SMAAK 49: De onthulling

Page 1

08 | 14 | 24 | 28 | 45 |

Rijksgebouwendienst verhuist naar BZK Kromhoutkazerne grootste PPS-project tot dusver Achter de celdeur bloeit de creativiteit Ed Nijpels over de verdwijning van zijn VROM Veenhuizen is weer een monument rijker blad voor de rijkshuisvesting | december 2010 | jaargang 10 | nummer 49

49 | de onthulling


24

Blokhuispoortgevangenis werkt als creatieve broedplaats

51

Gouden Piramide toegekend aan Daltonschool

62 Paviljoen Shanghai opgeruimd en ingepakt

45

Maallust Veenhuizen wordt bierbrouwerij

10

Een verloren douanegebouwtje in Coevorden

54 Specialisten ICN over hun werk

18

Noord-Hollands Archief blaast rijksmonument nieuw leven in

42

Grafmonument Tromp dreigt te verkruimelen

59 Nieuwe contractvormen doen intrede in bouw

18

Een glimp van het Paleis op de Dam

14

Vleermuizen en sergeanten samen in een kazerne

21

Toren Goedereede was baken voor zeevaart


inhoud Op de cover: Nieuwe gebruikers in de Blokhuispoortgevangenis (foto Corné Bastiaansen) smaak, blad voor de rijkshuisvesting, is een uitgave van de Rijksgebouwendienst. smaak verschijnt vijf maal per jaar. Het aanvragen van nummers kan schriftelijk via de Rgd-Infofoon (IPC 465), Postbus 20952, 2500 EZ Den Haag of per email info.infofoon@minvrom.nl. Via deze adressen zijn ook vorige nummers van smaak te bestellen. Meer info bij de Rgd-Infofoon 0800-899 11 03 of op www.rijksgebouwendienst.nl. Abonneren op smaak kan via info.infofoon@minvrom.nl, via smaak@pondres.nl, via nummer 0800-899 11 03 of via www.rijksgebouwendienst.nl Prijs voor een jaargang is 25 euro, losse nummers 5 euro. smaak is te koop bij Selexyz (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam), Atheneum Nieuws­ centrum (Amsterdam) en de NAi Bookshop (Rotterdam).

stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst

hoofdredacteur/eindredactie: Jaap Huisman, jaap.huisman@minvrom.nl medewerkers aan dit nummer: Jaco Boer, Sander Grip, Michiel Hulshof, Xandra de Jongh, Agnes Koerts, Carien Overdijk, Derk van der Laan, Frank van de Poll, Ilse van Rijn, Floor TInga, Anne Versloot, Anka van Voorthuysen. fotografen: Taco Anema, Corné Bastiaansen, Roger Dohmen, Simone van Es, Marten Hoogstraat, Joep Jacobs, Cary Markerink, Roelof Pot, Wim Ruigrok, Frans Schellekens, Janine Schrijver, Marleen Sleeuwits, Levien Willemse, Thijs Wolzak. vormgeving: Barlock, Den Haag druk: DeltaHage, Den Haag verspreiding: Pondres, Tilburg

04 | Hoofdredactioneel

nieuws

05 05 06 06 07 08

| | | | | |

Voorlopige winnaar aan het Spui Wytze Patijn stadsbouwmeester van Delft Beveiliging onderwerp van workshop BNA Kubus voor Neutelings Riedijk Aanbesteding IJdock geregeld De Rijksgebouwendienst gaat een op een over naar BZK

10 | Wauw gebouw: Nicolaas Matsier bezoekt douanehuis Coevorden

de onthulling

14 | Landschap, architectuur en interieur lopen in elkaar over bij Kromhoutkazerne 18 | Het Paleis op de Dam laat stuk schone gevel zien 21 | Vuurtoren van Goedereede straalt weer 24 | Kunstenaars en schrijver achter de celdeuren in Leeuwarden 28 | Interview Ed Nijpels 32 | Reuvenshuis wordt vergadercentrum Rijksmuseum Oudheden 34 | Beleg van Haarlem tot in detail gearchiveerd 39 | Afspraken over waardering roerende en onroerende goederen 42 | Marmer van grafmonument Tromp aangetast

andere smaken

45 49 51 54 59 62 64 66

| | | | | | | |

Veenhuizen heeft er een brouwerij bij Vernieuwing in de bouw Ton Idsinga: ‘Gouden Piramide blijft nodig’ Van plastic tot schilderijlijsten: vijf specialisten bij ICN Nieuwe contracten bieden betere garantie in bouw De hekken gaan dicht in Shanghai Een wervelkolom in de hal van de Belastingdienst Boeken en app’s

nasmaak

67 | Taco Keulen, jeugdinrichting Doggershoek


van de redactie

kunst

Zwanenzang?

4

stedenbouw

monumenten

architectuur

architectuurbeleid

Tekst: jaap huisman Fotografie: levien willemse

Ineens waren ze verdwenen, de letters die samen de naam Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu vormden op de gevel van het gebouw. Het is de nuchtere consequentie van een nieuw kabinet dat schone bezems uit de kast wil halen en zo het beleid afstoft. Zo gaat dat in politiek Den Haag – ambtenaren zijn wel wat gewend: enige veerkracht is echter nu wel nodig. Einde van een tijdperk ook, waarbij ik even wil stilstaan, want VROM was een instituut in de Nederlandse samenleving. Het loket waar je je huursubsidie probeerde te halen, de basis voor milieuheffingen en andere energiebesparende maatregelen, de denktank voor Ruimtelijke Ordening en last but not least het huis van de Rijksgebouwendienst. Enigszins verweesd zitten al deze organisaties nu verspreid, voorlopig nog virtueel, over verschillende gebouwen in Den Haag. Milieu is ondergebracht bij Economische Zaken, de Rijksgebouwendienst en Volkshuisvesting bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Op 14 december werd er een opheffingsceremonie van VROM georganiseerd, alsof een feest op dat besluit een passend antwoord is, maar ja, wat moet je anders? Een rouwstoet door Den Haag? We moeten het ook niet heftiger maken dan het al is.

Verweesd is ook het gebouw zelf, dat prachtige ontwerp van Jan Hoogstad – dat overigens na 20 jaar wel toe is aan renovatie. Jarenlang keek ik uit op de gang waar uiteenlopende ministers met hun voorlichter doorheen liepen, soms was ik getuige van journaalopnamen in het atrium met de palmbomen. Achteraf bekeken was het verdwijnen van die palmen een veeg teken – het verval, de onttakeling had zich ingezet. Vaak gebeurt dat het eerst met het snoeien van het groen. Pronk, Kamp, Winsemius, Dekker, Vogelaar, ja wie heeft er niet gelopen op de 5e etage. En nu zijn niet alleen de letters VROM weg, maar is het gebouw ook ministerloos. Het is in een luttel moment veranderd van een ‘bouwbastion’ in een rijksverzamelgebouw, waarmee het gedoemd is in de anonimiteit te verdwijnen. Er staan angstig veel gangen leeg, die misschien wel nooit (meer) gevuld zullen worden, omdat het kabinet het mes drastisch wil zetten in het aantal ambtenaren – ze zijn als de palmbomen in het atrium. Voor de Rijksgebouwendienst was het een beslissing die zijn weerga niet kent: voor het eerst in meer dan honderd jaar raakt de organisatie haar voeling met de bouwwereld, in de vorm van volkshuisvesting, corporaties en ontwikkelaars kwijt. Wat dat betekent, is op dit moment

nog niet goed te overzien, maar zorgeloos is de situatie niet, zeker nu de bouw in de diepste crisis verkeert sinds dertig jaar. Je kunt erover twisten of dat goed of slecht kabinetsbeleid is, maar zoals de directeurgeneraal van de Rijksgebouwendienst in deze SMAAK-editie zegt: ‘het is des politieks’. Lijdzaamheid is nu de slechtste attitude: nieuwe bezems kunnen ook nieuwe kansen betekenen. Een hoofdredactioneel met een tikje weemoed, dus – voorbij is kennelijk de tijd dat volkshuisvesting een sterke pijler in de samenleving was, dat Nederland in de hele wereld goede sier maakte met architectuur en ruimtelijke ordening, een land met voorbeeldige opdrachtgevers en met bijzondere rijksgebouwen. De letters mogen dan van de gevel zijn verdwenen, de geest is niet weg. Misschien voor even maar niet voor altijd.


nieuws

Een voorlopige winnaar aan het Spui Neutelings Riedijk Architecten is verkozen als winnaar van de architectenselectie voor het nieuwe gebouw van het Internationaal Dans en Muziek Centrum aan het Spui in Den Haag, na een competitie tussen 16 internationaal bekende architectenbureaus. In de laatste ronde waren het Nederlandse bureau van Thomas Rau en het Britse van Zaha Hadid nog over. Atelier Rijksbouwmeester had een stem in de selectie. Het IDMC bestaat uit een concertzaal van 1800 plaatsen, een Dans-Operazaal van 1100 plaatsen, een Toneelzaal van 500 plaatsen en een Ensemblezaal van 750 plaatsen.

Daarnaast zijn er studio’s, repetitielokalen en onderwijsruimten voor het Koninklijk Conservatorium, Het Nederlands Danstheater en het Residentie Orkest. Het gebouw heeft een vloeroppervlak van 45.000 m2 en is geraamd op circa 120 miljoen euro bouwkosten. Het ontwerp van Neutelings Riedijk Architecten is een compact bouw­ volume dat zich voegt in de context van het stadscentrum van Den Haag. Centraal in het gebouw ligt een stapeling van de uitvoeringszalen, ingebed in een flexibele structuur van studio’s en onderwijsruimten. Het hart van het gebouw wordt gevormd door een groot atrium

met een monumentale trappenberg, als een verlenging van de stedelijke ruimte. Het verbindt de publieke ruimten van het gebouw en voert de bezoeker met roltrappen tot op het dakterras. Het gebouw is bekroond met een 65 meter hoge koepel die gebruikt kan worden voor allerlei publieke evenementen en voorstellingen. Het filigraine exo-skelet geeft de gevel een verfijnde en feestelijke uitstraling aan het Spuiplein. Er is één maar: de gemeente Den Haag moet nog de financiën vinden om het gebouw te bekostigen.

Wytze Patijn stadsbouwmeester Delft

Omdat het compacte Delft grotendeels bebouwd is, vinden vrijwel alle bouwprojecten plaats op bebouwde grond. Het goed inpassen van bouwprojecten vergt daarom grote deskundigheid op gebied van architectuur en stedenbouw.

Taken van de nieuwe stadsbouwmeester zullen zijn: het bewaken van de kwaliteit van de Delftse stedenbouw en architectuur, het aanwakkeren van de discussie hierover én het zorg dragen voor een snellere en betere ontwikkeling van bouwprojecten. Delft staat bovendien voor een grote operatie. De komende jaren wordt het spoortraject dat de stad in tweeen deelt, ondergronds gebracht. Het nieuwe station zal worden gecombineerd met een nieuw stadskantoor. Wytze Patijn: “Delft is een unieke stad. Haar historische centrum is bijzonder authentiek, vriendelijk en dynamisch. Ik vind dat elk nieuw

gebouw passend moet zijn en ook een bijdrage aan de stad moet leveren. Wat mij betreft zijn gebouwen die alleen maar zich zelf staan te wezen, niet goed. Het gaat om de samenhang met de stad. Dat kan overigens in allerlei bouwstijlen. Kwaliteit staat vooraan en niet de architectuuropvatting”. Wethouder Pieter Guldemond (Ruimtelijke Ordening): ‘Ik ben ontzettend trots dat een autoriteit als Wytze Patijn onze allereerste Delftse stadsbouwmeester is. Ons grondgebied is grotendeels bebouwd, wat betekent dat de komende bouwprojecten voornamelijk in een bestaande bebouwde

omgeving voorkomen – een bestaande omgeving die gekenmerkt wordt door monumentale en reeds intensieve bebouwing. Architectuurbeleid is nodig om bouwprojecten in deze complexe omgeving op een goede manier in de stad te laten inpassen. Zeker nu we in de stad veel grote projecten hebben. De stadsbouwmeester kan een belangrijke rol spelen bij het maken van een masterplan voor de Technologische Innovatie Campus Delft (TIC-Delft) in Delft zuid-oost.”

5

Voormalige rijksbouwmeester Wytze Patijn is benoemd tot de eerste stadsbouwmeester van de gemeente Delft. Hij geeft daarvoor zijn baan als decaan aan de Technische Universiteit op. De Delftse stadsbouwmeester is een gezaghebbende autoriteit op het gebied van architectuur en heeft een uitgesproken visie op stedelijke projecten.


6

stedenbouw

monumenten

architectuur

architectuurbeleid

kunst

Ontwerpen van beveiliging is een issue

Beveiliging moet een integraal aspect worden van het ontwerpproces: dat was het uitgangspunt van een workshop die eerder dit jaar door het Atelier Rijksbouwmeester in samenwerking met de NCTB (Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding) is georganiseerd. In juni gingen twee jonge architectenbureaus, twee ontwerpbureaus en twee landschapsarchitecten/stedenbouwkundigen aan de slag, met als doel een verzameling van ideeën te genereren omtrent dit onderwerp. Ze kregen eerst de opgave uitgelegd, en gingen daarna een discussie aan met de NCTB en een omgevingspsycholoog. De deelnemende jonge talenten waren: Dus architecten, Anne Holtrop, Lola Landscape, Buro Harro, Michael Schoner en Sander Hofstee. Beveiliging zet met name in het regeringscentrum Den Haag de openbare ruimte onder druk. Het publiek ziet politieposten, camera’s en afwerend hekwerk. Het geeft al met al geen aangenaam beeld. Bovendien is het conflicterend met de opzet van een ambassade: dat hoort een uitnodigend visitekaartje

BNA Kubus voor Neutelings Riedijk Architecten Neutelings Riedijk Architecten hebben op vrijdag 19 november uit handen van BNA-voorzitter Bjarne Mastenbroek de Kubus, de prestigieuze architectuurprijs van de BNA. Ze ontvangen de prijs vanwege hun bijzondere verdienste voor de architectuur in Nederland. De prijs werd uitgereikt in een gebouw van de bekroonde architecten, het Scheepvaart en Transport College in Rotterdam.

De BNA Kubusjury 2010 was overtuigd en unaniem van mening dat de Kubus toekomt aan Neutelings Riedijk Architecten. De jury roemt het geraffineerde afwerkingsniveau: de gebouwen zijn tot op het laatste detail doorwerkt en dragen onmiskenbaar bij aan de erkenning van het vak door een breed publiek. Het bureau roept bewondering op door het op innovatieve wijze omgaan met bestaande oplossingen en typologieën. Het bureau excelleert in vernuftige, ruimtelijke concepten, die het maximale uit een opgave halen en het plan naar een hoger niveau tillen. Ook de regelmatig gezochte samenwerking met kunstenaars en integratie van kunst en architectuur in het oeuvre van Neutelings Riedijk Architecten wordt zeer gewaardeerd. Neutelings Riedijk

voor een land te zijn, geen bunker. De zes deelnemende bureaus kregen verschillende locaties voorgelegd; een bestaande, stedelijke omgeving, aan een plein of straat en tenslotte een vrije landschappelijke ruimte. De opgave luidde: ontwerp een ambassade met een gemiddelde dreiging waarin de beveiligingsmaatregelen zo ontworpen zijn dat een veilige, maar vooral plezierige werken verblijfplaats ontstaat. Uit de workshops kwam een aantal interessante voorstellen te voorschijn. Een bureau verbond meerdere ambassadegebouwen tot één groot beveiligd gebied met een geconcentreerde publieke zone. Een ander voorstel betrof een woud van palen voor een ambassade, aan de straatkant open, zodat er nog een vrachtwagen door kan rijden, maar bij de ingang steeds dichter, waarna er alleen nog ruimte is voor een bezoeker. De discussie is geopend. Een onderwerp dat tot dusver niet vaak op de agenda van een ontwerper of een beveiligingsmanager staat, heeft nu een gezicht gekregen.

Architecten hebben enkele keren voor de Rijksgebouwendienst gewerkt, onder meer bij het Walterbos-complex in Apeldoorn. De BNA Kubusjury bestond dit jaar uit Jeanne Dekkers (voorzitter), Salomé Bentinck, Haiko Meijer, Jan Pesman, Janny Rodermond en Vera Yanovshtchinsky. De BNA Kubus is de hoogste onderscheiding van de BNA en wordt tweejaarlijks uitgereikt. Eerdere winnaars waren onder meer Herman Hertzberger, Wim Quist, Jo Coenen, Benthem & Crouwel, Koen van Velsen, Aldo en Hannie van Eyck, Wiel Arets, Frits van Dongen en OMA. In 2008 nam bureau cepezed de BNA Kubus in ontvangst.


De gebouwen van de bovenbouw van IJDock zijn gegund; de aanbestedingen zijn afgerond. Het gebouw van de Waterpolitie van het KLPD met bovenliggende kantoren is gegund aan Dura Vermeer uit Amsterdam. De twee gebouwen van

Antoine Plateau De Stadhouderskamer waar recentelijk decoratieve schilderingen van Antoine Plateau zijn ontdekt, is in SMAAK-48 abusievelijk geplaatst op het Buitenhof in Den Haag. Wij veronderstelden dat hij hoorde bij Galerij Willem V. Niets is minder waar, hebben enkele briefschrijvers ons gemeld. De Stadhouderskamer is een van de vertrekken in de zuidvleugel en is bij de Tweede Kamer in gebruik. Verder wordt gesuggereerd dat Plateau een Fransman zou zijn. Hij is een schilder uit Doornik, respectievelijk Brussel.

het Paleis van Justitie zijn gegund aan J.P. van Eesteren uit Amsterdam. In januari 2011 gaan de werkzaam­ heden voor de bovenbouw van IJDock beginnen.

IJDock is een project van ASR Vastgoed Ontwikkeling uit Utrecht, die nauw samenwerkt met de Gemeente Amsterdam en de Rijksgebouwendienst. IJDock is een schiereiland, op nog geen 500 meter afstand van het Centraal Station Amsterdam. Het eiland, van ongeveer 180 x 60 meter groot, omvat in totaal zo’n 88.700 m2 BVO bouwvolume. Op IJDock komen onder andere het Gerechtshof van Amsterdam, kantoorruimte, een hotel, 59 appartementen, een passante­ nhaven, nieuwe huisvesting voor de KLPD dienst Waterpolitie, een

Scheepvaartmuseum straalt weer

grand-café en verschillende andere publiek toegankelijke functies. De gebouwen komen te staan op een onder het water gelegen parkeer­ garage die ruimte zal bieden aan circa 350 auto’s. De passantenhaven met 60 ligplaatsen is de verbindende schakel tussen het zakelijke IJDock en de woonbuurt Westerdokseiland. Ook komt er een kleine haven voor de Waterpolitie. IJDock is na realisatie vanaf de Westerdoksdijk bereikbaar via een brug en een verbindingsdam. Vanaf eind 2012 vindt gefaseerd de oplevering plaats. In het eerste kwartaal 2013 is IJDock gereed.

Hoewel het Scheepvaartmuseum in het Amsterdamse Oosterdok zomer 2011 opengaat , zijn de effecten van de transformatie nu al zichtbaar. De crèmekleurige gevel spiegelt zich, schoongewassen, in het water, en de koepel boven de cour met allerlei led-lampjes wekt grote verwachtingen – dit moet de attractie worden in de tweede helft van 2011. Het Scheepvaartmuseum wordt heringericht en verbouwd door architect Liesbeth van der Pol die de opdracht kreeg voordat ze Rijksbouwmeester werd. De verbouwing liep enige vertraging omdat er niet alleen asbest werd ontdekt maar ook gewelven werden opgegraven. 2011 wordt een belangrijk jaar voor de Rijksgebouwendienst, de burgers van Amsterdam en de toeristen. Behalve het Scheepvaartmuseum is eind van dit jaar ook het Paleis op de Dam gereed.

7

Aanbesteding IJDock rond

Ydock omgeving


nieuws

Directeur-generaal Peter Jägers over de overgang van de Rijksgebouwendienst:

Het nieuwe kabinet heeft de ministeries behoorlijk opgeschud. VROM en Verkeer en Waterstaat hebben plaatsgemaakt voor Infrastructuur en Milieu. De Rijks­ gebouwendienst is inclusief het Atelier Rijksbouwmeester overgegaan naar Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Wat heeft dat voor consequenties?

8

‘We zijn allerhartelijkst ontvangen op BZK’ In de geschiedenis van de Rijksgebouwendienst is het een revolutionaire stap: decennia was de organisatie gekoppeld aan en geïncorporeerd in het ministerie van VROM. Met het aantreden van het kabinetRutte is de Rijksgebouwendienst overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Directeurgeneraal Peter Jägers mag en wil daar geen opvatting over hebben. ‘Lange tijd bestond het idee dat er een ministerie van Ruimte zou komen, waar beleid en uitvoering met elkaar zouden worden gecombineerd. Dat zou breder zijn dan VROM. Dat zou een krachtige en voor de bouwwereld herkenbare organisatie zijn geweest. Nou ja daar is niet voor gekozen maar dat is des politieks. We zijn allerhartelijkst ontvangen bij BZK, ik proef in de persoon van minister Donner ook een belangstellend bewindsman. En ik prijs me gelukkig dat de Rijksgebouwendienst een op een is overgegaan naar het andere departement. Je moet er niet aan

denken dat we waren opgesplitst.’ Vanuit de bouwwereld is er met enige zorg naar de overheveling gekeken. ‘Ik merk in alle contacten met de markt dat men het jammer vindt dat er geen herkenbaar bouwdepartement meer is. Het zij zo. Wij blijven gewoon de Rijksgebouwendienst. Van ons mag worden verwacht dat we over de grenzen van de ministeries samenwerking blijven zoeken, zoals we dat voordien ook al deden. Voor de buitenwereld is het onoverzichtelijk, dat is zo. Wonen zit nu ook bij BZK dat daardoor een heel breed ministerie is geworden.’ Dat betekent in de ogen van Jägers niet dat de Rijksgebouwendienst zich opnieuw moet profileren. Die lijn is volgens hem al doorgezet. Bij zijn aantreden merkte hij dat de dienst ‘wat los stond van het beleid’. Dat is de afgelopen jaren sterk veranderd. ‘Het rijksbeleid rond ruimte, wonen en duurzaamheid komt vaak tot uitdrukking in de uitvoering van onze huisvestingsprojecten.’

Gebiedsontwikkeling

Hoe verschillende sectoren elkaar kunnen versterken, blijkt uit de rol die de Rijksgebouwendienst speelt bij gebiedsontwikkeling. Jägers noemt specifiek het stationsgebied van Breda en de Zuidas in Amsterdam waar rechtbank en parket de komende jaren nieuwe gebouwen krijgt. ‘In beide gevallen versterken we met gebouwen de ruimtelijke kwaliteit. We spelen een belangrijke rol voor de ontwikkeling daar en dat wordt ook onderkend.’ Maar wordt die expansie niet in de kiem gesmoord door de investeringsstop die dit kabinet heeft uitgevaardigd? ‘Nog veel is onduidelijk daarover, maar het gaat bij ons meestal om projecten die al langer lopen en die voor de uitvoering van de beleidsvoornemens van het kabinet van belang zijn.’ Jägers vindt de maatregel gezien de bezuinigingen wel logisch. ‘Neem het Masterplan Den Haag. Dat plan was min of meer rond, ook met varianten van tijdelijke huisvesting, maar dat

nieuws Tekst: jaap huisman Fotografie: thijs wolzak

behoeft nu een update omdat het uitging van de situatie van voor het regeerakkoord. Je vraagt je af of tijdelijke huisvesting nog nodig is, als je het gebouw van VROM gaat renoveren. Dat er iets aan gedaan moet worden, dat lijdt geen twijfel want het is 20 jaar geleden opgeleverd en hard toe aan nieuwe technische voorzieningen.’ Het is een enigszins verwarrende periode, geeft de directeur-generaal toe. Want er is afgezien van de investeringsstop ook nog een leenplafond van het ministerie van Financiën. ‘Voor alle projecten die we in 2011 moeten financieren, lenen we bij Financiën. Normaal is dat geen probleem want bij overschrijding wordt dat maximum verhoogd. We zijn in gesprek met Financiën hoe we hier uit kunnen komen.’ Tegen de tijd dat deze editie uit is, moet daar duidelijkheid over bestaan. Want ook hiervoor geldt dat lopende projecten wel moeten worden gefinancierd. ‘Je kunt de bouw van Justitie moeilijk stopzetten.’


Leegstand

Een van de belangrijkste onder­ werpen uit de portefeuille van de Rijksgebouwendienst zijn de justitiële inrichtingen. In november werd bekend dat er zes jeugdinrichtingen gesloten zullen worden, een gevolg van verminderde criminaliteit. ‘Het is niet alleen een kwantiteitsvraagstuk, maar ook de kwaliteit speelt een rol, constateer ik. We moeten ook een aantal gevangenissen afstoten omdat die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen of niet op de goede plaats in Nederland staan.’ Het perspectief voor de komende jaren zal zijn om de kwali­teit van inrichtingen opnieuw te beoordelen. ‘Er bestaat een overcapaciteit aan gebouwen in het oosten en het noorden des lands, terwijl het westen wat ondervertegenwoordigd is. De vraag van herbestemming blijft dus actueel, want wat moet je met die lege gebouwen doen?’

Bij de kabinetsformatie is gespeculeerd over een fusie tussen verschillende vastgoedorganisaties bij de Rijksoverheid. Het is vervolgens ook in het regeerakkoord opgenomen. Inmiddels is de voormalige sg van het ministerie van VROM, Hans van der Vlist, aangezocht daar een onderzoek naar te verrichten. Jägers: ‘Het kan op lange termijn een behoorlijke besparing opleveren. Maar er zit ook een ander aspect aan vast: als je op een andere manier met je vastgoed omgaat, kun je het beschouwen als een vermogen, waardoor je door slimmer te opereren meer geld kunt genereren. Als je vastgoed en gronden bij elkaar

neemt, kom je uit op een bedrag van 75 miljard. Haal je daar theoretisch gezien een paar procent rendement uit, dan kan dat heel lucratief zijn.’ Het onderzoek van Van der Vlist strekt zich uit naar de bundeling van uitvoerende diensten, onder meer bij Defensie en RVOB. Jägers staat er niet afwijzend tegenover. ‘Het is de moeite waard om het te onderzoeken. Maar met Defensie en RVOB werken we natuurlijk al samen.’ Ook al is de Rijksgebouwendienst integraal overgegaan naar BZK, de ingezette lijn wordt voortgezet. Daaronder valt ook PPS, dat bij dit kabinet op wat meer sympathie kan rekenen. ‘We hebben een leidende rol en we moeten onze kennis daarin

ook verspreiden. We zullen ons de komende tijd meer gaan toeleggen op geïntegreerde contracten bij de kleinere projecten. Behalve PPS zullen ook de energieprestatienorm, het streven naar CO2-neutrale gebouwen en duurzaamheid ongetwijfeld de agenda blijven beheersen. Jägers kiest voor een nuchtere benadering. Het streven naar een C-label voor gebouwen is gewoon ook lucratief, omdat de exploitatie goedkoper zal worden. ‘Aanvankelijk werd dit beleid ingegeven door een zeker idealisme, tegenwoordig komt ook de meer de zakelijke kant naar voren. Dat is een goede zaak.’

9

Fusie

Leegstand is sowieso een issue. Vier procent van de rijksgebouwen staat nu leeg, een percentage dat ongetwijfeld zal oplopen, onder meer door de crisis en samenvoeging van ministeries. In de commerciële markt is dat percentage nog forser: elf. Het vraagt, zegt Jägers, om een slimme manier van omgaan met je voorraad. ‘Je panden beter benutten en panden huren als je tijdelijke huisvesting nodig hebt. Die kun je bij overcapaciteit weer makkelijker afstoten.’ Nee, rustig zal het de komende jaren in het regerings­ centrum niet zijn.


Tekst: nicolaas matsier Fotografie: wim ruigrok

10

stedenbouw

monumenten

architectuur

architectuurbeleid

kunst

column onderwerp

wauw gebouw

Het kantoortje van Peters De enige stad van Drenthe, Coevorden, is veranderd in een liefdeloos rommeltje. En tussen al die nondescripte nieuwbouw staat het enige douanekantoor van Rijksbouwmeester C. Peters. Verweesd is het, zoals het daar zonder enige aanduiding in de voormalige vesting staat.

Het woord douane heeft een lange reis gemaakt, met tussenstops in heel wat talen. Het heeft hier voet aan de grond gekregen door Napoleon, met zijn Continentaal Stelsel, en het oude woord tol verdreven. Napoleon had het meegenomen, stel ik me voor, uit Egypte. Daar was het gearriveerd door toedoen van de Turken, die het op hun beurt uit het Arabisch geleend hadden. Maar nu ik erover nadenk: de route van het woord zal wel over Italië gelopen hebben, de Venetianen. Hoe dan ook, de Arabieren hadden het weer uit het Perzisch. Diwân heeft een waaier van betekenissen: register, verzamelde gedichten, kantoor, sofa. Douane en divan zijn doubletten. Als je het niet wist zou je er niet op komen.

de bouwmeester van een reeks douanekantoren die langs onze grens verrees. Peters bouwde namelijk voor het ministerie van financiën, waar zowel het postverkeer als de douane onder vielen. In het laatste kwart van de negentiende eeuw waren er meer rijksbouwmeesters tegelijk.

C.H. Peters was de architect van zo’n honderdtwintig postkantoren, waaronder het hoofdpostkantoor van Amsterdam, dat in het Esperanto van de projectontwikkelaars nu Magna Plaza heet. Hij was tegen het eind van de negentiende eeuw ook

De grachten zijn al lang gedempt, de vesting is zo goed als spoorloos verdwenen. Niet zo maar verdwenen, Coevorden is een liefdeloos rommeltje geworden. Wie op zoek is naar het bewuste douanekantoortje van Peters moet wel tegen dat

Van alle douanegebouwen van Peters is er welgeteld één intact gebleven. Het bescheiden maar niet onelegante gebouwtje (1889) ligt in het Drentse Coevorden. Dat was de enige stad in deze provincie. Als vesting bewaakte zij de doorgang door het veen. De oostelijke grensstad speelde een energieke rol van de Tachtigjarige Oorlog tot en met de Franse tijd.


Net zo min als het woord douane iets laat blijken van zijn lange reis, geeft het gebouwtje in Coevorden te kennen wat voor verleden het achter de rug heeft. Dat is een beetje jammer. Een kleine handreiking aan de voorbijganger, in de vorm van een plaquette of een ingemetselde steen, dat had toch gekund. Hier is het over zijn geschiedenis zwijgende gebouwtje als een sierlijk relict meegenomen in een nieuwbouwcomplexje. Er zetelt een fysiotherapeutische praktijk in. Mijn grootouders aan beide kanten zijn nooit buiten Nederland geweest. De generatie van mijn ouders en de mijne legde grote afstanden af per trein en per auto. Eerst de marechaussee en de douane, daarna de

Grenzpolizei en de Zollbeamte. Zij bewogen zich door de trein heen. Of jij vorderde met je auto langzaam tot de slagboom. Er was grensbesef en grensontzag. ‘Zijn we al bij de grens?’ ‘Zullen we nog geld wisselen?’ ‘Heeft u iets aan te geven?’

onder auspiciën van de Rijksgebouwendienst. Het is een fraai huisje met sprekende architectonische details. Je zou denken: qua architectonische details hebben gewone rijksambtenaren het nooit meer zo goed gehad als toen.

Ik zie nu dat ik groot ben geworden in een laatste uitloper van de negentiende eeuw, in een natiestaat met een landsgrens. Die grens, vooral de oostelijke, is als gevolg van de oorlog nog een generatie lang een duidelijk gevoelde grens gebleven. Toen kwamen de Benelux, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Europese Unie en tot slot het verdrag van Schengen en de euro. Vrij verkeer van personen en goederen. Marechaussee en douane, ze waren nog niet overbodig geworden, maar bij de grensovergangen over land was er een eind gekomen aan hun betekenis. De kleine schaal is achter de rug.

De fysiotherapeuten hebben in het douanehuisje een foto opgehangen die omstreeks 1915 genomen zal zijn. Een prachtige foto. Buiten voor het gebouwtje en ook nog achter de ramen staan als ik goed geteld heb twaalf douaniers. Twee naast hun dienstrijwiel.

Het antieke douanehuisje is twintig jaar geleden perfect gerestaureerd

Deze mannen aan de grens hadden een treffende gelijkenis met de eerste generatie gastarbeiders. Douaniers, had ik gelezen, werden van elders gehaald - met achterlating van hun gezinnen. Ze werden nooit ter plaatse gerekruteerd. Een band met de plaatselijke bevolking werd niet bevorderlijk geacht voor het werk. Want wat te doen met een smokkelende buurman of neef?

En zo gebeurde het dus dat het mooie maar nu lege douanehuisje de fysiotherapeuten gebruiken het alleen nog om te vergaderen - mij met een zeker medelijden vervulde, om zijn verweesdheid. Het douanehuisje is volkomen misplaatst geraakt in een wijkje met woningen zonder enige kraak of smaak. Ik geloof dat zelfs de grens hier niet meer is. Toen raakte ik begaan met die twaalf van hun familie losgemaakte douaniers voor en achter de ruiten van hun kantoor. En ten slotte luchtte het me enorm op dat het helemaal nergens meer voor nodig was, allemaal, dat zij hier niet meer hoefden te werken.

11

speciale hopeloze gevoel kunnen dat je op nogal wat plaatsen in dit land krijgt. Namelijk dat een beminnelijk stukje geschiedenis totaal verdwaald is geraakt in het moderne genadeloos volgebouwde Nederland. Dat het bij toeval en per ongeluk niet met de grond gelijk is gemaakt.


12

stedenbouw

monumenten

architectuur

architectuurbeleid

kunst

de onthulling


Alsof het pakjesavond is, zo zijn de afgelopen maand stuk voor stuk monumenten van de Rijksgebouwendienst uitgepakt. Steigerdoeken verdwenen, steigers werden opgeruimd. Zo straalt het hoofdgebouw van het Rijksmuseum in Amsterdam weer in volle glorie – hernieuwd lijken de tegeltableaus en beeldhouwwerken. Echt nieuw is het leien dak dat over het hele gebouw is gelegd: voor het eerst sinds ruim 100 jaar. Elders in Amsterdam verrast het Scheepvaartmuseum met een crèmewitte gevel die achter de steigerdoeken tevoorschijn is gekomen. Intussen is er ook een glimp op te vangen van de overkapping van de binnenhof die spectaculair belooft te worden. Het Scheepvaartmuseum hoopt zomer 2011 zijn deuren weer te kunnen openen. Op de hoek van de Paleisstraat/Nieuwezijds Voorburgwal is een stuk van

de gevel van het Paleis op de Dam blootgelegd, dat laat zien hoe de vlekkerigheid is verdwenen. Dat komt onder meer door de aanvoer van nieuw gehakte stenen uit de Ober­ kirchener groeve in Duitsland (zichtbaar op deze foto) die de verrotte exemplaren vervangen. Jaren van restauratie worden nu dus beloond. SMAAK–49 staat in het teken van lopende en voltooide restauraties, maar ook van complexen die voor het publiek lange tijd ontoegankelijk waren, van de Blokhuispoortgevangenis in Leeuwarden tot de Kromhoutkazerne in Utrecht. De eerste is tijdelijk ingericht als creatieve broedplaats, de tweede is het omvangrijkste PPS-project waarbij de Rijksgebouwendienst een voorbereidende rol heeft gespeeld.


pps

Ervaring FinanciĂŤn plaveide weg naar nieuwe Kromhoutkazerne

<< Transparante kantoren in de strip

>> Boven: Oude tanks staan uitgestald op de appelplaats tussen de kantoren in. Onder: Plattegrond van het terrein: de Wig in het midden, de Strip aan de rechter- en het Veld aan de linkerkant.

De overtreffende trap in PPS

14

monumenten

architectuur

de onthulling Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Marleen Sleeuwits

De bomvrije wachtruimte neemt met zijn robuuste stenen muren en eigentijdse kantelen van Cortenstaal een prominente plaats in op het terrein van de Kromhoutkazerne in Utrecht. In 1850 werd dit fortachtig gebouw neergezet om soldaten op het terrein een veilig heenkomen te bezorgen bij vijandelijke aanvallen. In die noodgevallen dienden de tongewelven als opstelplaats voor de kanonnen en als slaapvertrekken, in de ruimten ernaast beschikte men over sanitair en een keuken. De binnenmuren zijn de afgelopen maanden schoongeborsteld, in het hart is een houten vloer gelegd en nieuw sanitair is berekend op toehoorders en gasten van Defensie

die van het gebouw gebruik gaan maken als receptie- of presentatieruimte. Restauratiearchitect Maarten Fritz, bekend van Jachthuis Sint Hubertus en het Sixhuis, heeft het fort een nieuwe ziel gegeven. Met trots wijst hij op een van de kunstwerken op het terrein, de projectie van kunstenaar Geert Mul die beelden afvuurt op de muur van een van de vertrekken. In 1850 lag het kazerneterrein aan de rand van Utrecht, tegenwoordig is het omringd door een chique bungalowwijk, het Utrecht University College en stadion Galgenwaard. En het terrein zelf ziet er ook al lang niet meer uit zoals in het midden van de 19e eeuw werd aangelegd. Grote transparante paviljoens zijn verrezen aan de randen, een poort met een vleugelvormig dak begroet het defensiepersoneel aan de kant van het Galgenwaardstadion, terwijl een nieuw restaurant en vergader/ congresfaciliteiten de scheiding vormt tussen links het Veld, het woongebied met legering voor de

Meyer & Van Schooten Architecten tekenden voor het ontwerp, Maarten Fritz voor de restauratie en Karres en Brands voor de landschapsarchitectuur: er zijn vele partijen betrokken geweest bij de totstandkoming van de Kromhoutkazerne in Utrecht, het hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht en het Commando Dienstencentra. Hoewel het nog niet voltooid is, is nu al goed te zijn wat de ambities waren en hoe zijn uitgevoerd.

militairen en sportfaciliteiten en de Wig, het centrale park met rechts de kantoren in de Strip. De omvang van de Kromhoutkazerne laat zich vergelijken met andere stedelijke enclaves zoals het ChassĂŠterrein in Breda en de Oranje Nassaukazerne in Amsterdam: alleen zijn deze laatste getransformeerd tot

woonwijken. Voor Kromhout blijven, zoals voor alle overheidslocaties, toegangspasjes en hekwerken (een ontwerp van de landschapsarchitecten Karres en Brands) noodzakelijk. De Kromhoutkazerne is de grootste concentratie van Defensiekantoren buiten het ministerie in Den Haag.


15

Hier bevinden zich binnenkort het hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht en van het Commando Dienstencentra (CDC), alsmede onderdelen van de Defensie Materieel Organisatie. Maar liefst 2000 medewerkers van Defensie nemen hier tussen eind oktober 2010 en het voorjaar van 2011 hun intrek. Eind 2011 zullen nog eens extra 1000 werkplekken beschikbaar komen. De glazen kantoorpaviljoens met hun terrassen en daktuinen beantwoorden aan het nieuwe imago van Defensie dat staat voor openheid en transparantie, midden in de maatschappij, open voor nieuwe ideeĂŤn en blijvend leren, zonder het vertrouwelijk karakter van sommig werk te verliezen. Aan de andere kant houdt ze vast aan traditionele waarden waarin verandering meerwaarde oplevert en waar binnen een hiĂŤrarchische lijnorganisatie samenwerking, welzijn en communicatie belangrijk zijn. De huisvesting moet hiervoor een werkomgeving bieden die hierop aansluit en die flexibel en duurzaam


pps architectuurbeleid architectuur

16

is. Wie desondanks mocht twijfelen aan de aard van de gebruiker, ziet wapenschildjes op de wanden bevestigd bij de ingang van de kantoorgebouwen en twee gepantserde voertuigen op de appelplaats. Vanaf een overdekte tribune kunnen generaals en hun gasten militaire ceremonies afnemen. Op het oude kazerneterrein stond een allegaartje aan gebouwen uit verschillende periodes en in verschillende stijlen. Alleen de bomvrije wachtruimte, een inlaatsluis van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ( ook bekend als de brugmet-twaalf–gaten) en de houten officiershut (met klokkentoren)

bleken waardevol genoeg om te worden gerestaureerd. In oktober 2005 besloot Defensie het terrein te herontwikkelen via publiek-private samenwerking (PPS). Daarna ging het snel, razendsnel: van de 8 meedingende consortia bleven er drie over die in januari 2008 een integraal ontwerp indienden, waar uit op 4 juni 2008 Komfort als winnende bieder werd aangewezen. In Komfort zijn vertegenwoordigd Ballast Nedam Concessies, Strukton Integrale Projecten en John Laing Investments. In een onvoorstelbaar korte tijd ging de bouw van start, want eind oktober 2010 werden de eerste gebouwen, ontworpen door Meyer en Van

Schooten Architecten al opgeleverd. Het DBFMO-contract (design-buildfinance-maitain-opperate) omvatte in het geval van de Kromhoutkazerne zo ongeveer alles uit het contract, het landschapsontwerp, de restauratie en onderhoud van de monumenten, het interieur, de catering, de schoonmaak, de ICT, de technische installaties, zelfs de beveiliging aan de poort. Voor het optuigen van de PPS-onderhandelingen ging Defensie te rade bij de Rijksgebouwendienst die inmiddels een eind op weg was met de verbouwing van het ministerie van Financiën. Hoe moest de outputspecificatie eruitzien, was bijvoorbeeld een vraag die Defensie voorlegde? Welke diensten konden worden

opgenomen in het contract en welke niet? Rond 2008 had de Rijksgebouwendienst daarover al ervaring opgedaan met Financiën door onder meer het pakket in modules te verdelen. Ook participeerde het Atelier Rijksbouwmeester in de beoordeling van het integrale ontwerp. Defensie, hierdoor een stuk wijzer geworden, besloot een integraal DBFMO-traject in te gaan, waarin niet alleen de bouwtechnische maar ook de diensten aan de markt werden uitbesteed. Kromhout is een lifecycleproject, met huisvesting voor 25 jaar inclusief diensten als catering (“wij sturen tot op de kroketten”, zegt de voorzitter van het ontwerpbeoordelingsteam Gustaaf Boissevain),


Met Boissevain en Fritz wandelen we over het terrein dat er eind oktober nog erg modderig uitziet. Wig, Veld en Strip, zoals de groene zones heten, zullen dan ook pas goed in het voorjaar kunnen worden beoordeeld als het gras is ingezaaid en de tuinen tussen de paviljoens elk hun eigen signatuur hebben gekregen. Enkele paviljoens worden pas begin 2011 opgeleverd, in de andere staan de meubels al klaar om de Defensiemedewerkers te ontvangen. Wie de overdaad aan materialen ziet, zoals onyx wand­ platen in paviljoen K9 of de met koeienhuiden bespannen wanden van de receptieruimte in het vergadercentrum, zou denken dat de overheid geld over heeft gehad, maar dat is bij pps nu juist niet het geval, benadrukt Boissevain. De financiële risico’s liggen grotendeels bij de marktpartijen en de banken die deel uitmaken van het consortium. De vorm van aanbesteding levert voor Defensie een besparing op van 15 procent ten opzichte van een traditionele aanbesteding. In ruil daarvoor krijgt het ministerie wel gedurende 25 jaar de beschikking over een duurzaam, flexibel en integraal pakket aan voorzieningen; het is, onder meer bij het ministerie van Financiën, al een beproefd concept dat nu in de Kromhoutkazerne verder is uitgewerkt. Ook bij de ontwikkeling van de Engelse Kamp/Kempkensberg in

Groningen is de Rijksgebouwendienst een stap verder gegaan, door nog meer faciliteiten in het contract te herbergen. Het succes is volgens Boissevain te danken aan de gedegen voorbereiding, aan de prestatiegerichte eisen die bij de biedende partijen op tafel werden gelegd en aan het communicatieproces. ‘De aanpak van de Rijksgebouwendienst vonden we interessant. Daarna zijn we het verder zelf gaan doen. Het Nieuwe Werken bijvoorbeeld was een fenomeen dat pas gaandeweg het proces ingebracht is als wijziging op de eerste eisen. Defensie had besloten de gelegenheid aan te grijpen dat in de gebouwen te realiseren. Komfort werd gekozen omdat het consortium voldeed aan de gevraagde ‘vaardigheden’ en aan het feit dat het een architect voorstelde die een integrale visie presenteerde op dienstverlening, kwaliteitsborging en facilitymanagement. Geen wonder aangezien hij ook al ervaring had opgedaan in een DBFMO-project bij het ministerie van Financiën (Jeroen van Schooten). Aangezien het om een omvangrijke aanbesteding ging, zijn door de opdrachtgever Defensie verschillende aspecten in subteams behandeld, totdat in januari het totaalproduct integraal kon worden beoordeeld. Ook die verdeling in chapters was een nieuwigheid bij DBFMO. Boissevain: ‘Het vergemakkelijkte het proces, zowel voor ons als voor de opdrachtnemer. Zeker bij zo’n groot project is het van belang alles overzichtelijk en beheersbaar te houden. Per onderdeel hebben we criteria aangegeven, wat we verwachtten en wat we goed vonden. Zo kon het consortium daar soepel op inspelen.’ Per onderdeel werden punten gegeven en in samenhang bekeken, want het ene deel is nu eenmaal ingewikkelder dan het andere. ‘Het begrip vertrouwen en het geloof in de goede afloop van het proces speelt mee, maar levert geen punten op. Flexibiliteit daarentegen wel, omdat je rekening wil houden dat in 25 jaar functies en bestemmingen kunnen veranderen. Over ICT en beveiliging ontstond bij

Defensie vanwege de informatiegevoeligheid hevige discussie, totdat de SG oordeelde: maximaal uitbesteden.’ Uiteindelijk vielen drie onderdelen af: de kinderopvang, de medische zorg en het dienstvervoer. Daarin viel geen winst te behalen. Architect Van Schooten ging door op de manier waarop hij Financiën heeft getransformeerd: herkenbaar zijn de enorme serres als uitsparingen in de kantoorvloeren waarin bomen staan. De vides en terrassen doorbreken het zakelijke grid van het interieur. In de enorme glazen puien wisselen ramen met kleurmotieven elkaar af, waarin een abstractie van het Hollandse landschap (dijken, waterlopen) te ontdekken is. Deze glasstroken voorkomen dat de kantoorruimtes baden in het licht. Zo open als de werkruimtes zijn, zo introvert is de bomvrije wachtruimte. Dubbelglas is voor de boogvormige vensters geplaatst, binnen overheerst een aangename duisternis die door indirect licht wordt gebroken. De kantelen van Cortenstaal rondom

het dak waren nodig, legt Fritz uit, om het fort in hoogte te laten aansluiten bij de resterende bebouwing. Dat roestige staal is het passende materiaal in de combinatie met baksteen. ‘Als we een rand hadden gemetseld, had die beslist gecontrasteerd bij de oude muren.’ De aarden wal op het dak herinnert aan tijden van oorlog en vrede: hier zie je de soldaten met geweren in aanslag liggen vanuit een beveiligde positie. Nu, in het heden, lopen hier militairen en burgers, in een andere hoedanigheid, werkend aan een actieve inzet voor de vrede in diverse brandhaarden in de wereld. Een locatie die een nieuw Defensie laat zien, berekend op haar moeilijke taak, en waar zij met recht trots op kan zijn.

p. 16: Links: Vergadercentrum, rechtsboven de reeks kantoorpaviljoens, rechtsonder: exterieur van het restaurant/ vergadercentrum. p. 17: Bomvrijewachtruimte

17

vergaderen en facilitymanagement en niet te vergeten de introductie van Het Nieuwe Werken bij Defensie. Dat houdt in dat niemand meer over een vaste werkplek beschikt, dat werken thuis, in de trein of op kantoor kan plaatsvinden en, als dat op kantoor gebeurt, niet langer in cellen maar in open units. Het Defensiepersoneel geniet dan wel van een inspirerend uitzicht, op de Wig, het centrale taps toelopend park waar Karres en Brands een open parkachtig land-schap met groepjes bomen hebben gecreëerd en waar ook een slakkenhuisvormige heuvel is aangebracht. Daarin kunnen de vleermuizen ‘overwinteren’, als ze op weg zijn van fort naar fort in de omgeving van Utrecht.


restauratie

de onthulling Tekst: jaap huisman Fotografie: wim ruigrok

monumenten

architectuur

Eerste resultaten reiniging te zien

Hoek paleisgevel onthuld

18

Op 2 december is onder grote belangstelling van de pers een hoek van de gevel van het Paleis op de Dam in Amsterdam voorgesteld aan de pers en vertegenwoordigers van Monumentenzorg. De eerste glimp van een ontstoorde buitenkant.


Het moet een gevoel van opluchting hebben teweeg gebracht, toen de steigerdoeken en steigers werden verwijderd: het Paleis op de Dam is niet blond of geblondeerd tevoorschijn gekomen. Maar dat was ook niet de bedoeling. Cremewit zou een miskenning zijn geweest van het historische patina , dat het gebouw in bijna vier eeuwen heeft ‘opge­ lopen’. Het oogmerk van de gevelrestauratie was nu eenmaal het ‘ontstoren’ van het gevelbeeld, zoals de operatie is gedoopt. Met ontstoren wordt bedoeld dat te donkere stenen lichter zijn gemaakt en lichtere iets donker. Kapotte exemplaren uit de Duitse Oberkirchener of Bentheimer groeve zijn gerepareerd of vervangen. Het resultaat is dat de gevel er egaler, dat wil zeggen minder vlekkerig gaat uitzien. Gaat uitzien, ja, want het totaal zal pas over een jaar zichtbaar zijn. Het nu ontblote stukje betreft de hoek Paleisstraat/Nieuwezijds Voorburgwal, overigens wel het meest kwetsbare deel van het paleis omdat het op de zuidwestkant ligt. Die krijgt de meeste wind en regen in Nederland te verduren. Gevelrestauratie was nodig omdat de poreuze stenen in de loop der jaren aangetast zijn door allerhande factoren, zoals lekkages, zout, rook en roet. Tot in de finesses is aangegeven welke stenen met minerale krijt moesten worden bijgewerkt en welke vervangen. De slechtste bevonden zich onder de daklijst. Tientallen restauratoren zijn doorlopend op de steigers in touw om het paleis onder handen te nemen: het is vermoedelijk de eerste grote ingreep sinds de jaren dertig toen er dikke voegen tussen de blokken werden gesmeerd, die nu weer worden weggewerkt.

levendiger en sprekender dan in het verleden. De detaillering komt nadrukkelijker naar voren. En de architectuur van het pand komt beter tot zijn recht. Niet de hele gevel komt voor restauratie en reiniging in aanmerking. Zo zal de klokkentoren vooralsnog

buiten de operatie blijven, om budgettaire redenen. Het was al bijzonder dat het ministerie van Financiën enkele jaren geleden geld vrijmaakte om het exterieur aan te pakken, nadat het interieur van het paleis voorbeeldig was gereconstrueerd. Bovendien is het aanbrengen van steigers rondom de toren technisch ingewikkeld.

Desondanks is de Amsterdamse dienst Bureau Monumenten en Archeologie tevreden over de eerste resultaten. Vier eeuwen geschiedenis zijn niet weggepoetst, vond directeur Esther Agricola.

19

Maar vanaf eind november konden Amsterdammers voor het eerst zien wat de restauratie oplevert, toen een deel van de steigers werd verwijderd. Met name de ornamenten, zoals festoenen en consoles springen verfrist te voorschijn, nadat ze eerst ondergedompeld leken door een soort grauwsluier. De gevel – althans wat er nu te zien – lijkt daardoor


Creatief omgaan met lege gebouwen is mogelijk

kunst

Zee van leegstand Naar aanleiding van het symposium LOKO10, over kunst en monumenten in de veranderende stad. Meer info: www.skor.nl

de onthulling

20

monumenten

Tekst: Floor Tinga Fotografie: Tekst: Rietveld Landscape

Tijdens het symposium LOKO10, over kunst en monumenten in de veranderende stad, stond onder andere de rol van kunstenaars en architecten bij leegstand centraal. Aan het woord kwam landschaps­ architect Ronald Rietveld (Rietveld Landscape), die verantwoordelijk was voor de invulling van het Nederlandse paviljoen tijdens de Architectuurbiënnale 2010. Met een multidisciplinair team bestaande uit zijn broer en filosoof Erik Rietveld, ontwerper Jurgen Bey, beeldend kunstenaar Barbara Visser, NAi curator Saskia van Stein en grafisch ontwerper Joost Grootens, realiseerde hij de spraakmakende tentoonstelling Vacant NL. De boodschap van Rietveld was helder. Het paviljoen gesitueerd in de Venetiaanse Giardini, staat afgezien van enkele maanden per jaar, al 39 jaar lang leeg. Ditzelfde geldt voor een hoeveelheid aan vuurtorens, watertorens, molens, kerken, kloosters en andere publieke gebouwen in Nederland.

Nu de economische crisis onze gejaagde levens tot een pas op de plaats maant en leegstand op vele plekken eerder regel dan uitzondering is, zijn er twee opties: zitten kniezen en wachten tot de markt weer aantrekt, of de leegstand met een gezonde dosis creativiteit benutten. De creatieve sector doet het laatste.

Kruisbestuiving

De expositie maakte deze zee van leegstand op indringende wijze voelbaar. Vijfduizend blauwe foamgebouwtjes variërend van de 17e tot aan de 21e eeuw, zweefden boven de hoofden van de bezoekers in een verder leegstaand paviljoen. Rietveld ging met de presentatie echter nog een stapje verder door niet alleen leegstand te signaleren, maar deze ook te koppelen aan de Nederlandse ambitie om in 2020 tot de top vijf van kenniseconomieën ter wereld te behoren. Door de leegstand tijdelijk te benutten met kruisbestuivingen tussen creativiteit, techniek en wetenschap kan Nederland op termijn weer mondiaal meespelen op het terrein van de creatieve industrie, dat één van de vijf sleutelgebieden binnen de Nederlandse Kennis en Innovatie Agenda vormt. Leegstaande gebouwen zijn echter niet altijd zo eenvoudig te betrekken. Sylvia Pijnenborg (BOEi), ervaren in het herbestemmen van industrieel vastgoed, laat zien dat er een hoop inventiviteit voor nodig is om

eigenaren over de streep te trekken hun panden vrij te geven. Ze zien hun vastgoed liever een aantal jaren leeg staan, dan dat ze creatieven toelaten. Rommel en afbraak zijn de hardnekkige connotaties die nog altijd zegevieren boven innova­tieve impuls en waardestijging die deze herbestemming potentieel teweeg kan brengen. Het gevolg is dat gebouwen worden gestript door koperdieven, of door de tand des tijds onomkeerbaar worden aangetast. Het Hembrugterrein bij Zaanstad is een voorbeeld van een leegstaand terrein dat al vijftien jaar lang op bezieling wacht, terwijl beleidsmakers aan de vergadertafel vastgeplakt blijven zitten. Toch zijn er al sprekende voorbeelden van herbestemd vastgoed, zoals de Caballerofabriek in Den Haag en het Rotterdamse Schieblock, waar een interdisciplinair team de komende vijf jaar een stadslaboratorium vormt. Afstemmen met de gebruiker

Pijnenborg, die zelf verantwoordelijk was voor de herbestemming van de

Caballerofabriek, toonde dat commerciële en maatschappelijke sectoren elkaar prima kunnen versterken in dergelijke projecten. Voor kunstenaars kunnen ruimtes goedkoper ontwikkeld worden, terwijl het niveau van afwerking bij de commerciële partijen hoger kan liggen. Om dit te bewerkstelligen is een goede afstemming met de gebruikers noodzakelijk. In sommige gevallen is casco opleveren zelfs voldoende, en kan de verdere invulling worden overgelaten aan de huurders. Terwijl Pijnenborg meer in termen van permanente herbestemming spreekt, speelt voor Rietveld tijdelijkheid de cruciale factor. Het tijdelijke karakter zorgt er namelijk voor dat er ruimte is voor experiment, waardoor er niet vooraf in eindbeelden wordt gedacht. Juist door professionals uit diverse vakgebieden samen de ruimtelijke condities van het leegstaand vastgoed te laten onderzoeken, kunnen er nieuwe impulsen ontstaan. Old stuff triggers new ideas, zoals de stadsactiviste Jane Jacobs in de jaren ‘60 van de vorige eeuw al opmerkte. In plaats van angst voor de leegte, wordt het tijd haar te omarmen.


Toen Goedereede nog een havenstad was op het eiland Goeree, beschut achter de duinen, vormden de kerk en zijn toren een middelpunt in het stadje. Maar na de verzanding van de haven raakte ook het monument in verval, en latere restauraties waren niet zorgvuldig genoeg uitgevoerd. Daar is nu een correctie op gekomen.

Twintig meter boven de grond, op de carillonzolder van de toren van Goedereede, waarschuwt uitvoerder Jan Bezuijen voor het gapende gat in het midden van de vloer. Waar de vloerdelen zijn verwijderd bevindt zich nu een tijdelijke hijsinstallatie om delen van de nieuwe balk­ constructie omhoog te takelen. Het einde van de restauratie is in zicht maar een paar lastige hindernissen moeten nog genomen worden. Zoals het omhoog hijsen van een splinternieuw houten korbeelstel, dat nu nog beneden naast de voet van de toren ligt. Een precisiewerkje, legt Bezuijen uit, want zo’n korbeelstel weegt een paar honderd kilo.

Bezuijen is niet alleen de uitvoerder van het restauratiewerk, maar tevens beiaardier. Dat maakt hem tot een bevoorrecht man. De liefde voor de toren is zijn belangrijkste drijfveer. Daarmee was de restauratie vanaf het begin in goede handen. Die restauratie is eigenlijk per toeval tot stand gekomen, zegt Joost van Bennekom, vastgoedmanager bij de Rijksgebouwendienst. ‘Het was oorspronkelijk de bedoeling om alleen wat periodieke herstelwerkzaamheden te verrichten, zoals het vervangen van voegwerk, herstel van natuursteen en wat schilderwerk aan de wijzerplaten. Maar toen de steigers rond de toren waren opgetrokken, en we wat gedetailleerder konden

architectuur monumenten

Tekst: frank van de poll Fotografie:levien willemse

Periodiek herstel liep uit op grote restauratie

21

de onthulling

restauratie

Bijzondere toren van Goedereede was jaren verkeerd behandeld


restauratie kunst

Geïmpregneerde stenen hielden het regenwater niet tegen

22

monumenten

architectuur

inspecteren, bleek dat er veel meer aan de hand was’. Wat was het geval? Tijdens de laatste ingrijpende restauratie, uitgevoerd tussen 1973 en 1978, zijn er ingrepen gedaan die naderhand erg schadelijk voor de toren bleken te zijn. De bakstenen waren geïm­ pregneerd met een waterafstotend middel. Een ramp. Regenwater laat zich niet zo makkelijk tegenhouden, want het dringt uiteindelijk toch via de voegen in de gevel. Dat is in ons natte klimaat nu eenmaal onvermijdelijk. Niets aan de hand, zolang de baksteen maar kan drogen. Maar door het impregneren kon het inge­ sloten vocht niet meer weg waardoor de natuurlijke vochthuishouding van de gevels werd verstoord. Het gevolg was dat in de winter de huid van de baksteen door vorst werd aangetast en geleidelijk afbrokkelde. Extra complicatie: impregneren is niet reversibel. Het drogen van de gevel kan dus nu alleen nog maar via het voegwerk plaatsvinden. Daarom moest er met

behulp van een morteldeskundige een speciale samenstelling worden ontwikkeld voor de voegen met dezelfde droogeigenschappen, en die even zacht is, als de omringende baksteen. Verwoestend

Nog meer onheil diende zich aan. Door het vochtprobleem als gevolg van het impregneren waren de smeedijzeren ringankers in de traptoren gaan roesten en drukten de stenen uit elkaar. Een verwoestende werking. Bezuijen pakt een doorgeroest anker. IJzerroest neemt zeven keer meer ruimte in dan ijzer, zegt hij. Hield het dan nooit op? Nee, zegt Anne Pauptit van het particuliere Restauratie Advies en Begeleidingsbureau uit Den Haag, dat de restauratiewerkzaamheden in opdracht van de Rijksgebouwendienst heeft voorbereid. ‘Bij de voorlaatste restauratie hebben ze het houtwerk waar nodig hersteld met epoxybeton, een soort vloeibaar hout. Rotte balkkoppen werden compleet vervangen door deze

kunststof. Dat was een techniek die toen net ontwikkeld was en dat leek een goed oplossing, maar daar zitten toch ook nadelen aan vast. De belang­rijkste is wel dat epoxy keihard is. Heb je het eenmaal gebruikt, dan kun je er niets meer mee. Vandaar dat we deze techniek wat terughoudender inzetten dan destijds’.

Tijdens de tweede helft van de 17de eeuw raakte de stad door verzanding haar havenfunctie kwijt. De kerk raakte in verval. In 1708 werd een deel van de kerk gesloopt vanwege het puin dat geregeld vanaf de toren op het kerkdak viel. Alleen het kerkkoor bleef staan. Die is later weer verbouwd tot de huidige kerk van Goedereede.

Welvarende havenstad

De naam Goedereede verwijst naar vroegere tijden toen de haven nog gunstig was gelegen in de luwte van de duinen. Een goede ‘rede’, een geschikte ankerplaats, om je schip aan te leggen. De toren van Goedereede was oorspronkelijk onderdeel van een grote parochiekerk. Vanaf 1465 tot diep in de 16de eeuw werd er aan gewerkt. Met tussenpozen. Zo ging dat in die tijd. Goedereede was gedurende een korte periode in de middeleeuwen een welvarende havenstad op het voormalige eiland Goeree (nu Goeree-Overflakkee). En bij een rijke stad hoorde natuurlijk ook een grote kerk.

De toren kwam van nu af los te staan. In 1616 had de toren al een nieuwe functie als vuurtoren gekregen waarbij een vuurbaak was ingericht. Dat heeft sterk aan het verval van de toren bijgedragen. Door de hitte en het zware gewicht van het lood onder de vuurplaats werd de toren steeds verder aangetast. Langzamerhand verdwenen de sierlijke natuurstenen detailleringen, zoals het prachtige traceerwerk, uit de vensters. Door de onophoudelijke zeewind werden die geleidelijk uitgesleten. In de eeuwen die volgden waren er wel herstelwerkzaamheden aan de toren, maar die waren alleen gericht op het instandhouden van de


functie van vuurtoren. Aan het casco werd al die jaren niets gedaan. Steeds maar weer werden de verouderde lichtbakens vervangen door modernere versies, tot aan 1912, het jaar waarin een nieuwe vuurtoren werd gebouwd. Toen was het voorbij. In 1926 kwam de toren in handen van het toenmalige Departement van Onderwijs, Wetenschap en Kunsten. Alleen tijdens de Tweede Wereldoorlog fungeerde de toren nog eenmaal als observatiepost voor de Duitsers. Daarna konden dan eindelijk serieuze restauratieplannen worden ontwikkeld die niet meer specifiek gericht waren op de functie van licht- of vuurtoren, maar op de instandhouding van een waardevolle, middeleeuwse toren, die oorspronkelijk onderdeel was van een groot kerkgebouw. Een bouwkundig en architectuurhistorisch monument. Het duurde echter nog tot 1973 voordat deze restauratie werd uitgevoerd. Carillon

23

Nu is de gevel bijna weer hersteld. Ruim een jaar lang hebben metselaars en voegers in vrieskou en zomerhitte ingehakt op de baksteen. Kapotte steen werd hersteld of vervangen door nieuwe. Andere ambachtslieden hielden zich weer bezig met het verrotte houtwerk en de beglazingen van de grote vensters in de voor- en achtergevel. Helaas kon de reconstructie van de oorspronkelijke galmborden in de torenopeningen van de klokkenzolder niet doorgaan. Die zouden de klank van de klokken te veel hebben be誰nvloed. Moderne gaasroosters zijn er voor in de plaats gekomen. Jammer misschien, maar die zijn nu eenmaal beter geschikt om regen en wind tegen te houden. Maar als Jan Bezuijen straks weer plaats neemt achter het stokkenklavier klinken de 52 klokken van het carillon als nooit te voren. Vol en helder, tot ver over de oude daken van Goedereede.


herbestemming kunst

Proces van herbestemming voor Leeuwarder gevangenis is nu begonnen

De Blokhuispoort is een publiekslieveling de onthulling

24

monumenten

Tekst: Anka van Voorthuijsenl Fotografie: Corné bastiaansen

De eerste keer dat de poorten van de Blokhuispoort écht wijd open gingen, werd de voormalige gevangenis in Leeuwarden bijna overlopen door nieuwsgierige bezoekers. Tijdens die open monumentendag in 2008 kwamen er 18.000 mensen door de deuren, die tot dan toe altijd hermetisch gesloten waren geweest voor buitenstaanders. De aantrekkingskracht is twee jaar later nog steeds groot: er is een permanente expostie en elke zaterdag geven voormalige bewaarders van het complex rondleidingen. De 200 plaatsen zijn vaak op voorhand al volgeboekt. Ook op een ‘gewone’ vrijdag in de herfst is de sfeer levendig. Er is een videofestival in een voormalige

In de voormalige gevangenis van Leeuwarden, de Blokhuispoort, beheert CareX in opdracht van de Rijksgebouwendienst sinds twee jaar een creatief bedrijvencentrum. Een succesformule die naar verwachting nog enkele jaren blijft bestaan. Daarna is de markt aan zet: er moet een definitieve nieuwe bestemming komen voor het intrigerende complex. kantoorvleugel dat veel bezoekers trekt, er staan permanent nieuwsgierigen op de binnenplaats die even rond willen kijken, in voormalige cellen zijn winkeltjes en werkplaatsen gehuisvest, de meeste deuren staan open. De glas-in-loodzetter tuurt geconcentreerd in de gasvlam, de eigenaar van de tattoo-shop is aan het opruimen: hij verhuist binnenkort naar een ander pand. Twee vrouwen drinken koffie tussen hun handelswaar: zelfgemaakte tassen, kleding en sieraden. Huismeester Hotze Bouma van CareX geeft hier een hand, groet een volgende, staat een derde kort te woord aan de telefoon, draait ondertussen alle radiatoren in de

enorme gangen dicht (‘verspilling’), en wuift een vierde even weg: ‘Ik ben bezig. Straks.’ Tijdelijk beheer

Eind 2007 vertrok de laatste gedetineerde uit de Blokhuispoortgevangenis. Daarna ging de sleutelbos over naar CareX, dat het complex van de Rijksgebouwendienst tijdelijk beheert tijdens de leegstand. Tot er een nieuwe, definitieve bestemming is gevonden: de Rijksgebouwendienst is samen met het Rijksvastgoed en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Leeuwarden bezig met het voorbereiden van een marktconsul-

tatie. Daarvoor wordt een ambitiedocument opgesteld, dat marktpartijen inzicht moet geven in de wensen en eisen die gemeente en rijk stellen aan herbestemming. Het gaat daarbij niet alleen om de historische monumentale waarde van de gebouwen, maar ook om een verantwoorde verkoopopbrengst, stedenbouwkundige aansluiting bij de binnenstad van Leeuwarden en de betekenis die herontwikkeling kan hebben voor de inwoners van de Friese hoofdstad. Op z’n vroegst in 2012 zal er een nieuwe eigenaar en ontwikkelaar in beeld zijn, verwachten gemeente en rijk. Tot die tijd beheert CareX het terrein en de gebouwen.


Op deze pagina’s beelden van kunstenaars en bedrijfjes die bezit hebben genomen van de oude cellen en kantoren.

Nieuwe sloten

De Blokhuispoort is populair bij startende bedrijven en kunstenaars, die er voor minder dan 100 euro per maand een voormalige cel kunnen huren. Hij krijgt veel meer aanvragen dan hij plek heeft, zegt huismeester Hotze Bouma van CareX, er is een flinke wachtlijst. ‘Hier zitten vooral starters. Bijna allemaal mensen die

voorheen hun werkplek thuis op zolder hadden’. Geen concurrentie voor bedrijfsruimtes elders in de stad: dat is een volgende stap voor deze ondernemers, zoals de tattooshop, die de sprong waagt naar het huren van een commerciële ruimte. Een enkeling investeert: een videobedrijfje dat de –grote- kamer van

voorheen de gevangenispsycholoog huurt- heeft een strakke laminaatvloer gelegd, de muren geverfd en een paar kekke lampen opgehangen. Het is een uitzondering. De meeste ondernemers zitten op het kale beton en de planken vloer.

Ook de voormalige theaterzaal voor gedetineerden is tegenwoordig een hotspot in Leeuwarden, de ruimte is in gebruik als poppodium: elke vrijdag treden er bands op. Achter een gordijn is nog een oude wandschildering te zien in fraaie jaren vijftig stijl. Pastelkleurige, gestileerde afbeeldingen van een schaakspel, een turner, speelkaarten. De tastbare historie van het

25

Tijdelijk gebruik en openstelling voorzien in een behoefte

De Rijksgebouwendienst, eigenaar van het complex, heeft ervoor gezorgd dat de gebouwen veilig – tijdelijk – gebruikt kunnen worden. Er zitten nieuwe sloten op de deuren, er liggen nieuwe leien op de torentjes, de daken zijn vernieuwd, er is aan de buitenkant geschilderd, binnen wijzen groenverlichte bordjes overal de vluchtroutes aan, het gebouw is wind- en waterdicht, en brandveilig. Maar verder is er (nog) niet veel in het pand geïnvesteerd. Het is vooral de overal voelbare en zichtbare geschiedenis die een ‘unique selling point’ blijkt te zijn. De vroegere recreatiezaal, het houten scorebord van het biljart hangt nog aan de muur, is te huur als vergaderzaal. De muren zijn slordig en in verschillende kleuren geverfd en er is een oud podium. In een andere ruimte herinnert het hoge, rondlopende houten plafond aan de tijd dat hier kerkdiensten werden gehouden. Een doorleefde sfeer: ‘Het is geen probleem om het te verhuren’, zegt Bouma. ‘Ik zeg wel altijd dat ze eerst moeten komen kijken, zodat ze snappen wat het is. De toiletten zijn schoon en verder is het wat het is. Ik ga geen muurtjes verven. En er zijn blijkbaar genoeg mensen die liever hier zitten dan in het zoveelste congrescentrum met plakkerige broodjes als lunch.’


herbestemming onderwerp kunst architectuurbeleid

Impressie van Arnold ten Brink van een toekomstige Blokhuispoortgevangenis.

complex, de uniciteit en authenticiteit, maken dit complex tot een aantrekkelijke locatie. Vlakbij het station en de binnenstad bovendien. Zo’n cellengang van drie verdiepingen, in de Leeuwarder kleuren blauw en geel, dat spreekt tot de verbeelding. De cellengang is populair voor

symposia en congressen: vijftig kleine kamertjes bij elkaar voor workshops. Een centrale ruimte voor koffie en tussentijds overleg. Voor de eventuele borrel na afloop regelt Bouma desgewenst óók alles: catering, sta-tafels, muziek ‘het kan allemaal.’ Voorheen-de-directieka-

mer is ook te huur als vergaderzaaltje: zware houten lambrizeringen, kasten met glas-in-lood, fraai zicht op de binnenplaats. Waar vroeger de bewaarders hun boterhammen aten, zit nu een café voor bezoekers. Alleen voor wie het weet: reclame maken gebeurt niet. ‘We willen geen concurrentie zijn voor andere bedrijven in de binnenstad’, zegt Bouma.

26

monumenten

Academie voor Bouwkunst

De Blokhuispoort fungeert goed als tijdelijk cultuurcentrum, maar het zoeken naar een definitieve herbestemming is van start gegaan. Studenten van de Academie voor Bouwkunst Groningen hebben, onder leiding van twee docenten, in ‘ateliers’ meegedacht over mogelijkheden van herbestemming van het complex. ‘Jonge honden die out of the box met die opgave aan de slag zijn gegaan’, omschrijft Willem Gasman, de verantwoordelijke procesmanager voor de herbestemming bij de Rijksgebouwendienst, de aanpak van de studenten. Zowel rijk als gemeente vonden het een goed plan om jonge ontwerpers te faciliteren in zo’n onderzoek naar herbestemming, en het heeft geleid tot een publicatie, waarin de ontwepers hun plannen in woord en beeld toelichten, essays zijn toegevoegd en veel lezenswaardige verhalen over de Blokhuispoort en de betekenis van het complex voor Leeuwarden en inwoners zijn samen gebracht. Een lezenswaardig

boekje, al zijn de voorstellen voor transformatie af en toe welllicht wat al te ‘prikkelend’. De studenten hebben zich op de tegenstrijdig­ heden van de Blokhuispoort gestort: een complex dat zo dicht tegen de binnenstad ligt en toch zo geïsoleerd is door de grachten eromheen, moet je dat opvatten en behouden als enclave, of juist opnemen in het stedelijk weefsel? Vierhonderd jaar was dit een gebied dat nauwelijks deel uitmaakte van het leven in Leeuwarden, al konden nieuws­ gierige bezoekers er in de 17e en 18e eeuw wel naar de gevangenen komen kijken, en vonden er openbare terechtstellingen plaats. Wat zou je er nú willen vinden, als bewoner van de stad? De oplossingen zijn deels voorspelbaar, deels verrassend. De voorstellen variëren van de huisvesting van een ‘university college’ tot een kinderdagverblijf, winkelcentrum, ‘kultuerfabryk’, werkplaats voor stadsbewoners, retraitecentrum tot het helemaal opengooien en doorgaande wegen door het gebied aanleggen, zodat het terrein een vitaal en druk onderdeel van de stad kan worden. Misschien kan de publicatie als inspiratiebron dienen voor marktpartijen, oppert Willem Gasman. Want die ‘markt’ komt binnenkort aan zet. Op dit moment werken Rijksgebouwendienst, RVOB, RCE en gemeente Leeuwarden aan het protocol voor de marktconsultatie


van de gemeente Leeuwarden om met het nieuwe gebruik van de Blokhuispoort een impuls te geven aan de ontwikkeling van de oost­el­ijke binenstad. Leeuwarden ziet kansen om hier nieuwe functies toe te voegen die een versterking vormen van het voorzieningen­ niveau in de binnenstad. En de gemeente wil haar inwoners graag betrekken bij het nadenken over de toekomst van het complex, die inmiddels duidelijk hebben laten merken dat ze er graag komen en het complex als een verrijking van hun stad beschouwen. Er komt op enig moment een peiling onder de bevolking, om te zien hoe zij tegen

de herontwikkeling aan kijken, maar op dit moment is nog niet duidelijk in welke vorm dat zal gebeuren. Het is de bedoeling dat in de eerste helft van 2011 de marktconsultatie plaats vindt, die onder meer is bedoeld om de interesse van professionele vastgoedpartijen te peilen. Daarna begint de vervreemdingsprocedure: de markt wordt dan uitgenodigd om met plannen voor de herontwikkeling te komen. Die plannen worden beoordeeld en vervolgens zullen de indieners van de beste visies worden uitgenodigd om hun plannen verder uit te werken. De stuurgroep, met vertegenwoordigers van Rijk en gemeente, gaat

ervan uit dat er in 2013 –als de 5-jarige ontheffing van het bestemmingsplan afloopt- een keuze is gemaakt voor een ontwikkelaar, en de toekomst van de Blokhuispoort duidelijk is.

Beroemde ontsnappingen Op de huidige plek van de Blokhuispoort stond in de 15e eeuw een vierkante dwangburcht, vandaar de naam blokhuis . De oudste kern van het complex nu dateert uit 1822. De aanblik van het complex nu is het werk van ‘justitie-architecten’ (vader en zoon) Metzelaar, die tussen 1870 en 1889 sloopten en nieuw bouwden. Zij maakten een markant complex met poorten, torens, binnenplaatsen en cellenvleugels. De Blokhuispoort was lang één van de meest karakteristieke 19e eeuwse peniten­ tiaire inrichtingen van Nederland. Het zijn vooral de ontsnappingen die de Blokhuispoort beroemd hebben gemaakt. In 1944 wist het Friese verzet via een list 51 gevangen verzetsmensen uit het huis van bewaring te bevrijden, een gebeurtenis die later tot een film leidde: De Overval. In 1974 haalde de ontsnapping van brandkastkraker Aage Meinesz alle kranten: hij wist de onderdelen van zijn beroemde ‘thermische lans’ naar binnen te smokkelen, brandde daarmee de tralies door, en nam de benen. Voor de inwoners van Leeuwarden is deze zuidoosthoek van de binnenstad lange tijd een ‘no go area’ geweest: het terrein is afgesloten van de stad door hoge muren en een gracht.

27

en aan een ambitiedocument, dat de kaders aangeeft waarbinnen de transformatie voor de nieuwe bestemming zal moeten plaats­ vinden. Dit ambitiedocument is de voorloper van het biedboek dat bij de uiteindelijke vervreemdings­ procedure wordt gebruikt. Daarin staan de definitieve randvoorwaarden en eisen die aan de herontwikkeling zijn verbonden. In het ambitiedocument zijn de uitkomsten van het bouwhistorisch onderzoek verwerkt, komt aan de orde welke elementen waardevol zijn en absoluut gerespecteerd dienen te worden. Maar ook de opbrengst is een belangrijk punt, evenals de wens


28

stedenbouw

monumenten

architectuur

architectuurbeleid

kunst

onderwerp


Het woord regie is een beetje vies geworden

interview

Oud-minister Ed Nijpels mist ambitie bij nieuw kabinet:

de onthulling Tekst: jaap huisman Fotografie: levien willemse

In 1989 is er in het toenmalige ministerie van VROM een plaquette geplaatst met je naam als minister. En nu is VROM weg. Opgeheven. Wat dacht je toen je dat hoorde? ‘Ik wist natuurlijk dat er druk werd gespeculeerd over beperking van het aantal departementen waar ik op zich ook een voorstander van was. Maar ik bepleitte de optie van een volledige fusie tussen VROM en Verkeer en Waterstaat. Ik beschouw het huidige resultaat als een ernstige constructiefout.’ Zo. ‘Dat departement had dan moeten heten: ruimte, infrastructuur en milieu. Of gewoon departement van ruimte. Het is een geweldige miskenning van de ruimtelijke ordening en de traditie daarvan in ons land. Daar komt nog bij dat er in het regeerakkoord staat dat de regie en de toezicht op de ruimtelijke ordening en de volkshuisvesting naar de provincie gaat, terwijl we nota bene net een Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben gemaakt waarbij

langdurig is gesproken over de verhouding tussen de drie bestuurslagen. De rimram is eruit gesneden, een mooi stuk wetgeving regelt verantwoordelijkheden voor iedereen op zijn eigen terrein. Versnelde procedures, beter toezicht, een prachtig bouwwerk. Wat doen ze dan? In de naam van het departement laten ze het woord Ruimtelijke Ordening niet eens uitkomen. Als het gaat om nationale belangen, ik noem het voorbeeld van de mainports, zul je die toch nationaal moeten bepalen en dat heet simpelweg ruimtelijke ordening.’ Had je niet de neiging om dat bij premier Rutte of iemand anders bij de VVD aan te kaarten? ‘Het is een beslissing van het allerlaatste moment geweest. Door de vorming van het nieuwe ministerie van Justitie en Veiligheid werd BZK uitgekleed, zodat BZK moest worden opgeleukt. Daarom zijn Volkshuisvesting en de Rijksgebouwendienst naar BZK gegaan waarmee we weer terug zijn in 1902, toen volkshuisves-

ting daar nog deel van uitmaakte. Volkshuisvesting en de Rijksgebouwendienst hebben niks met binnenlands bestuur.’ Wat zijn de consequenties van deze beslissingen? ‘Het overleg dat de overheid voert met de organisaties wordt weer bemoeilijkt. We zullen nu als brancheorganisaties weer met drie ministers om tafel moeten aan zitten. Allemaal heel omslachtig. Geluk bij een ongeluk is dat de complete directies zijn overgegaan, de kennis is dus behouden. Anders was het helemaal erg geweest.’ ‘Mijn ervaring leert me dat je aan die beslissingen niet veel meer kunt veranderen. Het is vechten tegen de bierkaai. En uiteindelijk ligt terecht het primaat bij de politiek, hoe onverstandig een beslissing ook kan zijn.’ Symbool

Hoe verklaar je dat Ruimtelijke Ordening zo gemarginaliseerd is, waar het ooit zo’n belangrijk instrument was?

29

Tussen 1986 en 1990 was Ed Nijpels minister van VROM, daarna commissaris van de koningin in Friesland. Sinds twee jaar leidt hij twee dagen per week de brancheorganisatie NLIngenieurs en de andere dagen verschillende andere organisaties. Nijpels heeft een helder oordeel over de wijze waarop het kabinet omgaat met Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en de Rijksgebouwendienst. Constructiefout is zijn oordeel.


interview

‘Je ziet dat de VVD, en dat geldt ook voor de PVV, moeite heeft met Ruimtelijke Ordening. Die discussie gaat al gauw richting het beperken van de vrijheid. Ze beseffen niet dat een land met zoveel functies en mensen een verstandige Ruimtelijke Ordening nodig heeft, maar dat is helaas een symbool geworden van bureaucratie en van overheidsbemoeienis. Dat heeft RO voor een deel ook aan zichzelf te danken. Men heeft te weinig aangevoeld dat je dat ro-beleid anno 2010 anders kan invullen. Ruimtelijke ordening moet geen hinderpaal zijn, maar een hulpmiddel.Met die nieuwe wet waar alle overbodige procedures waren weggesneden, zou dat hebben gekund. Dat maakt het voor mij helemaal onbegrijpelijk.’ Gaan wij dit merken in het RO-beleid? ‘Ik vraag me af wat het verschuiven van het toezicht naar de provincie gaat betekenen. en ik geef je op een briefje, daar heeft het kabinet nog geen benul van. Neem het Groene Hart. Het is een grof schandaal dat we ondanks de traditionele ROinstrumenten de verstedelijking van het Groene Hart niet hebben tegengehouden. We hadden harder moeten ingrijpen. En nu accepteren we dat er gebouwd kan worden. Gemeenten hebben de pink al genomen en nu pakken ze de hand. Bij een stedelijke agglomeratie hoort een groen gebied bij, dat is de kracht van Londen en van heel veel andere metropolen. Het is het meest kostbare bezit van de vier grote steden.’ Is ruimtelijk beleid bij de provincies in goede handen? ‘Ik vind nu juist dat het rijk die dingen regelt die van nationaal belang zijn, dat gemeenten gewoon

hun bestemmingsplannen maken en die ook verplicht worden ze voortdurend te vernieuwen. De provincie bestrijkt het terrein op het oude streekplanniveau. Dat is een prima werkverdeling, dan zit je mekaar niet in de weg. Daarom is of was die wet een wonder van schoonheid, nota bene bedacht door een liberale minister, Sybilla Dekker. Decentraal wat kan, centraal wat moet. Mooier liberaal principe bestaat niet.’

beleggen maar ze willen de huidige en toekomstige gepensioneerden zekerheid bieden. De overheid moet dan wel afstappen van de begrotingssystematiek. Dat betekent dat je bij het geld van pensioenfondsen een bepaalde garantie moet inbouwen. Dat kan prima, want infrastructuur moet er toch komen. Het is toch van de gekke dat onze pensioenfondsen beleggen in het buitenland en niet in Nederland. Hoog tijd om bepaalde dogma’s op te ruimen.’

Kapitaal

Nu is ook de Rijksgebouwendienst overgeheveld naar BZK. Wat vind je daarvan? ‘Dat is de grootste bouwer van de overheid, die hoort typisch thuis bij zo’n bouwministerie, die net als de volkshuisvesting raakt aan infrastructuur. Gelukkig heeft de Rijksgebouwendienst een zelfstandig bestaan, dus je kunt het technisch best makkelijk organiseren bij een ander departement. Maar de natuurlijke omgeving van de Rijksgebouwendienst ligt niet bij BZK.’ De bouw verkeert in de ernstigste crisis sinds tijden. Zou de Rijksgebouwendienst dan een boegbeeld of katalysator moeten of kunnen zijn? ‘Indertijd kende VROM de Directie Coördinatie Bouwnijverheid, die overleg pleegde met de bouwsector. Twee keer per jaar zat de complete bouwwereld met het kabinet rond de tafel. Het gevolg was op alle fronten een geweldige productie. Zo iets wordt nu node gemist.’ ‘De overheid moet gewoon investeren in bouw, infrastructuur en volkshuisvesting. Er is kapitaal genoeg. Ik ben voorzitter geweest bij ABP, het geld klotst achter de toonbank. Ze willen graag geld

Je maakte in 1989 de opgang mee en nu de neergang, biedt dat nog kansen of perspectieven? ‘Ik onderschrijf de noodzaak van bezuinigingen. Nee kansen, zeg, de situatie in de bouw is dramatisch. Wat ik mis zijn ambitie en perspectieven. Het milieubeleid is ineengeschrompeld. In de jaren negentig hebben we het eerste Nationale Milieubeleidsplan gepresenteerd,de volkshuisvesting gereorganiseerd, de Vierde Nota RO gelanceerd, en de Rijksgebouwendienst gereorganiseerd. En dat ook allemaal in een tijd van zware bezuinigingen. Het kan dus allemaal wel, vernieuwing èn bezuinigen. ‘De bouw kan de motor in de economie zijn. Dertigduizend woningen, als we dat aantal al halen, is een veel te laag streven. 100 duizend mensen zijn op zoek naar een gepaste woning. Daar moet je prioriteit aan geven en dat moet je stimuleren. De verlaagde btw is mooi, maar dat is een druppel op de gloeiende plaat.’ Ingenieurs

Wat doet NLIngenieurs, waar je voorzitter van bent? ‘Het is de brancheorganisatie van de ingeneurs- en adviesbureaus, waar

ik twee jaar voorzitter van ben. Het heette eerst ONRI, een naam uit de vorige eeuw. Men dacht dat ik voorzitter van een sekte was. Onze ingenieurs zijn overal beroemd behalve in Nederland. De Nederlandse bureaus worden overal in de wereld te hulp geroepen.We beseffen te weinig wat voor talenten, kennis en kunde we op dat terrein hebben. Fugro staat wat grootte betreft op de 2e plaats in de wereld, Arcadis is nummer 8. Hoe komt het dat het imago achterblijft? ‘Ingenieurs zijn traditioneel te bescheiden. Ik zeg wel eens tegen jonge ingenieurs, dat ze pas met een standpunt komen als ze eerst alles hebben doorberekend. Jonge juristen hebben meteen al een mening, als ze bij elkaar zitten. Een ingenieur is gewoon iemand die zeker wil zijn van zijn zaak. Ze mogen wat mij betreft brutaler zijn. Wat ook speelt is een maatschappelijk gebrek aan erkenning. Een startende accountant of advocaat verdient 60 procent meer dan een startende ingenieur. Bovendien wordt bij ingenieurs altijd gekeken naar de goedkoopste aanbieder. Dat zul je bij een dokter of een advocaat niet meemaken.’ ‘We willen meedoen aan het maatschappelijk debat, meepraten over de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Mijn stelling luidt: de Nederlandse ingenieurs hebben Nederland gemaakt en kunnen het land nog mooier maken. Als je een brug over een rivier construeert kun je dat ook op een fraaie manier doen. Doe dat niet te goedkoop maar kwalitatief goed en voeg iets bijzonders aan de omgeving toe. Mooi is in de meeste gevallen niet duurder.’

30

‘Onze ingenieurs mogen wel wat


Nederland lijkt een prachtige basis voor ingenieurs, met dijken, rivieren en bruggen. ‘De kansen zijn er ook. Veel van ons werk ligt ook hier. Waar ik voor pleit dat in dat hele proces ingenieurs worden uitgedaagd om meer kwaliteit te brengen. Herbestemming bijvoorbeeld is nou echt een opgave voor ingenieurs, want de binnenstedelijke bouwopgave zijn ingewikkelde processen. Dat vereist chirurgische precisie, en dat kunnen ingenieurs naar zich toetrekken. We moeten gewoon brutaler zijn en we moeten er ook voor betaald worden.’ Treft de crisis ingenieurs? ‘Met de werkloosheid onder de ingenieurs valt het nu wel mee, als je het vergelijkt met de architecten en de bouwers. Toch zie je dat de ingenieurs bij de utiliteitsbouw de depressie merken. Maar veel van onze bureaus zitten in het buitenland en daar gaat het werk nog gewoon door. In dat opzicht zijn de ingenieurs net zo succesvol als de architecten die uitzwermen over de hele wereld.’ ‘Wat nodig zou zijn dat de overheid met name de woningbouw en de infrastructurele projecten uit het slop trekt. Wij denken dat het verstandig is daarin te investeren. De vastgeroeste koop- en huursector moet ook op de schop. De liberalisering van de huur, de bevordering van eigen woningbezit, je ontkomt er niet aan dat bespreekbaar te maken.’ Hoofdpijn

Hoe kijk je ertegen aan dat het ministerie dat je zelf hebt laten neerzetten na 20 jaar moet worden verbouwd? ‘De omloopsnelheid van gebouwen is groot, wat voor een deel komt door de technische eisen. Het paste

indertijd in het beleid om departementen terug te halen naar het centrum van Den Haag, en dat kon omdat de Rijksgebouwendienst daar grond bezat. Duivesteijn is een wethouder waar je hoofdpijn van krijgt, maar zo iemand is nodig om nieuwe dingen tot stand te brengen, om doorbraken te forceren. En dus hebben VROM en gemeente samen de binnenstad op de schop genomen. In Rotterdam hebben we samen met de gemeente hetzelfde uitgehaald. Daar waren de gebouwen van de Rijksgebouwendienst de lokkertjes om van de Kop van Zuid samen met extra middelen van de Vierde Nota een speciaal gebied te maken. Je kon met andere woorden regie voeren.’ Dat heeft gewerkt voor Rotterdam en Den Haag. Zou dat nu nog steeds kunnen werken? ‘Ja, maar het woord regie voeren is een beetje vies woord geworden. Op VROM hebben we gedurende drie achtereenvolgende periodes liberalen gehad die het milieu hebben vormgegeven. Om even onbescheiden te wezen, de spreekwoordelijke vijand, Lucas Reijnders van Natuur en Milieu, zei altijd dat de liberale ministers de beste milieuministers waren. Toch een kwestie van regie voeren.’ Je betreurt het dat Ruimtelijke Ordening in het regeerakkoord nauwelijks voorkomt. De wet op RO is een lege huls. Leidt dat niet tot grote mislukkingen? ‘Mijn grote vraag is dan ook aan het kabinet, wat bedoelt u met regie en toezicht op de Ruimtelijke Ordening? Wat betekent dat precies voor de kwaliteit van de ruimte? Enerzijds wordt lippendienst besteed aan de mainports, wat natuurlijk nationaal beleid hoort te zijn, anderzijds

moeten provincie hun eigen huishouden voeren.’ Had je niet wat harder aan de deur moeten kloppen bij Rutte. ‘Ach ik weet toch hoe dat werkt. In 1986 was ik zelf fractievoorzitter van de VVD. Dan word je door honderdduizend mensen belaagd. Van elke kabinetsformatie heb ik twee meter papier overgehouden. Bij de laatste formatie is de helft van de enveloppen niet opengegaan.’ In het regeerakkoord is niet alleen Ruimtelijke Ordening onderbedeeld maar ook het milieu, lijkt het wel. ‘Het milieu en energiebeleid is te weinig ambitieus. Dit kabinet heeft de doelstelling van het energiebeleid nota bene verlaagd. Er is een onbegrijpelijk gebrek aan ambitie. De productie van zonnecellen en windmolens wordt in Denemarken en Duitsland fors gestimuleerd en met succes. Het is misschien vloeken in liberale ogen, maar je moet een open eind accepteren van subsidieregelingen voor ondernemingen die hiermee experimenteren. Niet dat je subsidie geeft die vanwege succes na vier maanden wordt gestopt. Als iets succesvol is moet je juist door durven te gaan. Het betaalt zich macro-economisch altijd terug.’ Als ik dit zo hoor ben je niet de doorsnee liberaal. Merkwaardig eigenlijk. ‘Als ik merkwaardig ben, ben ik het altijd geweest. Ik houd niet zo van de mensen die zeggen ik ben de echte socialist of de ware liberaal. Ik heb mijn opvattingen en die passen perfect in een liberaal mensbeeld. Ik voel me er gelukkig bij.’

31

brutaler worden’


restauratie / duurzaamheid

Rotte balken bij groot onderhoud Rijksmuseum van Oudheden

32

monumenten

Noodzakelijk kwaad met een lelijke verrassing Tussen de grootschalige verbouwingen in museumland valt nauwelijks op dat ook het Leidse Rijks­ museum van Oudheden (RMO) in de steigers staat. Er vindt groot onderhoud plaats bij de drie gebouwen waarover het museum verspreid zit. ‘Maar daar komt geen nieuw museaal icoon uit voort, hoor’, lacht directeur Wim Weijland met een knipoog naar het Rijksmuseum, het Stedelijk Amsterdam en het Scheepvaartmuseum. ‘Dit is een noodzakelijk kwaad.’ Wel een met een lelijke verrassing, blijkt als de Rijksgebouwendienst ontdekt dat de vloerbalken in een van de panden op instorten staan.


Daarnaast wordt overal gewerkt aan nieuwe elektrische installaties om de inbraakbeveiliging te verbeteren en moet de brandveiligheid in opdracht van de Tweede Kamer naar een hoger niveau getild worden. Tot slot wordt een oud informatiecentrum omgebouwd tot lezingenzaal om het museum meer slagkracht te geven in het vinden van eigen financiën. En als straks de bouwvakkers klaar zijn, vindt een grootscheepse verhuizing

Toch is het gevoel over de werkzaamheden dubbel. De Groot: ‘Fijn dat je alle ellende in één keer op je dak krijgt; dan zit je korter in de chaos. Maar ja, die chaos is veel groter als er vijf klussen door elkaar lopen.’ Op sommige dagen zijn er meer bouwvakkers dan bezoekers in het museum aanwezig. Het is onvermijdelijk dat het publiek daar last van ondervindt. Zeker als de bekabeling voor braak- en brandbeveiliging vervangen wordt, betekent dit grote verstoringen van de normale expositiemogelijkheden. Museumstukken die verwijderd moeten worden, vitrines die worden afgedekt, bouwvakkers die rondstruinen in de zalen, plafonds die openliggen of gestut zijn omdat er zware hijsinstallaties op rusten. Bij al dit bouwgeweld komen er opvallend weinig klachten van bezoekers. Weijland: ‘Waar het personeel de laatste bouwvakker liefst gisteren ziet vertrekken, horen we van het publiek nauwelijks iets. Zij zijn veel flexibeler dan we verwachtten.’

Het probleem is waarschijnlijk ontstaan doordat ooit een hekje in de kilgoot is vastgezet met schroeven die dwars door het zink van de goot geboord zijn. Zo kon er water bij de dragende balken komen. Inmiddels zijn de rotte delen vervangen door nieuwe balken die met schuine liplassen vastgezet zijn aan de oude balken. Gelukkig wilde de gemeente meewerken aan een speciale procedure voor het herstel, stelt Beijes. ‘De gewone bouwvergunning kost 26 weken omdat sprake is van een monument.’

Rotte balken

Vertraagd

Ook van het museum zelf wordt enige flexibiliteit verwacht, meer dan ze soms lief is. Zo werd begin 2007 al

Nu de balken vervangen zijn, kan de rekening opgemaakt worden. De oplevering van het Reuvenshuis is

onderwerp kunst

Bizar is het dat, als de werkzaamheden begin dit jaar dan eindelijk beginnen, er al vrij snel een schokkende ontdekking gedaan wordt. Een elektricien die op de zolder van het Reuvenshuis bezig is nieuwe kabels te trekken voor de brandbeveiliging, ziet rare plekken in balken achter een vaste voorzetwand. Het staat projectmanager bij de Rijks­gebouwendienst Frits Beijes nu nog helder voor ogen: ‘De gealarmeerde aannemer kwam kijken. Hij trok een spijker uit de balk en nam gelijk een grote klomp nat hout mee. Een derde van de dertig centimeter dikke balken bleek totaal verrot. Als er meer dan lege kasten op die zolder gestaan had, dan was je finaal door de vloer gezakt.’

Wordt het museum er na die tegenvaller uiteindelijk mooier op? Weijland is er wederom nuchter onder: ‘In de serre van het Reuvenshuis zijn straks prachtige negentiende-eeuwse kleuren te zien omdat daar uitvoerig kleuronderzoek gedaan is. Dat vind ik wel een aanwinst voor het museum. Maar verder is het allemaal erg functioneel. Als straks de steigers weg zijn, zie je hooguit dat alles lekker strak in de verf staat. Dat werkt verfrissend en oogt fraaier. De rest van alle inspanningen zit weggewerkt in vloeren en plafonds. Daar zie je niets van. De bezoeker is hopelijk vooral blij dat straks de steigers weer weg zijn. Ik weet in ieder geval dat wij daar wel blij om zullen zijn.’

architectuurbeleid

Weijland mag dan stellen dat er geen nieuw museaal icoon gecreëerd wordt in Leiden, toch is het een indrukwekkende lijst werkzaamheden die uitgevoerd wordt terwijl het publiek elke dag gewoon welkom is. Weijland en het hoofd financiën en bedrijfsvoering Wouter de Groot zijn er laconiek onder, hun reactie nuchter en tegelijk een steek onder water naar die andere musea die lange tijd gesloten zijn: ‘Het is onze eer te na de deuren te sluiten. Dat doen we alleen als er sprake is van een onveilige situatie voor bezoekers.’

architectuur

Het statige hoofdgebouw van het RMO aan het Rapenburg 28 is omgeven door in rood doek gehulde steigers zodat de ramen gerenoveerd en geschilderd kunnen worden. De plankieren lopen door tot het naastgelegen Reuvenshuis, waar gevelherstel met een interne verbouwing gecombineerd wordt. Dit gebouw is in 2007 vrijgekomen na het vertrek van het Koninklijk Penningenkabinet naar Utrecht en wordt geschikt gemaakt als kantoor en vergadercentrum voor het RMO. Hier wordt een fraaie glazen serre in ere hersteld, komt een buitenterras op de plek van de binnentuin en wordt gewerkt aan een beelden­ kamer, die volgens Weijland is te vergelijken met de rariteitenkabinetten uit de achttiende en negentiende eeuw: ‘Voorbeelden van dergelijke kabinetten zijn het Sir John Soane’s Museum in Londen en de Enlightenment Gallery van het British Museum. De zaal in het Reuvenshuis krijgt Griekse beelden langs de muren en vitrines met Romeinse koppen en vazen, waarmee het straks een van de fraaiste vergaderplekken van Leiden zal zijn.’ Rond het kantoor aan de Papengracht 30-32 moeten de steigers nog komen; hier staat de renovatie van de ramen gepland voor de periode mei tot en met juli 2011.

flink vertraagd en de post onvoorzien is ruimschoots uitgeput. Toch levert deze tegenslag geen uitstel op van de totale oplevering van het project. Gevelherstel is het meest tijdrovend. Dit is als laatste gereed, waarna half december het museum werkluivrij verklaard kan worden. Zolang het Reuvenshuis daarvoor opgeleverd wordt, is het geen probleem voor het museum.

monumenten

Chaos

bekend dat het Reuvenshuis – vernoemd naar Caspar J.C. Reuvens die van 1818 tot zijn dood in 1835 de eerste directeur van het museum was – gebruikt kan worden als kantoor door het museum. Daarvoor is een omvangrijke verbouwing nodig, maar die wordt meermalen uitgesteld. Weijland: ‘We bleven maar doorschuiven omdat besloten werd het werk te combineren met het groot onderhoud dat op stapel stond. Dat begon uiteindelijk pas dit jaar. Waardoor we dus drie jaar hebben zitten wachten op een nieuw onderkomen voor een deel van ons personeel.’

stedenbouw

Tekst: sander grip Fotografie: Marten Hoogstraat

plaats. Vijftien personeelsleden gaan van het pand aan de Papengracht naar het Reuvenshuis. De kamers die zij achterlaten worden, omdat ze arbotechnisch in zeer slechte staat verkeren, ingericht als opslagruimtes en archieven.

33

de onthulling


Tekst: Carien Overdijk Fotografie: roelof pot

rijksarchieven deel 5

onderwerp serie kunst

Noord-Hollands Archief blaast rijksmonument in kerk nieuw leven in

Het aantal kogels op Haarlem is precies geteld

Noord-Hollands Archief in het kort Ontstaan uit: fusie (2005) van het Rijksarchief Noord-Holland en de Archiefdienst voor Kennemerland

architectuur

Gevestigd in: de Janskerk (1310), een rijksmonument in gemeentebezit, in het centrum van Haarlem. De meest recente verbouwing en restauratie (2004-2007) is van gemeente-architect Martin Busker. De nevenvestiging aan de zuidrand van het stadscentrum, het voormalige Doopsgezind Weeshuis (1874, architect A. van der Linden), is eveneens een rijksmonument. Oppervlak: 11.364 vierkante meter Locatie depots: een laag ondergronds naast de Janskerk (14,2 km), drie lagen ondergronds en vier bovengronds (35,5 km) in de nevenvestiging aan de Kleine Houtweg in Haarlem. Omvang collectie: 45 kilometer

monumenten

Depotcapaciteit: 49,7 kilometer Oudste stuk: Een charter (1140) uit de abdij van Egmond. In deze pauselijke akte neemt paus Innocentius II de tweede de abdijen van Egmond en Rijnsburg in eigendom en in bescherming.

34

Bijzondere schat: Het stadsrecht van Haarlem, in 1245 geschreven op twee perkamenten vellen. Het is het mooist bewaard gebleven stadsrecht van Nederland.

Dit artikel maakt deel uit van een serie over provinciaal gevestigde archieven in rijksmonumenten of uitzonderlijke gebouwen van de RGD. In het volgende nummer van smaak: Het Brabants Historisch Informatiecentrum in Den Bosch.

Miskend, zo mag je de Janskerk – hoofdzetel van het Noord-Hollands Archief - wel noemen. Nog steeds zijn er Haarlemmers die naar de pontificale, neoclassisistische Josephkerk wijzen als iemand in de Jansstraat naar de Janskerk vraagt. Vreemd is dat niet. De voormalige kapel van de roemruchte Johannie-

terorde, ooit machtiger dan het stadsbestuur, gaat grotendeels schuil achter een gesloten gevelwand aan de overkant. Het werkelijke volume, voor een kapel ronduit overmaats, wordt pas zichtbaar als je via een poort in een onopvallende bakstenen muur de Jansplaats betreedt. Achter allerlei


Mede dankzij een nieuwe expositieannex publieksruimte in het koorgedeelte groeien de faam van de

Janskerk én van het Noord-Hollands Archief gestaag. Dit jaar werd bovendien een zijkapel ingericht met een vaste tentoonstelling over vrouwen uit het Haarlemse verzet. In 2009 trok het gebouw al ruim 24.000 bezoekers. ‘Het merendeel van onze gasten komt voor lezingen, tentoonstellingen, toneelvoorstellingen, cursussen of het archiefcafé,’ vertelt directeur Lieuwe Zoodsma. ‘Net als bij andere archieven loopt ook hier het bezoek aan de studiezaal terug door de digitalisering, al hebben we gelukkig nog wel veel aanloop van scholieren en wetenschappers. Maar de organisatie van evenementen is belangrijk. Dankzij die activiteiten staat de

Janskerk nu weer middenin de stad.’ De kerk, al sinds de reformatie gemeentebezit, diende sinds 1936 tot stadsarchief voor Haarlem, na drieënhalve eeuw gebruik door een hervormde kerkgemeente. In 1997 breidde de organisatie zich uit tot Archiefdienst voor Kennemerland met de toevoeging van naburige gemeentearchieven. Intussen was het schip geleidelijk dichtgegroeid tot een sombere opslagplaats. Een nieuwe glazen entree en een opgefriste studiezaal (1994) konden daar weinig aan verhelpen. Weeshuis

Pas rond het jaar 2000 kreeg de kerk weer lucht. De naastgelegen Jans-

kliniek, een verpleeghuis dat was gevestigd in het oude Commandeurshuis van de Johannieters, was bereid tot vergaande samenwerking bij haar eigen sloop en nieuwbouw. Zo kreeg de toenmalige Archiefdienst een groot depot onder een gemeenschappelijke binnentuin en een kantoorverdieping bovenop een vleugel van de herbouwde kliniek. Hiermee kwam het kerkschip weer vrij. Toevallig werd in dezelfde periode een lang verbeide fusie met het provinciale rijksarchief in gang gezet, waarbij de functies en collecties van beide archieven geïntegreerd zouden worden. Het rijksarchief huisde destijds in een ander rijksmonument aan de Kleine Houtweg, ruim

35

aan- en uitbouwtjes uit verschillende tijdperken verrijst dan een fors kerkgebouw, met spitsboogvensters en midden op het dak een zogeheten ruiter (klokkentoren). Tijdens de reformatie onteigend, meermalen bijna gesloopt, herhaaldelijk verbouwd en vanaf 1936 volgepropt met beton en archiefkasten, lijkt dit rijksmonument – de oudste nog overeind staande kerk van Haarlem – na een ingrijpende renovatie tussen 2004 en 2007 nu voorgoed buiten de gevarenzone te verkeren.


36

monumenten

architectuur

serie

De verborgen kracht van een gedateerde aanbouw Een gedateerd en onhandig ingedeeld eenlaags bouwwerk (1982, ontwerp J.P.Kloos) verbindt het voormalige weeshuis aan de Kleine Houtweg – de nevenvestiging van het Noord-Hollands Archief – met het twintig meter hoge depot in de achtertuin. En omdat bovendien de studiezaal voor specialistisch onderzoek in dit tussengebouw uitbreiding vergt naar het volledige grondoppervlak, kregen de oprichters van het jonge bureau Happel Cornelisse Architecten de opdracht om een nieuw interieur te ontwerpen. Ze ontdekten onvermoede kwaliteiten. Ninke Happel: ‘Het gebouw was goedkoop uitgevoerd, maar bleek met zijn ranke stalen constructie, een betonnen lichtlantaarn op het dak en een regelmatig stramien van de pui een heus voorbeeld van de nieuwe zakelijkheid. Wij willen die elementen tot hun recht laten komen. De bezoekersentree is nu nog ongelukkig weggewerkt in de sluis naar het hoofdgebouw. Die verplaatsen we naar het midden van de gevel, en we benadrukken de gevelritmiek met grote glasvlakken. Zo wordt de publieke functie van het gebouw zichtbaar en krijgt de symmetrie, die al in het oorspronkelijke ontwerp verborgen zat, een accent. Een oude beuk in de aangrenzende tuin versterkt dit. Hij staat precies op het kruispunt van de middenassen van het hoofdgebouw en de toekomstige studiezaal. Ook binnen gaan we de lichte en ritmische constructie beter benutten. Recht achter de entree komt de ontvangstbalie, en recht onder de lichtlantaarn een werkruimte voor vrijwilligers. Hij is afgeschermd met glazen wanden, waardoor het licht en de openheid behouden blijven. Het interieurontwerp loopt van laag naar hoog, en van open naar besloten. Langs de voorgevel komen studietafels, in dezelfde ritmiek als de gevelelementen. Achter de studieplekken staan, weer in hetzelfde ritme, lage kasten voor microfiches en systeemkaartjes, met ruimte voor vitrines erboven. Recht dáárachter komen hoge kasten. Tenslotte is er over de hele lengte een binnenwand, waarachter werkkamers komen. De oude puidelen gaan we benutten om de blinde achtermuur voor daglicht te openen. De sfeer van het interieur wordt een synthese tussen de moderniteit van het gebouw en de sfeer van oude studiezalen: gebeitste eiken meubelen met staalelementen, in strakke vormen. Laden en tafels zullen worden gekenmerkt met gegraveerde metalen plaatjes.’

anderhalve kilometer van de Janskerk. Dit gebouw, eigendom van de Rijksgebouwendienst, is sinds de fusie primair een depot met kantoorruimte, waar de minder vaak gevraagde documenten veilig opgeborgen zijn. In een aanbouw bevindt zich een kleine studiezaal voor specialisten, die dringend aan renovatie toe is. Een passend plan van bureau Happel Cornelisse kwam onlangs gereed (zie kader). ‘Het hoofdgebouw was oorspronkelijk een weeshuis’, vertelt Zoodsma. ‘De regentenkamers op de begane grond zijn fraai, maar verder is alleen de buitenkant interessant. In 1940 werd het gebouw gevorderd voor de Arbeitseinsatz. Na de oorlog kwam

het gewestelijk arbeidsbureau erin. Toen het rijksarchief het in 1980 betrok, is in de tuin een enorme depotbunker aangelegd.’ Van een leien dakje liep de fusie niet, waardoor het lot van de Janskerk nog tot medio 2003 onzeker bleef. Dat gold ook een beetje voor het lot van de archiefmedewerkers. Hun nieuwe kantooretage, bovenop het verpleeghuis dus, was slechts te bereiken vanuit het kerkschip. Aanvankelijk via drie ladders, later jarenlang met provisorische houten trappen. ‘Niet handig als je hoogtevrees had’, herinnert Zoodsma zich nahuiverend.


Boven: ‘Voormalige spreadsheet’ waarop het aantal kogelinslagen precies is bijgehouden. Onder: Stadsrecht van Haarlem met zegel

Het schip van de Janskerk is nu publiekscentrum Die zorgen zijn voorbij. Het fraai gerestaureerde schip fungeert nu als publiekscentrum. Een glazen liftschacht en een solide trappenhuis verbinden de etages die gemeentearchitect Martin Busker aan de westzijde van het schip positioneerde. Ervaren de bezoekers van de studiezaal op de begane grond al de hoge ruimte, dat geldt temeer voor de gebruikers van de werkplekken op de nieuw geconstrueerde balkons. ‘De bovenste etage heeft een grote ovale tafel en laptopaansluitingen’, wijst de directeur als we daar arriveren. ‘Universiteiten en andere educatieve instanties gebruiken ze voor werkcolleges.’

Over de balustrade van het hoogste balkon kijken we over de studiezaal heen tot in het koor, waar een theatergroep het decor voor een historische voorstelling opbouwt. Het koorgedeelte is met een metershoge glazen wand afgescheiden van de studiezaal. In de wand kronkelen houten objecten, onder meer met de contouren van het Hollandse kaartbeeld. Ze verwijzen naar puzzelstukken, verklaart Zoodsma. ‘Een van de oudste Hollandse jigsaw-puzzels zit in onze collectie.’ Als we – weer beneden – via een nieuwe deur in de noordelijke kerkmuur naar het depot afdalen, is

37

Glazen lift


serie architectuur

er weer kunst. Studenten van de Rietveldacademie sierden hier de gangen op met geschilderde Noord-Hollandse emblemen: van Alkmaarse kaasboertjes, tulpen en vuurtorens tot silhouetten van de gemeenten wier archieven hier zijn ondergebracht.

38

monumenten

Stadsrecht Haarlem

Tenslotte bevinden we ons in de waterdichte bunker waar de meest gevraagde documenten van het archief zijn ondergebracht. De directeur haalt met enige trots het vrijwel gave stadsrecht van Haarlem tevoorschijn. Het grote, volgeschreven en bezegelde vel perkament (over het midden schemert de ruggengraat van het gebruikte dier) is slechts aan de randjes gerestaureerd. ‘Zie je dat de interlinie naar onder toe versmalt?’ Zoodsma moet er al vele gasten op hebben geattendeerd, maar zijn enthousiasme is er niet minder om. ‘Ze kregen de tekst er niet op, al hebben ze het keurig afgeoorkond met datum en ondertekening.’ Hij haalt een kleiner

stuk perkament tevoorschijn. ‘Kijk, ze zijn hier doorgegaan, op een stukje afvalperkament, met grote vetvlekken. Het kreeg wel hetzelfde grote zegel van bijenwas, met donkergroen pigment.’ Een ander bijzonder stuk is een zestiende-eeuws notarieel boek, waarin de proeve van bekwaamheid van allerlei ambachtswerkers is vastgelegd. Tussen saaiere pagina’s duiken ingeplakte staaltjes fijne weefkunst op van Vlaamse textielbewerkers. De immigranten, gevlucht uit Antwerpen, wisten er in Haarlem voor dertig jaar patent op te krijgen en zo hun inkomen zeker te stellen. Curieuzer is wat Zoodsma het kanonnenstuk noemt, een uiterst simpel, maar veelzeggend document. Het A-viertje heeft wel wat van een spreadsheet. ‘Een inwoner van Haarlem heeft hier tijdens het beleg van Haarlem, in de Tachtigjarige Oorlog, dagelijks het exacte aantal kogelinslagen op de stad genoteerd.’ De nuchtere cijferweergave, in kolommen voor zeven opeenvolgende maanden, toont het

grillige verloop van de aanvallen. Soms werd maar een handvol kogels per dag afgevuurd, heel soms bleef het een hele dag stil. Maar er waren ook dagen met honderden kogels. Het enorme aantal van 1008, bij de één-na-laatste dag voordat de stad zich overgaf, spreekt voor zich. Grafkelder

De kogels brengen ons weer bovengronds. Want hoog in de witgestuukte kerkmuur zijn drie originele loden exemplaren ingemetseld, stille getuigen van een spannend verleden. En als je erop gaat letten, dan vertoont de geschiedenis zich overal in en om de Janskerk. De architect liet twee traveeën in het schip ongestuukt, zodat ze met hun lage deurtjes (doorgangen naar de voormalige commanderij) en dichtgemetselde raampartijen iets over de bouwhistorie van de kerk vertellen. Een grafkelder in de kerkvloer is opengemaakt en toont, onder een glazen plaat, de botten en schedels van prominenten van eeuwen her.

Ook is er bijvoorbeeld een primitieve houten gemeentelijke archiefkast, de laatjes eenvoudig gerangschikt volgens het alfabet en van krullende letters voorzien. En een bewerkte houten kist, transportmiddel voor belangrijke documenten in de achttiende eeuw. Boven, bij de deur naar de toren, gebiedt een twintigste-eeuws metalen bordje ‘ten strengste niet te rooken’. Buiten zet de geschiedenis zich voort. De met gaslantaarns verlichte Jansplaats volgt de contouren van de aanbouwtjes. Het brandspuithuisje (nu de garderobe) en de sacristie (een aangenaam lunchcafé) ogen van buitenaf nog als vroeger. Wie verder doorloopt, bereikt het Schapenplein en de oude straatjes en stegen erachter. Dat kan tot zeven uur ‘s avonds. Daarna gaan, naar goed middeleeuws gebruik, de smeedijzeren hekken van het plaatsje dicht.

Boven rechts: Ondergrondse gang van het depot is door Rietveld-studenten beschilderd.


cultureel erfgoed

de onthulling

architectuurbeleid

Vier rijksdiensten, waaronder de Rijksgebouwendienst, hebben een verklaring ondertekend waarin ze afspraken maken over de waardering van cultureel erfgoed. Dat betreft zowel roerende als onroerende goederen. Het doel is de zorg voor het erfgoed zo beter op elkaar af te stemmen en eenheid te brengen in de definitie van bepaalde culturele objecten.

monumenten

Wat is de waarde van cultureel erfgoed? Een belangrijke stap op weg naar een vergaande samenwerking. Zo zou je de verklaring die op 15 november j.l. op Paleis Soestdijk door vier rijksdiensten is ondertekend wel kunnen noemen. Het gaat om het Instituut Collectie Nederland (ICN), de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), het Nationaal archief (NA) en de Rijksgebouwendienst

(Rgd). Vier rijksdiensten die zich ieder vanuit hun eigen invalshoek bezig houden met het waarderen van cultureel erfgoed. Het doel van de samenwerking is om tot een overzichtelijke en transparante wijze van waarderen te komen die voor iedereen begrijpelijk en te controleren is. Zowel voor de professional als voor het publiek.

39

Vier organisaties bundelen krachten en stemmen beleid op elkaar af

kunst

Tekst: Frank van de Poll Fotografie: Cary Markerink


rijk, omdat een meer transparante manier van waarderen zorgt voor een beter inzicht in het waarderingsproces. Daar komt nog bij dat een samenwerkingsverband de kwaliteit van de waardebepaling sterk kan verbeteren. Wanneer een cultureel object vanuit verschillende disciplines wordt bestudeerd levert dat uiteindelijk een genuanceerder en completer beeld op. Behoud en beheer

40

Uitspraken over waardering van cultureel erfgoed en hoe daar vervolgens mee om moet worden gegaan geven nogal eens aanleiding tot heftige discussies. Een bekend voorbeeld is de sloop van de keizerlijke trap in het Paleis op de Dam waarbij de experts elkaar in de haren vlogen en er zelfs ingezonden brieven verschenen in de landelijke dagbladen. Of wat langer geleden, over hoe het beschadigde schilderij “Who’s Afraid Of Red Yellow And Blue III” van Barnett Newman in het Stedelijk Museum te Amsterdam gerestaureerd moest worden. Door waardebepalingen vanuit verschillende disciplines overzichte-

lijk samen te brengen, zoveel mogelijk te onderbouwen en helder te communiceren met het publiek, kan de kwaliteit van de zorg voor het erfgoed verbeterd worden en kunnen dit soort turbulente reacties vermeden worden. Toen later bleek dat de keizerlijke trap nauwelijks nog originele onderdelen bevatte, klaarde de storm weer net zo snel op als dat die begonnen was. De inbreng van het publiek is een niet te onderschatten factor: mensen willen tegenwoordig meepraten en verlangen meer duidelijkheid in de manier waarop beslissingen bij de overheid tot stand komen. De samenwerking van de vier erfgoedsectoren is juist daarom zo belang-

Samenwerking dus vanuit een sectoroverschrijdend perspectief om het waarderen van erfgoed zoveel mogelijk te professionaliseren. Dat is het doel waar naar gestreefd wordt, zegt Tessa Luger, programma manager bij het ICN, in een van de riante vergaderzalen van het instituut. Eveneens aanwezig is Leo Hendriks, beleidscoordinator en onderzoeker bij de Rgd. Beide zijn nauw betrokken bij het project. “Deze krachtenbundeling komt niet helemaal uit de lucht vallen”, vervolgt Luger. “Het dichter naar elkaar toegroeien van verschillende erfgoedsectoren is al veel langer aan de gang. Zo is de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een paar jaar geleden al samen met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg opgegaan in de RCE. En ook het ICN zal binnenkort samengevoegd worden met de RCE. Op zich ook niet zo gek; onze opdracht is in de kern natuurlijk gelijk, namelijk de

zorg voor goed behoud en beheer van cultureel erfgoed. Het waarderen van erfgoed is voor alle vier de instituten een belangrijk aspect. Bij het ICN houden we ons bijvoorbeeld bezig met het roerend erfgoed, dus alles wat los is en we de moeite van het bewaren waard vinden. Van fossiel tot videokunst”. “Maar elk van de vier instituten heeft een andere manier van waarderen en werkt ook vanuit een ander, al dan niet juridisch kader”, vult Leo Hendriks aan. “De Rijksgebouwendienst is met zo’n 360 monumenten eigenaar van cultuurhistorisch erfgoed en gaat vanuit die verantwoordelijkheid zorgvuldig met dat erfgoed om. Dat is een belangrijke missie van onze instelling. Maar het NA is weer veel meer bezig met selectie van archiefmateriaal, waarbij de belangrijkste vraag is wat bewaard moet blijven en waarom. Om die selectie zorgvuldig te doen is er een afgewogen beleid voor archiefwaardering ontwikkeld. Maar voor particuliere archieven bestaat zo’n kader nog niet; daarover is nog volop discussie. We houden ons dus allemaal vanuit een andere invalshoek bezig met waarderen, maar er is geen uniforme methodologie”. En daar hoeft ook niet per se naar gestreefd te worden, vinden ze allebei. Wel belangrijk, vinden ze, is dat de verschillende erfgoedsectoren open staan om elkaars manieren van


Wat verder boven tafel kwam was dat het resultaat van zo’n breed

Dat er nog wel wat hobbels liggen op de weg naar integrale samenwerking mag duidelijk zijn. De ontsluiting en het toegankelijk maken van de onderzoeksgegevens zullen denkwerk vereisen en wie wat verder in de toekomst kijkt zal zich ook moeten bekommeren om de aangroei van het kennisdomein. “De human factor”, zegt Leo Hendriks, “is nog een zorgenkindje. Het stokje zal straks

En de rol van het publiek mag dus niet onderschat worden. Hendriks hamert er nog maar weer eens op. “In de MoMo, de Modernisering van de Monumentenzorg, zie je ook dat het publiek steeds meer wordt betrokken bij de monumentenzorg. Particuliere eigenaren, bedrijven, federaties, verenigingen, stichtingen, werkgroepen en commissies, noem maar op, zijn dus niet alleen maar afnemers, maar zijn ook in toenemende mate leveranciers van kennis en informatie. Denk bijvoorbeeld aan particuliere fotocollecties van monumentale gebouwen”. Luger: “Als deskundige zul je daar wat mee moeten doen want die kennis levert in veel gevallen een toegevoegde waarde op ten opzichte van wat je als expert al weet. Daarnaast wordt ook de waarde die gewone burgers aan erfgoed toekennen steeds belangrijker gevonden, alleen al vanuit het oogpunt van maatschappelijk draagvlak. Het expertoordeel is niet langer zaligmakend”. Wel opletten natuurlijk dat de door wetenschappelijk onderzoek verkregen informatie niet wordt bedolven door een enorme bulk aan ongecontroleerde gegevens vanuit het publiek, waarschuwt Hendriks. “Publieksparticipatie is mooi, maar we moeten er niet in doorslaan. Wetenschappelijk onderzoek is en blijft de basis van het waarderingsproces”.

Foto’s: Roerende goederen in de depots waarvan de waarde nu ook wordt bepaald. Foto p.40 rechts: Zaal in Paleis Soestdijk

cultureel erfgoed kunst

Human factor

doorgegeven moeten worden aan een nieuwe generatie erfgoedspecialisten. Maar jong talent is tegenwoordig een schaars goed. Dat heeft niet alleen te maken met het karakter van erfgoedstudies, maar ook met het aanbod van opleidingen. Daar zal nog goed naar gekeken moeten worden”.

architectuurbeleid

Het onderwerp van die dag was de waardering van Paleis Soestdijk. Dat is onlangs ten behoeve van de herbestemming uitvoerig onderzocht. “Soestdijk is state-of-the-art waar het gaat om een integraal waarderingsonderzoek van een belangrijk monument”, zegt Leo Hendriks. “Het complex is werkelijk vanuit elk denkbaar gezichtspunt en vanuit verschillende beschouwingniveaus onderzocht en gewaardeerd.

“Wat we die dag wilden onderzoeken was welke meerwaarde een multidisciplinaire aanpak van het waarderen van Paleis Soestdijk zou kunnen opleveren. Wat we ook wilden was om de deskundigen met elkaar in gesprek te brengen over het waarderen vanuit verschillende gezichtspunten, om over de grenzen van de eigen discipline heen te kijken”, legt Tessa Luger verder uit. “Vooral dat laatste was een onverwacht succes. Na afloop had iedereen het gevoel ook zinnige dingen te kunnen zeggen over aspecten die niet direct tot de eigen discipline behoorden. Heel verrassend”.

opgezet onderzoek tamelijk complex is. Al die verschillende beschouwingniveaus, van het landgoed Soestdijk tot aan het meubilair in de eetzaal en het porseleinen theeservies in de kast, leveren ontzettend veel gegevens op. Hendriks: “Een scherpe blik is dan nodig om door de bomen het bos nog te zien. De volgende stap is dan ook: hoe maak je het vanuit die complexiteit weer behapbaar. Dat is een lastig punt, maar wel essentieel voor de ontwikkeling van een praktisch bruikbare en erfgoedbrede methode van het waarderen”.

monumenten

Ensemble

Dat is in Nederland nog niet eerder zo gedaan. Omdat Soestdijk een ensemble is dat bestaat uit omgeving, gebouw, interieur en een collectie was het uitermate geschikt als een testcase tussen de professionals uit de verschillende erfgoedsectoren”.

41

waarderen met elkaar te vergelijken om zo kennis te nemen van elkaars werkwijze. Het zou mooi zijn als dit leidt tot overeenstemming over de uitgangspunten voor het proces van waarderen. In 2009 is daar tijdens een gezamenlijke werkconferentie over de techniek van het waarderen een eerste start mee gemaakt. Tijdens de tweede conferentie, in november 2010, is verder gewerkt aan de hand van een concrete casus om de verschillende gezichtspunten van het waarderen verder onder de loep te houden.


Bijzonder gebeeldhouwd monument schreeuwt om restauratie

kunst

restauratie

Zouten funest voor graf van Tromp

architectuurbeleid

Zorgelijk, zo zou je de toestand van het graf­ monument van Maarten Harpertszoon Tromp kunnen omschrijven. Verroeste ankers, optrekkend zout in de poriën van de natuursteen, waardoor de compositie van de sculptuur van Jacob van Campen verstoord dreigt te worden. Verhulst maakte in de 17e eeuw het beeldhouwwerk voor de zeeheld. Besloten is het graf in de Oude Kerk van Delft ter plaatste te restaureren. Nu nog de vraag hoe.

42

stedenbouw

monumenten

architectuur

de onthulling Tekst: Ilse van Rijn Fotografie: Roger Dohmen

Het grafmonument van de Hollandse zeeheld Maarten Harpertszoon Tromp (1598-1653) in de Oude Kerk in Delft is goeddeels aan het oog onttrokken. Voor de steiger die de tombe verhult liggen strakke hoekelementen, corinthische kwartkapitelen en een onttakelde, maar nog altijd musicerende triton, de vriendelijk gestemde godheid van de zee die het bovenlijf heeft van een mens en het onderlijf van een vis. Deze voor het publiek tentoongestelde delen zijn afkomstig van de rechter bovenhoek van het monument. Dit instabiele facet is gedemonteerd en geanalyseerd, het wordt bestudeerd en onderzocht om ook de bouwkundige staat van

de rest van het graf te bepalen. Hiertoe werkt een team van deskundigen samen. Onder supervisie van Terwenconsultancy overleggen specialisten van onder meer de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), Monumentenzorg Delft, TNO en de TU te Delft over de huidige staat van het graf. Het streng symmetrische monument – slechts enkele variaties doorbreken het beeldhouwkundige evenwicht en verlevendigen zo de sculptuur - werd destijds ontworpen door Jacob van Campen, het beeldhouwwerk is van Rombout Verhulst. Willem de Keyser, een van de zoons van de vermaarde Amsterdamse stadsarchitect Hendrick de Keyser, verzorgde het reliëf dat de voorzijde van de tombe siert. Boven de liggende figuur van Tromp wordt, naast de wapens van de Staten van Holland en WestFriesland, die opdracht gaven voor de bouw van het monument, door kinderen met bollende wangen de loftrompet over de held gestoken. In een zeventiende-eeuws Latijn staan

in een epitaaf de deugden van luitenant-admiraal ‘Martinus Haperti Trompius’ genoteerd. Links en rechts van het middenstuk zijn complexe trofeeën aangebracht van Romeins wapentuig die de overwinningsbuit symboliseren. Het hoofdgestel, waarin griffioenen het familiewapen van Tromp omklemmen en de tweede van de beide tritonen is neergevlijd, vormt de kroon op wat ooit een ‘fonkelend schouwspel’ is geweest. In zowel bouwtechnisch als esthetisch opzicht is evenwel weinig meer over van de vroegere pracht en praal. Het grafmonument bevindt zich in een deplorabele toestand. Het gedenkteken van Maarten Tromp is eigendom van de Nederlandse Staat. Glanzend en mat

De tegenstellingen van glanzende en matte delen en de kleurcontrasten tussen de verschillende soorten natuursteen bepaalden oorspronkelijk de schoonheid van het monument. Tromps graf is opgebouwd uit het beroemde witte marmer uit Carrara, een Belgisch ‘marmer’,

‘Rouge Royal’ genaamd en een zwarte Doornikse steen. Bekijken we de architectonische elementen uitgestald op de vloer van de kerk van dichtbij, dan valt op hoe sterk ze zijn vervuild. De natuursteen is dof geworden, de partijen die ooit gepolijst waren zijn nu ruw. Van verre oogt het monument grijs en ‘rafelig’, ietwat treurig, vooral wanneer je het vergelijkt met de tombe van Piet Hein die in het koor van dezelfde kerk is gesitueerd, of met het praalgraf in de Delftse Nieuwe Kerk van Willem van Oranje, dat eind jaren negentig van de vorige eeuw volledig werd hersteld. Bij dat laatste monument deden zich problemen voor die vergelijkbaar zijn met die met betrekking tot het graf van Tromp. Gevreesd werd dat ook bij dit laatste graf het zout- en vochtgehalte in de natuursteen te hoog zou zijn. De bouwschadelijke zouten, die zich via de achter- en onderkant van het monument in het steen zouden hebben gedrongen, kristalliseren, verstoppen de poriën in de steen en ‘duwen’ de steen kapot. Het zout


Verzakt en gebroken

Nu de eerste metingen binnenkort zijn voltooid, blijkt dat de zout- en vochtgehalten in de natuurstenen achterwand wellicht niet zorgwekkend hoog zijn. Maar de toestand waarin het monument verkeert is dat wél. De stenen bouwdelen zijn verzakt en op sommige plaatsen zelfs gebroken. Misschien hoeven ze niet geïmpregneerd te worden, zoals bij het graf van Willem van Oranje, maar breuken moeten met acryl polymeren worden gelijmd. Beschadigingen moeten worden aangevuld. Enkele bronzen krammen zijn nog gaaf en kunnen worden hergebruikt. Maar de recente demontage leert dat de dikte van

de ijzeren ankers minder dan een kwart is van wat ze ooit was. Ze zijn door roest weggevreten en moeten dringend worden vervangen door exemplaren van roestvrij staal. Daarbij komt dat het volledige grafmonument minimaal in de muur is ingelaten. Er rest, met andere woorden, weinig wat de immense sculptuur vanuit bouwkundig perspectief de noodzakelijke stevigheid biedt. Monumentenzorg Delft en de RCE in Amersfoort erkennen de urgentie van de restauratie. De intrigerende vraag luidt altijd weer: op welke wijze wordt het bouwwerk gerestaureerd? Repareren we de mankementen oppervlakkig, beogen we een tijdelijk conserveren of pakken we de problemen grondig aan met als doel dat het kunstwerk voor volgende generaties wordt hersteld en bewaard? Het antwoord op de vraag schuilt enerzijds in financiële overwegingen, de verantwoordelijkheid voor het behoud van het monument die ermee gepaard gaat

en, in dit geval, de veiligheid van de bezoeker. Anderzijds behelst de vraag vakspecifieke kwesties: restaureren we het kunstwerk terug naar de oorspronkelijke zeventiende-eeuwse staat? Dit impliceert onder meer dat de achterliggende muur niet meer wit moet worden gestuct, maar de kleur van de rouw, zwart, moet worden geschilderd. Of gaan we bij het herstel van het graf uit van de aanblik zoals ze ons vertrouwd is en die grotendeels dateert van de negentiende eeuw, toen het monument een grondige opknapbeurt kreeg? De ideeën hierover variëren van decennium tot decennium. Betrokken architecten, restauratoren en kunsthistorici wegen de eigen en elkaars technische en esthetische belangen. Geen verplaatsing

Een gezamenlijk uitgangspunt luidt hier vandaag in ieder geval dat liever ter plekke wordt gerestaureerd, dan elders geconserveerd. Een verplaatsing naar een museum van een van

de belangrijkste grafmonumenten in bezit van de Nederlandse Staat blijft dus buiten beschouwing. Op grond van de juist opgedane kennis omtrent Tromps gedenkteken worden nu de volgende noodzakelijke stappen besproken. Het monument moet worden verwijderd, elementen moeten worden gerestaureerd, de ondergrond moet door middel van een loden scheidingsplaat worden gesepareerd van de schadelijke omgeving. Voor de werkzaamheden is naar verwachting anderhalf jaar nodig. Het streven is natuurlijk dat in de Oude Kerk het grafmonument van Tromp straks opnieuw in volle glorie en ‘ongestoord’ kan worden bewonderd. De gedemonteerde triton aan onze voeten brengt momenteel een niet al te kalmerend lied ten gehore, zo mag blijken. Maar hopelijk doet hij dat in de toekomst, zoals in vroegere tijden, weer wel.

43

trekt op zijn beurt vocht aan. Dit vocht tast de ijzers aan waarmee het enorme monument in de muur is verankerd. Het risico dat een architraaf of zelfs het hele hoofdgestel van het architectonische beeldhouwwerk op het monument of zelfs op een bezoeker valt is, vanzelfsprekend, te groot.


andere smaken 45

45 | Maallust en Hospitaalcomplex in Veenhuizen

54 | Portretten van vijf ICN’ers 49 | Vernieuwing in de bouw

51 | Gouden Piramide 2010 naar Hengelo 59 | Nieuwe contractvormen bij Rijksgebouwendienst

64 | Beeld Paul Vendel in Belastingdienst Doetinchem 66 | Boeken en app’s

62 | Laatste aflevering Shanghai 2010

stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst

62

51

59


Tekst: jaap huisman Fotografie: janine schrijver en sandra de heij en sake elzinga

cultureel erfgoed

andere smaken

<< Het verbouwde Maallust: spanten, balken en standvinken zijn teruggebracht, een nieuwe ovaalvormige vide breekt de ruimte in tweeen. Onder: Het hospitaalcomplex dat nu deel uitmaakt van het hotel/restaurant Bitter en Zoet.

Kijk het mooie er niet van af, geeft de timmerman als boodschap mee als ik op het punt staat Maallust te betreden. Even later legt hij uit waarom. ‘Als U gezien had hoe het graanmolen er een paar jaar geleden uitzag en hoe het nu is opgeknapt, dat is een wonder.’ En hij heeft gelijk. Grote cirkels zijn in de houten vloer uitgefreesd voor de bierketels die hier worden geplaatst, standvinken

zijn opgeknapt dan wel vervangen, een spiltrap leidt naar de eerste etage waar een venster in de vorm van een wagenwiel met bijbehorende spaken licht werpt op de begane grond. De gevel baadt in vers schilderwerk. In de nok van de oude maalderij hangen nog het buizenstelsel, de katrollen en motoren, bestofte overblijfsels van een stuk nijverheid in Veenhuizen.

stedenbouw

Een hint naar lokale architectuur

45

Veenhuizen is nu officieel kandidaat voor opname op de Werelderfgoedlijst van Unesco. In afwachting daarvan zijn opnieuw een paar gebouwen van Metzelaar verbouwd, het vergadercentrum in het oude Hospitaal en het graan- en meelpakhuis Maallust.

architectuur

Vernieuwd Maallust en Hospitaalcomplex aanwinsten voor Veenhuizen


cultureel erfgoed

46

stedenbouw

architectuur

Boven en onder links: Maallust en de zuivelfabriek zoals ze erbij stonden voor de restauratie.

Bergen bieten liggen aan de kant van de weg bij de binnenkomst van de beroemdste Nederlandse gevangeniskolonie, want het is volop rooitijd. De akkers zijn doortrokken van tractorsporen en gevuld met water dat de afgelopen maand overvloedig over het land is uitgestort. Veenhuizen heeft iets te vieren. Het maakt nu echt aanspraak op het predikaat van de Unesco als werelderfgoedmonument. Als dat lukt kan het aantal bezoekers verder stijgen dat bijvoorbeeld zijn intrek neemt in Bitter en Zoet, het schilderachtige hotel-restaurant, achter het Gevangenismuseum. Exploitant Rik Dortmond laat vol trots de nieuwe vleugel van het complex zien, ooit het Hospitaal van Veenhuizen. Sinds de officiĂŤle opening in september zijn de voormalige ziekenzalen ingericht als conferentieruimtes en een ervan als sauna. Op de eerste etage wachten

zes appartementen op gasten die hier enkele maanden willen verblijven, voor trainingen of bezinningsbijeenkomsten. De droom van Dortmond reikt verder. Hij ziet het al voor zich dat op deze eerste etage van het oude hospitaal met zijn metershoge ramen en tongewelven zich een opera afspeelt die vanaf het

gazon is te volgen. Dan moet wel een storende peervormige conifeer wijken, vindt de hoteleigenaar. Lijkenhuisje

Veenhuizen is een speciaal restau­ ratieproject van de Rijksgebouwendienst. Stukje bij beetje worden de gebouwen opgeknapt en van een

nieuwe bestemming voorzien. In september werd de rugkliniek van dokter Iprenburg geopend, achter Bitter en Zoet, in het verleden het quarantainegebouw. Er achter staat een nietig lijkenhuisje. Bitter en Zoet zelf, twee jaar geleden geopend, is gevestigd in de voormalige apotheek, de woning van de apotheker


Stichtelijk

Maallust. Zo heet het huis aan de hoofdweg. Alle huizen in Veenhuizen

dragen een stichtelijke naam. Eenheid in zin. Verplichting. Toewijding. Werklust. Het weggetje naast het Maallust leidt naar de voormalige molen die zonder wieken niet meer functioneert en grenst aan het voetbalveld van VV Veenhuizen. De molen is in het verleden afgebrand. Herbouw is nooit overwogen. Een dorpsbewoonster laat haar hond uit, een gedroogd herfstboeket in haar hand. Haar droom: een bloemenzaak beginnen in de onthoofde molen. Zij had de potentie noch bekoring van het graan- en meelpakhuis in de gaten gehad, net als de timmerman. ‘Er stond een schuur voor het gebouw. Het zag er vervallen uit. Maar kijk eens wat er tevoorschijn is gekomen.’ Maallust is een lang-­ werpig gebouwtje met een houten opbouw, waarin de techniek is ondergebracht. Met de naastgelegen zuivelfabriek en silo zijn het de enige wit gepleisterde gebouwen van Veenhuizen, voorbeelden van typische agrarische architectuur, net als de graandrogerij tegenover Maallust. Ex-rijksbouwmeester W.

47

en andere gebouwen die deel uitmaakten van het Hospitaalcomplex. Intussen blijft detentie de hoofdzaak in het dorp. Naar schatting 700 gedetineerden verblijven in gebouwen met de namen Norger­haven, Bankenbosch en Esserheem, ongeveer net zoveel als het inwonertal van Veenhuizen. Je ziet ze in hun groene overalls schoffelen, bladeren ruimen en vaarten uitdiepen, zegt Dortmond. ‘Opmerkelijk genoeg gebeurt er nooit iets. Maar dat komt waarschijnlijk omdat ze in de laatste fase van hun detentie zitten.’ Bitter en Zoet is smaakvol ingericht door architect Jan van den Burg, Maallust was een project van Architectenbureau K2. Heden en verleden grijpen in elkaar. Elders in Veenhuizen heeft het talentvolle bureau Kempe Thill voormalige gevangeniswerkplaatsen verbouwd. Het is de Rijksbouwmeester die hier telkens nieuwe architecten een kans geeft.


cultureel erfgoed architectuur stedenbouw

48

Metzelaar ontwierp het ensemble begin van de 20e eeuw. Die graandrogerij is een lange gerietdekte schuur die zich op poeren boven het maaiveld verheft. Zo kon de frisse lucht door de schuur heen stromen en de tarwe drogen waarna het geschikt was voor vermaling. Vanuit deze drie gebouwen in Veenhuizen, molen, drogerij en pakhuis, werd dus een eeuw lang de grondstof voor brood geproduceerd. Architectenbureau K2 uit Amsterdam kreeg de opdracht van de toenmalige Rijksbouwmeester Mels Crouwel. Jan-Richard Kikkert, Judith Korpershoek en Peik Li Pang voerden het project uit. K2 Architecten dankten de opdracht aan de ervaring met agrarische architectuur en aan een toevallige ontmoeting met Crouwel. ‘We hebben Mels Crouwel ooit gevraagd om een tentoonstelling over ons werk te openen niet wetende dat hij twee maanden later Rijksbouwmeester zou worden.’ Toen ging het snel. In 2006 kreeg K2 de opdracht Maallust te verbouwen, ook een nieuwigheid voor Kikkert

en zijn collega’s. ‘Met bestaande gebouwen hadden we ons nog niet beziggehouden. Dit vonden we razend interessant.’ Labyrint

Het was een volledig dichtgetimmerd gebouw, een labyrint vol schotten omdat het fungeerde als een oefenplek voor de brandweer. Zodra de schotten zouden worden weggehaald, kon Maallust bij wijze van spreken instorten, zo bouwvallig zag het eruit. Kikkert besloot de schudmachines in de nok, ooit bedoeld om de graankorrels van de stengels te scheiden, te handhaven. ‘Ik vond het nogal rücksichtslos om ze weg te halen. Leuker is het ze te laten zitten, ook al zijn ze werkeloos. Het is een soort museumpje onder het plafond.’ Uit kleuronderzoek maakte K2 op dat het gebouw bekleed was met een okerkleurige stuclaag. ‘Als we dat zouden terugbrengen werd het zo Michael-Graves-achtig.’ En postmodern mocht Maallust niet worden. Men besloot het te laten lijken als een gebouw op een zwartwitfoto,

en de gevel grijswit te schilderen. Met de achtergelegen zuivelfabriek en de silo zijn het de enige gestuukte gebouwen in Veenhuizen. Terwijl de restauratie begon en K2 tekeningen op tafel legde, was de toekomstige bestemming ongewis. Het blootleggen en reconstrueren van het interieur was dus fase-1. Totdat een bierbrouwer zich meldde en de koers van de restauratie moest worden verlegd. ‘Toen waren we genoodzaakt ruimte te zoeken voor twee grote ketels, een proeflokaal en een cursusruimte.’ Dat verklaart de ovalen uitsparing achter de ingang – hier kan met gemak een ketel worden geplaatst – en de verhoogde cirkelvormige vloer op de eerste verdieping. Ze dient tegelijk als tafel voor de cursisten. Het bier

Veel houtwerk in Maallust is nieuw, de balustrades, een aantal spanten en de standvinken. Maar ook de gemetselde kokers voor de toiletten, hoewel ze met gemak kunnen doorgaan voor historische spiltrap-

pen. De filosofie van K2 Architecten: ‘Het interieur mocht niet te opdringerig zijn, geen historische verwijzing zijn maar wel refereren naar de aangetroffen architectuur.’ Alsof Maallust er altijd zo heeft uitgezien. Dat is niet nodig voor de naastgelegen zuivelfabriek waarvan de verbouwing nog gaande is. ‘De plattegrond van dat gebouw was eigenlijk al precies goed voor de nieuwe bestemming. Wat we erin toegevoegd hebben is een enorm kaaspakhuis waar je straks vanuit de winkel zo in kan kijken.’ De exploitant van de bierbrouwerij kijkt vergenoegd vanaf de eerste etage over de ruimte heen. De plaats van de ketels, de bierproeverij, de ovalen balustrade rondom de vide die in het hart van het gebouw is gemaakt. Welk bier gaat hij hier in 2011 bereiden? Voor de hand liggend antwoord op een te gemakkelijke vraag. Maallust, natuurlijk. Maar Zware Jongens schijnt ook een optie te zijn.


vernieuweing bouw Tekst: jaco boer Fotografie: ...

Werken met PPSaanbestedingen loont

De economische crisis slaat hard toe in de bouwsector. Toch grijpt een aantal vernieuwers de malaise aan om te experimenteren met andere samenwerkingsvormen. Voor renovaties en nieuwbouwopdrachten maken zij steeds vaker gebruik van PPS-aanbestedingen. Op het jaarcongres van de netwerkorganisatie Vernieuwing Bouw stonden de ervaringen van deze voorlopers centraal.

Het gaat slecht met de bouwsector. Voorzitter Martin van Pernis van het platform Vernieuwing Bouw wond er in zijn openingstoespraak op het jaarcongres van de netwerkorganisatie geen doekjes om. Volgens de laatste gegevens hebben al 45.000 mensen hun baan verloren. De productie in de bouw zal over dit jaar waarschijnlijk nog eens met gemiddeld tien procent dalen. Voor de woningbouwsector gaan economen zelfs uit van een teruggang van ruim dertien procent. “Onderzoekers mogen voor 2011 wel een voorzichtig herstel van de markt voorspellen. Maar door de krimpende bevolking in delen van het land en

architectuurbeleid

Bouwbedrijven grijpen crisis aan om samenwerking te vernieuwen

de opkomst van het nieuwe werken zullen de goede oude tijden niet meer terugkeren”, waarschuwde Van Pernis zijn gehoor van bouwondernemers. Hij pleitte er dan ook hartstochtelijk voor om de crisis te benutten voor het vernieuwen van de werkwijze in de branche. “Wees langer betrokken bij projecten en verminder je faalkosten door op een andere manier met partijen samen te werken. Uit onderzoek blijkt dat ondernemers die hun gedrag hebben veranderd, gemakkelijker aan nieuwe werknemers komen en het financieel beter doen dan de rest.” Het is niet de eerste keer dat bouwbedrijven worden opgeroepen

49

andere smaken


architectuurbeleid

vernieuwing bopuw

te nemen. Zo heeft het ziekenhuis dadelijk alleen éénpersoonskamers waarin familieleden in geval van nood zelfs kunnen blijven overnachten. Als klap op de vuurpijl maakt het consortium voor het project gebruik van een driedimensionaal Bouw Informatie Model (BIM), waardoor alle partijen veel efficiënter met elkaar kunnen communiceren. Dankzij de virtuele ontwerpen hebben toekomstige gebruikers het gebouw al uitgebreid kunnen verkennen en zijn kleine foutjes in het ontwerp opgespoord.

om zich te vernieuwen. Na de geruchtmakende bouwfraudezaak drong in de afgelopen jaren ook de Regieraad Bouw regelmatig aan op een cultuuromslag in de sector. Er werd bovendien een innovatieprogramma ingesteld om ondernemingen te helpen hun bedrijfsprocessen te veranderen. Inmiddels heeft het platform Vernieuwing Bouw het stokje overgenomen. De organisatie, waarin voorlopers uit de bouwwereld samenwerken met overheden en kennisinstellingen, ziet voor zichzelf drie belangrijke opgaven weggelegd: het stimuleren van ketensamenwerking, het bevorderen van het levensduurdenken en de ontwikkeling van vernieuwend leiderschap. Alleen als bedrijven transparant en integer opereren, kunnen ze volgens Vernieuwing Bouw goede rendementen draaien en op de lange termijn economisch succesvol zijn.

50

Flexibel ziekenhuis

In Den Helder hebben ze die boodschap goed begrepen. Daar hebben de directie van het Gemini Ziekenhuis en het consortium Helder Oranje onlangs voor de eerste keer in de zorgsector een geïntegreerd contract afgesloten voor de nieuwbouw van de zorginstelling. Alle belangrijke vernieuwingthema’s komen in deze PPS-aanbesteding terug. Zo neemt het geselecteerde consortium niet alleen het ontwerp,

de bouw en de financiering voor zijn rekening, maar ook de schoonmaak en het onderhoud van het gebouw in de eerste 25 jaar. “We zijn daardoor niet alleen gefocust op de realisering van het ziekenhuis, maar kijken ook voortdurend naar mogelijkheden om de efficiency te vergroten”, aldus Theo de Boer van Valstar-Simonis, één van de bedrijven van het consortium Helder Oranje. Met bouwcoördinator Freek-Jan Kossen van het Gemini ziekenhuis is hij trots op het gebouw dat over drie jaar zijn eerste patiënten zal ontvangen. Het voorlopig ontwerp bestaat uit twee langgerekte vleugels die door een organisch gevormde tussenruimte met elkaar zijn verbonden. Er is plaats voor zo’n 200 bedden en zes operatiekamers. Als er over enige tijd meer of minder faciliteiten nodig zijn, kan het gebouw daar eenvoudig op worden aangepast. Het is namelijk opgebouwd uit min of meer zelfstandige eenheden die gemakkelijk kunnen worden afgekoppeld of uitgebreid. “Dat was ook één van onze eisen aan de marktpartijen. We weten immers niet precies hoe de demografische ontwikkeling van Den Helder gaat uitpakken”, aldus Kossen. Het consortium wist ook de wens om de zorg volgens de zogenaamde ‘planetree’-filosofie uit te voeren op een goede manier in het ontwerp op

Ook in Tiel zijn onlangs bij de vernieuwing van de openbare ruimte in twee buurten goede ervaringen opgedaan met een andere manier van aanbesteden. Er waren problemen met de hemelwaterafvoer en opkomende kwel uit de Waal. Bovendien was de riolering hard aan vernieuwing toe en moest er iets aan de chaotische parkeersituatie in de wijk worden gedaan. De gemeente durfde het aan om bij de aanbesteding niet te veel eisen te stellen aan de opdrachtnemer. Het bedrijf dat de klus mocht uitvoeren, was daardoor vrij in de keuze van materialen en het type oplossing voor de gesignaleerde problemen. Het moest alleen rekening houden met een aantal duurzaamheidsambities van de gemeente. Die aanpak zorgde er uiteindelijk voor dat de stad 20% op de kosten kon besparen. Bovendien was de overlast voor buurtbewoners door de snelle uitvoering van de werkzaamheden ook minder dan verwacht. Cultuuromslag

“Wie van de creativiteit van marktpartijen wil profiteren, zal hen bij PPS-aanbestedingen voldoende ontwerpvrijheid moeten gunnen”, liet Joost van Hoek van de Rijksgebouwendienst in een andere workshop nog eens weten. De medewerker van het Expertisecentrum Aanbesteden ziet in pilotprojecten nog regelmatig opdrachtgevers te veel gedetailleerde eisen opstellen. “Er is een cultuuromslag nodig om dat te veranderen.” De Rijksgebouwendienst gaat in ieder

geval door met het stimuleren van deze andere manier van aanbesteden. Vóór 1 januari zal er bijvoorbeeld voor de lichtere PPS-aanbestedingen zoals DB- of DBM-contracten een standaardaanpak zijn opgesteld. Eerder maakte de dienst al een handreiking en een standaardcontract voor DBFMOopdrachten, waar binnen de sector al volop mee wordt gewerkt. Uit een recent onderzoek van Vernieuwing Bouw dat op het congres werd gepresenteerd, blijkt dat tot nu toe vooral grotere bedrijven en overheden hun samenwerking met elkaar hebben vernieuwd. Samen zijn ze goed voor ongeveer een derde van de opdrachtgevers in de bouw. Kleinere organisaties hebben vaak maar weinig interesse voor thema’s als transparantie of vernieuwend leiderschap. Ze weten meestal ook niet hoe ze dit naar de werkvloer toe moeten vertalen. Nieuwe leiders

Die laatste klacht klonk ook op een laatste congressessie over het project Praktijkleren, waarin uiteenlopende bedrijven van elkaars ervaringen in bouwprojecten proberen te leren. “Als deelnemer loop je voor de troepen uit en is het lastig om de rest van je bedrijf mee te krijgen in een vernieuwing”, aldus één van de aanwezigen in de zaal. Anderen herkenden zich in de hartenkreet, maar gaven ook tips om die patstelling te doorbreken. Zo merkte iemand op dat medewerkers meer zijn gemotiveerd om te veranderen als ze zelf de details van de nieuwe aanpak mogen invullen. Managers zouden ook de noodzaak om te vernieuwen veel krachtiger moeten uitstralen dan nu meestal gebeurt. Het ontlokte de discussieleider de verzuchting dat de sector misschien meer kan verwachten van een nieuwe generatie leiders. “Die pakken de uitdaging om te veranderen waarschijnlijk beter op dan wij.”


<< Jozef Gezondheidsentrum, Deventer Boven: de winnende Daltonschool St. Plechelmus in de voormalige Heilige Hartkerk te Hengelo. Onder: expositiezaal in de Hermitage Amsterdam.

herbestemming

Tekst: jaap huisman fotografie: rob ‘t hart, prima beeld (m. van der berg), roos aldershoff, ben vulkers en luuk kramer

architectuurbeleid

andere smaken

Projectleider Gouden Piramide Ton Idsinga houdt ermee op:

weet hij nog niet, misschien iets met de maatschappelijke betekenis van architectuur. Sinds 2000 is Idsinga betrokken bij de Gouden Piramide die in dat jaar nog bestond uit Zeven Pyramides. Rijksbouwmeester Coenen en André Mol van het Atelier vroegen hem om een

monumenten verbeterde versie en een nieuwe opzet van de prijs. Het was te ingewikkeld. ‘Mijn idee is dat je zoiets zo simpel mogelijk moet houden. We hebben daarna nog een aantal jaren de prijs verdeeld in een micro-, mesoen macroniveau, maar zoiets begrijpt alleen de vakwereld. Waar valt een forse verbouw van een huis onder?

Leg dat maar eens uit. Dus die indeling hebben we ook overboord gegooid. Nu bekronen we het ene jaar architectuur en het andere jaar gebiedsontwikkeling. Dat het veel begrijpelijker is, blijkt uit het feit dat we hierover geen vragen meer krijgen.’ Terugkijkend op de afgelopen acht jaar concludeert Idsinga een paar

51

Na acht ronden van de Gouden Piramide vindt de projectleider/ jurysecretaris van de belangrijke rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap het welletjes. Ton Idsinga (62) houdt ermee op. ‘De seven years itch, weet je wel. Er klonk een stemmetje in mijn hoofd dat het tijd was om iets anders te doen.’ Wat precies

architectuur

‘Het is een soort nipo-enquête over architectuur’


onderwerp

voor Roombeek in Enschede ook. In het algemeen durf ik de stelling aan dat er geen uitgesproken sterke of zwakke jaren zijn. De Gouden Piramide geeft de stand van zaken behoorlijk aan. Ik zelf noem het wel eens een nipo-enquête over architectuur.’ Jury

architectuurbeleid

kunst

Na overleg met de rijksbouwmeester worden de juryleden benaderd – er zijn onder Idsinga’s leiding 56 juryleden geweest – die uit alle geledingen van de samenleving afkomstig zijn, wetenschap, ontwerp, vakpers, media, stedenbouw. Het kost geen moeite leden te interesseren. ‘Ik heb in al die jaren nog nooit iemand nee horen zeggen.’ Idsinga zelf is met de organisatie gedurende een vol jaar een halve week belast. Na de uitreiking eind november – de Avro maakt tijdens de laatste uitzending de winnaar bekend – valt er misschien een gat, maar daarna komen er al weer vragen over de nieuwe ronde. ‘Ik ben dan een soort huisarts die spreekuur houdt.’

52

Goed aan de maat

dingen. Het aantal inzendingen is op hetzelfde niveau gebleven, 100 projecten dingen mee in de sector architectuur, gebiedsontwikkeling heeft een gemiddelde van 50. Hij vermoedt dat het aantal inzendingen met name bij gebiedsontwikkeling nu ten gevolge van de crisis wel zal teruglopen. ‘Over drie jaar zie je de

gevolgen van de malaise. In de architectuur ijlen bepaalde effecten na, dat geldt ook voor modes. In die zin weerspiegelt de prijs de tijdgeest, maar dan wel met een zekere vertraging. In het begin zag je nauwelijks retro-architectuur bij de inzendingen, nu wel.’

De laatste editie laat in de ogen van Idsinga goed de stand van zaken in de architectuur zien. ‘Het is niet superspectaculair maar wel goed aan de maat. Een 7,5 zou ik zeggen. Dat beschouw ik als bovengemiddeld. En eigenlijk geldt dat ook in het algemeen voor de architectuur van dit moment. In het begin van de eeuw hadden we nog de effecten van de roaring nineties, met Superdutch als credo. Daarna is het thema herbestemming belangrijk geworden. Dat kom je ook tegen in de laatste editie.’ Hij is afhankelijk van wat opdrachtgevers willen inzenden. Soms belt hij erachter aan als hij het gevoel heeft dat een belangrijk project ontbreekt. ‘Maar het gebeurt dat men niet wil of terugdeinst, uit angst te verliezen.’ Waren er omstreden winnaars de afgelopen 8 jaar? ‘Zo kun je dat niet zeggen. Wel dat een bepaald project eruit springt en met vlag en wimpel wint, zoals het Cultuurpark Westergasfabriek in Amsterdam. In 2009 was daarentegen De Dobbelman in Nijmegen een nipte winnaar en daar-

Wat is het effect van de Gouden Piramide? ‘De versterking van het opdrachtgeverschap maar dan wel in samenhang met architectonische kwaliteit. Als het eindresultaat matig is, ligt dat ook aan de kwaliteit van de opdrachtgever. In feite is ieder ontwerp van een architect een prototype. Dat is een beetje inherent aan het vak. Niet te vergelijken met bijvoorbeeld het ontwerpen van auto’s. Neutelings vergeleek architecten eens met trapezewerkers die direct zonder valnet een nieuwe sprong moeten wagen. De boodschap die de prijs wil uitdragen is dat een opdrachtgever via een pittige dialoog met de architect het project op een hoger niveau tilt. Opdrachtgever en architect zijn aan elkaar gekoppeld: dat kan tot een klinkend resultaat leiden, zoals het winnende project Het Bolwerk van Edwin Oostmeijer in Utrecht enkele jaren geleden aantoonde. Dat was een spitse, lerende opdrachtgever. Oostmeijer kwam uit de journalistiek.’ Investeerders

De kwaliteit van de opdrachtgevers,


p. 52: Bouwkundefactulteit TU Delft Onder: Ronald McDonalds Sportcentrum Amsterdam p. 53: Sint Plechelmusschool, Hengelo

In het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid reikte minister van Infrastructuur, Melanie Schultz van Haegen op 27 november en de Gouden Piramide 2010 uit. De Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap ging dus naar basisschool St. Plechelmus, de Dr. Schaepmanstichting en de gemeente Hengelo vanwege de ingenieuze huisvesting van een daltonbasisschool in een leegstaande kerk. Namens de opdrachtgevers nam Anneke Kuipers, directeur van de St. Plechelmusschool, de trofee in ontvangst. De Rijksprijs bestaat verder uit een geldbedrag van 50.000 euro en een architectuur-plaquette. In 2004 gaf de Dr. Schaepmanstichting (de overkoepelende stichting ter behartiging en instandhouding van het katholiek primair onderwijs in Hengelo) architect Ronald Olthof van architectenbureau Leijh, Kappelhoff, Seckel, van den Dobbelsteen opdracht om te inventariseren hoe de bestaande school St. Plechelmus kon worden uitgebreid. In een gesprek met directeur Anneke Kuipers werd duidelijk dat beiden mogelijkheden zagen om de naastgelegen Heilige Hartkerk te benutten als nieuwe huisvesting. Door de voormalige kerk, een voorbeeld van de Bossche School, te transformeren in een brede school kon het

Ongekende prestatie

De jury zei herover: ‘Als er bij één project van deze ronde sprake was van synergie tussen opdrachtgever en architect, dan is het wel in dit geval. Directeur Anneke Kuipers bewijst dat bezieling, creativiteit en een groeiende deskundigheid in het opdrachtgeverschap niet voorbehouden zijn aan mensen die hiervoor ‘hebben doorgeleerd’. Haar volhardende inzet, in samenwerking

De andere genomineerden waren museum de Hermitage in het verbouwde verpleegtehuis Amstelhof in Amsterdam, het Deventer ziekenhuis met het Jozef Gezondheidscentrum in het voormalige ziekenhuisklooster, de Technische Universiteit in Delft met BK City en het Ronald McDonaldCentre in Amsterdam, een sportcentrum voor gehandicapte jongeren. De nadruk bij de editie 2010 lag voornamelijk op herbestemming van gebouwen.

herbestemming onderwerp

met haar bestuur en de gemeente, maakt duidelijk dat het geloof in een ideaal, een droom, tot ongekende prestaties kan leiden. Dat stemt bijzonder hoopvol. De Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, de Gouden Piramide 2010, is hiervoor de terechte bekroning.

architectuurbeleid

De opdrachtgevers van de nieuwe basisschool St. Plechelmus in de voor­malige Heilige Hartkerk in Hengelo winnen Gouden Piramide 2010.

karakteristieke gebouw uit de jaren vijftig een cultuurhistorische en maatschappelijke rol in de wijk blijven vervullen en tegelijkertijd kon de school de benodigde extra ruimte worden geboden. Met veel inzet en vindingrijkheid werd het grensverleggende scholenproject dit jaar volbracht. Begin oktober werd de school officieel geopend door voormalig minister Plasterk van OCW.

architectuur

Via de Gouden Piramide plukken we daar de vruchten van. Maar als de continuïteit zo is gewaarborgd, is stimulering van architectuur via een prijs niet meer nodig, zou je denken. Idsinga ferm: ‘Het is maar een kleine investering van de rijksoverheid die desondanks grote gevolgen heeft voor onze omgeving. Bovendien zullen er steeds nieuwe opdracht­ gevers opstaan, terwijl oudere – met kennis en ervaring - verdwijnen.’

School in oude kerk wint Gouden Piramide

53

zo maakt Idsinga op uit zijn jarenlange ervaring, is redelijk tot goed. ‘Er wordt wel geklaagd dat een enkele opdrachtgever een kille manager is of desinteresse heeft, maar dat zijn uitzonderingen. Ik durf de stelling aan dat de architectuur in Nederland heeft kunnen bloeien dankzij gedreven opdrachtgevers, die te vergelijken zijn met creatieve ondernemers. Neem MAB, die heeft architectuurhistorici in dienst genomen. Dat zie je aan het resultaat van de projecten af. Ook al is de bloeitijd tegenwoordig minder, nog steeds wordt in het buitenland het hoge peil van de architectuur in Nederland onderkend.’ De basis voor het bijzondere architectuurklimaat werd begin jaren negentig gelegd, toen Idsinga zelf, voor het toenmalige ministerie van WVC, de eerste architectuurnota schreef. Het was een periode dat gemeenten investeerden in opmerke]lijke gebouwen met bevlogen wethouders aan het roer, het werd opgetekend door de media, het werd gestimuleerd door het rijk. ‘Alles en iedereen inspireerde elkaar.’ Ook al is dat misschien nu wat verminderd, het trekt nog steeds sporen door het Nederlandse landschap. ‘Er is progressie bij de opdrachtgevers. Dat heb ik gemerkt. Ze zijn mondiger geworden, ze bemoeien zich meer met het proces en ze weten waar het over gaat.’


innovatie

Thea van Oosten >>

kunst

Tekst: Anne Versloot Fotografie: Taco Anema

andere smaken

Het kunstwerk mag niet over tien jaar

54

Het Instituut Collectie Nederland (ICN) – dat vanaf 1 januari 2011 opgaat in de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) – beheert de kunstcollectie van het Rijk, die uit ruim 90.000 objecten bestaat. Ze hebben schilderijen van Rembrandt, Jan van Goyen, Leo Gestel, Cobrakunstenaars en de ‘Victory Boogie Woogie’ van Piet Mondriaan die in het Haagse Gemeentemuseum te zien is. Maar ook prenten, litho’s, Middeleeuwse kussenkasten, glas van Copier, bolpoottafels, jarentachtig-design, aardewerk van de Porceleyne Fles, haardstenen, tegels en wandtapijten. Te veel om op te noemen.

Die rijkscollectie moet zoveel mogelijk zichtbaar zijn voor het grote publiek, zo is de opvatting, want dat is per slot van rekening de ‘eigenaar’. Daarom worden de kunstwerken zo veel en divers mogelijk uitgeleend: aan musea, ministeries, tentoonstellingen in binnen- en buitenland, ambassades en andere openbare gebouwen in Nederland. Een topstuk als het ‘Historieschilderij’ van Rembrandt hangt als langdurig bruikleen in De Lakenhal in Leiden. Daarnaast heeft het ICN veel specialistische kennis over behoud en beheer in huis, vooral op het gebied van roerende erfgoedcollecties. Ze doen ook analytisch en kunsthistorisch onderzoek, geven

Per 1 januari maakte het Instituut Collectie Nederland deel uit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Afgesproken is dat de specialisten op het atelier in Amsterdam hun werk blijven doen en dat het ondersteunend, administratief personeel in Amersfoort gaat zitten. Op deze pagina’s portretten van vijf verschillende specialisten die ieder op hun manier toonaangevend zijn in hun vak.


Onderzoekers ICN gaan over naar Rijksdienst Cultureel Ergoed

<< Eric Domela Nieuwenhuis

advies, informatie en opleidingen, en geven (digitale) publicaties uit. Dat blijft ook zo in de nieuwe situatie. Binnenkort is in de RCE, waar veel kennis is van de Nederlandse archeologie en historische monumenten, álle expertise over roerend en onroerend erfgoed gebundeld in één instituut. Daarom verhuist het gedeelte van ICN dat gevestigd is in de Gabriël Metsustraat in Amsterdam, naar het gebouw van de RCE in Amersfoort. Het zijn de afdelingen kennisdistributie, communicatie en bedrijfsvoering. De laboratoria en onderzoekswerkzaamheden van het ICN blijven in het Ateliergebouw in Amsterdam (het verbouwde veiligheidsinstituut tegenover het

Rijksmuseum). De rijkscollectie, collectiebeheer en restauratieateliers blijven in Rijswijk. Een bijzondere organisatie dat ICN, straks RCE. Een bont gezelschap bovendien, en wat weten ze veel. Maar wie is wie precies en hoe gaan ze te werk? Een profiel van de specialisten. Van Goyen

‘En hier hebben we een riviergezicht van Jan van Goyen,’ zegt Eric Domela Nieuwenhuis (1961) als hij een nieuwe lade van de stalen kast openschuift. Een la hoger komen de geschilderde voorouders van de Dordtse regent Jacob de Witt

voorbij. De ogen van de conservator oude kunst glimmen. ‘Het mooiste is dat ik er met mijn neus bovenop kan staan en ze in alle rust kan bekijken. Zo ontdekte ik pas hoe knap de ‘Victory Boogie Woogie’ van Mondriaan eigenlijk geschilderd is toen de glazen plaat die er in het Gemeentemuseum voor zit, tijdelijk werd weggehaald.’ Dan loopt hij met grote passen naar de wandrekken van het restauratieatelier in Rijswijk, waar hij samen met de restaurator bepaalt welke schilderijen een opknapbeurt krijgen. Een prachtig winterlandschapje van Barent Avercamp springt ertussen uit. Domela Nieuwenhuis, gepromoveerd op de Utrechtse portretschil-

der Paul Moreelse, kent de collectie door en door. Hij onderhoudt de contacten met (inter)nationale musea die vaak bruiklenen aanvragen voor hun tentoonstellingen. Ook adviseert hij bewindslieden en soms helpt hij met het inrichten van ambassades. Daarbij probeert hij telkens om ‘het juiste object op de juiste plek te krijgen’. Maar ook de aanvrager moet zich er goed bij voelen, zegt hij. ‘De ene keer ben je er snel uit, dan noemt iemand de titel van een schilderij.’ Maar soms zeggen mensen: doe mij maar iets klassieks. Of: ik houd van Dalí.’ Domela Nieuwenhuis: ‘En die hebben we nou net niet in onze collectie.’

55

als een pudding in elkaar zakken


56 kunst innovatie


Plastic

‘Dit is de plek waar ik bak en braad,’ zegt Thea van Oosten (1946) in haar werkkamer die vol staat met tuinkabouters, een reuze badeend, fel gekleurde bekers, een ooievaar, blauwe lepels en een grote gele kaas. Zij is senior onderzoeker bij het ICN en ze bestudeert plastic. Vooral hoe dat materiaal zich onder verschillende omstandigheden gedraagt en hoe je het moet conserveren. De ene keer verhit ze het tot 120 graden tot het smelt, dan weer breekt ze plaatjes opzettelijk in stukken of zet ze plastic bakjes een poosje in het vriesvak.

Versneld verouderen is ook mogelijk. Daarna legt ze het eindresultaat onder haar microscoop. Heel wat kunstwerken worden vanaf de jaren zestig van kunststof gemaakt en daarom krijgt Thea van Oosten veel vragen van museumdirecteuren, restauratoren en ook van kunstenaars zelf. Van Oosten pakt een rode nylon pantykous en trekt daar eens flink aan. ‘Kijk hoe de spanning toeneemt,’ zegt ze. ‘Als je dit materiaal op deze manier in een installatie gebruikt, dan ontstaan er na verloop van tijd problemen want nylon heeft maar een beperkte levensduur. Neem alleen al de ladders die er in kunnen komen. Het kunstwerk kan dus in de problemen komen.’ Wat daartegen gedaan kan worden, zoekt Van Oosten uit. Zo heeft ze onlangs ook een methode ontwikkeld om kunst, gemaakt van polyurethaan, dat vaak voor matrassen wordt gebruikt, beter te bewaren. Dat spul kan niet goed tegen dag- en kunstlicht. Maar met het gloednieuwe ‘zonnebrandmiddel’ van Van Oosten eroverheen verneveld, lijkt het probleem vooralsnog opgelost. Vanuit de museale wereld wordt ze geregeld gevraagd voor advies bij aankoopplannen en restauraties. Ook in internationaal verband wisselt ze haar ervaringen met kunststof uit. Er moet nog veel onderzocht worden, zegt ze. Daarnaast geeft ze masterclasses en cursussen. Veel kunstenaars willen

Wandkleden zijn minder geliefd. ‘Je blijft stofzuigen’. Boven: Bart Ankersmit Onder: Margriet van Eikema Hommes

weten welke vulmiddelen ze het beste in hun plastics kunnen stoppen. Van Oosten: ‘Ze willen natuurlijk niet dat hun kunstwerk over tien jaar als een pudding in elkaar zakt.’ Binnenklimaat

Bart Ankersmit (1965) houdt zich bij het ICN vooral bezig met het binnenklimaat in musea. Over de relatie tussen de waardering van het gebouw en de collectie: wat is het beste klimaat voor kunstwerken. Maar de bezoekers willen natuurlijk ook comfort en dat staat loodrecht op collectiecomfort. Ankersmit: ‘Zij willen rondlopen in een behaaglijk museum, het liefst zonder winterjas aan.’ Om tot de beste aanpak en oplossingen te komen werkt hij samen met musea, hun restauratieafdelingen, de Rijksgebouwendienst, het Landelijk Contact van Museumconsulenten, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de Technische Universiteit in Eindhoven (TU/e). Onlangs verscheen van hun hand het naslagwerk Klimaatwerk. Daarin staat hun procedure om tot een optimaal binnenklimaat te komen. Waaronder informatie over het be- of juist ontvochtigen van museumzalen. Want wie wil er nou scheuren, schimmel of rot in zijn kunstcollectie of gebouw? Praktijkonderzoek is dus ook heel belangrijk. De ene vraag speelt hij door aan de TU/e, een ander experiment voert hij zelf uit. ‘Kijk maar,’ zegt Ankersmit, afgestudeerd chemicus, als hij in de kelders van de Amsterdamse ICN-vestiging een zware deur met moeite openschuift. In de grote witte ruimte staat een schilderij met opgeplakte ‘rekstrookjes’. Ernaast een houten paneel dat hol is met een sensor erin. In deze klimaatkamer wordt de vochtigheid verhoogd, dan weer verlaagd, legt Ankersmit uit, om te zien welke invloed dat heeft. ‘De rekstrookjes zetten mee uit, dus zo kan ik het gedrag van het hout goed in de gaten houden. Alles wordt gemeten.’ Ook de snelheid waarmee het gebeurt, is belangrijk om te weten.

Voor het transport van schilderijen bijvoorbeeld. Moet een paneel in een klimaatvertragende box naar een ander museum of zaal worden vervoerd? Of is dat niet altijd nodig? Enthousiast loopt de ICN’er door naar het verouderingslaboratorium. Daar staan twee apparaten, net geldkluizen. In de ene, waar de temperatuur constant 23 graden is, staat een paneeltje in een stalen frame. De relatieve luchtvochtigheid verandert er wel continu, het hout wordt aan steeds grotere fluctuaties blootgesteld. Op een laptop kun je het proces via indrukwekkende grafieken precies volgen. Mooi onderzoek. Dat vindt Ankersmit ook. ‘En nu maar afwachten wanneer het paneeltje scheurt.’ Verkleuring

Ooit begon Margriet van Eikema Hommes (1969) als stagiaire bij het ICN. Na haar proefschrift over verkleuring en veroudering van 17de-eeuwse schilderijen werkt ze alweer vijf jaar vast bij het ICN. Ze is net begonnen met een gloednieuw project – in samenwerking met het Rijksmuseum en de Universiteit van Amsterdam – over ‘Het materiaal­ gebruik en de schildertechniek van Rembrandts leerlingen’. Van Eikema Hommes praat erover met een aanstekelijk enthousiasme. Ze heeft het naar haar zin. Zoveel is duidelijk. Allereerst wordt een pilotstudie van Govert Flinck gemaakt om een aantal methoden te testen. ‘Interessant om te zien wat Flinck heeft opgestoken van Rembrandt qua materiaalgebruik, penseelvoering en hoe onder andere de huidskleur van mensen bij hem opeens anders wordt.’ Rembrandt was vooral beroemd vanwege zijn licht-donkereffecten en dieptewerking. Van Eikema Hommes: ‘Iets waar de jonge Flinck duidelijk nog niet veel kaas van had gegeten. Op een werk dat hij voor zijn leertijd bij Rembrandt maakte, zien we nog losse figuren, allemaal op dezelfde manier gemodelleerd, zonder verschil tussen de personages op de voor- en achtergrond. Later doet Flinck dat juist heel goed,

57

Hij weet, kortom, alles over de kunst van het doorvragen. Tijd voor kunsthistorisch onderzoek is er ook. Zo kwam hij er onlangs achter dat een schilderij met de afbeelding van een Engels oorlogsschip niet is gemaakt door de bekende zeeschilder Willem van de Velde de Jonge (die een tijdje in Engeland werkte) maar door een Britse navolger. Mooi speurwerk, noemt hij dat. Een ander groot project, waaraan hij leiding geeft is, richt zich op de bestudering van schilderijlijsten. ‘Daar is nog maar weinig over bekend,’ zegt hij, ‘en dat is jammer.’ Want lijsten vertellen veel. Over de herkomst van het doek bijvoorbeeld, terwijl een uitgesneden familiewapen iets kan prijsgeven over de geportretteerde(n). ‘Hoog tijd dus dat er meer aandacht voor komt, ook in de musea.’


innovatie kunst

58

dat leerde hij van Rembrandt.’ Vermoedelijk geldt dat ook voor de meerlagige kleuropbouw bij Flinck (maar daar moet bij Rembrandt zelf ook nog meer onderzoek naar worden gedaan). ‘Die bijzondere kleureffecten zijn goed te zien op “Isaak zegent Jacob” uit 1638,’ zegt de kunsthistorica. ‘Flinck schilderde het lichtblauwe jasje van Isaak, de oude man met baard, op een okergele ondergrond, terwijl diens rode mantel een donkergrijze, iets paarsachtige onderlaag heeft.’ Mooie ontdekkingen alvast. Er zullen er ongetwijfeld nog meer volgen. Daarnaast heeft ze een Vidi-beurs van NWO gekregen om onderzoek te doen naar 17de- en 18de-eeuwse ensembleschilderingen in Nederlandse interieurs. ‘Vaak zijn die groepen van schilderijen en plafondschilderingen uit elkaar gehaald in de loop der tijd. Ze zijn daardoor verweesde objecten geworden waarvoor maar weinig waardering bestaat.’ Ze wil een aantal reconstructies maken om meer te leren over de schildertech-

niek, de iconografie en de visuele effecten. Om uiteindelijk ook een beeld te schetsen over het gedachtegoed van de opdrachtgever en de samenleving. Transporten

Sandra van Kleef (1976) is coördi­ nator depotbeheer en logistiek en houdt zich bezig met het inplannen van interne en externe transporten. Een hele klus, want het ICN heeft maar liefst 50.000 objecten in depot: van 17de-eeuwse Hollandse meesters en glaswerk van Copier tot Gispen-meubilair. Haar belangrijkste klanten zijn binnen- en buitenlandse musea en hoogwaardigheidsbekleders als ministers en de Nederlandse ambassades. Op dit moment is ze druk bezig met de aanvragen van de leden van het nieuwe kabinet. Die willen ook iets moois aan de muur in hun werkkamer. Bij minister Donner is het makkelijk, vertelt ze, want hij is nogal verknocht aan het doek ‘Adam en Eva in het hof van Eden’ van Jozef Israëls. Van Kleef: ‘Dat is steeds met hem meeverhuisd: van het ministe-

rie van Justitie, naar Sociale Zaken en nu naar Binnenlandse zaken.’ Schilderijen uit de Gouden Eeuw en Cobra-kunst zijn veruit het populairst. ‘Wandkleden een stuk minder,’ onthult de afgestudeerde kunsthistorica. Ze lacht: ‘Maar daarin geef ik mijn klanten geen ongelijk: je blijft stofzuigen. Daarnaast houdt ze zich bezig met de afhandeling van restituties. Zo was zij ook betrokken bij het vervoer van de collectieGoudstikker naar Amerika, Londen en Amsterdam. Maar ook onderbruiklenen lopen via haar bureau. ‘Als bijvoorbeeld het Rotterdamse museum Boijmans Van Beuningen een schilderij, een langdurig bruikleen van het ICN, tijdelijk uitleent aan de National Gallery of Art in Washington.’ Van Kleef controleert dan de verzekeringen, bekijkt hoe het zit met de luchtvochtigheid in het andere museum en wil weten hoe het pand beveiligd is. Soms gaat ze zelf ook mee met zo’n transport. Onlangs vloog ze nog naar Mexico City, om twee doeken van meester-

vervalser Han van Meegeren te begeleiden naar Museo Tamayo. Dat reizen is natuurlijk de mooiste kant van haar baan. Gelukkig heeft ze nog nooit iets uit haar handen laten vallen. Ik herinner me nog goed dat ik voor het eerst een Van Gogh vasthield. Toen begon ik toch een beetje te trillen. Maar tegenwoordig word ik daar niet meer warm of koud van.’

Boven: Sandra van Kleef


andere smaken Tekst: agnes koerts & Derk van der Laan Fotografie: joep jacobs

Rijksorganisaties zoeken naar nieuwe contractvormen, nieuwe methoden van beheer en onderhoud. Kwaliteit speelt daarbij steeds vaker een belangrijke rol, naast de kosten. Zulke nieuwe soorten afspraken worden zelfs gemeengoed. De overheidsorganisaties vinden inspiratie in kennisuitwisseling met andere landen en met partijen uit de markt. Over en weer worden vondsten overgenomen. Welke ideeën leven er, welke lessen zijn er te trekken voor de toekomst? Het boek ‘Waarde creëren met infrastructuur’ vertelt een deel van de zoektocht.

contracten architectuurbeleid

Oganisaties leren van elkaar

2011 wordt het jaar van nieuwe contractvormen Meer prestatiecontracten

De Rijksgebouwendienst en andere rijksorganisaties als Rijkswaterstaat en ProRail staan op de drempel van een nieuwe tijd: met minder publieke middelen werken zij aan vernieuwende strategieën, uitgedaagd door de financiële en economische crisis en vragen over duurzaamheid en energie. Zij onderzoeken nieuwe

contractvormen, ze leren van elkaar en andere sectoren, kijken over hun grenzen heen bij het particuliere bedrijfsleven, maar ook in andere landen. Na de succesvolle ontwikkeling en toepassing van DBFMO-contracten, bereidt de Rijksgebouwendienst onder meer de standaardisering voor

van Design & Build (and Maintain) contracten. Op dit moment lopen er vijftien projecten volgens deze methode. In potentie goed voor tientallen toepassingen per jaar. Deze aanpak heeft aanzienlijke consequenties voor de rolverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer: opdrachtnemers krijgen

Opdrachtgeversforum voor de Bouw

De Rijksgebouwendienst staat niet alleen in de pogingen tot innovatie. Succesvolle initiatieven worden gedeeld in het Opdrachtgeversforum in de Bouw, waarin naast de Rijksgebouwendienst ook Rijkswater-

59

Kantoor Rijkswaterstaat Terneuzen, een van de innovatiefste gebouwen van de Rijksgebouwendienst.

Daarnaast zet de Rijksgebouwendienst steeds meer in op prestatiecontracten voor beheer en onderhoud. In plaats van opdrachtnemers te verplichten tot inspanning eist de dienst nu technische prestaties. Daarbij is het aan de opdrachtnemers om die resultaten te behalen, ongeacht de inspanning die zij ervoor doen. Een andere vernieuwing waar de Rgd op inzet, in dit geval samen met ProRail en Rijkswaterstaat, is Past Performance Prestatiemeten: het meten van de prestaties van opdrachtnemers voert de Rgd al per 1 januari in. Op termijn is er voldoende informatie over de prestaties van opdrachtnemers uit het verleden en gaat dat meetellen bij hun kansen op nieuw werk. Vierde voorbeeld: de Rgd studeert op het gebruik van de CO2-ladder. Daarmee is te meten hoezeer een opdrachtnemer of toeleverancier zijn best doet om een zo klein mogelijke CO2 footprint te maken.

architectuurbeleid

meer ruimte en prikkels om met innovatieve oplossingen te komen.


staat, ProRail, enkele andere overheden en woningcorporaties zitten. Overal in de publieke dienstverlening wordt gezocht naar het leveren van goede diensten die minder moeten kosten dan in het verleden. Hoe pakken andere nutssectoren die zoektocht aan, wat vindt de buitenwacht ervan, wat adviseren mensen uit de dagelijkse (bouw) praktijk? Een verslag van zo’n verkenningstocht is neergelegd in ‘Waarde creëren met infrastructuur’ * met lessen uit een reeks uitgeprobeerde nieuwe contractvormen. Het boek toont ook veranderde werkwijzen bij beheer en onderhoud. Het boek komt voort uit het Partnerprogramma Infrastructuur Management (PIM) van Rijkswaterstaat. Dat project liet vier jaar lang eigen mensen samenwerken met Engelse en Vlaamse zusterorganisaties en marktpartijen Grontmij en Atkins. Drie boodschappen komen telkens terug, van belang voor alle vernieuwende rijksorganisaties. Eén: overheden en marktpartijen, maar ook bijvoorbeeld verschillende (weg) beheerders, kunnen veel intensiever samenwerken, en op meer terreinen dan tot nu toe. Twee: cruciaal is de rol van een adequaat publiek opdrachtgeverschap ten behoeve van de gebruiker en de belastingbetaler. Drie: transparantie en zoveel mogelijk elkaars taal willen spreken.

60

Buikriem aantrekken, beheer en onderhoud voorop

In de zoektocht onder leiding van Rijkswaterstaat-man Ben Spiering zijn lessen getrokken samen met marktpartijen en is in het buitenland gekeken. Over en weer zijn werkbezoeken afgelegd en permanent is één ambtenaar gedetacheerd bij zusterorganisaties. Het Nederlandse ingenieursbedrijf dat als private partner meedeed, Grontmij, weet dat overheden komende jaren de toekomst van de sector bepalen. CEO Sylvo Thijsen: “Zeker is dat beheer en onderhoud meer op de voorgrond komen. Daarop baseer je de strategie voor de komende twintig jaar”. Gaan de nieuwbouwinvesteringen nog groeien? “Daar zet ik voorlopig een

groot vraagteken bij. Mijn toekomstverwachting is dat de buikriem wordt aangetrokken, het bestaande meer wordt benut”. Thijsen bepleit intensiever samenwerking tussen overheid en aannemers om het vakgebied onderhoud verder te professionaliseren: “Marktpartijen zijn beter in staat om over grenzen heen te kijken dan een overheid. Bovendien zijn ze flexibeler in hun handelen. Maar wat zij niet kunnen, is het overnemen van de verantwoordelijkheid. De legitimiteit van handelen hoort te liggen bij de overheid, de burger verlangt dat ook”. De experimenten leverden onder andere deze lessen op: Les 1: Buren doen het soms beter, leer daarvan Samenwerking met Britten en Vlamingen leverde nieuwe werkwijzen op, en zorgde voor draagvlak voor maatregelen die voordien in elk land controversieel waren. Na assistentie door Rijkswaterstaat gingen bijvoorbeeld de Britten hun vluchtstroken als spitsstrook in gebruik nemen. Vlaanderen besloot op de wegen extra vluchthavens toe te voegen aan de vluchtstroken. De Britten reikten de Nederlanders onder meer een handleiding voor het beter beveiligen van wegwerkers. Les 2: Wegbeheerder en aannemer in één kantoor Een ‘shared office’ is in Engeland alom bekend. Het betekent kortere lijnen, betere communicatie, meer begrip voor elkaars taken. In een van de pilots van PIM was afgesproken dat twee vaste ochtenden per week het kantoorgebouw bij de Krammersluis in Zeeland gezamenlijk bemand zou zijn door Rijkswaterstaat en aannemer Cofely. Wat bleek? Iedereen ging toch op eigen houtje aan de slag. Bij Rijkswaterstaat was het in theorie grondig voorbereid maar het nieuwe uitvoeringsteam moest toch het wiel uitvinden. De aannemer concentreerde zich direct op uitvoering en vergat randvoorwaarden voor de langere termijn. Resultaat: vertraging, onzekerheid, ‘oud gedrag’. Inmiddels is de situatie verbeterd, en kennen ook andere pilots een gedeeld kantoor.

Les 3: Zeeuwse contracten Pilots met contracten in Zeeland vormden een belangrijke voeding voor het model/standaard Prestatiecontract dat Rijkswaterstaat de komende jaren bij alle diensten in het hele land invoert (zie kader ‘Zeeland: Aannemer gaat acht jaar alles doen’). Vanaf 2007 doet Heijmans Infra Management acht jaar lang het onderhoud en een groot deel van het beheer van alle rijkswegen (140 kilometer) in Zeeland. Ook de ‘natte waterstaat’ van Zeeland beproefde een nieuw contract ter vervanging van de 30 contracten voor onderhoud en beheer van een belangrijke vaarroute. Tijdens de looptijd worden innovaties doorgevoerd en in het contract verwerkt. Evaluatie, reflectie en verbetervoorstellen zijn openbaar zodat iedereen ziet hoe Rijkswaterstaat en bedrijven met elkaar samenwerken. Dat voorkomt voorkennis bij de aanbesteding van het service provider contract, direct na afloop van het groeicontract. Marktpartijen doen 85 procent van het werk

Bij Rijkswaterstaat is in de 200 jaar van zijn bestaan de verhouding tot de aannemers natuurlijk veranderd. Zij waren vanaf het ontstaan belangrijk. Aannemersbedrijven leverden arbeid en materiaal, onder direct toezicht en aansturing van Rijkswaterstaat. Nu doen marktpartijen 85 procent van al het werk. Rijkswaterstaat beheert wegen, vaarwegen en watersystemen, inclusief waterkeringen. Houdt bestaande infrastructuur in goede conditie, zodat verkeer vlot en veilig doorstroomt. Zorgt dat Nederland beveiligd is tegen overstromingen, en genoeg en schoon water beschikbaar is. Deze taken zijn toevertrouwd aan een overheidsdienst, omdat het gaat om publieke taken, grote maatschappelijke belangen en belangenafweging, die zonder publieke verantwoording niet kan plaatsvinden. Meer strategisch partnerschap loont

De herbezinning over contractvormen betekent dat Rijkswaterstaat de

komende jaren vaker kijkt naar zogenaamd strategisch partnerschap. Ervaringen in de Engelse watersector bleken leerzaam. Daar gaat de opdrachtgever voor vijf jaar een hechte samenwerkingsrelatie aan met één enkele hoogwaardige technische consultant. Het advies­ bureau heeft gegarandeerde omzet en wordt gestimuleerd om extra in vaardigheden te investeren. Er zijn geïntegreerde teams. Voordelen: continue en betere communicatie, snelle besluitvorming. Geïntegreerde teams willen werken alsof zij deel uitmaken van één organisatie. De adviseur is betrokken bij keuzes zoals de fasering van projecten, de selectie van in te zetten aannemers, en het ontwikkelen en uitvoeren van belangrijke delen van de aanbestedingen voor nieuwbouw. Uitbesteding naar een vertrouwde adviseur bracht de kennis van (in dit geval) Yorkshire Water naar een hoger plan. En die levert een beter product aan de eindgebruiker, de burger. Ook worden innovaties uit nietsuccesvolle biedingen benut. Yorkshire Water vraagt een aantal aannemers om te bieden op uiteenlopende projecten gedurende vijf jaar. Het bijzondere is dat na gunning de afgewezen voorstellen niet altijd verloren gaan. Naast compensatie worden innovatieve onderdelen van de bieding besproken tussen de biedende partijen en soms toch uitgevoerd. Het waterbedrijf weet zijn organisatie voordelig in te richten samen met adviseurs en aannemers: efficiënt, betere coördinatie, meer focus en innovatie. Het koopt niet een enkele adviseur in, maar een hele organisatie. ‘Ook overheid moet kasplantjes testen’

Marike van Lier Lels is een van de in het boek geïnterviewde buitenstaanders. Zij was onder meer bestuurder van Luchthaven Schiphol en Nedlloyd. Momenteel is zij commissaris bij enkele beursgenoteerde onder­ nemingen en voorzitter van de Raad van Toezicht van de Stichting Natuur en Milieu. Zij zegt: ‘Laat overheden een deel van hun begroting reserveren voor meer risicovolle projecten.


Het bedrijfsleven heeft ruimte om te proberen, anders lukt het nooit om te innoveren en doelen te halen. Je moet een kasplantje op afstand van de staande organisatie zetten. De proef wordt regelmatig gevoed, krijgt water toegediend. Later, voldoende gegroeid, wordt de pilot teruggeplaatst in de organisatie zelf. Binnen ondernemingen iets nieuws introduceren lukt doorgaans terwijl overheden anders zijn vanwege politieke sturing. Eigenlijk moet het rijk hierover met het parlement afspraken maken. Over de condities waaronder probeerruimte kan ontstaan.’

(*) Ben Spiering, Sjan Arts, Herman Heegstra, Jurgen van der Heijden, Derk van der Laan: ‘Waarde creëren met infrastructuur: sterkere ketens maken, bredere samenwerking aangaan’. Uitgeverij Eburon 2010: ISBN 978-90-5972-433-4 (paperback, € 14,95) 978-90-5972-434-1 (e-book, € 7,95). Ook gratis te downloaden via www.projectpim.nl en www.eburon.nl. Binnenkort is ook een Engelstalige pdf beschikbaar.

Bij de herinrichting van de Veluwe Randmeren en de oevergebieden komen 36 projecten samen in één integrale gebiedsontwikkeling. Deelnemers: vier ministeries, drie provincies, plus twaalf gemeenten en waterschappen. Een bijzonder contract, dat ook een bezoekerscentrum en aanlegplaatsen voor kano`s oplevert. Het beteugelt een wildgroei aan activiteiten en plannen tussen Gelderland en Flevoland, die niet in verhouding stonden tot wat nodig is voor ruimtelijke kwaliteit. Vele betrokkenen, inclusief burger, boer, recreant en ondernemer dachten serieus mee en raakten permanent betrokken. Op initiatief van milieugroeperingen startte Rijkswaterstaat in 1996 gebiedsontwikkeling. In 2001 presenteerden de overheden een inrichtingsplan en ondertekenen zij een convenant. Als intentie het plan te willen uitvoeren, zonder wettelijke status. Zij leggen € 39 miljoen op tafel. Het hoofddoel is een blijvend goede inrichting van het gebied. Met onder meer een heldere zonering van kwetsbare en minder kwetsbare gebruiksvormen. En met een antwoord op toenemende, uiteenlopende, behoeften voor gebruik maar wel binnen duurzame eisen van water, milieu, natuur, cultuurhistorie en landschap. Het ideaal: één uitgestrekt gebied waar rust, weidsheid en bedrijvigheid naast elkaar bestaan. De maatregelen gaan over water (betere waterzuivering, recreatievaart, aanpassing waterpeil), natte natuur (ontwikkeling van beekmondingen en natuurgebieden) watersport (meer vaarmogelijkheden, verleggen en verdiepen van vaarroutes, aanleg van kanovoorzieningen), recreatie (vissport- en andere voorzieningen, bezoekerscentrum, fietsroutes, aanleg eilanden). Een eenvoudig convenant, gebaseerd op genoeg vertrouwen en blijvende betrokkenheid, is dus werkbaar, ervaart Jan van der Perk, hoofd projectbureau: ‘Draagvlak maken en vooral ook blijven houden, steeds opnieuw, bepaalt succes. Ons inrichtingsplan is gebaseerd op evenwicht, waarin alle belangen aan bod komen.’ Permanente communicatie is vereist. Alle projecten zijn nu of binnenkort af, het convenant wordt verlengd tot eind 2012.

architectuurbeleid

Veluwe Randmeren: eenvoudig convenant werkt

61

Onderhoud van 140 kilometer rijksweg wordt in Zeeland nu integraal aangepakt, één contract vervangt vele kleinere contracten. Kwaliteit is in het contract is belangrijker dan prijs: 60 procent gaat om eisen voor kwaliteit, 40 procent om de prijs. Opdrachtgever Rijkswaterstaat beoordeelt of Heijmans Infra Management zijn organisatie en processen voldoende onder controle heeft. Heijmans is nu verantwoordelijk voor wegmeubilair, groenbeheer, markeringen, openbare verlichting, storingswachtdienst, het afwikkelen van ongelukken en de afhandeling van schade, inclusief de administratie. Plus een onderhoudsbeheersysteem waarbij de aannemer de eigen activiteiten registreert, areaalgegevens bijhoudt en planningen opneemt. Heijmans doet aanleg en herinrichting van zeven verzorgingsplaatsen volgens de wensen van de weggebruiker: met onder meer verlichting, toiletvoorzieningen en picknicktafels. Het is voor Rijkswaterstaat vooral een kwestie van loslaten, naar een systeem waarbij de aannemer zichzelf controleert. Hij moet zich inzetten voor het kunnen verlenen van servicediensten, 24 uur, 7 dagen. En voor kennisverbetering, vooral bekeken vanuit levenscycluskosten en minder overlast voor de weggebruiker. Om dit contract voor te bereiden en te begeleiden is veel uit de kast gehaald. In een busreis door het gebied deelden RWS en aannemer Heijmans elkaars kennis en bij twijfelgevallen (‘hoort die sloot erbij of niet’) bepaalden zij wat het werk omvat. En op werkbezoek keken zij naar Engeland waar de aannemer al jarenlang meer taken heeft. Afspraken zijn gemaakt over opleiding en training voor beide kanten, vooral gericht op gedragsverandering en vaardigheden ontwikkelen Een ander innovatief Zeeuws contract gaat over de belangrijke vaarroute tussen Hansweert en de Krammersluizen. Daar komt voor het onderhoud één zogenaamd lange termijn service provider contract. De pilot zoekt het beste beheer met daarbij optimale marktbenutting en focus op de gebruiker. Meedingende partijen moeten aangeven hoe zij het werk uitvoeren en hoe zij de kwaliteit gaan beheersen.

contracten

Zeeland: Aannemer gaat acht jaar alles doen


weg van shanghai serie

aflevering 10

Dit is de laatste aflevering van de serie ‘Op weg naar Shanghai’ die nu eindigt in ‘Weg van Shanghai’.

Uiteindelijk resteert er een gewone woonwijk

Tekst: Michiel Hulshof Fotografie: Frans Schellekens

62

architectuur

Blijft het Nederlandse paviljoen staan of niet? Dat is nog steeds niet uitgemaakt. De Happy Sheep zijn in ieder geval ingepakt en andere paviljoens worden of zijn al afgebroken. Shanghai 2010 is voorbij: de grootste show on earth heeft 70 miljoen bezoekers getrokken

Ik rij met een taxi over de Lupu-brug. Links zie ik uitgestrekte betonvlaktes: de parkeerterreinen die meer dan 180 dagen hebben volgestaan met touringcars uit heel China, liggen er verlaten bij. Ook het Expo-terrein zelf is leeg. De Wereldtentoonstelling trok de afgelopen zes maanden regelmatig meer dan 500 duizend bezoekers per dag. Nu resten alleen bewakers en werknemers. Ook bij Happy Street worden de dozen gepakt. Om diefstal te voorkomen heeft Expo-commissaris Walter van Weelden een hek laten plaatsen om het open Nederlands paviljoen te beschermen tegen indringers van buiten. De meer dan tweehonderd Happy Sheep, smaak-

makers op het evenement, staan dicht op elkaar gepakt in een afgesloten ruimte. Door de grote ramen bieden ze een absurdistische aanblik. Het kabaal en het vuurwerk waarmee de Shanghai Expo in mei begon, staan in schril contrast met de stille trom waarop het grootste evenement uit de menselijke geschiedenis op 31 oktober ophield. Goed, er was een officiele aankondiging dat de doelstelling van meer dan 70 miljoen bezoekers was gehaald. Maar verder? Geen knallend megavuurwerk, geen spetterende afscheidsshow, maar een afscheid in stilte. Over en uit. Hingen de Olympische ringen nog maanden na afloop van de Spelen in

Beijing op elke straathoek, Shanghai begon op 1 november meteen met het ruimen van de tienduizenden exemplaren van Expo-mascotte Haibao. Het past misschien wel in het beeld van serieuze werkstad dat de overheid wil uitstralen: feest voorbij, weer allemaal aan de slag. Ook Nederland hield het bij een bescheiden afscheidsfeestje in de Kroon van Happy Street. Secretarisgeneraal Chris Buijink van het splinternieuwe ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op bezoek, stond stil bij een ‘Happy Ending’. ‘Acht en een half miljoen mensen, merendeels Chinezen, hebben over Happy Street gelopen’, zei hij niet zonder trots.

‘De meeste van hen hebben hier een allereerste indruk van Nederland opgedaan.’ Expo-commissaris Walter van Weelden zorgde voor het vrolijke intermezzo toen hij architect John Körmeling, gekleed in zijn prachtige Happy Street-pak, stevig bedankte voor ‘alle ruzies die hij met me heeft gemaakt’. De twee vielen elkaar daarna theatraal om de hals. Vrede (voor zover die er nog niet was) gesloten. De vraag die op ieders lippen lag – wat gebeurt er met het Nederlands paviljoen na de Expo? – kon nog niet goed worden beantwoord. Meerdere stadsbesturen en organisaties uit China hebben interesse getoond om Happy Street over te nemen, maar


concrete afspraken zijn uitgebleven. Misschien maar het beste, fluisterden veel aanwezigen. Want stel je voor dat Happy Street hetzelfde lot ondergaat als het onvolprezen Nederlandse paviljoen van de Expo in Hannover? Het gebouw van MVRDV staat nog altijd in de Duitse regen weg te kwijnen. Ook Körmeling zelf hintte, met pijn in het hart, op sloop: ‘Ach, daar heb ik al een paar jaar naar toe kunnen leven.’ De architect hoopte wel snel in contact te komen met de geïnteresseerde partijen, zodat hij misschien een ander gebouw voor ze zou kunnen ontwerpen. Het werken in China is hem goed bevallen en het Chinese enthousiasme smaakt naar méér.

De sloop lijkt de eindbestemming van de meeste landenpaviljoens. Vooralsnog is alleen China’s eigen paviljoen voor honderd procent verzekerd van zijn voortbestaan. Het wordt omgebouwd tot permanente tentoonstellingsruimte. Hoewel Expo-baas Yu Zhengsheng in diverse kranten liet weten dat wat hem betreft tien landenpaviljoens zouden mogen blijven, noemde hij geen namen en bleef hij vaag over de invulling van het plan. De beruchte Shanghainese schrijver annex autocoureur annex blogger Han Han, dit jaar de Time-lijst van meest invloedrijke personen, blogde in de week voor de Expo dat hij het geen verspilling zou vinden als de

meeste paviljoens weer zouden worden afgebroken. ‘De overheid steekt bakken met geld in de Expo, maar na de Expo zijn de paviljoens nutteloos. Ze kunnen niet worden omgebouwd tot overheidskantoren. Breek ze af en hou een groot stuk vlak land over om huizen te op bouwen. Zo wordt deze Expo uiteindelijk niet betaald door de overheid, maar door hypotheek­ slaven en huurders in Shanghai.’ Han Han dacht dat het wel slim was als de overheid een paar paviljoens zou laten staan. ‘Als je alles afbreekt, kan je het gebied niet “het World Expo District” noemen om een hoge prijs voor de grond te vangen.’ Het lijkt erop dat Han Han gelijk

krijgt. En zo blijft van de Wereldtentoonstelling straks waarschijnlijk niet veel anders over dan een doodnormale stadswijk met een paar iconografische gebouwen. Nou ja, bijna. Deze week berichtte het Chinese staatspersbureau Xinhua dat veel Chinezen hebben besloten de Expo letterlijk een blijvende plaats in hun leven te geven: ruim dertigduizend kinderen kregen dit jaar de naam Shibo, het Chinese woord voor Wereldtentoonstelling. Links: De Happy Sheep staan in de kas bij het paviljoen ingepakt. Rechtsonder: Kunstenaar John Körmeling heeft voor de sluiting een speciaal Happy Street-pak aangetrokken,


nieuwbouw & kunst

Kunstenaar Paul Vendel maakte voor de enorme vide in het nieuwe kantoorgebouw van de Belastingdienst in Doetinchem een vier meter hoge sculptuur. Drie meter zwevend boven de grond doet het silhouet van het transparante, flesgroene beeld denken aan de langgerekte wervelkolom van een onbekend wezen. Of aan een enorme liaan van geregen insectenvleugels.

andere smaken kunst

Tekst: xandra de jongh fotografie: paul vendel

Reusachtige sculptuur siert nieuw gebouw Doetinchem

Een wervelkolom voor de Belastingdienst

64

In het stationsgebied van Doetinchem staat het gloednieuwe kantoorgebouw van de Belastingdienst. Het kantoor is een samenvoeging van een aantal kleinere, regionale vestigingen. Het gebouw is voorzien van flexibele, niet persoonsgebonden werkplekken. De wit gepleisterde vide in het entreegebied vormt het verkeersknooppunt van het gebouw, wie in het gebouw ergens moet zijn komt hier langs. De liften bevinden zich ook hier en werkplekken kijken erop uit. In die zin vormt het een optimale locatie voor een kunstwerk: aan publiek geen tekort en het werk is bovendien vanuit verschillende gezichtspunten te zien. Voor de vijftien meter hoge vide maakte de Amsterdamse kunstenaar Paul Vendel een sculptuur van vier meter lang die drie meter boven de grond hangt. Op het eerste gezicht doet de vorm denken aan een langgerekte wervelkolom. Vanuit een ander gezichtspunt roept het de associatie van een in de lucht


Groeipatronen

Die visuele connectie met patronen uit de natuur komt niet uit de lucht vallen. Paul Vendel (1964) maakt in zijn werk vaker gebruik van (verborgen) structuren uit de natuur en de chemie. Niet zelden met opmerkelijke materialen en vaak in de openbare ruimte. Zoals de zeven ‘cocons’, gemaakt van 12.500 roestvrijstalen lepels, die als het ware als gesmolten bijenkorven om de takken van bomen werden gedrapeerd. Het werk ‘Cordon sanitaire’, geplaatst in een vijver in de tuin van een verzorgingstehuis, is een enorme verzinkte stalen bol met stekels. Over de stekels zijn 194 wastafels door het afvoergat gestoven. Het is alsof je kijkt naar een reuze zee-egel die oprijst uit een bakje water. En ook ‘Zwerm’ is zo’n werk van Vendel waarin groeipatronen uit de natuur een hoofdrol lijken te spelen. Een imposante constructie, letterlijk een ‘zwerm’ van roestvrij stalen sprieten die, geplaatst op de hoek van een Amsterdamse weg, als een dicht opeen gepakt scherm van vogels uitwaaiert in een vlucht naar boven. Anderen zien wellicht het moleculaire patroon van een plots oprukkende windhoos. Ook groeipatronen van steden hebben de fascinatie van Vendel. Inhoudelijk diende voor het werk voor de Belastingdienst de stads-

plattegrond van het oude centrum van Doetinchem ter inspiratie, evenals de plattegrond van het nieuwe onderkomen van de Belastingdienst. Het gegeven dat het gebouw geen hiërarchische indeling van kantoren kent maar flexplekken, wordt min of meer vertaald door de transparante plakken van de sculptuur. Maar Vendel werd evengoed geïnspireerd door plakjes komkommer, plakjes steen, glas-in-lood ramen en libellenvleugels. Een ratjetoe van groeivormen en structuren kortom, die bij Vendel altijd als eerste het licht zien in een computeranimatie. Deze animaties worden uitgevoerd door zijn partner Sandra de Wolf waarmee de kunstenaar voor elk van zijn werken vanaf het concept samenwerkt. Revolutionair

Vendel gebruikte voor het werk in Doetinchem een voor de kunst revolutionair materiaal. De doorzichtige plakken van de sculptuur zijn gemaakt van PUR (niet te verwarren met het bekende Purschuim), een nieuw materiaal dat tot nu toe voor industriële toepassingen werd gebruikt. Het materiaal kent een aantal grote voordelen ten opzichte van het in de kunst veel gebruikte polyester en epoxyhars. In het werkproces komen geen giftige oplosmiddelen vrij, het materiaal is UV-bestendig en wordt op lange termijn niet bros. Een ideaal materiaal dus voor kunsttoepassingen. Zelf werkte Vendel in het verleden met het veel bewerkelijkere polyester. Zoals de sculptuur ‘Koos’, een naakte man van transparant polyester met ingegoten vlinders. Overigens een werk met een roerige geschiedenis. De sculptuur was bedoeld als onderdeel van een groep van zeven beelden op het terrein van een zorginstelling in het Utrechtse Maartensdijk. Het werk werd door de gemeenteraad afgekeurd wegens aanstootgevende naaktheid. Kinderen zouden er “trekkende gedachten” van krijgen. Uiteindelijk stond ‘Koos’ dertien jaar in het atelier van Vendel voordat het begin

2010 een plaats op het dak kreeg van een ouderencomplex in Diemen. De nieuwe locatie bleek een stuk wereldser dan Maartensdijk. Een vrouwelijke bewoner merkte tijdens de onthulling op dat Koos maar een kleintje had. De vier meter lange sculptuur in Doetinchem zal weinig aanstoot geven maar is wel op een andere manier opzienbarend. Voor het werk in Doetinchem ontwikkelde Vendel samen met een chemicus een speciale variant van het Pur geschikt voor kunsttoepassingen. Het materiaal – van origine bruin - is doorzichtig en brandbestendig – het laatste een belangrijke eis van de

opdrachtgever - gemaakt. Vendel is erg enthousiast over de bruikbaarheid van het nieuwe materiaal. Vooral het feit dat je niet langer in aanraking komt met giftige oplosmiddelen die vrijkomen vindt hij een groot pluspunt. Inmiddels wijst hij ook collega-kunstenaars die met polyester en epoxyhars werken op het bestaan van het nieuwe alternatief.

65

zwevend varenblad op. Dichterbij zie je hoe het werk letterlijk in elkaar steekt. Geregen aan een ‘ruggengraat’ van aluminium schijfjes bevinden zich 21 groenkleurige plakken van een doorzichtig materiaal. De transparantie van het materiaal wordt versterkt door de lichtinval vanuit de enorme glaspui in de ruimte. De plakken aan de uiteinden van de sculptuur hebben de grootte van een schaakbord, de grootste in het midden heeft de omvang van een tafelblad. In de plakken, die bijna twee centimeter dik zijn, is een vijfhoekig patroon van zinkstrips gelast. Het levert de aanblik op van aan een zilveren draad geregen insectenvleugels.


expo- en boeken rubriek

boeken

commissarissen. Kortom: niet alleen de usual suspects komen aan het woord. Het zit vol met verrassende keuzes: van Marlies Dekkers tot Eric van Eerdenburg, directeur van het Lowlands festival. Daardoor ontstaat een verrassende mix van visies, ideeën en ervaringen aangaande de stad. Glossy voor de Stad Twee publicaties kreeg ik dit keer ter recensie aangeboden: Krimp! van Gert-Jan Hospers, uitgegeven door Sun Architectuur en Nieuwe Energie: Nederland na het fossiele tijdperk, geschreven door voormalig zakenvrouw van het jaar Anne-Marie Rakhorst. Zij is inmiddels een erkend autoriteit op het gebied van duurzaamheid. Allebei buitengewoon interessante en bovendien actuele publicaties. Maar toen, uit het niets, was daar ineens Stedelijke Vitaliteit: steden zijn lui en 32 andere visies op de vitale stad. Het viel zomaar op de deurmat. Een boek in de vorm van een handzaam tijdschrift, een zogenaamd bookazine. Alsof na de Linda, de Vastgoed Personality en de Maarten nu ineens ook de Stad een eigen glossy had gekregen.

andere smaken

66

Tekst: jaap huisman & Marcel van Heck

Stedelijke Vitaliteit verscheen op initiatief van Peter de Bois vanuit zijn positie als lector aan de Hogeschool Amsterdam. Hij onderzocht de afgelopen decennia de werking van de stad. Het boek straalt een ongekende frisheid uit. Het is energiek en uitnodigend vormgegeven en staat vol prachtige foto’s. En dat is alleen nog maar de vorm. Opvallend is de enorme breedte waarmee de stad besproken wordt: van ontwerpers, wetenschappers en kunstenaars tot ondernemers, beleidsmakers, schrijvers, festivaldirecteuren, lingerieontwerpers en politie-

Zo maakt Van Eerdenburg een inspirerend vergelijking tussen de stad en zijn eigen tijdelijke stad op het Lowlands terrein in de polder waar een paar dagen in het jaar ineens duizenden mensen wonen en verblijven. Identiteit, daar gaat het om. En juist op dat vlak is Lowlands een inspiratiebron. Marlies Dekkers vertelt over haar keus voor Rotterdam dat zij zelf beschrijft als een moeilijke stad om in te wonen: “Met Rotterdam heb je een moeilijke relatie maar je liefde wordt er uiteindelijk groter door.” Inspiratie kan ook in het buitenland gevonden worden. Zo bevat Stedelijke Vitaliteit verschillende uitstapjes over de grens. Van portretten van stadsregio’s tot bijdragen over Freiburg en Kopen­ hagen Ørestad. En lees zeker de interviews met de voormalige en huidige burgemeester van de stad Zurich over het ruimtelijk beleid van hun stad. Daarnaast zijn er interviews met bekende personen uit het Nederlands ruimtelijke veld. Van een tweegesprek tussen Maarten Hajer en Zef Hemel tot bijdragen met stadsspecialist David Hamers, directeur-generaal Ruimte Chris Kuypers en architect Winy Maas. Het geheel wordt ingeleid door Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol die op gepaste wijze en met de

voor haar zo kenmerkende passie voor het vak en de stad de verschillende schrijvers introduceert. Wat Stedelijke Vitaliteit zo bijzonder maakt is dat het losbreekt uit de ‘eigen’ boekjes en tijdschriften uit het ruimtelijk veld. Het vindt een nieuwe manier om naar de stad te kijken en doet daarmee recht aan de enorme diversiteit, de variatie, de conflicten, de sociaal ruimtelijke relaties en de mensen die samen de stad maken. En dat vraagt om meer. Sterker, het doet de hoop leven dat het niet bij dit bookazine blijft. De stad verdient een blijvende glossy; een ode aan de stad en de stedelijke kwaliteit en vitaliteit. Kortom, doe uzelf in deze periode van kerst en winterkou Stedelijke Vitaliteit cadeau. Alleen de prijs vormt wellicht een klein obstakel: € 39,95 voor een dik uitgevallen glossy met een softcover is misschien wat veel. Maar daar krijg je al lezend heel veel energie voor terug om in 2011 met power voor de stad aan de slag te gaan. En de volgende keer? Dan komen Krimp! en Nieuwe Energie: Nederland na het fossiele tijdperk aan bod. Behalve wanneer er ook dan weer een verrassing op de deurmat ligt. Stedelijke Vitaliteit: steden zijn lui en 32 andere visies op de vitale stad. September 2010. Onder redactie van Peter de Bois, uitgegeven door Elba Media. Prijs: € 39,95

Zichtbare cultuur De straat naar binnenhalen of de binnenkant naar buiten – dat voorstel doen auteurs Johan Idema en Roel van Herpt in hun boek over


nasmaak Tekst: jaap huisman Fotografie: janine schrijver

de nieuwste theater- en museumarchitectuur. Het nieuwe Stedelijk Museum in Amsterdam zal zich zo meer extravert presenteren aan het publiek, het Natuurhistorisch Museum in Rotterdam doet dat al met een walvisskelet achter de voorgevel. Musea zijn niet zo sterk in het openen van hun depots, stellen de auteurs, maar ook theaters laten niet graag bij zich binnen kijken, terwijl er gegrimeerd of gerepeteerd wordt. Toch zou dat de aantrekkelijkheid een stuk kunnen verhogen, staat er in het hoofdstuk Explore. Het gaat er om dat bezoekers langer verblijven in de culturele omgeving – dat is de reden waarom sommige exploitanten (Joop van den Ende!) koks naar binnen hebben gehaald. Voor de voorstelling eten en daarna misschien nogmaals, zo haal je meer uit een gebouw. In het Rijksmuseum van straks neemt dan ook het restaurant in de oostelijke binnenhof een prominente plek in, een panoramadeck welhaast. Idema en Van Herpt laten verschillende voorbeelden zien van musea en theaters die zich vernieuwd hebben, door een foyer op het dak (Porto), door bezoekers te laten overnachten (in een installatie in Boijmans), door grote uitnodigende terrassen (Muziekgebouw aan het IJ). Ze doen een reeks aanbevelingen aan directeuren: je moet willen vernieuwen, je moet je houding durven bij te stellen en je moet stakeholders voor je winnen. In deze moeilijke tijd voor de kunst een prikkelend boek.

App architectuur op de markt Architectuurgidsen lijken hun langste tijd te hebben gehad, nu er voor smartphones een app (applicatie) op de markt is gebracht. Begin november lanceerde het Amsterdamse architectuurcentrum Arcam een app met Amsterdamse gebouwen nadat eerder al het NAi Rotterdam in beeld heeft gebracht. Voor het NAi is het een middel om zichtbaar te blijven terwijl het instituut verbouwd wordt. De app UAR is een eenvoudig op de telefoon te plaatsen overzicht van bijzondere gebouwen in Amsterdam en Rotterdam. De gebruiker kan informatie opvragen over de geschiedenis van het desbetreffende pand, de architect, bouwtekeningen maar zelfs impressies wat er in het verleden op dezelfde plek heeft gestaan. Wie de Bijenkorf in Amsterdam aanklikt, leest dat er voor het warenhuis op die plaats de beurs van Zocher heeft gestaan. Maar het is ook mogelijk in de toekomst te kijken. Gebouwen in aanbouw geven alvast hun definitieve uiterlijk prijs. Zo weten we nu al hoe het Eye Filminstituut er gaat uitzien, terwijl er alleen nog een karkas staat.

Foto op achterkant SMAAK

>>

Taco Keulen Algemeen directeur jeugdinrichting Doggershoek ‘Vanaf het begin, eind 1999, was ik betrokken bij de totstandkoming van de jeugdinrichting in Den Helder. Heb nog meegemaakt dat er hier paarden liepen en dat er bollenvelden lagen. In juni 2002 ging de Doggershoek open en nu gaat ie in maart 2011 weer dicht. Op het hoogtepunt zaten hier 168 jeugddelinquenten, nu zijn dat er 50 a 60. Begin 2010 liep het aantal gedetineerden terug omdat civielrechtelijk veroordeelden niet meer in een gesloten inrichting terechtkwamen. Er is dus te veel capaciteit.’ ‘Het besluit van staatssecretaris Teeven om de inrichting te sluiten heeft me verrast, omdat er signalen werden afgegeven dat er eventueel iets anders mee zou gebeuren. Ik had goede hoop dat ie niet gesloten zou worden, op grond van uitlatingen van de staatssecretaris. Het is een raar idee dat je nu door lege afdelingen loopt. Het gebouw is met zoveel bloed, zweet en tranen opgebouwd en het is bovendien een prachtige instelling. Het is het mooiste gebouw voor de jeugd dat ik ken, en erg functioneel. Ontworpen volgens moderne principes. Ik hoop op een doorstart, eventueel voor een andere doelgroep maar dan wel voor de jeugd. Je zou het opener kunnen maken en bijvoorbeeld kunnen aanpassen voor verstandelijk gehandicapten.’ ‘Voor Den Helder is dit een enorme klap, omdat de werkloosheid er al hoog is. Bij een actie zijn er 4000 handtekeningen opgehaald. Natuurlijk is het ook een klap voor het personeel. Er werken hier 270 FTE’ers, niet alleen bewaarders, maar ook psychologen, psychiaters, groepsleiders en we hebben een eigen school. Tot maart moet ik zaken regelen voor de medewerkers. De jeugddelinquenten zelf gaan naar andere inrichtingen en we ronden lopende trajecten af. Ja, en wat mezelf betreft, ik houd me nog niet met de toekomst bezig. Ik zie wel.’

De app UAR is een uitkomst voor (buitenlandse) toeristen die nu eens geen papieren gids hoeven mee te sjouwen maar met een eenvoudige aanraking van het scherm snel allerlei informatie kunnen vergaren. Er is een tekortkoming: helaas voor de buitenlandse toerist is de UAR alleen in het Nederlands. Maar dat moet snel kunnen veranderen.

67

Beyond the black box and the white cube. Johan Idema, Roel van Herpt. Uitgave LA Group. Ook te zien op youtube/watch?v=gmuhPSQ29 U.


smaak is een uitgave van: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Rijnstraat 8 | 2515 XP Den Haag | www.rgd.nl

los nummer â‚Ź 5,-

Š Rijksoverheid | December 2010 | Publicatie-nr. 0018

Interview met Taco Keulen, Algemeen directeur jeugdinrichting Doggershoek op pagina 67.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.