blad voor de rijkshuisvesting
juli 2009
jaargang 9, nummer 42
42 14 – specialisten knapten empire-meubilair op 33 – paleis op de dam nog nooit zo grondig gerestaureerd 36 – publiek mag meer vertrekken bekijken 43 – vliegbasis maakt plaats voor natuur en museum 49 – duurzaam inkopen staat hoog op agenda
smaak
stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst
paleis op de dam
33 Kleuronderzoek bracht verrassingen
36 Paleis was rechtbank, wisselkantoor en stadhuis
54
Kees Christiaanse dokter van zieke steden
28 Eerst ontmantelen, daarna opknappen:
46 Kantongerecht Deventer
14 Met dank aan Lodewijk Napoleon
zo ging men te werk
43
Nieuwe bestemming vliegbasis Soesterberg
66 Op weg naar Shangai
63 Edda inspireerde duo broos bij RIVM
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
inhoud nieuws 05 – 05 – 06 – 06 – 06 – 06 – 07 – 07 – 08 –
utrecht science park versterkt met komst van rivm tbs-kliniek bna-gebouw van het jaar het marmer van de nieuwe ministeries prinsenhof overgedragen aan belastingdienst de biënnale van venetië wet architectentitel aangepast landgoed soestdijk was een heideveld nominaties gouden piramide 2009 sluiting gevangenissen is een rekbaar begrip
paleis op de dam 14 – 18 – 22 – 28 – 32 – 33 – 36 – 40 –
het paleis mag weer gewoon paleis zijn staatslieden kunnen er nu logeren paleis tot in detail vastgelegd compacte organisatie versoepelde de restauratie reiniging van gevel is het sluitstuk de ontdekkingen van van grevenstein betekenis achtste wereldwonder nu zichtbaar nicolaas matsier over een vreemd paleis
andere smaken 43 – 46 – 49 – 52 – 54 – 58 – 60 – 63 – 66 –
nieuwe bestemming vliegbasis soesterberg kantongerecht deventer is een juweel duurzaam inkopen is hot issue komende tijd een zwerm bouwvakkers stort zich op het rijksmuseum kees christiaanse over de invloed van de stad schijnwerpers op de gebroeders metzelaar fort voor fort opgeknapt in vesting naarden edda inspireerde duo broos bij rivm op weg naar shangai 2010: deel 3
nasmaak
68 – nasmaak: ernst veen, directeur nieuwe kerk/hermitage
Op de cover: Het Paleis op de Dam (foto Wim Ruigrok) smaak, blad voor de rijkshuisvesting, is een uitgave van de Rijksgebouwendienst. smaak verschijnt vijf maal per jaar. Het aanvragen van nummers kan schriftelijk via de Rgd-Infofoon (IPC 465), Postbus 20952, 2500 EZ Den Haag of per email info.infofoon@minvrom.nl. Via deze adressen zijn ook vorige nummers van smaak te bestellen. Meer info bij de Rgd-Infofoon 0800-899 11 03 of op www.rijksgebouwendienst.nl. abonnementen smaak: Het is mogelijk een abonnement te nemen op smaak. De prijs voor vijf nummers (een jaargang) bedraagt € 25, een los nummer kost € 5,00. U krijgt hiervoor een acceptgirokaart toegestuurd. Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment ingaan. hoofdredacteur/eindredactie: Jaap Huisman medewerkers aan dit nummer: Jaco Boer, Rolf de Boer, Liesbeth Fit, Sander Grip, Agnes Koerts, Nicolaas Matsier, Frank van de Poll, Ilse van Rijn, Anka van Voorthuysen. fotografen: Wim Hollemans, Robert Oerlemans, Wim Ruigrok, Janine Schrijver, Levien Willemse, Thea van den Heuvel en Martin Zwaan vormgeving: Barlock, Den Haag / druk: DeltaHage, Den Haag / verspreiding: Pondres, Tilburg
3
van de redactie Jaap Huisman
Goed nieuws, geen nieuws Het is een vreemde maar misschien wel begrijpelijke wetmatigheid in de journalistiek. Slecht nieuws is nieuws, goed nieuws bestaat niet of dringt alhans niet tot de kolommen door. Dat is jammer voor alle goedbedoelenden en hard werkenden in de wereld, maar hun ijver en resultaat worden niet beloond, in ieder geval niet op papier. Is dat de reden waarom de naam van de Rijksgebouwendienst moeizaam in verband is gebracht met succesvolle projecten? Het ministerie van Financiën, alom bejubeld als een toonbeeld van herontwikkeling, was (ruim) op tijd en bleef binnen het budget. Het voorbeeldig gerestaureerde Paleis op de Dam haalde de deadline van 12 juni en bleef budgettair ook binnen de perken. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort, op 24 juni geopend door Hare Majesteit, is een staaltje technische innovatie zoals zelden is vertoond. Drie trofeeën dus, waarbij opviel dat ze alle drie ruimschoots in de media aandacht hebben gekregen, maar zonder feitelijke achtergrondinformatie. Weinig over de unieke pps-constructie bij het ministerie, niets over de Rijksgebouwendienst als opdrachtgever bij het paleis en de rijksdienst. Geen woord over innovatie of duurzaamheid. Dat hoeft natuurlijk ook niet, maar vaak wordt vergeten dat een architect, een aannemer, een technisch bureau en een hele stoet aan restauratoren
(die werden ingeschakeld bij het paleis) alleen aan het werk kunnen dankzij een opdrachtgever die zijn nek durft uit te steken. Zij allen zijn schatplichtig aan die opdrachtgever. Zo groeit er bovendien in Nederland een cultuur waar we trots op kunnen zijn. Een rijksoverheid die voorbeeldig wil presteren en aldus – hopelijk – marktpartijen kan inspireren. Ooit was de toenmalige rijksorganisatie PTT befaamd om zijn aandacht voor grafisch design en industrieel ontwerp, hetgeen de posterijen tot in het buitenland faam bezorgde. Hetzelfde gold voor de bankbiljetten voordat de euro werd ingevoerd. Omdat veel rijkstaken zijn geprivatiseerd, zijn er niet veel voorbeeldige rijksopdrachtgevers meer over. Gelukkig dus dat er nog bijzondere restauratieprojecten kunnen worden uitgevoerd, dat het cultureel erfgoed in goede handen is en dat er belangwekkende nieuwe gebouwen ontstaan. Dat is in een tijd van crisis al helemaal bijzonder. Het instituut Rijksbouwmeester is een garantie voor de continuiteit in de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit, zelfs zo dat andere landen de neiging hebben dit fenomeen over te nemen. Inmiddels onderkennen velen dat een Rijksbouwmeester cruciaal kan zijn in het scheppen van goede voorwaarden voor de bouw in Nederland, bijvoorbeeld door adviezen, competities en wettelijke regelingen. Gemeenten doen steeds vaker een beroep op die deskundig-
heid, wat zich vertaalt in nieuwe, zorgvuldig, vormgegeven gemeentehuizen. De architectuur is in Nederland over de hele breedte op een hoger plan getild. Je hoeft de grens maar over te gaan om de verschillen te constateren. Het is daarom een blijk van erkenning dat de Oostvaarderskliniek in Almere onlangs is uitgeroepen tot het BNA-gebouw van het jaar. Een onopgesmukt complex, waarin ruim baan is gemaakt voor de kunst en waar de patiënten in een beschermde omgeving hun leven kunnen leiden. Gebouwen zijn er immers niet ten dienste van zichzelf maar van een gebruiker. In betrekkelijke stilte heeft de Rijksgebouwendienst samen met Justitie toegewerkt naar dit succes. Misschien zou wat meer rumoer op zijn plaats zijn geweest toen de kliniek werd geopend. De BNA-prijs is daarom de lang verwachte en verdiende gouden pil.
JJ
monumenten
nieuws
architectuur
architectuurbeleid
5
Utrecht Science Park versterkt met komst van RIVM Het Rijksinstituut voor Volksgezond heid en Milieu is van plan zich te vestigen in De Uithof. Begin juli is een intentie-overeenkomst getekend met de Universiteit Utrecht, gemeente Utrecht en de Rijksgebouwendienst, waarin staat dat zij zich zullen inspannen om de vestiging in de Uithof te realiseren. De in 2016 geplande verhuizing ondersteunt de positie van het RIVM als state-of-the art kennisinstituut met een coördinerende rol in kennisnetwerken. De komst van het RIVM geeft een verdere impuls aan het Utrecht Science Park, een samenwerkingsverband tussen Universiteit Utrecht, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Hogeschool Utrecht, gemeente en provincie. Het RIVM is in de afgelopen 100 jaar uitgegroeid tot hét kennisinstituut van de overheid op het gebied volksgezondheid en milieu. Momenteel is het RIVM, waar 1500 mensen werken, gehuisvest op het Anthonie van Leeuwenhoek Terrein (ALT) in Bilthoven. Het complex bestaat uit ongeveer vijftig gebouwen en gebouwtjes uit de jaren ‘50, die veel onderhoud
tbs-kliniek gebouw van het jaar Het is een prestigeproject van de Rijksgebouwendienst, de Oostvaarderskliniek in Almere, maar tegelijk ook nog eens een onopvallend opvallend gebouw. Dat oordeelde de jury onder leiding van architect Jo Coenen ten aanzien van het ontwerp van het Eindhovense bureau Studio M10 (architect Martien Jansen) dat daarmee werd uitgeroepen tot het BNA-gebouw van het jaar 2009. Vorig jaar won station Bijlmer Arena de prestigieuze prijs. De Oostvaarderskliniek versloeg een aantal interessante nominaties zoals het Dobbelmanterrein in Nijmegen, de New Amsterdam in Amsterdam, de houten brug van Sneek, het Graphic
kunst
Design Museum in Breda, de eerste fase van de renovatie van de Raad van State in Den Haag en het ministerie van Financien in Den Haag. Er was in alle regio’s een shortlist opgesteld van belangwekkende gebouwen. De Oostvaarderskliniek functioneert sinds 15 juni 2008 en staat aan de rand van de stad. Van buiten is het een strak, bijna anoniem gebouw. Binnen blijkt het een stelsel van paviljoens rondom patio’s.
vergen. Uit de door de Rijksgebouwendienst en het RIVM uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat verhuizing naar De Uithof een financieel voordeliger optie is dan herstructurering en renovatie van het huidige complex. Bovendien past de verhuizing bij de wens van het RIVM om een toonaangevende rol te spelen als kennisinstituut, waarin samenwerking en het delen van faciliteiten een belangrijke rol spelen. De Rijksgebouwendienst, eigenaar en verhuurder van de gebouwen op het ALT, zal samen met Domeinen en de gemeente Bilthoven onderzoeken welke mogelijkheden het terrein en de gebouwen bieden Het Utrecht Science Park in De Uithof ontwikkelt zich tot een internationaal vooraanstaand centrum voor wetenschappelijk onderzoek, academische patiëntenzorg en kennisintensieve bedrijvigheid. Organisaties als TNO, Deltares, het Hubrechtinstituut en SRON zijn er actief. Op het Science Park Utrecht is met name een aantal bedrijven gevestigd op het terrein van de life sciences.
prinsenhof verhuurd aan belastingdienst
partij natuursteen naar nieuwe ministeries
Het is voor de Rijksgebouwendienst een record hoeveelheid natuursteen dat uit de hele wereld wordt aangevoerd maar het gaat dan ook om een van de grootste gebouwen die de komende jaren wordt gerealiseerd: de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In samenspraak met de architect Hans Kollhoff is gekozen voor diverse soorten natuursteen die momenteel in een marmergroeve in Italië van brokken in plakken worden gezaagd. In de plint van het gebouw komt een groene graniet uit Brazilië, een van de twee torens wordt opgetrokken uit een witte graniet uit Sicilië en dan is er nog een gelige-rode marmer uit Egypte waarmee enkele kernen (lift- en trappenhuizen) worden bekleed. De gevelbekleding van de andere toren bestaat uit prefab steenstrip-elementen. Het verschil
tussen graniet en marmer is dat het eerste voornamelijk een spikkelpatroon heeft en het tweede een vlammend patroon. Volgens projectmanager Marc van Noort van de Rijksgebouwendienst vallen de kosten van het natuursteen erg mee. ‘Het is duurzaam en gemakkelijk in onderhoud. Daar houden we natuurlijk nu rekening mee.’ Dat het natuursteen in Italië tot gevelplaten wordt gezaagd is niet verwonderlijk. Daar heeft men de expertise en de machines om het ruwe materiaal te bewerken. Bovendien komt de marmerindustrie van oorsprong uit deze streek. De bouw van de ministeries vordert gestaag. In juni is de laatste keldervloer gestort op -2-niveau, nu wordt begonnen aan de vloeren van de begane grond. Het nieuwe ministerie moet op 31/12/2012 gereed zijn. Het gebouw bestaat uit een rode en witte toren die overigens niet zijn toebedeeld aan Justitie of Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het rijkswerkplek-beleid maakt dat de ambtenaren flexibel gehuisvest zullen worden.
De Rijksgebouwendienst en BPF Bouwinvest BV hebben een huurcontract getekend voor het Prinsenhof in Den Haag. De contracttermijn geldt voor tien jaar en betreft 20.000 m2 kantoorruimte op een totaal van ruim 60.000 m2, inclusief 209 parkeerplaatsen. Tot 2008 was het ministerie van Financiën tijdelijk in het kantoor gevestigd in verband met de renovatie van het pand aan de Korte Voorhout. De komende periode wordt de gehuurde ruimte in de Prinsenhof verbouwd, zodat medio 2009 de Belastingdienst regio Den Haag haar intrek kan nemen in het pand. Prinsenhof is gelegen in het Beatrixkwartier. Het Beatrixkwartier ontwikkelt zich tot hét zakendistrict van Den Haag. Het ligt tussen de Utrechtsebaan, Bezuidenhout-Midden, Juliana van Stolberglaan en de spoorbaan. Het gebied is 18 hectare groot en heeft verschillende functies: kantoren, woningen, winkels, parkeervoorzieningen, een viersterren hotel, diverse restaurants, crèches, fitness en een grand café. Uniek is de publiek private samenwerking tussen Gemeente en commerciële partijen. Er is een grote organisatorische en financiële betrokkenheid. Daarnaast is de bereikbaarheid uitstekend: dwars door de nieuw ingerichte, 45 meter brede, Prinses Beatrixlaan loopt sinds 2007 de RandstadRail. Prinsenhof is een multi-tenant complex. Naast de Belastingdienst zijn in het complex meerdere kantoorgebruikers gevestigd. Daarnaast omvat Prinsenhof, 207 huurappartementen, een horecaplein, een health center en een viersterren hotel. De betrokken architect voor de kantoortorens is Hans van Beek van Atelier PRO Den Haag.
de biënnale van venetië Een deel van Provenance, de videoportretten die Fiona Tan vorig jaar in opdracht van de Rijksgebouwendienst voor het Rijksmuseum maakte zijn in het Nederlandse paviljoen op de 53ste biënnale van Venetië te zien. Tan liet zich inspireren door schilderijen uit het Rijksmuseum en gaf daar een eigentijdse draai aan door hedendaagse Nederlanders in de geest van de Gouden Eeuw te laten poseren.
Persijn Broersen, Margit Luckacs en Martijn Sandberg, die kunst opdrachten uitvoerden voor de Raad voor de Kinderbescherming en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, laten werk zien in Dropstuff, een satelliet paviljoen dat op de kade staat geparkeerd. Ook Spencer Finch, de Amerikaanse lichtkunstenaar die momenteel aan een opdracht voor de nieuwe rechtbank in de Janstraat werkt, is
met meerdere werken in de centrale tentoonstelling van de biënnale prominent vertegenwoordigd. De biennale van Venetie duurt nog tot en met november.
wet architectentitel aangepast
Een verplichte tweejarige beroepservaring en een uitgebreide bij- en nascholing, dat zijn de twee belangrijkste veranderingen in de Wet op de Architectentitel die minister Cramer van VROM in de tweede
Onderzoek op een wel heel bijzondere plek, dat was de archeologische verkenning die RAAP in opdracht van de Rijksgebouwendienst uitvoerde op het Landgoed Soestdijk in Baarn. Het was voor het eerst dat hier archeologisch onderzoek werd gedaan en dat vroeg om een bijzondere aanpak. Duidelijk werd dat het archeologisch belang van Landgoed Soestdijk zich hoofdzakelijk beperkt tot resten vanaf de 17e eeuw. Landgoed en Paleis Soestdijk, voor velen bekend van het défilé-bordes, waren vanaf de 17e eeuw in het bezit van de Oranje-Nassau’s. Stadhouder Willem III was in 1674 de eerste Oranjebewoner. Koningin Juliana en Prins Bernhard waren de laatste bewoners en sinds hun overlijden zoekt men een andere bestemming voor het paleis en landgoed. In verband daarmee laat de huidige eigenaar, het Rijk, een omgevingsvisie voor Paleis Soestdijk
opstellen en het archeologisch onderzoek van RAAP vormt een onderdeel daarvan. Het onderzoek had tot doel een beeld te geven van de mogelijk aanwezige archeologische waarden en de betekenis hiervan voor de herbestemming van het landgoed. Landgoed Soestdijk is tot 2005 nooit onderwerp van enige landschappelijke of cultuurhistorische studie geweest. Ook is er nooit archeologisch onderzoek gedaan. Er bestaan geen (goede) bodemkaarten, geologische kaarten of geomorfologische kaarten van het gebied. In archeologisch opzicht is Landgoed Soestdijk kortom onbekend terrein en dat vroeg om een bijzondere aanpak van het onderzoek. In de eerste plaats richtte het veld onderzoek zich op de archeologie van voor circa 1650, het moment dat Cornelis de Graeff, toenmalig burgemeester van Amsterdam, een landhuis laat bouwen dat waarschijnlijk nog steeds de kern vormt van het huidige paleis. RAAP maakte daarvoor een bodemkaart van het gebied. Om erachter te komen waar nog fundamenten van verdwenen gebouwen (van na 1650) in de grond zitten, zijn vervolgens archieven geraadpleegd en boringen of sonderingen uitgevoerd. Een derde aspect vormde de inventarisatie van resten van de formele Hollandse en Franse tuinaanleg uit de 17e en 18e eeuw, dat wil zeggen de situatie vóór het nu nog zichtbare Engelse landschapspark, naar ontwerp van vader en zoon Zocher uit de 19e eeuw. Naar nu blijkt is Landgoed Soestdijk als archeologisch ‘arm’ te kenschetsen. De archeologie beperkt zich feitelijk tot de 17e t/m de 20e eeuw.
Waarschijnlijk is het tot in de 19e eeuw deels heideveld geweest en daarna ontgonnen ten behoeve van bosbouw. De boringen wezen uit dat in het grootste deel van het landgoed de oorspronkelijke bosbodem daarbij met een heideploeg diep is omgeploegd en dus verstoord. Eigenlijk is alleen in het noordwesten, in een zone met stuifduinen, het oorspronkelijke landschap bewaard gebleven. Ook binnen het Engelse landschapspark is de bodem in archeologisch opzicht zwaar verstoord, mede door de aanleg van het park en eerdere oudere tuinen. Archeologische resten van voor 1650 worden daarom alleen in het noordwesten verwacht. Mogelijk zijn er twee grafheuvels aangeboord, maar dat vergt nader onderzoek. Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat binnen de begrenzing van het landgoed sprake is van een palimpsest: de 17e en 18e eeuwse inrichting van het landschap is nog zichtbaar in het huidige landschap. De eerste indruk die een bezoeker van Landgoed Soestdijk heeft, is 19e eeuws. Het onderzoek maakte duidelijk dat, ook binnen het Engelse landschapspark, talloze – en niet alleen archeologische – elementen aanwezig zijn die teruggrijpen op de oorspronkelijke ‘formele’ aanleg van het landgoed, gebaseerd op classicistische geometrische principes. Dit is te zien in steilranden, bomenrijen, bospaden, sloten en zichtlijnen. Hoewel ook deze formele aanleg in de 17e en 18e eeuw veranderingen onderging, is het landgoed in haar totaliteit te karakteriseren als een op formele leest geschoeid ingericht landschap, iets wat alleen een goed getraind oog kan zien.
week van juli aan de kamer heeft voorgelegd. De wet is in werking getreden op 1 oktober 1988 maar was toe aan een aanpassing. Een vakbekwame beroepsuitoefening wordt zo meer gegarandeerd, waardoor een opdrachtgever weet welke kwaliteit hij kan verwachten. Uit onderzoek is gebleken dat die kundigheid bijdraagt aan een hoogwaardige dienstverlening. De verplichte naof bijscholing, gedurende minimaal 16 uur per jaar, kan helpen de kennis van architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten up to date te houden. Deze verplichting is
uitgebreid; eerst waren uitsluitend architecten gehouden aan bij- of nascholing. Belangrijke toevoeging is de tweejarige beroepservaring voordat een architect voor inschrijving in het register wordt toegelaten. Men moet zich in de praktijk bekwamen bij een architect die tenminste drie jaar in dat beroep werkzaam is. Iemand die beroepservaring wenst op te doen, is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een praktijkplaats. De afgelopen jaren is ervaring opgedaan met Het Experiment, een mogelijkheid voor afgestudeerde bouwkundigen om beroepservaring op te doen bij een
gevestigd bureau. De voormalige Rijksbouwmeester Jo Coenen stelde dit in september 2003 in. Inmiddels is uit evaluaties naar voren gekomen dat deelname aan het tweejarige programma een wenselijke en noodzakelijke aanvulling op de reguliere opleidingen is. Het Experiment wordt zo opgenomen in de Wet op de Architectentitel. Een andere uitbreiding betreft de interieurarchitectuur. Het opleidingsniveau wordt gelijkgeschakeld met de andere drie disciplines: voor inschrijving in het register dient met een opleiding op mastersniveau te hebben afgerond.
landgoed soestdijk was een heideveld
nominaties gouden piramide 2009
Onder leiding van Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol heeft de jury van de Gouden Piramide 2009 vijf opdrachtgevers genomineerd voor de Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap. Het thema van deze ronde: gebiedsontwikkeling. De genomineerde opdrachtgevers en hun project zijn (in willekeurige volgorde): Astron, Nederlands Instituut voor Radio Astronomie, met het landschapsplan ‘LOFAR, ontdekkingen in het onbekende’ bij Exloo, de gemeente Breda met het park OVERBOS, de gemeente Langedijk met de dorpsuitbreiding Twuyverhoek, De Key/De Principaal, de gemeente Nijmegen en Talis Woondiensten met het herstructureringsproject De Dobbelman, en MAB Development Group, Blauwhoed Eurowoningen en de gemeente Almere met het Stadshart Almere. De jaarlijks toe te kennen Rijksprijs bestaat uit een bedrag van 50.000 euro, een speciaal vervaardigde trofee en een publicatie waarin de beste inzendingen van de prijsronde worden gedocumenteerd en beschreven. De winnaar zal tijdens een tv-programma van de AVRO op zaterdag 28 november 2009 bekend worden gemaakt. Inzenders waren opdrachtgevers van ruimtelijke projecten. Dat kunnen bijvoorbeeld woonwijken, stadsparken, bedrijventerreinen of omvangrijke infrastructurele werken zijn. Maar ook transformaties van het landelijk gebied die betrekking hebben op de bestemmingen natuur, landschap, landbouw en recreatie. Opmerkelijk is dat twee van de vijf projecten meededen aan de Neprom-prijs, de prijs voor gebiedsontwikkeling. Almere won in 2007 met het stadshart, De Dobbelman was afgelopen voorjaar genomineerd voor de prijs (die gewonnen werd door het Westerdokseiland Amsterdam).
8
stedenbouw
monumenten
Acht gevangenissen of delen van gevangenissen dicht
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Cijfers laten zien dat de Nederlandse gevangenissen de laatste jaren leeglopen. Ongeveer 15% van de 14.000 cellen in Nederland staat leeg. En blijft leeg. De eerste gevangenissen sluiten mogelijk al eind 2009 (een deel van) hun deuren voorgoed. De Rijksgebouwendienst zoekt nieuwe gebruikers.
Op zoek naar de betekenis van het woord sluiting nieuws Tekst: Rolf de Boer Fotografie: Levien Willemse
>> Luchtplaats en gangen in de Noordsingel, penitentiair inrichting die op de nominatie staat gesloten te worden.
architectuur
architectuurbe- kunst
9
afstoten van de cellen door Justitie. Om een selectie te kunnen maken is eerst het gevangenislandschap in kaart gebracht. Er is gekeken naar kosten en er is gekeken naar de kwaliteit van de verschillende gebouwen. Een aantal gevangenissen zijn rijksmonumenten. ‘Aanvankelijk stonden ook er ook nieuwere gevangenissen op de lijst. Dat waren gevangenissen in regio’s waar eigenlijk geen capaciteit meer nodig is. Maar die vielen af omdat er op deze jonge gebouwen vaak nog een hoge hypotheek zit die bij afstoting in één keer afgelost zou moeten worden’, zegt Gaus. Het doek gaat uiteindelijk vallen voor de Noordsingel in Rotterdam, twee units van de gevangenis in Scheveningen, Groot Bankenbosch in Veenhuizen, Schutterswei in Alkmaar, ‘t Keern in Hoorn, Maashegge in Overloon, Unit 1 van de gevangenis in Vught en de beperkt beveiligde inrichting in Doetinchem. Hoe stoot je een cellencomplex af? Toen de Rijksgebouwendienst tien jaar geleden een agentschap werd, is met alle gebruikers van rijksgebouwen een huurcontract afgesloten. Ook voor de gevangenissen. Deze huurcontracten doen zich nu voelen. Waar Justitie de cellencomplexen aan het eind van dit jaar wil sluiten, zit zij nog wel aan huurtermijnen vast. Bijvoorbeeld de huurtermijn van de gevangenis in Alkmaar loopt nog tot 31 december 2013. Voor een aantal gevangenissen staat vast dat Justitie ervan af wil, bij andere is nog niet helemaal duidelijk hoe en wat. De Directie Vastgoed maakt voor de hele portefeuille inschattingen welke contracten er wellicht niet meer worden verlengd. Op basis van deze inschattingen worden er dan pro-actief herontwikkelingstrajecten gestart.
herontwikkeling
Eind mei 2009 kreeg staatssecretaris Nebahat Albayrak van Justitie groen licht van de Kamer om acht gevangenissen te sluiten. De sluiting volgt op een dalende trend van het aantal gevangenen in Nederland. Sinds 2005 is dat aantal met enkele duizenden afgenomen. Momenteel
telt Nederland 14.000 cellen waarvan er ongeveer tweeduizend leeg staan. En de verwachting is dat die voorlopig ook leeg zullen blijven. Dat is tenminste de conclusie van het wetenschappelijk bureau van het ministerie van Justitie (WODC) dat aan de hand van zo’n 150 trends in
de strafketen en in de samenleving de benodigde capaciteit van gevangenissen raamt. Jan Otto Gaus is portefeuillecoördinator van de Directie Vastgoed van de Rijksgebouwendienst en vanaf het begin direct betrokken bij het
Een andere vraag voor de Rijksgebouwendienst is wat er met de gebouwen moet gebeuren. In sommige gevallen sluit een complex in zijn geheel, zoals de Schutterswei in Alkmaar (122 celplaatsen). Gaus: ‘Dan is de zaak helder. Wij krijgen hem terug in de voorraad en dan gaan we kijken wat we ermee kunnen doen. Het is wel een monument, binnenkort starten we met een her-
10
Hart van de Rotterdamse Noordsingel
ontwikkelingsproject.’ ’t Keern in Hoorn (27 plaatsen) is ook duidelijk. Het is een open inrichting op een industrieterrein die vrij eenvoudig kan worden afgestoten, al vraagt Gaus zich hardop af waarom juist dat gebouw dicht gaat. ‘Ergens anders zonodig een nieuwe bouwen is moeilijk omdat mensen bang zijn voor gedetineerden die er vrij uit mogen, het is namelijk een open inrichting. Hou dan deze achter de hand, zou ik zeggen.’ In andere gevallen is het vinden van een oplossing niet zo simpel. Gaus: ‘Dat weet de klant ook, de argumenten voor en tegen sluiting zijn gewogen en blijkbaar is toch de keuze op deze objecten gevallen. We zijn met Justitie in gesprek over een goede, beheerste afstoot. We zullen tot een oplossing komen.’ Gaus is driftig aan het klikken op de luchtfoto’s. De gevangenis in Vught verschijnt op zijn beeldscherm. ‘Het gebouw unit 1 (82 plaatsen) ligt midden op het complex. Je kunt dit moeilijk op de markt zetten om er bijvoorbeeld een jeugdherberg van
te maken. Hier zal gekeken worden hoe het gebouw herontwikkeld kan worden voor de Dienst Justitiële inrichtingen zelf. Maar daarover moeten we nog in gesprek. Het is allemaal heet van de naald, maar het geeft wel aan dat we niet altijd precies weten wat de betekenis is van het woord sluiting.”
oranjehotel Volgende foto. De gevangenis van Scheveningen. Op de nominatie staan de units I en II (282 plaatsen). Dat deel staat ook bekend als het Oranjehotel. In de Tweede Wereldoorlog werden verzetsmensen vanuit deze cellen naar de nabijgelegen Waalsdorpervlakte gebracht en geëxecuteerd. Wat te doen met deze historie? ‘Er was het idee om de boel op te pakken en steen voor steen naar het gevangenismuseum in Veenhuizen te brengen, maar dat is not done. Je kunt de betekenis niet los zien van de locatie’, zegt Gaus. De gevangenis kan de extra ruimte wel gebruiken, maar bij herontwikkeling zal de celstructuur van cel nummer 601 toch op een of andere
manier bewaard moeten blijven. Binnenkort worden hierover de gesprekken gestart met het Atelier Rijksbouwmeester. Al klikkend komen we in Veenhuizen. Sluiting van het Groot Bankenbosch (272 plaatsen) levert volgens Gaus geen bezwaren op. ‘Het is ondenkbaar dat we heel Veenhuizen verlaten. Er is daar veel geïnvesteerd. Maar weggaan uit het Groot Banken bosch is niet zo heel erg. Dat ligt aan de rand tussen de bomen. Ik verwacht dat dit complex zo kan worden overgenomen voor de opvang van asielzoekers of door een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.’ Op de Maashegge in Overloon (216 plaatsen) kan dit juist niet omdat de jeugdinrichting op het complex achterblijft. Die is gekoppeld aan de installaties waarvan ook de vrijgekomen gebouwen gebruik maken. De jeugdinrichting zou eerst volledig ontkoppeld moeten worden. De beperkt beveiligde inrichting in Doetinchem (50 plaatsen) is ook onderdeel van een complex. ‘Ook hier kunnen we niet met een half gebouw
de markt op gaan’, zegt Gaus. Ideeën voor herontwikkeling zijn er nog niet. ‘Zolang ik een huurder heb, kan ik over een oplossing nadenken’, zegt hij. ‘Maar zodra een contract is afgelopen, kan het echt een uitdaging van de Rijksgebouwendienst worden.’ Gaus wil gebruikers in goed overleg met het ministerie van Justitie zoveel mogelijk aan hun contract houden. ‘Het is namelijk zeer ongewenst dat je klanten zomaar uit je panden kunnen lopen’, zegt hij. ‘Voor 1 januari 1999 waren er geen contracten, toen kon dat wel eens zomaar gebeuren. Hoe toeschietelijk we moeten zijn, dat weet ik niet. We nemen gebouwen pas over als het financieel en beheersmatig duidelijk is dat wij een gebouw goed kunnen overnemen. Dat zou ook op een eerdere datum kunnen zijn dan de einddatum van de huurcontracten.’
oude noorden Blijft over de Noordsingel in Rotterdam (295 plaatsen). De plannen om de gevangenis aan de Noordsingel te sluiten dateren van 2004. Het kolossale gebouw staat in een Vogelaar-
stedenbouw wijk in het nauwelijks groene Oude Noorden van de stad. De gemeente is al 30 jaar aan het lobbyen om de gevangenis, waarvan het huurcontract op 31 december 2013 afloopt, daar weg te krijgen. William Elfrink is als ontwikkelaar van de directie Vastgoed vanaf 2005 betrokken bij de eerste ideeën over de herontwikkeling van de Noordsingel. Het voornemen van de staatssecretaris van Justitie om het complex mogelijk eind dit jaar al te sluiten, brengt hem niet van de wijs. ‘Een pand dat leeg staat, is nooit prettig. We gaan samen met de gemeente Rotterdam en Domeinen op zoek naar hopelijk voldoende marktpartijen die een projectvisie willen maken. Daarna volgt een selectie van die project visies en nodigen we de geselecteerde marktpartijen uit een bieding te doen. Daar is tijd voor nodig. Het verkoopbidboek is onlangs in de stuurgroep behandeld en het is de bedoeling dat het bidboek na het zomerreces door het Rotterdamse bestuur wordt goedgekeurd. Daarna kunnen we met het bidboek de markt op gaan’, zegt Elfrink.
Kunsttoepassing in een van de gangen.
monumenten
architectuur
Voor Rotterdam is er misschien een oplossing. België kampt met een ernstig cellentekort. Voor criminelen die korter dan 3 jaar moeten zitten, is geen plek meer vrij. En ook zijn de Belgen door de voorraad enkelbanden heen waarmee elektronisch toezicht gehouden kan worden. Vandaar het verzoek van de Belgen om vijfhonderd Belgische gevangen in de gevangenis van Tilburg te huisvesten. Als dit plan doorgaat, blijft Rotterdam vermoedelijk tot 2013 open, ook mogelijke andere sluitingen verschuiven dan in tijd. ‘Maar als deze deal niet doorgaat, zullen we in overleg met Justitie treden over de kosten en over de beheersbaarheid’, zegt Elfrink. ‘Alle mogelijke sluitingen zullen in goed overleg met de Dienst Justitiële instellingen verlopen. Ook daar realiseert men zich dat je niet zomaar een gevangenis kunt sluiten en dat je goed met je partners moet omgaan’, besluit Gaus.
JJ
architectuurbeleid
sluiting van de gevangenissen Eind 2009: Noordsingel in Rotterdam (295 celplaatsen) Scheveningen, twee units (282 plaatsen) Groot Bankenbosch in Veenhuizen (272 plaatsen) Januari 2012: Schutterswei in Alkmaar (122 plaatsen) ‘t Keern in Hoorn (27 plaatsen) Maashegge in Overloon (216 plaatsen) Vught, een unit 1 (82 plaatsen) Beperkt beveiligde inrichting in Doetinchem (50 plaatsen)
kunst
11
het paleis op de dam Een alliantie tussen de 19e en de 17e eeuw, zo wordt de restauratie van het Koninklijk Paleis op de Dam getypeerd. Elementen van de schepping van Jacob van Campen die samengaan met de Empire-stijl die koning Lodewijk Napoleon vanaf 1808 introduceerde. Daarmee is het interieur van het paleis meer dan ooit een stuk levende geschiedenis in het hart van Amsterdam geworden, belichaming van de rijkdom die de stad in de Gouden Eeuw verwierf. Maar de glimmende luchters en de gepolitoerde kasten zijn in feite het toefje op de taart – want de restauratie van de afgelopen jaren was in eerste instantie bedoeld om ongewenste aspecten uit het gebouw te verwijderen. Asbest, ver ouderde leidingen en ketels, nauwelijks brandwerende vloeren en/of plafonds en – niet in de laatste plaats – een tekort schietende accommodatie voor het personeel. Het hele paleis is van boven tot onder gestript en opnieuw aangekleed. De resultaten zijn sinds half juni voor het publiek zichtbaar en dus ook in deze thematische editie van smaak. Erfgoed dat gekoesterd wordt, het maakt deel uit van de missie van de Rijksgebouwendienst.
14
stedenbouw
monumenten
kunst Restauratiearchitect architectuurbeleid architectuur Krijn van den Ende leidde de
inrichting van het Paleis op de Dam, waarbij hij de paleisgeschiedenis op de voorgrond zette. Veel details waren in de loop der tijd verwaarloosd. Nadat het hele gebouw was gesaneerd, kon de wederopbouw en herinrichting beginnen. Een sleutelrol is weggelegd voor de kroonluchters.
Tekst: Frank van de Poll Fotografie: Wim Ruigrok
Restauratie verricht in de geest van Lodewijk Napoleon
Het paleis mag weer gewoon paleis zijn
Ameublement met een vergulde sphinxkop (links) en het patroon van de Doornikse kleden.
paleis op de dam
Je mag het natuurlijk niet hardop zeggen, maar heimelijk mogen we Lodewijk, het kleine broertje van Napoleon, best dankbaar zijn dat hij tweehonderd jaar geleden als koning van Holland zijn intrek nam in het Koninklijk Paleis in Amsterdam. Tot dan toe had het streng symmetrische
gebouw van Jacob van Campen gefungeerd als stadhuis, een in Europa ongeëvenaard bouwwerk, dat de glorie van Amsterdam symboliseerde en tot ver over de grenzen een enorme reputatie genoot. Maar in 1808 werd het stadhuis op bevel van Lodewijk verbouwd tot een woonpaleis en ingericht met een schitterende verzameling tapijten, wandbespanningen, gordijnen, draperieën, meubels en kroonluchters, alles in empirestijl, de stijl die domineerde tijdens het Eerste Franse Keizerrijk van 1804 tot 1815. Deze collectie geldt vandaag de dag als de grootste verzameling in situ empire inrichtingsstukken
15
De Vroedschapskamer met luchters uit 1877, die koning Willem III aanvankelijk voor Paleis ’t Loo had besteld.
buiten Frankrijk. Tijdens de huidige renovatie van het Paleis is deze collectie, die door de jaren heen voor een belangrijk deel in onbruik was geraakt en versnipperd op de uitgestrekte zolders lag opgeslagen, minutieus gerestaureerd en weer gebruikt bij de hernieuwde inrichting van het 17de eeuwse gebouw. Restauratiearchitect Krijn van den Ende spreekt dan ook het liefst van een hernieuwde alliantie tussen de 17de eeuwse stadhuisinterieurs en de 19de eeuwse paleisinrichting. ‘Tijdens de jaren dertig en zestig van de vorige eeuw zijn er ingrijpende restauraties geweest die vrijwel uitsluitend gericht waren op het terugbrengen van de 17de eeuwse interieurs in hun
oorspronkelijke staat’, vertelt Van den Ende in de bouwkeet naast het paleis. ‘Daarbij ging men voorbij aan het feit dat het gebouw inmiddels al zo’n tweehonderd jaar een paleisfunctie heeft. Aan die paleisgeschiedenis werd nauwelijks aandacht besteed. Daarom is van de geschilderde afwerking en van de textiele aankleding uit het begin van de 19de eeuw ook helemaal niets meer over. Dat was allemaal vergaan of in zo’n slechte staat dat restaureren geen zin meer had. Zo zijn de vloertapijten allemaal opnieuw geweven op grond van de motieven van de oude Doornikse tapijten waarvan enkele fragmenten nog bewaard waren gebleven.’
respectvol Het was trouwens maar goed dat de architecten, die Lodewijk Napoleon had ingehuurd om de transformatie van stadhuis naar paleis uit te voeren, zo respectvol met het oude gebouw zijn omgesprongen. Natuurlijk, er zijn veranderingen aangebracht die achteraf misschien vallen te betreuren, zoals het aanbrengen van een tussenverdieping in de Secretarie, gelegen op de hoofdverdieping aan de zijde van de Paleisstraat, en de grote schuiframen die de oude kruisvensters vervingen (die overigens in de vorige eeuw weer zijn vervangen door stalen vensters), maar je zou kunnen zeggen dat de omvorming betrekkelijk reversibel is uitgevoerd.
Zo waren de gemarmerde houten schotten, die de Burgerzaal afsloten en in de galerijen waren neergezet om salons te maken, los van de muren geconstrueerd en konden tijdens de 20ste eeuwse restauraties dan ook weer makkelijk worden gesloopt. En op de prachtige marmeren vloeren van de Burgerzaal en de galerijen werden houten vlonders gelegd als onderlegger voor de tapijten. Ook die konden eenvoudig weer worden verwijderd. Maar het mag zeker een klein wonder heten dat het prachtige beeldhouwwerk uit de Vierschaar nog aanwezig is. De rooms-katholieke Lodewijk liet deze ruimte ombouwen tot zijn hofkapel en in plaats van de profane beelden
16
stedenbouw
en de reliëfs, die scènes uit de Romeinse geschiedenis verbeelden, te slopen, werden ze eenvoudigweg weggewerkt achter rode, velours gordijnen. De huidige restauratiearchitect hoeft over de beweegredenen van Lodewijk Napoleon om het stadhuis met de nodige egards te behandelen niet lang na te denken. ‘De architectuur van het 17de eeuwse stadhuis, die op de klassieke oudheid is gericht, sprak hem ongetwijfeld erg aan en combineerde natuurlijk prachtig met het keizerlijke empire.’ En later, als hij tijdens een rondgang door het paleis oog in oog met de imposante kapconstructie staat: ‘Terwijl overal in Nederland en omstreken al lang gebruikt werd gemaakt van grenenhout voor de kapconstructies van grote gebouwen, heeft men in het Amsterdamse stadhuis het veel duurdere en kwalitatief betere eikenhout genomen. Die kwalitatieve benadering kom je door het hele gebouw tegen. Het kan niet anders of de architecten die voor Lodewijk Napoleon werkten zagen die kwaliteit en gingen daar zeer zorgvuldig mee om.’
studie Dat beaamt ook bouwhistorica Paula van der Heiden die door de Rijksgebouwendienst is ingehuurd om de verschillende onderdelen van de restauratie te verantwoorden en in een leesbare tekst vast te leggen. Bovendien heeft zij ook de brochure geschreven die bij de openstelling van het hernieuwde paleis door het publiek gebruikt kan worden tijdens de rondgang door de voor bezichtiging opengestelde vertrekken. ‘Lodewijk Napoleon had absoluut oog voor het verantwoord inrichten van zijn paleis en zijn architecten hebben optimaal gebruik gemaakt van de 17de eeuwse magistrale architectuur. Het klassieke karakter van de stadhuisvertrekken leende zich uitstekend voor een empire inrichting, dat meubilair misstond zeker niet. Daarom vond men het ook niet nodig om het stadhuis ingrijpend te verbouwen.’ Van der Heiden heeft een diepgaande studie gemaakt van de empire collectie in het paleis en is erg onder de indruk van de kwaliteit. ‘Wat
De Burgerzaal met een subtiele afrastering rond de wereldkaarten in de vloer.
stedenbouw heel bijzonder is, is dat Lodewijk de kunstnijverheid in ons land een flinke duw in de rug wilde geven en daarom de meubels liet maken door Nederlandse meubelmakers. Die waren met behulp van modellenboeken al snel op de hoogte van de Franse empirestijl en leverden op die manier topkwaliteit af.’ De meubelen zijn bijna allemaal vervaardigd van massief mahoniehout, maar later ging men er steeds meer toe over om het mahonie te verwerken als fineer op een kern van eiken en grenen vanwege het Continentaal Stelsel, door Napoleon ingesteld om de handel met Engeland en haar koloniën aan banden te leggen. ‘Het voelt zo vanzelfsprekend om
monumenten
architectuur
en glinsteren, waarbij uit is gegaan van de hoogste glansgraad.’ Je weet dan ook niet wat je ziet als je langs de verschillende vertrekken in het paleis wandelt. Het glanzende houtwerk, de blinkende vuurvergulde ornamenten (Vuurvergulding is een proces waarbij een mengsel van goud en kwik op het metaaloppervlak wordt aangebracht), de hoogglanzend gepolijste marmerbladen op de tafels en trumeaus en de prachtige kleurige stoffering van de stoelen. Het is allemaal even indrukwekkend en straalt je van ver tegemoet. Van den Ende is dan ook zichtbaar in zijn nopjes tijdens de rondwandeling door het gebouw. Want het is ook niet niks wat er allemaal
architectuurbeleid
zestig van de vorige eeuw. Veel elementen, zoals puien, deuren en luiken, werden toegevoegd, maar vooral de cassettenplafonds op de hoofdverdieping kregen het zwaar te verduren. De witte verflagen die in de tijd van Lodewijk Napoleon over de schilderingen werden aangebracht, zijn toen wat al te rigoureus verwijderd, zodat de oudere afwerklagen daaronder beschadigd raakten. Bovendien werden de plafonds ook nog eens voorzien van een nieuwe, maar achteraf gezien verkeerd geïnterpreteerde, paarsrode afwerklaag. En daarnaast werden de trompe l’oeil-schilderingen in de kamers in de zijvleugels en aan de achterzijde met sjablonen overgeschilderd. ‘Na uitvoerig kleuronderzoek bleek
Empire-meubilair is grootste collectie buiten Frankrijk deze unieke collectie, nu alles op en top gerestaureerd is, weer een plek te geven in het paleis’, zegt Van der Heiden. ‘Vooral ook omdat het empire meubilair zo sober en strak van lijn is en de verschillende onderdelen precies in de juiste verhoudingen zijn aangebracht. Het oogt daarom erg massief en architecturaal en is zodoende in balans met de strenge architectuur van de 17de eeuwse vertrekken. Het hoort gewoon bij elkaar.’
gebruiksklaar Bij de herinrichting van het paleis heeft het meubilair een functionele opstelling gekregen, dat wil zeggen dat het gebruiksklaar is op het moment dat er officiële ontvangsten plaatsvinden of als het paleis dienst doet als gastenverblijf bij staatsbezoeken. Dat had ook gevolgen voor de aard van de restauratie omdat voor ‘normaal’ gebruik de meubels er weer als nieuw uit moesten zien. ‘In een museale opstelling kun je het verweringsproces oftewel de authenticiteit van een meubel wat meer laten zien’, legt Van der Heiden uit. ‘Maar nu moest alles weer glimmen
gebeurd is tijdens de renovatie. Het gebouw voldeed volstrekt niet meer aan de hedendaagse eisen van een koninklijk gastenverblijf. De keukeninrichting was niet meer van deze tijd, installaties voor water, elektriciteit en verwarming waren verouderd, beveiligde datalijnen voor telefonie en internet ontbraken en tot overmaat van ramp zat het gebouw vol met asbest. Vooral op de vierde verdieping moest door de ingrijpende asbestsanering veel worden gesloopt. ‘Maar het voordeel daarvan was’, zegt de restauratiearchitect, ‘dat de nieuwe appartementen, bestemd voor zowel de eigen medewerkers als het personeel van het bezoekende staatshoofd, als een ingeschoven doos in de 17de eeuwse ruimte zijn geplaatst zodat de prachtige graatgewelven met gordelbogen weer zichtbaar zijn’.
vervaagd Achteraf was het nog niet zo eenvoudig om de oorspronkelijke 17de eeuwse interieurafwerking weer boven water te krijgen omdat die nogal vervaagd was door de reconstruerende restauraties uit de jaren
dat de plafonds oorspronkelijk een wagenschotkleur hadden, dat wil zeggen een lichtbruine afwerklaag’, zegt Van den Ende. In de Secretarie aangekomen loopt hij resoluut naar twee muurkasten die tijdens de huidige restauratie achter het behang tevoorschijn zijn gekomen. ‘De blonde kleur van de deurtjes en het kozijn zijn origineel, dat kun je zien omdat ze nooit zijn overgeschilderd. We hebben daarop besloten om deze kleur ook aan te brengen op de plafonds, waarbij we het paarsrode lagenpakket uit de jaren zestig, uit respect, er niet eerst afgekrabd hebben, maar er over heen hebben geschilderd. Het historische verflagenpakket daaronder is geheel bewaard gebleven. Wat we hebben geprobeerd is om het verschil tussen de ondergrond en de beschilderingen minder hard te maken, waardoor je dichter bij het origineel komt.’
luchters Tijdens de vorige restauratie verdwenen ook de kroonluchters, die sinds de intrek van Lodewijk de vertrekken van licht voorzagen, volledig gede-
17
monteerd naar de zolders van het paleis. De huidige restauratiearchitect kan er kort over zijn: ‘Een paleis als dit is ondenkbaar zonder kroonluchters. Dat kan eenvoudig niet.’ Groot was dan ook de opluchting toen de kroonluchters weer werden teruggevonden. Hoewel het nog een heel gepuzzel was om het juiste kristalbehang bij de lampen te zoeken en ze weer netjes aan elkaar te rijgen. Gelukkig bleken er nog oude foto’s te bestaan van de 19de eeuwse paleisinrichting waarop goed te zien was hoe de kroonluchters er uit zagen en in welke ruimtes ze hingen. Blikvanger is ongetwijfeld de 710 kg zware kroonluchter die tijdens het koningschap van Willem III in eerste instantie voor het Loo was besteld, maar daar niet voldeed, waarna het in het Burgemeestersvertrek werd geplaatst. Inmiddels zijn ook in de andere ruimtes op de hoofdverdieping de vuurvergulde kroonluchters en de wandappliques weer teruggeplaatst en voorzien van moderne halogeenlampen, die het zachte kaarslicht uit de 19de eeuw zoveel mogelijk benaderen. ‘Die kroonluchters vormen misschien wel de belangrijkste schakel tussen het 19de eeuwse meubilair en het 17de eeuwse interieur’, zegt Van den Ende. ‘Je kunt nu echt spreken van een eenheid. De prachtige marmeren schouwen, de nieuw geweven tapijten en het gerestaureerde meubilair worden met elkaar verbonden door het zachte licht van de kroonluchters. Het klinkt misschien wat poëtisch, maar zo zou je het wel kunnen zeggen.’
JJ
18
Thesaurie Extraordinaris
paleis op de dam Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Wim Ruigrok
Delegaties kunnen op niveau ontvangen worden
Klaar voor Koningen, Presidenten en Publiek
Het Paleis op de Dam is open voor het publiek: jaarlijks wordt er een zomertentoonstelling gehouden maar dit jaar is dat niet nodig. Het interieur spreekt voor zich. Voor de zomer van 2010 wordt een tentoonstelling over de architecten Palladio en Scamozzi voorbereid. Primair is het paleis voorbestemd voor ontvangsten en staatsbezoeken. Een gesprek met de Intendant.
>> De keuken en de nieuwe apparatuur staat los in de noordoostkant van het gebouw
monumenten
architectuur
Delegaties hoeven niet per se meer naar een hotel Sinds koningin Juliana in 1975 het Paleis op de Dam besloot open te stellen voor het publiek, later onder meer met een jaarlijkse zomertentoonstelling, bezochten velen het Paleis op de Dam. In de jaren direct voorafgaande aan de tijdelijke sluiting van het paleis (medio 2005) betrof het gemiddeld 80 tot 100 duizend bezoekers per jaar. Het paleis werd zo in de traditie van het vroegere stadhuis weer een beetje van de Amsterdamse burgerij die er vóór 1800 gemakkelijk in de Burgerzaal binnenwandelde. De openstelling paste binnen de moderne monarchie en de democratiseringsgolf van de jaren zestig en zeventig.
De openstelling wordt echter soms tijdelijk doorkruist, zegt Kolonel der mariniers J.A. Dijkstra, Intendant der Koninklijke Paleizen. Bij een staatsbezoek of de ontvangst van het Corps Diplomatique is het Paleis op de Dam tijdelijk het exclusieve domein van het staatshoofd. Niet dat dat vaak gebeurt. Gemiddeld twee keer per jaar wordt een hoge buitenlandse gast en een deel van het daarbij behorende gevolg op het paleis ontvangen. Vóór de sluiting in 2005 kwamen er onder meer de volgende ‘groten’ langs: koning Albert en koningin Paola van België, keizer Akihitho en zijn vrouw Michico uit Japan, koning Juan Carlos en koningin Sofia van Spanje en in 1999
president Nelson Mandela en zijn vrouw Graca Machel uit Zuid-Afrika. Of staatslieden de komende jaren in het paleis ontvangen zullen worden, zal per bezoek bekeken worden, zegt Dijkstra. Dat hangt af van de veiligheidseisen. ‘Of we een goede beveiliging kunnen garanderen tijdens de op handen zijnde gevelrenovatie, is een belangrijke vraag. Welke risico’s loop je?’ Want er staan steigers rondom, weliswaar achter een grijs geschilderde schutting. En dan is er ook nog zoiets als de esthetiek: het interieur mag dan glanzen en glimmen, het exterieur wordt door de gevelbehandeling en de schutting tijdelijk een minder aantrekkelijk decor voor hoog bezoek. Mits de vergun-
ningenprocedure zonder vertraging verloopt zal die schutting er naar verwachting niet langer dan 2,5 jaar staan. Desondanks heeft de Rijksgebouwendienst er alles aan gedaan de toegankelijkheid te garanderen, bijvoorbeeld door de schutting te onderbreken met een feestelijke V-vormige poort, ter hoogte van de officiële ingang.
prijzen Maar het interieur is klaar voor de gasten. Niet alleen voor ontvangsten van regeringsleiders, maar ook voor symposia van de Stichting Koninklijk Paleis Amsterdam, voor het uitreiken van prijzen (waaronder de Koninklijke Prijs voor de Vrije Schil-
20
monumenten
architectuur
derkunst), voor de 4 mei-herdenking en voor andere ontvangsten. De keuken die volledig is gemoderniseerd en aan de kant van de Nieuwe Kerk ligt, is berekend op 300 couverts. Desgewenst kan er bovendien extra apparatuur naar binnengerold worden. De Dienst van het Koninklijk Huis heeft enkele koks in dienst die zich daar in hun kookkunst kunnen uitleven, hoewel er af en toe ook gewerkt kan worden met cateraars, aldus Dijkstra. ‘De keuken is zo in het gebouw geplaatst dat de wanden van het paleis niet worden aantast en de keuken vervangen of verwijderd kan worden als dat nodig is.’ Dijkstra was op enige afstand, samen met de projectintendant de heer E.J. Reitsma (die speciaal de renovatie en restauratie van de binnenzijde van het Paleis op de Dam in portefeuille had), betrokken bij dat nu bijna afgeronde Rgd-project. Hoewel praktisch alles in het interieur gereed is, gaat het overleg over de finale afronding nog wel even door. Tegelijkertijd met deze afronding vindt overleg plaats over de vergunningen die voor het werk aan de buitenkant zijn aangevraagd. Over een aantal aspecten van het gebruik van het paleis kan ook Dijkstra alleen maar speculeren, zoals het moment van staatsbezoeken en de aard ervan. Dat gaat via het ministerie van Buitenlandse Zaken. ‘Je weet niet altijd lang van te voren wanneer en wie van het paleis
De pui, de gang die achter het balkon aan de Damzijde loopt. De wanden zijn versierd met kristalbehang.
21
De Schepenzaal of Troonzaal waar ooit de troon bij de schouw heeft gestaan.
gebruik gaat maken. Dat hangt af van de grootte van het gevolg.’ Desondanks is ook in dit opzicht het gebouw erop berekend. Er zijn meer dan 100 bedden, verspreid over drie etages, waar een delegatie met personeel en beveiliging kan overnachten. Dijkstra: ‘Maar het kan ook heel goed zijn dat men besluit voor een deel van het gevolg een hotel te kiezen, bijvoorbeeld omdat er meer accommodatie nodig is voor het staatshoofd en zijn of haar gevolg dan het paleis kan bieden.’ De accommodatie is in ieder geval gemoderniseerd: met name op de vierde etage zijn de wat schrale personeelsvertrekken vervangen door
kamers die nu, allemaal met eigen badkamer, voldoen aan de huidige eisen. De derde etage was bij de vorige verbouwing al ingrijpend vernieuwd. De derde en vierde etage zijn voor het publiek niet toegankelijk, de kelders met de technische ruimten en de vroegere wijnkelder van Lodewijk Napoleon evenmin. Met name de eerste etage en een deel van de begane grond zijn daarentegen ruimhartig opengesteld, meer nog dan vóór de verbouwing. Op de eerste etage kan het publiek nu, behalve de Burgerzaal en de galerijen, zo’n 80% van de grotere vertrekken bekijken. Daaronder zijn de vier hoekkamers die net als vóór de verbouwing, ook de bestemming
van slaapkamer hebben gekregen, alle met een eigen badkamer. Er staat in elke kamer een fraai Empire bed en elke kamer heeft zijn eigen kleurenpalet gekregen. Het publiek kan doordringen tot de hoekkamers, gescheiden door een plexiglazen wering. Als de kamers bij een staatsbezoek gebruikt moeten worden, dan wordt die wering tijdelijk weggehaald. Dat geldt niet voor de consciëntieus gerestaureerde Empire meubels in deze vertrekken: die blijven altijd op hun plek. Staatsbezoeken en andere koninklijke evenementen mogen dan voorrang hebben op de publieke toegankelijkheid, de Dienst van het
Koninklijk Huis wil de changementen zo snel mogelijk laten verlopen om te voorkomen dat het paleis onnodig lang gesloten blijft. Op de dag na de officiële opening op 13 juni 2009, stond er een rij belangstellenden tot halverwege de Dam te wachten om het vernieuwde paleis te bezoeken. De laatsten moesten worden teleurgesteld; er is nu eenmaal een grens aan de capaciteit in het paleis. Er mogen niet meer dan 350 mensen tegelijkertijd binnen. Maar wie binnengaat, wordt niet teleurgesteld. Er zijn weinig gebouwen in Nederland met zo’n allure.
JJ
22
In en op de huid van het Paleis
De Schepenzaal
paleis op de dam
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Wim Ruigrok
>> Hare Majesteit bekijkt met architect Krijn van den Ende de Vroedschapskamer.
De afgelopen viereneenhalf jaar sjouwde fotograaf Wim Ruigrok regelmatig met statief, camera en belichting van zijn huis naar het Paleis op de Dam om de restauratie van het immense complex voor de eeuwigheid vast te leggen. Door zijn ogen zien we hoe asbest werd verwijderd, leidingen werden blootgelegd, een nieuwe lift werd gebouwd, hoe schilderingen uit en later ook weer in de plafonds werden getild. Hij maakte ons getuige van bouwvergaderingen, van verrichtingen in werkplaatsen waar luchters minutieus uit elkaar werden gehaald en werden gereinigd, waar kastjes werden gepolitoerd of het marmer werd bewerkt. Specialisten uit binnen- en buitenland hebben zich ingezet in het weven van tapijten, maken van nieuwe schilderijlijsten en het opknappen van het Empiremeubilair. De restauratie van het Paleis op de Dam was, zo lezen we uit de foto’s, niet alleen een technische operatie – vermoedelijk de grootste in de geschiedenis van het gebouw – waarbij installaties, verwarmingsketels en leidingen werden vernieuwd, het betrof ook de herschepping van het interieur zoals dat door Lodewijk Napoleon tussen 1808 en 1810 is bedacht. De Rijksgebouwendienst heeft de restauratie aangegrepen om meer over de geschiedenis van het gebouw aan de weet te komen, aangezien nu de constructie blootlag en schilderingen van hun (onbereikbare) plaats waren getild. Het resultaat is een overrompelende sequentie aan vertrekken zoals die in Nederland weinig te zien zijn, Paleis het Loo uitgezonderd. Het fotomateriaal is inmiddels historie, dat is de ironie van een bouwgeschiedenis.
JJ
24
stedenbouw
monumenten >> De Burgemeesterskamer. Hier hangen nu schilderijen van de Oranje-vorsten.
Schouw in de Kamer van de Commissarissen van Kleine Zaken met een schoorsteenstuk van Jurriaan Andriessen.
>> Kamer van de Commissarissen van Kleine Zaken, werd vroeger de Salon van de Ambassadeus genoemd.
architectuurbe- kunst << In de Thesaurie Ordinaris staan met blauwe stof beklede stoelen.
27
paleis op de dam
Kees van den Boer, over zijn zeven jaar project Paleis op de Dam:
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Tekst: Agnes Koerts Fotografie: Wim Ruigrok
De renovatie en restauratie van het Paleis op de Dam bleef binnen het budget, was op tijd klaar. En alles naar tevredenheid van de gebruiker, de Dienst Koninklijk Huis. Een succesverhaal voor de Rijksgebouwendienst. Dankzij een reeks factoren: beperkte publiciteit, compacte projectorganisatie, korte communicatielijnen. Maar ook: een hecht team, grote ego’s vermijden. Het verhaal en de lessen, eindelijk verteld, na zeven jaar achter de (bouw)schutting.
‘Een strakke organisatie: dat was voor een
Architect Krijn van den Ende. Jan Zoet, directievoerder op het werk. Gerard Menting, hoofdopzichter bij de Rijksgebouwendienst. Eens per twee weken schuift Kees van den Boer, Rijksgebouwendienst, projectmanager met hen aan tafel. Aanvankelijk houden ze hun coördinatieoverleg in het Paleis op de Dam zelf. Later, wanneer het meer en meer ontmanteld raakt, aangrenzend, in een van de bouwketen aan de Nieuwezijds Voorburgwal. ‘Een hecht team’ zegt Kees van den Boer, sinds 2002 nagenoeg fulltime bezig met het gebouw. Aanvankelijk alleen om de renovatie te leiden, waarvoor op de begroting van VROM in 2004 een budget van 69 miljoen
euro was uitgetrokken. Hun doelen: ‘Het gebouw gezond en veilig maken, verouderde installaties te vervangen en het gebouw functioneel op te waarderen’. Vooral gericht op renovatie. In een later stadium kwam daar 12 miljoen euro bij, voor restauratie van meubilering, stoffering, schilderingen, kroonluchters. Van den Boer is trots op dat extra, dat kan hij niet verhullen, want: ‘Nu kan iedereen de vernieuwing zien. Belangrijk voor het publiek, dat tijdens de openstelling van het paleis nu de prachtige resultaten kan zien. Als we ons beperkt hadden tot de asbestsanering, de leidingsystemen, de verwarmingsketels, de balken,
monumenten
Kees van den Boer, projectleider van de Rijksgebouwendienst, glundert over het resultaat.
29
Stoffeerders bekleden de banken en stoelen.
groot deel de kracht van dit project’ was de renovatie onzichtbaar gebleven, achter de schermen’. Nu het publiek na drie jaar gruis en stof het paleis kan betreden, is het tijd om het werk achter de schermen te openbaren. Wat deed de Rijksgebouwendienst daar eigenlijk? In de tijd gezien moeten we twee fasen onderscheiden: Bouwstroom 1 en Bouwstroom 2. De eerste omvatte: ontmantelen van het gebouw, asbest en oude inrichting eruit halen, inclusief ‘het kloppend hart’ alle voorzieningen in de kelder, zoals verwarmingsketels, leidingen. ‘Het idee achter de splitsing in twee bouwfases,’ zegt Van den Boer, ‘was dat we tijdens de ontmanteling op zaken zouden kunnen stuiten, die we alsnog in de bestekken zouden voegen voor Bouwstroom 2, de wederopbouw. Dat is ook zo gebeurd.’ Zo werd het werk verdeeld over twee aanbestedingen. Die van Bouwstroom 1 betrof het weghalen van asbest, en het ontmantelen van installaties en bouwkundige zaken. Voor elke discipline werden drie aannemers uitgenodigd een concur-
rerende aanbieding te doen. ‘Omdat we korte lijnen wilden, en de risico’s zoveel mogelijk wilden beperken, moest er één aanspreekpunt komen: dus aannemer, installateur en asbestsaneerder moesten een Vennootschap onder Firma oprichten, waarbij de hoofdaannemer ons aanspreekpunt was’. Bouwbedrijf Jurriëns werd hoofdaannemer in de VoF van Bouwstroom 1, met Imtech voor de installaties en Koole voor asbestverwijdering. In de eerste helft van 2006 waren zij klaar met hun werk, en in de zomer van dat jaar volgde de aanbesteding voor Bouwstroom 2, opgedeeld in vijf percelen: bouw, installaties, keuken, lift en beveiliging. Hoofdaannemer werd Schakel & Schrale, die samen met installateur GTI als eerste uit de bus kwam. Ook zij vormden een VoF. Ze moesten instemmen met een bijzondere voorwaarde: de Rijksgebouwendienst zou zelf de onderaannemers selecteren, en de VoF moest zonder morren akkoord gaan met die selectie. Wel is vóór de aanbesteding gemeld aan
de bedrijven welke potentiële onderaannemers door de Rijksgebouwendienst waren geselecteerd om een aanbieding te doen.
verrassingen ‘Tijdens de ontmanteling zijn we bij het maken van de bestekken op sommige punten een heel andere kant opgegaan dan we aanvankelijk dachten’, zegt Van den Boer. Natuurlijk scholen er verrassingen in de 350 jaar oude creatie van Jacob van Campen. Een voorbeeld. ‘Het gebouw lag helemaal open. Open vloeren, plafondgewelven kwamen weer in beeld. Het bleek dat we een ander beeld hadden gehad van de achterliggende structuur. Het hele leidingensysteem zou toch anders moeten dan we vooraf dachten. In de kelder is het gehele leidingentracé, oorspronkelijk horizontaal gedacht aan het plafond, vanwege het gebrek aan hoogte in de ruimte verplaatst naar de wanden’. ‘Vondst, voor ’t geval er iets misgaat met zo’n leiding: met demontabele platen ervoor, die eenvoudig weg te halen zijn. Op de verdiepingen zaten
de leidingen meestal verscholen tussen twee plafonds in. Na slopen van het zichtbare plafond, ontdekten we het originele gewelf daarachter. Dat wilden we zichtbaar in de ruimte houden. En zo besloten we de leidingen voor de verwarming op die plaatsen door de vloer te laten lopen’. De verwarmingsketels werden vernieuwd, zij bleven in de kelders. De koeling is niet centraal geregeld, maar per ruimte waar koeling nodig is. Overigens: de ramen kunnen open, voor frisse Amsterdamse binnenstadslucht. Belangrijk in zo’n gebouw is natuurlijk de brandveiligheid. Na advies van TNO en in nauw overleg met de Amsterdamse brandweer zijn keuzes gemaakt voor bepaalde brandcompartimentering. Sprinklers ontbreken vanwege de monumentale waarde van het gebouw. ‘Zoals bij elk onderdeel vroegen we ons af: wie heb ik nodig voor dit aspect? Vaak was dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, vaak het Stadsdeel Centrum, dat de vergunningen verleende’.
gedocumenteerd Het hele renovatieproces is vastgelegd. Niet alleen in beeld door de vaste fotograaf, Wim Ruigrok, die woont onder de rook van het Paleis en elk moment van de dag met zijn camera kon binnenlopen. Maar zeker ook op schrift. ‘Wij hebben verantwoordingen laten schrijven over alles wat we deden. We hadden geleerd uit de vorige renovaties in de jaren ‘30 en ‘60. Daarvan is minder vastgelegd dan we nu wensten. Het bleek voor ons lastig de visie van die verbouwingen te achterhalen. Bouwhistoricus Hein Hundertmark heeft dus alles gedocumenteerd. Hij zag allerlei dingen, toen het gebouw open lag, bijvoorbeeld hoe in de 17e eeuw besluiten zijn genomen tijdens de bouw.’ Er is vooral internationaal veel interesse in het gebouw, dat merken niet alleen de mensen die de dagelijkse bezoekersaanmeldingen volgen. Ook wetenschappers melden zich. Het is de bedoeling om over de renovatie en restauratie uitgebreid te publiceren. Dat zal gebeuren in voor het publiek toegankelijke teksten en in wetenschappelijke publicaties. Vanwege de omvang van het werk zal
het nog wel enige tijd duren voordat die beschikbaar komen.
draagvlak op alle niveaus Tot één van de belangrijkste taken van de projectmanager in de afgelopen jaren rekent Kees van den Boer het ‘vinden van draagvlak op alle niveaus’. ‘Je moet op basis van individuele verantwoordelijkheden teams vormen’, zegt hij. ‘Er werken veel losse figuren in zo’n projectteam. Die breng je samen in een compacte projectorganisatie. De lijnen zijn kort. De kracht van dit project schuilt ook daarin, met een minimale stuurgroep, beperkte begeleidingscommissies, geen klankbordgroepen, geen werkgroepen. Beslissingen neem je ad-hoc, rond de meubels, schilderingen, kroonluchters. Maar je moet een hecht team vormen, en dan werken grote ego’s alleen maar belemmerend. Iedereen werkt onder gigantische druk en spanning. Dan moet je zien draagvlak te krijgen door mensen betrokken te houden, en hun mening te horen, ook over de grenzen van hun eigen verantwoordelijkheden heen’. Het project begon onder directeurgeneraal Fred van der Veen, het eindigde onder directeur-generaal Peter Jägers. Wat voor karakter moet een projectmanager hebben, vragen we Van den Boer. Zijn antwoord: ‘Je moet met evenveel gemak bij de directeur-generaal durven binnen lopen als aankloppen bij de portier die je elke week ziet’. ‘Je moet mensen rechtstreeks aanspreken, af en toe eens een gezellig etentje met elkaar, een borrel organiseren met Kerst. Ze moeten je kennen, iedereen. Ik heb mensen hun werk laten doen. Ze wisten dat ik één dag in de week op het werk zou zijn. De andere dagen zijn de mensen op de werkvloer verantwoordelijk. Ik zei in het driemanschap van projectmanager, architect, directievoerder: ik verwacht van jullie dat je kwaliteit in overeenstemming brengt met tijd en geld’. ‘Krijn van den Ende, de restauratiearchitect, heeft een geweldige kennis van het gebouw en heeft tegelijkertijd een zeer gedetailleerde visie op restauratie en renovatie. Daarin
Vernieuwing zichtbaar dankzij stoffering en meubilering is hij ontzettend precies, heeft bij wijze van spreken een visie op elk schroefje en moertje. Jan Zoet, de directievoerder, zei naar aanleiding van zijn voorstellen wel eens: daar is geen tijd en geen geld voor. Gingen we op mijn initiatief met zijn drieën in de HiSpeed Lounge op het Centraal Station van Amsterdam zitten, in zo’n heel kleine vergaderruimte, om het uit te praten. Als we daar dan zaten, bleek vaak dat ze gezamenlijk toch weer een oplossing hadden gevonden’.
dienst koninklijk huis ‘Geheim’, en ‘Beperkte Publiciteit’: natuurlijk zijn talloze mensen die een taak of verantwoordelijkheid
hadden bij dit project, wel geïnformeerd over de enorme klus. Maar iedereen moest belet vragen. Ook de Rijksbouwmeester, verantwoordelijk voor monumenten. Mels Crouwel was net aangetreden bij het begin, en eigenlijk omspande het leeuwendeel van het werk zijn periode. Eens troonde de projectmanager hem en de verzamelde oud-Rijksbouwmeesters mee op een excursie door het geraamte dat het Paleis van binnen was geworden. Daaruit kwamen nieuwe ideeën en stimulansen voort, wil Van den Boer wel onthullen. Net zoals de diverse rondleidingen die hij gaf aan koningin Beatrix: ‘Over smalle
loopplanken gingen we. Ze was zeer betrokken, gaf haar visie. Belangrijk, want de Dienst Koninklijk Huis is de gebruiker en zij heeft op grond van haar levenslange betrokkenheid een enorme kennis van het gebouw, waar wij graag gebruik van maakten. Ook het Masterplan dat we in 2004 schreven en daarna verder uitwerkten, met onder andere suggesties voor materiaalkeuze, dessins en kleuren, kreeg duidelijk instemming van de gebruiker’. Dat het project het stempel ‘geheim’ kreeg, gaat terug op een besluit van het ministerie van Justitie. Waarom geheim? ‘Dat houdt verband met de beveiliging van de koninklijke familie
en van hun gasten: de afweging draait om de vraag: levert openbaarheid gevaar op voor de staat? Deze beslissing wordt altijd genomen wanneer het gaat om koninklijke woon- en werkverblijven.’ Geen enkele keer is er in de zeven afgelopen jaren, landelijk of plaatselijk, politiek een punt gemaakt van de stilte rondom het Paleis op de Dam, zegt Van den Boer. ‘Sinds 1936, toen de gemeente Amsterdam het gebouw verkocht aan de Staat, is Amsterdam nooit in staat geweest het terug te kopen, vooral vanwege de hoge onderhoudskosten.’ De vergunningaanvragen hebben allemaal de normale procedure bij
het Stadsdeel Centrum doorlopen, maar veel bezwaren zijn daartegen niet ingediend. Alleen de omwonenden op de Dam waren het niet eens met de volledige ommuring met bouwschotten aan de Damzijde. Dat plan is na onderling overleg teruggebracht tot bouwplaatsen en bouwketen alleen aan de Nieuwezijds Voorburgwal.
zelfs buiten Nederland zoeken, ook in België zijn restauratoren betrokken bij het project. Op dezelfde manier zochten we naar restauratoren voor de marmeren bladen op het meubilair en voor de spiegels. Per discipline trokken we drie specifieke adviseurs aan: Janine van Reekum voor metaal, Paul van Duin voor hout en Pier Terwen voor marmer’.
code
en de burgerzaal
Na herstel van het gebouw, lijkt de 12 miljoen extra voor de meubels, de stoffering, de kroonluchters een toefje slagroom op de taart te zijn geworden. Van den Boer, extra enthousiast, weet dat uit dat restauratiewerk veel lessen zijn geleerd. De enorme omvang leidde tot veel en bijzonder werk voor experts in hout, metaal, textiel en onnoemelijk veel meer deskundigen, vaak niet eens meer te vinden binnen Nederland. ‘Wij hebben samen met Ed Reitsma, de intendant van Hare Majesteit, een bijzondere projectorganisatie daarvoor opgezet, onder leiding van Sandra van Stigt-van den Berg van de Rijksgebouwendienst. Omdat het ging om een enorme hoeveelheid werk, konden we het niet onderbrengen bij één restaurator. We hebben toen een vorm gevonden die uniek genoemd mag worden. We hebben de branche zo breed mogelijk benaderd. Als criterium voor deelname hebben we het lidmaatschap van Restauratoren Nederland gesteld. Dat is een groep die een eigen ethische code hanteert.’
Een vraag die Van den Boer en zijn opvolger Hein van Rossum dezer dagen vaak horen: ‘Waarom is de Burgerzaal niet aangepakt?’ Wie er nu binnenloopt is wel direct opnieuw onder de indruk van de ruimte en haar maatvoering. Antwoord: ‘Aanvankelijk hadden we een Masterplan, daarin zat ook het opknappen van de Burgerzaal. Het budget voor het Masterplan werd teruggebracht tot 69 miljoen. Er is gekozen voor het meest nodige eerst: gezond en veilig maken, vervanging van verouderde installaties en functioneel opwaarderen van het gebouw. Bij het later toevoegen van onderdelen aan het project zochten ze naar afgeronde eenheden. ‘De lijn was: als we om extra geld vragen moet dat zijn voor zaken die binnen de planning van het lopende project zouden kunnen worden uitgevoerd. Uitloop van de opleverdatum was onbespreekbaar. De Burgerzaal vereist specifiek en tijdrovend historisch en technisch onderzoek, naar de vloer, de wanden, de kroonluchters. Die zaal zou daardoor niet binnen de planning kunnen worden gerestaureerd’, maar zal zeker op de nominatie blijven staan om in de toekomst alsnog te worden gerestaureerd.
‘Om de restauratiewerkzaamheden in tijd en geld te kunnen beheersen zijn die onderverdeeld in een groot aantal percelen. Bij het maken van de selectie ontstonden er door de restauratoren zelf gevormde combinaties, er kwamen prijsaanbiedingen, plannen van aanpak. Zo gingen diverse restauratoren in een voor hun nieuwe samenwerking aan de slag. Het bleek voor iedereen enorm leerzaam, ook omdat we gezamenlijke ‘terugkomdagen’ organiseerden in de opslagplaats waar de meubels en kroonluchters stonden’. Daarbij konden de restaurartoren de (deel) resultaten van hun collega’s zien en beoordelen en, door onderling ervaringen uit te wisselen, gebruik maken van de kennis van anderen. ‘Voor de kroonluchters moesten we
Kees van den Boer kreeg tweeënhalf jaar geleden Hein van Rossum als tweede man naast zich. Nu draagt hij het Paleis helemaal over aan zijn assistent, die op zijn beurt weer wordt ondersteund door Margreet Boon. Zij staan voor een gigantische nieuwe taak: de gevels van het Paleis in orde maken. Meer zichtbaar bestaat er niet, dus daarover lopen al veel discussies. De succesformule van Kees van den Boer voor wat betreft de beperkte publiciteit , daarvan zal zijn opvolger niet kunnen profiteren.
JJ
32
paleis op de dam
Tekst: Agnes Koerts Fotografie: Wim Ruigrok
Herstel van de gevel kan dit najaar beginnen
De binnenkant van het Paleis op de Dam is gerenoveerd, veel van het interieur werd gerestaureerd. Dat gebeurde allemaal in relatieve stilte. Nu volgt de aanpak van de buitenkant. Voor iedereen zichtbaar en dan ook onmiddellijk op het puntje van vele tongen. Experts, burgers, politici praten over de “Bentheimer” en “Oberkirchner” stenen, over blonde en zwarte blokken, vuil en schoonspoelen. ‘Het is een gebouw om trots op te zijn’, zegt Van Rossum, de huidige projectmanager van de Rijksgebouwendienst. Maar die schoonheid van het gebouw, ontworpen als ideaalbeeld, komt op dit moment onvoldoende tot zijn recht. Door de aanpak van de gevel zullen de Amsterdammers, alle Nederlanders, maar ook de vele buitenlandse bezoekers deze schoonheid weer in volle omvang ervaren. In oktober 2008 diende de Rijksgebouwendienst de aanvraag in voor de monumentenvergunning. Nu, vanaf half juni tot begin augustus liggen de plannen voor de gevel voor iedereen ter inzage bij het Stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam. Daarna volgt de fase van het verkrijgen van de bouwvergunning, die dan waarschijnlijk medio september 2009 verleend kan worden. Hein van Rossum, sinds tweeënhalf jaar betrokken bij het project Paleis op de Dam als rechterhand van projectmanager Kees van den Boer, heeft de gevel voor in zijn agenda staan. ‘Het gaat om technisch herstel’, zegt Van Rossum, ‘gekoppeld aan terughoudend visueel herstel’.
Hij legt uit: ‘Sommige blokken zijn licht van kleur, blond. Andere zijn zwart. Er dringt zich een zekere vlekkerigheid op. Daaraan willen we iets doen. Nee, uitdrukkelijk willen we het gebouw niet als nieuw maken. Contrasten moet je niet uitwissen, maar je kunt ze wel verzachten’.Er wordt tot in detail en zeer zorgvuldig nagedacht over de te gebruiken technieken. Het begint met verwijderen van vuil en schoonspoelen. Dan wordt onder lage druk op plaatsen waar dat nodig is, gebruik gemaakt van ‘droog microstralen’. Van Rossum: ‘TNO heeft het voor ons bestudeerd en vindt dit een verantwoorde aanpak voor dit gebouw’. Stap voor stap worden de effecten bekeken, en wordt de volgende stap gezet. Het verzachten van de contrasten zou aanvankelijk gebeuren met het vernevelen van minerale verf, maar TNO doet nu onderzoek naar een andere, meer verfijnde methode die in Duitsland al geruime tijd wordt toegepast. Dan wordt gewerkt met silicaatkrijt, die vervolgens wordt gefixeerd. “De gevel” vergt terecht veel aandacht, en de reinigingstechnieken worden nauwgezet gecontroleerd tijdens het proces. Er is een ruime begeleidingscommissie ingesteld, met daarin onder andere de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam, het Stadsdeel Centrum en het Atelier Rijksbouwmeester.
JJ
kunst
monumenten
paleis op de dam Tekst: Frank van de Poll Fotografie: Wim Ruigrok
33
Schilderijen zijn na restauratie eindelijk te bekijken
Van Grevenstein deed verschillende ontdekkingen Het was vrijwel onmogelijk de voorstelling van de schilderijen in het paleis goed te bekijken en te beoordelen, zo bedekt waren ze door lagen restauratieverf. Nu is aan die ongewenste toestand een einde gemaakt voor het Restauratieatelier Limburg dat eerder de schilderijen in Huis ten Bosch en Trompenburg restaureerde. Maar het contrast tussen de witte plafonds en de schilderingen is voor restaurator Anne van Grevenstein nog te hard.
Een leven op steigers, heeft ze haar werk wel eens genoemd. Als restaurator zal Anne van Grevenstein aardig wat steigers hebben beklommen, zoals recent nog in het Koninklijk Paleis te Amsterdam. Daar is een deel van de monumentale schilderingen ontdaan van vuil, oude vernislagen en eerdere overschilderingen waardoor ze weer in hun volle glorie te bewonderen zijn. ‘Het bijzondere van deze restauratie’, zegt ze in haar kantoor tegenover het Rijksmuseum, ‘was dat de schilderingen al herhaaldelijk waren gerestaureerd. Dat bleek uit het historisch en materiaaltechnisch onderzoek dat we hebben uitgevoerd. Door de opeenvolgende verflagen te bestuderen, konden we
zien dat er regelmatig over de oorspronkelijke verf was geschilderd. En dat ging niet altijd even voorzichtig’. De eerste bronvermelding over een restauratie dateert al uit 1756, van Jan van Dijk, een kunstschilder die zich gedurende zijn loopbaan steeds meer toelegde op het restaureren van schilderijen. In een door hem uitgegeven boekje waarin hij alle schilderijen op het Amsterdamse stadhuis uitvoerig beschrijft, beklaagt hij zich over ‘de weetnieten der kunst die met water en Brussels zand de schilderijen hebben afgeboend’. ‘In dat boek wijst Van Dijk op de slechte toestand van de schil-
34
monumenten derijen op het stadhuis, die vooral veroorzaakt is door onkunde en onvoorzichtigheid van mensen die geen flauw idee hebben wat ze aan het doen zijn’, zegt Van Grevenstein. ‘Hij was conservator van de collectie en misschien wel een van de eerste die op een professionele manier met het restauratievak omging.’ Vooral in de 19de en 20ste eeuw zijn er regelmatig met de brede kwast overschilderingen gedaan, met name op de acht enorme schilder stukken in de galerijen aan weerszijden van de Burgerzaal, met voorstellingen over de strijd tussen de Romeinen en de Batavieren en twee oudtestamentische afbeeldin-
architectuur
architectuurbeleid
gen. Van Grevenstein, die als Hoogleraar praktijk van de restauratie aan de Universiteit van Amsterdam ook vanuit het wetenschappelijk onderwijs bij het onderzoek was betrokken, is zichtbaar ingenomen met de manier waarop het galerijen project is opgepakt. ‘Door de enorme omvang van het restauratie- en conserveringswerk in de galerijen hebben we het Nederlandse team uitgebreid met een aantal jonge en zeer ervaren krachten uit verschillende Europese landen zoals Frankrijk, Duitsland en Engeland. In dezelfde periode was er aan de UvA een nieuwe ‘Master opleiding Conservering en Restauratie’ gestart. Drie studenten hebben de schilderingen
kunst
in het paleis als scriptieonderwerk gekozen. En vanwege het nationale belang van deze restauratie was het Instituut Collectie Nederland zo vriendelijk om binnen hun eigen onderzoeksprogramma pigment onderzoek voor ons te doen. Op zich is uitwisseling normaal in het restauratiewereldje, iedereen kent elkaar, dus contacten met buitenlandse instituten zijn heel gewoon, maar het interdisciplinaire karakter van dit onderzoek was toch wel heel bijzonder. Door het zo breed mogelijk te doen zijn we ontzettend veel meer te weten gekomen, dat is misschien wel de ontroerende winst van dit hele project.’
Door de vele onderzoeken werd pijnlijk duidelijk dat de bezoekers van het Paleis op de Dam jaren lang naar de schilderingen in de boogvelden van de galerijen hadden gekeken die bedekt waren onder dikke lagen restauratieverf. ‘Dat is natuurlijk verbijsterend om te ontdekken. Ze keken dus in feite naar schilderingen uit de 19de en 20ste eeuw, zonder dat ze dat beseften.’ Als ze überhaupt al wat zagen, want door de donkerbruine toon en de enorme glinstering, veroorzaakt door de gele vernis, kon je de voorstellingen op zo’n grote afstand nauwelijks nog zien. Van Grevenstein: ‘In tegenstelling tot andere projecten, zoals in de Oranjezaal in Huis ten Bosch, waar alle schilderingen goed bewaard waren gebleven, hadden we hier juist te maken met een vrij harde restauratiegeschiedenis, met brede, totaal overbodige overschilderingen. Daarom was de winst na het schoonmaken en het verwijderen van oude verflagen ook zo gigantisch. Eindelijk konden we zien wat de oorspronkelijke esthetische bedoeling van deze schilderingen is geweest’.
coherentie En die was dat er tussen architectuur van de galerijen en de schilderingen al vanaf het begin een duidelijke coherentie bestond. Zo bleek bijvoorbeeld dat de donkerbruine toon in de schilderingen het gevolg was van een verkeerde interpretatie. De grondtoon was inderdaad donkerbruin maar daaroverheen was een middentoon aangebracht van lichtere partijen. Bovendien waren de gewelven naar alle waarschijnlijkheid onbeschilderd, zoals het onderzoek heeft aangetoond. De toon van de schilderingen en de zandsteenkleur van de gewelven waren dus op elkaar afgestemd. ‘Bij de vorige restauraties accentueerde men echter het licht-donker contrast door een spierwitte marmerimitatie in het gewelf aan te brengen en door donkerbruine overschilderingen op de schilderstukken. Door verdere verdonkering van het verfoppervlak en de was-hars bedoeking, waarbij ter versteviging van de doeken een steundoek werd aangebracht, was het totaalbeeld van de voorstellingen veel te donker geworden’.
En nu bleek opeens de meerwaarde van het breed opgestelde onderzoeksteam. Uit een verflagenonderzoek van de plafondschilderingen in het paleis werd met behulp van de hypermoderne apparatuur van het ICN vastgesteld dat ook in de overige vertrekken van de bel-etage de grondtoon een blondbruine afwerklaag was. ‘Tot onze grote vreugde konden we deze kleurenanalyse later nóg harder maken doordat we achter het behang in de voormalige Secretarie twee muurkastjes ontdekten die ook een lichtbruine kleur hadden. De deurtjes en het kozijn van deze kasten bleken nooit te zijn overgeschilderd’. En is eindelijk de balans tussen de architectuur en de lichte, heldere toon van de schilderingen weer hersteld. ‘Als je bedenkt dat het decoratieprogramma in de galerijen vanaf het begin een onderdeel vormde van de architectuur, dan moet die samenhang er oorspronkelijk zijn geweest. Dat kan niet anders. Die was alleen door alle veranderingen in de tijd van Lodewijk Napoleon en de daarop
volgende restauraties niet meer waarneembaar. Ik denk dat we die met deze restauratie weer een beetje hebben hersteld. Niet helemaal, want de gewelven zijn nog steeds wit, die hebben we helaas tijdens deze restauratie hun zandstenen kleur niet terug kunnen geven. Het contrast tussen de gewelven en de omgeving blijft daarom iets te groot. Maar de schilderingen hebben hun helderheid en dieptewerking weer helemaal terug. De kunsthistorici kunnen er de komende jaren weer tegenaan. Die zullen de kwaliteit van de schilderingen opnieuw moeten bepalen”.
JJ
36
stedenbouw
monumenten
Met het Empire-meubilair, stemmige Doornikse karpetten en schitterende luchters is het Paleis op de Dam weer op en top een paleis, dat uitnodigt tot ooh’s en aah’s. Maar het verleden van stadhuis schemert door de paleissfeer heen. Dit was lang het grootste en imposantste gebouw ter wereld, wat je aan de buitenkant niet afleest maar waarvan het interieur je bewust maakt. Een stukje geschiedenis.
Restauratie laat Amsterdamse macht en grandeur zien
Inrichting geeft paleis warm aanzien
paleis op de dam
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Wim Ruigrok Negentiende eeuw ontmoet zeventiende eeuw: in die geest is de recente restauratie van het Paleis op de Dam uitgevoerd. Terwijl het Empire-meubilair de glamour van het koningschap belichaamt, blijft daarnaast het stadhuiskarakter overeind: je zou zelfs kunnen stellen dat de twee gebruiksfuncties en sferen elkaar versterken. Toch was het in eerste instantie natuurlijk het huis van de Amsterdamse burgerij, dat blijkt uit opschriften, wapens en schilderingen. Een palazzo publico waar men binnenwandelde, gesprekken voerde, waar recht gesproken werd, waar gehandeld werd en politiek werd bedreven. In feite was het een verlengstuk van de Dam alleen
dan overkapt en winddicht, en vooral representatief van aard. Dat representatieve karakter wordt nu niet alleen belicht door de voorname vertrekken maar ook door de inrichting met Empire-meubilair en gereconstrueerde Doornikse tapijten. Daarmee heeft het paleis vermoedelijk weer net zo’n warme en voorname uitstraling als het in de periode 18081810 was toen Lodewijk Napoleon en zijn vrouw (die slechts een aantal weken) er woonden. Dat het architectonisch ontwerp van Jacob van Campen wel het achtste wereldwonder is genoemd, is, gezien zijn strikte symmetrische plattegrond, geen overdreven benaming. Nu ondersteunt het interieur het
architectuur
architectuurbe- kunst
37
predikaat. Het paleis uit 1655 kan als Gesamtkunstwerk wedijveren met het Venetiaanse Dogenpaleis of het Louvre in Parijs, ook allemaal symbolen van wereldlijke macht, maar met dit verschil dat het gebouw in eerste instantie een bestuurlijk en juridisch centrum was. En veel meer dan dat. Het was rechtbank, huis van bewaring, wisselkantoor, Raad voor de Kinderbescherming, kunstgalerij en militair hoofdkwartier. Vooral verbonden met de Amsterdamse bevolking en een belichaming van de sterke positie van de stad in de Gouden Eeuw ten opzichte van het Haagse regeringscentrum. Het bewijs dat Amsterdam destijds het welvarendste en invloedrijkste gewest was. Het stadhuis is daarmee ook een symbool van de samenstelling van de Republiek waar de zeven provinciën de macht gelijkelijk verdeelden en geen stad op papier de machtigste mocht of kon zijn. De facto was Amsterdam dat natuurlijk wel.
vondel
De Amsterdamse Maagd troont opnieuw in de Burgerzaal, een van de beelden van Quellinus.
‘Bruyt, daar ’t al om danst en die, zo fier en rijck. Op haeren schoonsten dagh op ’t kussen zit te prijck.’ Dat was het lofdicht dat Joost van den Vondel, dichter des vaderlands, uitbracht op het stadhuis toen het eenmaal klaar was in 1655. Nou ja klaar, er barstte na de Spaanse overheersing weer een oorlog uit met de Fransen en de Engelsen zodat er pas later een extra verdieping kon worden opgezet en de laatste grote plafondschildering, die van de Burgerzaal, kon worden voltooid. Toen was het al 1706. In dat opzicht herhaalt de geschiedenis in Amsterdam zich: verbouwingen of projecten duren lang, decennia soms. De metrolijnen in de stad, de bebouwing van de IJoevers, er zijn voorbeelden te over. Maar als het eenmaal is voltooid, staat er ook wat, een schepping die als het om het Paleis op de Dam gaat, met name toeristen uit de hele wereld de mond doet openen. Want zij stromen toe. Amsterdammers nee, die lopen er hoofdzakelijk aan voorbij, denkend dat het een vast onderdeel van de binnenstad is, een meubelstuk op de Dam. Dat heeft voor een deel te maken met het ongenaakbare en wat afwerende exterieur dat door de tand des tijds is vergrijsd, en door het ontbreken van
38
monumenten
Vrouwe Justitia op het dak.
een fatsoenlijke voordeur. Maar wie naar binnen gaat, had niet kunnen vermoeden hoe groots, licht, ruim en monumentaal het paleis is, hoe rijk versierd ook. Daarmee volgt Van Campen het gebruik in de 17e eeuw – zie de Amsterdamse grachtenhuizen – waar doorgaans de rijkdom aan de binnenkant zit en nauwelijks aan de gevel. Pronken doe je binnen. Wanden plafondschilderingen, beeldhouwwerk, Italiaans wit marmer, cassettenplafonds, het wemelt ervan in de huizen op de Herengracht maar in overtreffende trap in het Paleis op de Dam. Nog steeds is het onbegrijpelijk dat zo’n gebouw er halverwege de
Atlas torst de globe buiten – maar ook binnen
17e eeuw kon komen. Immers, de Spaanse bezettingstijd siste nog na, de rust was in Nederland niet neergedaald want er woedde op dat moment in alle hevigheid de eerste oorlog met de Engelsen. De plannen voor een nieuw stadhuis lagen al ter tafel in 1640 en met de bouw daarvan was al begonnen, toen plotseling het bestaande stadhuis van Amsterdam (naast de Nieuwe Kerk) afbrandde. De bouw kwam dus onder grote tijdsdruk te staan. En gering was het niet wat de vroedschap had verordonneerd: een ontwerp door Van Campen om een stadspaleis van grote allure te ontwerpen op een plek aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Een vrijstaand gebouw ook nog eens,
stedenbouw een unicum in Amsterdam, waar de gegoede burgerij zij aan zij woont. Daarvoor werd een heel blok huizen gesloopt – alsof er een puzzelstuk uit de Amsterdamse plattegrond werd gelicht, zo laat de maquette op de benedenetage in het paleis zien. Tegelijk werd de hele Dam, voordien een rommelig plein, leeg geruimd, op de Waag na die in het hart stond. Het stadhuis is daarmee de stedenbouwkundige bekroning van een getransformeerd stadsplein dat sommigen vergelijken met het San Marcoplein in Venetie.
democratie Het stadhuis ontpopte zich tot het grootste gebouw ter wereld volgens een strikte symmetrische plattegrond met de statige Burgerzaal in het hart van de hoofdverdieping. Dat moest het spectrum van de Amsterdamse democratie worden met aan de kant van de Dam zalen voor de bestuurders – waaronder de Burgemeesterskamer – en bijna 100 meter ertegenover de rechterlijke macht in de Schepenzaal. Anderhalve eeuw later, sinds Lodewijk Napoleon, zouden in deze zaal twee tronen onder een baldakijn staan. Maar toen was het uiteraard geen stadhuis meer. Duizenden arbeiders waren in touw om de droom van het Amsterdamse stadsbestuur te realiseren, onder leiding van Van Campen. In 1657 zou hij overlijden – zodat hij in feite maar kort heeft kunnen genieten van zijn schepping. Maar de contouren en perspectieven van het gebouw stonden vast, een architectuur geïnspireerd op de Vitruviaanse uitgangspunten. Duurzaam zouden we het nu noemen. Een heel leger kunstenaars werkte mee aan het project. Artus Quellinus (Quellijn) houwde de beelden van Griekse goden uit Italiaans marmer, hoewel het pronkstuk wel de Atlas is die de wereldbol torst. Ferdinand Bol schilderde, Govert Flinck, Jan Lievens en Jacob Jordaens ook, echter niet Rembrandt: het schilderij van Claudius Civilis van hem aan de zuidoostkant van de Burgerzaal werd door het stadsbestuur afgekeurd. Het hangt tegenwoordig in Stockholm. Alom tegenwoordig lijkt Jacob de Wit, fameus om zijn witjes, grisailles – schilderijen in verschillende grijstinten – en plafondschilderingen met eindeloze
monumenten
architectuur
perspectieven en illusies. Ook in kunstzinnig opzicht is het Paleis op de Dam een vertoon van smaak en rijkdom uit de 17e eeuw. Dat Amsterdam neigde naar megalomanie in die tijd, bewijzen de wereldkaart en het sterrenstelsel op vloer en in het plafond. Dit was een stad die wilde laten zien dat het de wereldzeeën beheerste en niet terugdeinsde voor de bestorming van het heelal.
schouten en wezen Merkwaardig is de combinatie van functies, afleesbaar aan de in marmer uitgehakte voorstellingen boven de deuren. Politiek, rechterlijke macht en geldzaken gingen hand in hand in een gebouw. Maar de trias politica van Montesquieu moest dan ook nog worden ‘uitgevonden’. De vier burgemeesters, die voor een jaar benoemd werden, zetelden aan de Damkant, de thesaurier (een vroege minister van Financiën) in een hoekkamer tegenover de Kalverstraat, secretarissen aan de kant van de Paleisstraat, terwijl in de vertrekken langs de Nieuwezijds Voorburgwal de advocaten, procureurs, schepenen en schouten (een combinatie van officier van justitie en commissaris) hun intrek hadden genomen. Aan de kant van de Nieuwe Kerk werden faillissementen uitgesproken in de Desolate Boedelkamer, mooi gesymboliseerd door een Icarus boven de deur, wiens vleugels van was smolten naarmate hij dichter bij de zon vloog. Op de hoek van de Nieuwezijds/Nieuwe Kerk bevonden zich twee Rekenkamers, in de andere hoek lag de Weeskamer. De zogeheten weesmeesters oefenden toezicht uit op alleenstaande kinderen, voor wie een plaats in het weeshuis werd geregeld. In de Justitiekamer, gelegen in het middenrisaliet aan de Damzijde, werd een gevangene ter dood veroordeeld. Hier ligt onder een nieuw Doorniks tapijt het zwaard in de marmeren vloer verstopt. De veroordeelde kon daar een laatste gebed uitspreken en vervolgens het stadhuis verlaten, op weg naar het schavot op de Dam waar de galg het vonnis in het openbaar zou bekrachtigen. Een gevangenis was het stadhuis ook: in de onderaardse kerkers konden veroordeelden hun straf een tijdje uitzitten. Lodewijk Napoleon liet deze ruimtes tot wijn-
architectuurbeleid
kelder ‘verbouwen’. Zuur en zoet, de overgang tussen cel en wijndepot was abrupt. De rechtbank zelf, de Vierschaar, is het indrukwekkende beeldrelief naast de ingang op de begane grond, ook van Quellinus. Via een venster konden de burgemeesters vanuit hun kamer toezicht konden houden op de rechtspraak in het benedenvertrek. Vanuit die burgemeesterskamer loopt een langwerpig vertrek langs de voorgevel, de zogeheten pui of afleesplaats waar beschikkingen, besluiten en vonnissen aan het volk op de Dam kenbaar werden gemaakt. Waar de gasten van de koningin slapen, de derde etage, was in de 17e eeuw de kantoorverdieping en de plaats waar gildes hun kamers hadden, maar waar ook de krijgsraad vergaderde. Hier moet Frans Banninck Kock, hoofdpersoon van de Nachtwacht hebben rondgelopen. Een etage hoger, nu fraai opgeknapt voor het paleispersoneel, was een klein wapenarsenaal met zo ongeveer elk denkbaar wapen waarmee de vijand te lijf kon worden gegaan. Weer terug op de tweede verdieping is een interessant vertrek de kamer voor Huwelykse Zaken, die in de volksmond de Krakeelkamer heette. Daar werden huwelijken gesloten en verbroken, daar schelden echtparen elkaar de huid vol – vanwege overspel of mishandeling. Rembrandt schijnt hier een keer te hebben moeten verschijnen.
balkon Maar begin 19e eeuw was dit bestuurspakhuis te klein voor het groeiende ambtenarenapparaat in de stad. Stadhuis werd paleis. Bovendien had Lodewijk Napoleon zijn oog op ‘dit optrekje’ in Nederland laten vallen. De hoekkamers veranderden in slaapkamers, nu schitterend gerestaureerd met nieuwe gespikkelde wandbespanningen in vier kleuren. Lodewijk Napoleon gaf de Amsterdamse stadsarchitect Ziesenis de opdracht er een balkon aan toe te voegen dat in 1937 weer werd versmald. Het is het enige stuk waarmee het paleis zich naar buiten toont: dit is de plek waarop koninginnen kwamen en gingen, waarop een koninklijke kus werd gepresenteerd
kunst
39
en waarop Churchill in 1946 een sigaar stond te roken. Op dat moment had het paleis een onbekend maar roerig hoofdstuk in zijn bestaan net achter de rug. Nog niet zo lang geleden is onthuld dat een Joodse arts in het paleis verscholen zat met zijn bouvier – en anderen zochten er hun toevlucht, terwijl de Duitsers van niets wisten. Opzichter Adriaan Perfors woonde er vanaf 1939 in de voormalige conciërgewoning op de hoek van de Nieuwezijds/ Paleisstraat. Ze verborgen het kostbare zilver onder een trap, maar ook de kroningsmantel en de troon. In 1943 kostte het Perfors nog grote moeite de Duitsers op afstand te houden die wel belangstelling hadden het paleis als hoofdkantoor te benutten. Niet te verwarmen, zo ontmoedigde hij hun voornemen. (En zo was het ook, tot in de jaren dertig waren turf en kolen voor de kachels niet aan te slepen). In het laatste jaar van de oorlog overnachtten ook jongeren in het paleis om de razzia’s van de Arbeidseinsatz te voorkomen: tien tot vijfentwintig sliepen op veldbedden in de Schoutskamer. In april, een maand voor de capitulatie, werd Willemijn Perfors in het paleis geboren, vernoemd naar de koningin die op dat moment in Engeland zat. Wilhelmina zelf is terug in het paleis, net als vele Willem’en, allemaal op schilderij uit koninklijk bezit die schitteren in de Weeskamer en de Vroedschaps- of Raadkamer. De jonge Wilhelmina prijkt tussen het Empire meubilair, een stijl die Lodewijk Napoleon naar Nederland importeerde en hier werd uitgevoerd. Op oudere leeftijd is Wilhelmina gespot op het dak. Een van de mooiste foto’s uit de geschiedenis van het paleis is de koningin die met haar schildersezel op het dak zit te schilderen, de Atlas van Quellijn binnen handbereik. Wat schilderde ze? De Nieuwe Kerk, de Dam? Lodewijk Napoleon was er een paar jaar gelukkig, zijn vrouw kon niet tegen het Nederlands klimaat en de stinkende gracht – en zo is er sinds 1655 een kleurrijke geschiedenis ontstaan rond een van de trofeeën van de Nederlandse architectuur. Een stadhuis/paleis dat zich ontvouwt in ontelbare verhalen.
JJ
architectuur
40
column Tekst: Nicolaas Matsier
Paleis op de Dam
Wauwgebouw
Fotografie: Wim Ruigrok
stedenbouw
monumenten
Een werkpaleis waar je graag zomaar binnen zou lopen Het is Beatrix geweest (of waarschijnlijker: een gedienstige van Beatrix met een goed gevoel voor taal, pr en verhoudingen) die de handzame term werkpaleis geïntroduceerd heeft. Sinds Beatrix kennen wij woonpaleizen en werkpaleizen. Het woonpaleis is Huis ten Bosch en het werkpaleis is Paleis Noordeinde. Glashelder. Het paleis van Beatrix’ voorgangster en moeder Juliana, Soestdijk, was nog een gewoon ongespecialiseerd paleis, waar allerlei dingen gedaan werden en gebeurden – zonder dat we precies wisten of het om wonen of om werken ging. Misschien kwam dat overeen met een bepaalde overtuiging bij de vorige generatie. Want een vorstin, werkte die eigenlijk wel? Het nieuwe onderscheid tussen koninklijk wonen en koninklijk werken is een meesterlijke manoeuvre geweest die voortaan voor een waterdichte afgrenzing zorgde tussen het particuliere en het openbare domein. Met als extra voordeel dat de vorstin, zelf deelnemer geworden aan het woonwerkverkeer, nog meer op de overige bewoners van het koninkrijk is gaan lijken. Goed, we hebben dus wonen en werken; en we hebben paleizen. Waar, in deze tweedeling, moeten we het Paleis op de Dam onderbrengen? Maar helaas, wie over het Paleis op de Dam begint, die vraagt om moeilijkheden. Moeilijkheden van allerlei aard. Allereerst is daar die onmogelijke plek zelf: de Dam. Want Amsterdam is in wezen een stad zonder pleinen, daar begint het al mee. In geen enkele stad van enige allure
is zo’n ongehoord lelijk plein te vinden als de Dam. De toch al enorme lelijkheid van de Dam wordt nog aanmerkelijk vergroot door wat misschien wel het lelijkste oorlogsmonument ter wereld is. Als er op de Dam iets gebeurt, iets anders dan de Dodenherdenking, is het onveranderlijk van een tenenkrommende stijlloosheid: lullige kermisjes, stomme ijsbaantjes, wegwaaiende onduidelijke evenementjes. Lelijkheid trekt lelijkheid aan. De Dam is een oversteekplaats. Een nog onpaleisachtiger plek is niet goed denkbaar. Het bouwwerk zelf, dat er verweesd bij ligt, heeft de plompverlorenheid van een rotonde. Het staat op een idiote manier met één schouder tegen de laatste gotische kerk van Amsterdam aan. Het is een gebouw zonder boom, border, of sprankje groen; een gebouw zonder oprijlaan, met een entree van niks, binnen zonder kloppen. Moet dat nou een paleis heten? Het Paleis op de Dam – om de boven gestelde vraag te beantwoorden is een werkpaleis. Een werkpaleis dat het eigenlijk niet kan helpen dat het op de Dam ligt. Zoals elke Amsterdammer weet is het Paleis nooit als paleis bedoeld geweest. Het was Lodewijk-Napoleon die het voormalige Amsterdamse stadhuis in gebruik nam als woonpaleis. Sindsdien is het paleis in vorstelijke handen gebleven. Zij het vanaf 1815 niet langer in die van de Bonapartes maar van de Oranjes. Woonpaleis is het maar kort geweest. Weinig gebouwen in Amsterdam – ik spreek vanuit de halve eeuw ervaring
architectuurbeleid die ik als bewoner heb – zijn zo lang zo ontzaglijk werkeloos geweest als het Paleis op de Dam. Het was een gebouw dat bijna tot taak had om dicht te zijn. Een gebouw waarin niets gebeurde. Nou ja, af en toe waren er wel eens afzettingen waar een paar auto’s en motoragenten tussendoor reden. Zeker weer een buitenlands staatshoofd of zo, dacht de gedupeerde fietser dan. Alleen bij gelegenheid van twee Oranje-huwelijken, met een Duitser en met een Argentijnse, heeft het gebouw heel hard moeten werken. (In 1966 en in 2002.) Maar dat hoef ik misschien niet in herinnering te brengen. Er is een tijd geweest van zomeropenstellingen, al dan niet met exposities. Daarna kwam er een tijd waarin het paleis gewoon museaal toegankelijk was. Toen ging de zaak weer jaren op slot vanwege ingrijpende restauraties. En nu, hoera, is ook die periode weer achter de rug. In het paleis zijn de zeventiende eeuw en het empire nu met elkaar verzoend. Nieuw geweven tapijten dragen de zorgvuldig gerestaureerde meubels. De vele kroonluchters werden gereinigd en kregen, weer in elkaar gepuzzeld, eerherstel. Keukens, sanitair, gastenverblijven, ze zijn up to date gebracht. Ik hoop dat het paleis het heel druk gaat krijgen, als werkpaleis, met representatieve functie en al, maar ook als wederom voor het publiek opengesteld gebouw. Het Paleis op de Dam heeft namelijk niet alleen een buitenkant (die misschien wat nors is, om niet te zeggen afwerend, een buitenkant die ik ook nog nooit door iemand met belangstelling bekeken heb zien worden), het Paleis heeft vooral een binnenkant. En het is allereerst die binnenkant die droommooi is. Ik ben er weliswaar een aantal keren geweest. Maar toch is en blijft het telkens opnieuw verbluffend, dat trotse en weelderige stadhuis. Aan de binnenkant is het namelijk nooit opgehouden stadhuis te zijn. De diverse functies van de zalen en vertrekken maken zich kenbaar door een rijk decoratieprogramma waar de gehele ruimte bij betrokken is: vloer en plafond, schouw en raam, alle wanden. Zo is het ook met de gangen en de trappen. Het is één groot feest van beeldhouwwerk en
kunst
41
schilderkunst, van schitterende materialen en maatverhoudingen, van marmeren vloeren en cassetteplafonds die elkaar spiegelen. Er lijkt geen einde te komen aan de reeks zalen en vertrekken. Gek genoeg maakt juist de strikte symmetrie van het gebouw dat je al heel gauw niet meer weet waar je bent. Verbluffend zijn en blijven de enorme ruimte en hoogte van de Burgerzaal. Het mooie licht valt verrassend binnen vanaf de beide binnenplaatsen. Alleen in de centraal gelegen Burgerzaal weet je volkomen zeker waar je je bevindt. Het is bijna niet te geloven, maar deze Burgerzaal heeft wel anderhalve eeuw lang deel uitgemaakt van de openbare ruimte. Iedereen kon hier zomaar in- en uitlopen, over die fantastische marmeren vloeren, met hun forse kaarten van ingelegd ivoor en koper: het oostelijk halfrond en het westelijk halfrond aan de uiteinden, de sterrenkaart van het noordelijk hemelgewelf middenin. Ik moet bekennen dat de gedachte aan dat oude voorrecht mij het water in de mond doet lopen. Hoe graag, nietwaar, zou je zo’n burger zijn geweest: net binnen komen lopen van de Dam, in gesprek met een vriend, met beide benen boven op die sterrenkaart.
JJ
42
stedenbouw stedenbouw
monumenten monumenten
architectuur architectuur
architectuurbeleid architectuurbeleid
andere smaken Vliegbasis Soesterberg Kantongerecht Deventer Duurzaam inkopen Kees Christiaanse over de invloed van de stad Boek over de Metzelaars Vesting Naarden Kunst RIVM Bilthoven Op weg naar Shangai 2010 nasmaak: Ernst Veen
kunst kunst
andere smaken
architectuurbe-
43
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Wim Hollemans
Eerste stappen gezet voor een nieuw nationaal Defensiemuseum op oude basis
Soesterberg is uitgevlogen Op 12 juni werd een groot deel van de vliegbasis Soesterberg door Defensie overgedragen aan de provincie Utrecht die daarmee een uniek natuurgebied in het hart van Nederland heeft verworven. In het deel dat Defensie behoudt moet over enkele jaren het nieuwe Nationaal Defensie Museum verrijzen op de plaats waar nu nog hangars staan. De Rijksgebouwendienst controleert de aanbesteding.
Een van de hangars op de voormalige vliegbasis die plaats zal maken voor het Nationale defensiemuseum.
Het had een scene kunnen zijn uit een film van Alex van Warmerdam, de ondertekening van de overdracht van Vliegbasis Soesterberg van Defensie via Domeinen aan de provincie Utrecht. Vier mannen – want een notaris mag uiteraard niet ontbreken – achter een houten tafel op al even eenvoudige cafe-stoelen midden op de startbaan. Verlaten zijn ze nu, de 3,5 kilometer lange start- en landingsbanen. De ene werkeloze Starfighter die verderop staat, moet het publiek bij de openingsmanifestatie lokken. Een straffe wind waait over de asfaltvlakte, een batterij fotografen legt op afstand de ceremonie vast en dan kan de champagne doorkomen. Soesterberg is na bijna een eeuw
militair domein met een legendarisch verleden in handen gegeven van de provincie en de gemeenten Soest en Zeist. Het is een ongekend moment in de geschiedenis van Nederland, want zeker 90 jaar lang was dit een voor burgers onbegaanbare militaire enclave in het hart van het land. Ongeveer 100 hectare blijft bezit van Defensie. Op het resterende gedeelte van 45 hectare gaat Defensie samen met de Rijksgebouwendienst een nieuw Defensiemuseum stichten, de overige 350 hectare wordt vrijgegeven aan de natuur met uitzondering van enkele plukjes woningbouw in de gemeenten Den Dolder en Soesterberg. Het Kamp van Zeist waar enkele jaren geleden het geruchtmakende
44
stedenbouw
Lockerbieproces werd gehouden, is voorbestemd voor uitbreiding van de bestaande justitiële inrichting. Hekken staan er nog steeds, en die zullen ook blijven om het compacte militaire gedeelte af te schermen, maar de hoofdmoot zal, zodra het terrein is heringericht om bezoekers te ontvangen openbaar toegankelijk worden: een opening in het bos die je behalve bij de Hoge Veluwe nergens in Nederland tegenkomt, en zeker niet in zo’n dicht bebouwde provincie als Utrecht. Er staan dichte rododendronstruiken aan weerszijden van het monument ‘Aan de gevallen kameraden’ (defensieterrein) en richting Den Dolder komt een bijzonder eikenstrubbenbos voor (eeuwenlang gebruikt voor de houtproductie, nu waardevolle natuur). De stichting Utrecht Landschap wil de start- en landingsbanen behouden, maar wel hier en daar doorklieven met een doorgang om ‘wildracers’ te ontmoedigen, want de voormalige vliegbasis moet ruim baan geven aan wandelaars en fietsers, en uiteraard aan reeën, herten, vlinders en vleermuizen voor wie de verlaten bunkers een eldorado
monumenten zullen zijn. De schrale grond zal een lustoord zijn voor een schaapskudde. Verder komen er bijzondere paddestoelen voor. Een informatiecentrum zal de bezoekers wegwijs maken op de oude vliegbasis, een eventueel boomkronenpad zal een geheel nieuw perspectief bieden op het domein. Wat er aan opstallen staat heeft geen monumentale status. De luchtverkeerstoren zal blijven, maar in welke hoedanigheid is onbekend, de radarinstallatie ook, het monument is uiteraard heilig want hier werden de gevallenen bij missies en oorlogshandelingen herdacht, maar de hangars voor de luchtmacht hebben geen monumentenstatus. In het hangargebied zal het nieuwe defensiemuseum een plaats kunnen krijgen. Defensie heeft in betrekkelijk korte tijd drie bijzondere vliegbases overgedragen, behalve Soesterberg zijn dat de vliegbasis Twente bij Enschede en het marinevliegkamp Valkenburg bij Leiden. Het ministerie wil de luchtmacht concentreren op Gilze Rijen, Eindhoven, Volkel en Leeuwarden. In 2003 viel het besluit de drie bases te sluiten, op 12 november 2008 vond
architectuur
architectuurbeleid
de officiële sluitingsceremonie van Soesterberg plaats. De sluiting vloeit uiteraard voort uit de noodzaak tot bezuinigingen maar ook om doelmatiger te functioneren; bovendien is de taak van Defensie ingrijpend veranderd, meer gericht op vredesmissies als in Bosnië en Uruzgan, dan op ‘de rijksverdediging’. Munitiedepots zoals die nog bestaan bij Soesterberg zijn dan ook niet alleen overbodig maar ook verouderd.
musea Bij het nieuwe beleid past ook een herschikking van de bestaande musea van de krijgsmacht. In Soesterberg worden het bestaande Legermuseum in Delft en het Militaire Luchtvaartmuseum aan de zuidoostkant van Soesterberg samengebracht in een nieuw complex. De musea in Den Helder (Marinemuseum), Rotterdam (Mariniersmuseum), Buren (Marechausseemuseum) en Arnhem (Bronbeek) blijven ongemoeid. Ze worden straks allemaal overkoepeld door een stichting: de Nationale Militaire Musea. Het museum in Soesterberg moet uitdrukking geven aan de rol die Defensie zich de laatste jaren heeft aangemeten, als een weliswaar speciaal ministerie maar wel met een maatschappelijke boodschap: de betekenis van defensie voor de samenleving. Het wordt een alleszins nieuw project. Het defensiemuseum dat naar verwachting jaarlijks 200 duizend mensen gaat trekken, wordt dit najaar als pps-project aangekondigd. Geschatte omvang: 50 duizend vierkante meter bruto vloeroppervlak. Het deelnemende consortium zal zich aan alle aspecten van dbfmo moeten houden, dus niet alleen de bouw, het ontwerp en de financiering maar ook de exploitatie van het museum en het onderhoud van het gebouw. De uiteindelijke opdrachtnemer heeft tegelijk ook de verantwoordelijkheid voor de landschappelijke inpassing en verzorging van het complex. In de jonge geschiedenis van pps is dat een nieuw element. De Rijksgebouwendienst, die ervaring heeft met pps, bemoeit zich met de aanbestedingsregels en – procedure. De dienst heeft een document opgesteld, overlegt met Defensie over de prestatie-eisen en het budget en ziet er op toe dat er een geïntegreerde opdracht wordt geformuleerd. Defensie blijft uiteindelijk de opdrachtgever.
kunst
En zo moet er tegen het einde van 2010 het moment van inschrijving ontstaan dat uiteindelijk leidt tot een periode van bouw tussen 2011 en 2013. Met het Nationaal Historisch Museum is het defensiemuseum een van de grootste nieuwe museale projecten op rijksniveau van de komende jaren. Dat het op voorhand een succes kan worden, bewijzen de bezoekersaantallen bij de Open Dagen van Defensie en de zogeheten cockpitdagen. Alleen: vliegen op Soesterberg is er niet meer bij. Want brandweer en luchtverkeersleiding zijn daarvoor niet meer inzetbaar.
experience De collectie is bekend. Die bestaat uit het historisch materiaal van het Leger- en Wapenmuseum in Delft en van het luchtvaartmuseum in Soesterberg, onder meer vliegtuigen. Nu al wordt gefilosofeerd over een nieuwe opzet. Niet meer chronologisch, maar thematisch, meer dynamisch dan statisch, zowel gericht op de actualiteit (de missies) als op het verleden. Een ervaring moet het museum worden met wisselende exposities of zoals dat heet een experience, vanzelfsprekend aangevuld met een horecavoorziening. Of de hangars zullen blijven of gesloopt moeten worden, is afhankelijk van een aanlokkelijke bieding van een van de consortia. Een buitenexpositie hoort vanzelfsprekend tot de mogelijkheden. Een open vraag is de bereikbaarheid van het nieuwe defensiemuseum. De vliegbasis Soesterberg ligt weliswaar centraal in Nederland, maar tamelijk ongelukkig ten opzichte van het openbaar vervoer. In het ruimtelijk plan voor het Hart van de Heuvelrug is een tracé voor een vervoersverbinding getekend vanaf het station Den Dolder dat toe is aan upgrading. Maar de vervoersmodaliteit is nog niet tot in detail uitgewerkt. Daarentegen hoeven de automobilisten zich geen zorgen te maken. Voor de rododendronbossen staat een omvangrijk terrein gereserveerd voor het parkeren van auto.
ecologische hoofdstructuur En zo breekt er een nieuwe toekomst aan voor Soesterberg. De basis waar parades werden afgelegd, waar een heel dorp afhankelijk was van de Amerikaanse legering (een spin-of
45
Uitloop van de landingsbaan naar de hangar: Soesterberg was ooit de oudste vliegbasis van Europa.
van de Koude Oorlog), waar vrouwen zich aan het hek ketenden voor de jaarlijkse vredesdemonstratie, staat nu voor het grootste deel in het teken van de natuur. Omdat groen voor rood een streven is, is Defensie uitermate tevreden met de nieuwe bestemming. Bij de overdracht liet de secretarisgeneraal van Defensie, Ton Annink, al doorschemeren dat de nieuwe
bestemming het ministerie meer beviel dan die van de andere afgestoten bases, ook al brengt dat misschien financieel minder op. Want ook Soesterberg zou een begerenswaardige woningbouwlocatie zijn geweest. Maar wie ziet hoe op een foto herten de landingsbaan overhuppelen, en wie de onmetelijke vlakte aanschouwt, is op slag overtuigd. Zoveel terreinen
als deze bestaan er niet in Nederland. De ecologische hoofdstructuur zal hier in het midden van Nederland zijn bekroning vinden met schakels tussen noord en zuid, oost en west. Daar hoort ook Paleis Soestdijk bij, dat nog niet eens zover weg, ook een groene aansluiting zal vinden met de nu afgedankte vliegbasis. De gemeentelijke bestuurders knijpen
Materieel in het Luchtvaartmuseum op Soesterberg dat op termijn zal worden gesloten.
zich ondertussen al in hun handen. Zoâ&#x20AC;&#x2122;n mooie en gevarieerde achtertuin krijg je niet zomaar toegeworpen.
JJ
Met dank aan Cor Vos en Jolande Laval (defensie) en Jan Mutsaers (Rijksgebouwendienst).
46
monumenten
Bekraste muren in het oude kantongerecht van Deventer.
architectuur
architectuurbeleid
Het kantongerecht van Deventer is gehuisvest in een gebouw vol contrasten. De lichte en hoge zittingzaal heeft een sierlijk en gaaf geconserveerd rococoplafond met motieven van ranken en Bijbelse taferelen. Een paar meter lager bevindt zich in het halfduister het voormalige cellencomplex. Gevangenen hebben namen, data maar ook fraaie tekeningen op de grove stenen muren achter gelaten. De versieringen op beide verdiepingen staan nu overigens geregistreerd als van ‘hoge monumentale waarde’. Belangrijk in verband met de werkzaamheden die deze zomer beginnen.
Verbouwing is nodig voor de brandveiligheid
Juweel van een kantongerecht wordt opgepoetst andere smaken
Tekst: Anka van Voorthuijsen Foto’s: Thea van den Heuvel
>> Toegangspoort
47
Straks komen de fraaie, soms wel 40 centimeter brede houten vloerdelen weer in het zicht. De vraag is natuurlijk wel wat er nog meer achter de vele voorzetwandjes tevoorschijn komt. Waardevolle historische details? Of bouwkundige tegenvallers? Dat is nog even afwachten. De werkzaamheden zullen het personeel na afloop in elk geval een veilige werkplek bezorgen.
monumentale trap
Binnenplaats van het gerechtsgebouw.
Elegant. Chic. Romantisch. De grote zittingzaal van het kantongerecht is een juweeltje. Het is natuurlijk meestal geen plezier als je hier moet verschijnen, en wie in gedachten even elders wil vertoeven, vindt hier volop inspiratie in sprookjesachtige bloemranken en mollige putti op het plafond en gestucte reliëfs boven de schouw. De ellendigen die ooit een verdieping lager in de kerkers werden gegooid, moesten de inspirerende beelden uit zichzelf halen. En zelfs dat lukte, blijkt bijna 200 jaar na dato. Op een paar muren heeft één van de gevangenen onwaarschijnlijk verfijnde tekeningen achtergelaten: van paarden en koetsen, een stadsgezicht,
overvliegende eenden, een molen. Deze talentvolle gevangene was wel een uitzondering. Op de meeste muren is de gebruikelijke ‘graffiti’ te zien: ingekerfde namen en data. De eeuwenoude muurtekeningen behouden en beter beschermen maakt deel uit van een uitgebreider conservatieplan, dat in- en exterieur van het kantongerecht voor verval moet behoeden. Deze zomer verkassen de medewerkers voor minstens een half jaar naar elders, in verband met de ongetwijfeld stoffige en lawaaiige verbouwingswerkzaamheden. Er is helaas geen geld voor een grootscheepse restauratie, dus wordt het conserveren: het hoogstnoodzake-
lijke wordt gedaan. Verbouwingen in verband met de brandveiligheid staan op het programma, en aanpassing van een deel van de elektrische installatie, die niet meer aan de wettelijke eisen voldoet. Aan de buitenkant staat nieuw voegwerk van de gevels op de rol, en het herstel van beschadigingen aan de zandstenen sierrand. Her en der wordt nog een gaatje gedicht in het dak en is herstelwerk aan dakspanten noodzakelijk. Dat de tientallen zachtboardplafonds het veld zullen ruimen, net zo als de lelijke ‘K25’ rechthoekige kunststofbuisjes die er in veel kamers overheen lopen, daar zal het interieur behoorlijk van opknappen.
Wie een rondje loopt door het 16e eeuwse gebouw dat uit twee panden bestaat, ziet veel historisch moois, maar ook grove en goedkope aanpassingen uit recentere tijd. Pijnlijke contrasten. Paleisachtige vertrekken, prachtig gerestaureerd, maar ook zeer eenvoudige kantoorkamers. Hoge kunststof kabelgoten die frontaal voor een marmeren schouw zijn geplaatst. Een uitbundige monumentale trap vol houtsnijwerk die langs triplex deuren met de allergoedkoopste deurkrukken voert. Lelijke metalen lichtarmaturen die de aandacht wegtrekken van een fraai plafond of een prachtige wandschildering. Dikke lagen grijze verf in alle tinten op het houtwerk. Een enorme koffieautomaat die het zicht belemmert op een 19e eeuwse hardstenen fontein. Eterniet. Kunststof lamellen. Goedkoop meubilair. Lege verdiepingen. Het lijkt soms bijna een klassiek voorbeeld van monumentje pesten. Misschien komt er ooit, als er meer geld beschikbaar is, een grootscheepse restauratie van deze bijzondere panden, hoopt Henk Wolvekamp, projectmanager bij de Rijksgebouwendienst in Arnhem. Het voorbereidende werk daarvoor is in elk geval gedaan: er ligt een uitgebreide bouwhistorische verkenning, die als basis dient voor de beperkte werkzaamheden die nu op de planning staan, maar veel meer informatie biedt over dit historische stukje Deventer. De twee panden (huisnummers 11 en 12) bevinden zich in een hoek van de Brink, een zeer prominente plek in het stadscentrum van Deventer. Nummer 12 werd in de 18e eeuw bewoond en grondig verbouwd door toenmalig burgemeester Arnold Bouwer, maar in oorsprong dateren de panden al van eerder. ‘Brink 11 is een zestiende-eeuws pand met een
48
stedenbouw
zeventiende-eeuwse voorgevel, een achttiende-eeuwse uitbouw aan de achterzijde en een hoofdzakelijk negentiende- en twintigste-eeuws interieur’, meldt de bouwhistorische verkenning.
rijk versierd De opvallend versierde voorgevel van nummer 12 dateert uit 1630. Toen woonde daar al familie van de latere burgemeester, een man die mede-eigenaar was van een Duitse steenfabriek, zo bleek uit het recente onderzoek. Dat was meteen een logische verklaring voor het feit dat de bakstenen pui boven de vensters zo rijk is versierd met zandstenen elementen. Het zijn opvallende decoratieve elementen in de vorm van schelpen en bustes, die destijds behoorlijk kostbaar geweest moeten zijn. Blijkbaar was die versiering betaalbaar omdat het zandsteenwerk uit de eigen ‘fabriek’ kwam. Sinds 1804 is het complex eigendom van de Staat. Het kreeg de functie van Provinciaal Gerechtshof, en daarom werd er onder meer een schavot voor het pand gezet – in de bestrating is nog te zien waar precies-, en werd de kelder verbouwd tot cellencomplex. Brink 11 en 12 hebben in de loop der jaren veel verschillende gebruikers gehad en werden –dus– ook vaak verbouwd. De Belastingdienst huisde er een tijdje, het Kadaster was er gevestigd, en nummer 12 was dus jarenlang in gebruik als burgemeesterswoning. De opvallende voorgevel was zelfs even aan het zicht onttrokken, toen één van de eigenaren er (mode!) een laag pleisterwerk en verf overheen liet smeren. In 1939 werd dat weer hersteld, en kwamen de ornamenten - zwaar beschadigd - weer tevoorschijn. Veel van de versieringen moesten opnieuw worden gemaakt. De voorgevel is een mix van stijlen en onderdelen uit verschillende tijden. Zo zijn er diverse keren nieuwe vensters in de gevel gezet. Nu zitten er schuifvensters in, maar die ‘kloppen’ niet met stijl van de voorgevel. De gevel dateert uit 1630, terwijl de eerste Nederlandse schuifvensters pas 50 jaar later werden toegepast (bij Slot Zeist en paleis Het Loo). De vensters zijn waarschijnlijk gekozen als aanvulling op het deels 18e eeuwse interieur.
Een van de zittingszalen.
wandlampen Die mix van stijlen en eeuwen is overal in het gebouw aanwezig, zelfs in de mooiste vertrekken, zoals de werkkamer van de kantonrechter. Die laatste zou toch gráág wat passender wandlampen krijgen, voegt hij ons ongevraagd toe. Begrijpelijk. De melkglazen witte bollen, gevat in een grijs geverfd houten frame, doen Scandinavisch strak, functioneel en zeer gedateerd aan, en slaan helemaal nergens op in combinatie met 18e eeuwse muurschilderingen, houten paneellambrisering en het sierlijke stucplafond. Ook het functionele no nonsense kantoormeubilair combineert slecht met antieke wandkasten en een ruim 200 jaar oude klok in hetzelfde vertrek. De grote zittingzaal is het meest representatieve vertrek van het huis. Prachtige plafonds, een fraaie schouw waarop een reliëf met het beroemde Salomonsoordeel uit de Bijbel te zien is. Het is niet bekend of dat stukje vak manschap uit het begin van de 18e eeuw stamt: als dat het geval is, dan zou dat een mooie toevalligheid zijn gezien de huidige functie van het pand.
De kelder is natuurlijk een bijzonder intrigerend onderdeel van dit gebouw. Op open monumentendag is het hier altijd dringen, zegt gerechtsbode G. Bloo. Een houten trap af, en dan kom je in het voormalige cellencomplex. Een gevangenis zoals die er in oude films uitziet. Dikke muren, zware houten deuren met indrukwekkend metaalbeslag en een kijk- en voedselluikje. Balken, grendels, tralies: ontsnappen was niet aan de orde. De oorspronkelijke eikenhouten bed-ombouw (wat waren ze vroeger klein!) staat nog op de vloer. Er zijn zes cellen. In de meeste muren staan alleen namen en data gekerfd, maar ook het woord ‘draconder’ keert een paar keer terug. Werd daarmee dragonder bedoeld, een infanterist te paard? Waarschijnlijk: draconder Bakker heeft z’n verblijf hier vastgelegd, en draconder Van Doezem. ‘De huzaren’ W.F Stijger en J. Lau zaten hier, op 5 maart 1874. Wat hadden ze misdaan? Misschien is het wel terug te vinden in een archief. En wie was die gevangene met dat talent voor tekenen, en
z’n voorliefde voor afbeeldingen van koetsen en ruiters te paard? Het bouwkundig rapport kent hoge cultuur- en kunsthistorische waarde toe aan het cellencomplex. Vanwege de ‘uitingen van schrijf-, teken- en schilder-drift van de lieden die er om uiteenlopende redenen waren opgesloten’. Ook deze tekeningen zullen worden geconserveerd, zodat ze voor het nageslacht bewaard blijven. En je zou toch wensen dat een historicus hier eens wat archiefonderzoek naar zou doen: dat levert zonder twijfel prachtige verhalen op. Voetnoot: Het rapport waarnaar wordt verwezen in dit artikel is de bouwhistorische verkenning die in juli 2007 is gemaakt door BAAC bv, Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeo logie, Architectuur en Cultuurhistorie, ’s Hertogenbosch.
JJ
stedenbouw
monumenten
49
Rechts: CBS gebouw Onder: Zwarte Madonna
Tekst: Jaco Boer Fotografie: Levien Willemse
andere smaken Voor tachtig productgroepen zijn de normen vastgesteld
Duurzaam inkopen geeft vastgoedsector flinke prikkel Nederland moet één van de energiezuinigste landen van Europa worden. Om dit voor elkaar te krijgen gaan alle rijksoverheden vanaf 2010 alleen nog duurzame producten en diensten inkopen. Bouwen vastgoedbedrijven die met de Rijksgebouwendienst willen samenwerken, moeten daardoor voldoen aan harde prestatie-eisen. ‘Over de hele linie leggen we een hogere bodem in de markt, die iedere paar jaar iets verder wordt opgetild.’
“We willen kampioen duurzaamheid worden met ons complete gebouwenbestand.” Directeur-generaal Peter Jägers van de Rijksgebouwendienst was op de jongste Provada-vastgoedbeurs in Amsterdam glashelder over de ambitie van zijn organisatie voor de komende jaren. Met 1800 gebouwen en 7 miljoen vierkante meter vloeroppervlak speelt de Rijksgebouwendienst een belangrijke rol in de vastgoedwereld. Die positie wil de organisatie gebruiken om de markt voor duurzaam vastgoed verder uit te bouwen. Eén van de manieren om dat te bereiken is de invoering van duurzaam inkopen. Vanaf 2010 mogen alle rijksoverheden alleen nog duurzame
producten en diensten aanschaffen. Ook de Rijksgebouwendienst doet daaraan mee en zal al haar leveranciers vragen om aan bepaalde milieu-eisen te voldoen. Binnen de dienst is projectleider José Vlasveld verantwoordelijk voor de invoering van het nieuwe beleid. Ze vertelt dat de Rijksgebouwendienst op twee manieren met duurzaam inkopen te maken heeft. ‘In de eerste plaats zijn we leverancier van vastgoeddiensten aan andere rijksoverheden. Daarnaast kopen we spullen in voor onze eigen organisatie, variërend van koffie en potloden tot extern advies.’ Voor al deze inkopen heeft Senter Novem in overleg met branche-organisaties en andere
50
stedenbouw
betrokkenen duurzaamheidseisen opgesteld. Voor alle kantoorgebouwen zijn concrete prestatieeisen opgesteld. Bedrijven worden daarbij niet voorgeschreven hoe ze deze duurzaamheidsniveaus moeten bereiken, maar mogen dat zelf bepalen. Wel moeten ze volgens Vlasveld in hun offerte beschrijven op welke manier ze aan de normen denken te voldoen. In totaal zijn er voor 80 verschillende productgroepen gedetailleerde milieu-eisen opgesteld. Voor de Rijksgebouwendienst zijn er daarvan negentien belangrijk met een focus op de eisen voor nieuwbouw, huur en aankoop, beheer en onderhoud, sloop en renovatie van vastgoed.
Zwarte Madonna
monumenten greencalc De opstellers van de normen hebben geprobeerd om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande keurmerken en initiatieven. Zo is voor nieuwbouw en renovatie van gebouwen gekozen voor het werken met de GreenCalc-methode en de GPRmethode (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn). In beide gevallen worden aan de hand van een aantal criteria op basis van een levenscyclusanalyse de milieuprestaties van een gebouw gemeten en in één getal samengevat. Omdat bij GreenCalc een beoordeling van het binnenmilieu ontbreekt, wordt hier nog een extra module aan toegevoegd. Concreet zal door de invoering van duurzaam inkopen vanaf januari
architectuurbeleid voor de nieuwbouw van rijksgebouwen een minimale GreenCalc-score van 200 of een GPR-rapportcijfer 7 gelden. Dit niveau is in lijn met de afspraken uit het zogenaamde Lente-akkoord, dat afgelopen jaar door de rijksoverheid en brancheorganisaties uit de bouw werd gesloten. Ter vergelijking: een gebouw dat volgens het Bouwbesluit van 2008 wordt opgeleverd, heeft een gemiddelde GreenCalc-score van 160 en een GPR-rapportcijfer 6. Als een rijksgebouw wordt gerenoveerd, zal de GreenCalc-score voortaan met minimaal 60 punten moeten stijgen of de GPR-waarde twee punten hoger moeten worden. En voor het huren en aankopen van een pand mag het gebouw geen lager energielabel hebben dan C. Als een gebouw hieraan toch niet voldoet, moeten er afspraken over aanvullende energiebesparende maatregelen worden gemaakt. Over het algemeen zullen deze eisen geen grote problemen in de bouwsector opleveren, denkt Vlasveld. ‘Bij de ontwikkeling heeft Senter Novem ervoor gezorgd dat de normen voor de meeste organisaties haalbaar zijn.’ Sommige partijen in de vastgoedsector verwijten de rijksoverheid zelfs dat haar ambitie te laag is. Er zijn immers al gebouwen neergezet met een GreenCalc-score van meer dan 600, zoals het TNT-distributiecentrum in Veenendaal. Vlasveld begrijpt de kritiek, maar vindt het belangrijk om in dit stadium de lat niet te hoog te leggen. ‘Over de hele linie leggen we nu een hogere bodem in de markt, die iedere paar jaar iets verder wordt opgetild.’ Over duurzaam bouwen en renoveren bestaan volgens Vlasveld nog wel misverstanden. Zo denken veel bedrijven dat klimaatvriendelijk bouwen veel duurder is dan traditioneel ontwikkelen. Maar dit hoeft niet per definitie zo te zijn. Zo is uit onderzoek van de Rijksgebouwendienst gebleken dat een GreenCalc-norm van 200 over de levensduur van een gebouw gemeten budgetneutraal of zonder al te veel meerkosten kan worden bereikt. “Partijen moeten zich niet blindstaren op de bouwkosten. Die zijn in veel gevallen wel iets hoger dan bij een traditioneel gebouw, maar in het gebruik kunnen deze minimaal terugverdiend worden.”
meerwaarde Inmiddels is ook duidelijk geworden dat duurzaam vastgoed een hogere beleggingswaarde heeft dan traditionele gebouwen. Uit een gezamenlijk onderzoek van de universiteiten van Maastricht en Californië bleek dat deze meerwaarde kan oplopen tot 16% . Over een periode van drie jaar werden in de VS de huur- en verkoopopbrengsten van bijna 700 kantoren met een groencertificaat vergeleken met de resultaten van 7500 nietgroene gebouwen in de directe omgeving. Huurders van duurzame kantoren bleken bereid om hogere prijzen te betalen en de grote vraag naar groene kantoren zorgde voor lagere verhuurrisico’s. De conclusie was simpel: het toepassen van duurzame materialen en groene technologie levert in de utiliteitsbouw een aanzienlijke bonus op. Onderzoeker Nils Kok van de Universiteit van Maastricht wees er op de Provada-vastgoedbeurs op dat in Nederland dit besef bij vastgoedbeleggers wel begint door te dringen. Maar bij aanbieders van kantoren moet nog veel gebeuren om vanaf volgend jaar zaken te kunnen blijven doen met de rijksoverheid. Uit een analyse van ruim 2800 bestaande kantoren met een energielabel blijkt dat tweederde minder scoort dan een C-label en dus niet voldoet aan de eisen van duurzaam inkopen. Volgens Kok is deze uitkomst nog te optimistisch, omdat eigenaren van energieslurpende gebouwen hoogstwaarschijnlijk nog geen energielabel hebben aangevraagd en dus niet zijn meegenomen in het onderzoek. Wel gaf bijna driekwart van de 20 grootste Nederlandse vastgoedbeleggers aan dat zij door het nieuwe rijksbeleid versneld de energieprestatie van hun gebouwen zijn gaan inventariseren. Ook bleek zeker de helft bereid om fors te investeren in energiebesparing in hun bestaande bezit. Voor directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst, Peter Jägers, was dat voldoende aanleiding om optimistisch naar de toekomst te kijken. Op het congres daagde hij marktpartijen uit om oplossingen aan te dragen voor het verduurzamen van zijn gebouwen. ‘Over twee jaar willen we het ministerie van VROM grootschalig renoveren volgens het ‘cradle to cradle’ prin-
architectuurbe-
51
cipe en willen we een A-energielabel bereiken. Wie van de aanwezigen pakt die handschoen op?’
JJ
Hogere GreenCalc-score snel haalbaar
Groen kantoor levert geld op
Westraven
Hoewel de eisen rond duurzaam inkopen nog niet officieel zijn ingevoerd, probeert de Rijksgebouwendienst in een aantal bouwprojecten de GreenCalc-score al flink te verbeteren. Rijksgebouwendienstadviseur Rodica Zuyderhoudt-Teodorescu geeft aan dat in sommige gevallen tegen geringe meerkosten grote stappen kunnen worden gezet door een kritische blik te werpen op de voorgestelde materialen of het installatietechnisch ontwerp. Zo bleek het na discussies met de architect en de klimaatadviseur in het nieuwe Paleis van Justitie in Amsterdam toch mogelijk om een klimaatsysteem te installeren met een efficiëntere warmteterugwinning (WTW). Ook werden de ramen groter en besloot de ontwerper de gevels van de binnenstraat een lichte kleur te geven. ‘Om esthetische redenen waren die in het ontwerp donker gelaten. Maar voor het welbevinden van de gebruikers en de energieprestatie van het gebouw is dat niet ideaal.” Voor in totaal nog geen € 96.000 extra – “peanuts op het totale projectbudget“, aldus Zuyderhout-Teodorescu – kon zo de GreenCalc-score van het gebouw worden verbeterd van 176 naar 210. Uiteindelijk streven alle partijen naar een score tussen 220 en 225. Bij een ander project – de nieuwbouw van het Centraal Justitieel Incassobureau in Leeuwarden – kon de GreenCalc-score eenvoudig met 20 punten worden verhoogd door toepassing van een uitgekiende WTW-installatie en een spaarzamer gebruik van metaalhoudende klimaatplafonds. Ook werd gekozen voor beton met granulaat in plaats van puur beton. Aan een efficiënter verlichtingsconcept wordt nog gewerkt.
52
andere smaken
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Eran Oppenheimer
Bouw hoofdgebouw is nu echt begonnen
Een zwerm bouwvakkers stort zich op het Rijksmuseum Inmiddels staan er steigers â&#x20AC;&#x201C; voor het eerst sinds mensenheugenis â&#x20AC;&#x201C; aan de zuidkant van het Rijksmuseum. De grote renovatie en nieuwbouw is begonnen. Bouwketen, schuttingen en kranen wijzen op de voortgang van de operatie. Inmiddels zijn twee aannemers uit de aanbestedingsprocedure gekozen.
stedenbouw It giet oan, zouden de Friezen zeggen (als het om het doorgaan van de Elfstedentocht handelt). De hoofdfase van de verbouwing van het hoofdgebouw van het Rijksmuseum is nu echt begonnen. Op 7 juli verrichtten de minister Plasterk (OCW) en museumdirecteur Pijbes de eerste bouwhandeling die in 2013 moeten resulteren in een nieuw Rijksmuseum, inclusief ontsluiting, restaurant, nieuwe inrichting, liften en de modernste elektronica. Het uitstel van de verbouwing heeft een belangrijk voordeel opgeleverd: er kunnen nu de laatste technische snufjes worden verwerkt, en ook inzichten over inrichting worden bijgesteld of gepreciseerd.
monumenten
architectuur
hoofdgebouw, de Koninklijke Woudenberg bemoeit zich met de daken en gevels. De bouwkosten van deze twee belangrijke percelen bedragen 85 miljoen euro. Peter Derks is sinds 1 januari projectdirecteur van het programmabureau en in die hoedanigheid regisseur van het project. Dat project bestaat nu uit de bouw (inclusief restauratie), de inrichting, de exploitatie van het gebouw zelf en de museale afwerking. Derks is belast met de eerste twee onderdelen. Zijn belangrijkste streven is het proces in goede banen te laten leiden. ‘ In 2010 moet perceel 1 klaar zijn, het hele installatiecircuit rondom het gebouw. Daarna volgen de installaties. In 2012 zou
architectuurbeleid
schilderwerk is voor 80 procent klaar, de 20e eeuwse inrichting is gesloopt, de binnenhoven zijn uitgegraven en van nieuwe vloeren voorzien, en de kolommen onder de onderdoorgang versmald. Het laatste karwei is over de helft en was een van de spannend ste operaties. Het was nodig de bestaande kolommen (poeren in vakjargon) te verjongen, zodat er meer ruimte ontstaat tussen de twee binnenhoven. In dit deel van het gebouw moeten garderobe en ticketoffice een plaats krijgen. Om de kolommen te versmallen werden er eerst tijdelijke funderingspalen geslagen die de belasting van de bovengelegen onderdoorgang en eregalerij overnamen. Vervolgens werden de oude poeren verwijderd en vervangen door een nieuwe fundering. Daarna konden de tijdelijke stutten worden weggehaald en namen de nieuwe de belasting over. Het was spannend of dit tot zettingsverschillen zou leiden, wat niet is gebeurd. Derks: ‘Twintig jaar geleden hadden we een dergelijke constructieve ingreep niet kunnen doen.’
verkeersregelaars
De afgelopen maand zijn de laatste twee aannemers aangewezen die perceel 5 (het hoofdgebouw, exclusief de leidingen) en perceel 6 (de gevels en de daken) voor hun rekening zullen nemen. Alleen perceel 7, de Teekenschool, staat nu nog open. JP van Eesteren verbouwt het
het gebouw in principe opgeleverd moeten kunnen worden, zodat het museum met de inrichting en verhuizing kan beginnen.’ Want ook al is het proces gestagneerd in het begin, er is veel voorwerk verricht. Het herstel en de reconstructie van Cuypers’decoratieve
Het wordt een bijenkorf van bouwactiviteiten, wat Amsterdam nu al merkt. Verkeersregelaars bij de ingangen van de bouwplaats, trucks met opleggers die buizen en stalen H-profielen aanvoeren, bouwschuttingen, bomen ingepakt met houten beschermingsplaten en vooral porta kabins. Een batterij portakabins. Van Eesteren is recent begonnen materialen in te kopen en de logistiek op poten te zetten – er zullen de komende maanden vele honderden bouwvakkers uitzwermen over het gebouw en terrein. Voor hen zullen allerlei voorzieningen moeten worden getroffen. In september wordt het menens: dat is het begin van de bouwexplosie. Van Eesteren is niet alleen belast met het bouwkundige deel van het hoofdgebouw, het bedrijf bouwt ook het studiecentrum en het Aziatisch Paviljoen dat in de oksel van de Philips vleugel zal verrijzen. Derks ontzenuwt overigens dat Van Eesteren de enige aanbieder was. ‘Er was een concurrerende aannemer uit België en voordien had zich ook nog een derde ingeschreven. Maar die trok zich terug en de Belgische aannemer
53
kwam op de dag van de aanbesteding niet opdagen. We vermoeden dat de Vlamingen vooral geïnteresseerd waren in de combinatie van perceel 6 en 5. Maar voor perceel 6 waren ze als tweede geëindigd. Woudenberg was echter al als eerste uit de bus gekomen.’ Zowel Van Eesteren als Woudenberg werden geselecteerd omdat ze ervaring hebben met binnenstedelijk bouwen, met een complexe opgave als deze en het qua organisatie aankunnen. Bij de aanbieding speelde desondanks het geschatte risico een rol. Derks: ‘Er is altijd een post onvoorzien en die is misschien in dit geval groter dan anders. In het begin van het proces valt die hoger uit, aan het eind uiteraard lager, omdat je dan de uitwerking en het resultaat steeds beter kunt overzien.’
tekeningen Ook voor de architecten Cruz y Ortiz en Van Hoogevest komt het er nu op aan. Extra mensen zijn nu aan het werk om gedetailleerde bouw tekeningen – met precieze maten en doorsneden – aan de aannemers te leveren. Derks: ‘Het gebouw is wel opgemeten maar niet op tot op de millimeter nauwkeurig.’ Het bureau Ove Arup tekent de detailconstructies in werktekeningen. Intussen is men een enkele verrassing tegengekomen. In de bodem op de plaats waar het Aziatisch paviljoen moet komen, stuitte men op een blok beton, restant van een vroegere fundering dat eerst verwijderd moest worden voordat de bouwvakkers konden doorgaan. In de binnenhoven zijn resten van kademuren gevonden die zijn weggehaald. Derks houdt daarom een slag om de arm. ‘Je weet nooit wat je nog tegenkomt, iets dat het proces kan ophouden.’ Zo’n onzekerheid kan ook van politieke aard zijn. ‘Wat doe je als de politiek van opvatting verandert of dat het museum andere inzichten krijgt? Maar daar ga ik niet van uit.’ Derks is optimistisch. ‘In het begin moesten de partijen, OCW, Rijksgebouwendienst en Rijksmuseum nog beetje zoeken naar de vorm van samenwerking vinden. Die is nu gevonden en uitstekend. En die basis is noodzakelijk voor een gestroomlijnd bouwproces dat nu in volle omvang is losgebarsten.
JJ
54
stedenbouw
architectuur
andere smaken
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
55
Kees Christiaanse, curator van de Vierde Architectuurbiennale van Rotterdam:
De stad is een conditie, geen ontwerp Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Levien Willemse Stedenbouwkundige/architect Kees Christiaanse (KCAP) leidt eind september de vierde Architectuurbiennale van Rotterdam. Het thema is de Open Stad, de stad die aantrekt en ontwikkelt, maar ook wordt bedreigd. Christiaanse heeft het thema opgedeeld in zes subthema’s waarin onder meer de sloppenwijken, de megacity en de diversiteit aan bod komen. ‘Wat ik ervan geleerd heb tot dusver dat urgente maatschappelijke opgaven mij meer interesseren dan een Vinexlocatie.’
Waarom heb je de functie als curator geaccepteerd? ‘De laatste jaren fungeer ik als een stedendokter en omdat de Biennale van Rotterdam zich meer beweegt richting een stedenbouwkundige researchbiennale. Men belt mij op met de opmerking: mijn stad is ziek. Kunt U mij genezen? Daarom heb ik veel te maken met complexe stedelijke situaties.’ Noem eens een zieke stad. ’Steden zijn over het algemeen niet ziek als geheel, maar ze hebben altijd wel wat. ‘Amsterdam, Rotterdam, Hamburg maar ook Perm in de Oeral. Het gaat om steden waar herontwikkeling, bijvoorbeeld van oude haventerreinen, een belangrijke rol speelt, waar je zoekt naar een kwalificerende werking van de herontwikkeling, door arme gebieden te upgraden en betere voorzieningen te geven. Mooi voorbeeld is Londen waar een stadswijk moet komen die na de Olympische Spelen betekenis zal krijgen. We hebben een stedenbouwkundig masterplan bedacht voor de revitalisering van Oost-Lon-
den. Zo kan een vervallen industriegebied veranderen in een waterrijke parkzone die twee stadsdelen ook nog eens met elkaar verbindt. Dat gebied heeft de omvang van Hyde Park, zo groot dus.’ Hoe komt Londen bij Christiaanse/ KCAP terecht? ‘Het was een internationale tender, waar veel gerenommeerde bureaus aan deelnamen, zoals OMA en Norman Foster. We hebben een goede reputatie opgebouwd met ons stedenbouwkundig werk, en dat komt met name omdat zich maar weinig bureaus concentreren op grootschalige complexiteit en die zich niet zozeer bezig houden met planning maar met ontwerpaspecten. Hoe maak je een leefbare en acceptabele leefomgeving?’ Was het thema van de Architectuurbiennale bekend toen je gevraagd werd? ‘Ik had een aantal lezingen gegeven over de openbare ruimte waarin ik een paar keer het begrip ‘open stad’ heb laten vallen. Dat was de directeur van 1ABR, George Brugmans,
opgevallen. Hij had zich bedacht dat het geen zin heeft een tweede Venetië te organiseren, omdat je daar het geld niet voor hebt en de ambiance mist. Aangezien stedenbouw in Nederland een enorme traditie heeft – zie maar hoe vaak OMA, West8 of MVRDV ingeschakeld worden bij belangrijke stedenbouwkundige projecten – heeft hij het profiel bijgesteld als een urban research biennale. Dat sprak mij enorm aan.’
pandora ‘We hebben het thema open city besproken. En daarmee open je een doos van Pandora. Het is zo’n breed en vaag begrip waar je alles van kunt maken. Dat wordt ook een beetje het karakter van de Biennale. We willen niet een soort wetenschappelijk onderzoeksproject waarin je een hypothese formuleert die je vervolgens gaat testen. We willen juist dat de Biennale een zoektocht is naar wat een open city zou kunnen zijn. Misschien zullen de mensen het te veel en te chaotisch vinden maar wij denken dat het thema toch vraagt
56
stedenbouw
om een veelheid en verschillende perspectieven.’ Wat is voor jou de open stad? Hoe definieer je die? ‘Het is in eerste instantie de reflectie van een open samenleving. Daar zijn theorieën over geformuleerd zoals door Popper, er zijn films over gemaakt. De stad is inderdaad een emancipatiemachine, en we zeggen dan ook dat een open stad een conditie is van een stad of stadsdeel waarin coëxistentie heerst. Dat impliceert ontplooiingskansen, culturele uitwisselingen en daardoor innovatie en economische vernieuwing.’ Als je dit zo benadrukt, betekent het dat de stad het platteland voorbijstreeft als innovatieplatform? Het merendeel van de wereldbevolking leeft inmiddels in de stad. ‘Het is een uiterst zware discussie. Door het succes van een stad of stadsdeel trekt het in grote getale functies naar zich toe, die andere groepen verdringen. Daardoor verarmt de diversiteit en krijg je in het beste geval gentrification en in het slechtste geval een afglijden naar een monofunctionele of disfunctionele stad. Het is belangrijk om je te realiseren dat een stad een conditie is en niet direct een ontwerp. Aspecten van een open stad kunnen zich net zo goed bevinden in Almere als midden in Amsterdam. Je kunt stellen dat de open stad ook transnationaliteit kent, waardoor een Marokkaanse gemeenschap vertakkingen heeft van Amsterdam naar Casablanca en de Parijse banlieues.’ ‘Het platteland is complementair aan de stad. Het is een aantoonbaar feit dat elke uitvinding of innovatie, elke technologische vooruitgang in de steden is bedacht en ontwikkeld. Dat geldt zelfs voor de landbouw. Gewasveredeling of kunstmest zijn zaken die op de universiteit worden
monumenten uitgevonden en niet op het platteland. In die zin is het platteland altijd afhankelijk geweest van de stedelijke cultuur. Economische groei is ook een stedelijke aangelegenheid. In principe is er niks op tegen dat mensen in een urbane conditie wonen, als die maar duurzaam is, zonder vervuiling en met een goede mobiliteit.’
klimaatneutraal Dit zijn belangrijke thema’s van de rijksoverheid. Wordt van de ministeries van VROM en Landbouw een actieve deelname aan de Biennale verwacht? ‘We hebben contacten, VROM is een van de hoofdsponsors. Wij concentreren ons op sociale duurzaamheid, wat aansluit bij het kabinetsbeleid. Ik zeg altijd: technologische duurzaamheid kun je gewoon kopen, moet je allang hebben vastgesteld. Je kunt elk gebouw klimaatneutraal maken, want dat is technisch noch budgettair een probleem. Je kunt meer winnen door sociaal duurzaam gedrag te bevorderen. Dat betekent meer gebruik maken van openbaar vervoer en compacter wonen.’ Niet het gedrag van bewoners die in nieuwe steden van de ene naar de andere wijk hoppen? ‘Dat klopt, dat gebeurt, maar dat heeft ook een positieve economische spiraal. Sociaal economisch gedrag is ook de nabijheid van culturen en diversiteit die innovatie tot gevolg heeft. Het gesprek dat wij nu voeren, vindt niet plaats op het platteland. Wat wij doen is sociaal duurzaam gedrag omdat wij ons bewust bezighouden zonder daarvoor technologische middelen voor in te zetten.’ Hoe ga je dat vormgeven in een Biennale? ‘Dat is natuurlijk niet vorm te geven. Eigenlijk zouden we een scheepswerf
architectuur
architectuurbeleid
moeten hebben, maar het moet nu eenmaal in het NAi omdat dat het platform voor architectuur is. Je loopt over een brug straks de Grote Zaal binnen die een soort reïncarnatie van de Meerpaal in Dronten is, zonder visuele en akoestische scheidingen. Er is geen symposium in de zaal met mensen met stropdassen maar juist speakerscorners, waar men met een megafoon zijn mening kan geven. Een Poolse landdag? ‘Een heikel punt is dat een Biennale intensieve momenten heeft zoals een openingsfeest maar ook niksmomenten.’ Mijn bezwaar bij de vorige Biennales was dat je er na de opening zo weinig van merkt. In Venetië weet je waar je aan toe bent, in Rotterdam ontbreekt de sfeer? ‘Ze waren heel verschillend, spektakel bij het thema mobiliteit, een goed en doordacht profiel bij het thema water, power was wat terughoudend, braaf.’
vaste cultuuruiting Waar moet voor jou een Biennale aan voldoen? ‘Vanaf deze Biennale hoort het bij het vaste infrastructuur van een architectuurplatform, wat officieel ook door OCW is bepaald. We hebben nu een vast budget, waar verder de gemeente Rotterdam aan bijdraagt. Het is nu net als Holland Festival veilig gesteld als belangrijke cultuuruiting. Als directeur en curator heb je een grote verantwoordelijkheid, je bent verplicht iets goeds neer te zetten. Het onderwerp moet een zekere urgentie hebben, maar dat hebben we wel met het thema stad. De open stad wordt bedreigd door eilandvorming, door monofunctionele liberalisering en door segregatie van groepen. In die zin is
kunst
dat uiterst urgent. Wat het voor mij moet opleveren is dat ik duidelijk wil maken dat mensen zonder uitzondering in een urbane situatie leven, die veelkleurig en rijk is. Dat er veel kansen liggen door mobiliteit maar ook bedreigingen, zoals de huizenprijzen, het milieu en de segregatie. Overal vind je wel stukjes open stad, zelfs in totalitaire regimes, terwijl er in democratieën gesloten steden kunnen zijn. Ik zeg altijd: er zijn slechte steden in perfecte samenlevingen en geweldige steden in beroerde maatschappijen.’ Moet je aansluiten bij de zogeheten Vogelaarwijken? ‘Dat hoeft niet en dat doen we ook niet. Het is niet zo dat we de politieke agenda oppakken en vaststellen wat we voor Nederland moeten doen. We gaan experimenteler en meer onderzoekend te werk.’ Wat behandel je dan wel? ‘We hebben besloten zes situaties te benoemen die door zes curatoren worden uitgewerkt in aparte tentoonstellingssegmenten. Het forum fungeert daarbij als meetingpoint. De zes situaties zijn de maakbare samenleving, collective, community, refuge, squat en reciprocity. De maakbare samenleving speelt zich in Rotterdam af, collective in de postsocialistische landen waar het gaat over transformatie van de socialistische stadswijk. Community behandelt de gemeenschappen in de stad, zowel binnenstedelijk als in de suburbs. Dit is een typisch Amerikaans onderwerp.’
gated communities ‘Refuge speelt zich af in Istanbul, Cairo, Beiroet en de Palestijnse kampen, waar een spanningsveld bestaat tussen extreme segregatie en stedelijkheid. In Brazilië en Turkije zie
Vinex-locaties zijn een bedreiging voor
stedenbouw je het volgende fenomeen: daar sticht men een gated community, aangesloten op een wegenstelsel. Vervolgens schurken mensen uit Anatolië of Koerdistan zich in hutjes tegen de muren aan, die gaan werken als schoonmakers of automonteurs voor de bewoners van de gated communities. Zo ontstaat er een complementaire micro-economie. In squat komen de favela’s van Zuid-Amerika aan de orde die op dit moment worden gerenoveerd in plaats van te worden weggebulldozerd. Daar worden ook micro-economische activiteiten en dienstverlening ontwikkeld. Soms ontstaan er slums op restplekken in de stad, waarvan je denkt: daar kun je niet bouwen of leven omdat ze naast een autosnelweg liggen. Vervolgens zie je dat die sloppenwijken zich upgraden en uitgroeien tot een A1-locatie. Heel interessant. Tenslotte reciprocity. Daar hebben we lang over nagedacht. Djakarta is het onderwerp. Het gaat over de Indonesische maatschappij die voor een groot deel bestaat uit zelforganisatie, waarbij de overheid niet participeert. Als iemand geen eten of geld heeft, wordt hij door de buurtbewoners met kredieten geholpen. Ik was in het begin heel huiverig voor dit onderdeel vanwege de relatie Nederland-Indonesië, wat op zichzelf al een Doos van Pandora is. Iedereen in dit land heeft wel wat met Indonesië. Maar het moet een keer.’
ave maria Ben je al op een aantal bijzonderheden gestuit bij de voorbereidingen? ‘In Djakarta bestaat een relatie tussen de eigenaar en de servant. Daar is 60 procent van de stadsbevolking in dienst van iemand anders, als chauffeur, kok of huismeester. Een ongelofelijk klassensysteem. Een architect daar behandelt de rela-
monumenten
architectuur
tie tussen de huiseigenaar en zijn bediende, en van de bediende tot zijn sociale context: the servant’s right to space.. Een ander vreemd detail dat subcurator Interboro belicht in het project community is een wijk in Florida die alleen bedoeld is voor gelovige katholieken. De wijk heet ook nog eens Ave Maria. Daar staat uiteraard een kerk in het midden. Toen het hele project klaar was en iedereen er woonde, weigerde het Vaticaan de kerk te wijden. Nu moeten de bewoners naar de kerk in een negerwijk, honderd meter verderop. Daardoor ontstaan interacties die in een gesloten conditie niet zouden voorkomen. Een crack in the picture noemt Interboro dit.’
architectuurbeleid
maar ik heb de ontdekking gedaan dat ik liever aan urgente problemen werk dan aan Vinex-locaties. De laatste zijn luxe problemen, hoewel ze een enorme bedreiging voor het landschap vormen en mobiliteitsproblemen veroorzaken.’
JJ
Laten we het nog even over zieke steden hebben. Waarom is Amsterdam bijvoorbeeld een zieke stad? ‘De stad heeft te weinig urbane gebieden, terwijl er binnen de ring voldoende ruimte is om die te maken. Urbane gebieden zijn stadswijken als Amsterdam-Zuid; daar is een enorme vraag naar.’ Maar die worden toch gebouwd, neem het Westerdokseiland? ‘Ja, maar de vraag daarnaar blijft. Je verwacht een veel dikkere mantel van stedelijkheid om de grachtengordel heen. Nu ga je van de 19e eeuwse gordel de ring over naar de suburbs, Osdorp en zo, en dat is het dan. Dat is een opgave voor Amsterdam, en niet om allerlei clusters met eindeloze rijen woningen in de wei te zetten. De kwalitatieve stad bestaat uit concentraties van voetgangersgebieden die met het openbaar vervoer verbonden zijn. Een bepaalde dichtheid. Die kan in Amsterdam veel sterker worden uitgevoerd.’ Wat heb jezelf voor conclusies getrokken tijdens de voorbereiding? ‘Het klinkt misschien moralistisch
het landschap en de mobiliteit
kunst
57
architectuurbeleid
58
Kantongerecht Helmond
andere smaken Tekst: Sander Grip Fotografie: Wim Ruigrok, Levien Willemse
Zittingszaal Tiel
Werkhuizen in Veenhuizen: Arbeid of Vrede?
Complete oeuvre vader en zoon Metzelaar in beeld gebracht bij BONAS
Het gezicht van Justitie in de 19e eeuw Johan Frederik Metzelaar (1818-1897) en diens zoon Willem Cornelis (1848-1918) hebben een onuitwisbaar stempel gedrukt op de laatnegentiende-eeuwse architectuur in ons land. Hun belangrijkste werk verrichtten beiden als ingenieur-architect voor de gevangenissen en rechtsgebouwen bij het ministerie van Justitie. Eigenwijze heren waren het, die hun eigen plan trokken; stug roeiend tegen de geldende architectuurstroming in van Victor de Stuers en Pierre Cuypers. Mede daarom heeft het zo lang geduurd eer een complete monografie over hen gemaakt is. Ros Floor en de stichting BONAS vullen nu deze omissie in de vaderlandse architectuurgeschiedenis. Floor, een innemend man van in de vijftig met kort grijzend haar. Op het eerste gezicht een onlogisch persoon om een monografie te schrijven over de twee belangrijkste architecten die ons justitiële apparaat ooit gekend heeft. Beroepswetenschapper was hij ten tijde van het onderzoek voor dit boek (nog) niet en als schrijver is dit boek zijn eerste krachtproef. Floor werkt op de afdeling Kwaliteit, planning en control van het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming. Hij besluit in de jaren negentig in de avonduren de studie cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit op te pakken. Gewoon, omdat hij daarin geïnteresseerd is. Als het aankomt op een scriptieon-
derwerp, zoekt Floor aansluiting bij zijn eigen werkervaring. Hij is zijn Justitiecarrière begonnen met bedrijfsvoering in de panden van Justitie. En zo is hij als het ware kind aan huis in de erfenis van de Metzelaars. Een imposante erfenis, die alleen al voor Justitie uit honderden panden bestaat. De Metzelaars zijn als een virus; wie ermee in aanraking komt, is voorgoed overtuigd van de innerlijke kracht die hun werk bezit. Van de grandeur van de rechtbanken in Rotterdam en in Tiel, tot de soberheid van de bewakerswoningen in Veenhuizen. Van de altijd experimenteel gebleven koepelgevangenissen in Arnhem, Breda en Haarlem tot de standaardkantonge-
rechten in Zuidhorn, Alphen aan den Rijn, Ommen, Schagen, Apeldoorn, Oud-Beijerland, Bolsward, Geldermalsen en Hilversum. Solide gebouwen zijn het, sober van plattegrond en alleen voorzien van tierlantijnen als dat de functionaliteit ten goede komt. Doorspekt van een ijzeren hiërarchie waarin rechtbanken altijd rijker gedetailleerd zijn dan kantongerechten en gevangenissen altijd imposanter dan huizen van bewaring. De woningen van bewakers zijn kaler dan die van opzichters, en die zijn op hun beurt minder fraai en omvangrijk dan de huizen van directeuren. Het is juist deze sobere benadering die ertoe leidt dat hun oeuvre zo lang en compleet in stand gebleven is.
stedenbouw de heren zelf Johan Frederik Metzelaar komt volgens officiële lezing uit een eenvoudig gezin. Zijn vader was bediende bij een familie op stand. Floor ontdekt echter dat de wortels van Metzelaar liggen in een redersfamilie die in de Franse tijd op zwart zaad komt te zitten. Johan vestigt zich als zelfstandig timmerman in Rotterdam en begint een architectenbureau. Zijn eerste opdracht komt in 1847; herbouw van een door brand verwoeste suikerfabriek. Een jaar later neemt hij de Sociëteit van de Maatschappij tot Nut der Zeevaart aan de Boompjes voor zijn rekening. Woonhuizen in en rond Het Nieuwe Werk volgen. Meest opvallende in dit rijtje is Villa Dijkzigt uit 1849-’52 voor de familie Van Hoboken. De statige villa met toren, nu het onderkomen van het Natuurmuseum Rotterdam, laat zich lezen als een handtekening waaraan het werk dat Johan Frederik Metzelaar vanaf 1870 voor Justitie maakt, te spiegelen valt. Zoon Willem Cornelis wil net als zijn vader architect worden. Hij volgt een dan nog maar drie jaar bestaande opleiding tot civiel en bouwkundig ingenieur aan de Polytechnische School in Delft. Vrij snel na zijn afstuderen gaat hij aan de slag als gemeentearchitect in Deventer. Zijn eerste werk aldaar is een bescheiden postkantoor aan de Kleine Overstraat in 1873. Bekend is dat hij vervolgens in 1878 solliciteert naar de functie rijksbouwmeester voor onderwijsgebouwen. In plaats van de ervarener Willem Cornelis Metzelaar wordt die functie vergeven aan de jongeling Jacobus van Lokhorst.
clash Dat Willem het aflegt tegen Van Lokhorst geeft blijk aan wellicht de grootste controverse in de Nederlandse architectuur van dat moment. Floor stelt dat Van Lokhorst geldt als representant van de architectuurstroming die aangevoerd werd door Pierre Cuypers en Victor de Stuers. En dat Willem dus ‘geslachtofferd’ werd in een polemiek tussen de richting van De Stuers en Cuypers en de andere richtingen (eclecticisme, waarvan Metzelaar senior een representant was, en neorenaissance). Het grote verschil tussen Johan Metzelaar en Cuypers/De Stuers zit hem in de benadering van het vak. Waar de
monumenten monumenten
architectuur architectuur
bovenstroom van Cuypers zich richt op rijke detaillering in neogotische stijl, hangt Johan Metzelaar functioneel bouwen volgens de principes van het eclecticisme aan. Johan, en later ook Willem, combineert functionele eenvoud met standaardisatie en hiërarchie. Het zijn juist die kenmerken waarvan Cuypers en De Stuers gruwen. Johan trekt zich echter geen bal aan van deze afkeer. Hij gooit zijn kont tegen de krib en slaat driftig aan het bouwen voor Justitie. Als Willem het roer overneemt, is de strijd wel gestreden. De Metzelaars zijn vanwege hun vakinhoudelijke kwaliteit en hun productiviteit gevierde architecten. Later raken zij echter toch grotendeels in de vergetelheid omdat men de standaardlijn in de vaderlandse architectuurgeschiedenis van Cuypers via Berlage naar het heden trekt.
detentie De productiviteit van de Metzelaars ligt voor een belangrijk deel verscholen in de ontwikkeling die Justitie eind negentiende eeuw doormaakt. De grote slaapzalen waarin gevangenen met tientallen tegelijk in hangmatten sliepen, worden vervangen door cellulaire gevangenissen en onderkomens met alkoven. Floor: ‘De wijze van detentie verandert in deze periode. Vanaf eind jaren veertig experimenteert Justitie met eenzame opsluiting en voert men nachtelijke afzondering door om seks tussen gevangenen uit te bannen. Er komen alkovengebouwen in Leeuwarden en Hoorn en later in de gestichten in Veenhuizen. In 1886 wordt vervolgens een nieuw Wetboek van Strafrecht aangenomen dat cellulaire opsluiting als regel tot detentievorm maakt. Om hieraan uitvoering te geven is een hausse aan verbouw en nieuwbouw nodig. Zo ontwerpt Johan Metzelaar in Groningen en Den Haag vleugelgevangenissen en komen er in Arnhem en Breda koepelgevangenissen. Zijn ontwerpen verraden dat het Justitie in die tijd slechts gaat om individuele opsluiting. Er waren cellen en dienstvertrekken. That’s it; niks werkgebouwen of gemeenschappelijke ruimten.’ Er is echter nog een tweede bouwgolf nodig voor Justitie. Waar rechtspraak zich tot het derde kwart van de
architectuurbeleid
negentiende eeuw vaak voltrok in het stadhuis, koppelt Justitie deze taak vanaf circa 1870 bij haar huisvesting los van het bestuurlijk functioneren en geeft daarmee uitdrukking aan de Trias Politica; de scheiding van de wetgevende en de rechterlijke macht. De rechtspraak moet dus een eigen gezicht krijgen en Johan Metzelaar ontwikkelt een serie hoofdgebouwen en kleinere panden voor de rechtspaak.
standaard Om snel uitvoering te geven aan de bouwgolf komt hij onder meer met een standaardontwerp voor kleine kantongerechten. De bouwwoede neemt ongekende proporties aan tegen de tijd dat Willem de bouwdienst van Justitie onder zijn hoede neemt. Tientallen kantongerechten en rechtbanken worden uit de grond gestampt, Veenhuizen wordt uitgebreid tot autarkisch dorp met kerken, verenigingsgebouwen, boerderijen, fabrieken en woningen. Waar voor de kleine kantons nog standaardontwerpen gebruikt worden – waarop later wel enige variatie is om uitdrukking te geven aan de belangrijkheid van de kantons – is er een eigen ontwerp voor elke rechtbank. Zeker Willem produceert een imposante serie gerechtsgebouwen in onder meer Zutphen, Alkmaar, Haarlem, Breda, Rotterdam en ‘s-Hertogenbosch. Ook de opkomst van jeugddetentie krijgt een gezicht onder Willem Metzelaar. Hij bouwt de eerste tuchtscholen en rijksopvoedingsgestichten van Nederland in onder meer Zeist, Balkbrug, Amersfoort en Velzen. Opvallend verschil tussen vader en zoon is de rijkheid van de detailleringen. Deze ligt niet zozeer besloten in de architectonisch visies van beiden – vader was van het eclecticisme en zoon iets meer van de neorenaissance – maar in het budget dat Justitie heeft. De gevangenissen en huizen van bewaring van Willem zijn soberder, gewoonweg omdat er meer gebouwd moest worden en er dus ook beter op de centen gelet moest worden. Wie de monografie van Floor leest, kan niet anders dan geïmponeerd zijn door de nijverheid van de Metzelaars. Wat een oeuvre. Kerken, huizen, boerderijen, fabrieken, loodsen,
kunst
59
tuchtscholen, gevangenissen, huizen van bewaring, kantongerechten, rechtbanken en zelfs een hotel. Wat hebben de heren niet gebouwd? En vooral ook: waar niet? De panden van Johan Frederik en Willem Cornelis Metzelaar zijn alom tegenwoordig: van Harlingen tot Tilburg en van Den Haag tot Nijmegen. Overal staan ze en altijd is de stijl direct herkenbaar. Voor een groot deel hebben de panden nog steeds de functie waarvoor ze ooit gebouwd werden. Je kunt stellen dat meer nog dan Cuypers, met zijn paar internationaal geroemde ontwerpen, de Metzelaars het toonbeeld van de negentiende eeuw vormen. Zeker als het gaat om overheidsarchitectuur zijn er voor én na hen nooit meer architecten geweest die zo veel hebben weten te realiseren. De Metzelaars gaven het Justitiële apparaat, en voor een deel het aanzien van Nederlandse dorpen en steden, eind negentiende eeuw een gezicht. Een gezicht dat naar de achtergrond verdrongen raakte omdat het niet paste in de standaardlijn van de vaderlandse architectuur. Floor geeft dat gezicht nu een plek in die geschiedenis. De hoge heren van de functionaliteit vormen wellicht een zijspoor in die geschiedenis, maar wel eentje die het verdient in het volle licht te staan.
JJ
Koepel Haarlem
60
monumenten
Naarden opent haar verdedigingswerken
Een bastion van cultuur andere smaken
Naarden gaat aan zijn vesting werken. De stervormige omwalling van het oude stadje, waarin zes bastions besloten liggen, wordt de komende jaren getransformeerd tot een cultureel gebied. Een groot onderdeel daarvan vormt de verhuizing van het Vestingmuseum naar een ruimere maar vooral meer prominente plek.
Tekst: Liesbeth Fit Fotografie: Robert Oerlemans
Dit is fort Oranje, de toekomstige vestiging van het Vestingmuseum Naarden
Weinig mensen zullen weten dat de vesting van Naarden sinds enkele decennia in rijkseigendom is. Het gebied, met een oppervlakte van zo’n 21 hectare, bestaat naast veel aarde en groen uit kazernes en veel onderaardse gangen en ruimtes. De Dienst Domeinen verhuurt de ingesloten ruimtes, de Rijksgebouwendienst zorgt voor instandhouding en restauratie van de gehele vesting. Lag de nadruk in eerste instantie alleen op het beheren, nu zet de Rijksgebouwendienst in op een actief beleid om de omwalling aantrekkelijker en daarmee meer publiek te maken. Afgelopen juni heeft de gemeenteraad van Naarden ingestemd met nieuwe plannen voor
de vesting en de komende jaren zal door een team van de Rijksgebouwendienst in samenwerking met de gemeente en het vestingmuseum aan de uitvoering van deze visie gewerkt worden. Het startpunt van de huidige ideeën vormde de wens van het Vestingmuseum tot meer zichtbaarheid en betere presentatiemogelijkheden. Ruim een jaar geleden zette de directeur van het museum, Bas Kreuger, zijn plannen op papier, trok de stoute schoenen aan en nodigde de Rijksgebouwendienst op de koffie. Kreuger: ‘Zonder reclame te maken kwamen er in het verleden zeker 50.000 bezoekers per jaar naar het museum. Nu moeten we keihard
stedenbouw knokken om er 23.000 binnen te halen. De concurrentie is enorm toegenomen. Vroeger was dit het enige fort waar je in kon, nu heb je de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, maar ook andere instellingen in de regio zoals het Spoorwegmuseum en het Instituut voor Beeld en Geluid. De afgelopen jaren hebben we geprobeerd het museum wat op te stoten in de vaart der volkeren en in beperkte mate is dat gelukt, de daling is gestopt. Maar de weg naar boven is moeilijk. Dat komt ook omdat we op de verkeerde plek in de vesting zitten. Er is een hoofdroute waar de toerist zich beweegt en wij liggen relatief aan een uithoek, de toevallige passant komt hier niet langs.’
jan des bouvrie Dat beaamt ook Marcel Maassen, die namens de Rijksgebouwendienst aan de plannen voor Naarden werkt. Hij legt uit dat de hoofdroute in Naarden over de Marktstraat loopt, tussen de twee bastions die ontwerper Jan de Bouvrie gerestaureerd en ontwikkeld heeft. De Bouvries winkel ‘Het Arsenaal’ is gevestigd in bastion
monumenten
architectuur
Oud Molen, bastion Promers herbergt showrooms voor kledingbedrijven en een restaurant. Op het moment zijn het de enige twee zorgvuldig ontwikkelde bastions. ‘Jan de Bouvrie heeft Naarden op de kaart gezet en wordt hier als voorbeeld gezien’ benadrukt Maassen, ‘als mensen iets van ons willen huren denken ze vaak dat het er dan net zo uitziet, maar dat is niet zo.’ Na dat eerste kopje koffie is de bal aan het rollen gegaan. Samen met de gemeente Naarden zijn de twee partijen om tafel gaan zitten, want ook in de stad waren er wensen. Maassen: ‘Wat in de binnenstad speelt, is de verkeersdrukte. Er zijn veel verkeersbewegingen. De Marktstraat is een doorgaande weg en er kan aan beide kanten geparkeerd worden, maar in Naarden zijn de straatjes smal, dus parkeren is daar niet gewenst. En waar ga je dan met de auto’s naar toe? Ook speelt de economie een rol, winkeliers trekken weg. Gezamenlijk hebben we een plan geschreven waar alle aspecten aan bod komen. De Rijksgebouwendienst zal deze visie begeleiden vanuit de historische con-
architectuurbeleid
text van de vestingwerken. Daarnaast vinden we het noodzakelijk om het plan bij de gemeentelijke politiek en de bevolking goed in te bedden om zodoende steun en medewerking bij de uitvoering te krijgen. De samenwerking is hier heel belangrijk. Door alle partijen is die gelukkig enthousiast opgepakt.’ Het plan voor Naarden-vesting omvat aanpassingen aan alle bastions en enkele andere vestingwerken, behalve aan de twee ‘voorbeeld bastions’ van Jan des Bouvrie. De nadruk ligt daarbij op een culturele invulling, al is er ook plek voor natuur. Zo zal er over de hele vesting een wandelpad worden aangelegd. Bastion Turfpoort, waar nu het Vestingmuseum nog huisvest, wordt de plek voor twee toneelverenigingen die uit bastion Oranje komen, de toekomstige plek van het Vesting museum. ‘Het leuke ervan is dat Turfpoort twee lage flanken heeft’, legt Maassen uit, ‘daar stonden vroeger kanonnen die een vrij schootsveld over het water hadden. Die plekken kun je nu goed gebruiken als openluchttheater.’
kunst
61
wellness Voor bastion Nieuw Molen, nu een grote asfaltlaag met een parkeer terrein erop, zijn de plannen nog in onderzoek. Maassen: ‘Dit is niet de juiste invulling voor zo’n bastion. We zijn samen met de gemeente ver gegaan om een oplossing te zoeken. De wallen worden in ieder geval teruggebracht in de oorspronkelijke staat en er ligt een initiatief van een ontwikkelaar om onder de grond een hotel met wellnesscenter te ontwikkelen. Wij staan daar niet afwijzend tegenover en willen meedenken over een oplossing. In relatie daarmee staat het parkeren op het Promersplein. Dat is natuurlijk zonde van het aangezicht. Het is een oud exercitieterrein dat we graag weer in de oude vorm terugzien. We denken nu aan voldoende parkeerplaatsen onder het plein, waarbij je het parkeer terrein op Nieuw Molen zou kunnen opheffen.’ Bastion Katten wordt op dit moment al gerestaureerd en zal als eerste klaar zijn. ‘In oorlogstijd zou zo’n bastion een kale graswal zijn’, licht Maassen toe. ‘In vredestijd laat men daar bomen en struiken groeien, die dan in oorlogstijd weer gekapt kunnen worden voor brandstof. Op Katten is in de loop der jaren een wildgroei ontstaan van bomen en struiken. We gaan dit hanteren als mooi natuurgebied en hier worden ook als eerste wandelpaden aangelegd. De rest van de bastions krijgt een meer gecultiveerd en parkachtig uiterlijk, met gemaaid gras. Enkele kunstenaars hebben hier hun atelier maar veel onderaardse ruimtes in de vesting worden als opslag gebruikt, terwijl je er zoveel meer mee kunt. Als contracten opgezegd worden, moeten we kijken of we daar in de toekomst niet wat anders mee kunnen doen. Een aantal van de huidige huurders zal natuurlijk al eerder andere huisvesting moeten krijgen. Ze willen graag blijven zitten en hebben ook geïnvesteerd, maar als inwoner van Naarden zien ze het belang van zo’n verplaatsing en willen best meewerken, mits rekening gehouden wordt met hun wensen.’
interactief museum Huidige vestiging van het Vestingmuseum Naarden
Een van de grootste aanpassingen zal de verhuizing van het Vestingmuseum van bastion Turfpoort naar
62
stedenbouw
bastion Oranje zijn. Naast de onhandige ligging kampt het museum nu met ruimtegebrek en heeft het nauwelijks bovengrondse gebouwen met daglicht voor kantoorfuncties. Ook ontbreekt het volgens directeur Kreuger aan ‘een smoel naar buiten’. De schaftwagen, die nu bij de entree van het bastion staat en dienst doet als kassa zal in de toekomst dan ook vervangen worden door de prestigieuze Utrechtse Poort. Deze enige stadspoort die overgebleven is van de vestingwerken wordt het ontvangstgebouw voor het museum, gecombineerd met een toeristisch informatiepunt voor de hele vesting, een winkeltje en horeca. De poort ligt tussen Promers en Oranje in en sluit aan op de ‘Gele Loods’ een oude opslagplaats van het leger. ‘Daar lopen ze direct een expositie binnen’, vertelt Kreuger, ‘een klassieke presentatie met vitrines, bordjes en een verhaal. Ook kijken we of er een deel van de werkplaats van het museum gevestigd kan worden. We maken zelf afuiten voor kanonnen, dus dat is leuk om te zien voor het publiek. Als je uit de loods komt, loop je via
monumenten een wandelpad bij de kazernes naar binnen. Vervolgens is er een ondergrondse gang, en we willen er nog een graven, waardoor alle ruimtes met elkaar verbonden worden. We hebben dan een enorme hoeveelheid plek voor expositie, depot en kantoren.’
architectuur
architectuurbeleid
Naast de klassieke presentatie in de Gele Loods die algemene, geschiedkundige informatie over de vestingwerken zal geven, is Kreuger samen met Fontys Hogescholen in Venlo bezig om een interactief museumverhaal te ontwikkelen. Kreuger: ‘Bij de entree je kies je welke rol je wilt
kunst
aannemen, bijvoorbeeld die van soldaat, generaal of wasvrouw. Je krijgt dan een bijpassend paspoort met rifd (Radio Frequency Identification). Vervolgens reageren de exposities op jouw rol. Kom je als generaal binnen dan zegt de wachtpost bijvoorbeeld: “Goedemorgen generaal welkom”. Kom je als soldaat binnen dan zegt hij: “Hé soldaat, wat kom je hier doen, je mag niet zomaar binnenlopen, de commandant is druk”. Er ontstaat dan een ander soort beleving. Je ervaart veel meer hoe zo’n bastion in elkaar zat en hoe het werkte. De ruimtes gaan we ook weer inrichten zoals ze toen gebruikt werden. Er zijn dus geen klassieke bordjes meer maar ‘geluidsdouches’ waar je een stuk van je verhaal hoort.’ Alle partijen zijn enthousiast over de samenwerking, benadrukt ook Kreuger. ‘We hebben hier een prachtig maar ook grotendeels onont gonnen terrein. Er zit een miljoen per jaar aan onderhoud in de vesting die nu alleen als uitlaatplaats voor honden gebruikt wordt, eigenlijk wel zonde. In het museum en de vesting zit veel meer potentie. Daarvan wordt nu onvoldoende gebruikgemaakt. In de toekomst kan dat veel meer versterkt worden, wat weer een gunstig economisch effect op de stad heeft. Door een gezamenlijke visie is de vesting veel aantrekkelijker. Zo steken dingen mooi in elkaar. Het museum wordt nu één van de pareltjes aan de vestingketting.’
JJ
stedenbouw
monumenten
kunst
63
Mythische parallelle werkelijkheid bij het RIVM andere smaken Tekst: Ilse van Rijn Fotografie: Martin Zwaan
Zeger Reyers en Pietertje van Splunter vormen samen het kunstenaarsduo Broos. Voor het RIVM-terrein in Bilthoven bedachten en ontwierpen ze fabelachtige wezens als contrast met het ongrijpbare en onzichtbare universum van onderzoekers in de RIVM-laboratoria. Het RIVM voegt er zelf aan toe dat ook ziektes, milieuproblemen en virussen omgeven zijn door mythes en emoties. Een tocht langs raven, eekhoorns en andere wezens uit de Edda. Verscholen tussen de bossen rondom Bilthoven ligt het terrein waarop het Rijks Instituut voor Volkshuisvesting en Milieu (RIVM) is gevestigd. Door de straten en lanen van dit heuse dorp wandelen we naar G22. In het kader van de percentageregeling, die het mogelijk maakt dat een percentage van de bouw of de renovatie van een rijksgebouw aan kunst wordt besteed, is hier een werk geïnstalleerd van Duo Broos (Zeger Reyers en Pietertje van Splunter). Op de glazen pui die de entree van de grote ontvangstruimte scheidt zijn op gelijke afstand van elkaar aan beide zijden grillige sculpturen aangebracht die eveneens van glas lijken gemaakt. Het zijn draken koppen, zien we later, geënt op een Chinese deurklopper waarvan de ring is afgezaagd, zo wordt verteld. Hun uiterlijk is vervormd door middel van knikkers, kralen en pingpongballen. Hierdoor is elk dierenkopje anders. De eigenzinnige draken wensen ons welkom en beschermen het gebouw, tegelijkertijd. Ze maken deel uit van de installatie van Duo Broos die zich verspreid over G22 bevindt. We lopen
door, en reeds nu is het duidelijk: dit kunstwerk van Duo Broos vormt een wereld op zichzelf. Aanvankelijk was het de bedoeling dat in G22 voornamelijk flexplekken zouden worden gerealiseerd. De opdracht voor het kunstproject kwam voort uit deze intentie. ‘Zou je met een flexplek kunnen werken?’, zo luidde de vraag die ter overweging werd meegegeven aan Duo Broos. De kunstenaars kwamen tot de conclusie dat je, volgens het tweetal, voornamelijk in je hoofd werkt. Ze besloten een parallel universum voor de medewerkers te creëren dat die ‘andere’, vaak onzichtbare en ongrijpbare gedachte wereld verbeeldt. Hiertoe lieten zij zich inspireren door de Edda, de beroemde verzameling literaire en mythologische verhalen, waarschijnlijk ontstaan in het middeleeuwse noordelijke Europa, van Duitsland tot Scandinavië. Een fabelachtig rijk contrasteert sterk met het RIVM, het instituut dat zich in zijn onderzoek en voorlichting door wetenschappelijk bewezen en aanwijsbare feiten laat leiden, zo stellen de kunstenaars. Het RIVM nuanceert deze uitspraak. Veel
64
ziekten en milieuproblemen worden door mythen en emoties omgeven. Ook daar besteedt het RIVM aandacht aan. Aldus het instituut. Betreden we de ontvangstruimte van G22, dan treffen we daar de es Yggdrasil aan, de wereldboom, waar
in de kruin, volgens de Edda, de goden足wereld huist. Op de gestileerde, zwarte stam van de boom zitten de twee gitzwarte raven van de oppergod Odin, Muninn (gedachte) en Huginn (herinnering). Feitelijk komt de zwarte raaf in Nederland nauwelijks nog voor. In dit beeld zijn twee op de
kunst
65
Veluwe uitgezette en later dood aangetroffen en opgezette exemplaren verwerkt. De fascinerende paradox tussen natuur en een kunstmatige reconstructie ervan, tussen de werkelijke wereld en het sprookjesachtige bestaan, tref je ook aan in de boom zelf. Je ontwaart de nerven en ringen van het ‘echte’ hout, maar de onnatuurlijke zwarte kleur van de stam en de her en der erop gemonteerde takken doen je twijfelen of deze wereldboom wel ‘echt’ kan bestaan. Een bijzonder onderdeel van het kunstwerk van Duo Broos vormen de witte eekhoorns die het trappenhuis van G22 bevolken. In de Edda rent het dier, Ratatoskr genaamd, langs de stam van de Yggdrasil om boodschappen over te brengen tussen de verschillende werelden die de boom met elkaar verbindt. Ook nu voegt de boom, zoals de trappen, de vier bouwlagen, alsof het ‘werelden’ zijn, aaneen. Wat hier goed zichtbaar wordt, is hoe dit ‘mythologische’ kunstwerk met de concrete architectuur is versmolten. De blanke huid van de Ratatoskr harmonieert met de wit gepleisterde wanden, de zwarte stam en takken van de Yggdrasil zijn vastgeklonken aan de aluminium leuningen en betonnen treden. De eekhoorns zijn hier eveneens de boodschappers balancerend tussen de verscheidene mensen en diensten, zo wordt gesuggereerd. Een gegeven dat wordt benadrukt door de zwarte bakelieten telefoons waar je in het trappenhuis op stuit. Onder een lage, diepe vensterbank hurken vijf grijze hazen. Ook nu weet je niet zeker of de dieren de architectonische constructie dragen of er een schuilplek hebben gevonden. De haas, het aloude symbool voor de oorsprong van het leven, kruist elders ons pad in de vorm van een tapijt dat deels de muur, deels de vloer bekleedt. Hier blijkt een grijsachtig pluisje het plafond te sieren: het uiteinde van een wollig staartje, dat, gepositioneerd tussen het brandalarm en de verlichting, bijna onopgemerkt blijft! De wolf Fenrir, die symbool staat voor de leugen en het kwaad, is tot leven gekomen in G22 in de vorm van een
wandschildering. Gelukkig is het dier met de kop naar buiten toe gekeerd: hij springt door het raam. Kijken we even later nogmaals naar buiten, dan zien we op het dak van het gebouw een hert staan. Fier kijkt het dier uit over de bosrijke omgeving. In de Edda graast het hert in de kroon van
Yggdrasil, hier zijn in zijn romp letterlijk gaten aangebracht waardoorheen je de lucht ziet. Of: het is alsof het fantastische dierenrijk van Duo Broos dat huist in gebouw G22 zichzelf lachend relativeert. Er bestaat niet één werkelijkheid, er zijn meerdere invalshoeken mogelijk die samen
een wereld construeren waarbinnen wegen elkaar soms kruisen, soms tegengesteld zijn, dan weer parallel lopen aan elkaar.
JJ
66
op weg naar shangai 2010 aflevering 3
andere smaken
Tekst: Michiel Hulshof Fotografie: Frans Schellekens
De Wereldtentoonstelling 2010 gaat gepaard met een complete make-over van Shanghai: nieuwe oudbouw of oude nieuwbouw. Want vervallen monumenten passen niet bij het karakter en de sfeer van een tentoonstelling waar de hele wereld op af komt. Een verkenning van Shanghai tien maanden voorafgaande aan Expo 2010.
Een kunstmatig geromantiseerd beeld Je vindt ze overal ter wereld: ontwikkelaars die hun bouwprojecten verkopen met een leugentje om eigen bestwil. Zo kreeg ik als Vrij Nederland-redacteur ooit een folder onder ogen waarin met de slogan ‘Lekker rustig wonen in het groen’ huizen werden aangeprezen die zich pal onder de rook van de vijfde baan van Schiphol bevonden – iets wat de projectontwikkelaar omwille van marketingtechnische redenen maar even was vergeten te vermelden in zijn glanzende brochure. Shanghainese huizenboeren zijn niet anders. Maar gezien de onophoudelijke bouwwoede van de afgelopen decennia valt hier wel een hoop meer te liegen. ‘Klassieke gebouwen met tachtig jaar geschiedenis! Nu gerestaureerd in hun originele schoonheid’, meldt een enorm plakkaat in de Jianguostraat in het hart van de voormalige Franse wijk. Daarachter ligt een braakliggend bouwterrein, waarop geen klassiek gebouw valt te ontwaren. Vanuit het niets zal hier de komende maanden ‘tachtig jaar geschiedenis’ worden opgebouwd.
Het project is onderdeel van Shanghai’s extreme make-over in aanloop naar de World Expo 2010. Overal in het centrum van de stad worden de oude volkswijken onder handen genomen. De huizen, vaak gebouwd in de jaren dertig van de vorige eeuw, zijn steevast volledig uitgewoond. Voorzieningen als riolering of stromend water ontbreken. De keukens en wastafels bevinden zich op straat, waar zodoende het grootste deel van het leven plaatsvindt. Het geheel geeft een typische, maar ook enigszins armoedige en rommelige indruk. Nee. Deze wijken passen niet in het beeld van een moderne metropool waar het Shanghainese stadsbestuur zo naar verlangt. Geen wonder dus dat veel van de oude stadswijken de afgelopen decennia zonder pardon met de sloopkogel werden neergeslingerd en vervangen door eenvormige torenflats. Maar vandaag de dag kiezen de stadsbestuurders steeds vaker voor zeer grondige restauratie (lees: afbreken en weer opbouwen). Zo proberen op geheel eigen wijze toch iets van de
monumenten
stadsgeschiedenis te behouden. Het eindresultaat: nieuwe wijken in oude stijl met gezellige boetiekjes, winkeltjes, cafeetjes en galerieën – een walhalla voor de winkelende mens. De historiserende bouw zorgt voor een authentiek karakter, maar dan wel zonder de authentieke ongemakken van een echte oude wijk. Het is gemakkelijk lacherig te doen over deze vorm van nieuwe oudbouw (of moet ik zeggen oude nieuwbouw?), maar laten we eerlijk zijn: in Nederland is het lange tijd niet anders gegaan. Wat veel mensen niet weten is dat de Amsterdamse grachtengordel, nu bejubeld als onmisbaar historisch erfgoed, begin twintigste eeuw ook op kordate wijze is gerestaureerd (of beter gezegd: herbouwd) door de roemruchte A.A. Kok en zijn zoon. Al timmerend en metselend introduceerden ze een geromantiseerd beeld van een Amsterdamse Gouden Eeuw zoals die nooit heeft bestaan. En zie het resultaat: de nieuwe oudbouw van destijds gaat tegenwoordig door voor de werkelijke zeventiendeeeuwse glorie. In het Shanghai van vandaag de dag is het niet anders. Met een verwijzing naar de Expo-slogan ‘better city better life’ verdwijnen de echte volksbuurten in rap tempo, samen met de bewoners die – met financiële compensatie, dat wel – vertrekken naar flats aan de rand van de stad. De partijbonzen schamen zich voor de boerende, spugende, luidruchtig pratende Shanghainezen die het liefst de hele dag in hun pyjama op straat zitten te kaarten. Heel karakteristiek allemaal, maar uitermate slecht voor de huizenprijzen en het toerisme. Begin dit jaar opperde het bestuur van een van de stadsdelen zelfs met een heus pyjamaverbod op straat. Tot veel meer dan discussies over de vraag wat een pyjama precies is, heeft dat tot nu toe overigens niet geleid. Alle inspanningen moeten ertoe leiden dat bezoekers van de Wereld-
tentoonstelling zich straks kunnen vergapen aan een wereldstad die er pico bello uitziet. Behalve het bouwen van romantische namaakhistorie, hebben werklui de laatste maanden zo’n beetje alles in de openbare ruimte onder handen genomen. De verhoogde snelwegen die door de stad slingeren hebben allemaal een lik verf gekregen, net als de woningen die wél mogen blijven staan. De toegangswegen naar het Expo-terrein zijn verbreed, opnieuw geasfalteerd en voorzien van bloemenperken of palmbomen. En overal waar wordt gewerkt, ziet Haibao, de mascotte van de Expo, toe op het resultaat. Better city, better life. Eerlijk is eerlijk, de bouwwerkzaamheden, de potten verf en vooral de aanleg van riolering zullen bijdragen aan een verbetering van het leefklimaat. Maar jammer is het soms wel, het verdwijnen van de karakteristieke rommelige volksbuurten met hun karakteristieke, rommelige inwoners. Naarmate de Expo dichterbij komt, zo vrezen velen, zullen ook de kleine eetstalletjes en barbecues op straat eraan moeten geloven. Te onhygiënisch, te ouderwets. Past niet in het moderne straatbeeld. Terwijl de stad een facelift krijgt, groeien de paviljoens op het Expoterrein gestaag. De vorm van het Nederlandse paviljoen Happy Street wordt langzaam zichtbaar. Een metalen skelet vormt een soort achtbaan die zich omhoog slingert. Vanaf de overkant van de rivier is te zien hoe op het hoogste punt van het bouwwerk een Chinese vlag wappert. Nog minder dan tien maanden te gaan. Shanghai telt af.
JJ
67
≥
Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 9013
Los nummer €5,-
ernst veen directeur de nieuwe kerk en hermitage amsterdam: ‘Het recept van een korte bouwtijd en de beheersing van het budget zoals bij de Hermitage is gebeurd en ook bij het Paleis op de Dam, heb ik begrepen, is dat je de lijnen kort houdt. Vervolgens moet je ook mensen en instanties weten te betrekken bij het realiseren van je droom, zoals het centrale gemeentebestuur, de stadsdelen en de buurtvereniging. Elk bouwproces kent zijn eigen merites en structuur. Het is een open deur maar alles is mensenwerk. Daar hangt het van af. En dan zijn er nog regels, waarop je zelf invloed kunt uitoefenen.’
‘De Nieuwe Kerk en de Hermitage zijn nu twee zelfstandige stichtingen, ondergebracht in een organisatie die in alle twee gebouwen twee exposities per jaar organiseert. Ik ben in dienst van die organisatie. Samenwerking met de stichting Koninklijk Paleis is een interessante gedachte. Je zou aan een arrangement kunnen denken omdat het twee gebouwen met een publieke functie zijn. We zouden elkaar kunnen versterken.’ ‘Ik heb de afgelopen jaren drie keer een rondleiding door het paleis gehad, van de zolder tot de gastenvertrekken, heb gemerkt dat men
tussentijds het budget heeft verhoogd om de restauratie van sommige vertrekken mogelijk te maken. Het dak wordt volgens mij hersteld en dat de buitenmuren worden schoongemaakt, vind ik een goede zaak. Ben er groot voorstander van, omdat het voor de bezoekers en de stad een verbetering betreft. De muren van de Hermitage hebben we ook gereinigd; die waren een jaar geleden nog donkerbruin geschilderd volgens de mode van de 19e eeuw. Dat kan, mits je geen hogedrukspuit gebruikt want dan tast je de voegen aan. De gevel van het paleis is een ander verhaal.
Sommigen beweren dat het vuil een beschermende functie heeft, maar voor het aanzicht is dat niet mooi.’ ‘De grootste verrassing voor mij, toen ik het paleis bij de opening zag, waren de prachtige plafond- en muurschilderingen. Die had ik nooit zo gezien. Ze zijn fraai in ere hersteld. En natuurlijk blijft de Burgerzaal fascinerend. Wat ik nu nog zou willen is dat het minder het domein van de monarchie was en meer open voor het publiek.’