10 minute read
Alles Kapot
INTERVIEW MET ANTON VAN DYCK
Een boek met als omslagfoto een hamer en als titel Alles kapot!, het schept een zekere sfeer. Het interview verloopt gelukkig niet zo heftig als de titel van het boek doet vermoeden. Ik ontmoet de auteur van dit eigenzinnig essay over identiteit en natiebouw, Anton Van Dyck, mensenrechtenlobbyist bij deMens.nu, digitaal op een regenachtige meidag. Het wordt een gesprek over identiteit, populisme, zwarte piet, cultuurrelativisme en waardensystemen. Aan thema’s geen gebrek.
Advertisement
Linde Waeyaert
De titel van uw boek is ‘Alles kapot’, vanwaar de keuze voor deze titel?
Ik had veel moeite met het bedenken van de titel en kwam enkel op pompeuze, pretentieus klinkende titels. Tot ik het nummer Alles Kapot van de Nederlandse groep Goldband hoorde: ‘Ik maak alles kapot maar niet bij jou’, zongen ze. Ik hoorde daarin een referentie naar de Duitse beweging na de Tweede Wereldoorlog. Veel kunstenaars en schrijvers hadden toen het gevoel dat hun kunst was misbruikt en gemobiliseerd in de uitbouw van het Derde Rijk. Zij vonden dat ze de kunst moesten neerhalen en zichzelf opnieuw heruitvinden. Het idee van het opnieuw starten, gecombineerd met de nataliteitsgedachte die je ook terugvindt bij Hannah Arendt, komt terug in die twee woorden Alles Kapot. Bovendien gaat het boek voor een deel over populisme en er is niets populistischer dan luid te roepen dat alles kapot moet of is. Ik wou een titel die reactie uitlokt, maar nuanceer het populistische ervan met de ondertitel Pleidooi voor natiebouw.
Om op een positieve manier aan natiebouw te doen, en om onze samenleving en democratie te versterken, is volgens u identiteit belangrijk. Wat hebben die zaken met identiteit te maken?
Op het politieke niveau zie ik een grote onzekerheid als het over identiteit gaat. Die onzekerheid leidt ertoe dat we rigide gaan denken en dat we de structurele zwaktes van ons eigen functioneren, zowel als politieke beweging maar ook als natie, niet meer zien. Met als gevolg een sterke polarisering en een vertrouwensbreuk tussen burgers onderling en tussen burgers en de staat.
ANTIFRAGIELE IDENTITEIT
We moeten dus met meer zelfvertrouwen over identiteit durven nadenken. Maar u pleit er wel voor om dat helemaal anders te doen dan in het huidige identitaire discours van bijvoorbeeld De Wever. Hoe dan?
Identiteit heeft voor mij ook te maken met waarden, maar dan niet opgevat als afvinklijstjes van zaken waaraan je moet voldoen om tot een bepaalde identiteitsgroep te behoren. Je kan waarden niet op die manier verabsoluteren. Het gaat erom hoe je waarden beleeft en er een invulling aan geeft. Dat kan voor iedereen verschillend zijn. Ik pleit dus voor een flexibele aanpak. Het is verkeerd om waarden en de invulling ervan op één, exacte manier te willen definiëren. Je kan waarden immers op verschillende manieren beleven en invullen. In plaats van één normen- en waardenstelsel voor elf miljoen burgers moeten we gaan naar elf miljoen verschillende normen- en waardenstelsels, waarin we dan op zoek kunnen gaan naar overlappingen. Die overlappingen moeten we dan aanmoedigen via natiebouw en verbindingsprojecten.
Loert, met elf miljoen waardensystemen, het relativisme niet om de hoek? Is er in uw visie nog plaats voor universele waarden, die overal gelden, of voor waarden die collectief gedeeld worden?
Nee, er is geen sprake van relativisme want het is zoals ik zei mogelijk om overlappingen te vinden in al die verschillende belevingen en waardenstelsels. We kunnen er een aantal gemene delers uithalen en van daaruit kunnen we gaan naar iets dat we universele waarden kunnen noemen. Denk bijvoorbeeld aan de Verlichtingswaarden, aan principes als vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Maar het is uiterst belangrijk om die niet al te rigide in te vullen. Het is belangrijk dat die principes en waarden uitgedaagd worden, zodat ze in permanente ontwikkeling blijven.
Die permanente ontwikkeling noemt u in uw boek – met een verwijzing naar het werk van Nassim Nicholas Taleb – ‘antifragiliteit’. Een samenleving moet gestoeld zijn op antifragiele waarden, wat betekent dat ze continu bevraagd en onder druk gezet moeten worden.
Inderdaad. Antifragiliteit is het omgekeerde van fragiliteit. Het wordt juist sterker door het onder druk te zetten. Dit moeten we eveneens toepassen op identiteit. Identiteit kunnen we onder druk zetten door uit de bubbel van zelfbevestiging te treden en contact op te nemen met mensen die een andere visie en zelfbeeld uitdragen dan dat van onszelf. We moeten durven toegeven dat we niet alles weten en de stap naar de ander durven zetten. Dat betekent dus dat we moeten praten.
Dat heeft niets te maken met afglijden in cultuurrelativisme. Integendeel: ik pleit er voor om het eerste artikel van onze grondwet te wijzigen; en daar duidelijk in te stellen wat voor samenleving we willen bouwen. Ik denk dan aan duurzame ontplooiing van individuele vrijheid, maatschappelijke solidariteit en gelijkheid onder mensen. Het is niet verkeerd om doelen te stellen en te zeggen dat wat buiten die doelen valt, niet oké is. Een concreet voorbeeld is besnijdenis. Ik vind dat je moet kunnen duidelijk maken dat we willen dat iemand op zo’n manier wordt opgevoed dat wanneer een geschikte leeftijd van zelfbeschikking bereikt wordt, hij of zij alle keuzes moet kunnen maken die hij of zij wil maken. Maar dat houdt ook in dat je besnijdenis om religieuze of culturele redenen op een leeftijd waarop een kind zelf nog niet kan duidelijk maken of het dat al dan niet wil, moet kunnen veroordelen als kindermishandeling. BRUGGEN BOUWEN
U haalt aan dat we de verkiezingsuitslag van 26 mei 2019, waarbij Vlaams Belang negentien procent van de stemmen kreeg, niet mogen herleiden tot het feit dat ‘de Vlaming’ racistisch geworden is. Hoe verklaren we deze tendens dan wel?
Voor mij – en dat is een controversieel standpunt – is het Vlaams Belang een intersectionele beweging. Het is een coalitie van boze mensen die verenigd zijn in hun verontwaardiging. Wanneer je de politieke berichtgeving van die partij onderzoekt, zie je enorm veel inhoudelijke spanningsbogen: progressief, conservatief, nationalistisch, liberaal, socialistisch. Die hebben zichzelf verenigd in een frustratie die voortkomt uit loze politieke beloftes. Eigenlijk hebben we het partijen zoals het Vlaams Belang gemakkelijk gemaakt door voornamelijk in te spelen op het communicatieve en minder op het inhoudelijke. Met oneliners kunnen we nooit concurreren met een populistische partij. Daarom moeten we ook durven veranderen zodat we dergelijke partijen inhoudelijk segmenteren. Binnen het Vlaams Belang heb je wel degelijk een groepering mensen die racistisch is, dat kunnen we niet ontkennen. Maar er is een groter deel van mensen die dat (nog) niet zijn, die boos en verontwaardigd zijn, en het zijn die mensen die we niet mogen verliezen. Naar hen moeten we een brug slaan. Als we dat niet doen, verenigen ze zich met de mensen die wel racistisch zijn en die zullen hun wereldbeeld beïnvloeden.
U schrijft dat mensen ook een geschiedenis met zich meedragen zoals kolonialisme en de Vlaamse Beweging. Het is belangrijk om zaken te benoemen en frustraties of pijn aan te spreken en ze te laten zijn, zegt u. Is dit ook de manier om om te gaan met de Black Lives Matter beweging?
We moeten over onze crisissen kunnen praten. Een beetje op de manier waarop dat in onze vrijzinnig-humanistische counseling gebeurt: mensen op verhaal laten komen, niets in hun plaats invullen, maar tegelijk niet blijven steken in een klaagverhaal en een ‘aanbidding van het probleem’. Ik heb de indruk dat dit op maatschappelijk niveau niet gebeurt. Het model dat me voor ogen staat is dat van de Zuid-Afrikaanse waarheids-en verzoeningscommissies, zowel wat betreft de Vlaamse kwestie als bij het koloniale verleden en de dekolonisatiebeweging.
Neem nu de discussies over de aankleding van de publieke ruimte en de standbeelden. Die zouden we meer een kind van hun tijd kunnen laten zijn, maar toch op periodieke momenten een publiek debat erover voeren met vragen als ‘Wie mag er een standbeeld krijgen? Hoe gaan we om met iets dat is afgebeeld?’ Dat gebeurt vandaag niet en dat is een verlies. Het is immers valide om de vraag te
stellen of er nog standbeelden van Leopold II moeten staan, wetende dat ze zijn opgericht voor de glorificatie van die man. Wat Leopold II heeft gedaan is een misdaad tegen de mensheid, dat kunnen we niet ontkennen. We moeten kijken hoe we hiermee omgaan.
In het Museum voor Moderne Kunsten in Antwerpen zag ik een tijd gelden het standbeeld On Monumental Silences. Het is van rubber en stelt een priester voor die actief was in de koloniale beweging van Leopold II. Vanop afstand ziet het eruit als een glorificatie maar wanneer je het in detail bekijkt, geeft het standbeeld een compleet andere boodschap. De tweeledigheid van het standbeeld komt sterk naar voor: enerzijds heb je de boodschap dat mensen de kolonisatie ooit hebben verheerlijkt en anderzijds is het duidelijk dat we nu compleet anders naar kolonialisme kijken.
Kan je zo’n methodiek ook toepassen op andere identitaire discussies zoals het zwartepietendebat?
Zeker. Het verschil tussen de Nederlandse houding in dat debat en de Belgische was vrij frappant. In Nederland hebben ze meteen het concept heruitgedacht zonder de publieke opinie te beluisteren. Al snel kreeg je heel fel gekleurde pieten die veel wrevel opwekten bij de brede bevolking. Zij hadden immers niet het gevoel gehoord te zijn. Die artificiële implementatie had niet de tractie die het zou moeten hebben, waardoor het hele debat ontspoorde. Het was daar op het randje van ultragewelddadig, er werden zelfs mensen opgepakt met koffers vol met molotovcocktails.
De Belgische oplossing was dan weer hilarisch: zwarte piet is zwart door het roet van de schoorsteen, dus we gaan vanaf nu roetvegen schilderen. Laat ons eerlijk zijn, je krijgt niet ineens een gouden oorbel en rode dikke lippen van door een schoorsteen te kruipen. Er zit wel degelijk een raciaal element in. Maar de manier waarop we het voor het grootste gedeelte hebben aangepakt, leek me vrij goed. Dat merkte je aan de mensen: het leefde een pak minder in België dan in Nederland.
U pleit ervoor om al van jongs af aan op school meer burgerschap aan te leren. Toch bent u geen fan
© Gerbrich Reynaert
van een apart vak Burgerschap. Hoe moeten kinderen en jongeren volgens u dan burgerschap leren?
Via een horizontale integratie in de vakken die er al zijn. De levensbeschouwelijke vakken spelen hierin een belangrijke rol, de leerkrachten zedenleer hebben daarover al een belangrijke expertise opgebouwd. Maar ook in andere vakken kan dit beter, zo is bijvoorbeeld de rol van het vak lichamelijke opvoeding (LO) hierin niet te onderschatten. Dat vak draait immers niet enkel om fysieke fitheid maar ook om een gezond zelfbeeld. Bij dat laatste is er nog werk aan de winkel. De leermethodes ervan schieten hun doel soms voorbij. Neem een oefening waarbij negentig procent van de leerlingen de oefening goed doet en tien procent hun best doet maar bij wie het niet lukt. Als er dan niet op een positieve manier wordt gereageerd, kan al snel het beeld leven dat een leerling lui is. Als dat beeld door anderen wordt verdergezet, bestaat de kans dat die leerling dat internaliseert. Dan zijn we niet goed bezig.
Het is oké om te falen
Ten slotte, is er iets wat mensen op persoonlijk vlak van uw boek moeten onthouden, los van de abstracte discussies over waarden en identiteit?
Dat het oké is om te falen en dat het oké is – zelfs als je gaat voor zelfontplooiing en zelfontvoogding – om eens een baaldag te hebben. Je moet niet kapot gaan aan verplichtingen die je jezelf oplegt. Het is steeds een balans die we moeten zoeken tussen een goed mens zijn en gelukkig zijn. Dat is iets waar je oog voor moet hebben, anders is het maar een zwaar bestaan. Het is zoals Camus het zegt: het leven heeft misschien geen opgelegd doel maar we moeten dat radicaal accepteren en er voor gaan. En de absurditeit van het leven in acht nemen.
Anton Van Dyck, ALLES KAPOT! Een pleidooi voor natiebouw, VUB Press, 2020, 144 pagina’s