8 minute read
ONDERDUIKEN
INTERVIEW
Astrid Sy, Noem geen namen, uitgeverij Luitingh-Sijthoff, 448 pagina’s (€ 19,99)
Advertisement
Moedige jonge vrouwen
Bij de Tweede Wereldoorlog denk je vast vooral aan kamp Westerbork en oude mensen die vertellen over hun ervaringen. Maar in die tijd waren juist veel jongeren bij de oorlog betrokken! Astrid Sy neemt je in Noem geen namen mee in de levens van enkele jonge vrouwen die honderden Joodse kinderen hebben gered.
MIREILLE BREGMAN
Noem geen namen is een boek dat je aan het denken zet over keuzes en moed en daardoor geschikt is voor young adults én ouder. Hoofdpersonen zijn de Joodse meisjes Rosie, Judith en Betje die permanent in de Crèche van de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam werken en de studentes Kaat en Josephine. In en rond de hoofdstad waren drie studentengroepen actief in het verzet. Door samenwerken redden ze met gevaar voor eigen leven vele joodse kinderen en brachten hen op het platteland onder. Een verhaal over moedige vrouwen.
Hoe ben je bij dit verhaal gekomen, waarom ‘moest’ je het schrijven? ‘Ik stuitte op dit verhaal door mijn stage bij Yad Vashem. Op mijn eerste dag kreeg ik een artikel uit Vrij Nederland toegeschoven dat ik in het Engels moest vertalen. Het ging over de redding van Joodse kinderen uit de Hollandsche Schouwburg, alle betrokkenen bij het verzet waren geïnterviewd. Ik wist niet wat ik las! Was dit echt gebeurd? Tot dat moment was ik minder bezig geweest met de moderne geschiedenis, maar de persoonlijke ervaringen uit dit verhaal raakten me erg. Het waren jonge vrouwen, van mijn leeftijd toen! Dat vond ik echt bizar. Het verhaal is me sindsdien bijgebleven. Ik associeerde de oorlog met volwassenen, ik zag onbewust geen twintigjarigen voor me. Maar in de Tweede Wereldoorlog waren juist veel jongeren betrokken. Kijk maar naar de foto’s van soldaten, er werden allemaal jonge fitte jongens opgeroepen! Hoe kwamen studenten in het verzet terecht? Daar bleef ik over nadenken. Terug in Nederland zocht ik contact met een van de vrouwen. Toen wist ik het zeker: hier zit een verhaal in dat uitgeschreven moet worden! Gek genoeg was het toen nog alleen een project voor mezelf, ik dacht nog niet aan een boek.’
Het is niet gemakkelijk om het leven tijdens de oorlog te beschrijven, omdat je het zelf niet hebt meegemaakt. Hoe heb je dat aangepakt? ‘Ik heb me helemaal vastgezogen in die wereld. Hoe voel je je als de oorlog in je land is uitgebroken? Ben je bang? Het voelde als een grote zoektocht. Voor veel Nederlanders ging in de eerste oorlogsjaren het leven zo normaal mogelijk door en raakten de gebeurtenissen hen niet direct persoonlijk. Toch zeiden sommigen “nee, zo kan het niet langer”. ‘Soms gebeurde er plotseling iets verschrikkelijks, zoals een razzia om de hoek, en besloot iemand dat hij tegen bizarre regels moet vechten, moet opstaan voor anderen. Het gaat zoals één van de personages zegt: “Het is telkens iets kleins. Een verbod hier, een wet daar. Je staat erbij, wachtend tot je iets goeds kunt doen. Maar je maakt het moment zelf.” Als ze die keus gemaakt hadden, konden ze niet meer terug. Zouden die studentes met Joodse kinderen door het land gereisd zijn als ze van tevoren wisten hoeveel risico’s het zou opleveren? ‘Een van de vrouwen op wie het verhaal is gebaseerd, is verzetsvrouw Gisela Söhnlein. Zij is opgepakt en via kamp Vught in Ravensbrück beland. Als je haar daarover hoort vertellen, gaat het vaak in de derde persoon, alsof ze het over iemand anders heeft. Het lijkt er bijna op dat ze het in het kamp gezellig maakten, terwijl ik uit andere literatuur weet dat het daar een hel was. Het was voor mij lastig om door die beschermlaag te prikken en bij de emotie te komen. Dat gold ook voor de Joodse personages. Ik wilde hen met respect beschrijven en daarom heb ik ook de namen en karakters veranderd, want hoe kan ik weten hoe de vervolging voor hen écht voelde?’
Je bent presentator bij het tvprogramma Andere Tijden en onderzoeker bij het Nationaal Holocaust Museum. Heeft dit werk je geholpen bij het boek? ‘Toen ik bij het Holocaust Museum solliciteerde, had ik het verhaal in de basis af. Het museum bevindt zich in de gebouwen van de Hollandsche Schouwburg en de Kweekschool (naast de voormalige Crèche) aan de Plantage Middenlaan. Toevallig was ik met precies hetzelfde onderwerp bezig. Dat was dus perfect: ik bevond me op het historische terrein in mijn boek! Ik had toen toegang tot bronnen die me meer vertelden over bijvoorbeeld de werkkamerin-
ASTRID SY
richting van de directrice van de Crèche, of welke kleur de kinderstoelen hadden. Met deze details zag ik het veel beter voor me. Hierdoor moest ik soms wel aanpassingen doen, omdat een gang of kamer op de plattegrond veel smaller was dan in mijn hoofd. Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd de werkelijkheid te volgen, maar op een gegeven moment merkte ik dat het verhaal met alle personen en ontsnappingsmogelijkheden te groot en dus onleesbaar werd. Daarom heb ik de Kweekschool weggelaten uit het boek. Het is ook onmogelijk om al die tientallen kinderverzorgsters die in die korte tijd in de Crèche werkten in het boek te stoppen. Soms was het schrijven een grote struggle, want ik wil als historica recht doen aan de gebeurde dingen.’
Emma Zegers, Het museum van gevonden voorwerpen, Uitgeverij Dutch Venture Publishing, 310 pagina’s (€ 18,50)
www.dutchventurepublishing.nl BOEKFRAGMENT
Het museum van gevonden voorwerpen
Verdoofd
Diede heeft het syndroom van Asperger, een rijbewijs dat ze niet gebruikt en kleptomane neigingen. Als ze haar buurjongen Robin leert kennen, maakt dat haar leven behoorlijk ingewikkeld.
Ik heb een auto gestolen. Geen echte natuurlijk. Ik bedoel maar, dat zou ik nooit durven. Gewoon een speelgoedautootje dat een klant bij mijn kassa vond. Voor ik het wist, hadden mijn vingers het in hun greep en belandde het in de zak van mijn werkbroek. De hele dag heb ik aan de bobbel gevoeld die het metalen voorwerp veroorzaakte. Ik bedacht zelfs al wat ik zou zeggen als iemand zou vragen wat ik daar had zitten. Maar dat was totaal overbodig, want nu ben ik thuis en niemand heeft me erop aangesproken. Gelukkig maar. Ik ben de slechtste leugenaar ooit. Zonder duidelijk doel voor ogen zet ik het stuk speelgoed op de vensterbank van mijn kamer neer. Op sommige plekken is de rode verf al afgesleten. Gehavend. Gebruikt. Om de een of andere reden doet dat me aan mezelf denken, al klinken de woorden iets te dramatisch om helemaal van toepassing te zijn. Gedeukt zou beter bij me passen. ‘Diede?’ Met een vragende blik in mijn ogen draai ik me om naar mijn moeder, die mijn kamer binnenkomt. ‘Wat is er?’ ‘Ik was vergeten te zeggen dat de nieuwe buren vanavond langskomen,’ zegt ze. ‘Oké.’ Eerlijk gezegd was ik het hele bestáán van de nieuwe buren vergeten. Ik weet dat ze ergens deze week hun intrek hebben genomen in het huis naast ons, maar ik heb ze nog niet in levenden lijve gezien. ‘Er is een jongen van jouw leeftijd bij.’ Die woorden trekken mijn aandacht, maar niet op een positieve manier. ‘Als je maar niet weer de hele tijd van die rare opmerkingen gaat maken. Dan blijf ik boven.’ Mijn moeder lacht onschuldig. ‘Ach, ik maak alleen maar grapjes, dat weet je toch?’ Gelooft ze het zelf? Volgens mij denkt mijn moeder dat er iets mis met me is vanwege het gebrek actie in mijn liefdesleven.
Hans Mijnders, Verdoofd. Wat doe jij als je leven een chaos is?, Uitgeverij Columbus, 128 pagina’s (€ 11,99) BOEKFRAGMENT
Voor Mikolaj (16) het weet is hij leider van een straatbende die ‘s nachts auto’s in brand steekt. Daar komt hij steeds mee weg, totdat...
‘Hoe kom jij aan dat shirt?’ ‘Gekocht.’ ‘Je meent het. Je begrijpt echt wel wat ik bedoel. Zo’n T-shirt van Armani is best duur.’ ‘Paar klusjes gedaan’, reageert Mikolaj onverschillig. ‘Wat voor klusjes? Voor Edgar? Ik wil ook zo’n shirt.’ ‘Zeg ik niet. Je moet nooit vragen stellen.’ ‘Doe niet zo flauw.’ Mikolaj denkt even na. Misschien kan hij Mehmet gebruiken als koerier, terwijl hijzelf het meeste geld opstrijkt. ‘Wat lach je nou?’ ‘Lach ik?’ reageert Mikolaj verbaasd. ‘Ik zal over je vraag nadenken. Nu gaan we eerst naar tante.’ Hij steekt de straat over en loopt door het smalle gangetje tussen twee huizenrijen door. Op de parkeerplaats kijkt hij eerst even rond. ‘Wat doe je?’ ‘Je moet altijd opletten of je iets bijzonders ziet.’ ‘Politie?’ raadt Mehmet. Mikolaj knikt. Hij geniet van de bewonderende blik waarmee Mehmet naar hem kijkt. Ineens blijft hij staan en kijkt naar de achterkant van een schuurtje. ‘Wat is hier gebeurd?’ ‘Weet je dat niet? Ze hebben hier een auto in brand gestoken.’ ‘Wie?’ ‘Hoe kan ik dat weten?’ ‘Maar hoe weet je dan dat die auto in de fik is gestoken?’ ‘Dat las ik ergens.’ Mehmet pakt zijn telefoon en zoekt even. ‘Hebbes. Lees zelf maar.’ Mikolaj pakt de telefoon van zijn vriend. De kop is al duidelijk: Autobrand aangestoken. Snel leest hij het artikel. Terwijl hij naar beneden scrolt, komt hij een foto tegen van de brand. Hij kijkt naar de achterkant van de schuur. Ja, hier is het gebeurd. Maar … Zijn hartslag versnelt, terwijl hij de foto vergroot en het nummerbord van de auto probeert te lezen. Een 2, een 7, een X … Meer kan hij door de rookontwikkeling niet zien. Snel pakt hij zijn eigen telefoon. ‘Wat is er?’ Mikolaj reageert niet. Ingespannen zoekt hij.