SMAAK

Page 1

Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 9014

Los nummer €5,-

blad voor de rijkshuisvesting

oktober 2009

jaargang 9, nummer 43

rien schouten

hoofd bedrijfsvoering en plaatsvervangend directeur van museum meermanno | huis van het boek in den haag. ‘Of dat altijd gelukt is? Nee, ik heb ook zaken moeten herstellen. Neem de vluchtwegaanduiding die net voor een eeuwenoude prent werd gehan­ gen. Over die prent zijn boeken vol geschreven! Toen ben ik met de Rijksgebouwendienst gaan praten: dit kan niet. Zo waren er oook nieuwe draadloze detectoren tegen inbraak, die om de haverklap afgingen. Elke nacht loos alarm. Pas toen ik de Rgd liet zien hoeveel geld mij dat kostte, zijn ze vervangen. Mijn relatie met de Rgd? Moeilijk te beschrijven, ik zou haast zeggen dat het een haatliefde verhouding is. Maar ik zie ook dat de Rgd veel heeft geïnvesteerd, en dat er vaak met veel toewijding wordt gewerkt.’

smaak 43

‘Bij Museum Meermanno ben ik midden in de verbouwing terechtge­ komen. De aannemer stond al klaar met zijn hamer en beitel. Met alle rommel van dien. We hebben een flink aantal bouwfasen achter de rug. Het meest recent zijn de entree en de winkel verbouwd. De entree was ver­ ouderd. De logge pui van veiligheids­ glas is vervangen door een kleine glazen vestibule met veiligheids­ functie. De entreeruimte komt zo beter tot zijn recht. Het museum moet ook meer een ontmoetings­ plaats worden voor mensen uit het boekenvak. Dat blijkt ook uit de toe­ voeging aan de naam van het museum “Huis van het boek”, die we sinds september hanteren. De wandbe­ spanning is volgens 18e eeuwse tech­ nieken gemaakt. De vloer bestaat uit oude grenen planken, deels bedekt door een moderne (paarse) vloer­ bedekking. Het evenwicht vinden is spannend. Dat is de intellectuele puzzel van zo’n verbouwing.’

43

de omgeving

‘Ik werk hier sinds 2000; de ver­ bouwing van het museum was toen al gepland. Ik heb veel ervaring met verbouwingen van musea. Na het Centraal Museum en het Universiteitsmuseum van Utrecht is dit de derde. Het aardige van zo’n project is dat er een spanningsveld is tussen monumentale en func­ tionele belangen. Het publiek en de collectie stellen steeds andere eisen, die soms haaks staan op het respect voor de geschiedenis en de bouwkunst van het pand. De archi­ traven (deurposten) van de winkel van dit museum zijn bijvoorbeeld ooit afgekrabd geweest, net als de deuren. Dat werd in de jaren zeven­ tig als origineel beschouwd. Nu zijn we teruggekeerd naar de situatie aan het einde van de 18e eeuw. De deurposten zijn nu “gemarmerd” en de deuren zijn “geëikt”: het hout is beschilderd alsof het eikenhout is. Maar onder deze verflaag ligt het pure eikenhout, dat is het gekke.’

smaak

08 – centrum biodiversiteit moet topinsituut worden 16 – het rivm wil weg uit de anonimiteit 24 – de bouwschutting als camouflagedoek 46 – kollhoff: ministerie moet herkenbaar zijn 55 – de godfather van het duurzaamheidsbeleid 58 – alle musea krijgen ingang aan museumplein

 stedenbouw  monumenten  architectuur  architectuurbeleid  kunst

de omgeving


 stedenbouw

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

inhoud

04 – hoofdredactioneel

nieuws

05 – bouw rechtbank zwolle mag beginnen 05 – ontwerplab architecten van start 06 – hoogste punt ib groep en belastingdienst groningen 07 – aantal aanbestedingen op dieptepunt 07 – rietveld-paviljoen otterlo gerestaureerd 08 – nederlands centrum biodiversiteit heeft grote ambities 12 – nicolaas matsier over de toren van goedereede

de omgeving

16 – verhuizing moet rivm transparanter maken 21 – maarten hajer: ‘vinex heeft auto gestimuleerd’ 24 – om de bouwschutting kan niemand meer heen 29 – gedetineerden overloon maken ‘wall of fame’ 32 – in holland village staan scheepvaartmuseum en huis ten bosch naast elkaar 37 – gevangenis leeuwarden dubt over herbestemming 40 – computer heeft klimaat basisschool beinvloed 44 – record aantal steigers rond rijksmuseum 46 – kollhoff: ‘een ministerie moet herkenbaar zijn’ 49 – op weg naar shanghai: kormeling kijkt en oordeelt

andere smaken

52 – gevangenpoort en galerij willem v delen voorzieningen 55 – william macdonough: ‘potentie vrom niet benut’ 58 – judith van kranendonk ‘mevrouw cultuurhistorie’ 62 – spectaculaire foto’s in neutraal rijkswaterstaat-kantoor 64 – rijksmuseum twente gooit inrichting om 67 – klpd amsterdam in tijdelijk gebouw 70 – boeken en expo: steen, ambassades, architectuurbiennale, g. friedhoff

nasmaak

68 – rien schouten, plaatsvervangend directeur museum meermanno

op de cover: Bouwschutting aan Amsterdam Centraal, Corné Bastiaansen smaak, blad voor de rijkshuisvesting, is een uitgave van de Rijksgebouwendienst. smaak verschijnt vijf maal per jaar. Het aanvragen van nummers kan schriftelijk via de Rgd-Infofoon (IPC 465), Postbus 20952, 2500 EZ Den Haag of per email info.infofoon@minvrom.nl. Via deze adressen zijn ook vorige nummers van smaak te bestellen. Meer info bij de Rgd-Infofoon 0800-899 11 03 of op www.rijksgebouwendienst.nl. Abonneren op smaak kan via smaak@pondres.nl, via info.infofoon@minvrom.nl, via nummer 0800-899 11 03 of via www.rijksgebouwendienst.nl . Prijs voor een jaargang is 25 euro, losse nummers 5 euro. smaak is te koop bij Selexyz (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam), Atheneum Nieuwscentrum (Amsterdam) en de NAi Bookshop (Rotterdam). hoofdredacteur/eindredactie: Jaap Huisman medewerkers aan dit nummer: Jaco Boer, Rolf de Boer, Michiel Hulshof, Xandra de Jongh, Gerard Kerkvliet, Olof Koekebakker, Egbert Koster, Anne Luyten, Frank van de Poll, Ilse van Rijn, Marianne Schijf, Anka van Voorthuysen. fotografen: Thea van den Heuvel, Joep Jacobs, Marcel Kentin, Luuk Kramer, Cary Markerink, Robert Oerlemans, Eran Oppenheimer, Frans Schellekens, Janine Schrijver, Levien Willemse, Hans Wilschut. vormgeving: Barlock, Den Haag / druk: DeltaHage, Den Haag / verspreiding: Pondres, Tilburg

3


van de redactie Tekst: Jaap Huisman Foto: Levien Willemse

Opluchtende somberheid Prijs van huizen in september opnieuw gedaald. Aantal opgeleverde woningen verminderd. Nieuwbouw bijna volledig stil­gevallen. Zomaar een paar krantenkoppen van de afgelopen weken. Er gaat geen week voorbij dat er weer een onheilstijding wordt afgegeven, en het beeld in de praktijk is inderdaad zorgwekkend. Bouwvakkers die niet aan de slag komen, aannemers die hun portefeuille zien slinken. Een batterij Te koop-bordjes in de nieuwbouwwijken. Maar is het ergste leed geleden? Afgaande op de miljoenennota die in september werd gepresenteerd, wordt een aantal investeringen in het vooruitzicht gesteld die de kwakkelende bouw uit het dal zou moeten trekken. Het stimuleren van krachtige steden en vitale wijken is zo’n beleidsdoel waarmee het ministerie van WWI een vervolg geeft aan de ‘prachtwijken’. De 40 prachtwijken, waarvan er trouwens op 1 oktober enkele Eindhovense wijken wegvielen, moeten rond 2017 zijn toegegroeid naar het landelijk gemiddelde. De woningproductie is een ander aandachtspunt. Het ‘rampjaar’ 2009 moet plaatsmaken voor het oogstjaar 2010 waarin net zoveel nieuwe woningen worden opgeleverd als in het woningplan van 2007. En dan is er natuurlijk nog het stimuleringsprogramma duurzaamheid.

Energiebesparende maatregelen waarbij burgers, marktpartijen en andere overheden faciliteiten krijgen aangereikt, moeten het bekende vliegwieleffect sorteren. Hoewel er in de miljoenennota niet specifiek wordt ingegaan op rol en betekenis van de Rijksgebouwendienst, is tussen alle regels door te lezen dat de huidige koers past binnen het rijksbeleid, ondanks het woeden van de crisis. Het streven naar het ontwikkelen van het meest duurzame kantoor is een vanzelfsprekend doel geworden, dat installateurs en architecten moet prikkelen. Misschien ligt het accent de komende jaren niet zozeer op kwantiteit (een grote bouwopgave) maar juist op de kwaliteit. Om met oud-premier Den Uyl te spreken ‘het wordt nooit meer zoals het was’, misschien is dat ook zo erg niet. De toch al volgestouwde en doorgedesignede Nederlandse samenleving moet meer aankoersen op herbestemming en herontwikkeling, meer op het bestaande dan op het nieuwe. In die zin zijn de eerste aanzetten tot de ‘herinterpretatie’ van het ministerie van VROM (zie verderop in dit nummer) veelbelovend. Wat ooit gold als een voorbeeld van innovatieve kantoorhuisvesting is in 17 jaar tijd achterhaald. Kantoren zijn steeds meer ontmoetingsplaatsen geworden; werknemers stellen dus ook andere eisen aan hun werkplek. Flexibeler en transparanter. Er moet plaats zijn voor taskforces binnen de

overheid, omdat de aloude departementale verkokering haar laatste tijd heeft gehad. Het wekt daarom geen verbazing dat er een discussie is aangewakkerd om ministeries meer te laten samenwerken of zelfs op te heffen. Opluchting? Een crisis hoeft daarmee geen loodzware druk op de samenleving te leggen, ook al zal ze voor individuen zwaar zijn. Het biedt kans tot reflectie en tot onderzoek, wat tot uitdrukking komt in het net opgestarte Onderzoekslab van de Rijksbouwmeester. Dat moet jonge architecten op een frisse manier bij de praktijk betrekken, nu er even minder opdrachten zijn. Nooit was de Miljoenennota zo somber als in 2009 maar tegelijk was het aantal initiatieven minstens zo hoopvol. Daar kunnen over enkele jaren vast de vruchten van worden geplukt.

JJ


 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

5

Bouwvergunning voor rechtbank Zwolle nieuws

De gemeente Zwolle heeft de Rijksgebouwendienst de bouwvergunning verleend voor de renovatie en nieuwbouw van de rechtbank Zwolle. Met de realisatie van dit project kan de rechtbank in de toekomst efficiënter werken door concentratie van de werkzaamheden op één locatie. Nu zijn medewerkers nog verdeeld

over drie gebouwen in Zwolle; het Gerechts­gebouw aan de Luttenbergstraat, Spoorstate aan de Hanzelaan en het Dominicanenklooster aan de Assendorperdijk. Naar verwachting start de nieuwbouw eind 2009 en is deze in 2012 gereed. Vanaf 2013 onder­ gaat het huidige gebouw een grondige renovatie van ongeveer een jaar.

Met het verkrijgen van de bouwvergunning is een belangrijke stap gemaakt in het proces voor de uitbreiding van rechtbank Zwolle. Het huidige gebouw van archi­tect Jo Kruger stamt uit 1977 en kan het grote aantal medewerkers en werkzaam­heden niet meer huisvesten. Sinds 1996 zijn de gemeente Zwolle, rechtbank en Rijksgebouwendienst met elkaar in overleg voor een nieuw gebouw. Eerdere ontwerpen kwamen echter niet verder dan de tekentafel omdat de recht­bank te massaal en te hoog werd geschetst. Bij het nieuwe ontwerp is hier rekening mee gehouden. De te bouwen rechtbank blijft onder de 25 meter en meet ruim 26.500 m2, waarvan ongeveer 10.000 in het huidige gebouw en 16.500 in de nieuwbouw. Onder de uitbreiding komt een tweelaagse parkeer­garage en fietsenstalling bestemd voor medewerkers van Rechtbank Zwolle. In de toekomst kan het Gerechtsgebouw ruimte bieden aan ongeveer 500 medewerkers. Het ontwerp van het nieuwe gerechtsgebouw is van architect Rob Hootsmans. Bij dit ontwerp zijn gebruikers, omwonenden en

belangengroeperingen intensief betrokken. De nieuwbouw voor het gerechtsgebouw komt direct naast het huidige gerechtsgebouw. In tegenstelling tot het gesloten karakter van de huidige recht­bank, krijgt de nieuwbouw een transparant uiterlijk. De gevel van de nieuwbouw heeft – net als een plissé rok – een licht gekartelde vorm waarbij de afmetingen teruggrijpen naar de natuursteengevel van het bestaande gebouw. In het ontwerp staat de omgeving centraal; verschillende vlakken en hoogtes van de gevel worden bepaald door de omliggende bebouwing. Hierdoor vormt de nieuwbouw straks een vloeiend onderdeel in de huidige bebouwing.

‘gisteren af’. Nu de druk van de ketel af is door de recessie, bestaat er kans voor ontwerpers om meer onderzoek te doen, nieuwe samenwerkingsvormen aan te gaan, inspiratie op te doen en de vernieuwing op te zoeken. Dat is de missie van ‘Nederland wordt anders’, een samenwerking die de ministeries van VROM, WWI en OCW, de gemeenten Rotterdam, Utrecht en Den Haag, TU Delft en TU Eindhoven, Stimuleringsfonds voor Architectuur en de brancheorgani-

saties van projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties NEPROM en Aedes in juli 2009 zijn aangegaan.

ontwerpers krijgen kans in onderzoekslab Het in september opgestarte Onderzoeksslab is bedoeld als springplank voor ontwerpers zonder werk. De inschrijving voor de eerste ronde is in september begonnen. De eerste honderd ontwerpers (architecten, landschapsarchitecten, stedenbouwkundingen) die momenteel door de crisis zonder werk zitten, zullen in dit Onderzoekslab ontwerpend onderzoek verrichten naar actuele vraagstukken zoals stedelijke verdichting, herbestemming en

nieuw wonen in wijken. Zo wordt de huidige ‘time out’ benut voor reflectie en verdieping en blijft creatief talent werken aan het mooier maken van Nederland. Rijksbouwmeester en een van de initiatief-nemers Liesbeth van der Pol: ‘Als we nu investeren, leggen we de basis voor een volgende bloeiperiode in de Nederlandse architectuur, landschapsarchitectuur en stedebouw.’ Nederland komt uit een uiterst hectische tijd van plannen, projecten en


6

 stedenbouw

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

nieuws kantoor ib-groep en belastingdienst bereikt hoogste punt

Ruim zeven maanden nadat burgemeester Wallage de eerste bouwhandeling verrichtte, heeft de nieuwbouw van het kantoor van de Informatie Beheer Groep en Belastingdienst aan de Kempkensberg in Groningen haar hoogste punt bereikt. De liftkernen van het nieuwe kantoorpand zijn inmiddels duidelijk zichtbaar vanuit diverse plekken in de stad en omgeving. Het bereiken van het hoogste punt is op woensdag 16 september gevierd met een feestelijke bijeenkomst voor alle projectbetrokkenen, waarbij de vlag is gehesen en pannenbier is uitgedeeld om het bereiken van deze nieuwe mijlpaal in de bouw te vieren. Men is begonnen met de opbouw van de verdiepingen rond de liftkernen. De ruwbouw van de lage toren is naar verwachting eind dit jaar gereed, de hoge toren naar verwachting in mei 2010, waarna de afbouw volgt. Eind dit jaar wordt ook een begin gemaakt met het aanbrengen van de horizontale ‘vinnen’ rond het

gebouw. Deze zorgen ervoor dat de zon maximaal geweerd wordt waardoor minder koellast, en daardoor minder energie nodig is. Zij dragen er ook aan bij dat in het gebouw de gewenste hoeveelheid daglicht binnenkomt waardoor wordt bespaard op kunstlicht. De vormgeving en het verloop van de vinnen varieert in lengte en grootte, afhankelijk van de positie tot de zon. Het gebouw wordt naar verwachting in maart 2011 opgeleverd. Daarna worden de huidige kantoortorens van de Informatie Beheer Groep en Belastingdienst op de Kempkensberg gesloopt, en een parkeergarage, stadstuin en het paviljoen aangelegd. Het project omvat het ontwerp, de bouw en de financiering van het nieuwe kantoor van de Informatie Beheer Groep en de Belastingdienst (47.000 m2), inclusief het beheer en onderhoud van het gebouw en verzorging van facilitaire diensten voor een periode van 20 jaar. Het gebouw biedt plaats aan ongeveer 2500 werkplekken en krijgt parkeerfaciliteiten voor 1500 fietsen en 675 auto’s, die

grotendeels in een ondergrondse parkeergarage worden ondergebracht. Daarboven komt een grote openbare stadstuin met waterpartij en een multifunctioneel paviljoen met commerciële functies. De Rijksgebouwendienst is de aanbestedende dienst. Het gebouw is aanbesteed in de vorm van een publiek-private samenwerking (PPS), waarbij het de verwachting is dat deze geïntegreerde contractvorm leidt tot een doelmatiger inzet van overheidsmiddelen. Het project wordt uitgevoerd door consortium DUO, bestaande uit Strukton, Ballast Nedam en John Laing. Architect is UNStudio uit Amsterdam. Onderaannemers zijn Lodewijk Baljon Landschaps-architecten, ISS en YNNO. Arup en Studio Linse hebben een belangrijke adviserende rol gehad. Duurzaamheid speelt een belangrijke rol en is daarom integraal in het ontwerp opgenomen. De gevel, de materialisering, de afwerking en integratie van installaties zijn afgestemd op een hoge mate van duurzaamheid en een minimale

milieubelasting. He tgebouw is bovendien geschikt om op termijn omgebouwd te worden tot woningen. Hiertoe is reeds vroegtijdig nagedacht over onder andere de plaats van liften, installaties, trappen en het gevelconcept. Een belangrijk onderdeel van het project is de ecologische aansluiting op het naastgelegen Sterrebos. De inrichting en het beheer van het groen zijn dusdanig afgestemd dat, naast een voor mensen aantrekkelijke werkomgeving, ook een ecologische meerwaarde voor de omgeving wordt gecreëerd door met name de toevoeging van de stadstuin.


 stedenbouw

 monumenten

aantal aanbestedingen alarmerend gedaald

Het aantal aanbestedingen aan het eind van het tweede kwartaal van 2009 is alarmerend gedaald, zo blijkt op basis van de inventarisatie en analyse van de aanbestedingen voor architectendiensten. Dit constateert het Steunpunt Architectuurwedstrijden en Opdrachten. Tegen de verwachtingen in kende het aantal aanbestedingen een onverwachte opleving tijdens het zomerreces om medio augustus opnieuw een duikvlucht te nemen tot een bijzonder laag aantal aanbestedingen waarvoor de aanmelding nog openstaat. Daar komt bij dat de gestelde minimumeisen weer fors gestegen zijn. Ook is een opvallend hoog aantal procedures voortijdig gestruikeld om vervolgens aangepast heraanbesteed te worden. Het Steunpunt constateert op basis van de aan-

 architectuur

bestedingen in het derde kwartaal dat de situatie zorgwekkend is. De aanbestedingen voor architectendiensten zitten muurvast en jonge en kleine architectenbureaus komen er niet aan te pas. Ook de BNA kwam met een alarmsignaal: 80% van de aanbestedingen voor architectenopdrachten verloopt onregelmatig. Ook het Steunpunt signaleerde buitensporige eisen. In het derde kwartaal werden 26 aanbestedingen voor architectendiensten geregistreerd. De gestelde eisen zijn fors hoger dan het vorige kwartaal. Een omzeteis van Eur 1.000.000 of meer was dit kwartaal eerder regel dan uitzondering. Vaak werden de financiële minimumeisen gekoppeld aan bewijsmiddelen als een accountantsverklaring en/of resultatenreke-

rietveld-paviljoen gerestaureerd

 architectuurbeleid

ning. De meeste architectenbureaus zijn wettelijk niet verplicht deze op te nemen in het jaarverslag; een aantal architectenbureaus is überhaupt niet verplicht een jaarverslag te publiceren. Bovendien stelden opdrachtgevers vaak ongerechtvaardigde ervaringseisen. De onderbouwing van de eisen heeft doorgaans dezelfde strekking: de eisen zijn ingegeven door de zekerheidswens van de opdrachtgever en zijn toelaatbaar omdat zij binnen de (maximale) grenzen van wet en jurisprudentie blijven. Hoge eisen betekenen een zware administratieve last, waardoor ondernemingen met onverhaalbare kosten blijven zitten. Te verwachten is dat deze kosten op termijn zullen worden doorberekend, waardoor de aanbestedende

De Rijksgebouwendienst heeft een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor de restauratie van het Rietveld-paviljoen, dat ligt in de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum in Otterlo. Omdat het paviljoen niet meer met regulier onderhoud op een goede en verantwoorde manier is te onderhouden, heeft de Rijksgebouwendienst besloten het paviljoen grondig te restaureren. Voorafgaand aan deze beslissing zijn een achttal onderzoeken, op het gebied van architectuur, bouwtechniek, -historie, materiaalkunde en constructie, uitgevoerd. De toenmalige Rijksbouwmeester (Mels Crouwel) heeft in samenspraak met de directie van het Kröller-Müller Museum zijn visie uitgesproken over de te volgen aanpak voor de restauratie. Het paviljoen zal omzichtig worden gedemonteerd en, op basis van de bouwtekeningen uit 1965, opnieuw worden opgebouwd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van hedendaagse materialen met de uitstraling/textuur van de materialen

 kunst

7

diensten de rekening voor het huidige aanbestedingsbeleid alsnog moeten betalen. De consequentie van de aanscherping van de eisen is dat startende, jonge en kleine architectenbureaus bij voorbaat worden uitgesloten. Het Steunpunt komt deze partijen nauwelijks tegen onder de geselecteerde gegadigden van aanbestedingen in 2009. Bij de gepubliceerde gunningen in 2009 komen zij er geheel niet aan te pas.

die Rietveld oorspronkelijk heeft gebruikt. Zoveel mogelijk zullen bestaande bouwmaterialen worden hergebruikt. Waar geen alternatief in hedendaagse materialen mogelijk is wordt een replica gemaakt van het origineel. De uitvoeringswerkzaamheden beginnen in het eerste kwartaal van 2010, de oplevering staat gepland in het tweede/derde kwartaal van 2010. Het Rietveld-paviljoen is in 1955 door Gerrit Rietveld ontworpen voor de derde internationale beeldententoonstelling in park Sonsbeek in Arnhem. Daarna is het afgebroken en in de 60er jaren gereconstrueerd bij het Kröller-Müller Museum, als eerbetoon aan Rietveld. De erven Rietveld zijn betrokken bij de restauratie. Het paviljoen staat niet geregistreerd als monument, maar wordt wel als zodanig beschouwd. De foto komt uit de collectie van het Kröller-Müller Museum. Fotograaf: Walter Herfst, Rotterdam.


8

 stedenbouw

 monumenten

Leids Naturalis gaat op in een nieuw instituut

Centrum voor Biodiversiteit heeft grootse plannen nieuws

Aan de Raad van Bestuur en de gemeente Leiden is in september een casestudy gepresenteerd van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit in wording. Hierin worden de belangrijkste zoologischeen herbariumcollecties van Nederland ondergebracht. Het was de aanleiding voor het Atelier Rijksbouwmeester om ligging en betekenis van het toekomstige instituut te onderzoeken.

Tekst: Jaap Huisman Beeld: Atelier Rijksbouwmeester

De ambities niet zijn gering: het moet tot de topvijf van de wereld gaan behoren wat gelijksoortige centra betreft. Er staat ook een niet onaardig bedrag tegenover om het project van de grond te tillen. Het ministerie van OCW heeft besloten 30 miljoen euro uit te trekken voor het integreren en digitaliseren van de collecties. Dit bedrag is afkomstig uit het Fonds Economische

Structuur­versterking. Daarnaast is er een structurele bijdrage vanuit OCW en de universiteiten voor de huisvesting van het nieuwe instituut. Daarmee kan in ieder geval de eerste fase van de bouw bekostigd worden. We hebben het over het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit. Beoogde plaats van vestiging: Leiden. Om precies te zijn naast of tegen het

bestaande museum Naturalis aan, dat trouwens zal opgaan in het NCB en zijn huidige naam zal kwijtraken. Het Atelier Rijksbouwmeester heeft eind september de ruimtelijke schets voorgelegd aan de gemeente Leiden die inzicht biedt in de condities en layout van het centrum in de buurt van Naturalis. Eerder al had architect Henk de Haan van het atelier de Raad van Bestuur in oprichting


 stedenbouw een beeld gegeven van programma en organisatie van het toekomstige kennisinstituut. Daarbij gaat het dan vooral om de inpassing van het NCB in de omgeving, waarbij niet alleen een park en het Pesthuis (bouwjaar 1661)complicerende factoren zijn, maar ook de onderdelen waaruit het centrum wordt opgebouwd. Het centrum wordt namelijk geordend rondom laboratoria, tentoonstellingsruimtes, depots, kantoren en educatieve voorzieningen. Verbindend element is een agora waarvan het concept is ontleend aan de Meerpaal in Dronten. Het moet een multifunctioneel binnenplein worden waar bezoekers elkaar ontmoeten, een podium voor evenementen. Het

 monumenten

 architectuur

zal geen verbazing wekken dat de projectleider Nora van Klingeren is, dochter van architect Frans van Klingeren die in de jaren zestig de Meerpaal heeft ontworpen.

collecties Niet alleen de ambities zijn groots, de consequenties zijn al minstens verstrekkend. De belangrijkste collecties uit Nederland worden samengebracht in het NCB. Dat betekent dat er lege plekken gaan vallen in Amsterdam, Wageningen en elders in Leiden die hun collecties dode dieren pllanten zien vertrekken naar het nieuwe instituut. Om precies te zijn, betreft dat collecties uit het Zoölogisch Museum Amsterdam,

Toekomstige verbinding tussen Pesthuis (rechts) en agora

 architectuurbeleid

het Nationaal Herbarium Nederland in Wageningen en Leiden, en in een later stadium het nog maar net opgeknapte pand aan de Raamsteeg in Leiden waar de gewervelde dieren (vertebraten) staan. Ook de positie van Naturalis, amper 12 jaar oud, verandert: dat gaat op in het NCB en zal een deel van zijn functies kwijtraken. In de toren van Naturalis zal een deel van de collectie worden ontruimd en zal er naast de mineralen en fossielen een boekendepot komen. Belangrijkste opdracht aan Atelier Rijksbouwmeester was om het toekomstige instituut een goede plaats te geven in een nu wat rommelige,

 kunst

9

onoverzichtelijke omgeving ‘aan de andere kant’ van het spoor in Leiden. Het NCB gaat daar een verbinding aan met andere bioscience-onderdelen van de universiteit van Leiden. De Haan en zijn collega’s zijn daarbij op verschillende obstakels gestuit. In de eerste plaats is de route naar het huidige Naturalis – en dus straks naar het NCB – niet duidelijk: het zicht wordt geblokkeerd door een ambulancegebouwtje van het Leids Universitair Medisch Centrum, dat verplaatst zou moeten worden. Voor veel hoofdbrekens zorgde het monumentale Pesthuis dat nu met een loopbrug is verbonden met Naturalis. De Haan: ‘De constructie om de ingang van Naturalis in het


10

Pesthuis te leggen, is altijd geforceerd geweest, omdat je geneigd bent meteen naar het hoofdgebouw te lopen.’ De brug wordt dus in de toekomstige situatie geschrapt, tot verdriet van niemand, zelfs niet van architect Fons Verheyen die ook Naturalis heeft ontworpen. Maar wat te doen met het Pesthuis, welke functies zijn er te bedenken voor het exact vierkante gebouw met zijn binnenhof? Het instituut in oprichting denkt aan wisselende tentoonstellingen, aan congresfaciliteiten en aan andere tijdelijke manifestaties, gericht op wetenschappers en studenten. Bovendien wordt het Pesthuis beter verbonden met het daarnaast gelegen park, een ander

object van onderzoek. Dat park weerspiegelt op de schetsen van het Atelier Rijksbouwmeester het aloude slagenlandschap van Holland, langwerpige sloten die het water moeten bergen dat de versteende omgeving van het universitair ziekenhuis moet compenseren. Dat waterrijke park leent zich aldus De Haan idealiter als ‘levende component’ voor het dode en fossiele materiaal in het NCB. Wandelroutes op boardwalks zorgen ervoor dat de bezoekers droge voeten houden in dat moeras­ achtige terrein, althans volgens de referentiebeelden van de landschapsarchitect, want de uitwerking is van later datum.

Silhouet van het veranderde Naturalis vanuit het park

wegen Belemmerende factor is verder de verkeerskundige infrastructuur. In de jaren negentig was daarom bedacht een brug te slaan over de Darwinweg heen om het Pesthuis en Naturalis met elkaar te verbinden. De Haan stelt in zijn schets voor de Darwinweg te versmallen en te verhogen, zodat het publiek onder het talud kan doorwandelen, ongehinderd door het verkeer. Zo ontstaat er een natuurlijke en logische eenheid tussen het kennisinstituut, het Pesthuis met de omringende paviljoentjes en het park. Nieuw-Leiden heet het al op papier, een begrip dat staat voor een aanvulling op de binnenstad, een universitair kwartier

met een eigen karakter gericht op bio­medische wetenschappen. Het symbool daarvan staat ergens in het park, de speciaal gefokte stier Herman. Een topinstituut moet het NCB worden, te vergelijken met verwante instellingen in Washington, Londen, Parijs en Sint Petersburg. Een plek waar wetenschappers, studenten en scholieren op afkomen, omdat het bedoeld is als ‘academische werkplaats’. Workshops met betrokkenen hebben zich de afgelopen tijd het hoofd gebroken over betekenis en functie van het NCB. Van Klingeren kwam met een leidmotief voor het NCB, dat in haar ogen een ‘stamboom van het leven’ zou moeten


11

Expositiegalerij van het NCB.

presenteren. De collectie is de kern. Die wordt dienstbaar gesteld aan onderzoek, onderwijs en is gericht op overdracht. Een voorbeeld dat in de brochure aan de gemeente Leiden wordt genoemd is het Atelier Rijksmuseum, werkplaats voor restauratie en wetenschappelijk onderzoek. De Haan ziet een samenhangend stadsdeel voor zich waar in de toekomst bezoekers vanaf het station naar het NCB wandelen, het Pesthuis bezoeken voor een tentoon­stelling, op de agora rondhangen en het park doorkruisen naar andere universitaire gebouwen. Dat park moet overigens opgenomen worden in een groene zone.

Het nog jonge Naturalisgebouw wordt, zo laten de eerste impressies zien, ingepakt of omringd door laagbouw van het NCB. Gerekend wordt op zo’n 250 duizend bezoekers per jaar die zich kunnen vergapen aan de 37 miljoen stukken waaruit de collectie bestaat. Met recht een topinstituut in oprichting.

JJ


12

 stedenbouw

column

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

De toren van Goedereede

De toren van Goedereede

Wauwgebouw

Tekst: Nicolaas Matsier Fotografie: Levien Willemse

Vanaf december straalt de toren van Goedereede weer in zijn oude glorie. Op dit moment wordt de laatste hand aan de restauratie gelegd. Wat was de betekenis van deze eenzame toren op deze schitterende plek, vroeg Nicolaas Matsier zich af. Wat kan een toren? Sommige torens kunnen zich verdedigen, weer andere laten horen hoe laat het is. Of ze laten zien hoe de wind waait. Nog weer andere zorgen voor druk op de kraan, of zijn een baken voor schepen. Maar de ereplaats komt toe aan de kerktoren, die prachtige inventie van het middeleeuwse westelijke christendom. De gotische kathedraal met liefst zo veel mogelijk torens wilde een afbeelding zijn van de toekomstige stad Gods, het hemelse Jeruzalem. In de dertiende eeuw vond een Britse monnik het mechanisch uurwerk uit. Sindsdien toont de toren ons, als het staande horloge van stad en dorp, de wereldlijke tijd van uur en minuut. De toren waakt en waarschuwt. De toren slaapt nooit. Met zijn van

verre zichtbare en karakteristieke silhouet – geen twee torens zijn gelijk – identificeert hij een plek. De kerktoren, voor wie in een vreemde stad is, zorgt zonder mankeren voor oriëntatie. Hij staat altijd aan de westkant van de kerk, als een globaal kompas, misschien niet honderd procent nauwkeurig. Als je naar het koor loopt, loop je automatisch in oostelijke richting. Helemaal boven op de spits staat de weerhaan, met zijn niet uitsluitend meteorologische functie. De haan herinnert aan het verraad van de menselijke, al te menselijke, Petrus. Voordat de haan gekraaid zal hebben, zal hij Christus driemaal verloochenen. Een toren kan eenzaam worden. Hij kan eindigen als overblijfsel van een kerk, en zelfs van een stad, die weg is. Zo’n ontheemde toren, van een kerk die deel heeft uitgemaakt van een ommuurd stadje, met een zeehaven, staat in Goedereede. Het stadje is een plaatsje geworden. Een heel mooi plaatsje, dat zeker, op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee. De goede rede die de stad zijn naam gaf, slibde dicht. De huidige haven is een fraai maar merkwaardig relict

dat alleen nog de afwatering dient. Het vraagt nogal wat van het voorstellingsvermogen om in deze haven de bedrijvigheid van rond 1500 terug te dromen. Inpolderingen hebben het oude havenstadje omsingeld. De stadsmuren werden geslecht, de drie stadspoorten verdwenen. De aan Sint-Elisabeth gewijde flamboyant gotische kerk waarvan de toren deel heeft uitgemaakt verviel en werd wegens bouwvalligheid gesloopt. Bij gelegenheid van een restauratie in de jaren zeventig zijn de muurresten van de voormalige kerk vrij gelegd en hersteld. Het gemis heeft daardoor een fraaie omtrek gekregen. Het in het begin van de achttiende eeuw gebouwde protestantse kerkje, ongeveer op de plaats van het vroegere koor van de Sint-Elisabeth, geeft een mooi beeld van zowel de krimp als de continuïteit van het zeer christelijk gebleven Goedereede, waar de Staatkundig Gereformeerde Partij de grootste partij in de gemeenteraad is. Het is vreemd om te bedenken dat de robuuste toren van Goedereede tijdens zijn bouw (1467 tot 1512) de tamelijk nauwkeurige tijdgenoot was


 stedenbouw van Adriaan Florenszoon Boeyens (1459-1523). Deze Adriaan (de kortstondige paus Adrianus VI) heeft in elk geval enige tijd inkomsten genoten als pastoor in Goedereede. Dat hij er ook daadwerkelijk gewoond heeft, staat niet vast. Maar dat hij nu en dan verbleef, lijdt geen twijfel. En misschien

 monumenten

 architectuur

deed hij dat wel in het fraaie pand aan de Markt, tegenover de haven, dat in dezelfde laatgotische tijd werd gebouwd. Het daar nu gevestigde hotel De Gouden Leeuw claimt het. De enige Nederlandse paus ooit, Adrianus VI, begraven in de Santa Maria dell’Anima in Rome, is roem-

 architectuurbeleid

loos gebleven – misschien wel juist omdat hij metterdaad de eerste paus van de contrareformatie was. In Leuven was hij een van de hoogleraren van Erasmus geweest. Hij was de opvoeder en protégé van Karel V, dankzij wie hij kardinaal werd. Hij had geen enkele neiging

 kunst

13

tot corruptie of luxe, reden waarom de Romeinse clerus hem tijdens zijn korte bewind met afschuw gadesloeg. Als paus was hij een interval van nauwelijks anderhalf jaar tussen twee smaakvolle Medici die er een enorme hofhouding op na hielden en ettelijke duizenden geestelijke ambten verhandelden. Dat de toren er nog staat, is ongetwijfeld te danken aan de functie die hij een aantal eeuwen gehad heeft. Boven op deze onwankelbare gotische toren werd immers – aanvankelijk alleen in het donkerste deel van het jaar – een fel vuur brandende gehouden. De toren moest zowel overdag als ‘s nachts een baken zijn. Vanwege deze functie kwamen de kosten voor het onderhoud van de toren (die anders vast en zeker in ruïnering en sloop geëindigd zou zijn) voor de Staten van Holland en, later, die van het Rijk. Het is dan ook de Rijksgebouwendienst geweest die de toren in een drietal opeenvolgende restauraties solide en fraai in ere heeft gehouden respectievelijk hersteld. Maar het is de verdienste van de gemeente Goedereede, met inbegrip van de protestantse kerk met haar wat steile signatuur, die gezorgd heeft voor de totstandkoming, in de toren, van een carillon van een vijftigtal klokken, en de aanstelling tot beiaardier van de man die al kerkorganist en koordirigent was, Jan Bezuijen. Hij laat de toren dansen, zoals een criticus schreef. Wat de lezer te doen staat is dus het volgende. Een kamer boeken in hotel De Gouden Leeuw, naar Goedereede gaan, een carillonconcert bijwonen, de toren beklimmen voor het adembenemende uitzicht (mei tot september): over de Noordzee, de Grevelingen, het Haringvliet, de torens van Zierikzee en Brielle, en niet te vergeten het Botlekgebied. Het is juist die melange van de oude daken en het bouwland, onder de toren, vlakbij, de blikkerende rivierarmen, en het moderne aluminiumlandschap van Rotterdam tot de kust die dit tot zo’n schitterend geheel maakt.

JJ



de omgeving Een ‘radicale’ architect als Rem Koolhaas heeft in het verleden wel eens uitgeroepen dat de omgeving van een gebouw, de context, er niet toedoet, terwijl anderen laten zich daar juist door beïnvloeden. Architecten die rekening houden met de couleur locale, met de geest van de plek, met de traditie en de historie en die zo tot een ontwerp komen. De omgeving of de context is daardoor een begrip dat zich laat beschouwen als een padvindersmes: er zit van alles aan wat je van pas kan komen, maar het kost moeite elk hulpmiddel los te wrikken. Neem het beeld op deze pagina, een Chinees jongetje in een reusachtige klomp met op de achtergrond trapgeveltjes. Het is het vervreemdende Holland Village bij Shanghai waar Scheepvaartmuseum en Amstel Hotel gebroederlijk naast elkaar staan. Chinezen geven minder om historie en authenticiteit. Als het maar Hollands lijkt, dan is het ook al goed. Europeanen daarentegen hechten zeer aan de verbinding tussen landschap en architectuur, de logica. En als de plek tijdelijk is verstoord, door bouwhandelingen bijvoorbeeld, zetten we er een bouwschutting omheen. Kilometers bouwschuttingen moeten er momenteel in Nederland staan: smaak– 43 licht een tipje van de sluier op. Sinds vorig jaar bestaat er ook een planbureau voor de leefomgeving, dat bijvoorbeeld bestudeert wat de Vinex-opgave heeft losgemaakt: meer in plaats van minder automobiliteit. Heel bepalend is de omgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiène in Bilthoven: een lommerrijk park waar in alle rust onderzoek kan verricht. En toch wordt gedacht over verhuizing, omdat de nabijheid van de universiteit efficiënter kan zijn. De betekenis en de inspiratie van de omgeving dus, in smaak– 43.


16

Waarom rijksinstituut voor volksgezondheid uit de bossen weg wil

Introvertie past niet langer bij RIVM Tekst: Anka van Voorthuijsen Fotografie: Robert Oerlemans

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wil van de bossen in Bilthoven verhuizen naar de Uithof in Utrecht. ‘Dit is een erg introvert terrein.’ Dat strookt niet meer bij het karakter van het RIVM. Bovendien is verhuizen kostenbesparend.

Foto’s pagina 16: – Lab MDL (nog niet opgeleverd) – Cohengebouw Foto’s pagina 17: – Hoofdgebouw (gebouw V) en W-gebouw – G22, laatst opgeleverde gebouw

de omgeving

Het gerucht zoemde al geruime tijd rond, maar afgelopen zomer werd er daadwerkelijk een intentieverklaring ondertekend. ‘We hebben elkaar de liefde verklaard’, omschrijft Marc Sprenger, directeur-generaal RIVM, die gebeurtenis. Vertegenwoordigers van RIVM, gemeente Utrecht,

Rijksuniversiteit Utrecht en Rijksgebouwendienst bezegelden met hun handtekeningen steun aan het voornemen van het RIVM om vanuit Bilthoven naar het Utrechtse universiteitsterrein De Uithof te verhuizen. Hemelsbreed een afstand van vijf kilometer (westelijk), maar toch een wereld van verschil. Zijn werkkamer nu, op het ALT (Antonie van Leeuwenhoekterrein), heeft een weids uitzicht: ruimte overal. Parkeerterreinen, weiland, bos. Veel groen, in de verte wat lage bebouwing. ‘We zitten middenin de natuur. Ik hoor ook van veel medewerkers dat ze hier fluitend het terrein op komen,’ omschrijft Sprenger


17

Opnieuw beginnen is goedkoper dan doorgaan op de oude plek die kwaliteit zelf. ‘We zitten tussen de konijnen’ heet het in RIVM@ home, het interne personeelsmagazine. ‘Een charmant terrein’, vindt een medewerkster in datzelfde personeelsblad. Straks – naar verwachting op z’n vroegst in 2016 – zit het instituut in een aanmerkelijk grootstedelijker omgeving. Sprenger zelf hoopt dan uit te kijken op ‘fraaie gebouwen en een campus-achtig terrein’. Anders, maar zeker niet minder. Sprenger: ‘Ik heb iedereen hier beloofd om me er hard voor te maken dat we straks weer in een omgeving zitten waar het fijn is om te zijn.’ Los van de omgevingskwaliteit, denkt hij dan ook aan andere waarden: ‘Borrelend. Inspirerend. Campusachtig. Een omgeving waar mensen vanuit verschillende disciplines elkaar opzoeken om aan oplossingen te werken voor maatschappelijke problemen.’ Want, wijst hij om zich heen: ‘Dit is zó’n introvert terrein. Het is bijna een dorp op zich, en het ligt erg afgelegen. Zelfs inwoners van Bilthoven weten soms niet waar het RIVM precies zit. Ik ben ervan overtuigd dat een andere

omgeving ook psychologisch positief invloed heeft.’

kennisinstituut Vroeger wás het RIVM een relatief gesloten onderzoeksinstituut, daar paste deze huisvesting en locatie bij. ‘Nu is het een state-of-the-art kennis­instituut dat middenin de maatschappij staat en een regie­ functie vervult.’ Het RIVM gaat deel uitmaken van wat nu al het Utrecht Science Park heet: een kenniscentrum waar naast de universiteit en het Universitair Medisch Centrum ook een instituut als TNO bij hoort, dat al een paar jaar op De Uithof huist. Ook voedingsmiddelengigant Danone verhuist haar onderzoeksafdeling binnen 3 jaar naar de Uithof en het RIVM kan daar niet ontbreken, vindt Sprenger. ‘Het heeft echt toegevoegde waarde om bij elkaar te zitten. Dat zie je aan gebieden als Silicon Valley. Natuurlijk gaat veel communicatie per mail, maar het draait ook om elkaar fysiek ontmoeten. Samen koffiedrinken: dat zijn momenten waarop goede ideeën ontstaan. Als je bij elkaar zit

gaat het vanzelf borrelen.’ Het zijn niet alleen informele contacten, de samenwerking wordt ook daadwerkelijk actief opgezocht. Uit het oogpunt van kostenbeheersing en die verwachte meerwaarde zullen er zeker faciliteiten worden gedeeld. ‘We zijn nu al bezig met de universiteit en TNO om een gemeenschappelijk milieulaboratorium neer te zetten. Straks kunnen we wellicht

ook heel kostbare bijzondere apparatuur met z’n allen delen.’ Daarnaast gaat het ook om praktische zaken die goed samen aangepakt kunnen worden. ‘Zalen delen. Maar denk ook aan huisvesting: als ik hier buitenlandse onderzoekers krijg kan ik hen niets bieden. Zelf ben ik ooit drie maanden in de VS geweest met m’n gezin: ze hadden daar direct een huisje voor me. Dat klinkt heel


18

 monumenten simpel maar is heel belangrijk als je meer internationaal wilt samenwerken. Op De Uithof is zoiets makkelijker te realiseren.’

Foto’s pagina 18, met de klok mee: – D2 – Energiecentrale – Gebouw D7 Foto’s pagina 19: – Amaliagebouw, Cohengebouw – Hoofdgebouw (gebouw V) van Ir. Mertens met het entree-gebouw (ontworpen door zijn zoon). Foto’s pagina 20: – Z-gebouw – Gebouw G21 (tijdelijke huisvesting)

De intentieverklaring mag dan getekend zijn, de zaak is nog niet beklonken, de grond is zelfs nog niet gekocht, benadrukt Sprenger. ‘VWS moet natuurlijk wel akkoord gaan en zal zich willen overtuigen van de besparing die een verhuizing oplevert.’

periferie Het RIVM heeft zijn oog laten vallen op een stuk grond aan de periferie van De Uithof, waar nu nog het ‘Wentgebouw’ staat dat eind jaren zestig werd gebouwd voor de faculteit

 architectuur

 architectuurbeleid

tandheelkunde. Vanwege de onregelmatige geplaatste gevelopeningen kreeg dat gebouw al snel de bijnaam De Ponskaart. De toekomst van het Wentgebouw is ongewis. Het RIVM zou misschien in twee gebouwen gehuisvest moeten worden, schat Sprenger in. Alle partijen moeten nog aan de slag, stelt hij. Zo vindt hij dat op de gemeente Utrecht ‘de plicht rust’ om te zorgen dat er een goede openbaar vervoer-verbinding met het station komt. ‘De bussen van de Uithof naar het Centraal Station zitten nu vól. Op het eind van de dag is er sprake van een verkeersinfarct rond De Uithof. Als je dat niet goed regelt, heb je een

 kunst

probleem. Er moet echt een hoogwaardige verbinding zijn tussen het Utrecht Science Park en het Centraal Station zodat Schiphol en de HSL goed te bereiken zijn. Dat is cruciaal.’ Er valt op De Uithof ook nog een slag te maken bij de landschappelijke inrichting van het hele gebied, vindt Sprenger. ‘Twee jaar geleden waren we, onder meer met de Rijksbouwmeester, bij een zusterinstituut, de Centers for Disease Control in Atlanta. Zij zitten ook op een campus, naast de universiteit. Ik was daar erg van onder de indruk. Ze waren niet alleen gehuisvest in mooie gebouwen, maar die staan ook in een fantastisch ontworpen omgeving: een upgrade van de hele site is in


19

Huisvesting op universitaire campus moet nieuwe impuls geven Utrecht wel nodig, vind ik. Daar valt nog veel te winnen, met name qua samenhang.’ Als de verhuizing doorgaat, zit het RIVM straks in de nabijheid van het academisch ziekenhuis en de faculteit diergeneeskunde. Een situatie die vroeger ook bestond, toen het instituut nog aan het Sterrenbos in het centrum van Utrecht was gehuisvest, pal naast het toenmalige Stads- en Academisch Ziekenhuis. Sprenger: ‘Er zijn nog steeds veel connecties tussen ons werk en diergeneeskunde. Kijk maar naar de Q-koorts en de antibioticaresistentie: dat heeft alles te maken met de veehouderij. Die banden kunnen we goed intensiveren.’ Het onderzoek naar de voors en tegens van verhuizen/renoveren van het RIVM heeft jaren geduurd. Blijven, weggaan? En bij keuze voor die laatste optie: waar willen we dan naartoe? Wageningen Universiteit is als locatie in beeld geweest, netzoals de Flevopolder en Leiden. Nu is Utrecht de enig overgebleven optie, en absoluut de beste, vindt Sprenger.

marshallhulp De huidige behuizing van het RIVM vraagt om radicaal ingrijpen, daarvan was iedereen al langer overtuigd. Het oudste gebouw op het 25 hectare grote terrein is het huidige hoofdgebouw: een stijlvol bakstenen laboratoriumgebouw dat nu vooral als kantoor wordt gebruikt. Het werd na de oorlog gebouwd met Marshallhulp. Destijds was de overtuiging dat de geïsoleerde ligging van het terrein een voordeel was, gezien de productie van vaccins en het werken met bacteriën. Voor de productie van elk vaccin werd een apart gebouwtje neergezet. Dat heeft er in ruim 50 jaar tijd toe geleid dat de 1600 medewerkers van het RIVM nu, zijn gehuisvest in een ratjetoe aan paviljoens, fraaie en minder fraaie gebouwen en barakken van zeer uiteenlopende kwaliteit. Van baksteen, beton, staal en kunststof. Alles tussen belabberd en prachtig design is op het terrein te vinden. Sprenger: ‘In sommige kantoren regent het bínnen.’ ‘Patchwork, een ratjetoe’, noemt hij de behuizing van het instituut. Het onderhoud daarvan kost in verhouding veel geld, alleen al het transport

van post en vuilnis tussen de diverse gebouwen is een logistiek monstrum en relatief duur. Tussen de gebouwen ligt een uitgebreid wegennet: ook dat vraagt onderhoud. En dan is er nog de beveiliging van al die afzonderlijke gebouwen.

lijke) kantoorruimte bijgeplaatst in de vorm van semi-permanente behuizing. Naar schatting is er bij nieuwbouw nog maar 53.000 m2 vloeroppervlakte nodig, 35.000 minder dan er nu in gebruik is.

indikken De afgelopen jaren is er noodgedwongen geïnvesteerd in uitbreiding en verbetering van de huisvesting. Een instituut als het RIVM is het aan zijn stand verplicht om een voorbeeldfunctie te vervullen op het gebied van duurzaam bouwen, is de opvatting. Dus kwam er –bijvoorbeeld– een ingenieus systeem van warmte-koude opslag. ‘Maar het is duidelijk dat het onderhoud van 50 verschillende gebouwen heel erg veel meer kost dan dat van –bijvoorbeeld– twee grote.’ De behoefte veranderde bovendien. Ook bij een instituut als het RIVM staan steeds minder medewerkers in een witte jas boven borrelende reageerbuizen, en bevinden zich er steeds meer achter een computer. Er staan tegenwoordig veel voormalige laboratoria leeg, en er werd (tijde-

Voor de verhuizing zal elke afdeling door de calculatie gaan: hoeveel labs zijn er nodig, wat is de behoefte aan vierkante meters kantoorruimte. ‘We moeten proberen in te dikken’, zegt Sprenger. Dat kan zonder al te veel problemen, denkt hij. ‘De traditie binnen het RIVM was dat elke afdeling eigen apparatuur had en eigen laboratoria, ook al waren die instrumenten soms hetzelfde. Maar apparatuur wordt steeds kostbaarder en het is nu veel logischer om ruimtes en instrumenten te gaan delen waar dat kan.’ Het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag Ypenburg is daarbij een voorbeeld, vindt Marc Sprenger: ‘Ik vind dat indrukwekkend op het gebied van ‘shared facilities’. Ze hebben daar één grote lab-verdieping waar iedereen terecht kan.‘Bij infectieziekten kan je natuurlijk niet veel gezamen-


20

 stedenbouw

lijk doen in verband met besmettingsgevaar. Maar daar waar het kán, willen we labs gaan delen. Intern, maar dus ook met externe partners, zoals bij het gemeenschappelijk milieu laboratorium waar nu aan wordt gewerkt.’ Wat de vraag oproept hoe het dan zit met de bouw van het super beveiligde Spronck-laboratorium, dat zich in een afrondende fase bevindt. Dat nieuwe lab –dat voldoet aan het hoogste Bio Safety Level is kostbare nieuwbouw, óp het huidige terrein. Weggegooid geld? ‘Absoluut niet’, reageert Sprenger. ‘Dat lab hebben we echt nodig de komende tien jaar. Natuurlijk zou je het graag langer willen gebruiken, maar die investering zal niet leiden tot de beslissing om niet te verhuizen. Het is meegenomen in de berekeningen.’ Het vooronderzoek heeft zich daar het afgelopen jaar ook op gericht: is renovatie van het huidige terrein, desnoods complete sloop en nieuwbouw op deze plek, niet financieel aantrekkelijker? Dat bleek niet zo te zijn. ‘Opnieuw beginnen is goedkoper.’

portiers

Het RIVM kwam het afgelopen jaar vooral in het nieuws vanwege het nieuwe Influenza A-virus, H1N1 oftewel: de Mexicaanse griep. Het RIVM is hét kennisinstituut van de overheid op het gebied van volksgezondheid, milieu en een veilige leef­ omgeving. Als er sprake is van – bijvoorbeeld – poederbrieven, Creutzfeld Jacob of een nieuwe agressieve griepvariant, dan moeten adviezen en hulp hier vandaan komen. Maar het RIVM houdt zich bijvoorbeeld ook bezig met onderzoek naar de kwaliteit van het oppervlaktewater, metingen van fijnstof, geluidbelasting en een gezonde leefstijl.

Maar nu de kogel door de kerk is, lijkt het onontkoombaar dat sommige verbouwingsactiviteiten ‘on hold’ worden gezet, bevestigt de directeur. ‘Daar moeten we goed naar kijken. Want het ontvangstgebouw hier, het hele entreegebied en de huisvesting van de receptie en de portiers, dat kan eigenlijk écht niet meer. We willen daar natuurlijk geen grote investeringen meer doen, maar het is duidelijk dat er wel íets moet gebeuren.’ Een verhuizing die pas op z’n vroegst over zeven jaar plaats vindt, vraagt nogal wat van het personeel, realiseert hij zich. ‘We kunnen geen grote dingen meer doen, maar moeten ons inspannen om het zo efficiënt mogelijk uit te zingen hier.’ Er is inmiddels een directeur aangetrokken –Jos Nouwt- om de ontwikkeling van de nieuwe huisvesting de komende jaren te begeleiden. Medio 2010 zal er een geactualiseerde financiële onderbouwing liggen van de verhuisplannen. ‘Het moet natuurlijk wel uitlegbaar zijn, wat er gebeurt met het belastinggeld.’

Wat ziet hij zelf voor zich, als hij aan het nieuwe onderkomen denkt? En dan doelen we niet op het uitzicht of de kunst aan de muur in zijn eigen kamer. ‘De architectuur? Ik vind veel gebouwen op de Uithof mooi, maar het Minnaertgebouw echt fantástisch’, zegt Marc Sprenger. ‘Maar de

nieuwe behuizing van het Forensisch Instituut óók, die transparantie. Het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum: fraai. Het moet in elk geval functioneel zijn en veel connectie met de buitenwereld hebben. Ik houd níet van hokjes. Flexibiliteit is ook van groot belang: volgend jaar

kan alles weer anders zijn. Je moet als RIVM snel in kunnen spelen op de veranderende maatschappij.’

JJ


21

Maarten Hajer, directeur Planbureau voor de Leefomgeving: Tekst: Olof Koekebakker Fotografie: Simone van Es

de omgeving

‘Klimaatverandering vooral merkbaar in de stad’ Begin 2008 gingen het Ruimtelijk Plan­bureau en het Milieu- en Natuurplanbureau op in het nieuwe Planbureau voor de Leefomgeving. Directeur Maarten Hajer stelt vast dat de synergie van de fusie vruchten begint af te werpen. De Vinex-opgave heeft vooral veel automobiliteit veroorzaakt terwijl we gedacht hadden dan men de fiets zou nemen.

De waarde van natuur valt niet uit te drukken in euro’s maar in punten


22

‘Het planbureau zorgt ervoor dat de overheid de best denkbare kennis kan gebruiken voor de kwaliteit van het beleid. Dat is een buitengewoon urgente taak.’ Een jaar geleden trad de planoloog en bestuurskundige professor Maarten Hajer (1962) aan als directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het PBL was een half jaar eerder ontstaan uit een fusie van het Ruimtelijk Planbureau en het Milieu- en Natuurplanbureau. Nu wordt nog gewerkt vanuit de twee vestigingen in Den Haag en Bilthoven, maar als het aan Hajer ligt komt aan die situatie binnen afzienbare tijd een einde: ‘Het is een mooie opgave voor de Rijksgebouwendienst om een nieuwe locatie te vinden waar we de fusie kunnen faciliteren. Ik zou graag een gebouw willen met een open structuur, zodat je veel van elkaar ziet. Het ligt voor de hand om ons in Den Haag te vestigen, op loopafstand van de beleidsmakers.’ De fusie komt voort uit het Programma Vernieuwing Rijksdienst. Ze was dus in zekere zin opgelegd, wat niet wegneemt dat er goede inhoudelijke argumenten voor waren. Hajer: ‘Het Milieu- en Natuurplanbureau was al veel ‘ruimtelijker’ geworden, terwijl de ruimtelijke agenda steeds meer verduurzaamt. Inmiddels beginnen we de meerwaarde van de fusie te ondervinden.’ Als voorbeeld noemt Hajer een project over energie en ruimte, dat onder meer gaat over de manier waarop windenergie ruimtelijk kan worden geordend – op land en op zee. ‘Ook op zee gaan we nu aan ruimtelijke ordening doen.’

woningbouw Een thema waarbij veel wordt verwacht van de synergie van de twee oorspronkelijke planbureaus is duurzame stedelijke ontwikkeling. Hajer: ‘Het is zeer de vraag of de huidige typologie van verstedelijking nog wel de juiste is. In de structuurvisie Randstad 2040 is een grote behoefte aan woningbouw vastgesteld, maar de slag hoe je dat op een duurzame manier kunt doen is nog niet gemaakt. We moeten leren niet meer alleen te ontwerpen op basis van de vraag naar woningen, maar ook op indicatoren van duurzaamheid. Het planbureau heeft daarbij de taak de gevolgen in termen van

duurzaamheid uit te rekenen van een keuze voor bepaalde uitbreidingslocaties.’ ‘We kunnen onderzoeken wat de ligging en de ontsluiting van woningbouwlocaties betekenen voor de energiehuishouding. Daarmee kom je vanzelf terecht bij de vraag naar nieuwe concepten, na de Vinex. Weliswaar waren er bij de Vinex al allerlei aannames over duurzaamheid, met mooie tekeningen die lieten zien waarom de locaties daar moesten liggen. Maar inmiddels weten we dat we daarmee toch niet het meest duurzame resultaat bereikten. Er werd bijvoorbeeld uitgegaan van de gedachte dat mensen die dicht bij de bestaande stad wonen op de fiets naar hun werk gaan. Maar veel mensen werken in een ander stadsgewest dan waar ze wonen, en dan werkt die aanname niet meer.’

klimaatrobuust Duurzame stedelijke ontwikkeling brengt in de huidige tijd natuurlijk ook met zich mee dat rekening wordt gehouden met de klimaatverandering. Hajer: ‘Als je nuchter naar de klimaatproblemen kijkt, dan zie je dat het vooral een stedelijke agenda is. Daarom kom je al snel terecht bij hoe de stad in elkaar zit. Waar haalt een stad haar energie vandaan? Hoe bewegen we ons voort? In wat voor huizen wonen we? Ook de problematiek van de hittestress in de zomer komt dan om de hoek kijken. De kaarten die het KNMI maakt over de verandering van het klimaat worden steeds gedetailleerder. Er wordt gesproken over een temperatuur­ stijging van twee graden, maar als je de regionale effecten bestudeert, dan zie je dat het op bepaalde plaatsen ’s zomers veel warmer kan worden. Zoiets moet worden meegenomen in het nadenken over de stad. Ook de waterberging is een enorme ontwerp­opgave. Het aardige van dit brede planbureau is dat we de deskundigheid van de ontwerpers nu kunnen koppelen aan het doorrekenen van de complexe dimensies van de klimaatverandering. Dit jaar komt van ons meerjarenprogramma over de Duurzame Stad het eerste rapport uit en ook volgend jaar zetten we hier flink op in.’

‘Door ruimte en duurzaamheid met elkaar te verbinden, formuleer je ook een nieuwe agenda. Er wordt nu al gesproken over ruimtelijke investeringen tussen 2025 en 2030. Dat is een periode waarin we echt serieus aan de gang moeten zijn met het bestrijden van de klimaatcrisis. Zulke investeringen moeten dus klimaatrobuust zijn. De klimaatcrisis lijkt nog ver weg, maar beslissingen die nu worden genomen kunnen we er niet meer los van zien.’

landjepik Als de ruimtelijke inrichting van Nederland ter sprake komt, benadrukt Hajer meer dan eens het belang van een integrale benadering. ‘Er is vaak de neiging om de ruimte alleen sectoraal te bekijken. Natuurontwikkeling, landbouw, verstedelijking, infrastructuur, maatregelen in het kader van de klimaatadaptatie – ze doen allemaal wel iets met het buitengebied. Daardoor dreigt het gevaar van landjepik, waarbij stukjes van een gebied steeds weer voor een specifiek doel apart worden gezet. Maar als je bezig bent met klimaatadaptatie, dan moet je zaken als recreatie en nieuwe woonmilieus daar meteen bij meenemen. Achteraf lukt dat niet meer, met als gevolg dat je de voordelen van integratie voorgoed misloopt.’ ‘Het planbureau houdt zich op dit moment niet bezig met het Groene Hart. Maar eerder heb ik met Dirk Sijmons wel Een plan dat werkt geschreven, waar deze casus een zwaar onderdeel van is. Toen al kwamen we tot de conclusie dat er weliswaar veel over integratie werd gesproken, maar dat de coördinatie ontbrak. Een proces waarbij iedereen zijn eigen belangen behartigt zal minder succesvol zijn dan een proces dat wordt aangestuurd door een ontwerpende manier van kijken. Die overtuiging heb ik nog steeds.’

krimp Op de vraag in hoeverre de problematiek van de krimp, die de laatste tijd nogal in de belangstelling is komen te staan, een onderwerp is voor het Planbureau voor de Leefomgeving, zegt Hajer: ‘Dat is een thema dat mede door het planbureau op de agenda is gezet. Daarbij is het wel

meteen genuanceerd. We moeten oppassen dat we niet alles meteen als krimp aanmerken, op die manier blaast zo’n begrip zichzelf op. Dat neemt niet weg dat in gebieden als Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen echt sprake is van structurele krimp. We hebben


Maarten Hajer: ‘We moeten oppassen niet alles als krimp aan te merken.’

‘Er moet dus worden nagedacht over hoe we streken weer een toekomst kunnen geven zonder meteen woningen te bouwen of bedrijventerreinen aan te leggen. In plaats van je tegen krimp te verzetten, wat erg moeilijk is, kun je het maar beter managen. Er zijn planologen die daar al heel aardig over nadenken, zoals Gert de Roo met zijn leisure zones in het noorden van Nederland. Ikzelf heb ooit een verhaal gehouden over hoe je rond de Waddenzee een breder ontwikkelingsgebied zou kunnen definiëren. Daarmee zou je het Wereld­erfgoed van de Unesco kunnen beschermen op een manier dat je er ook economische kracht aan ontleent.’

hebben. Wij zeggen hoogstens wat van bepaalde keuzes de pros en cons zijn.’

rekenmodellen In het werk van het Planbureau voor de Leefomgeving speelt het werken met modellen een cruciale rol. Hajer: ‘Het zwaartepunt ligt bij de integrated assessments. Die vinden plaats aan de hand van zware modellen waarin integrale afwegingen zijn opgenomen. Dat is echt hogere wiskunde. Er zou bijvoorbeeld uit kunnen blijken dat bepaalde zaken goed zijn voor de biodiversiteit, maar slecht voor de armoedebestrijding. Door het beleid in een model te stoppen maak je inzichtelijk wat de effecten zijn.’

checks and balances Hajer onderstreept dat planbureaus niet aan beleidsondersteuning doen. ‘Onze taak is beleidsevaluatie. We zien erop toe dat we niet te veel op de stoel van de beleidsontwikkeling terecht komen. Dat was destijds ook de reden om de Rijksplanologische Dienst te splitsen in het Ruimtelijk Planbureau en het directoraatgeneraal Ruimte. Het probleem was namelijk dat de RPD tegelijk beleidsondersteunend en beleids­ evaluerend was. Je zit dan in zekere zin jezelf te evalueren. Een overheid is sterker naarmate ze de checks en balances uit elkaar trekt, als ze genoeg vertrouwen heeft om haar eigen kritiek te organiseren.’ ‘We zullen dus niet zo snel zeggen hoe de duurzame stad eruit moet zien. Wel maken we optiedocumenten waarin staat langs welke weg je een bepaald doel kunt bereiken, maar die bevatten bijna altijd meervoudige oplossingen. Daarnaast stellen we in harde beleids­evaluaties vast in hoeverre doelen worden gehaald. Soms doen we dat ook vooraf. We denken bijvoorbeeld mee over de ‘schaalsprong’ van Almere, waarbij we onder meer onderzoeken of een brug over het IJmeer een goed idee is.’ onlangs een rapport uitgebracht over bedrijventerreinen en daarin staat dat het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen geen oplossing is. Gemeenten denken soms dat ze vanzelf uit het slop komen als ze het bedrijven maar makkelijk maken zich te vestigen. Maar zo blijkt het

lang niet altijd te werken. Ik heb gezien dat ze in Delfzijl leuke dingen doen, maar als het vervolgens aankomt op hoogwaardige werkgelegenheid, dan benutten die werknemers niet die vrije woningen die in Delfzijl beschikbaar zijn. Ze blijven gewoon in de stad Groningen wonen.’

‘We zitten dus in een andere positie dan de Rijksbouwmeester en de andere rijksadviseurs. Die maken keuzes en doen aan beleidsontwikkeling. Net als de adviesraden, die de geluiden uit de samenleving filteren en een normatief adviserende rol

Omdat het bij zulke modellen letterlijk gaat om rekenen aan de hand van kwantitatieve gegevens, doet zich regelmatig de vraag voor hoe je zaken in cijfers kunt uitdrukken. Hajer: ‘We doen veel maatschappelijke kosten-batenanalyses. Die MKBA’s zijn er gekomen naar aanleiding van de Betuwelijn, die de vraag opriep of we wel zo veel geld moesten uitgeven aan infrastructuur. De systematiek is extra ingewikkeld omdat sommige baten of lasten moeilijk te kwantificeren zijn. Je komt dan bijvoorbeeld terecht bij de waarderingsvraag. Voor de natuur hebben we geprobeerd die waardering nu eens niet in euro’s uit te drukken, maar in ‘natuurpunten’. Op die manier zou je ook kunnen nadenken over het waarderen van cultuurlandschappen. Vroeger werden zulke posten ‘PM’ gesteld, zoals dat heet. Ze werden dus niet gekwantificeerd, wat ze erg kwetsbaar maakte. Voor je het weet sorteert een MKBA dan al voor op een oplossing. Terwijl het de politiek is die uiteindelijk de afweging moet maken. Wij brengen alleen de keuzes in kaart.’

JJ


24

Centraal Station Amsterdam

Open wonden in de stad de omgeving worden gecamoufleerd

Tekst: Jaap Huisman Fotograaf: Corné Bastiaansen

Doekjes voor het bloeden

Het heeft in het naoorlogse Rotterdam een bepaald type mens opgeleverd: de bouwputkijker. Dat is ook niet verwonderlijk want geen stad in Nederland heeft zoveel bouwputten gekend als Rotterdam. En nog steeds is de stad een immens bouwterrein. De bouwputkijker is een man van onbestemde leeftijd, gekleed in grijs of crème windjack, soms met een pet op, die zich ophoudt bij een bouwschutting. Nieuwsgierig als hij is naar de vorderingen van een gebouw, begeeft hij zich van tijd tot tijd naar een kijkvenster in de schutting om vanuit die positie commentaar te geven op de bouw in wording. ‘Dat wordt me wat.’ ‘Schiet niet hard op.’


 architectuur

‘Nou, het zal me benieuwen.’ ‘Hè hè, Rotterdam krijgt eindelijk wat moois.’ Dit soort opmerkingen worden uitgewisseld met leeftijdgenoten, die die dag ook al niets te doen hebben maar wel graag op de hoogte blijven van de veranderingen in hun omgeving. De bouwschutting als een soort speaker’s corner.

dixi-toilet Crisis of niet, gebouwd wordt er in de grote steden,nog steeds een naijleffect van besluiten die begin deze eeuw genomen zijn. Om te voorkomen dat de bouwputtoerist en de passant in de put vallen, is die omheind met een schutting.

Europol, Den Haag

25


26

Foto’s van links naar rechts: Gevangenpoort, Den Haag, Paleis op de Dam, Amsterdam Jubi-kavel, Den Haag.

 monumenten

Die wordt dan weer aangevuld met gestapelde portakabins – de tijdelijke aannemerskantoren – en dixitoiletten. Het dixi-toilet is al net zo’n vast onderdeel geworden van het straatbeeld als de bouwschutting. Maar zo onversierd als het dixi-toilet, zo camouflerend is de bouwschutting, allemaal bedoeld om de burger van de werkzaamheden af te leiden. Nostalgische foto’s van vroegere straatbeelden zijn te zien rondom het ministerie van Justitie en Binnenlandse Zaken/Koninkrijkrelaties in aanbouw, kinderen hebben met tekeningen de schutting opgevrolijkt voor Europol/Eurojust, allebei in Den Haag. Wij, het niet bouwende en dus ongehelmde deel der natie,

 architectuur

mogen intussen dromen over hoe het eindresultaat er zal uitzien. Hier en daar zijn gaten in de schutting geboord, zoals bij Amsterdam Centraal Station en Rotterdam Centraal, bedoeld om de burgers gerust te stellen. Er wordt heus gelast, geboord, beton gestort, getimmerd. =Behalve de schutting is het stadsbeeld nog verrijkt met een camouflagemiddel: het geveldoek. Niet versierd met kunst maar volgehangen met reclame, zo opzichtig en overheersend dat er in Amsterdam al stemmen opgaan de wildgroei in te dammen. Amsterdam en andere steden kunnen wellicht iets leren van Venetië waar de doorlopende restauratie van paleizen wordt verlicht

door geveldoeken met een replica van de gevel. Zo voel je je toch nog thuis in de stad. De rauwe schutting kan ook aanleiding geven tot een tijdelijk kunstwerk: de leverkleurige wand rondom het ingepakte Koninklijk Paleis op de Dam heeft een ingenieuze gouden poort waardoor de bezoeker binnengaat, naar het voorbeeldig gerestaureerde interieur. Op slag is hij het werk van de gevel vergeten. Op de Zuidas in Amsterdam zijn het billboards met eilanden die voorafleiding zorgen. Maar soms is een bouwschutting een doodeenvoudige afscheiding, zoals die rondom het Rijksmuseum, een grens tussen werk en vertier, tussen bouwvakkers



28

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

met latten op hun schouder en toeristen met een camera om hun hals. Nergens is er zo’n harde scheidslijn in de stad aangebracht als bij dit soort bouwterreinen. Begrijpelijk dat dat leed verzacht moest worden, dat de open wond moest worden toegedekt, zoals je tegenwoordig ook feestelijke pleisters voor kinderen hebt. Fotograaf Corné Bastiaansen is de afgelopen maanden langs deze ‘nieuwe stadsmuren’ getrokken en heeft de belangwekkendste vastgelegd, niet met de illusie dat de crisis aan dit soort verschijnselen een einde zal maken. Integendeel: alsof er niets aan de hand is. Ook een crisis kan een bouwschutting kennelijk camoufleren.

JJ

Rijksmuseum, Amsterdam


 stedenbouw

 kunst

29

Jongeren maakten hun eigen wall of fame met afdrukken in keramiek

de omgeving Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Joep Jacobs

Chillen op een sculptuur in jeugdinrichting Met ‘Sculpture of Fame’ haakt Bastienne Kramer in op de leefwereld van tieners. Hangen en chillen wil je; met elkaar, onder elkaar. Ook – of juist meer nog – als je in een justitiële jeugd­ inrichting verblijft. Sinds kort beschikt De Maasberg in Overloon over sculpturale hangplekken. Gemaakt door de jeugdige bewoners zelf, van keramische tegels.


 architectuurbeleid

 kunst

werd in het voorjaar van 2007 de capaciteit uitgebreid. In het voornamelijk uit hout en glas opgetrokken gebouw zitten leslokalen, een stilteruimte en de ontvangstruimte waar de kinderen hun bezoek kunnen ontmoeten. In het paviljoen werd ook werk van beeldend kunstenaars Nathalie Brans en Jan van Asbeck opgeleverd. Zowel ‘De tiende planeet’ van Brans in de smalle, hoge vide van de ontvangstruimte als de graffiti-achtige muurschildering ‘Begin detentie/ Eind detentie’ van Van Asbeck op de eerste verdieping, reflecteren de leefwereld van de in De Maasberg verblijvende jongeren. Ondertussen werden ook de bestaande gebouwen opgeknapt en gerestyled tot verblijf- en leefruimtes, waarin de jongens en de meisjes overigens strikt gescheiden leven. Afgelopen voorjaar was een tweede (woon)paviljoen van Emile van Vught gereed, in mei werd het afgeronde complex uiteindelijk officieel geopend.

zelfmelders

‘Sculpture of Fame’ bestaat uit vijf sculpturen – Bastienne Kramer noemt ze body’s – die verspreid over het terrein van De Maasberg geplaatst zijn. Het zijn opvallende elementen in het lommerrijke groen van de plattelandse omgeving. De rechthoekige body’s hebben iets weg van opeengestapelde modules uit een bouwdoos. De binnenkant van beton, de buitenkant bekleed met keramische tegels. Hardgebakken, uiterst hufterproof. Geglazuurde tegels van 25 bij 25 centimeter die het oppervlak verdelen in een ritmisch patroon. Tegelvlakken met ornamenten worden afgewisseld met tegels met in reliëf uitgevoerde gezichten van beroemdheden, onbekende

archetypen en de gezichten van de tieners die participeerden in het kunstproject. De keramische hangplekken vormen een markering op het terrein van De Maasberg. Herkenningspunten tijdens de weg, die circa 60 tieners doordeweeks lopen van de woongroep naar het lespaviljoen op het terrein, en weer terug. Het is een korte route, weinig kinderen wonen zo dicht bij school. De sculpturen van Kramer, her en der verspreid, rekken het terrein wat op, maken het figuurlijk groter door verschillende locaties te benadrukken. De sleur van (gebouw) A naar B wordt doorbroken. Al is het maar voor een kleine hangpauze van een paar

minuten. De losse sculpturen rekken de beperkte buitenwereld achter de hekken niet alleen op, als geheel verbindt het visueel de verschillende locaties op het terrein tegelijkertijd tot een coherente buitenwereld.

hout en glas In de Justitiële Jeugdinrichting De Maasberg in Overloon is de afgelopen jaren letterlijk hard aan de weg getimmerd. Begin 2006 streek De Maasberg, als nieuwe locatie van Jeugdinrichting De Hunnerberg in Nijmegen, neer in een paar leegstaande, al wat oudere gebouwen op het terrein van de Penitentiaire Inrichting Maashegge. Met een nieuw paviljoen van Emile van Vught

De officiële opening werd gemarkeerd door de plaatsing van Bastienne Kramer’s ‘Sculpture of Fame’, dat net als het werk van Brans en Van Asbeck in samenwerking met de tieners tot stand is gekomen. De tijdelijke bewoners van de Maasberg, in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar, vormen een combinatie van zogeheten zelfmelders (jongeren waarvan verzuimde taakstraffen zijn omgezet in vrijheidsstraffen) en OTS-ers. Jongeren die strafrechtelijk gezien niets verkeerd hebben gedaan maar door de kinderrechter, vaak vanwege een falend thuisfront, onder toezicht zijn geplaatst. Daar zitten meisjes bij die het slachtoffer zijn geworden van een loverboy. Van de 60 kinderen die momenteel in de Maasberg verblijven vormen de OTS-ers de grootste groep. Volgens Bastienne Kramer hadden de kinderen veel lol in hun deelname aan het kunstwerk. In het kader van het kunstproject verzorgde Kramer, geassisteerd door twee studenten van de Rietveld Academie, gedurende een periode van tweemaal 5 weken een lesprogramma van twee dagen per week. Veel kinderen riepen dat uit als het leukste van het hele schoolprogramma. In het


 stedenbouw lesprogramma van Kramer legden de tieners na een inleiding de weg af van het ontwerpen en tekenen van ornamenten, het overzetten van de ontwerpen op kleitegels, het maken van kleiafdrukken in ornamentmallen, gipsafgietsels maken van hun eigen gezicht, deze afdrukken in klei en monteren op de tegels, mallen gieten van eigengemaakte ornamenten en die weer afdrukken. Voor de gezichten van beroemdheden gebruikte de kunstenaar carnavalsmaskers uit de feestwinkel als mallen. Populair onder de tieners waren all time favorite Michael Jackson, Madonna, Will Smith maar ook Mister Bean. De grootste favoriet onder de tieners was echter hun eigen gezicht, al gaven sommigen (onzekerheid, mysterieusheid?) alleen hun neus of mond prijs in een afdruk.

wigwam Bastienne Kramer maakte eerder in opdracht van de Rijksgebouwendienst een werk voor ‘het gevangeniswezen’. In 2000 plaatste ze op het terrein van de penitentiaire inrichting Amerswiel voor vrouwen in Heerhugowaard ‘Space Chalet’. Eigenlijk ook een soort van hangplek. Een klein wigwamvormig gebouwtje van hout en golfplaat dat op het gevangenisterrein staat tussen de rijtjeshuizen waarin de vrouwen wonen. In het cameraloze en met gecapitonneerde kussens beklede interieur kunnen de vrouwen zich even ‘vrij’ en onbespied voelen. Net als in elk ander interieur in de gewone buitenwereld. In het werk van Kramer is keramiek inmiddels haar karakteristieke handelsmerk. Dat keramiek vaak in de ‘foute’ hoek van huisvrouwenhobbyisme wordt geduwd maakt het voor Kramer interessant. Kunsthistorisch gezien is keramiek sowieso altijd een beladen materiaal geweest, omdat het wordt geassocieerd met toegepaste kunst - nog altijd een beetje de stiefzuster van autonome kunst. Naast intrigerend is keramiek ook ongelooflijk hufterproof, aldus Kramer. Bij werk in de openbare ruimte is dat een groot pluspunt, en in vergelijking met kunststof en beton blijft keramiek bovendien door de tijd heen heel goed.

 monumenten

 architectuur

vandalisme Haar werk ‘REMBO’, een ruim drie meter hoog beeld van groen geglazuurd keramiek in het Amsterdamse Rembrandtpark, gaat zelfs expliciet aan de haal met het verschijnsel vandalisme in de openbare ruimte. Eventuele beschadigingen in het

 architectuurbeleid

keramiek worden door Kramer ‘gerestaureerd’ met bronzen opvullingen. Het totemachtige beeld is een visuele graadmeter van vandalisme, maar is nooit slachtoffer. REMBO is niet hufter-proof, maar ‘hufter-wanted’. Hij slaat het vandalisme niet van zich af, integendeel,

 kunst

31

elke gewelddadige handeling wordt als kunst omgezet en geïntegreerd in het werk. Ook Kramers werk voor De Maasberg is in zekere zin geen afgerond kunstwerk maar een work in progress. Het is de bedoeling dat in de toekomst anderen aan de hand van door Kramer achtergelaten instructies het modulaire werk kunnen uitbreiden met nog meer body’s. Met ‘Sculpture of Fame’ krijgen de tieners van De Maasberg hun eigen, modulaire wall of fame. Niet, zoals gangbaar, met relatief onpersoonlijke afdrukken van beroemde handen en voeten, maar met de afdrukken van onbekende, maar unieke gezichten. Gezichten van kinderen die afwijken van menige norm en in de buitenwereld gewend zijn nauwelijks positieve aandacht te krijgen. Maar net als ieder ander kind daar wel recht op hebben.

JJ


32

de omgeving

Tekst: Michiel Hulshof Fotografie: Frans Schellekens

Chinezen zien Holland village niet als oud maar als buitenlands

Een regelrechte kopie van Hollandse architectuur in China

Verrassing: het Scheepvaartmuseum is open. Alleen niet in Amsterdam maar in China waar de topstukken van de Nederlandse architectuur zijn nagebouwd in een Holland Village ten noorden van Shanghai. Bruidsparen uit de omgeving snellen er naar toe om zichzelf voor een molen op de foto te zetten. Kuiper Compagnons, waaraan de vroegere Rijksbouwmeester Wytze Patijn is verbonden, tekende het ontwerp. Er is een maar: commercieel heeft het namaakdorp nog weinig succes.

Chinese bruidsparen die op de foto willen met Amsterdamse grachtenpanden, de Magere Brug, het Scheepvaartmuseum of de Bijenkorf op het Rokin, hoeven geen veertien uur in het vliegtuig te zitten. Ze kunnen sinds twee jaar ook terecht in het stadje Gaoqiao, iets ten noorden van Shanghai, voor Holland Village, een woonwijk die op het eerste gezicht een hilarische parodie vormt op oudHollandse binnensteden.

architectuur mooi’, zegt hij. ‘Het is eens wat anders dan een Chinees park of een hoge wolkenkrabber.’ Zelf is Jeff, een Amerikaanse Chinees, nog nooit in Nederland geweest, maar hij heeft er wel veel over gelezen. Het heeft hem op een idee gebracht: ‘Weet je wat jullie moeten doen? Hier in Holland Village een coffeeshop openen! Dat wordt gegarandeerd een groot succes!’

‘Let’s marry!’, luidt de slogan van fotostudio Meili Shiguang (‘Mooie Tijden’) die gesitueerd is in een houten Hollandse molen aan de rand van een kanaal. Eigenaar Jeff vertelt dat bruidsparen uit heel Shanghai hier naartoe komen om op de foto te gaan. ‘Ze vinden de Nederlandse

Ruimte genoeg, in elk geval. Want behalve studio Mooie Tijden kent Holland Village vooralsnog nauwelijks winkeliers. Tussen de zeventiende trap- en belgevels, afgewisseld met negentiende-eeuwse architectuur, loopt geen mens. Het enige dat beweegt zijn de Chinese en Neder-


landse vlaggen, die gebroederlijk naast elkaar wapperen. ‘Bloemstraat, opgericht in 2005’, staat te lezen op een van de traditioneel ogende gevelstenen. Maar achter de glazen winkelpuien hangen nog altijd grote kartonnen borden met een andere boodschap: ‘Opening soon’.

groeikern Holland Village vormt onderdeel van een groot stedenbouwkundig plan van het Shanghainese stadsbestuur, dat rond de eeuwwisseling een oplossing zocht voor de razend snel groeiende stadsbevolking. Ze kozen voor een oplossing die te vergelijken is met het ‘groeikernen’-beleid uit Nederland in de jaren zeventig. In


34

Schoonmaker voor een replica van de Hofvijver met grachtenpanden.

een ring rondom Shanghai moesten negen ‘satellietsteden’ verrijzen.

pool met een dito uitstraling, kozen ze voor landenthema’s.

Het leek de Shanghainese planners aardig als de nieuwe kernen allemaal een eigen thema zouden krijgen. In hun enthousiasme om Shanghai om te smeden tot internationale metro-

Zo zijn er behalve de pastiche grachtenpanden in Holland Village ook Britse pubs, Victoriaanse terrassen en een gotische kerk in Thames Town. De Duitse architect Albert

Speer (inderdaad, de kleinzoon van) ontwierp de iets eigentijdser ogende German Town in de nabijheid van de grote Volkswagen-fabriek in satellietstad Anting. De andere steden kregen Amerikaanse, Italiaanse, Spaanse, Canadese, Zweedse en Chinese bouwstijlen mee.

Holland Village en de omliggende woonwijken werden ontworpen door de architecten van bureau Kuiper Compagnons. Oorspronkelijk wensten de Chinezen een exacte kopie van de Amersfoortse woonwijk Kattenbroek, gebouwd in de jaren negentig. Uiteindelijk werd het een mix van


35

Hofwijck van Constantijn Huijgens heeft ook een plaats gekregen in the Village.

woningen wordt al bewoond, een ander deel is nog in aanbouw.

lokkertje

historiserende en moderne architectuur. Achter het winkelhart met de grachtenpanden ligt ‘Kattenbroek in China’, een verzameling woongebouwen die in een Nederlandse Vinexwijk niet zouden misstaan. Dat wil zeggen, met één belangrijk verschil: de hekken. Want de Chinese

middenklasse woont tegenwoordig het liefst veilig op een afgeschermde compound, waar bewakers precies kunnen bijhouden wie in- en uitloopt. De totale oppervlakte van het gebied is 500.000 m2. Een flink deel van de

Een gebrekkig winkelaanbod in nieuwbouwwijken is natuurlijk ook in Nederland geen onbekend fenomeen. De eerste bewoners van IJburg deden jarenlang hun dagelijkse boodschappen bij ‘de campingwinkel’, een kleine supermarkt in een noodgebouw. Het verschil met Holland Village is dat het winkelhart hier als eerste is gebouwd. De Hollandse grachtenpanden moeten dienen als ‘lokkertje’ voor de veel minder uitgesproken gebouwen in de woonwijk. Maar het

resultaat is dat de leegstaande panden het geheel een nogal desolate en surrealistische indruk geven. Onderzoeker Li Xiangning, vicedecaan van de architectuurfaculteit aan de Tongji Universiteit in Shanghai, deed onderzoek naar satellietsteden in China en de Verenigde Staten. In het moderne Archi Café op de universiteit vertelt hij dat veel architecten het plan van de negen internationale satellietsteden bekritiseren. ‘Ze vinden dat het heeft geleid tot oppervlakkige architectuur’, zegt hij. ‘En hoewel ik het zelf ook niet mooi vind, begrijp ik wel de achterliggende redenen.’ Volgens Li hebben de Shanghainese autoriteiten een lastige opgave:


36

Een schoonmaker neemt de Magere Brug, of liever gezegd de zogenaamde Magere Brug

het is noodzakelijk dat steeds meer inwoners van de dichtbevolkte binnenstad naar de buitenwijken verhuizen, maar mensen moeten dat wel willen. ‘Het idee van de projectontwikkelaars is dat mensen eerder een huis kopen in een wijk die iets bijzonders heeft. Waar je iets hebt om naar te kijken.’ In de ogen van potentiële Chinese kopers is Holland Village ‘internationaal’ en ‘exotisch’, zegt Li. ‘Europeanen zien misschien in de eerste plaats historische namaak, maar Chinezen hebben helemaal geen nostalgische gevoelens bij Europese architectuur. Ze zien het niet als iets ouds, maar als iets dat afkomstig is uit het buitenland.’

Italiaanse en klassieke Zuid-Europese architectuur. Kopieergedrag lijkt eerder samen te hangen met snelgroeiende steden. ‘Kopiëren is een oud en beproefd vehikel voor stedelijke ontwikkeling’, zegt Li. In de Verenigde Staten onderzocht hij de satellietsteden rondom Los Angeles, waar ook ‘themasteden’ bestaan, zoals ‘Alpine Village’ bij Santa Monica en ‘Solvang’, een Deense stadje in de buurt van Santa Barbara. Li: ‘Het beroemdste voorbeeld is Venice Beach, dat gebouwd is als een Italiaanse themaparkkopie, compleet met kanalen en gondels. Maar honderd jaar later is het een van de meest aangename, open wijken van L.A.’

kopieergedrag Het zou te gemakkelijk zijn om het kopiëren van bouwstijlen uit andere landen weg te zetten als een typisch Chinees fenomeen. Wie de Amsterdamse grachtengordel bekijkt, ziet hoeveel zeventiende en achttiendeeeuwse panden in Nederland de onuitwisbare kenmerken dragen van

Of dat over honderd jaar ook geldt voor Holland Village en de andere themasteden, is natuurlijk de vraag. De bewoning van de huizen komt maar mondjesmaat op gang. Dat heeft verschillende oorzaken. Li Xiangning. ‘Alle woningen in German Town zijn verkocht, maar bijna nie-

mand woont er. De kopers zijn dus allemaal speculanten, die hopen op een waardestijging van hun panden. Een ander probleem is het openbaar vervoer. De meeste satellietsteden zijn niet per metro te bereiken. Je kunt er alleen heen als je een auto hebt.’ Toch toont de Chinese stedenbouwkundige zich niet negatief over de toekomst. De leegstand van de satellietsteden biedt in zijn ogen ook kansen. ‘Stel dat een groep kunstenaars en creatievellingen Holland Village of German Town koloniseert. Dat zou fantastisch zijn!’

talenten De ontwikkelaar van Holland Village richt zich vooralsnog op een andere doelgroep. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan tweehonderd appartementen op de bovenste etages van de leegstaande winkel­ panden. Ze zijn bedoeld voor werknemers van de nabijgelegen Free Trade Zone. Het gaat om kleine ‘service appartments’, veredelde hotelkamers zonder volledige keuken. Een studio van 34 vierkante

meter kost 1200 yuan (120 euro) per maand, een business suite van 89 vierkante meter moet 2500 yuan opbrengen. Al met al niet al te duur voor Shanghainese begrippen. Om te voorkomen dat arme Shanghainese gezinnen massaal in de zolderkamertjes van de grachtenpanden trekken, heeft de ontwikkelaar van Holland Village bedacht dat het moet gaan om ‘Woningen voor Talenten’. Om er te mogen huren, moet je voldoen aan een aantal voorwaarden: niet geboren in Shanghai, een universitair diploma en een jaarcontract bij een bedrijf in de Free Trade Zone. Jeff, de eigenaar van de fotografiestudio, vermoedt dat het wel los zal lopen. Uiteindelijk wordt Holland Village een succes, denkt hij. ‘Maar dat kan best nog vier of vijf jaar gaan duren.’

JJ


de omgeving

î Šî Š monumenten

37

Blokhuispoortgevangenis is onderwerp van casestudy voor herbestemming Tekst: Frank van de Poll Fotografie: Cary Markerink

Hoe bepaal je de waarde van een topmonument? Gevangenen zitten er niet meer in de fameuze Blokhuispoortgevangenis te Leeuwarden. Intussen wordt er druk gewerkt aan de toekomst van het complex, in de vorm van een ambitiedocument waar de gebruikers later op kunnen terugvallen. Omdat het een eersteklas rijksmonument is, is herbestemming nog niet zo eenvoudig.


38

De cellen in de Blokhuispoort, de voormalige gevangenis in het centrum van Leeuwarden, herbergen al twee jaar geen gevangenen meer. Toch is de beklemmende sfeer van een doorsnee gevangenis er niet minder door. De dikke, ijzeren deuren met daarachter de benauwende,

 monumenten bewoners van het complex al lang en breed vertrokken, van leegstand is hier geen sprake. Het nieuwe leegstandsbeleid van de Rijksgebouwendienst is er dan ook op gericht om zo snel mogelijk een tijdelijke functie voor een gebouw

het voormalige gevangeniscomplex een nieuwe bestemming te vinden. ‘Dat begon eigenlijk al vanaf het moment dat de laatste bewaarder de poort van de gevangenis voorgoed achter zich dicht trok’, zegt Willem Gasman, projectmanager bij de Rijksgebouwendienst en belast met de herbestemming van de Blokhuispoort. ‘Inmiddels is er een plan van aanpak geschreven. Het is de bedoeling dat er een ambitiedocument wordt opgesteld, met daarin het programma van eisen, de wensen en de randvoorwaarden met betrekking tot herbestemming, en een document waarin marktpartijen over de spelregels van herbestemming worden geïnformeerd.’

bevolking

Cellenblok in de Blokhuispoortgevangenis

kale interieurs van de cellen geven je een onbehaaglijk gevoel dat pas weer verdwijnt als je op een van de twee ruime binnenplaatsen bent aangekomen. Voor een aantal kunstenaars en kleine ondernemers vormt dat echter geen enkel bezwaar om hier tijdelijk een werkruimte te betrekken. Want ook al zijn de oorspronkelijke

te vinden totdat een definitieve herbestemming is gevonden. Je moet dan ook niet gek staan te kijken als er opeens een celdeur van binnen uit open gaat en er doodgemoedereerd een man of vrouw de gang in loopt. Ondertussen wordt er achter de schermen druk gewerkt om voor

Omdat de Blokhuispoort zowel een categorie-I Rgd-monument als rijksmonument is, staat behoud van de monumentale waarden voorop. ‘Dat maakt dat de zoektocht naar een nieuwe bestemming er niet makkelijker op, want je zult uiteindelijk een oplossing moeten zoeken waarmee het belang van het gebouw, het belang van de stad én de kosten zo goed mogelijk moeten worden afgewogen. De monumentale waarden van het gebouw blijven bij een herbestemming behouden, dat is een belangrijk uitgangspunt’, legt Gasman uit. ‘Verder moeten we er ook voor zorgen dat een eventuele nieuwe bestemming past binnen de gemeentelijke visie van Leeuwarden. De nieuwe bestemming moet een positieve bijdrage leveren aan de stad en moet daarom kunnen rekenen op voldoende draagvlak, zowel bij het bestuur als bij de bevolking’. Vandaar dat er op 28 augustus een bestuurlijk overleg heeft plaatsgevonden met de wethouders van Ruimtelijke Ordening en Monumentenzorg waarin het plan van aanpak uit de doeken werd gedaan. Gasman: ‘De gemeente werd uitgenodigd een rol te vervullen bij de uitvoering van het plan van aanpak. En dat is ook logisch, want het moet wel aansluiten op wat de gemeente Leeuwarden met het gebied van plan is. Zo zal er stedenbouwkundig ongetwijfeld iets moeten veranderen, al was het maar omdat de ontsluiting van de Blokhuispoort nogal te wensen overlaat. Het complex beslaat een enorm ter-

rein, dat volledig ommuurd is. Het is een volstrekt in zich zelf gekeerde enclave. En daarnaast ligt het ook nog eens midden in het centrum van Leeuwarden. Dat vergt dus nog wel wat inspanningen. Om die reden is Henk de Haan van Atelier Rijksbouwmeester tijdens de initiatieffase van dit herbestemmingproject als adviseur bij het project betrokken.’

waarden De volgende stap in het herbestemmingtraject is om erachter te komen wat de monumentale waarden van de Blokhuispoort nu precies zijn. Dat was de reden dat er op 17 september een uitgebreide rondleiding in de Blokhuispoort plaatsvond onder leiding van Jan Kamphuis, bouwhistorisch adviseur bij de Rijksgebouwendienst. Medewerkers van drie bouwhistorische bureaus, BAAC uit Den Bosch, Vlaardingerbroek en Wevers uit Utrecht en BBA, eveneens uit Utrecht, werden door Kamphuis uitgebreid door het complex geleid voor een eerste indruk waarbij een aantal specifieke monumentale waarden van het gebouw onder de aandacht werd gebracht. De bureaus zijn door de Rijksgebouwendienst uitgenodigd om een offerte uit te brengen voor een bouwhistorisch onderzoek, waarna de opdracht aan een van de drie zal worden gegund. Aansluitend volgde er een instructie over de Onderzoeksassistent, een door de Rijksgebouwendienst ontwikkelde onderzoeksomgeving met een website waarin alle informatie wordt bijgehouden en waarmee de mogelijkheid bestaat om dwarsverbanden te leggen en om alle gegevens als puzzelstukjes aan elkaar te kunnen koppelen. De bouwhistorische gegevens van de Blokhuispoort zullen hierin straks worden opgeslagen. Tevens werd er iets verteld over de Nieuwe Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek, destijds ontwikkeld door een aantal instanties, waaronder de Rijksgebouwendienst, om tot een uniforme wijze van cultuurhistorisch onderzoek te komen. De Rijksgebouwendienst vindt het van belang dat bouwhistorici zich er van bewust zijn dat het onderzoek bij grote complexen als de Blokhuispoort zo breed mogelijk moet worden uitgevoerd. Een multidisciplinaire onderzoeksaanpak dus


39

in plaats van alleen maar een beperkt bouwhistorisch onderzoek.

toekomstvisie Belangrijk doel van de Nieuwe Richtlijnen is verder dat er wordt gewerkt met eenduidige onderzoekscriteria en dat men gebruik maakt van een consistente terminologie van de waardestellingen, zodat verschillende bouwhistorische rapporten met elkaar vergeleken kunnen worden. Objectivering van onderzoeksgegevens is belangrijk om een serieuze rol te kunnen spelen bij beslissingen over de toekomst van monumenten. De waardestellingen zijn bedoeld om te zijner tijd de besluitvormers in staat te stellen om tot een verantwoorde toekomstvisie van de Blokhuispoort te komen.

Toegang naar de luchtplaats

Rondlopend door de gebouwen van de voormalige gevangenis, die in verschillende fasen tot stand is gekomen, vanaf 1870 tot ver in de vorige eeuw, valt een aantal zaken al direct op. Het exterieur is nauwelijks aangetast, de gevels rondom de twee carrévormige luchtplaatsen staan er nog bij zoals ze destijds zijn opgetrokken. Binnenin het gebouw zijn het vooral de ijzerconstructies, de hardstenen trappen, de ijzeren galerijen en de gietijzeren trappen in de cellenvleugels die de aandacht vragen. Heel opvallend, en kenmerkend voor de detaillistische manier waarop de architect van het gevangeniscomplex, J.F. Metzelaar, destijds werkte (zoon Willem is verantwoordelijk voor de latere uitbreidingen), is een uitgekiend ventilatiesysteem in de cellen die door de gedetineerde zelf kon worden bediend. Dat het voormalige gevangeniscomplex een topmonument is, is dus wel duidelijk. ‘En daarom ook’, zegt Gasman, ‘is het belangrijk te beschikken over een goed bouwhistorisch onderzoek, want dat zal uiteindelijk de basis vormen voor de toekomst van het gebouw.’ De verwachting is dat het bouwhistorisch onderzoek in april 2010 is afgerond.

JJ

Voormalig theatertje in het gebouw


 architectuur

40

Rijksbouwmeester pleit in advies voor een beter en frisser milieu:

Acht van de tien basisscholen kent slecht binnenklimaat de omgeving Tekst: Gerard Kerkvliet Fotografie: Atelier Rijksbouwmeester

De ernst van het probleem was al langer duidelijk. Uit het onderwijs, de gezondheidszorg en de installatiesector kwamen zorgelijke geluiden over de verslechterende klimaatsituatie van basisscholen. De problematiek werd serieus genomen en leidde tot een Kabinetsvisie op het binnenmilieu van basisscholen (februari 2008). Na het Tweede Kamerdebat hierover vroeg toenmalig minister Ella Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) de Rijksbouw­ meester om advies (september 2008). Kort samengevat was de vraag: Wat is er nodig om het binnenklimaat van basisscholen structureel

te verbeteren en hoe kunnen we voor de toekomst betere scholen bouwen? Vooruitlopend op de uitkomsten van het advies stelde het kabinet al in maart 2009 honderd miljoen Euro beschikbaar om een begin met te maken met maatregelen voor de klimaatverbetering van basisscholen. Een besluit dat tevens was bedoeld om een impuls te geven aan het bestrijden van de crisis in de bouw. In juli 2009 presenteerde Liesbeth van der Pol een veelomvattend rapport. Onder de titel “Gezond en goed, scholenbouw in topconditie” (juli 2009) bepleit zij hierin een omvangrijk pakket van maatregelen, zowel voor de kórte als de langere

termijn. Volgens haar kan dit najaar al worden begonnen met urgente verbetering van de scholen met het slechtste binnenmilieu. Stelselmatige uitvoering van maatregelen voor de verdere termijn is mogelijk vanaf 2010 en afhankelijk van het kabinetsbeleid voor de komende twee jaar.

eerste stap De Rijksbouwmeester verwelkomt de kabinetsmaatregel van begin dit jaar. Een goede impuls voor de korte termijn, maar niet meer dan een voorlopige éérste stap op weg naar een structureel “beter en frisser” binnenmilieu van schoolgebouwen. Want in haar visie is er heel wat méér nodig om de klimaatproblematiek


41

in bestaande scholen (95% van het bestand) en nieuwe scholen (5%) fundamenteel op te lossen. Liesbeth van der Pol stelt voor dat scholen en gemeenten al dit najaar plannen kunnen indienen voor de meest dringende verbeteringen aan scholen die er het hardst aan toe zijn. Pondsgewijs uitsmeren van de 100 miljoen over álle basisscholen lijkt haar onverstandig. Na deze eerste, voorlopige verbeteringsslag kan een grootschalig vervolgprogramma worden ingezet om ook alle overige scholen te helpen met duurzame verbetering van hun binnenmilieu, inclusief klimaatscans, klimaatadviezen en installatietechnische verbeteringen. Voor niéuwe scholen beveelt

de Rijksbouwmeester een “Plan van aanpak voor ‘toekomstbestendige’ scholenbouw” aan, geadviseerd en begeleid door het recent opgerichte Servicecentrum voor Scholenbouw. In “Gezond en Goed...” kraakt Liesbeth van der Pol harde noten over de kwaliteit van veel, in de afgelopen 25 jaar gebouwde basisscholen. Bezuinigingen en geknibbel op budgetten zijn in deze periode vaak ten koste gegaan van de klimatologische, ruimtelijke en architectonische kwaliteit van scholen, oordeelt zij. Er is te weinig geld en aandacht besteed aan goede en duurzame huisvesting, terwijl het steeds intensiever, langduriger en multifunctioneel gebruik juist om méér vroeg.

In het advies passeren verschillende oorzaken de revue. Om te beginnen de grote veranderingen in het gebruik van gebouwen de laatste decennia: – Computers en andere elektronica hebben een belangrijke plaats ingenomen. – Klassikaal onderwijs wordt steeds meer afgewisseld met werken in kleinere groepen buiten het eigen lokaal. – Voor- en naschoolse opvang nopen tot intensiever en langduriger gebruik van ruimten. – De integratie van regulier en speciaal onderwijs vereist nieuwe ruimtelijke en technische voor­ zieningen.

Door deze veranderingen voldoet de huisvesting van veel basisscholen niet meer aan de criteria van deze tijd. Ook goed bedoelde aanpassingen – bijvoorbeeld om te besparen op de energiekosten (zoals plafondverlaging of vaste ramen) – gingen niet zelden ten koste van de klimaatconditie in schoolgebouwen. De gevolgen daarvan tekenen zich inmiddels in volle omvang af. Uit onderzoeken, onder meer van de zijde van de GGD, schoolartsen en binnenklimaat-deskundigen blijkt dat minimumnormen voor het binnenklimaat regelmatig en ernstig worden overschreden. Hierdoor hebben leerlingen, leraren en nietonderwijzend personeel op 80% van


42

 stedenbouw

de scholen steeds vaker last van ontstekingen aan de luchtwegen, ogen en hoofdpijnklachten.

ventilatie prestatiekeur Bij de aanbieding van “Gezond en goed...”, riep Liesbeth van der Pol politiek, overheid en onderwijswereld op om bij de voorgenomen verbeteringen verder te kijken dan technische ingrepen. Haar pleidooi voor “gezonde en frisse scholen” plaatst zij nadrukkelijk in een ‘ruimtelijk’ kader. ‘Voor het welbevinden van leerlingen is naast goede pedagogische ondersteuning een stimulerend en gezond schoolgebouw een eerste vereiste. Ruimtelijke kwaliteit is daarop van wezenlijke invloed’, meent zij. ‘Goed ontworpen en onderhouden scholen werken opbeurend voor zowel de lichamelijke gesteldheid als de gemoedstoestand van kinderen en leerkrachten’. De Rijksbouwmeester constateert dat behalve het beknibbelen op budgetten ook het toepassen van sterk verouderde programma’s van eisen (PvE’s) debet is aan scholen met “een ondermaats binnenmilieu en tot gebouwen die niet meer aan de verwachtingen voldoen”. Vernieuwing van de programma’s van eisen voor een goede huisvesting met een gezond binnenklimaat zijn dan ook dringend geboden. Die moeten tevens inspelen op een integrale aanpak van energiebesparing. Verder is aanpassing nodig van het Bouw­ besluit met hogere eisen ten aanzien van luchtkwaliteit. Analoog aan de woningbouw stelt zij de invoering voor van een Ventilatie Prestatiekeur voor de scholenbouw.

twee boekhouders aan één knip Een drastische verbetering van bestaande scholen en de bouw van nieuwe klimaatvriendelijke scholen zal meer geld kosten dan hiervoor de laatste decennia is uitgetrokken. Omdat kostenoverschrijdingen in de scholenbouw nu al aan de orde van de dag zijn, vraagt zij zich hardop af of de huidige budgetten en norm­vergoedingen in deze tijd nog wel toereikend zijn. In dit verband plaatst zij een fundamentele kant­tekening bij de financierings­ systematiek voor basisscholen. Sinds de decentralisatie van 1997 is

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

er sprake van twee gescheiden geldstromen van het Rijk naar het veld, één naar de gemeenten voor de huisvesting en één naar de scholen voor de exploitatie. Vanaf die tijd hebben gemeenten de neiging om te streven naar zo laag mogelijke stichtingskosten en schoolbesturen op hun beurt naar zo laag mogelijke kosten voor onderhoud en energiegebruik. Het gevolg is dat de kwaliteit van de school het kind van de rekening is. Met “twee boekhouders aan één knip” komt er weinig terecht van investeren in een duurzaam en energiezuinig gebouw met lage exploitatiekosten, zo blijkt uit het advies. De Rijksbouwmeester bepleit dan ook dat Rijk, gemeenten (VNG) en scholen (PO-raad) snel aan tafel gaan om het probleem van deze gescheiden geldstromen structureel op te lossen. Een van de belangrijkste agendapunten is ‘Hoe kun je de extra (stichtings)kosten voor een goed binnenklimaat als meer­ investering op de exploitatie terugverdienen?’


 stedenbouw

mentale draai Afgezien van oplossingen voor het financieringssysteem is volgens de Rijksbouwmeester ook een mentaal keerpunt in de scholenbouw geboden. Architecten, technisch adviseurs en installateurs ervaren keer op keer dat het onderwerp ‘binnenklimaat’ onvoldoende leeft bij stichters en gebruikers van scholen. Overheden (i.c. rijk en gemeenten) laten hier te veel verantwoordelijkheden liggen. Schoolbesturen, directeuren, leerkrachten en ouders hebben wél oog voor budgettaire en ruimtelijke kwesties, maar onvoldoende voor het belang van hun keuzes ten aanzien van het binnenklimaat. Liesbeth van der Pol heeft dat in haar eigen architectenpraktijk ook zelf meermaals ervaren bij het ontwerpen van schoolgebouwen. Zonder enige zucht naar nostalgie

 monumenten

 architectuur

verwijst de Rijksbouwmeester naar de historische uitgangspunten van de scholenbouw in de eerste helft van de 20e eeuw: “Lucht, Licht en Ruimte”. Het belang van deze uitgangspunten verdient volgens haar hernieuwde aandacht in de programma’s van eisen voor verbetering, renovatie en nieuwbouw van basisscholen. Vandaar haar ’rugzakje’ vol aanbevelingen voor onderwerpen als daglichttoetreding, doorzicht en uitzicht, ruimte en overmaat, ventilatie, klimaatvoorziening en aantrekkelijke buitenruimten.

alle aanbevelingen op één A4-tje Het volledige advies “Gezond en Goed, scholenbouw in topconditie” staat op de website www.rijksbouwmeester.nl. Het bevat ook een handzaam overzicht van één A-4tje

 architectuurbeleid

met alle aanbevelingen om basisscholen in topconditie te brengen en te houden. Van een herziening van het Bouwbesluit en nieuwe programma’s van eisen tot verhoging van de normvergoedingen voor de bouw en verbouw van scholen. Een helder opstapje naar plannen voor ‘gezonde en frisse’ basisscholen in heel het land. Uitspraak in magazine Schooldomein, no. 6, juni 2009

JJ

 kunst

Dit artikel is mede gebaseerd op een gesprek met ir. André Mol, adviseur Architectuurbeleid van het Atelier Rijksbouwmeester. Voor nadere informatie over het advies is hij te bereiken via: andre.mol@minvrom.nl of 070-339 89 98 (Atelier Rbm). Bij het ter perse gaan was er nog geen officiële beleidsreactie van de bewindslieden van VROM en OCW.

43


44

 stedenbouw

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

Minister Plasterk laat in juni ballonnen op ter gelegenheid van het slaan van de eerste paal.

Een woud van steigers de omgeving Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Eran Oppenheimer

Verbouwing Rijksmuseum vordert gestaag

Het moet vele generaties geleden zijn dat het Rijksmuseum in Amsterdam zo in de steigers stond als nu. De voor- en achtergevel zijn volledig aan het zicht onttrokken door een staketsel van buizen en planken, bedoeld om de bouwvakkers dichtbij dak en gevel te brengen. Aannemer Koninklijke Woudenberg voert het werk uit. De steigers zullen er tot eind volgend jaar staan. De aannemer concentreert zich op het schoonmaken van de gevel, vervangen van dakleien, het aanbrengen van nieuwe kozijnen in de erkers en andere onderhoudswerkzaamheden aan de gevel. Overigens is er al voorwerk verricht: via hoogwerkers is de afgelopen tijd

onderzocht waar vervanging en/of reparatie noodzakelijk was. Wijnand de Vries, interim-directeur bij Woudenberg, sluit niet uit dat het record aan steigers hier is gebroken, maar een steigertekort heeft dat bij de leverancier niet veroorzaakt. De crisis in de bouw doet zich gelden. Voor Woudenberg is dit het omvangrijkste karwei in zeker tien jaar, want het Rijksmuseum gold lang als het grootste gebouw van Nederland. De vervanging van alle dakleien is ook al een opgave die zijn weerga niet kent.: zo’n dak kent zijn gelijke niet in Nederland. Tegenvallers is De Vries nog niet echt tegengekomen, of het moest de hoeveelheid asbest op het dak zijn, dat meer is dan hij had verwacht.


 stedenbouw Een onderdeel van het werk betreft het reviseren van de tegeltableaus: kapotte tegels vervangen, reinigen, restaureren. Het injecteren van de tegels gebeurt van binnenuit omdat dit een holte in de muur bevindt. Dit is beter dan van buitenaf, zegt De Vries, omdat anders de gaatjes in het voegwerk zichtbaar zouden blijven. Met fijn afgestelde sensoren weet men welke tegel vervanging behoeft.

theelepelwerk Niet alleen aan de buitenkant is voor heel Amsterdam zichtbaar dat het museum onderhanden wordt genomen, ook de binnenhoven zijn gevuld met een woud aan steigers. Hier worden momenteel de glazen daken vervangen. Het gietijzeren skelet blijft intact. Intussen wordt er nog steeds gegraven onder de onderdoorgang om de ruimte tussen de twee binnenhoven toegankelijk en ruimer te maken. ‘Theelepelwerk’, noemt projectleider van de Rijksgebouwendienst, Peter Derks, het, omdat er nauwelijks ruimte is om met groot materiaal op die plek te werken. Het uitgraven van

 monumenten

 architectuur

de grond onder de onderdoorgang zal naar verwachting nog tot halverwege 2010 duren. In de museumzalen, waar momenteel 150 bouwvakkers rondlopen, wordt gewerkt aan het voorbereiden en maken van sleuven voor alle leidingen in de muren en vloeren. Het decoratief schilderwerk is vrijwel voltooid. Ook in de hoek ten zuidwesten van het museum zijn vorderingen gemaakt. Daar zijn damwanden aangebracht en zal onderwaterbeton worden gestort, bedoeld voor het souterrain waarop te zijner tijd het Aziatisch Paviljoen zal verrijzen. Inmiddels ligt er bij het stadsdeel Oud-Zuid een nieuwe bouwadviesaanvraag naar een verkenning van de aanpassing van de entree van het museum. Dit is een initiatief, buiten de kaders van het door de Rijksgebouwendienst en haar opdrachtgevers gedefinieerde project om, geëntameerd door de directeur van het Rijksmuseum, Wim Pijbes, samen met de Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol. Het ministerie van OCW en de directie van het Rijksmuseum hebben ingestemd met

Een record aantal steigers en het grootste dak van Nederland dat vervangen wordt: de verbouwing van het Rijksmuseum is er een van superlatieven. Een van de binnenhoven gaat schuil onder de steigers

 architectuurbeleid

deze verkenning. Volgens minister Plasterk in de beantwoording aan de Kamer mag de bouwadviesaanvraag niet ten koste gaan van het budget en de tijd. Uitgangspunt blijft dat projectkaders gehandhaafd blijven en dat op geen enkele manier wordt geanticipeerd op een mogelijke uitkomst. Het huidige goedgekeurde en gecontracteerde plan wordt uitgevoerd. De Stuurgroep wacht het resultaat van de verkenning af. Daarnaast is er een groep prominente Amsterdammers in de bres gesprongen om de onderdoorgang helemaal voor het doorgaande fietsverkeer af te sluiten, als het museum weer opengaat. Er is een petitie getekend door oud-minister

 kunst

45

Hedy d’Ancona, voormalig directeur van het Stedelijk Museum, Hans van Beers, de voormalige rijksbouwmeesters Jo Coenen en Tjeerd Dijkstra en schrijver Geert Mak. Ze vrezen dat het museum, als het in 2013 open is, zoveel bezoekers zal trekken dat ze de doorgang zullen versperren. Wachtende bezoekers zouden dan in botsing kunnen komen met fietsers. De fietsers, die nu ook al moeten omrijden, zouden tegen die tijd aan de situatie gewend zijn, menen de opstellers van de petitie.

JJ


46

 stedenbouw

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

De bouw van de nieuwe torens voor de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is in volle gang. In 2012 zijn circa 4000 gloednieuwe werkplekken klaar. Een ‘update’-gesprek met architect Hans Kollhoff over de laatste stand van zaken van het ontwerp.

de omgeving Tekst: Egbert Koster Fotografie: Janine Schrijver Artist’s Impressions: Bureau Kollhoff Foto’s: Uitgewerkte impressies van de hal en de buitenkant van de torens.

Nieuwbouw ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Hans Kollhoff: ‘Een ministerie mag zich manifesteren in de stad’

Interieur en exterieur moeten met elkaar in samenhang zijn


 stedenbouw

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

verdiepingsvloeren te optimaliseren. Op de ene plek kwam de ‘setback’ een verdieping hoger te liggen, op de andere plek ging hij een verdieping omlaag. Dat was niet eenvoudig, want de geometrie van het ontwerp zit nogal gecompliceerd in elkaar. Maar iemand die niet nauw bij het project betrokken is, zal die veranderingen helemaal niet opvallen. Het onderdeel van het complex datr we de afgelopen jaren het meest hebben fijngeslepen (feinjustiert) is de entreehof aan de Turfmarkt. Daar hebben we nu een veel gedetailleerder beeld van dan in de uitgangsituatie.’

energieverbruik

In 2002 werd de Berlijnse architect Hans Kollhoff op basis van een globaal schetsontwerp geselecteerd als architect voor de nieuwbouw van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Begin dit jaar is eindelijk begonnen met de bouw. In de tussentijd hebben Kollhoff en de medewerkers van de Rotterdamse vestiging van zijn bureau het ontwerp tot in detail uitgewerkt, inclusief het interieur. Verrassend genoeg was gedurende de zeven jaar tussen eerste idee en start van de bouw geen enkele ingrijpende aanpassing aan het oorspronkelijke ontwerp noodzakelijk. ‘Voor mij is er in Den Haag de afgelopen zeven jaar niet veel veranderd’, aldus Kollhoff.

‘We hebben natuurlijk een completer beeld van de situatie gekregen naarmate we langer aan het project werken, maar het is in essentie hetzelfde ontwerp gebleven. Het is alleen op alle onderdelen nu veel preciezer uitgewerkt.’ Houdt het feit dat het ontwerp nauwelijks aangepast hoeft te worden rechtstreeks verband met uw streven naar amodieuze, tijdloze architectuur? ‘Ook tijdloze architectuur doorloopt soms turbulente ontwerpfasen maar dat was hier niet het geval. Op verzoek van de gebruikers hebben we de inspringingen bovenaan de torens enigszins aangepast om de bruikbaarheid van de desbetreffende

Voldoen de ministeriegebouwen zeven jaar na het eerste schetsontwerp nog steeds aan de voortdurend opgeschroefde duurzaamheideisen van de Nederlandse overheid, inclusief de Rijksgebouwendienst? ‘Energiezuinigheid was voor ons van begin af aan een belangrijk ontwerpthema. Door de toepassing van betonkernactivering in combinatie met ondergrondse warmte- en koudeopslag heeft het ontwerp qua energieverbruik altijd voorop gelopen en waren in de loop van het ontwerpproces geen ingrijpende aanpassingen nodig om aan de duurzaamheideisen te blijven voldoen. Daarnaast zijn de torens van meet af aan voorzien van een speciaal type ramen - zogeheten Kastenfenster - dat energetisch zeer gunstig is. Bijzonder aan deze ramen is dat ze ook op de hoogste verdiepingen kunnen worden geopend zonder dat alle papieren van de bureaus af waaien. Normaal is het niet mogelijk om in een hoogbouwtoren de ramen te openen. Het Kastenfenster bestaat uit een normaal te openen raam met isolatieglas waar aan de buitenzijde een kozijn voor is gemonteerd dat ventileert. Hierdoor ontstaat een buffer tussen binnen en buiten die zowel ‘s zomers als ‘s winters natuurlijke ventilatie toelaat. In principe kun je met dit soort ramen kantoren maken die het hele jaar door natuurlijk worden geventileerd en alleen bij langdurig aanhoudende hitte een beetje kunstmatig moeten worden gekoeld.’ ‘Als er om een energiezuinig gebouw wordt gevraagd komen de meeste

 kunst

47

architecten altijd direct met het clichébeeld van ‘green building’ op de proppen: een glazen gebouw met windmolens en zonnecollectoren op het dak. Hetzelfde doel kun je met een heel conventioneel gebouw veel slimmer bereiken, als je maar op een paar dingen let. Zoals te openen ramen, gevels die de zonbelasting beperken en betonkernactivering. Bij de ministerietorens zorgen de brede en diepe muurdammen tussen de ramen bijvoorbeeld voor een dramatische reductie van de zonbelasting van het interieur ten opzichte van gladde glazen gevels. Betonkernactivering is weliswaar een traag systeem maar zorgt er wel voor dat de gebouwmassa een constante temperatuur heeft die slechts marginaal fluctueert. Dit zijn allemaal heel slimme, low-tech oplossingen die alleen in extreme situaties door high-tech installatietechniek worden ondersteund.’

verschillend Oorspronkelijk zouden Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties elk een eigen toren krijgen. Inmiddels is er geen strikte scheiding tussen de ministeries meer. Is dit van invloed op de verschijningsvorm? ‘Aanvankelijk werd ons de vraag gesteld of de twee torens niet gedifferentieerd zouden moeten worden qua vormgeving en expressie om te laten zien dat het ging om twee verschillende ministeries. Zodoende hebben we toen de ene toren ontworpen in rode baksteen en de andere in witte natuursteen. Met onderaan een gezamenlijke voet in de vorm van een stedelijk blok met door beide ministeries gedeelde voorzieningen als entree, restaurant, bibliotheek en vergadercentrum. Dat is nog steeds zo, al is inmiddels duidelijk dat in het gebruik van de kantoorverdiepingen in de torens in de praktijk een zekere flexibiliteit aan de dag zal worden gelegd.’ ‘Aan de buitenkant van de torens wordt ook niet gespecificeerd om welke ministeries het gaat omdat het gebruik ervan mogelijk zal veranderen in de loop van de tijd. Als architecten mengen wij ons niet in de discussie of dat wenselijk zou zijn. Persoonlijk ben ik overigens van mening dat openbare gebouwen en overheidsgebouwen zich zo


48

 stedenbouw

duidelijk mogelijkmoeten manifesteren in de stad. Een stad waarin elk gebouw elke willekeurige functie kan bevatten zou van een grote treurnis zijn. Daarom hecht ik aan representativiteit in de architectuur. Let wel, dit is geen kritiek op de Rijksgebouwendienst maar betreft mijn persoonlijke visie op architectuur en stedenbouw in het algemeen.’

kroon De ministeries gaan deel uitmaken van hetzelfde bouwblok als woontoren De Kroon. Hoe zichtbaar wordt het onderscheid tussen de kantoor- en woonfuncties? ‘Die woontoren is ontworpen door onze collega en oud-medewerker Christian Rapp. Bij ons eerste schetsontwerp in het kader van de architectenselectie hebben we de woontoren mee ontworpen maar van begin af aan was duidelijk dat hij zou worden uitgewerkt door een andere architect. In het begin van het ontwerpproces hebben we de drie torens stedenbouwkundig op elkaar afgestemd, daarna hebben Rapp en wij ieder ons eigen project uitgewerkt. Van de details van zijn ontwerp ben ik niet op de hoogte. Het zijn twee gescheiden bouwprojecten met verschillende opdrachtgevers die min of meer toevallig door dezelfde aannemer worden uitgevoerd. Ik ken natuurlijk wel de perspectieftekeningen van Rapp. Daarop zie je aan de loggia’s en serres duidelijk dat het om een woontoren gaat die in groene baksteen wordt uitgevoerd. Niettemin ben ik ervan overtuigd dat de drie verschillende torens als één stedenbouwkundig blok waargenomen zullen gaan worden. Wij hebben indertijd Christian Rapp aan de opdrachtgevers van de woontoren aanbevolen maar het was geen uitgemaakte zaak dat hij het ook zou worden.’ In uw opvatting over architectuur dienen gebouwen een zekere soliditeit uit te stralen. Daarom moet u niets hebben van open voegen tussen natuurstenen gevelplaten en van dilitatievoegen in metselwerk dat ogenschijnlijk dragend is. Hoe lost u dat in de gevelbekleding van de twee torens op? ‘Over de onderste tien bouwlagen worden alle voegen, zowel in de natuursteen als het metselwerk,

 monumenten verdekt uitgevoerd. Bij de witte toren hebben we daarboven ook alle verticale voegen verdekt gedetailleerd. Vanaf maaiveld gezien lopen de horizontale voegen op die hoogte vanzelf dicht. Bij de bakstenen toren wordt de gevelbekleding tot de elfde bouwlaag traditioneel in het werk gemetseld. Dat kun je niet over de hele hoogte van de toren volhouden. Daarom zullen daarboven prefab elementen met ingestort metselwerk worden toegepast. De begane grond en eerste verdieping krijgen een horizontale geleding, daarboven ontwikkelt zich geleidelijk een steeds sterker verticaal georiën­ teerde pilastergevel. Naar boven toe komen de borstweringen dieper te liggen, worden de verticale ribben steeds geprononceerder, en ontstaat een steeds fijnmaziger en een meer filigrein gevelbeeld. Op de toppen van de torens worden de gevelribben beëindigd met natuurstenen punten - zogeheten pinakels - van dezelfde groene graniet als op de plint, maar dan gepolijst zodat ze mooi glanzen in het licht. Doordat de torens naar boven toe ook smaller worden, zorgt dit ervoor dat ze als het ware lijken op te lossen in de lucht.’

democratie Hoe staat het met de beoogde openbaarheid van de plint van de ministeries? ‘Aanvankelijk was iedereen enthousiast toen wij voorstelden dat de begane grond eigenlijk volledig openbaar zou moeten zijn. We zitten per slot van rekening in een democratie. Met oog op de veiligheid kan dat helaas niet overal het geval zijn. Niettemin hechten wij er nog altijd sterk aan dat het gebouw zich niet hermetisch van de straat afsluit maar op verschillende plekken vrij toegankelijk is. Dat begint in de voorhof met de door Peter Wirtz ontworpen tuin die semiopenbaar wordt. In de ruwbouw zijn de contouren van de hof nu al zichtbaar en ik denk dat die erg mooi gaat worden. Daarnaast voorziet de begane grond in een aantal commerciële ruimten waarin zich horeca en winkels kunnen vestigen.’ U verzorgt ook het interieurontwerp van beide ministeries. In hoeverre onderscheiden de interieurs zich van marktconforme huurkantoren?

 architectuur

 architectuurbeleid

‘Op de kantoorverdiepingen zijn, net als in huurkantoren, alle denkbare indelingen mogelijk. Wij hebben voor elk indelingstype - open kantoor, cellenkantoor en combikantoor - meerdere varianten ontwikkeld. In de praktijk zal het waarschijnlijk een mengeling van verschillende kantoortypen worden. Wij hebben geprobeerd om de draagconstructie van de torens te beperken tot de gevels en de kernen met liften en trappenhuizen. De ruimte daartussen kan men indelen zoals men wil, want er staan heel weinig kolommen. In verband met de toegepaste betonkernactivering komen in de kantoren geen verlaagde systeemplafonds, omdat deze de warmte- en koudeuitwisseling met de betonnen draagconstructie zouden belemmeren. Dit heeft als voordeel dat de kantoren een vrije hoogte van maar liefst 3.12 meter krijgen. Wel komen ter plaatse van de werkplekken iets verlaagde plafondeilanden ten behoeve van akoestiek, inbouwverlichting en de sprinklerinstallatie.

denkbeelden Lukt het om, behalve van systeemplafonds, ook af te zien van systeemwanden? ‘We maken wel gebruik van systeemwanden maar die worden speciaal aangepast voor dit project. De gangwanden bevatten bijvoorbeeld meer glas dan standaard om openheid en transparantie te creëren. Oorspronkelijk zouden alle binnenwanden met hout worden afgewerkt. Dat blijft uiteindelijk beperkt tot het vergadercentrum en de bestuursverdieping. Ook niet alle lifthallen zullen worden bekleed met licht roze en licht geel Egyptisch marmer, maar de verdiepingen met de meeste verkeersbelasting. Dit is gekozen op grond van duurzaamheid. In de andere lifthallen worden de wanden gewoon geschilderd. U noemt uw architectuur ‘klassiek’, niet ‘postmodernistisch’. In welk opzicht onderscheidt de architectuur van de ministeries zich bijvoorbeeld van het typisch postmodernistische project De Resident van architect Rob Krier, dat er schuin tegenover ligt? ‘Rob Krier en ik hebben, denk ik, sterk overeenkomstige denkbeelden over bouwen in de stad. Het verschil is dat Krier zich sterk concentreert

 kunst

op het architectonische beeld terwijl wij ons juist veel meer richten op de samenhang tussen de inwendige en uitwendige structuur van het bouwvolume. De volumeopbouw van de ministeries definieert niet alleen inwendig de vorm en afmetingen van de binnenruimten maar heeft uitwendig ook grote invloed op de openbare ruimte en skyline van Den Haag. Uit deze dialectiek tussen interieur en exterieur ontwikkelt zich bij ons de structuur van het gebouw. De zogeheten tektonische logica die wij in onze architectuur nastreven omvat meer dan het in de gevels tot uitdrukking brengen van de constructie. Tektoniek gaat ook over het in het exterieur tot uitdrukking brengen van de functie en het tot op zekere hoogte ‘tastbaar’ maken van de inwendige gebouwstructuur.’ ‘Bij Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijg je bijvoorbeeld door de breedte van de muurdammen tussen de ramen gelijk een indruk waar in het interieur binnenwanden kunnen staan. Dat geeft gevoel voor maat en schaal dat maakt dat ook een leek het gebouw kan begrijpen. Wij plakken dus geen gevels op onze gebouwen. Waarmee ik overigens beslist niet wil zeggen dat Krier dat wel zou doen. Daarvoor respecteer ik hem te zeer. Hij was een van de eersten die zich weer met de structuur van de stad en de stedelijke dimensie van de architectuur is gaan bezighouden toen dit aspect van de architectuur zich op een absoluut nulpunt bevond. Vanaf het punt dat hij daarbij heeft bereikt zijn wij verder gegaan. Je zou kunnen zeggen dat wij nu op zijn schouders staan.’

JJ


 stedenbouw

 monumenten

op weg naar shangai 2010 aflevering 4

de omgeving

John Körmeling op de bouwplaats van zijn paviljoen in wording

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

49

Tekst: Michiel Hulshof Fotografie: Frans Schellekens

En dan gaat de architect van het Nederlands paviljoen, John Körmeling, poolshoogte nemen van de vorderingen van de bouw. Het lukt hem met moeite het zwaar bewaakte Expo-terrein te betreden. Happy Street vordert gestaag. En het resultaat lijkt op geen enkel ander paviljoen op het terrein in Shanghai. Deel vier van de serie over de Wereldtentoonstelling van 2010 in Shanghia.

Alsof je rondloopt in je eigen maquette Dagblad Trouw omschreef architect en kunstenaar John Körmeling een paar jaar geleden als ‘iemand die een pasklaar antwoord heeft op ieder probleem, of het nu gaat om de oorlog in Bosnië, een ziek kind dat veel zonlicht nodig heeft […] of het ontwerpen van een starthuisje voor een roeibaan’. Maar Chinese bureaucratie? Daar kan ook de onconventionele creativiteit van John Körmeling weinig mee beginnen. Het is zaterdagmiddag, bloedheet en we staan bij de ingang van het Expo-terrein in Shanghai. Zonder pasje komt er beslist niemand in. Ook niet de architect van het Nederlandse paviljoen. Punt uit. ‘Maar ik heb helemaal geen pasje’, zegt Körmeling, terwijl hij zijn handen demonstratief ten hemel spreidt. ‘Nooit gehad.’ Naast hem staat Rijk Blok, de eveneens pasloze constructeur van Happy Street, die vrolijk oppert dat ze ons dan maar in de boeien moeten slaan. ‘Kunnen er niet een paar van die waakhonden met ons meelopen?’, grapt Körmeling in het Nederlands, terwijl hij een hoofdknikje geeft richting een paar


50

 stedenbouw

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

De structuur van Happy Street, een slingerende straat met huisjes, is al zichtbaar.

bewakers in uniform die staan te puffen in de brandende zon. Uiteindelijk lukt het een Chinese medewerker van Happy Street deze muur te slechten door tientallen telefoontjes te plegen naar onzichtbare superieuren aan de andere kant van de lijn. Ineens mogen we door. Bij Happy Street aangekomen, blijkt hoe rap de bouw vordert. Terwijl bouwvakkers panelen bevestigen en een hijskraan buizen en trappen omhoog takelt, lopen we over het wegdek naar boven. ‘Alsof je rondloopt in je eigen maquette’, zegt John Körmeling. ‘Ik vind het fantastisch.’ Happy Street bestaat uit een zich omhoog slingerende straat waaraan

zesentwintig kleine huisjes hangen. Tijdens de eerste maanden van de bouw, vertelt de architect, heeft hij zich wel zorgen gemaakt of zijn ontwerp niet zou ‘wegvallen’ tussen de ‘grootsheid’ van de andere paviljoens op het enorme Expo-terrein. ‘Maar gelukkig zie je nu dat het formaat precies goed is.’ Een halve kilometer verderop raast het autoverkeer over de Lupu-brug, de grootste boogbrug ter wereld, die de weerszijde van de rivier de Huangpu met elkaar verbindt. In feite is het ook een straat op palen. Körmeling: ‘Die brug vormt een fantastisch decor voor Happy Street. Je gaat ze automatisch met elkaar vergelijken. En doordat hij zover weg staat, lijkt hij ook niet disproportioneel groot. Integendeel.’ Zoveel is zeker: de Nederlandse bijdrage aan de Expo lijkt in geen enkel opzicht op de andere paviljoens. Körmeling vindt dat de jury onder leiding van Rijksbouwmeester Mels Crouwel ‘lef’ heeft getoond door zijn ontwerp uit te kiezen. ‘Het is natuurlijk een volslagen idioot plan’, lacht hij. ‘Maar ik denk dat je hier alleen opvalt als je iets anders doet dan de rest.’ Zo anders was zijn ontwerp, dat de Chinese organisatoren in eerste instantie niet precies wisten wat ze met dat rare Nederlandse bouwwerk aanmoesten. Medewerkers van de Tongji Universiteit voor architectuur vertelden Körmeling dat ze dachten dat vooral kinderen Happy Street zouden kunnen waarderen.

‘Naarmate de bouw vordert, merk ik dat de Chinezen hier het paviljoen steeds interessanter vinden. Het is een extreem open gebouw, je loopt in feite door de buitenlucht. Heel anders dan de andere paviljoens.’

tankstation Langs de omhoog slingerende straat zien de bezoekers straks allemaal kleine gebouwtjes in verschillende bouwstijlen. Een zeventiende-eeuws grachtenpand, een kopie van de Cineacbioscoop bij het Rembrandtplein, een Zandvoortse villa, een bollenschuur en een heus tankstation, waar bezoekers straks drinkwater kunnen ‘tanken’ dat met Nederlandse technologie gezuiverd wordt uit het water van de Huangpu-rivier. Happy Street vormt Körmelings eigenzinnige interpretatie van het thema van de Shanghai Expo: Better City, Better Life. Volgens hem bestaat een ideale stad uit straten waar wonen, werken en recreëren worden gecombineerd. Het is een impliciete kritiek op de moderne stedenbouw in China, waar projectontwikkelaars steeds vaker kiezen voor een gesloten model van bewaakte compounds zonder winkels, vertier of openbare ruimte. Happy Street bevat ook een replica van een biologische boerderij uit Vrouwenpolder. Körmeling, droogjes: ‘Dat was een idee van Martien, mijn vrouw. Ze zei: leuk ontwerp, maar er moet nog een boerderij in. Dat heb ik gedaan, want mijn vrouw heeft altijd gelijk.’ De boerderij zelf

kende hij van vakantie. ‘We zijn daar een paar keer met de kinderen geweest.’ Het zijn dit soort speelse ingevingen die het ontwerp een spontane en vrolijke uitstraling geven, met soms een venijnig randje. Op het hoogste punt slingert de straat langs een rond gebouw met een enorme kroon waarin straks het VIP-paviljoen huist. Daar zullen Chinese en Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders, ondernemers en wetenschappers elkaar ontmoeten voor een lezing en een drankje. Aan de zijkant van de kroon leidt een trap omhoog naar het dak. ‘Het leek me zo leuk als het gewone volk vanaf het dak op de VIP’s zou kunnen neerkijken’, glimlacht Körmeling. ‘Maar ja, dát was natuurlijk niet de bedoeling, die trap moest afgesloten worden.’ Dan zwijgt hij even. ‘Maar misschien zet ik tijdens de Expo toch stiekem even dat hek open.’

JJ


stedenbouw  stedenbouw

monumenten monumenten monumenten 

architectuur  architectuur

architectuurbeleid architectuurbeleid architectuurbeleid 

andere smaken Gevangenpoort/Galerie Prins Willem V Cradle to cradle: McDonough Judith van Kranendonk, dg cultuur OCW KLPD Amsterdam Hans Wilschut Rijkswaterstaat Goes Lisette Pelser, Rijksmuseum Twente Boeken en exposities Nasmaak: Rien Schouten

  kunst kunst

51


52

 monumenten

Ze zijn buren op het Buitenhof, de Gevangenpoort en Galerij Prins Willem V, maar totaal verschillend, de eerste 14e eeuws, de tweede 18e eeuws. Wat ze delen was het ontbreken van goede publieksvoorzieningen, zoals wc’s, garderobe en lift. Dat is nu met veel gepuzzel voor elkaar gekomen. In februari 2010 gaat het complex open.

andere smaken

De goddelijke waarde van

Kapverdieping

Architect Henny Brouwer wijst opgetogen naar twee grotendeels vermolmde muurplaten in de ‘kapel’ – geen kapel maar een kamer met een houten gewelf – van de Gevangenpoort. Het zijn de dragers van de vijftiende-eeuwse houten gotische constructie van het dak. Uit jaarringonderzoek kwam het jaar 1463 tevoorschijn. ‘Deze kapel heeft voor mij een goddelijke waarde’, zegt Brouwer. ‘Er zit zelfs nog verf op die muurplaten. Losse, kleine bladdertjes. Je moet niet niezen want dan zijn ze weg. Die verf gaan we ook proberen terug te brengen op de dragers, als de dragers zelf ook gerestaureerd kunnen worden.’ De oude muurplaten werden ontdekt bij de gezamenlijke restauratie van

De Gevangenpoort en de Galerij Prins Willem V die aan het Buitenhof in Den Haag buren zijn. Een bijzondere combinatie in één project. Het zijn beide musea. De Gevangenpoort behoort tot het Haags Historisch Museum. De Galerij is een dependance van het Mauritshuis en wordt na de restauratie weer in gebruik genomen als schilderijengalerij. Maar verder zijn er vooral verschillen. De Gevangenpoort dateert uit de veertiende eeuw (een van de oudste monumenten in Den Haag), de schilderijengalerij stamt uit de achttiende eeuw. Bij de Gevangenpoort is het pand zelf het belangrijkste onderdeel van het museum, in de Galerij zijn het juist de schilderijen. ‘Beide musea hebben ook elk hun eigen


 stedenbouw doelgroep’, zegt account- directeur Maaike Gudde die namens de Rijksgebouwendienst in de stuurgroep voor de restauratie zit. ‘Naar de Gevangenpoort ga je met je schoolklas, dat is voor heel Den Haag een jeugdherinnering. De Galerij is er voor een ouder, kunstminnend publiek. Het lijkt interessant om beide panden met elkaar te verbinden, maar je moet goed nadenken over wat je aan het doen bent. Dat de Gevangenpoort een gemeentelijk museum is en het Mauritshuis een stichting, maakt het extra ingewikkeld. Het zijn twee absoluut verschillende financiële stromingen’, zegt Gudde die bij de start van het project de partijen bij elkaar bracht. In de stuurgroep zitten verder niet alleen de directeuren van beide musea maar ook een onafhankelijke voorzitter. ‘Dat hebben we juist gedaan om de twee musea en de Rijksgebouwendienst een gelijke plek te geven’, zegt Gudde. ‘Anders weet je niet hoe je positie tussen die twee gaat worden. Een onafhankelijke persoon zorgt voor evenwicht. Bovendien zijn het monumentale gebouwen. Niet

 monumenten

 architectuur

alles mag en niet alles kan. Dan zijn er soms lange discussies.’

samen iets meer Er waren zeker ook praktische redenen voor samenwerking. Beide musea kampten met een gemis aan facilitaire ruimten. ‘De gebouwen zelf zijn zo museaal, dat je er nergens fatsoenlijk wc’s, een lift of een garderobe kwijt kan’, zegt seniorarchitect Henny Brouwer van de Rijksgebouwendienst. ‘De verdieping onder de Galerij had uitkomst kunnen bieden maar die was jarenlang in gebruik als pied-à-terre voor ministers voor wie de reis naar huis te lang was. Het motto hier is: als je allebei maar een beetje hebt, heb je samen iets meer.’ De grote winst is uiteindelijk een gezamenlijke entree met een gezamenlijke kassa en gezamenlijke sanitaire voorzieningen. Die entree is nu op een overkapte binnenplaats die is ontstaan na het weghalen van een transformatorhuis op die plek. Een gezamenlijke trap leidt naar de verbindingsgang tussen beide musea op de eerste verdieping. De

 architectuurbeleid

entree met kassa voor beide musea bevindt zich in de Treurkamer van de Gevangenpoort. Gudde: ‘Door de gezamenlijke aanpak ontstaat een toegevoegde waarde. Als ieder z’n ding had gedaan, was er echt een kans blijven liggen. Dan was de kwaliteit van de twee gebouwen minder geweest.’

neogotische dakkapellen Brouwer vouwt de kadastrale minute – de eerste betrouwbare opmeting – van de omgeving van het Buitenhof uit op tafel. Het Buitenhof was in de eerste helft van de negentiende eeuw, toen deze opmetingen werden gemaakt, nog rondom bebouwd, ook langs de Hofvijver, en had poortachtige toegangen. ‘Dit is de stedenbouwkundige opzet die je eigenlijk wilt zien’, zegt Brouwer. ‘De poort waardoor je binnen komt en dan zit je op het voorhof van de belangrijkste stedelijke ruimte, het Binnenhof. Maar dat voel je nu niet meer. Als je de Gevangenpoort ziet, denk je: wat doet dat rare gebouw daar op de stoep? Dat blijft. Ik kan het niet helpen.’

vermolmd hout

Vondsten in de Gevangenpoort tijdens de verbouwing

53

‘Verantwoordelijk voor deze situatie’ was Hendrik Berlage die in 1923 in Den Haag een noord-zuid verbinding aanlegde om het centrum beter te ontsluiten. De bebouwing langs de Hofvijver die verbonden was met het Gevangenpoortcomplex werd daarvoor afgebroken. De poort verloor voorgoed zijn toegangsfunctie. Berlage plaatste nog wel een kleine fietserspoort tegen de Gevangenpoort, maar nadat de Gevangenpoort in 1959 een betonnenvloer kreeg en stabiel werd was deze kleine poort niet meer nodig en sneuvelde hij voor de verkeersstroom. Brouwer: ‘Bij de restauratie nu proberen we niet op een eigen visie te koersen, maar op de visie van Victor de Stuers en Jacobus van Lokhorst. De Stuers maakte als hoofd van de afdeling kunst- en wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse zaken in 1875 van De Gevangenpoort een museum. Jacobus van Lokhorst was Rijksbouwkundige en restaureerde het gebouw naar de oorspronkelijke toestand, zoals De Stuers en hij die zagen. Dat beeld, daar is bijna alles nog van over. De verfijning die ver-

Tekst: Rolf de Boer Fotografie: Marcel Kentin


54

 monumenten

‘De gezamenlijke aanpak heeft een toegevoegde waarde gehad’ loren gegaan is, brengen we terug. Zoals de dakkapellen, van die ‘gotische dozen’ die ook op de Ridderzaal op het Binnenhof staan. Het verrijkt het beeld van een negentiendeeeuws museum, bouwkundig dan. Het heeft geen zin om te gaan fantaseren hoe het er in de veertiende eeuw uitzag. Want dat weten we eerlijk gezegd ook niet.’

conserveren De Galerij Prins Willem V is gebouwd in de jaren zeventig van de achttiende eeuw. De Galerij ging in 1774 open voor publiek maar slechts een paar uur per dag. De rechthoekige langwerpige ruimte had alleen aan de korte zijde voor en achter ramen. Het was er meestal te donker om de schilderijen goed te kunnen bekijken. Vandaar dat er in de negentiende eeuw ramen aan de lange zijde zijn geplaatst. Even speelde Brouwer met het idee om ze weg te halen, maar nu komen er rolgordijnen voor. De kleurstelling van de betimmeringen van de zaal was zacht groen. ‘Die is altijd groenig geweest. Over de historische kleurstelling van de lange wanden weten we niets. Hoe hard we ook gezocht hebben, we hebben

niets van de oorspronkelijke houten binnenwanden teruggevonden. De conservatoren van het Mauritshuis hebben voor een terra-achtige kleur gekozen als achtergrond voor hun schilderijen. Het houtwerk in een kleur groen die erbij past.’ Tijdens een kleine tour is een stukadoor aan het worstelen met het rijk geornamenteerde plafond. Hij is met Peel-Away in de weer om oude afwerklagen te verwijderen, maar het zit niet mee. De Peel-Away trekt soms ook stukjes van het stucwerk mee. Hij heeft geen idee wat voor lagen hier in de loop der tijd zijn aangebracht. Iedereen op de bouw houdt zich vanuit zijn eigen discipline bezig met behoud van het bestaande. Als iemand iets tegenkomt dat niet op de tekeningen voorkomt maar waarvan hij meent dat het belangrijk zou kunnen zijn, meldt hij dit niet alleen, maar denkt meteen mee over de conservering ervan.

oude schoorsteen Voor projectmanager Maarten Guelen komt de geplande opleverdatum van 1 februari 2010 na anderhalf jaar bouwen in zicht. Dat is een paar maanden later dan de oorspronke-

Galerij Prins WillemV wordt opnieuw geschilderd.

lijke planning. In het voortraject is het project vlot verlopen. Zo kwamen er bijvoorbeeld op de aangevraagde bouw- en monumentenvergunning maar drie opmerkingen. ‘De schoorsteen van het Conciergegebouw moest behouden blijven, maar het hele ontwerp van de stalen constructie en de glazen overkapping op de binnenplaats werd meteen goedgekeurd’, zegt Guelen. In elke fase van het project zette hij afspraken op papier die hij door alle partijen liet ondertekenen. ‘Dat was boeiend en constructief’, zegt Guelen. ‘Het hield ons scherp.’ Het hielp ook mee om binnen het vastgestelde budget te blijven. Maar het kan nog beter, vindt Guelen. Hij wil bij restauraties van monumenten in het vervolg

sneller kunnen bepalen wat wel en niet kan. In dit project is er weken gepuzzeld met een lift op de binnenplaats en uiteindelijk kwam die lift op een andere plek. Guelen: ‘De Rijksgebouwendienst mag zich scherper opstellen. Je moet met name bij het schrijven van een programma van eisen veel eerder zeggen dat iets niet kan. Niet eerst uitwerken en dan zeggen. Maar eerder en scherper. Als we dat beter in de vingers hebben, hebben we meer grip en kunnen we ook binnen de planning blijven.’

JJ


 architectuur

 architectuurbeleid

55

Over enkele jaren wordt het gebouw van het ministerie van VROM aan de Haagse Rijnstraat ingepakt met steigerdoek. Het gebouw wordt vernieuwd en geschikt gemaakt voor de gezamenlijke huisvesting van ambtenaren van Verkeer en Waterstaat en VROM. De ambitie is hoog: het rijkskantoor moet zo duurzaam mogelijk worden. SMAAK volgt de voorbereidingen en de verbouwing op de voet in een aantal korte verhalen. Deze keer: brainstormen over duurzame werkplekken met ‘Cradle to Cradle’-grondlegger William McDonough.

Architect bepleit beter benutten van atriums in VROM-ministerie

Rijnstraat 8 wordt duurzaam en eigentijds VROM-gebouw opnieuw duurzaamheidssymbool Het vernieuwde ministerie van VROM aan de Haagse Rijnstraat moet over een aantal jaren een eigentijds en duurzaam rijkskantoor zijn. Daarmee lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Toen het bijzondere gebouw met zijn klimaatregulerende atria in 1992 werd opgeleverd, was het al een symbool van milieuvriendelijkheid. Architect Jan Hoogstad had niet alleen een energiezuinig kantoor ontworpen, waar de muren uit beton met puingranulaat bestonden en tropisch hardhout en asbest waren geweerd. Hij had ook een aangename werkplek gecreëerd, waar medewerkers in hun kamers van daglicht konden genieten en de ramen of de zonwering zelf konden bedienen. In het pand was ook op grote schaal zuinige HF-verlichting ingebouwd, die later de standaard zou worden voor kantoren en scholen. Ondanks de duurzame prestaties is de nieuwbouw voor ongeveer dezelfde prijs – 345 miljoen gulden – opgeleverd als een ‘normaal’ kantoor.

andere smaken

Tekst: Jaco Boer Fotografie: Levien Willemse

Hij was al eens eerder op bezoek bij het ministerie van VROM aan de Haagse Rijnstraat. Maar veel tijd om het gebouw te bekijken had William McDonough toen niet. Vandaag kan hij zijn ogen in alle rust over de gevels en vloeren laten glijden. Projectdirecteur Jochem Frehe, die namens de Rijksgebouwendienst de vernieuwing van het VROM-gebouw coördineert, leidt de architect en medegrondlegger van de ‘Cradle to Cradle’(C2C)-filosofie rond door de bijzondere schepping van architect Jan Hoogstad. Zeventien jaar geleden leverde deze een kantoor op dat destijds als hoogtepunt van milieuen mensvriendelijk ontwerpen werd gezien. De lange gangen, de metershoge atria en de coffeecorners


waar medewerkers graag vergaderen: ze komen allemaal aan bod tijdens de rondgang. Af en toe stelt McDonough een vraag. Maar meestal luistert de Amerikaan geconcentreerd naar de uitleg over het gebouw en de manier waarop medewerkers het gebruiken. Voor een analyse vindt hij het na afloop nog veel te

vroeg. Maar het is hem tijdens de wandeling wel opgevallen hoe weinig mensen gebruik maken van het atrium. ‘Daar kun je veel meer mee doen.’ William McDonough is op de Dag van de Duurzaamheid door de Rijksgebouwendienst en de Programma­

directie Nieuwe Huisvesting van het ministerie uitgenodigd om te filosoferen over de rol die C2C kan spelen in de vernieuwing van Rijnstraat 8. In de komende jaren wordt het rijksgebouw namelijk vernieuwd en geschikt gemaakt voor de gezamenlijke huisvesting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat

en het ministerie van VROM. Het staat nog niet precies vast wat er allemaal gaat veranderen. Wel zullen de klimaat- en lichtinstallaties worden vernieuwd en de indeling van de werkplekken worden aangepast aan nieuwe inzichten en principes zoals de rijkswerkplek. De minister van VROM heeft ook de ambitie uitgesproken om de nieuwe huisvesting zo duurzaam mogelijk te maken. Voor de C2C-filosofie is daarin een belangrijke rol weggelegd.

avontuur Hoe deze principes moeten worden vertaald naar een nieuw gebouw­ ontwerp, is nog onduidelijk. ‘Voor de Rijksgebouwendienst en de betrokken ministeries is het invullen van de duurzaamheidsambitie een groot avontuur’, vertelt Frehe in zijn inleiding op de lezing van McDonough. De projectdirecteur heeft wel een paar suggesties waaraan je bij de vernieuwing vast zou kunnen houden. ‘Geef ruimte aan diversiteit in allerlei opzichten en probeer een gezonde werkomgeving te creëren. Een betere verbinding tussen stad en gebouw staat ook hoog op ons verlanglijstje.’ Directeur Peter Welling van de Programmadirectie Nieuwe Huisvesting binnen VROM zou duurzaamheid graag breder vertaald zien dan alleen technische aspecten. ‘We moeten inspelen op nieuwe inzichten in de rol van kantoren. En vergeet ook de medewerkers niet. Er moeten dadelijk ruim drieduizend mensen in het nieuwe gebouw met plezier kunnen werken. In de komende anderhalf jaar gaan wij hen nadrukkelijk betrekken bij onze opgave. Ik ben vooral benieuwd naar de ideeën van de jonge generatie. Die kijkt toch anders tegen een werkplek aan dan mensen die al een tijdje bij de rijksoverheid meedraaien.”

jong talent

Atriums worden te slecht gebruikt en gangen zijn te donker en te laag.

Een groep jonge ambtenaren van VROM en V&W is in het gebouw alvast op onderzoek uitgegaan en presenteerde tijdens de bijeenkomst met McDonough de resultaten van hun korte inspectie. Een aantal zaken zagen ze liever nog vandaag dan morgen verdwijnen. Zo willen ze af van de lange donkere gangen met hun lage plafonds die als deprimerend op hen overkomen. Ook het grote restaurant zou beter in kleinere


eenheden opgedeeld kunnen worden, zodat er meer ruimte ontstaat voor persoonlijke service en voorkeuren. Het liefst zagen de ambtenaren het ministerie na de verbouwing terugkomen als een plek waar collega’s elkaar op informele manier en in een aantrekkelijke omgeving kunnen ontmoeten. ‘Een document bewerken kun je ook thuis doen. Daarvoor hoef je niet naar kantoor te komen’, aldus één van de aanwezigen. De huidige coffeecorners en atria zijn eerste goede stap in deze richting, maar ze zouden veel intensiever gebruikt kunnen worden. ‘Zet in het atrium veel meer planten en vergroot er het aantal werk- en vergaderplekken via extra hangbruggen of entresols’, was het advies. McDonough bleek niet verrast over de wensen van de jonge medewerkers. ‘Veel kantoren zijn machines waarin we moeten werken. Maar we brengen onze tijd het liefst door op plekken die tintelen en sprankelen. Je moet je er welkom voelen en kunnen groeien. Ik ontwerp daarom vaak gebouwen als woonhuizen met hoge plafonds en toegang tot frisse lucht en daglicht. Als er over honderd jaar op die plek geen kantoren meer nodig zijn, kun je ze ook gemakkelijk ombouwen tot appartementen. Dat medewerkers informele ontmoetingsplekken willen, kan ik goed begrijpen. Een gebouw is een levend organisme, dat net als de mens een hart nodig heeft dat de gemeenschap voedt en bindt. Dat kan een park of een atrium zijn, maar niet een ongezonde kopieerruimte waar mensen astma krijgen van de tonerinkt.’

overvloed McDonough pleitte er in zijn lezing sowieso voor om duurzaamheid breder te zien dan het zuinig omspringen met grondstoffen en afval. ‘C2C gaat over het vieren van diversiteit en overvloed. Economische groei is prima als je materialen gebruikt die na afloop als voedingsstoffen in oneindige biologische en technologische kringlopen opgenomen kunnen worden. Mensen moeten niet proberen om zich minder slecht te gedragen, maar juist hun best doen om in harmonie met hun natuurlijke omgeving te leven. Het gaat om het zoeken naar een balans tussen ecologische diversiteit, economische rijkdom en sociale rechtvaardigheid.’

C2C in een notendop Cradle to Cradle (‘van wieg tot wieg’) is een nieuwe optimistische visie op duurzame ontwikkeling waarin op economische groei en consumptie geen taboe meer rust. Het is ontwikkeld door de Amerikaanse architect William McDonough en de Duitse chemicus Michael Braungart. Zij zien afval als grondstof voor nieuwe producten, die na hun gebruik worden opgenomen in oneindige biologische of technologische kringlopen. Materialen moeten wel voor 100% en zonder verlies van kwaliteit kunnen worden hergebruikt. Het zoeken naar stoffen die aan deze eigenschappen voldoen, is een belangrijk element van de C2Cbenadering. C2C-oplossingen moeten goed zijn voor zowel ecologie als economie en een sociale meerwaarde hebben. In de afgelopen jaren zijn veel overheden en grote bedrijven enthousiast geraakt over deze nieuwe kijk op duurzaamheid. In China wordt het boek dat MacDonough en Braungart over C2C schreven, zelfs als handleiding gebruikt voor de introductie van een circulaire economie.

De architect erkende wel dat er nog geen gebouwen bestaan die voor 100% aan deze principes voldoen. ‘We weten nog van te weinig bouwmaterialen of ze zonder verlies van kwaliteit op een veilige manier hergebruikt kunnen worden. Voor de korte termijn moet je daarom voor de best mogelijke oplossingen kiezen. Het kan nog wel enige tijd duren, voordat C2C bij het ontwerpen van producten en gebouwen de standaard is geworden. Op dit moment gaat het er vooral om dat we de juiste richting inslaan naar een veilige, gezonde, diverse en eerlijke wereld. Water, bodem, en schone lucht moeten we op een rechtvaardige en een economisch en ecologisch verantwoorde manier gaan benutten. Dat is ons uiteindelijke doel.’

bouwafval als grondstof In de C2C-filosofie wordt afval als voedsel beschouwd voor nieuwe producten. Bij de vernieuwing van het ministerie ontstaat volgens schattingen dadelijk 100.000 kubieke meter aan sloopafval en 15.000 kubieke

meter bouwafval. Heeft McDonough al een idee hoe je dat zou kunnen hergebruiken? ‘Nee. Ik ben hier nog maar net. Het kost tijd om alle materialen te inventariseren en bestuderen. Misschien zijn veel producten wel zo slecht dat je ze simpelweg moet vervangen door materialen die wel in oneindige kringlopen opgenomen kunnen worden. Bovendien moet je de verschillende maatregelen goed tegen elkaar afwegen. Veel medewerkers willen bijvoorbeeld dat de plafonds worden vervangen. Ik begrijp dat ook wel. Je hebt ruimte boven je hoofd nodig om helder en creatief te kunnen denken. Maar misschien levert zo’n maatregel zoveel nutteloos afval op dat je maar een deel gaat vervangen. Dan kom je je medewerkers wel tegemoet, maar wordt het milieu niet onnodig belast.” Het beschikbare budget zal uiteindelijk ook bepalen wat er vanuit de C2C-gedachte allemaal mogelijk is bij het vernieuwen van het ministerie. McDonough: ‘Het is denkbaar dat bij het afwegen van ingrepen andere

maatregelen veel goedkoper blijken te zijn en meer resultaat opleveren. Je zou ook de focus bijvoorbeeld op het aanpakken van de atria kunnen leggen. Persoonlijk zie ik daar allerlei mogelijkheden om er met balkons en extra hangbruggen meer werkruimte te realiseren. Met zijn overvloed aan daglicht en frisse lucht kan de plek zelfs uitgroeien tot het groene hart van het gebouw, waar je draadloos over het internet kunt surfen of een cappuccino drinkt met je collega’s. De belangrijkste opdracht is dat medewerkers zich in het gebouw ‘happy’ voelen. Als ze het er zo prettig vinden dat ze er wel zouden willen trouwen, heb je de juiste dingen gedaan.’

JJ


58

Musea krijgen alle ingang aan het Museumplein

andere smaken


59

Judith van Kranendonk, directeur-generaal cultuur van OCW:

‘Ik heb van mijn hobby mijn beroep gemaakt’ Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Levien Willemse

Ze is na minister Plasterk van OCW de belangrijkste ‘cultuur’-persoon van Nederland, directeur-generaal Judith van Kranendonk. Maar een kunstpaus zoals haar voorganger Jan Riezenkamp wil ze niet worden. Haar invloed gebruikt ze voor het stimuleren van ontwikkelingen en netwerken, en in deze tijd van crisis het versneld uitvoeren van restauratie en herbestemmingsprojecten. Over het Rijksmuseum is ze tevreden. ‘Daar gaat het nu zoals het moet.’

Ben jij de machtigste persoon op cultuurgebied in Nederland? ‘Dat ben ik niet, dat is de minister. Maar het aardige van de cultuurwereld is dat er geen machtigste mannen of vrouwen zijn. Het is een gevarieerd veld met veel creatieve en inspirerende mensen, die in vrijheid en onafhankelijkheid ontwerpen en scheppen. Natuurlijk stellen rijk, provincie en gemeente middelen ter beschikking aan de cultuur. De DG cultuur zet wel de laatste handtekening voordat de minister zijn keuzes daarin maakt, in die zin heb je wel invloed. Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat iedereen die wat wil en wat kan, aan bod komt. Wat je doet, is kansen creëren en verbindingen leggen.’ Maar als je ziet dat het bijvoorbeeld bij het Rijksmuseum niet zo gaat zoals je zou willen, grijp je dan in? ‘Ja natuurlijk. Daar ben ik ook voorzitter van het opdrachtgeversoverleg. De vernieuwing van het museum gaat me ook aan het hart, ik voel ik me daar sterk bij betrokken en

verantwoordelijk voor de gang van zaken. Je zorgt er bovendien voor dat de minister daar - afgezien van een paar cruciale momenten - geen omkijken naar heeft. Directeur Pijbes, de Rijksgebouwendienst en ik zitten samen aan tafel en we proberen het met elkaar eens te worden.’ Wie van de drie trekt er dan aan de touwtjes? ‘Dat hangt van het onderwerp af. Omdat ik voorzitter ben, trek ik wel het hardst. Ik moet de tijd en het geld bewaken, en dat in goede samenhang met kwaliteit. Het Rijksmuseum is niet alleen een nationale zaak, maar is ook internationaal van belang, en daar heb je rekening mee te houden.’ ‘Ik kende het project al vanaf de Amsterdamse kant toen ik secretaris van stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid was. Ik ben van de ene kant van de tafel naar de andere kant verhuisd. Daardoor weet ik hoe een stadsdeel functioneert en wat voor gevoelens daar ontstaan. Je moet intensief sturen in de communicatie tussen het

museum en het stadsdeel. Die is nu aanzienlijk verbeterd.’

wonen, werken en recreëren Wat heb je van die ervaring geleerd en meegenomen naar je functie als DG? ‘Vooral het inzicht wat een stadsdeelbestuur en de mensen die daar wonen, werken en recreëren, belangrijk vinden. Vanuit het rijk gaat er een enorme som geld naar het stadsdeel waarmee naar jouw idee iets geweldigs gebeurt. Maar het is niet vanzelfsprekend dat de buurt en de stad daar ook zo enthousiast over zijn. Wij denken ‘wat geweldig dat het aantal bezoekers verdubbelt!’, en zij denken ‘waar gaan die bezoekers allemaal naartoe en waar zetten ze hun auto’s neer?’ Heeft het stadsdeel de procedure ook niet veel moeilijker gemaakt? ‘Nee, dat vind ik niet. Ik denk wel dat het stadsdeel, de gemeente, het rijk, Rijksmuseum en de directeur in een eerder stadium beter en intensiever hadden moeten communiceren.


60

Als dat onvoldoende gebeurt, kun je daar jaren last van hebben. De vertraging betreft ook de complexiteit. Het is een complex proces waarvoor je tachtig à negentig vergunningen nodig hebt.’ Heeft de opdrachtgever zich daarin verslikt? ‘Dat is niet het juiste woord. Ik zou eerder zeggen de complexiteit onderschat.’ Ben je gelukkig met hoe het nu gaat? ‘Ja. Heel gelukkig.’ Wat dacht je toen je in de krant las dat de architecten weer aan het tekenen zijn geslagen? ‘Dat is architecten eigen, maar ik heb daar geen opdracht toe gegeven. Het is een initiatief van directeur Wim Pijbes, gesteund door rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol. Het komt dus absoluut niet uit mijn koker. Als ik zeg dat ik gelukkig ben, zoals het nu gaat, is dat op basis van uitgewerkte programma’s van eisen en de aanbestedingen die nu rond zijn. De verbouwing van het hoofdgebouw is nu in gang gezet. Het is gelukt om dat binnen de budgettaire kaders, zonder aantasting van de kwaliteit en binnen de tijd voor elkaar te krijgen.’

museumplein Ben je niet nieuwsgierig? ‘Natuurlijk ben ik nieuwsgierig, maar ik word op de hoogte gehouden. Stadsdeel en gemeente trekken hierin samen op, ook voor de herinrichting van het Museumplein, om alle musea een ingang aan het plein te geven, inclusief het Van Goghmuseum.’ Oh? ‘Er zijn plannen en ambities met betrekking tot het plein, waardoor het initiatief van Pijbes in betere aarde valt dan een aantal jaren gele-

den. De situatie is inmiddels helemaal veranderd, onvergelijkbaar met toen. Men is nu gaan kijken naar het hele Museumplein, wat belangrijk is voor heel Amsterdam. Vanuit dat perspectief kijk je ook naar de positie van het Rijksmuseum ten opzichte van het plein.’ In hoeverre heeft OCW invloed op de inrichting van het plein omdat er twee rijksmusea aan liggen? ‘Daar hoort ook het Stedelijk bij, waar we geld in hebben gestoken. Je denkt mee. Primair is het een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Omdat we investeren in de musea, willen we wel meedenken, hoewel we afhankelijk zijn en blijven van het bevoegd gezag dat de vergunningen verleent.’ Ben je ook afhankelijk van de Rijksgebouwendienst? ‘Nee, die dienst is in feite opdrachtnemer, een taak die gaandeweg het proces preciezer en nadrukkelijker wordt uitgevoerd.’

introvert. Ik moet zeggen dat het met mijn portefeuille nog wel meeviel, wat ook te maken heeft met de aard van cultuur. Die gaat over schoonheid, troost en vermaak, is gericht op het unieke en onderscheidende, terwijl onderwijs er juist voor zorgt dat iedereen gelijke kansen krijgt. Bovendien heeft kunst en cultuur elke dag een pagina in de krant, er zijn weekbijlagen; dat is ook een verschil.’ Word je voor zo’n functie gevraagd? ‘Nee, ik heb gesolliciteerd.’ Moet je verstand hebben van cultuur? ‘Je moet wel iets hebben met cultuur, een zekere affiniteit. Ik heb veel verschillende dingen gedaan in mijn loopbaan. Ik was onder andere directeur van het busbedrijf van het gemeentevervoerbedrijf (GVB) in Amsterdam. Ik was Mevrouw Bus. Ik ging in mijn vrije tijd wel vaak naar culturele activiteiten, en als stadsdeelsecretaris heb je ook veel met cultuur te maken, omdat Amsterdam een groot cultureel podium is.’

nieuwe fase Zes jaar geleden volgde je in feite ‘kunstpaus’ Jan Riezenkamp op. Wat heb je van hem geleerd of overgenomen? ‘Ik doe het op mijn eigen manier, ik heb niet de pretentie om een tweede Riezenkamp te worden. Daar komt bij dat de tijden zijn veranderd, er worden tegenwoordig andere eisen gesteld aan een DG. Bovendien stond OCW toen ik hier kwam als departement niet zo positief op de kaart .’ Oh nee? ‘Nee, het imago van het departement was niet buitengewoon goed. Men keek heel erg naar zichzelf en niet naar de buitenwereld. Toen hebben we een verander- en verbetertraject ingezet om de manier van werken beter te laten aansluiten bij de eisen van deze tijd. Minder

Waarom niet doorgegaan in de transportsector? ‘Met de cultuur- en mediaportefeuille maak je van je hobby je werk, en daarbij kom je in een wereld met creatieve, leuke, lastige, eigenzinnige en gekke mensen terecht. Ze zijn verschillend, de wereld van het transport en de cultuur, maar ze hebben ook veel gemeen, ze zijn allebei dynamisch en raken mensen persoonlijk. Dat ik vanuit de transportwereld naar een andere wereld ben overgestapt, komt door mijn nieuwsgierigheid naar wat de rest van de wereld te bieden heeft.’

ruimtelijke opgave Cultuurhistorie is een speerpunt van dit kabinetsbeleid. Waarom? ‘ Architectuur en cultuurhistorie zijn bepalend voor de gigantische

ruimtelijke opgave die Nederland van oudsher heeft, en dan gaat het om zowel de stedelijke ontwikkeling als die van dorpen, landschap en regio. Er is behoefte aan duurzaam bouwen, oplossen van de verkeersproblematiek, woningbouw en we investeren daarin extra vanwege de crisis. De verrommeling van ons landschap vraagt om een antwoord, en daar is haast bij. Dit kabinet is begonnen met een ‘Mooier Nederland’. Het is belangrijk om de culturele aspecten op een integrale manier op te pakken. Het is bijzonder dat alle departementen daarin samen optrekken, en dat er aan de nota ‘Een Cultuur van Ontwerpen’ een pakket stimuleringsmaatregelen is verbonden.’ ‘In die nota ligt het accent op herbestemming, stedenbouw en regionaal ontwerp. We hebben dat in samenspraak met de marktpartijen bedacht, maar er zaten ook vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, architecten en stedenbouwkundigen in de club, mensen die je inspireren. Er is al sprake van een stevige basisinfrastructuur met het Nederlands Architectuurinstituut, Het Fonds voor de Beeldende Kunst, Vormgeving en Architectuur, Architectuur Lokaal en het Stimuleringsfonds. Er zijn pilots geweest in de vorm van tien grote projecten - de zogenaamde ‘grands projets’, waarvan het Rijksmuseum er één is. Met de nota ‘Een Cultuur van Ontwerpen’ zetten we nog een stap verder. We willen in alle ruimtelijke projecten het ontwerp voorop zetten. Daarnaast willen bij herbestemming en het versterken van stedenbouw ons beleid goed in de praktijk door laten werken. Bovendien stimuleren we nu ook projecten in de aandachtswijken van Van der Laan. Daar staan objecten, zoals scholen en kerken, die hun functie hebben verloren en om een nieuwe bestemming vragen. Daar is acht miljoen beschikbaar voor gesteld.’

Waarom ‘Mevrouw Bus’ ’Mevrouw Cultuurhistorie’


61

Een ander speerpunt is het Nationaal Historisch Museum. Hoe noodzakelijk is dat? Er is toch al een Rijksmuseum? ‘Dat is een oude discussie. We gaan er nu iets moois van maken.’ Waar staan we nu? ‘In Arnhem!’ Ben je met hoofdpijn van dit dossier op vakantie gegaan deze zomer? “Nee, maar het is wel heel spannend geweest. De Kamer heeft een duidelijke uitspraak gedaan over de locatie die nu is gekozen, en dat is prima volgens mij, in samenwerking met het Openluchtmuseum. Die andere locatie was trouwens ook prachtig.’ Gaan we iets merken van architectuurbeleid bij dat museum? ‘Dat gaat zeker gebeuren. Het wordt iets nieuws, het moet net zo’n icoon worden als ons gebouw in Amersfoort voor de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed. Dat is een monument in spe. Het Nationaal Historisch Museum moet ook zo’n visitekaartje worden.’

cultureel erfgoed ‘Als ik bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed rondloop, word ik gelukkig. Het is ook mijn gebouw geworden. We hebben er wel aan moeten trekken, maar dat is inherent aan mijn bestuurlijke rol. Je moet zorgen dat het prachtig en betaalbaar wordt en dat is nog een hele klus. In de beginfase lag er een ontwerp met een begroting die te hoog was. Vervolgens is het ontwerp aangepast door een deel van het gebouw eraf te halen. Dat kon gelukkig zonder de essentie van het ontwerp aan te tasten. Vanaf dat moment ging het lopen en kregen we het gevoel het gebouw gered te hebben.’ Dat is nu klaar, net als de nota Een Cultuur van Ontwerpen. Waar leg je verder de nadruk op, de komende tijd?

is geworden

‘Dat Nationaal Historisch Museum natuurlijk, maar ook de modernisering van de monumentenzorg, een wet die nog door de Kamer moet. Daarin verankeren we de monumentenzorg in de wet op de ruimtelijke ordening. Heel bijzonder omdat de monumentenzorg niet langer als hindermacht achteraan in het proces komt, maar betekenis krijgt aan de voorkant. Dan neem je de cultuurhistorische waarde mee in het begin van het traject. Zo zit je in het hart van Nederland.’ Ik kan me voorstellen dat ontwikkelaars zullen zeggen dat er weer een obstakel bijkomt in de regelgeving. ‘Nee, er komt niets bij, de regelgeving wordt juist eenvoudiger. Cultuurhistorie kan en moet een bron van inspiratie zijn, en dat bouw je nu van meet af aan in. De rest van het proces verloopt in een hoger tempo, sneller dan als je halverwege of aan het eind bedenkt dat je nog een oplossing voor een monument moet zoeken.’ ‘Als je dat afwegingsproces op gemeentelijk niveau in de bestemmingsplanfase neerzet, ben je bezig met een integrale benadering. We gaan van een objectgerichte naar een gebiedsgerichte manier van werken. Je kijkt dus ook naar de context. Dat is een tweede element. Ten derde is bij de ruimtelijke ordening inspraak van de burgers geregeld, dat is ook meteen georganiseerd. Naar analogie van het Rijksmuseum: burgers bestaan, daar heb je rekening mee te houden. Bij het vervoerbedrijf kun je een chauffeur wel eens bij wijze van grap horen zeggen: heerlijk rijden met een bus, maar wat jammer dat er voortdurend passagiers in- en uit- moeten stappen. Mooie gebouwen neerzetten zonder rekening te houden met de mensen die er gaan wonen, dat is ook de wereld op zijn kop zetten. Je doet het voor de burgers. Je hoeft niet precies te doen

wat ze willen, maar je moet ze er wel bij betrekken. Bovendien zijn de burgers mondiger dan vroeger en ze nemen kennis mee.’

serieus nemen De macht van burgers kan een bestuurder ook slecht uitkomen. ‘Natuurlijk! Neem de fietsonderdoorgang bij het Rijksmuseum, dat wilden we liever anders, maar we hebben dat als bestuurders ook niet goed gedaan. We hebben het publiek niet op tijd betrokken. Daardoor hebben we de kans op een mooiere ingang gemist. Als we eerder met de mensen in gesprek waren gegaan, had er volgens mij een beter ontwerp uit kunnen komen.’ Herbestemming is dus een belangrijk thema in deze kabinetsperiode. Maar wat doe je met afgedankte gevangenissen, kloosters, scholen, ziekenhuizen en een dorpsmonument als Veenhuizen? Veel ligt op incourante plekken. ‘Er ligt inderdaad een prominente herbestemmingsopgave. Het is een van de drie speerpunten van de nota ‘Een Cultuur van Ontwerpen’. We gaan daarvoor de krachten bundelen van de Rijksgebouwendienst die de nodige rijksmonumenten in beheer heeft, en de expertise die wij in huis hebben bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is onze databank, daar ligt onze kennis. Je ziet de opgaven op je afkomen, de gebouwen zijn ook heel verschillend en het zal ook ingewikkeld zijn overal een nieuwe bestemming voor te vinden. Maar er zijn ontzettend veel mogelijkheden. Denk aan de voormalige Dominicanenkerk in Maastricht die is omgebouwd tot een prachtige boekhandel en de Caballero-fabriek hier in Den Haag waar nu startende bedrijven in zijn gevestigd, veelal uit de creatieve en innovatieve sector. Daar zijn de ver-

schillende stimuleringsmaatregelen van het Rijk voor bedoeld. Maar het blijft ook de verantwoordelijkheid van de provincies, gemeenten en eigenaren van monumenten. Het rijk kan niet op alle plekken actief zijn. Wat dat betreft geldt nog steeds het adagium ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Je hebt een zeer brede portefeuille, die gaat van dans tot architectuur en van monumenten tot wereldmuziek. Hoe leg je dan accenten? Er zijn natuurlijk verbindingen te leggen, bijvoorbeeld tussen architectuur, cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. Daarmee zit je in het hart van de inrichting van Nederland. Buitenstaanders vragen zich wel eens af waarom je je met cultuur bezighoudt, omdat DG van de Rijksgebouwendienst of van Verkeer en Waterstaat stoerder lijkt. Het aardige van de ontwikkeling van de afgelopen jaren is dat alle andere departementen met ontwerp, architectuur en cultuurhistorie aan de slag zijn gegaan. OCW is nu in een medebepalende rol terecht gekomen. Er heeft een enorme omslag plaatsgevonden, ook in het interdepartementale contact. Dan zeggen ze wel van ‘daar heb je haar weer met haar cultuur en cultuurhistorie’, maar daar hebben we bewust aan gewerkt. We hebben bereikt dat de departementen nu zelf het onderwerp actief hebben opgepakt. Ik ben daar echt trots op. Het was misschien een stille revolutie, de erkenning daarvan, maar die heeft zich wel voltrokken.

JJ


62

 kunst

 stedenbouw

andere smaken Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Hans Wilschut

Toegegeven. Het non-descripte gebouw van Rijkswaterstaat Zeeland in Goes is niet de meest spannende locatie voor een kunstenaar. Over het twee verdiepingen tellende gebouw, gelegen aan de rand van een woonwijk, valt eigenlijk niet veel meer te vertellen dan dat het er gewoon staat en waar eigenlijk niks

Fotograaf Wilschut toont curieus landschap in kantoor Rijkswaterstaat

Stedelijke werkelijkheid als prentenboek van verlangens Fotograaf Hans Wilschut maakte drie monumentale fotowerken voor het gebouw van Rijkswaterstaat Zeeland in Goes. Werken die op subtiele wijze inhoudelijk refereren aan de verantwoordelijkheden van de organisatie. Vooral aan de enorme, onvoltooide fly-over het trappenhuis insteekt moesten de medewerkers wennen. Een mooi beeld, maar voor een organisatie die zich onder meer ontfermt over snelwegen, is een dergelijke planologische misser aan de muur wel even slikken.

mee is. Maar eenmaal in het gebouw wordt het al een stuk interessanter. Recent is na een grondige verbouwing de boel opgefrist. Het resultaat is een nieuwe indeling met gemoderniseerde kantoren, lichtkoepels, een koffiecounter, enzovoorts. Maar het meest in oog springt iets anders. De bezoeker die de receptie passeert wacht een groots entree. Een enorme, plots afgebroken fly-over dendert hem vanuit het trappenhuis tegemoet.

curiositeit Het is een spannend beeld, zeker voor een organisatie die verantwoordelijk is voor het onderhoud, beheer en aanleg van (vaar)wegen in de pro-

vincie Zeeland. Want wie het geheel wandvullende fotowerk goed bekijkt ziet dat de vanaf onderen, met een groothoeklens gefotografeerde flyover niet middenin het bouwproces is vastgelegd. Integendeel. Onder het onafgemaakte staketsel bevindt zich een keurige parkeerplaats waarvan een aantal parkeervlakken zelfs is voorzien van een tentdakje. In het ’s avonds geschoten beeld is verscholen achter een boom een tweede fly-over te zien. Ook bij deze is de bouw in een bocht abrupt gestopt. Niet veel verder staat een flatgebouw hopeloos in de weg. Het is duidelijk dat beide snelwegen letterlijk nooit hun eindbestemming zullen kennen, maar tot een curio-

siteit zijn gedoemd van opzichtige, planologische misser in het stedelijk landschap. Althans in Nederlandse ogen. Fotograaf Hans Wilschut maakte het werk in het Zuid-Afrikaanse Kaapstad. De bochten van de twee fly-overs waren indertijd verkeerd berekend. Toen het ‘foutje’ tijdens het bouwproces aan het licht kwam werd de bouw simpelweg gestaakt, en werden de staketsels, weliswaar op onvoorziene wijze, alsnog onderdeel van het stedelijk landschap. Elders blijkbaar een zaak waarover men de schouders ophaalt. In de Nederlandse, met Zwitserse precisie, gecreëerde openbare ruimte, waarin restplekken en rafelranden


 architectuurbe-  kunst

63

met hun uitstulpingen als Chinese karakters. Het enige oer-Hollandse plaatje van de drie werken is onder handen van Wilschut net zo exotisch geworden als de Zuid-Afrikaanse beelden van de fly-over en de stuwdam.

nat en droog

als onkruid worden bestreden, een ondenkbare situatie. Niet geheel verbazingwekkend riep dit werk onder medewerkers volgens Wilschut in eerste instantie gemengde gevoelens op. Doet de aanblik van een dergelijk beeld, dat bezoekers bij binnenkomst ongeveer als eerste zien, niet te veel de wenkbrauwen fronsen? Is het geen antireclame voor de organisatie? Moet niet elk misverstand worden vermeden dat het hier nadrukkelijk niet om ‘eigen werk’ gaat.

stuwdam Ook het tweede fotowerk van Hans Wilschut, dat zich aan het einde van de Afdeling Water bevindt, laat een

nogal on-Nederlandse situatie zien. Een weids panorama (waarvoor drie opnames tot één beeld zijn gemonteerd) van een enorme stuwdam die werkloos in een letterlijk leeg gelopen landschap staat. Op een minuscuul plasje na, is er nergens water. We bevinden ons in de Karoo woestijnvlakte in Zuid-Afrika. Een eindeloos, droog gebied dat zich uitstrekt van de binnenlanden van Eastern Cape naar de Indische Oceaan en bijna een derde van Zuid-Afrika inneemt. De volstrekt functieloze stuwdam in dit ‘land van de grote dorst’, de inheemse betekenis van Karoo, staat in schril contrast met de talloze onmisbare sluizen en dammen in ons land.

Zoals bijvoorbeeld de Zeeuwse Krammersluizen die onderwerp zijn van het derde fotowerk van Wilschut, dat een van de muren in het bedrijfsrestaurant vult. Maar waar de andere twee werken zich tot visuele vraagtekens van het getoonde landschap ontpoppen, gaat Wilschut in dit werk juist voorbij aan functie en doelmatigheid. Hij toont het in de Philipsdam gelegen Krammersluizencomplex niet in zijn alledaagse, vernuftige glorie, maar tovert het om tot een haast abstract beeld. Het bij zonsondergang vanuit een vliegtuig gefotografeerde sluizencomplex wordt gereduceerd tot een lijnenspel van donkere contouren in een glinsterend vlak. De zwarte sluizen ogen

Wilschut concentreerde zich in zijn opdracht duidelijk op de ‘natte’ en ‘droge’ functies van Rijkswaterstaat. De fotowerken zijn beelden die op subtiele, maar prikkelende wijze refereren aan de aard en de verantwoordelijkheden van de organisatie. Een dergelijke gelaagdheid is typerend voor het werk van Hans Wilschut. In zijn fotowerken van (nachtelijke) stedelijke en industriële landschappen – denk aan de ongebreidelde stedelijke wildgroei in Azië, Afrika en rijke oliestaatjes – schuilt veelal een maatschappelijke onderlaag. In louter esthetische beelden of een digitaal gemanipuleerde werkelijkheid is Wilschut – in tegenstelling tot veel andere fotografen van het urbane landschap – dan ook niet geïnteresseerd. Voor wie goed kijkt biedt de stedelijke werkelijkheid genoeg opmerkelijke beelden. Wilschut is zo’n scherpe voyeur. Een trage voyeur ook. Wilschut bezoekt locaties vaak meerdere keren en het gebruik van een technische camera is een tijdrovend proces. Ogenschijnlijk onmogelijke perspectieven in zijn beelden zijn niet digitaal gemanipuleerd, maar het gevolg van ouderwetse waaghalzerij. Voor Wilschut is het klimmen op de hoge boog van een brug of het dak van een flatgebouw simply part of the job. Het is een meer poëtisch dan prozaïsch werkproces, dat een weerspiegeling vindt in het karakter van zijn werk. In essentie gaat Wilschut in zijn fotobeelden voorbij aan de fysieke stad als de optelsom van stenen, glas en beton. Voorbij de snelle façadearchitectuur laat hij ons veeleer de stedelijke werkelijkheid zien voor wat het is: een prentenboek vol van menselijke verlangens, angsten, preoccupaties en mislukkingen.

JJ


64

Tekst: Ilse van Rijn Fotografie: Thea van den Heuvel

 monumenten

 architectuur

 architectuurbeleid

 kunst

Anderhalf jaar geleden volgde Lisette Pelsers Doris Cannegieter op als directeur van Rijksmuseum Twente. Nu heeft ze haar plannen omgezet in daden: de vleugel oude kunst gaat het komend jaar op de schop. Niet alles zal straks meer op zaal te zien zijn.

Rust en helderheid moet terugkeren in Rijksmuseum Twente Met verbouwing moet vaste collectie beter tot haar recht komen andere smaken


 architectuurbe-  kunst

Lisette Pelsers in de afdeling Oude Kunst

‘Maar er is nog niets te zien, hoor!’ zo waarschuwt Lisette Pelsers, sinds april 2008 directeur van het Rijksmuseum Twente in Enschede. Na de ‘Operatie Veiligheid’, de codenaam waarmee de recent doorgevoerde technische verbeteringen van het brandveiligheids- en bewakingssysteem worden aangeduid, staat ze aan de vooravond van een grootscheepse herinrichting van het museum. De uitzonderlijke museumcollectie, ontstaan uit private schenkingen en bij de opening van het museum in 1930 overgedragen aan de Nederlandse Staat, is ondergebracht in een gebouw, ontworpen door Karel Muller en Anton Beudt, dat door bezoekers als defensief wordt ervaren. Het museum is ‘verrommeld’. De huiselijke en stoffige sfeer die er heerst moet plaats gaan maken voor een museale uitstraling. Rust en helderheid zijn kernwoorden in Pelsers’ ambitieuze project. Het Rijksmuseum Twente is nog niet lang geleden grondig verbouwd. Ben van Berkel ontwierp in 1995 een nieuwe tentoonstellingszaal en een museumcafé.

Het bestaande gebouw werd toen tevens volledig geklimatiseerd. Wat is nu de reden voor de renovatie? Pelser: ‘De verbouwing van Van Berkel betrof de vleugel moderne en hedendaagse kunst. Deze vind ik nog steeds mooi en functioneel. We pakken nu de vleugel oude kunst aan. Hier hangt kunst daterend van 1400 tot 1900. De inrichting van dit deel is in dertien jaar vrijwel ongewijzigd gebleven. Veel presentatiemiddelen, zoals vitrines en sokkels, waren destijds al geïmproviseerd. Daar is in de tussenliggende jaren niets aan veranderd. De variëteit aan plinten en vloeren, de slordig gestuukte muren en niet weggewerkte radiatoren leiden, bewust of onbewust, de aandacht van de bezoeker af. Maar de verbouwing heeft ook inhoudelijke redenen. De opstelling is nu vrij breed en te weinig gedifferentieerd: alles staat op zaal. Dit gaat ten koste van de topstukken in onze collectie. U hebt interieurarchitecte Marijke van der Wijst gevraagd na te denken over een oplossing voor de herinrichting.

Zij staat bekend om haar inhoudelijke aanpak. Hoe gaat haar ontwerp voor het Rijksmuseum Twente in op de manier waarop u de komende tijd om wilt gaan met de collectie van het museum? ‘Van der Wijst heeft inderdaad een zeer goed gevoel voor kunst. Haar ontwerpen zijn niet opdringerig. In het Rijksmuseum Twente gaat het om de inrichting van een collectieopstelling. Het is de bedoeling dat deze enige jaren meegaat. Een tijdelijke tentoonstelling kan een extreem en zeer uitgesproken ontwerp beter verdragen.’

storend Even later toont Pelsers met de vinger op de ontwerpen van Van der Wijst de geopperde veranderingen: ‘Er staan ook speculatieve voorstellen in,’ benadrukt ze. ‘Dit is een schets.’ Een van de ideeën is storende verkeersruimten, die voornamelijk door werknemers worden gebruikt, te onttrekken aan het tentoonstellingscircuit. Hiertoe zullen enkele aanpassingen van de bestaande architectonische structuur moe-

65

ten worden gedaan. Ook wil het museum, op voordracht van Van der Wijst, de zichtassen verleggen: door de doorgangen tussen de zalen te verleggen, ontstaat een meanderende routing. Wanneer vervolgens eyecatchers op de zo ontstane, direct zichtbare plekken worden gehangen, zal de bezoeker automatisch worden geattendeerd op de bijzondere individuele kunstwerken. Bovendien schept een alternerende route intimiteit in de afzonderlijke expositieruimtem. Langs de tentoonstellingszalen lopen galerijen, - vroeger waren dit buitenruimten. Door sleuven aan te brengen in de wanden tussen de gangen en de expositieruimten, wordt juist voldoende licht in de zalen toegelaten, ontstaat er meer wandruimte en kan tevens meer interactie plaats hebben tussen de galerij en de permanente opstelling. In die galerijen kunnen eigentijdse beelden worden getoond, tijdelijke presentaties worden georganiseerd, zoals de eindexamenpresentaties van kunstacademies. Snel roulerende en kortstondige activiteiten contrasteren op een positieve wijze met de meer statische collectieopstelling. Bovendien brengt de bedrijvigheid meer levendigheid in het museum. Het huidige plan voorziet tevens in een prentenkabinet: er zal een zaal worden ingericht met de bijzondere tekeningencollectie van het museum. En er zal een ‘blingbling-kabinet’ komen, glimlacht Pelsers. In de collectie bevindt zich veel zilver en Delfts aardewerk, zoals de prachtige Piramidevaas (tulpenvaas) (ca. 1700). Dit staat nu achteloos in de ‘voortkabbelende stroom aan kunstwerken’, zoals de huidige opstelling van oude kunstwerken wordt getypeerd. In het kabinet zullen hoogtepunten uit de collectie de aandacht krijgen die ze verdienen.

kwaliteit De Rijksgebouwendienst laat zoals gebruikelijk een museum vrij in zijn keuzes maar heeft wel een bouwhistorisch onderzoek ingesteld. Dat is erop gericht om te kijken welke ingrepen mogelijk zijn en waar eventueel wijzigingen in de schetsen en plannen van Van der Wijst nodig zijn. ‘Maar basis voor de opstelling is gelegd’, zegt Pelser.


 architectuurbeleid

 kunst

bracht. Spreken die beide standpunten elkaar niet tegen, gelet op de ruimte die het museum tot zijn beschikking heeft? ‘Er is lange tijd weinig met de collectie gedaan. Alle aandacht was gevestigd op de doordenderende tentoonstellingsmachine. Door de topstukken naar voren te halen manifesteer je je als museum op een andere manier. Het basiskapitaal moet worden uitgedragen: in november publiceren we voor het eerst een bezoekersgids. Er komt een audiosysteem. Meer tentoonstellingen zullen vanuit de bestaande collectie worden gemaakt, waarbij we vaker zullen samenwerken met externe experts. Zo is de huidige expositie ‘De Bazel tot Eek. Vorm / functie / verbeelding’, door kunsthistoricus Rob Driessen samengesteld uit de collectie 20e-eeuws vormgeving van het museum. We hebben een brede collectie, maar inhoudelijk dragen we dit museum maar met zijn tweeën. Dat is niet veel. ‘

zichtbaar

Exterieur van Rijksmuseum Twente. Het gebouw wordt als te defensief ervaren.

U bent nog niet zo lang directeur van het Rijksmuseum Twente. Waarin verschilt de manier waarop u in het nieuwe ontwerp de collectie zichtbaar wilt maken met die van uw voorgangers? ‘In de nieuwe opstelling komt het accent te liggen op kwaliteit en op de topstukken in plaats van op het brede verhaal waarin ‘alles’ wordt getoond. Less is more, is onze overtuiging. Met deze benadering vinden we dat de collectie, ons basiskapitaal, beter tot zijn recht komt.’ U profileert zich als een museum dat de diversiteit wil tonen. Toch komt u, wanneer u praat over de herinrichting van het museum, telkens terug op de accenten die in de collectie moeten worden aange-

Wegens verbouwingen zijn in Amsterdam vele musea (deels) gesloten voor publiek. Bent u het volgende museum dat zijn deuren tijdelijk dicht zal moeten doen? Op de achtergrond klinkt geboor en getimmer. Pelser antwoordt: ‘Nee, geen sprake van! Het is ook niet nodig: ruimtelijk hebben we het over een derde van de capaciteiten dat zal worden aangepakt. Ik vermoed dat het hele proces ongeveer een jaar in beslag zal nemen. Maar de topstukken uit de collectie zullen in een gecomprimeerde opstelling zichtbaar blijven. Wel zal het hier door de verbouwingen soms onrustig zijn. Dit legt een druk op de werknemers. De hal is momenteel een grote opslagplaats, de winkel moet dagelijks worden gestoft vanwege opwaaiend gruis. Al die tijd draait het bedrijf gewoon door. Daar heb ik enorme waardering voor.’

JJ


 stedenbouw

 monumenten

 architectuur

Waterpolitie zwemt tijdelijk in sobere luxe andere smaken Tekst: Anne Luijten Fotografie: Luuk Kramer

Gebouw van de KLPD op het Westerdok dat nu is gesloopt.

Met gemengde gevoelens kijken de mannen en vrouwen van de Amsterdamse dienst Waterpolitie uit het raam van hun gloednieuwe onderkomen op het Westerdokseiland. Pal voor hun neus is hun oude pand, het karakteristieke Koloniaal Etablissement, onlangs gesloopt. Op deze plek op een schiereiland in het IJ zal de nieuwbouw IJdock gaan verrijzen, het complex met de ‘uitgehakte’ zichtlijnen naar een ontwerp van Dick van Gameren en Bjarne Mastenbroek.

Kantoor betrokken in afwachting van spectaculair IJdock

Buitenkant van het tijdelijke bureau van de KLPD aan de Westerdoksdijk.

67

Niet alleen de toekomst van deze strategische plek in het IJ is omstreden, ook haar geschiedenis mag gerust roerig worden genoemd. Tegenstanders van het complex vragen zich of zo’n groot volume aan gebouwen op deze plek wel wenselijk is. Het zou niet alleen het zicht vanuit de binnenstad naar het open IJ dichzetten, maar bovendien een ‘kolos’ vormen in de bocht van het IJ. De sloop van het pand van architect Van Niftrik uit 1910 – oorspronkelijk een opslagplaats voor goederen die naar Indië werden verscheept – is met procedures jarenlang tegengehouden door het Cuypersgenootschap en de Verening Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad. Ondanks het positieve advies van Monumentenzorg heeft het pand de monumentenstatus nooit verworven en is na uitspraak van de Raad van State door de gemeente uiteindelijk een sloopvergunning afgegeven. Even is nog sprake geweest dat het pand elders herbouwd zou worden, dat plan is van de baan, wél blijven een aantal karakteristieke elementen behouden voor de nieuwbouw. Sinds 1957 was het Koloniaal Etablis-

sement eigendom van de Rijksgebouwendienst en het onderkomen van de dienst Waterpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). De Waterpolitie doet ‘zeg maar alles wat de gewone politie op het land doet’, aldus groepschef Freek Kalf, en was dus uitermate in haar nopjes met de ideale ligging midden in haar werkgebied, met loodsen, boten en ruimte voor de deur. Maar als kantoorhuisvesting was het pand zwaar verouderd. De sluip-door-kruip-door indeling had nog wel een charme die de politiemannen en -vrouwen konden waarderen, maar aan de huidige Arbowet voldeden de werkplekken niet. In het nieuwe IJdock zal de Waterpolitie naar verwachting in 2012 een nieuwe plek krijgen. Wegens sloop en nieuwbouw moest worden gekeken naar tijdelijke huisvesting. De nabijheid van havenfaciliteiten was uiteraard een cruciale voorwaarde. Het werd uiteindelijk een huurpand aan de Westerdoksdijk, midden tussen de appartementen en kantoren, in plaats van op eigen terrein. De boten liggen op loopafstand aan de


68

overkant van de dijk, tussen het Stenen Hoofd en het witte torentje van de voormalige rederij van de gebroeders Goedkoop.

keten

Robuust-chique uitstraling in het interieur. Verhoorkamers zijn afgescheiden met vitrage.

Architect Gert Koekkoek van de Rijksgebouwendienst is verantwoordelijk voor de inrichting van de twee lagen (ruim 1600 vierkante meter verdeeld over souterrain en beletage). Wegens de veel te late oplevering van het pand door de ontwikkelaar ontstond een race tegen de klok om sloop van het oude pand en nieuwbouw van IJdock niet te laten vertragen. Een bijzondere prestatie die je niet direct aan het resultaat afleest en het gevolg is van een goede samenwerking tussen de Waterpolitie, Rijksgebouwendienst, adviseurs en aannemers onder leiding van Rijksgebouwendienstprojectmanager Wouter Goossens. Het van het begin af aan intensief met elkaar optrekken maakte het verschil tussen “wijzen naar elkaar” en “samen lossen we het op”, aldus Goossens. Tijdelijke huisvesting roept al gauw een gevoel op van een paar gestapelde units. Dat leek aanvankelijk ook het geval bij de Waterpolitie. Van het uiteindelijke resultaat zou je kunnen zeggen dat het zo ongeveer het tegendeel is geworden van dat keet-gevoel. De hoge, lichte ruimtes met sobere detaillering en dito materiaalgebruik geven de Waterpolitie niet alleen prettige, robuust-chique werkplekken, maar maken zelfs een veel efficiënter werkproces mogelijk. Alle benodigde voorzieningen zijn ook hier aanwezig: een wapenkamer, een telefoontap-ruimte en een ruimte waar de pakken kunnen drogen, maar ook speciale kamers waar een rechercheteam geformeerd kan worden voor een specifieke zaak. De Waterpolitie heeft geen publieke functie en brengt arrestanten over naar reguliere politiebureaus in het werkgebied. Er zijn in het pand dan ook geen cellen, maar wel enkele verhoorkamers, wachtruimtes en een ruimte om ‘af te koelen’, evenals een blaas-ruimte.

knuffelkamer Bijzonder blij zijn Kalf en zijn team met de aparte briefing-ruimte. Van-


wege het paarse velours op de muur ook wel knuffelkamer genoemd, één van de ‘meer beschaafde’ bijnamen, aldus Kalf. Voorheen vonden de briefings gewoon in de werkruimtes plaats, wat veel onrust en onderbreking opleverde. De gebruiker is ook blij met de ruime maat van de huisvesting, die in vierkante meters eigenlijk een maatje te groot is voor de organisatie die zo’n 60 FTE’s heeft. Dat komt door de brede structuur van de bouwlagen, die door Koekkoek dan ook optimaal is benut om een open structuur in de indeling te brengen. De ruimte doet daarmee veel meer aan als een openbaar middengebied waar ontmoeting plaatsvindt, dan als een standaard kantoorgang met kamers aan weerszijden. Het middengebied is voor Koekkoek een communicatiemiddel, waar overleg en uitwisseling mogelijk zijn. De stevige houten picknicktafels met banken die hier zijn neergezet, passen niet alleen qua robuuste uitstraling bij de gebruiker, maar zijn bovendien bijzonder functioneel als je wilt gaan zitten in je volledige dienstuitrusting met wapen en wapenstok.

Ook de hoogte van de plafonds en de diepe koven bij de ramen dragen bij aan het gevoel van overmaat. Oorspronkelijk zou in dit deel van het pand – onderdeel van één van de courts van Westerdokseiland, ontworpen door Jeroen Schipper Architecten – een fitnessruimte komen met daarboven woningen. Vandaar ook het ‘loze’ balkonnetje boven de binnenplaats op de beletage. Het lastige van de stedelijke situering van het pand was de beveiliging. Omdat er al glas zat in het pand, kon beveiligingsglas niet meer geplaatst worden. Het zijn rolluiken geworden, waarmee wel behoedzaam om dient te worden gegaan in verband met eventuele geluidsoverlast voor de buren.

slimme oplossingen De architect stuitte op heel wat ‘onhandigheden’ van de ontwikkelaar, die gevolgen zouden hebben voor het ontwerp. Zo was de klimaatsinstallatie niet afdoende ingesteld voor de benodigde lucht en koeling. Een keuken leek daarmee onmogelijk, maar is in een

light-versie tóch gerealiseerd. De vergaderruimtes naast de kantine hebben schuifdeuren waardoor naar gelang grotere en kleinere eenheden kunnen worden gecreëerd. Zo zit het gebouw vol met tal van slimme oplossingen die niet duur zijn, maar wél duurzaam, zoals een akoestische oplossing in de klimaatplafonds. Of slimme oplossingen die niet duur zijn, maar wél functioneel, zoals de glazen scheidingswanden. Doordat de werknemers rond de picknicktafels en in de kantine hun koffie drinken wordt er efficiënter gewerkt, constateert Kalf. Het rondhangen met koffiebekers in de hand in de kantoorkamers is verleden tijd. Ook de briefing-ruimte levert veel efficiency- en tijdwinst op. De politiemannen en vrouwen zijn tevreden over de rust die de ruimtes uitstralen, die prettig werken mogelijk maakt. We zijn ‘verwend’ met de tijdelijke huisvesting zegt Kalf. Hoewel alles binnen budget is gebleven en misschien wel chique of luxe aandoet, maar dat in kosten gezien niet is, voegt Goossens daar aan toe. Ondertussen zit de Waterpolitie

eerste rang in het zicht op de nieuwbouw van haar nieuwe nieuwe stek aan de overkant van de Westerdoksdijk. In 2012 moet IJdock klaar zijn, met naast de KLPD kantoren, een hotel, horeca, een jachthaven en de rechtbank die nu nog aan de Prinsengracht zetelt. Met IJdock is de Rijksgebouwendienst daarmee 35.000 vierkante meter grond in Amsterdam rijker, waarop een complex van 88.000 vierkante meter zal verrijzen. Het complex bestaat uit vijf delen, waarvan ieder bouwdeel door een eigen architect is uitgewerkt, staande op een grote parkeerbak en een servicelaag. De doorsnedes in het gebouw, bedoeld om de zichtlijnen vanuit de westelijke grachtengordel en de Jordaan op het open IJ zoveel mogelijk in stand te houden, geven haar het karakteristieke aanzien. Wie weet verrijst hier straks een monument van de toekomst?

JJ


70

Boeken & Expositie

boek: steen, de mens achter de architect Het is zijn voorlopig magnum opus, de nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar exRijksbouwmeester Mels Crouwel met opwinding naar uitkijkt. Toen zijn bureau de opdracht kreeg explodeerde het bijna, zo uitgelaten was men, zegt hij in het boek Steen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de geschiedenis die voor Crouwel in dat museum ligt, omdat zijn vader Wim de huisstijl en de publikaties van het museum ontwierp in de jaren zestig en zeventig. Het Stedelijk was zo ongeveer zijn tweede habitat, zijn vaste ijkpunt. Ook om een andere reden kijkt Crouwel uit naar ‘de badkuip’ zoals de toevoeging van het museum al is gaan heten. Om het helemaal glad te krijgen en dus elke oneffenheid, zelfs van aluminium, te vermijden wordt de huid uit koolstof en twaron opgetrokken. Dat materiaal kent geen uitzettingscoëfficient. Er komen geen dilitatievoegen door, noch overlappingen. Het wordt heel interessant wat er gaat gebeuren want terwijl de kuip niet kan uitzetten, kan de staalconstructie waar die aan hangt dat wel, verklapt Crouwel. Crouwel is een van de dertien architecten die aan het woord komt in Steen, interviews die zijn afgenomen door Ton Idsinga, organisator van de Gouden Piramide tegenwoordig. Idsinga is er in geslaagd persoonlijke feiten uit de levens van architecten te

ontfutselen en die te verbinden met de beroepspraktijk die ze uitoefenen. Zo blikt Crouwel terug op zijn jeugd op een woonboot terwijl de rest van zijn scholieren op een ‘kakschool’ zat, bekent hij ‘viezer’ te tekenen dan zijn maat Jan Benthem en dat wiskunde niet zijn fort was en is. Over zijn Rijksbouwmeesterschap zegt hij verbaasd te zijn dat er zelden voor een beste oplossing werd gekozen maar voor de politiek beste. Desondanks had hij die vier jaar niet willen missen, hoewel hij blij was dat het klaar was. Ook Jo Coenen blikt in het interview terug op het Rijksbouweesterschap, maar niet met plezier. ‘Als je kijkt hoe het is afgelopen met Ella Vogelaar als minister, herken ik waarom zij zich zo afgedankt voelt. Ze was met een onmogelijke opdracht opgezadeld.’ Coenen vond het moeilijk inhoud te geven aan het vak, omdat de Rijksbouwmeester geen daadwerkelijke zeggenschap heeft. Het kostte hem veel moeite geld los te peuteren voor het Atelier Rijksbouwmeester – en het werken daarin, daar kijkt hij wel met plezier op terug. Trots is hij op de grote projecten, zoals het Rijksmuseum en het Walterboscomplex in Apeldoorn. Het interessantste antwoord geeft Coenen in de slotvraag. Wat hem drijft? Vrijheid, zegt hij. ‘Vreemd genoeg misschien. Het is een supergebonden vak, architect. Ik zoek de vrijheid ook niet zozeer voor mezelf maar voor de gedachte. Dat is mijn sterkste drijfveer.’

Crouwel en Coenen gaan in het boek vergezeld van Sjoerd Soeters, Ben van Berkel, Francine Houben, Wim Quist, Carel Weeber, Bjarne Mastenbroek en vele anderen. Ze vertellen over hun ontwerpen, hun inspiratie en over de pijn om gebouwen te zien verdwijnen, zoals de Zwarte Madonna in Den Haag. Eindelijk eens een toegankelijk boek over architectuur, over de mens achter de architect. Dan neem je de fletse fotootjes voor lief. Steen, Ton Idsinga. Uitgeverij Atheneum-Polak van Gennep.

boek: verbouwen, de architectuur van ambassades Eerst even de omschrijving van het object. De kanselarij is het kantoor, het werkgebouw van de diplomatieke dienst, de residentie is de woning van de ambassadeur. Samen heet het de ambassade, de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Soms zitten kanselarij en residentie samen in een gebouw, maar even zo vaak zijn ze gescheiden. Sinds een jaar of tien werkt het ministerie van Buitenlandse Zaken aan een indrukwekkende presentatie in het buitenland met waarschijnlijk de ambassade van Rem Koolhaas in Berlijn als meest significante voorbeeld. Het is dan ook een prima idee geweest al die diplomatieke gebouwen te bundelen in een boek, voorzien van een tekst door Sander Grip,

tevens medewerker aan SMAAK. Grip heeft een verdeling gemaakt in Starten, Ontwerpen, Uitvoeren en Gebruiken, wat misschien niet nodig was geweest omdat fasen en werkzaamheden vaak in elkaar overlopen. Aan het woord komen projectleiders van Buitenlandse Zaken, kunstenaars en architecten, die bij elkaar ervoor gezorgd hebben dat Nederland visitekaartjes heeft staan, van Maputo tot Kiev, van Addis Abbeba tot Dakar. Gerenommeerde architecten hebben zich bemoeid met de rijkshuisvesting. We komen namen tegen van Carel Weeber, Bjarne Mastenbroek & Dick van Gameren, Claus & Kaan en Dirk-Jan Postel. De ambassade moet onmiskenbaar een Nederlandse uitstraling hebben, vandaar standaard het Gilde-glasservies van Copier in alle kantoren en een standaard-receptiebalie en beveiligingsprogramma. Alleen in Rome is er een schepje bovenop gegooid maar dat komt doordat de Nederlandse ambassade daar naast de Israëlische ligt. Onmiskenbaar Nederlandse gebouwen zijn het, hoewel de lokale bouwcultuur en couleur locale niet worden veronachtzaamd. Kees Kaan vertelt met plezier hoe in Mozambique gebruik werd gemaakt van betonmallen waarna bouwvakkers dat gestorte beton nauwkeurig schuurden. In Thailand ontdekte Henket dat Thaise timmermannen voor een paar kwartjes per uur werkten, zodat hij mooi slakkenhuistrappen kon tekenen die alleen met speciale houten bekisting


70

Boeken & Expositie

boek: steen, de mens achter de architect Het is zijn voorlopig magnum opus, de nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar exRijksbouwmeester Mels Crouwel met opwinding naar uitkijkt. Toen zijn bureau de opdracht kreeg explodeerde het bijna, zo uitgelaten was men, zegt hij in het boek Steen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de geschiedenis die voor Crouwel in dat museum ligt, omdat zijn vader Wim de huisstijl en de publikaties van het museum ontwierp in de jaren zestig en zeventig. Het Stedelijk was zo ongeveer zijn tweede habitat, zijn vaste ijkpunt. Ook om een andere reden kijkt Crouwel uit naar ‘de badkuip’ zoals de toevoeging van het museum al is gaan heten. Om het helemaal glad te krijgen en dus elke oneffenheid, zelfs van aluminium, te vermijden wordt de huid uit koolstof en twaron opgetrokken. Dat materiaal kent geen uitzettingscoëfficient. Er komen geen dilitatievoegen door, noch overlappingen. Het wordt heel interessant wat er gaat gebeuren want terwijl de kuip niet kan uitzetten, kan de staalconstructie waar die aan hangt dat wel, verklapt Crouwel. Crouwel is een van de dertien architecten die aan het woord komt in Steen, interviews die zijn afgenomen door Ton Idsinga, organisator van de Gouden Piramide tegenwoordig. Idsinga is er in geslaagd persoonlijke feiten uit de levens van architecten te

ontfutselen en die te verbinden met de beroepspraktijk die ze uitoefenen. Zo blikt Crouwel terug op zijn jeugd op een woonboot terwijl de rest van zijn scholieren op een ‘kakschool’ zat, bekent hij ‘viezer’ te tekenen dan zijn maat Jan Benthem en dat wiskunde niet zijn fort was en is. Over zijn Rijksbouwmeesterschap zegt hij verbaasd te zijn dat er zelden voor een beste oplossing werd gekozen maar voor de politiek beste. Desondanks had hij die vier jaar niet willen missen, hoewel hij blij was dat het klaar was. Ook Jo Coenen blikt in het interview terug op het Rijksbouweesterschap, maar niet met plezier. ‘Als je kijkt hoe het is afgelopen met Ella Vogelaar als minister, herken ik waarom zij zich zo afgedankt voelt. Ze was met een onmogelijke opdracht opgezadeld.’ Coenen vond het moeilijk inhoud te geven aan het vak, omdat de Rijksbouwmeester geen daadwerkelijke zeggenschap heeft. Het kostte hem veel moeite geld los te peuteren voor het Atelier Rijksbouwmeester – en het werken daarin, daar kijkt hij wel met plezier op terug. Trots is hij op de grote projecten, zoals het Rijksmuseum en het Walterboscomplex in Apeldoorn. Het interessantste antwoord geeft Coenen in de slotvraag. Wat hem drijft? Vrijheid, zegt hij. ‘Vreemd genoeg misschien. Het is een supergebonden vak, architect. Ik zoek de vrijheid ook niet zozeer voor mezelf maar voor de gedachte. Dat is mijn sterkste drijfveer.’

Crouwel en Coenen gaan in het boek vergezeld van Sjoerd Soeters, Ben van Berkel, Francine Houben, Wim Quist, Carel Weeber, Bjarne Mastenbroek en vele anderen. Ze vertellen over hun ontwerpen, hun inspiratie en over de pijn om gebouwen te zien verdwijnen, zoals de Zwarte Madonna in Den Haag. Eindelijk eens een toegankelijk boek over architectuur, over de mens achter de architect. Dan neem je de fletse fotootjes voor lief. Steen, Ton Idsinga. Uitgeverij Atheneum-Polak van Gennep.

boek: verbouwen, de architectuur van ambassades Eerst even de omschrijving van het object. De kanselarij is het kantoor, het werkgebouw van de diplomatieke dienst, de residentie is de woning van de ambassadeur. Samen heet het de ambassade, de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Soms zitten kanselarij en residentie samen in een gebouw, maar even zo vaak zijn ze gescheiden. Sinds een jaar of tien werkt het ministerie van Buitenlandse Zaken aan een indrukwekkende presentatie in het buitenland met waarschijnlijk de ambassade van Rem Koolhaas in Berlijn als meest significante voorbeeld. Het is dan ook een prima idee geweest al die diplomatieke gebouwen te bundelen in een boek, voorzien van een tekst door Sander Grip,

tevens medewerker aan SMAAK. Grip heeft een verdeling gemaakt in Starten, Ontwerpen, Uitvoeren en Gebruiken, wat misschien niet nodig was geweest omdat fasen en werkzaamheden vaak in elkaar overlopen. Aan het woord komen projectleiders van Buitenlandse Zaken, kunstenaars en architecten, die bij elkaar ervoor gezorgd hebben dat Nederland visitekaartjes heeft staan, van Maputo tot Kiev, van Addis Abbeba tot Dakar. Gerenommeerde architecten hebben zich bemoeid met de rijkshuisvesting. We komen namen tegen van Carel Weeber, Bjarne Mastenbroek & Dick van Gameren, Claus & Kaan en Dirk-Jan Postel. De ambassade moet onmiskenbaar een Nederlandse uitstraling hebben, vandaar standaard het Gilde-glasservies van Copier in alle kantoren en een standaard-receptiebalie en beveiligingsprogramma. Alleen in Rome is er een schepje bovenop gegooid maar dat komt doordat de Nederlandse ambassade daar naast de Israëlische ligt. Onmiskenbaar Nederlandse gebouwen zijn het, hoewel de lokale bouwcultuur en couleur locale niet worden veronachtzaamd. Kees Kaan vertelt met plezier hoe in Mozambique gebruik werd gemaakt van betonmallen waarna bouwvakkers dat gestorte beton nauwkeurig schuurden. In Thailand ontdekte Henket dat Thaise timmermannen voor een paar kwartjes per uur werkten, zodat hij mooi slakkenhuistrappen kon tekenen die alleen met speciale houten bekisting


24 De stad moet leven met de bouwschutting

29 Jonge gedetineerden 32 Chinezen zijn dol op maken hun eigen kunst Hollandse architectuur

71

andere smaken Tekst: Jaap Huisman

67

46 Hans Kollhoff over BZK

62 Fotograaf Wilschut toont curieus landschap

37 Blokhuispoortgevangenis als casestudy

12 De toren van Goedereede

40 Klimaat basisschool is ontoereikend

16 Het RIVM wil weg uit de anonimiteit

52 Gevangenpoort heeft nu garderobe en wc

58 Judith van Kranendonk haalt cultuur van de zijlijn

Foto: George Brugmans

Rijksmuseum Twente gooit het roer om

in beton te gieten zijn. Een reus­ achtige luifel houdt de tropische regen en hitte tegen. Erwin Olaf voorzag de ambassade van Warschau (architect: Erick van Egeraat) van een plafond met levens­ grote portretten. Helemaal vrij was hij niet. Het mocht niet pornografisch zijn en het werk moest de diversiteit van Nederland uitstralen. ‘Het lijkt beperkend maar de uitdaging is bin­ nen dat kader de ruimte te vinden.’ Toch moest Olaf zich nog aanpas­ sen. Portretten in zilvergrijs met bloedrode loppen mochten van het ministerie niet omdat het te veel tot een associatie met kampbeelden zou leiden. Dus viel Olaf terug op blauw en paarstinten die wat hem betreft een geslaagde combinatie aangaan met het groen en de houttinten in het pand. Verbouwen is een interessante bloemlezing van de Nederlandse cultuur ‘in den vreemde’. Je kunt met recht trots zijn op zo’n ambassade als die in Ethiopië dat als een roest­ bruine langwerpige door deels in een heuvel verstopt ligt – en uitgerust is met een soort polderlandschap op het dak. Daar ontmoeten Nederland en de Ethiopische bouwcultuur elkaar. Terecht dat Buitenlandse Zaken dit boek heeft aangegrepen om het werk van de afgelopen jaar thuis te tonen, jammer dat de foto­ kwaliteit zo wisselend is en de vorm­ geving zo fantasieloos. Verbouwen, Sander Grip. Uitgave Buitenlandse Zaken

expo: vierde architectuurbiennale Ruim 1200 mensen bezochten op 25 september de openingsceremonie van de Vierde Architectuurbiennale in Rotterdam in aanwezigheid van onder andere minister van VROM Jacqueline Cramer en burgemeester van Rotterdam Ahmed Aboutaleb. De Burgemeester en de Minister namen het boek Open City: Designing Coexistence en de DVD box Eeuw van de Stad in ontvangst van IABR direc­ teur George Brugmans en curator Kees Christiaanse. Minister Cramer hield een pleidooi voor een betere benutting van ruimte in de stad (‘verdichting’) in combina­ tie met duurzaamheid. Over de IABR zei de Minister: ‘Ik zie de IABR als een internationaal ondezoekslabo­ ratorium, een ‘open source setting’ waarin door verschillende disciplines innovatieve inzichten en oplossingen worden gegenereerd. Door met ver­ eende kracht aan het programma te werken en door financiële ondersteu­ ning op lange termijn, ondersteun ik deze Biënnale van harte.’ Burgemeester Aboutaleb vergeleek de Biënnale met een stad die iedere keer opnieuw wordt gebouwd en steeds hoger reikt. Nadat de Minister de Biënnale offi­ cieel geopend verklaarde, werd de Biënnale feestelijke ingeleid door Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr met het gedicht mi have een droom dat hij in opdracht van de 4e IABR schreef en dat met groot enthousi­ ame werd ontvangen.

De Biënnale besteedt aandacht aan de stad – ook te zien in een reeks tv-pro­ gramma’s onder de titel De eeuw van de stad – met een hoofdexpositie in het Nederlands Architectuurinsituut. Die gaat vergezeld van tal van dis­ cussies en lezingen. Op RotterdamHeijplaat loopt de tentoonstelling Parallel Cases//IABR@RDM, terwijl de Biënnale zich ook uitstrekt tot Amsterdam waar in de Tolhuistuin Vrijstaat Amsterdam is ingericht. De bezoeker van Open City: Designing Coexistence start in het NAI in het ‘Forum’ waar zich een grootschalig doorloopmodel van de Open City bevindt. Vanuit het Forum zijn de zes subtentoonstellingen, verspreid over het hele NAi, te bezichtigen; Maakbaarheid, Refuge, Reciprocity, Community, Squat en Collective. In het Forum, het hart van de ten­ toonstelling, wordt zowel het steden­ bouwkundige discours verkend, als de werkelijkheid van alledag tegen het licht gehouden. Er is onderzoek naar de openbare ruimte, die voor zo’n belangrijk deel de sociale structuur van een stad beïnvloedt (Guide to Open Places). Er wordt gespeculeerd over herverdeling van alle goederen en ruimte (Neotopia) en over wat er gebeurt als de aarde een grote onaf­ gebroken stedelijke ruimte is (StadtIgel). Verder komt de positie van migranten aan bod, het probleem van de uitdijende metropool en de veran­ dering van de Oosteuropese steden. De hoofdtentoonstelling duurt tot 10 januari: NAI Museumpark Rotterdam.

expo: gijsbert friedhoff in twente Voormalig Rijksbouwmeester G. Friedhoff wordt geeerd met een tentoonstelling het Rijksmuseum Twente omdat het tachtig jaar geleden is dat hij de ontwerp­ wedstrijd voor het nieuwe stadhuis van Enschede heeft gewonnen. Dat werd vele jaren daarna uitge­ voerd en geldt als een voorbeeldig Gesamtkunstwerk, waar architec­ tuur, toegepaste kunst, meubilair en kunst samengaan. Friedhoff was Rijksbouwmeester na de Tweede Wereldoorlog en ontwierp toen scholen, vuurtorens, het Shellgebouw in Den Haag, het Van Heutzmonument in Amsterdam en het Belastingkantoor in Amsterdam dat nu wordt verbouwd voor de Hogeschool. Friedhoff geldt als een aanhanger van het traditionalisme – ook wel de Delftse school genoemd. Ter gelegenheid van de expositie in Rijsmuseum Twente worden er rond­ leidingen in het schitterende stad­ huis georganiseerd. Tot 10 januari.


Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 9014

Los nummer €5,-

blad voor de rijkshuisvesting

oktober 2009

jaargang 9, nummer 43

rien schouten

hoofd bedrijfsvoering en plaatsvervangend directeur van museum meermanno | huis van het boek in den haag. ‘Of dat altijd gelukt is? Nee, ik heb ook zaken moeten herstellen. Neem de vluchtwegaanduiding die net voor een eeuwenoude prent werd gehan­ gen. Over die prent zijn boeken vol geschreven! Toen ben ik met de Rijksgebouwendienst gaan praten: dit kan niet. Zo waren er oook nieuwe draadloze detectoren tegen inbraak, die om de haverklap afgingen. Elke nacht loos alarm. Pas toen ik de Rgd liet zien hoeveel geld mij dat kostte, zijn ze vervangen. Mijn relatie met de Rgd? Moeilijk te beschrijven, ik zou haast zeggen dat het een haatliefde verhouding is. Maar ik zie ook dat de Rgd veel heeft geïnvesteerd, en dat er vaak met veel toewijding wordt gewerkt.’

smaak 43

‘Bij Museum Meermanno ben ik midden in de verbouwing terechtge­ komen. De aannemer stond al klaar met zijn hamer en beitel. Met alle rommel van dien. We hebben een flink aantal bouwfasen achter de rug. Het meest recent zijn de entree en de winkel verbouwd. De entree was ver­ ouderd. De logge pui van veiligheids­ glas is vervangen door een kleine glazen vestibule met veiligheids­ functie. De entreeruimte komt zo beter tot zijn recht. Het museum moet ook meer een ontmoetings­ plaats worden voor mensen uit het boekenvak. Dat blijkt ook uit de toe­ voeging aan de naam van het museum “Huis van het boek”, die we sinds september hanteren. De wandbe­ spanning is volgens 18e eeuwse tech­ nieken gemaakt. De vloer bestaat uit oude grenen planken, deels bedekt door een moderne (paarse) vloer­ bedekking. Het evenwicht vinden is spannend. Dat is de intellectuele puzzel van zo’n verbouwing.’

43

de omgeving

‘Ik werk hier sinds 2000; de ver­ bouwing van het museum was toen al gepland. Ik heb veel ervaring met verbouwingen van musea. Na het Centraal Museum en het Universiteitsmuseum van Utrecht is dit de derde. Het aardige van zo’n project is dat er een spanningsveld is tussen monumentale en func­ tionele belangen. Het publiek en de collectie stellen steeds andere eisen, die soms haaks staan op het respect voor de geschiedenis en de bouwkunst van het pand. De archi­ traven (deurposten) van de winkel van dit museum zijn bijvoorbeeld ooit afgekrabd geweest, net als de deuren. Dat werd in de jaren zeven­ tig als origineel beschouwd. Nu zijn we teruggekeerd naar de situatie aan het einde van de 18e eeuw. De deurposten zijn nu “gemarmerd” en de deuren zijn “geëikt”: het hout is beschilderd alsof het eikenhout is. Maar onder deze verflaag ligt het pure eikenhout, dat is het gekke.’

smaak

08 – centrum biodiversiteit moet topinsituut worden 16 – het rivm wil weg uit de anonimiteit 24 – de bouwschutting als camouflagedoek 46 – kollhoff: ministerie moet herkenbaar zijn 55 – de godfather van het duurzaamheidsbeleid 58 – alle musea krijgen ingang aan museumplein

 stedenbouw  monumenten  architectuur  architectuurbeleid  kunst

de omgeving


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.