor (zie Bossen, figuur 3.2.16). Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn, Vlier, Hop en twee variĂŤteiten van Hondsroos vormen in deze doornstruwelen de hoofdmoot van de begroeiing; incidenteel komen bomen van loofbossen op voedselrijke grond voor, zoals Zoete kers en Es. Ook de kruidlaag bestaat van nature uit soorten van voedselrijke grond als Zevenblad, Look-zonder-look, Robertskruid, Geel nagelkruid en Hondsdraf. Blijkens het provinciale Florameetnet hebben doornhagen in de afgelopen jaren aan kwaliteit gewonnen. Het aandeel van kenmerkende soorten als Sleedoorn, Hondsroos en ook van de zeldzame Tweestijlige meidoorn is groter geworden en de ondergroei is in de periode 1998-2005 soortenrijker en gevarieerder van samenstelling geworden (Provincie Drenthe 2006).
3.3.3 Mossen en korstmossen
waar veel voor, maar het betreft doorgaans slechts een zwakke afspiegeling van wat op vrijstaande bomen te vinden is. Dit komt doordat de meeste korstmossen die op de stam van bomen groeien veel licht nodig hebben. Struiken in houtwallen vangen het licht weg en bomen worden niet opgesnoeid, waardoor lage takken een goede lichttoetreding verhinderen.
Oude houtwallen vormen een belangrijk biotoop voor mossen. Zij bieden mossen goede kansen, omdat er op de walkanten weinig blad blijft liggen. De relatief vochtige schaduwzijden zijn dikwijls rijk begroeid met mossoorten die ook in bossen voorkomen. Een soort als Gewoon pronkmos vertoont een duidelijke binding met oude houtwallen in het bos. Dit gold in het verleden ook voor Gaaf buidelmos, Neptunusmos en Viertandmos, maar deze soorten zijn tegenwoordig voornamelijk op dood hout te vinden. Gewoon pronkmos is algemeen op oude houtwallen, maar groeit ook langs greppels en op wallen in het bos en rond boomvoeten van oude beuken. In ruilverkavelingsgebieden in Drenthe zijn veel singels nog maar enkele tientallen jaren oud. De bodem is meestal bedekt met een dicht bladerdek; vestiging en groei van mossen is hier nauwelijks mogelijk. De spaarzame mosbegroeiing vinden we dan ook meestal om en nabij boomvoeten en zaagstobben. Het aantal soorten is beperkt en hangt voornamelijk af van de breedte van de singel, de aanwezige boomsoorten en de vegetatiestructuur. In smalle en open singels heeft de wind een groot deel van het jaar vrij spel. Dit heeft een uitdrogend effect, met als gevolg dat er slechts weinig bossoorten en epifyten worden aangetroffen. De meestal spaarzame mosbegroeiing bestaat in de regel uit enkele algemene, weinig kritische soorten; Fijn laddermos en Gewoon dikkopmos zijn vaak aspectbepalend, op wat schralere gronden soms aangevuld met Groot laddermos en Heideklauwtjesmos. Zijn de singels wat breder of wordt de wind grotendeels weggevangen door een goed ontwikkelde struiklaag, dan neemt het aantal soorten toe. Er verschijnen dan andere algemene soorten zoals Groot rimpelmos, Gewoon klauwtjesmos en in greppels of vochtige slootkanten haarmossen, Gewoon sterrenmos, Gewoon pluisjesmos en levermosjes als Gaaf buidelmos, Gewoon kantmos en Gedrongen kantmos. Bijzondere soorten komen nog weinig voor, maar naarmate de singels ouder worden neemt de kans daarop toe, terwijl ook een toename te verwachten is van epifyten en mossen van dood hout.
3.3.4 Paddenstoelen Houtwallen en singels zijn feitelijk op te vatten als smalle stroken loofbos. Hoewel loofbossen vaak zeer rijk zijn aan paddenstoelen (zie Bossen, paragraaf 3.2.5), geldt dit niet voor wallen en singels. Dat heeft verschillende oorzaken. Door de geringe breedte zijn deze landschapselementen zeer gevoelig voor uitdroging, waardoor mycelia weinig vruchtlichamen (de paddenstoelen) vormen. De meeste wallen en singels worden sterk be誰nvloed door aanvoer van voedingsstoffen vanuit aangrenzend cultuurland, waardoor schrale plekjes schaars
Bert Oving
Houtwal in het Gasselterveld met Groot laddermos en een toefje Fraai haarmos
Vermiljoenhoutzwam op dood berkenhout
zijn. Er wordt geen verschralend beheer toegepast dat een (gedeeltelijke) compensatie zou kunnen bieden tegen vermesting door stikstofdepositie. Dat is een belangrijk verschil met beboomde wegbermen, die vaak wel rijk zijn aan paddenstoelen (zie Wegbermen en spoordijken, paragraaf 3.13.4). Op droge berken-eikenwallen vindt men regelmatig enkele algemene mycorrhizapaddenstoelen als Kaneelkleurige melkzwam, Berijpte russula en Kastanjeboleet bij eiken en Vliegenzwam, Zwartgroene melkzwam en Gele aardappelbovist bij berken. Deze laatste soort wordt er soms vergezeld door de parasitaire Kostgangerboleet. Op schrale plekken kunnen ook kritischer soorten als Eekhoorntjesbrood, Gewone heksenboleet en Hanenkam groeien. Daarnaast komen gewone strooiselafbrekers als Botercollybia, Eikenbladzwammetje en Nevelzwam regelmatig voor. De belangrijkste groep paddenstoelen in oudere houtwallen vormen de houtzwammen (tabel 3.3.2). Het gangbare beheer brengt met zich mee dat er vaak stronken, stobben en grote dode takken aanwezig zijn. Bovendien zijn veel houtpaddenstoelen goed bestand tegen een droog microklimaat, met
Marian Jagers
Er zijn geen korstmossen die specifiek gebonden zijn aan houtwallen en singels. Epifytische korstmossen komen welis-
103
Figuur 3.3.8
name buisjeszwammen. Op oude, nog levende stobben en stammen van eiken vallen vaak de grote vruchtlichamen van Zwavelzwam en Biefstukzwam op. Soms groeit daar ook de veel zeldzamere Eikhaas (figuur 3.3.8). Houtwallen en singels hebben veel soorten op dood hout gemeen met wegbermen en kapvlaktes. Enkele droogteminnende paddenstoelen zijn in gesloten bossen veel schaarser.
Eikhaas 1999-2007 (52)
loofbos
kapvlaktes
wegbermen met bomen
houtwallen en singels
voorkomen in Drenthe
Biefstukzwam
levend eik
MA
xxx
xxx
--
x
Zwavelzwam
levend loofhout
VA
xxx
xx
--
x
Waaiertje
dood loofhout
MA
xxx
x
xxx
x
Fopelfenbankje
dood loofhout
MA
xxx
x
xxx
x
Winterhoutzwam
dood loofhout
A
xxx
xx
xxx
x
Eikhaas
levend eik
VZ
xx
xxx
--
x
Berkenweerschijnzwam
levend berk
MA
xx
xx
--
xx
Berkenzwam
levend berk
ZA
xx
xx
--
xxx
Platte tonderzwam
levend/dood
ZA
xx
xx
xx
xxx
Vermiljoenhout- dood loofhout zwam
MA
xx
--
xxx
x
Ruig elfenbankje
VZ
xx
--
xxx
--
dood loofhout
Tonderzwam
levend berk
ZA
x
x
--
xxx
Dikrandtonderzwam
levend eik
VZ
x
xxx
--
--
Reuzenzwam
levend beuk
VZ
x
xxx
--
--
xxx: relatief vaak x: soms
Figuur 3.3.8. De verspreiding in Drenthe van de Eikhaas, een vrij zeldzame parasiet aan de voet van oude eiken met een voorkeur voor wegbermen en houtwallen (data Paddenstoelenwerkgroep Drenthe).
rijke omstandigheden komen hoofdzakelijk algemene houtpaddenstoelen en strooiselafbrekers voor. Alleen waar recent aangeplante singels en houtwallen grenzen aan schrale wegbermen of natuurgebieden treden soms minder algemene mycorrhizapaddenstoelen op (zie Wegbermen en spoordijken, paragraaf 3.11.4).
xx: regelmatig --: (vrijwel) afwezig
Elzensingels in vochtige landbouwgebieden hebben in het algemeen een sterk verarmde mycoflora van Elzenbroekbossen en loofbossen op voedselrijke bodems (paragraaf 3.2.5). Alleen de meest algemene mycorrhizapartners van de els worden hier soms gevonden, zoals Bleke elzenzompzwam en Groenige elzenmelkzwam. Rijker zijn elzen- en wilgensingels in schrale, natte natuurgebieden als het dal van de Elperstroom en delen van de beekdalen van de Reest en de Drentsche Aa. Hier groeien soms zeldzamere soorten, bijvoorbeeld bij elzen de Geelvlokkige gordijnzwam en de bedreigde Rossige elzenzompzwam. Bij oude wilgen staan soms de Koperrode gordijnzwam, de bedreigde Valse satijnvezelkop en de kwetsbare Violetvlekkende moerasmelkzwam. De Kousenvoetgordijnzwam komt in Drenthe vrijwel uitsluitend voor onder wilgen in singels. De mycoflora van singels in natte schraallanden wordt hoofdzakelijk bedreigd door het verwijderen van bomen door beheerders om de oppervlakte open grasland te vergroten. De vele singels die in het kader van ruilverkavelingen zijn aangelegd in agrarische gebieden, zijn voor paddenstoelen van weinig betekenis. In de heersende voedsel-
Marian Jagers
104
levend/ dood hout
soort
Tabel 3.3.2. Het optreden van enkele op hout levende buisjeszwammen in houtwallen en singels in vergelijking met andere biotopen (data Paddenstoelenwerkgroep Drenthe).
Eikhaas
3.3.5 Zoogdieren
Tabel 3.3.3. Binding van in Drenthe waargenomen vleermuizen met houtwallen en singels (Glas 1986; Limpens et al. 1990; Quist en Smaal 1991).
Het kleinschalige cultuurlandschap dankt zijn rijke zoogdierfauna voor een belangrijk deel aan de houtwallen. Behalve als leefgebied voor insecteneters zoals Egel en Gewone en Tweekleurige bosspitsmuis en muizensoorten als Bosmuis, Rosse woelmuis en Dwergmuis, fungeren houtwallen ook als foerageergebied voor verschillende predatoren zoals Vos, Hermelijn, Wezel en Bunzing. Enkele soorten, zoals Konijn en Bunzing, vinden in houtwallen een geschikte plaats voor nestholen. Verder bieden houtwallen beschutting en dekking aan soorten die in het open cultuurland foerageren, zoals Ree. Voor vleermuizen zijn houtwallen van groot belang voor oriëntatie en geleiding tijdens hun voedselvluchten (tabel 3.3.3; kader ‘Sonar van vleermuizen’). Tenslotte vormen houtwallen en singels voor zoogdieren belangrijke schakels in de verbindingsketen tussen grotere natuur- en bosgebieden.
erosiewal geen onderhoud gekapte wal
kappen onderhoud
Gebruik als jachtgebied
Binding met houtwal
Voorkomen in Drenthe
Watervleermuis
+
weinig
sterk
VA
Meervleermuis
+
niet
matig
Z
Baardvleermuis
+
niet
gering
Z
Dwergvleermuis
+
veel
matig
A
Ruige dwergvleermuis
+
veel
matig
A
Laatvlieger
+
niet
sterk
A
Rosse vleermuis
+
niet
gering
VA
Grootoorvleermuis
+
veel
sterk
VA
Franjestaart
+
weinig
onduidelijk
VZ
De soortenrijkdom neemt toe naarmate een houtwal rijker gestructureerd is. Er bestaat dan ook een direct verband tussen het aantal zoogdiersoorten in een houtwal en het beheer (figuur 3.3.9). Pas afgezette houtwallen worden soms tijdelijk gekoloniseerd door Veldmuis en Bosmuis. Naarmate struik- en boomlaag weer uitgroeien, keren de kenmerkende soorten terug. Niet langer onderhouden, holle houtwallen met uitgegroeide bomen worden door verschillende soorten gemeden.
Saxifraga, Mark Zekhuis
Hermelijn
Geleiding vliegroute
Voor Drenthe zijn maar weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar waaruit de betekenis van houtwallen voor kleine zoogdieren kan worden afgeleid. Een indruk geven de uitkomsten van een sporenonderzoek tijdens een sneeuwperiode in 1985 in twee ongeveer even grote delen van het dal van het Groote Diep in het herinrichtingsgebied Roden-Norg. Zowel de Langelosche Stukken als de Middelste en Zuidersche Stukken waren omstreeks 1940 rijk bedeeld met houtwallen. Sindsdien zijn er in het kader van de ruilverkaveling Peize-Bunne veel verdwenen. In de Langelosche stukken bleef zelfs vrijwel geen enkele houtwal meer over. Hier werden in 1985 dan ook veel minder sporen van kleine zoogdieren vastgesteld dan in de Middelste en Zuidersche Stukken (tabel 3.3.4). boswal rasteren
kaprijpe wal
holle wal geen onderhoud
Sporadisch aanwezig Regelmatig aanwezig Meestal aanwezig
Egel Bosspitsmuis Vleermuis Konijn Rosse woelmuis Veldmuis Dwergmuis Bosmuis Hermelijn Bunzing
Figuur 3.3.9. De zoogdierfauna van houtwallen bij vier ontwikkelingsstadia in relatie tot beheer (Wammes 1986).
105
Middelste en Zuidersche stukken
105
115
Aantal sporen per 200 m Konijn
2,0
Woelmuizen 0,2
0,2
Wezel
0,1
0,2
Hermelijn
0,9
1,1
Bunzing
0,5
1,1
Ree
106
0,5
Bosmuis
1,6
De drie kleine marterachtigen Wezel, Hermelijn en Bunzing gaan in Drenthe in aantal achteruit (zie Bossen, tabel 3.2.9). Dat is grotendeels te wijten aan biotoopverlies en mogelijk ook mede aan de achteruitgang van belangrijke prooidieren. Spitsmuizen In Nederland komen zes soorten spitsmuizen voor: Waterspitsmuis, Huisspitsmuis, Dwergspitsmuis, Veldspitsmuis, Gewone bosspitsmuis en Tweekleurige bosspitsmuis. De Dwergspitsmuis is ons kleinste inheemse zoogdier. Spitsmuizen zijn geen knaagdieren maar insecteneters, net als Mol en Egel. Ze gebruiken zeer veel energie en eten per dag hun eigen gewicht aan insecten. Spitsmuizen zijn territoriaal, dat wil zeggen dat ze een bepaald gebiedje verdedigen tegen soortgenoten. Die gevechten kunnen fel zijn en soms vallen er dodelijke slachtoffers bij. Veel meer spitsmuizen eindigen echter in de klauwen van Kerkuilen (zie kader over de Veldmuis in Wegbermen en spoordijken, paragraaf 3.11.5). De Gewone en de Tweekleurige bosspitsmuis worden pas sinds kort als afzonderlijke soorten onderscheiden. In Drenthe komen ze beide voor. De Tweekleurige bosspitsmuis is karakteristiek voor de hogere gronden, terwijl de Gewone bosspitsmuis zijn optimum heeft in de lagere delen zoals de beekdalen en de Veenkoloniën (Snaak 2008). De zeldzaamste soort in Nederland is de Veldspitsmuis. Deze was tot voor kort slechts bekend van Zeeuws-Vlaanderen, Zuid-Limburg en Twente. Na 2000 zijn er ook enkele
Figuur 3.3.10
Veldspitsmuis 1990 - 2008 (63)
Wim Piepot
Oppervlakte (ha)
Langelosche stukken
Sonar van vleermuizen Het bereik van de sonar waarmee vleermuizen het geluid van de omgeving aftasten, varieert per soort. Afhankelijk van dit bereik zal de vleermuis voor zijn geleiding meer of minder gebonden zijn aan lintvormige landschapselementen, zoals houtwallen en wegbermbeplantingen. Zo is voor de Watervleermuis (sonarbereik van 5-10 meter) een open gebied van 40 meter breed moeilijk overbrugbaar. Voor de Laatvlieger (sonarbereik van ongeveer 60 meter) is een open ruimte van 100 meter te breed. De Rosse vleermuis met een sonarbereik van ruim 100 meter kan grote open stukken wel overbruggen. Vleermuissoorten die met name van wegbermbeplanting gebruik maken voor hun vliegroutes zijn onder andere Meervleermuis en Gewone grootoorvleermuis. De laatste soort jaagt ook langs wegbermen, evenals de Laatvlieger en soms de Rosse vleermuis.
geïsoleerde meldingen uit Noord-Brabant en Flevoland (figuur 3.3.10). Een waarneming bij Gramsbergen was aanleiding voor een grootschalig onderzoek naar de verspreiding van de Veldspitsmuis in aangrenzende gebieden (Snaak 2008). Uit de analyse van een groot aantal braakballen van Kerkuilen is gebleken dat de soort ook in Zuidoost-Drenthe voorkomt; Odoorn is tot nu toe de noordelijkste vindplaats (figuur 3.3.10). De Veldspitsmuis blijkt een soort te zijn van kleinschalige landschappen en moestuinen en kan zelfs in gebouwen worden aangetroffen.
Mike Wallink
Tabel 3.3.4. Dichtheden van sporen van zoogdieren in gebieden met houtwallen tijdens een sneeuwperiode in het beekdal van het Groote Diep (Wammes 1986).
Figuur 3.3.10. De verspreiding van de Veldspitsmuis in Drenthe en in Nederland in de periode 1990-2008 (bron: Zoogdiervereniging VZZ).
Structuurrijke houtwallen bieden door hun gelaagde opbouw met boom-, struik- en kruidlaag plaats aan veel broedvogelsoorten (tabel 3.3.5). Vooral soorten die leven op de overgang van bos naar open veld broeden in houtwalrijke gebieden in hogere dichtheden dan in aaneengesloten bos. Dit ‘randeffect’ treedt ook op in gebieden met veel verspreid liggende bosjes. Zowel het aantal soorten als het totale aantal broedparen neemt toe naarmate de houtwallen een rijkere structuur hebben. Houtwallen met ondergroei bieden geschikte broedgelegenheid aan grond- en struikbroeders. Ze vormen onder meer een belangrijk broedbiotoop voor de Grasmus (figuur 3.3.11). Ook Geelgors, Boompieper, Braamsluiper, Tuinfluiter, Spotvogel en Zwarte kraai zijn kenmerkende houtwalbewoners. Oude houtwallen zijn het rijkst aan soorten (tabel 3.3.5). Uitgegroeide bomen en hakhoutstobben bieden veel nestge-
legenheid voor holenbroeders. Ook Buizerd, Torenvalk en soms de veel schaarsere Boomvalk nestelen in oude houtwallen en singels. De zeldzame Grauwe klauwier broedt behalve op heiden en hoogvenen steeds vaker ook in gebieden met veel houtwallen en singels. Regelmatige bezette broedplaatsen liggen in het Drentsche Aa-gebied, in de omgeving van Doldersum en Wateren en bij Rheebruggen-Uffelte. Daarnaast worden geregeld territoria vastgesteld in de omgeving van Norg, Vries, Beilen, Westerbork, Ruinen, Gees, Oosterhesselen en Zuidwolde. Grauwe klauwieren vestigen zich alleen in gebieden met gevarieerde, rijk gestructureerde houtwallen in de nabijheid van halfnatuurlijke graslanden met een lage veebezetting. Hier leven voldoende grote insecten, die de belangrijkste voedselbron vormen. In Rheebruggen bijvoorbeeld broedt de Grauwe klauwier in een gedeelte met extensief beheerde hooilanden en met houtwallen en singels met veel ondergroei van bramen. Hier heeft hij zich gevestigd in 1998, ongeveer tien jaar nadat Het Drentse Landschap 107 Figuur 3.3.11. De verspreiding van de Grasmus in een gebied met veel houtwallen in het Nationaal Park Drentsche Aa (gegevens Telgroep Drentsche Aa, 2007; zie ook Boonstra et al. 2004).
Grasmus
André Eijkenaar
3.3.6 Vogels
Tabel 3.3.6. Nestplaatskeuze en mate van voorkomen van kenmerkende broedvogels in houtwallen met verschillende structuur in Drenthe. Nestplaats
108
Oud met veel met weinig ondergroei ondergroei
zonder ondergroei
x
x
bodem
struiken
bomen
boomholte
Fazant
x
Boompieper
x
x
Roodborst
x
Nachtegaal
Populatie Drenthe 19982000 minimum
Trend in Drenthe1990–2007
maximum
4.008
4.496
–
x
9.530
12.201
=
x
x
45.964
59.036
+
x
x
x
98
113
=
Tjiftjaf
x
x
x
54.162
59.074
+
Fitis
x
x
x
71.719
87.621
–
Geelgors
x
x
x
6.086
7.718
+
Koekoek
x
x
x
590
781
–
Winterkoning
x
x
x
42.258
50.682
+
Heggenmus
x
x
x
7.113
8.885
=
Roodborsttapuit
x
x
769
823
Spotvogel
x
x
x
839
1.227
–
Braamsluiper
x
x
x
1.592
2.444
–
Grasmus
x
x
25.165
29.020
+
Tuinfluiter
x
x
x
13.303
16.618
–
Zwartkop
x
x
22.362
26.479
+
Staartmees
x
x
3.139
4.172
=
Grauwe klauwier
x
x
x
136
165
=
Putter
x
x
x
356
474
++
Kneu
x
x
x
4.014
5.001
=
Houtduif
x
x
x
x
33.200
41.473
–
Zomertortel
x
x
x
x
1006
1.204
Merel
x
x
x
x
75.019
99.909
Kramsvogel
x
x
x
x
7
9
Zanglijster
x
x
x
x
10.767
14.334
+
Vink
x
x
x
x
61.387
71.583
+
Buizerd
x
x
x
771
961
=
Torenvalk
x
x
x
317
475
–
Boomvalk
x
x
38
49
Ransuil
x
x
394
472
–
Grote lijster
x
x
1.097
1.432
–
Boomklever
x
x
583
726
Ekster
x
x
x
2.095
3.129
–
Roek
x
x
x
10.539
10.895
+
Zwarte kraai
x
x
x
6.812
9.718
–
2.248
3.361
–
x x
x
x x x
++
–– + ––
––
++
Grauwe vliegenvanger
x
x
x
Holenduif
x
x
x
x
3.739
5.225
=
Steenuil
x
x
x
x
84
99
–
Grote bonte specht
x
x
x
5.670
6.691
+
Kleine bonte specht
x
x
506
618
Gekraagde roodstaart
x
x
3.419
4.447
–
Bonte vliegenvanger
x
x
3.514
4.504
+
Matkop
x
x
3.346
4.998
–
Pimpelmees
x
x
x
x
29.034
34.287
+
Koolmees
x
x
x
x
43.683
52.388
+
Boomkruiper
x
x
x
x
7.673
11.449
+
Kauw
x
x
x
x
8.105
9.896
––
x
x
x
35.363
63.565
–
x
x
x
4.449
13.314
=
Spreeuw Ringmus
x
x
++
120
400
100
80 aantal paren
index (1990=100)
300
200
60 40
100 20 0
0 1970
1980
1990
2000
1970 1974 1978 1982 1986 1990 1994 1998 2002 2006
2010
Boompieper
Geelgors
Grasmus
Roodborsttapuit
Figuur 3.3.12. In Drenthe is de Geelgors de afgelopen twintig jaren aanzienlijk in aantal toegenomen (Van Dijk 2003 en BMP). De toename manifesteert zich het sterkst in gebieden waar zowel de houtwallen en singels als de graslanden en akkers natuurvriendelijk worden beheerd, zoals op het landgoed Rheebruggen. Net als de Geelgors zijn ook andere soorten hier toegenomen (Van Dijk 2002, aangevuld).
Geelgors
deze landbouwpercelen had overgenomen en er een natuurvriendelijk beheer had ingesteld. In 2008 zaten er al vier broedparen, plus tien paartjes van de Roodborsttapuit, die ongeveer gelijktijdig als nieuwe broedvogel was verschenen. De veranderingen in het beheer wierpen ook vruchten af voor Boompieper, Geelgors en Grasmus (figuur 3.3.12). Behalve voor broedvogels hebben houtwallen ook grote waarde voor winter- en trekvogels. In de nazomer en herfst bieden Wilde lijsterbes, meidoorn, Hondsroos en Gewone vlier een rijk gedekte tafel voor doortrekkers als Grote lijster, Zanglijster, Kramsvogel, Koperwiek, Beflijster, Merel, Zwartkop en Spreeuw. In de winter bieden houtwallen en singels voedsel aan rondzwervende groepen mezen, Sijsjes en andere kleine zangvogelsoorten en geven ze beschutting aan vogels die op de aangrenzende akkers of graslanden foerageren. Roofvogels (Torenvalk, Buizerd) gebruiken vaak hogere bomen op wallen en in singels als uitzichtplaats. Wanneer houtwallen zijn afgezet, zijn ze tijdelijk ongeschikt voor een aantal soorten broedvogels. Daarvoor in de plaats
AndrĂŠ Eijkenaar
verschijnen andere soorten, die de voorkeur geven aan vegetaties met een meer open structuur, zoals Grasmus, Heggenmus en Roodborsttapuit. Wanneer alle bomen en struiken worden teruggezet, is er de eerste jaren ook voor trekvogels weinig voedsel (bessen, zaden) te vinden. Om in een gebied alle voor houtwallen karakteristieke soorten te behouden, moeten beheerswerkzaamheden zoals afzetten en dunnen dan ook gespreid in de tijd worden uitgevoerd. Elzensingels zijn in het algemeen minder vogelrijk dan houtwallen. Er komen enkele struikbroeders voor als Tuinfluiter, Zwartkop, Heggenmus en soms ook Boompieper en Roodborsttapuit. In oudere elzen zijn ook Zwarte kraai, Houtduif en soms Torenvalk, Boomvalk en Steenuil te vinden. In herfst en winter zijn de zaden van de elzen een belangrijke voedselbron voor Sijsjes en Putters, die dan vaak bij tientallen aan de elzenproppen hangen. Dichte meidoornhagen en braamstruwelen zijn favoriete broedplaatsen van Grasmus, Braamsluiper en Kneu. Ook de Grauwe klauwier broedt er soms. In jonge singels met een dichte ondergroei van brandnetels kan het wemelen van de Bosrietzangers. Een dichtheid van tien paar per vijfhonderd meter is in zulke jonge aanplant geen uitzondering. De nesten worden in de brandnetelvegetatie gemaakt en gaan dus verloren wanneer de brandnetels in de broedtijd gemaaid of met chemische middelen bespoten worden. Als zulke beheersmaatregelen al nodig zijn, moeten ze buiten het broedseizoen uitgevoerd worden.
3.3.7 AmfibieĂŤn en reptielen Houtwallen en singels in de directe omgeving van voortplantingsplaatsen als poelen en sloten fungeren voor amfibiesoorten als Kleine watersalamander, Alpenwatersalamander, Bruine kikker en Gewone pad als zomerbiotoop en winterverblijfplaats. De dieren vinden hier voedsel en dekking in de zomer en vorstvrije plaatsen om te overwinteren. Vooral voor de Hazelworm vormen houtwallen een belangrijk onderdeel van het veel grotere leefgebied (zie Bossen, paragraaf 3.2.8).
109
Dick Hillenius (1927-1987) Dick Hillenius was bioloog, dichter, schrijver en essayist. Zijn veelzijdigheid en creativiteit zijn voor velen van blijvende betekenis. Als bioloog hield hij zich vooral bezig met reptielen en amfibieën. Een in Zuid-Spanje voorkomende soort vroedmeesterpad is naar hem genoemd: Alytes dickhilleni (Nederlandse naam: Zuidelijke vroedmeesterpad). Dick Hillenius woonde in Amsterdam maar had in de omgeving van Uffelte een tweede huisje. Daar heeft hij amfibieën uitgezet die niet in Drenthe voorkwamen, zoals de (gewone) Vroedmeesterpad. Ter zijner nagedachtenis is in het rapport Amfibieën en reptielen in Drenthe 1945-1987 uit zijn bundel Uit groeiende omwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen. Gedichten (1966) het volgende gedicht van hem opgenomen.
Edo van Uchelen
Gewone pad
aanwezig, in combinatie met bijvoorbeeld hoog opgaande braamstruiken en bloeiende ruigtekruiden, dan verschijnen er meteen diverse warmteminnende soorten. De vele singels die zijn aangelegd langs weggetjes en sloten in ruilverkavelinggebieden vormen vaak een zeer geschikt leefgebied voor insecten en kunnen bovendien vrij eenvoudig door een natuurvriendelijk beheer nog verder ontwikkeld worden tot een soortenrijk biotoop. De breedte is meestal voldoende om de wind te breken en de randen zijn vaak beplant met allerlei aantrekkelijke struiken. Aan weerszijden van deze singels bevinden zich vaak sloten en bermen met bloeiende planten die voorzien in de nectarbehoefte van veel insecten.
In houtwallen in de buurt van heideterreinen kan men ook af en toe een Adder aantreffen. Bieden zulke houtwallen behalve open, kale plekken om te zonnen ook voldoende begroeiing om snel dekking te zoeken, dan kunnen hier ook kleine populaties van de Levendbarende hagedis voorkomen. Behalve als leefgebied of onderdeel daarvan, zijn houtwallen van groot belang als verbindingsweg voor trekkende amfibieën en reptielen.
3.3.8 Insecten Over het voorkomen van insecten in Drentse houtwallen en singels is relatief weinig bekend. Het is aannemelijk dat goed ontwikkelde houtwallen een rijke insectenfauna herbergen, gezien de aanwezigheid van verschillende soorten vogels en zoogdieren die insecten op het menu hebben staan. Uit onderzoek door het voormalige Biologisch Station te Wijster is gebleken, dat houtwallen met name bij de verspreiding van bosinsecten een belangrijke rol spelen als ‘stapstenen’ tussen populaties van uit elkaar gelegen leefgebieden. Dit is vooral van levensbelang voor niet-vliegende insecten, zoals verschillende soorten loopkevers, die alleen via houtwallen, singels en andere halfnatuurlijke landschapselementen van het ene naar het andere geschikte gebied kunnen komen. Houtwallen en singels zijn min of meer te vergelijken met bosranden. De schaduwzijde blijft relatief koel en vochtig, terwijl de zonzijde sneller opwarmt dan de omgeving, waardoor warmteminnende soorten als zweefvliegen, dagvlinders en libellen hun dagactieve periode kunnen verlengen. Dit soort lijnvormige elementen vormt dan ook vaak een geschikte leefomgeving voor een uitgebreid scala aan insecten. De diversiteit aan insecten wordt vooral bepaald door de breedte, de vegetatiestructuur en de aan- of afwezigheid van waard- en nectarplanten. Houtwallen met slechts een enkele rij bomen hebben vaak al een relatief koel en vochtig microklimaat. Daardoor vormen ze een goed biotoop voor bodembewonende insecten zoals sommige kevers, maar nog geen goede leefomgeving voor zonaanbidders als dagvlinders. Is daarentegen een windbrekende, goed ontwikkelde struiklaag
Dagvlinders Over de betekenis van Drentse houtwallen en singels voor dagvlinders is meer bekend dan voor andere insecten. Voor dagvlinders zijn deze lijnvormige elementen niet alleen belangrijk als geleidingsbanen in het landschap. Mits goed ontwikkeld bieden ze door de afwisseling van zonnige en
Bert Oving
110
Padden zijn de tranen van de tijd zwarte tranen van stenen nachtogen op zachte voeten wakken in het marmer van de nacht een pad is voor de aarde wat een blad is voor de plant een ademhand
Landkaartjes op Gewone engelwortel
Nachtvlinders De nachtvlinderfauna van houtwallen en singels is te vergelijken met die van bossen (zie Bossen, paragraaf 3.2.9). Het betreft soorten die in deze landschapselementen aanwezige bomen, struiken of kruidachtige planten als waardplant hebben.
beschaduwde, droge en vochtige, warme en koelere plekken de leefomstandigheden die verschillende dagvlindersoorten nodig hebben. De veelheid aan bloeiende kruiden, struiken en bomen levert het voedsel, zowel voor de vlinders (in de vorm van nectar) als voor de rupsen, die er tevens geschikte plaatsen vinden om te verpoppen. Dode en holle bomen, houtstapels en omgevallen bomen kunnen dienen als overwinteringplaats voor vlinders of poppen. Uitgezonderd de echte specialisten (dagvlinders die strikt gebonden zijn aan een bepaald biotoop) zijn vrijwel alle in Drenthe voorkomende soorten in de luwte van houtwallen en singels aan te treffen. De vlindersoorten die kenmerkend zijn voor bossen en bosranden (zie Bossen, paragraaf 3.2.9), zoals Eikenpage, Boomblauwtje, Bont zandoogje, Landkaartje, Gehakkelde aurelia en Koevinkje, zijn ook hier regelmatig te zien.
Zweefvliegen Naast dagvlinders zijn ook zweefvliegen talrijk in houtwallen. De bloemen van braam, Sporkehout, Wilde lijsterbes en planten als Fluitenkruid, Gewone berenklauw, Jakobskruiskruid en Koninginnenkruid zijn populair bij bloembezoekende soorten. Kenmerkende zweefvliegen van houtwallen zijn onder andere Bosbijvlieg, Gewone rode bladloper en Doodshoofdzweefvlieg. Ook strikte bossoorten worden in dit biotoop aangetroffen, want ook voor hun larven zijn geschikte leefomstandigheden aanwezig. Het gaat immers niet zozeer om het bos als geheel maar om de specifieke eisen die de larven stellen, zoals dood hout of een sapstroom en de kwaliteit daarvan. Wordt hieraan voldaan, dan zijn zelfs zeldzame (bos)soorten als Gouden glanszweefvlieg, Roodbruine sapzweefvlieg en Dennenspitsbek te vinden in houtwallen en singels.
Doodshoofdzweefvlieg
Bert Oving
Mieren Wat voor zweefvliegen geldt, gaat ook op voor mieren. De zonzijden van houtwallen en singels zijn in feite zonnige bosranden en vormen daarom voor bijvoorbeeld bosmieren een goed biotoop. Aan de voet van bomen en in stronken vindt een soort als de in Drenthe wijd verbreide Glanzende houtmier geschikte plaatsen om te nestelen. Singels en lanen met oude bomen zijn in potentie ook geschikt voor de Bruine houtmier, maar deze soort is tot dusverre slechts sporadisch aangetroffen in Drenthe.
111