Wonen Naar een duurzame balans
“We zoeken exponentiële oplossingen voor exponentiële problemen” Eva Gladek
“Laten we nu eens een échte stad bouwen” Zef Hemel
“Circulair bouwen is alleen mogelijk als iedereen meedoet” Rijksvastgoedbedrijf
Rijnboutt magazine
2
Inhoud P.03 Voorwoord P.04 Sturen op de ongedeelde stad Ellen van Bueren, hoogleraar Management van Stedelijke Ontwikkeling TU Delft en Wouter van Gent, universitair docent Sociale Geografie UvA P.10 Tender: Bijlmerbajescomplex Amsterdam P.11 De Keizer Amstelveen P.12 Zoeken naar moderne geborgenheid Peter Camp, organisatiesocioloog P.16 Chronologie van de woningplattegrond P.24 De spaarlamp voorbij Eva Gladek, CEO Metabolic
Coverbeeld: Project BellaVista Den Haag Fotografie: Kees Hummel
P.28 De Vlondertuinen Rosmalen
P.42 Nieuwe woonmilieus in Amsterdam
P.29 Tender: Healthy Urban Quarter Utrecht
P.48 Tender: Sluiseiland Vianen
P.30 Stap voor stap Robert Idem, hoogleraar Technische Universiteit Gdańsk en Katarzyna Zielonko-Jung, universitair docent Technische Universiteit Gdańsk P.33 Het creëren van een plek Michał Ciomek directeur Invest Komfort P.35 Bellavista De Savornin Lohmanplein Den Haag P.36 Een kwestie van koers bepalen Adri Duivesteijn, politicus en Heleen Aarts, directeur gebiedsontwikkeling Amvest en Zef Hemel, planoloog, Wibautleerstoel grootstedelijke problematiek UvA
P.49 Buitenveldertselaan Amsterdam P.50 Zonder markt geen resultaat Nynke Sijtsma, hoofd Architectuur en Techniek Rijkvastgoedbedrijf en Bert Albers, adviseur duurzaamheid Rijkvastgoedbedrijf en Femke Kamp, duurzaamheidsexpert Rijnboutt P.54 Uw droomhuis bestaat Richard Koek en Mark Hendriks P.57 Katendrecht Rotterdam P.58 Kop van Cruquius Amsterdam
Rijnboutt magazine
3
Wonen Naar een duurzame balans Voor u ligt het tiende Rijnboutt-magazine, dit keer met het thema ‘Wonen’. Meer in het bijzonder gaat het magazine over wonen vanuit het oogpunt van duurzaamheid. Voor duurzaamheid bestaat veel aandacht, niet in de laatste plaats vanwege het klimaatakkoord van Parijs. Die aandacht gaat veelal uit naar het energetische aspect van duurzaamheid, de noodzakelijke transitie van het energie- en ecosysteem. Maar er is meer. Duurzaamheid gaat ook over mensen, over welbevinden, over gezondheid en de (ruimtelijke) kwaliteit van de leefomgeving.
Hoe duurzaam is het huidige woning aanbod? vroegen we ons af. Bouwen wij de woonomgeving die kan meebewegen met veranderende behoeften? Is het woningaanbod typologisch geschikt of aanpasbaar naar de wensen van huidige én toekomstige bewoners? Voor wie bouwen wij eigenlijk? Nu al wonen meer mensen in de stad dan daarbuiten, en het proces van urbanisatie is nog niet aan zijn eind. De cijfers lopen uiteen, maar het grootste deel van de huidige woningbouwopgave zal vóór 2030 moeten worden gerealiseerd. Alleen al in de Randstad zijn de komende tien jaar 350.000 woningen tot 1 miljoen woningen nodig. Maar waar dan? En hoe? In Amsterdam is daarvoor ruimte, in Den Haag niet. Het streven naar nul-op-de-meter zegt weinig over woonkwaliteit, een goede (lees: duurzame) leefomgeving vraagt om veel meer. Duurzaam en betaalbaar wonen veronderstelt een voortdurende afweging tussen niet zelden tegenstrijdige zaken, om
het vinden van een balans tussen comfort en efficiëntie. Het laatste geldt zowel voor de energieprestatie als het door een stijgende woondruk slinkend woonoppervlak, met name in de steden. Om onszelf een beeld te vormen over ‘de stand van zaken’ spraken wij met een verscheidenheid aan professionals in Nederland en Polen. Hoe denken zij over de relatie tussen wonen en duurzaamheid, waar ligt volgens hen de prioriteit? We organiseerden een rondetafelgesprek, maakten een beeldessay over ‘verschillen in woonmilieus’ en stelden een chronologie van de woningplattegrond in Nederland samen. Onze zoektocht bracht ons in contact met interessante, verrassende, tegendraadse en bovenal geïnspireerde mensen, wiens opvattingen stof tot nadenken gaf. Wij hopen dat u op uw beurt erdoor geïnspireerd zult raken. Rijnboutt mei 2018
4
Rijnboutt magazine
Wouter van Gent universitair docent Sociale Geografie UvA
Ellen van Bueren hoogleraar Management van Stedelijke Ontwikkeling TU Delft
Rijnboutt magazine
DuurzaamheidsÂopgaven in de woningbouw
Sturen op de ongedeelde stad We zijn op weg naar een duurzame toekomst voor onze steden: aantrekkelijk, veilig, adaptief, groen, veerkrachtig, klimaatbestendig en smart. In dit proces spelen veel vragen tegelijkertijd een rol. Het gaat om duurzaamheid in technische zin, maar ook om sociale duurzaamheid. Want hoe werken we aan een stad die haar bewoners kansen biedt, waarin zij gezond en gelukkig kunnen leven en de ruimte hebben om zich te ontplooien?
5
6
De nieuwe Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt, speelt in op het complexe samenspel van ideeën, kennis en belangen dat een rol speelt bij het bouwen aan de stad van de toekomst. Ellen van Bueren, hoogleraar Management van Stedelijke Ontwikkeling aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft en Wouter van Gent, universitair docent Sociale Geografie aan de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de UvA, schreven samen het essay Next Living over de toekomst van het wonen in de stad. Vereniging Deltametropool nam het samen met de essays Next Farming, Next Economy en Next Energy op in de bundel NOVI NU. In hun essay schetsen Van Bueren en Van Gent de opgaven voor de toekomst van het wonen in Nederland, met een cruciale rol voor de centrale overheid die collectieve belangen behartigt en waakt voor een integrale afweging van belangen. Hoe gaan we om met de vraag naar woningen? Hoe kunnen we navigeren tussen de belangen van markt, gemeenschap en individu én sturen op de stad van de toekomst? EvB: “Vanuit mijn leerstoel richt ik mij op het management van stedelijke ontwikkeling. Dat is een ingewikkeld spel van publieke en private belangen, overheid en burgers. Het is van belang te weten welke instrumenten we nodig hebben voor processen van besluitvorming en ontwerp, wie dat sturen en hoe dat in zijn werk gaat. Deze kennis is cruciaal voor het werken aan duurzame steden.” WvG: “Als stadsgeograaf richt ik me op fenomenen als segregatie, ruimtelijke ongelijkheid en bevolkingsdynamiek in de stad. Kort gezegd: de sociale aspecten van de stad en van sociale duurzaamheid. Hoe komen plannen tot stand, welk doel hebben ze en welke politieke belangen spelen daarbij een rol?” EvB: “Die sociale aspecten zijn van groot belang. Bij concepten als duurzaamheid, resilience en circulariteit dreigen de mensen weleens onderbelicht te blijven. Vaak zijn technische analyses dominant voor het bepalen van oplossingsrichtingen, beleid en businesscases. Toch is het belangrijk om alle partijen die betrokken zijn bij dit soort processen goed in beeld te houden. Niet alle wensen kunnen altijd
Rijnboutt magazine
gehonoreerd worden, maar het is belangrijk ze in elk geval te adresseren.” Woningnood WvG: “Sinds het moment dat we het essay schreven in 2016, is de situatie alweer flink veranderd. In veel stedelijke gebieden is de vraag naar woningen enorm gegroeid. Nu staan we voor de uitdaging om op een verstandige manier aan die groeiende vraag tegemoet te komen.” EvB: “Op dit moment gaat het vooral om de grote cijfers en aantallen: tot 2040 heeft Nederland mogelijk zelfs een miljoen nieuwe woningen nodig. In het denken over woningtypen, woonomgevingen en doelgroepen lijkt het perspectief op de relatief korte termijn leidend. Toch is het belangrijk dat we ons realiseren dat de levenscyclus van een stad en haar gebouwen veel langer is. Daar speelt een grote diversiteit van belangen en perspectieven die nu uit beeld dreigen te raken.” WvG: “Je ziet dat de overheid wetten en regels inzet om te sturen op omgevingskwaliteit en de verdeling van woonruimte. Je kunt dan denken aan de Rotterdamwet die inkomenseisen stelt aan nieuwkomers in wijken met veel lage inkomens en werkeloosheid. Individuele vrijheden worden ingeperkt om ervoor te zorgen dat arme wijken met sociale problematiek niet verder afglijden. Een ander voorbeeld is de 4040-20 regel op de Woonagenda 2025 voor Amsterdam. Daarmee zet de stad in op het realiseren van meer woningen voor lage en middeninkomens: 40 procent sociale huurwoningen, 40 procent middeldure huur- en koopwoningen en 20 procent dure huur- en koopwoningen.” EvB: “Het punt is dat je het woningaanbod op een bepaald moment in de tijd wel kunt verdelen, maar dat mensen veranderen in hun inkomen en gezinssituatie. Dat is een dynamisch proces. Zodra iedereen op de juiste plek zit in de passende woning, veranderen er alweer zoveel dingen dat het een kwestie van schuiven en verschuiven wordt. Maar de mensen laten zich niet zomaar verschuiven. Dat betekent dat we misschien toch op een andere manier moeten kijken.” WvG: “Als het gaat over wonen dan heeft de Nederlandse overheid twee belangrijke doelen. Ten eerste wil zij de middenklasse goed laten wonen. Vanuit
Rijnboutt magazine
7
Woningvoorraad in Nederland 2017
totaal: 7.686.000 woningen
Particuliere huur 1.166.000
Meergezinswoning 2.728.000
Woningtype
Eengezinswoning 4.958.000
Oppervlakte
150+ m2 1.406.000
- 75 m2 1.548.000
75 – 100 m2 1.816.000
100 – 150 m2 2.916.000
1905
364.000
na 2015 96.000
673.000
832.000
688.000
797.000
1.018.000
1.148.000
1.296.000
Bouwjaar
436.000
Een veelheid aan belangen WvG: “Daarnaast spelen andere belangen waar de overheid specifiek de verantwoordelijkheid voor draagt en ook de competenties voor in huis heeft. Het gaat dan om kwesties als het klimaat, de dijken en de infrastructuur.” EvB: “De Nederlandse bestuurscultuur kenmerkt zich soms door een soort doorgeschoten pragmatisme. Het uitgangspunt is dan: laat de processen maar een beetje op hun beloop en laat de markt zijn werk doen, dan stuurt de overheid een beetje bij en kom je op een goed resultaat uit. Maar duurzaamheid in de brede zin kun je niet zomaar overlaten aan het neoliberale krachtenveld. Daar zal de overheid meer in moeten sturen.” WvG: “Voor de markt geldt dat zij vooral het belang heeft om geld te verdienen. Dat is niet erg, maar daar moet je wel helder over zijn. We moeten niet denken dat de markt het duurzaamheidsvraagstuk gaat oplossen.”
Sociale huur 2.276.000
Koopwoning 4.244.000
Eigendom
voor 1905 338.000
electoraal perspectief is het interessant om die goedverdienende middenklasse te bedienen met passende woningen. Ten tweede wil zij segregatie tegengaan. In Nederland is ons er alles aan gelegen om tweedeling en gettovorming te voorkomen. Ter vergelijking: in Amerika zijn getto’s veel meer een geaccepteerd verschijnsel, daar ontstaan gebieden waaruit de overheid zich met haar diensten bewust terugtrekt. Hier zie je het tegenovergestelde en gaat de overheid er juist bovenop zitten, bijvoorbeeld met herstructureringsprogramma’s. Sociale ontwrichting is echt een angstbeeld.” EvB: “Hiervoor worden heel concrete sturingsinstrumenten ingezet waarmee je via de stenen – zoals dat zo mooi heet – via ruimtelijke en bouwkundige ingrepen dus, buurten kunt verbeteren. Het idee is dat je zo de bevolkingssamenstelling kunt veranderen en buurten veerkrachtiger kunt maken.” WvG: “Maar dat hoeft dus niet altijd zo te werken. Neem de Bijlmer. Die wijk was fysiek niet goed opgezet, maar bij de sloop werd ook duidelijk dat allerlei sociale netwerken uiteen werden gerukt. Op een gegeven moment interviewde ik een beleidsmaker van een betrokken corporatie die verzuchtte: “Nu hebben die mensen mooie woningen, maar zitten ze nog steeds in de problemen.”
1925
1945
1955
1965
1975
1985
1995
2005
2015
Bron: Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Cijfers over Wonen en Bouwen 2016
8
EvB: “Ik hoop dat de Omgevingswet overheden uit zal dagen om op sommige vlakken stelliger positie in te nemen. Wat voor omgevingen willen we tot stand brengen, wat voor woonmilieus willen we creëren? Er worden soms mooie dingen geroepen maar daar zijn ook investeringsplannen en middelen voor nodig. Het zou goed zijn als overheden die publieke waarden duidelijk benoemen. Die moeten een plek krijgen in dat gezamenlijke proces naar een duurzame en veerkrachtige leefomgeving. De Omgevingsvisie biedt daarbij een integraal afwegingskader. De Omgevingswet zorgt er straks voor dat we zaken als klimaat, infrastructuur, water, sociale inclusiviteit, zorg, onderwijs, groen, wonen niet langer sectoraal, maar in onderlinge samenhang beschouwen.” Wonen in de stad? EvB: “Heel recent zien we dat de discussie over het bouwen in de weilanden wordt heropend. Dat was lange tijd onbespreekbaar. De compacte stad gold als een onaantastbare pijler voor de duurzame toekomst. Nu er snel veel extra woningen nodig zijn, wreekt het zich dat binnenstedelijk bouwen relatief duur is en traag tot stand komt. Daardoor richt men de blik op andere mogelijkheden. “Tegelijkertijd zien we op de schaal van Nederland ook grote gebieden met leegstand en krimp, plekken waar dus een overschot aan woningen is. De vraag dient zich dan aan hoe duurzaam het is om woningen bij te bouwen in de Randstad als er elders in Nederland ruimte en woningen over zijn. En hoe kunnen we mensen verleiden om op andere plekken te gaan wonen? Dan kom je ook op een sturingsvraagstuk. “Daarbij moeten we niet vergeten dat woonwensen vaak cyclisch verlopen. In de jaren negentig wilden veel mensen suburbaan wonen en bouwden we grote Vinex-wijken, terwijl de meeste mensen nu juist stedelijk willen wonen. We kunnen nu wel volledig inzetten op stedelijk wonen, maar ook dat kan weer veranderen.” WvG: “Het hangt ook samen met demografische ontwikkelingen. Zo zijn de meeste huishoudens in Nederland inmiddels geen gezinnen meer, maar eenof tweepersoonshuishoudens, vaak van ouderen. Dat zorgt voor andere wensen en behoeftes en de ruimtelijke inrichting
Rijnboutt magazine
“Hopelijk daagt de Omgevingswet overheden uit om op sommige vlakken stelliger positie in te nemen” kan dan gaan wringen. Kijk maar naar de bloemkoolwijken uit de jaren zeventig en tachtig die bestemd waren voor een samenleving van gezinnen. Dat waren echt andere tijden. We moeten dus met andere ogen naar die voorraad gaan kijken. “Bovendien hebben die woningen nu, na ongeveer dertig jaar, een kantelpunt bereikt. Grootschalig onderhoud en transformatie zijn noodzakelijk, maar dat is lastig te organiseren met privaat bezit. Bij sociale huur kun je besluiten te slopen of te verkopen, maar in die wijken ligt dat anders. Het wordt riskant als de eigenaren het zich niet kunnen veroorloven om die woningen te onderhouden. Dat zie je nu ook in Engeland. Het gaat dan om echt fysiek verval.” EvB: “In die groeikernen komt er dus een grote opgave aan. Ik was onlangs bij een bijeenkomst van het College van Rijksadviseurs en Platform 31 over de bloemkoolwijken. Daar werden de resultaten gepresenteerd van een verkenning naar de mogelijkheden om deze wijken circulair te herontwikkelen. Er is gekeken naar de waarde van de publieke ruimte in de vorm van een soort oogstkaart: wat is de waarde van de klinkers en het straatmeubilair? De gedachte is dat je daarmee een fonds zou kunnen creëren voor het opknappen van de openbare ruimte. Het is goed dat de overheid het voortouw neemt en onderzoekt wat er mogelijk is binnen de beschikbare middelen en bevoegdheden. Natuurlijk vraagt dat om een cultuuromslag in het bouwen en het denken over de gebouwde omgeving.” Het potentieel van de burger WvG: “Voor duurzaamheid in de betekenis van klimaat hebben we stippen op de horizon gezet, bijvoorbeeld met het klimaatakkoord van Parijs. Voor duurzaamheid in sociale zin geldt dat niet zo concreet. Wel gaat het continu over de ongedeelde stad. We hebben dertig jaar
Rijnboutt magazine
9
Prognose 2016 - 2050 Prognose 2016 - 2050 Index bevolkingsomvang Index bevolkingsomvang naar leeftijd naar leeftijd woonbeleid in Amsterdam geanalyseerd en dat komt telkens terug. “Interessant is dat we naast de marktpartijen en corporaties nu ook andere partijen zien, vaak samenwerkingsverbanden van burgers die actief zijn in de woningbouw. In mijn promotieonderzoek naar stedelijke vernieuwing heb ik veertig casussen bestudeerd. De projecten waar bewoners daadwerkelijk inspraak hadden in wat er gebouwd werd, leidden vaak tot betere uitkomsten: doordachte projecten met tevreden bewoners. Dat deze projecten ook langer bruikbaar blijven en dus duurzamer zijn, kan ik niet hard maken, maar het lijkt er wel op.” EvB: “Daarbij is eigenaarschap een belangrijk punt. Burgers die zelf het initiatief nemen om te bouwen of partner zijn in een project, voelen zich ook meer betrokken bij hun woning en hun woonomgeving. Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat dit een vrij idealistisch beeld is dat waarschijnlijk maar voor een kleine groep werkt: namelijk voor de mensen die dit willen en ook aankunnen. Een extreem voorbeeld is Almere Oosterwold. De mensen die in dat gebied een kavel kopen, bouwen niet alleen hun eigen woningen, maar zijn ook verantwoordelijk voor zaken die traditioneel door de overheid worden geregeld, zoals een dijkje of de weg. Het is interessant om dat te volgen. “Ergens roept Oosterwold ook vragen op over rechtvaardige verdeling. Mensen krijgen daar voor een prikkie een gigantisch woonmilieu tot hun beschikking. Maar het vraagt wel om een grote inzet en verantwoordelijkheid van hun kant, waarvoor ze zowel intellectueel als financieel de capaciteiten in huis moeten hebben. De uitdaging is te kijken hoe we het in de stad aanpakken waar de dichtheid veel hoger is en bewoners ook veel sneller wisselen. Hoe kun je de belangen van die bewoners zo goed mogelijk behartigen? Op welke manieren kun je de burger daar betrekken? Hoe kunnen we daar een omgeving tot stand brengen waar mensen zich gelukkig, gezond en veilig voelen? Dat is waar de ongedeelde stad over gaat.”
2016 2020 2020 17,3
300 300
2016 16,9 16,9
2030 2030 17,8
2035 2035 18
2040 2040 18,1
2045 2045 18,1
2050 2050 18,1
17,6
17,8
18
18,1
18,1
18,1
totaal in miljoenen totaal in miljoenen
80 jaar e.o. 80 jaar e.o.
250 250
200 200
150 150 60-78 jaar 40-59 60-78 jaar jaar 20-39 jaar jaar 40-59 tot 19 jaar 20-39 tot 19 jaar
100 100
Index aantal huishoudens Index aantal huishoudens naar grootte naar grootte 2016 2020 82020
130 130
2016 7,7 7,7
8
2025 2025 8,2
2030 2030 8,4
2035 2035 8,5
2040 2040 8,5
2045 2045 8,6
2050 2050 8,6
8,2
8,4
8,5
8,5
8,6
8,6
totaal in miljoenen totaal in miljoenen
alleenstaand alleenstaand
120 120
110 110
1 oudergezinnen e.o. 1 oudergezinnen e.o.
100 100
samenwonend met kinderen samenwonend met kinderen samenwonend zonder kinderen samenwonend zonder kinderen
Nieuwbouwbehoefte Nieuwbouwbehoefte 2016 2020
2016 3,3 2020 3,7 3,7 3,3 309.072 309.072
2025 2025 2,6
2030 2030 1,9
2035 2035 1,4
2040 2040 1,3
2045 2045 1,3
2050 2050 1,3
2,6
1,9
1,4
1,3
1,3
1,3
totaal x 100.000 totaal x 100.000
Netto groei 63.228 groei Netto 63.228 59.277 59.277
Tekst: Catja Edens Deelnemer gesprek: Richard Koek Fotografie: Kees Hummel
17,3
2025 2025 17,6
Onttrekkingen 71.348 Onttrekkingen 71.348
Bron: Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Cijfers over Wonen en Bouwen 2016
Tender:
Bijlmerbajescomplex Amsterdam
Gebruiksoppervlak: 135.000 m2 totaal waarvan 108.000 m2 wonen
Van gevangenis naar eigenzinnig woon-werkgebied Vijf consortia maakten plannen voor de transformatie van het Bijlmerbajes-complex naar een eigentijds woon-werkgebied in het Amstelkwartier. Kenmerkend voor Vreiland, het ontwerp van Rijnboutt, Paul de Ruiter Architects en karres+brands, is de ruime opzet met een rijkgeschakeerde variatie aan open en gesloten ruimten, georganiseerd langs een centrale as. Ontworpen als een hoogstedelijk en tegelijk autovrij milieu introduceert Vreiland een leefkwaliteitsplan met als thema’s woongenot, groene buitenruimten, gezonde mobiliteit, bewust leven, sociale kwaliteit en ontplooiing. Het ontwerp biedt een BREEAM Outstanding label voor alle woongebouwen en is een proeftuin voor circulaire ondernemingen met een actieve lokale economie.
Aantal woningen: 1.500 Opdracht: Round Hill Capital & Stadium Capital Partners
De Keizer Amstelveen
Nieuwe woontoren in herontwikkelingsgebied Aan de Startbaan in Amstelveen-Zuid heeft Rijnboutt een woontoren ontworpen voor een mix van starters, doorstromers en tweeverdieners. Het ontwerp maakt deel uit van de herontwikkeling van het gebied, waarbij bestaande kantoorpanden worden vervangen door woningen. De nieuw te bouwen woontoren bestaat uit een getrapt volume met een klassieke opbouw van plint, middenstuk en kroon, waarvan de materialisering de opbouw accentueert. Slanke balkons met glazen balustrades creĂŤren buitenruimtes met een uitzicht op de groene omgeving (eveneens naar een ontwerp van Rijnboutt) en het omliggende water. Opdracht: M.J. de Nijs Project III B.V.
Gebruiksoppervlak: 12.000 m2 totaal waarvan 8.900 m2 wonen Aantal woningen: 103
12
Rijnboutt magazine
Collectieve woonvormen
Zoeken naar moderne geborgenheid
Rijnboutt magazine
13
Peter Camp organisatiesocioloog
Collectief wonen klinkt misschien een tikje jaren 70, maar is weer helemaal in. Want we mogen dan individualisten zijn geworden, de behoefte aan contact blijft en delen is duurzaam. Organisatiesocioloog Peter Camp is pleitbezorger van nieuwe collectieve woonvormen; we krijgen er volgens hem een betere samenleving van. Met zijn boek Wonen in de 21e eeuw wil hij mensen inspireren hun woondromen vooral te blijven najagen: “Er is veel meer mogelijk dan je denkt”. “Mensen worden mooier van een mooi gebouw, en mensen worden ook mooier van een mooie buurt,” zegt Peter Camp. Als socioloog bekijkt hij woonvormen niet vanuit de gebouwen, maar vanuit menselijk gedrag. “Wat mij bezighoudt, is hoe mensen een bijdrage kunnen leveren aan een betere samenleving.” Dat begint met ontmoeten en verbinden. Eerst op kleine schaal, in je eigen huiskamer of op straat. Kleine verbindingen die langzaam uitgroeien tot iets veel groters: sociale cohesie. Collectieve woonvormen kunnen daar volgens hem een aanzwengelende rol in spelen.
Vanuit zijn eigen fascinatie ging hij op zoek naar wat er allemaal al gebeurt op het gebied van nieuwe collectieve woonvormen. Het leidde tot een dik boek met meer dan 250 cases in Nederland en België: Wonen in de 21e eeuw. ‘Wetopia’s’ noemt hij het: geen architectonische, maar sociologische typologieën, die praktisch uitvoerbaar zijn – getuige de vele voorbeelden in het boek. Vlak voor oud en nieuw zette hij een schema met vier Wetopia-categorieën op LinkedIn, als hulpmiddel bij het bepalen van je eigen woonwensen. Dat is inmiddels al meer dan 7000 keer bekeken. Het bevestigt de
14
Rijnboutt magazine
“Delen is nou eenmaal duurzaam”
trend die hij de afgelopen tijd allang had geregistreerd: collectief wonen is in. Light versie Wie bij de term ‘collectief’ meteen aan de communes uit de jaren 60 en 70 denkt, loopt achter. “Het is allang niet meer zo klef”, zegt Camp. “En daar moet ik zelf ook helemaal niet aan denken. Je wilt je gang kunnen gaan zonder dat iedereen er meteen met zijn neus bovenop zit.” Zijn droomwoning, die hij binnen drie jaar met een groep mensen in zijn woonplaats Arnhem wil realiseren, is dan ook veel meer een ‘light versie’. Hij en zijn co-housing partners lieten zich inspireren door het Moriyama house dat architectenbureau SANAA in Tokio ontwierp: een huis als een community, waarin elke kamer een apart gebouwtje is met een andere functie, en de gedeelde tussenruimtes zorgen voor licht, lucht en contact met je buren. Die tussenruimtes vervullen een sleutelrol: ze zijn een plek voor intimiteit en collectief handelen tegelijk – als moderne variant op het plein voor de deur, waar elke ontmoeting lijdt onder de druk van sociale controle. Camps definitie van collectief wonen: “Een fijne plek voor jezelf waar je in mindere of meerdere mate dingen met elkaar deelt.” Dat kan variëren van gemeenschappelijke ruimtes als een keuken, filmzaal, werkplaats, groentetuin of dakterras, tot activiteiten die je voor of met elkaar doet: van samen klussen en koken tot mantelzorg. Maar ook de hond van de buren uitlaten, de stoep sneeuwvrij maken en samen koffie drinken, hoort al bij collectiviteit. Er is nood aan sociale samenhang en ondersteuning, schrijft hij, en behoefte aan een ‘sense of belonging’ zonder zware sociale verplichtingen. Hij vat het samen als “moderne geborgenheid”. De woonvormen die hij in zijn boek beschrijft, kunnen in die behoefte voorzien.
Wooncarrière “De huidige woonvoorraad, die nog altijd voor 70 procent bestaat uit eengezinswoningen, past niet meer bij de woonwensen van deze tijd,” aldus Camp. En ook niet bij het leven in de stad, waar het individualisme lijkt door te slaan in eenzaamheid. Wat die woonwensen dan precies wel zijn, is volgens hem nog veel gedifferentieerder dan de markt lijkt te denken. “In de leeftijd tussen 20 en 85 is het allemaal veel wisselender geworden dan vroeger. De samenleving individualiseert en vergrijst: er zijn steeds meer jonge, middelbare én oudere alleenstaanden. Mensen worden veel te veel behandeld als bulk. Het is niet meer: studeren, trouwen, samenwonen en uiteindelijk naar het bejaardenhuis. En 55+ is iets heel anders dan 80. Al die mensen willen natuurlijk een woning die past bij hun wensen op dat moment. Ze willen wooncarrière maken, hun manier van wonen aanpassen aan de levensfase waarin ze zich bevinden, maar dat is praktisch meestal niet te doen.” Camp wil niet meteen beweren dat collectieve woonvormen de oplossing zijn, maar ze kunnen wel iets bijdragen aan betere toekomst. Delen is nou eenmaal duurzaam. Goed voor het milieu, goed voor je portemonnee en goed voor het gemeenschapsgevoel. Gescheiden ouders De voorbeelden uit het boek laten verschillende invalshoeken zien. Er worden complete ecodorpen gebouwd die in hun eigen energie, voedsel en drinkwater voorzien. Maar het delen kan ook inzetten op heel andere noden. Wat te denken van het Parentshouse op IJburg, waar gescheiden ouders een woonkamer, keuken en tuin delen met andere gescheiden ouders, om zo toch in de buurt van hun kinderen in de stad te kunnen blijven
Rijnboutt magazine
15
“Waarom zou ik als bewoner niet aan collectieve gebiedsontwikkeling mogen doen?” wonen. Vrijburcht, ook op IJburg, mag natuurlijk niet in een encyclopedie over collectief wonen ontbreken. Architect Hein de Haan legde hier de basis voor het collectief particulier opdrachtgeverschap, dat sindsdien op vele plekken is nagevolgd. Hij stak het Afrikaanse gezegde ‘it takes a village to raise a child’ al ruim tien jaar terug in een Hollands jasje met een mix van woon-units, werkruimtes, een theater, een restaurant, een woongroep voor jongeren met een beperking, kinderopvang, en een haven met een zeilschool. Maar het kan ook wat minder meervoudig, met slimme combinaties van wonen en werken, die je steeds meer ziet. Veruit de grootste urgentie ligt bij de zorgcollectieven: meergeneratiewoningen en ouderenwoongroepen. Wie vroeg of laat zorg nodig heeft, is meer aangewezen op zijn omgeving dan voorheen. Door die omgeving zo te ontwerpen dat mensen een beroep op elkaar kunnen doen zodra dat nodig is, wordt een sociaal vangnet gecreëerd. Doordenderen Is er – met name in de stad – nog wel plek voor dit alles? Ja, zegt Camp, maar je moet wel de potentie van plekken kunnen zien die zich in eerste aanblik niet lenen voor wonen. Oude fabrieksterreinen, vergeten groenstroken, verlaten kantoren of schoolgebouwen. Kijk naar het Amsterdamse GAK-gebouw, de oude kantoorkolos waar nu studenten en starters samen wonen en werken. Camp vindt echter dat burgers in de stad weinig kans krijgen om hun leven op die manier in te richten: “Het oude denken dendert gewoon door, waardoor mensen die iets nieuws willen achter het net vissen. De gemeente vindt allerlei ideeën hartstikke goed, maar doet er uiteindelijk niets mee. Iedereen heeft de mond vol van burgerparticipatie, maar of dat nou echt gebeurt... Ik kreeg bij mijn zoektocht naar een plek voor
mijn eigen meergeneratieproject van een Arnhemse woningcorporatie te horen dat het niet de bedoeling is dat ik als burger aan gebiedsontwikkeling doe. Maar waarom zou ik als bewoner niet aan collectieve gebiedsontwikkeling mogen doen? Als de stad daarvan profiteert, waarom niet? Het is echt hoog tijd voor het nieuwe denken.” Klein beginnen Maar hoe krijg je het dan tóch voor elkaar om je collectieve woonwensen te realiseren? “Klein beginnen,” luidt het devies. “Collectiviteit begint echt op micromicro-niveau. Hier, in de kamer waar we nu zitten. Ik nodig hier mensen uit. We drinken koffie, we eten, we doen mee aan culturele activiteiten, muziek bij de buren, de week van de dialoog. Niet te hoog instappen, een community moet langzaam groeien, links leggen met andere communities. Zo wordt de schaal steeds een beetje groter.” Wie de smaak van moderne geborgenheid te pakken krijgt, zou op een dag zomaar interesse kunnen krijgen in samen bouwen aan die betere wereld die Camp voorziet. Zijn laatste advies: vooral doen, maar doe het vooral niet allemaal zelf. “Zorg dat je er experts bijhaalt die lastige trajecten en heterogene groepen kunnen begeleiden, zowel inhoudelijk als procesmatig. Anders word je helemaal gek.”
Tekst: Willemijn de Jonge Deelnemer gesprek: Jan van Grunsven Fotografie: Kees Hummel
Rijnboutt magazine
16
Chronologie van de woningplattegrond
1870 kelderwoning Amsterdam
Bron: Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad / Het Leven _ Fotograaf onbekend
De geschiedenis van de woningbouw is de strijd tegen de woningnood op een podium van tegengestelde belangen; een geschiedenis van talrijke studies en typologische inventies, van voorschriften en regels, van technologische ontwikkelingen, van verbeteringen in efficiëntie en kwaliteit van bouwproductie en wooncomfort. Deze geschiedenis vangt aan met de kelder- en arbeiderswoning in het begin van de vorige eeuw, en loopt via de gezinswoning als product van de gedroomde moderniteit uit de jaren vijftig door tot de woning als (beleggers-)product in onze tijd met marketing en design als de belangrijkste smaakmakers.
In de volgende pagina’s wordt de geschiedenis van de woningbouw gerepresenteerd aan de hand van een chronologie van de woningplattegrond. Om tegenwicht te bieden aan de duizelingwekkende hoeveelheid plannen die in de loop van jaren zijn gerealiseerd, beperkt de chronologie zich tot Nederland en tot de meest invloedrijke of representatieve woningplattegrond(en) op cruciale momenten in de woningbouwgeschiedenis. Drie partijen – de markt, de overheid en de woningcorporatie – spelen in wisselende configuraties de hoofdrol, met de burger als vierde, afhankelijke
partij. Gemeten aan het groeiend aantal CPO-constructies, klusflats en andere vormen van zelfbouw komt de burger het laatste decennium nadrukkelijker in beeld, al blijft zijn invloed op het grote geheel gering. Behalve dit krachtenveld zijn het de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen, de verregaande standaardisatie, industrialisatie en behoefte aan (esthetische) normering, alsook de resultaten van (onafhankelijk) onderzoek, die sturing hebben gegeven aan hoe wij woonden en wonen, en hetgeen als een parallelle vertelling in de chronologie is opgenomen.
Rijnboutt magazine
17
03 1852 semi-filantropische woningbouwvereniging
1901 Woningwet Rond 1870 komt de grootschalige woningbouw eindelijk op gang, in dusdanige aantallen dat het als ‘revolutiebouw’ te boek staat. Menslievendheid vormt niet de drijfveer. Banken zijn bereid om woningbouw te financieren met krediethypotheken, wat de weg vrijmaakt voor speculanten. Binnenterreinen worden volgebouwd en alles wat overeind staat, wordt verhuurd. Investeerders kopen zoveel mogelijk grond aan de rand van de stad en bouwen lukraak woningen. Weloverwogen plannen ontbreken.
In 1852 wordt in Amsterdam de eerste woningbouwvereniging ‘Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse’ opgericht. 07 Onder welgestelden stellen sommigen zich tot doel kwalitatief goede arbeiderswoningen te realiseren tegen een zo laag mogelijke huur. Bij de invoering van de Woningwet in 1901 (zie verderop) kent Nederland ca. 40 particuliere semi-filantropische verenigingen.
De Woningwet vormt een breuk met de al te strikte liberale principes die tot dan toe iedere vorm van ingrijpen door de overheid heeft belemmerd. Onder druk van de buitenparlementaire opinie gaat de regering overstag. Met de aanvaarding van de Woningwet in 1901 (en het feitelijk in werking treden ervan medio 1902) doen overheidstoezicht (bouw- en woonverordening, bouwvergunning, onbewoonbaarverklaring) en overheidszorg (bouwsubsidie, uitbreidings- en bestemmingsplanning) hun intrede. De kern van de Woningwet is evenwel dat de vrije marktwerking intact blijft, zij het dat de uitwassen worden aangepakt.
1
1870 kelderwoning Amsterdam personen
De industrialisatie aan het begin van de negentiende eeuw leidt tot een explosieve groei van het aantal stedelingen. Desondanks maken in het centrum van de steden veel woningen plaats voor kantoren en nutsvoorzieningen. In korte tijd ontstaat een woningnood, die zijn weerga niet • • • • kent. • • • • • • personen
1877 arbeiderswoning Amsterdam 1-kamer etagewoning met alkoven, rug-aan-rug 31 m2 personen
0
1880 arbeiderswoning Amsterdam Vereeniging tot het Bouwen van Arbeiderswoningen 2-kamer etagewoning met alkoven 37 m2 personen 0
1
2
5m
1886 cholera-epidemie: opmaat voor een woningwet
31 m2
Veel huizen in Amsterdam beschikken over kelders, die worden verhuurd aan woningzoekenden. De omstandigheden in een kelderwoning zijn erbarmelijk. Er is geen riolering of stromend water, geen verwarming, weinig of geen personen daglicht en nauwelijks ventilatie. Soms• • • • • • • • • • wonen meerdere gezinnen in één 37 m2 kelderwoning; bijna de helft van de 1880 arbeiderswoning Amsterdam, Vereeniging tot het Bouwen van Arbeiderswoningen kelderwoningen is ook als bedrijfsruimte in gebruik. In veertig procent van de kelders is geen privaat. De overheid grijpt niet in, huiverig om de liberale principes van de vrije markt te schenden.
In 1886, en daarvoor in 1832 en 1837, teistert een choleraepidemie het land. Ditmaal is tachtig procent van de slachtoffers afkomstig uit de arbeiderswijken. 0 1 2 Men gaat5 een m verband zien tussen gezondheid en leefomstandigheden. Hygiëne wordt een centraal thema in de roep om publieke controle op de kwaliteit van woningbouw en stadsontwikkeling.
1877 arbeiderswoning Amsterdam
••••••
personen
128 m2 excl. 7 m2 buitenruimte 1920 Tuinwijk-Zuid Haarlem, J.B. van Loghem
1901 Woningwet
1886 cholera-epidemie: opmaat voor een woningwet
1852 semi-filantropische woningbouwvereniging
Amsterdam roept als eerste het Bouw- en Woningtoezicht in het leven. Een van de eerste opdrachten is het maken van een bouwverordening, zoals de Woningwet die voorschrijft.
min
max 4 - 6 personen
0
1
2
5m
er Pek
Rijnboutt magazine
18
openbaar badhuis als aanvullende collectieve voorziening
aanvullende collectieve voorzieningen Justus van Effencomplex:
De uit de arbeidersbeweging voortgekomen sociaaldemocratische politici richten hun beleid niet alleen op de woningbouw, maar ook op de hygiëne. Van gemeentewege worden volksbadhuizen gebouwd. Vanaf 1933 wordt het verplicht om in nieuwe woningen een douchecel op te nemen. Na de oorlog hebben of krijgen de meeste huizen een douche. In 1986 sluit het laatste badhuis (Amsterdam) de deuren.
wassen, drogen, strijken, verwarming
1 1 1
0 0
1907 arbeiderswoning Amsterdam J.E. van der Pek 3-kamer etagewoning met slaapkamers i.p.v. alkoven 42 m2
excl. 3 m2 buitenruimte personen
openbaar badhuis • • • •extern: • • personen
1917 arbeiderswoning Amsterdam M. de Klerk 4-kamer etagewoning met portiekontsluiting 62 m2
••••••
openbaar badhuis excl. 7 m2 buitenruimte •128 • •extern: • •m2 • personen 1920 Tuinwijk-Zuid J.B. van Loghem 128 m2 excl. 7Haarlem, m2 buitenruimte
1917
1920 Tuinwijk-Zuid Haarlem, J.B. van Loghem
0
1
1920 Tuinwijk-Zuid Haarlem J.B. van Loghem 5-kamer eengezinswoning (2 lagen) met badkamer en extra tuinkamer 128 m2
personenpersonen
Vanaf 1905 begint de overheid met 62 m2
het publiceren van ‘voorbeeldige arbeiderswoning Amsterdam, M. de Klerk woningtypen ter bevordering van de volkswoningbouw’. In 1907 ontwerpt Van der Pek voor woningcorporatie Rochdale de eerste woning die over aparte slaapkamers beschikt in plaats van alkoven, en over een toilet met waterspoeling in het halletje en niet meer in de keuken. In Amsterdam stelt de eerste sociaal-democratische wethouder in het stadsbestuur, F.M. Wibaut, dat de gemeente zelf woningen moet bouwen en beheren. In 1915 wordt hiervoor de Gemeentelijke Woningdienst opgericht.
0
2
1922 Justus van Effencomplex Rotterdam M. Brinkman 4-kamer begane grond- en etagewoning (niveau 0 en niveau 1) 52 m2
excl. 7 m2 buitenruimte 0
personen 1 2
5m
• •Architecten • • • • personen stellen in de jaren twintig
dertig voortdurend de verbetering 52enm2 excl. 5 m2 buitenruimte van de woning centraal, waarbij 1922 Justus van Rotterdam, beluchting M. Brinkman factoren alsEffen bezonning, en de toepassing van nieuwe constructies en productiemethoden 5m een hoofdrol spelen. De strokenbouw toont zich uitermate geschikt om de woonkamer op het westen en de slaapruimtes op het oosten te oriënteren; licht en lucht worden aldus de woning binnengehaald.
0 5 m2 1 buitenruimte 2 excl.
personen 0 1
2
5m 5m
extern: openbaar badhuis personen
••••••••
Het Justus van Effencomplex 48 m2 excl.is 4inm2 buitenruimte meerdere opzichten vooruitstrevend. 1922 Justus Behalve de toepassing van van Effen Rotterdam, M. Brinkman verschillende woontypologieën en ontsluitingsprincipes binnen eenzelfde woonblok, bevindt zich in het midden van het complex een gebouw met centrale voorzieningen. Met het collectieve voorzieningenaanbod wordt ruimte in de woning gewonnen.
d
11
10
Rijnboutt magazine
07
1 1
19
efficiency en hygiëne
1951 Voorschriften en Wenken
De uit Amerika overgewaaide manageconcepten en nieuwe richtlijnen op het gebied van de volksgezondheid maken ‘efficiency’ en ‘hygiëne’ de belangrijkste criteria in de modernisering van het huishouden. De verandering in de wooncultuur komt het duidelijkst tot uiting in de keuken en de badkamer. De firma Bruynzeel, leverancier van materialen en halffabrikaten voor de bouw, is één van de eerste bedrijven in Nederland die de nieuwe efficiencyideeën toepast. In de eerste helft van de jaren dertig resulteert dit in ideeën over de productie van een complete keuken, een ontwerpdoorbraak die tot in de jaren vijftig wordt verbeterd en uitgebreid.
Al vanaf de invoering van de Woningwet (1901) bemoeit de rijksoverheid zich intensief met de woningplattegrond; de gesubsidieerde bouw moet voldoen aan kwalitatieve uitgangspunten, maar overdreven eisen en luxe worden vermeden. De eerste richtlijnen en voorschriften staan in het teken van een streven naar soberheid en zuinigheid. Latere versies zijn gericht op het afdwingen van standaardisatie, teneinde de productiviteit in de woningbouw te verhogen. Ook de ideeën over efficiency en hygiëne hebben een stijgende invloed en vinden weerklank op bestuurlijk niveau. Het leidt tot de ‘Voorschriften en Wenken’ uit 1951, een verzameling op functionalistische leest geschoeide woningprincipes. In de periode 1954-1957 worden deze princies door de Studiegroep Functionele Grondslagen van de Woning onder leiding van W. van Tijen opnieuw beproefd, deze keer onder strenge wetenschappelijke condities en aangepast aan de veranderende tijdgeest. Het maatschappelijk draagvlak dat hiervoor bestaat tekent de jaren vijftig, een periode waarin – meer dan in welke andere periode in de twintigste eeuw – iedereen ‘modern’ wil zijn.
0
1951 Voorschriften en Wenken
0
1
1928 Kiefhoek Rotterdam J.J.P. Oud 4-kamer eengezinswoning (2 lagen) 59 m2 personen
extern: openbaar badhuis
1931 Optimum (prijsvraagontwerp) Amsterdam J.H. van den Broek 3-4-kamer etagewoning met portiekontsluiting; indelingsvarianten op basis van dag- en nachtgebruik 0 1 2 5m 62 m2
excl. 14 m2 buitenruimte personen
0
Het probleem van een arbeidersklasse die kampt met (te) hoge huren, leidt In 1931 schrijft de Bond van in de jaren twintig tot het ontwerpen Nederlandse Architecten een van woningen met een minimum aan prijsvraag uit voor een complex van personen basiscomfort (Existenzminimum), met een zo laag • • • •arbeiderswoningen die gestandaardiseerd kan worden mogelijke huur. Vier inzendingen 53 m2 excl. 9 m2 buitenruimte geproduceerd. Gestreefd wordt (W. van Tijen; J.H. van den Broek; • • • • •naar • personen 1934 Bergpolderflat Rotterdam, W. van Tijen de woning als een anoniem Bodon, Groenewegen, Karsten en massaproduct, vergelijkbaar met Merkelbach; Staal, Van Woerden 62 m2 excl. 14 m2 buitenruimte fietsen en auto’s. Door gebruik te en Holt) vallen op. Hun ideeën 1931 Optimum (prijsvraagontwerp) Amsterdam, J.H. van den Broek maken van veel glas met lichte, stalen over stedenbouwkundige opzet, kozijnen komt niet de beslotenheid architectuur en woningplattegronden en de geborgenheid van de woning zijn van doorslaggevende invloed op de tot uitdrukking, maar juist de ruimte, woningbouw in de jaren vijftig. Nieuw openheid en vrijheid. De woning is het voorstel voor een verschillend staat model voor een democratische dag- en nachtgebruik van de woning, samenleving, waarin iedereen een door de toepassing van glazen menswaardige woonruimte tot zijn schuifwanden en verplaatsbare en beschikking heeft. • • • •inklapbare • • personenmeubels.
128 m2 excl. 7 m2 buitenruimte
1920 Tuinwijk-Zuid Haarlem, J.B. van Loghem
1934 Bergpolderflat Rotterdam W. van Tijen 3-kamer etagewoning met galerijontsluiting 53 m2
excl. 9 m2 buitenruimte personen
De Bergpolderflat is de eerste galerijflat in Nederland en revolutionair op het gebied van geprefabriceerd bouwen. De appartementen zijn compact, maar door de flexibele indeling en de toepassing van kastenwanden 0 2 comfortabel. De1 bedden van de 5 m ouderslaapkamer kunnen worden opgeklapt en door de glazen schuifwanden te openen kan deze ruimte bij de woonkamer worden betrokken.
min
0
1
2
5m
max 4 - 6 personen
0
1
2
5m
W. van Tijen
Rijnboutt magazine
20
1960 Keuzeplannen Eind jaren vijftig wordt door de overheid uit een beproefde voorraad woningtypen een selectie gemaakt van de meest efficiënte woningbouwplannen. Door 13 deze ontwerpen integraal te herhalen en periodiek te verbeteren, kunnen reeksen ontstaan die aan alle eisen voldoen, zo is de idee. Tussen 1960 en 1968 verschijnen vijf publicaties. De keuzeplanprocedure geniet een omvangrijke publiciteit en resulteert in korte tijd in een groot aantal nieuwe woningen. De keuzeplannen geven een beeld van de minimaal aanvaardbare woonkwaliteit voor het doorsnee gezinshuishouden in de jaren zestig. De jaren zestig vormen het hoogtepunt van de industrialisatie en seriematigheid. In de steden leidt dit tot een grote hoeveelheid portiek- en galerijflats van vier lagen, de maximale hoogte waarbij een lift niet verplicht is gesteld. De ontvangst hiervan is niet onverdeeld positief: veel stedelingen ervaren de nieuwe woonbuurten als monotoon en anoniem. Op zoek naar landelijke rust en een hechte sociale omgeving, verhuist menigeen naar een eengezinswoning in de randgebieden of buiten de stad.
2
1960 Keuzeplannen
2
1 1
1958 ‘Ieders Huis Straks’ (voorbeeldplattegrond) Rotterdam W. van Tijen 4-kamer etagewoning met portiekontsluiting 91 m2
0 0
excl. 4 m2 buitenruimte personen
In augustus 1958 is in het Bouwcentrum in Rotterdam de 1:1 maquette ‘Ieders Huis- Straks’ te bezichtigen; een volledig ingerichte woning met een plattegrond van 10 x 10 m, ontworpen door een groep HBO-studenten onder leiding van W. van Tijen. Uitgangspunt voor het ontwerp is niet de ‘minimumwoning’, maar de woning die Van Tijen drie jaar ervoor had ontworpen, onder het motto “Op 100 m2 kan men wonen; kleiner is behelpen en groter pure luxe!”. ‘Ieders Huis Straks’ vormt de voorloper van de 100 m2-woningen die in de tweede helft van de jaren zestig gebouwd zullen gaan worden, onder • • • • • • • andere in de Amsterdamse Bijlmermeer.
1964 Keuzeplan E8322 doorzonwoning • • •(voorbeeldplattegrond) • personen C.J. 96 m2Willes excl. 10 m2 buitenruimte 5-kamer eengezinswoning (2 1964 Elviraflat Rotterdam, J.H. van den Broek lagen met kap); scheiding tussen woon- en eetkamer optioneel 0
1
2
5m 116 m2
personen
personen
116 m2 1964 Keuzeplan E8322 / doorzonwoning C.J. Willes
1964 Elviraflat Rotterdam J.H. van den Broek 3-kamer etagewoning (splitlevel) met corridorontsluiting 96 m2
excl. 10 m2 buitenruimte personen
In het oeuvre van Van den Broek en Bakema komt de split-level flat in vele varianten voor. De split-level flat paart de efficiëntie van de corridorontsluiting aan de tweezijdige oriëntatie die het portiekappartement kenmerkt, wat gunstig is voor ventilatie en bezonning. 0 1 2 5m Ten opzichte van een maisonnettewoning heeft het split-level appartement een grotere ruimtelijke samenhang tussen de verschillende niveaus.
17
Rijnboutt magazine
21
1994 Bruteringswet
1992 Bouwbesluit
1965 Voorschriften en Wenken
07
R.H. Fledderus uitenruimte R.H. Fledderus
1
1965 ERA-flat Rotterdam R.H. Fledderus 2-4 kamer etagewoning met galerijontsluiting;0 indelingsvarianten op 0 basis van SAR
uitenruimte
1965 Voorschriften en Wenken
In 1989 verschijnt de nota ‘Volkshuisvesting in de jaren negentig’, waarvan de verzelfstandiging van de woningcorporaties via een ‘bruteringsoperatie’ medio jaren negentig het sluitstuk vormt. Een terugtredende overheid vertrouwt de volkshuisvesting toe aan het principe van vrije marktwerking. De markt kan meer maatspecifiek reageren op de wensen van bewoners, zo is de belofte. Leemtes in het woningaanbod kunnen op basis van de maatschappelijke vraag als vanzelf worden gevuld. Woningbouw wordt een zaak van (vaak grootschalige) projectontwikkeling, de Vinex voorop. Hoewel de Nederlander droomt van een vrijstaand huis, is het rijtjeshuis ook op de nieuwe Vinex-locaties het dominante type. Projectontwikkelaars, gemeenten en woningcorporaties spelen in op de vraag van de markt naar persoonlijke en unieke woningen. Niettemin zijn de afwijkingen in bouwblokvorm en plattegrondtypologie beperkt en biedt het rijtjeshuis weinig keuzeruimte voor de zelfbewuste consument.
1992 Bouwbesluit
Sinds de Woningwet van 1901 ligt de bevoegdheid voor het opstellen van technische bouwvoorschriften bij gemeentebesturen, vanaf de woningwetwijziging van 1992 (zie Bruteringswet) centraliseert de rijksoverheid deze bevoegdheid in een door de minister vast te stellen Bouwbesluit. Het Bouwbesluit kent geen regels en voorschriften in de vorm van ontwerpoplossingen of materiaalomschrijvingen, maar gaat uit van zogenaamde ‘eisen’. De eisen zijn gegroepeerd rond de thema’s veiligheid, gezondheid, energiezuinigheid, milieu en bruikbaarheid.
80 m2
1
2
1
2
excl. 10 m2 buitenruimte
1968 Bijlmermeer deel A Amsterdam K. Rijnboutt 3-kamer etagewoning met 5m galerijontsluiting m 2 975 m
excl. 13 m2 buitenruimte personen
1994 Bruteringswet
16
1990 stadsvernieuwingsproject Amsterdam Duinker Van der Torre 1-3 kamer etagewoning met galerijontsluiting; indelingsvarianten met schuifdeurwanden 79 m2
excl. 12 m2 buitenruimte
0
personen De in de jaren zestig geplande In 1965 verschijnen de wijk Bijlmermeer in Amsterdam ‘Voorschriften en Wenken’, Het vormt geen toeval dat de De ERA-woning kent een ver Zuidoost vormt de apotheose van die niet alleen een eerste voorbeelden van volledig vrij doorgevoerde scheiding tussen de systeembouw in Nederland. De drastische normverhoging indeelbare woningen te vinden zijn drager en (niet-dragende) inbouw, riante woningen beschikken over impliceren, maar ook een in de stadsvernieuwingsgebieden. een principe dat is geïntroduceerd extra speelruimte voor kinderen en uitbreiding van “het streven De gemiddelde woningbezetting in en onderzocht door de Stichting maken indelingsvarianten mogelijk. naar standaardisatie en die tijd ligt daar op minder dan twee Architecten Research (SAR / N.J. Ze zijn voorzien van centrale0 1 2 5m normalisatie, moet kunnen • • • • •dat • personen personen en meer dan de helft van de Habraken). De grote indelingsvrijheid verwarming, warmwaterinstallatie, bijdragen tot vergroting van de huishoudens is eenpersoons. vuilstortkoker, een ruime badkamer personen • • • •kwaliteit. 97 m2 excl. 13 m2 buitenruimte is hiervan de belangrijkste woningbouwproductie.” en een groot balkon met uitzicht op deel A die Amsterdam, K. Rijnboutt 79 m2 excl. 12 m2 buitenruimte Ondanks1968 de Bijlmermeer beperkingen de parkachtige omgeving. van de voorschriften uitgaan, 1990 stadsvernieuwingsproject Amsterdam, Duinker Van der Torre / open driekamerwoning / indelingsvarianten met schuifdeurwanden staan de jaren zeventig voor de jaren van typologische inventies. Het streven naar meer flexibliliteit in het bouwproces en een vrijer indeelbare woningplattegrond min max 0 1 2 5m zijn daarbij richtinggevende 4 - 6 personen • • • • • • personen criteria. personen
128 m2 excl. 7 m2 buitenruimte
1920 Tuinwijk-Zuid Haarlem, J.B. van Loghem
0
1
21
22
aanvullende collectieve voorzieningen De Studio: ruime lobby met aansluiting op openbaar plantsoen
2
2 2
1
1
1
2013 De Studio – Parkzijde Amsterdam Wessel de Jonge Architecten gestapelde 1-kamer woonstudio met corridorontsluiting op grid van bestaand kantoorgebouw (1959 GAK, Amsterdam, personen • •B. • • Merkelbach)
0 0
0
0
1999 Vinex Deelplan Singels 2 Den Haag van der Heijden H. van der Heijden • • 4-kamer • • • • personen eengezinswoning (2 lagen 131 m2 met kap) 131 m
van der Heijden
2
2011 Bouwfonds naw dossier #40 (voorbeeldplattegrond) 0 1 2 betaalbare koopwoning 4-kamer eengezinswoning (2 lagen met0 kap)1 2
van der Heijden 2 naw dossier #40 2011 Bouwfonds
personen
1
131 m
••
Met een keuken, zodanig gepostioneerd 28 dat deze (optioneel) met een deur is 2013 af te sluiten, in combinatie met een haaks op de lengte-as geplaatste steektrap en een woonkamer over de volle breedte van het huis, is binnen het behoudende programma van Vinex een woningplattegrond gerealiseerd, waarbinnen indelingsvarianten toch mogelijk zijn.
personen
5m
2 86 28 m2mexcl. 7 m2 inpandige buitenruimte
2016 Superlofts Amsterdam (Houthavens) Marc Koehler Architects in co-creatie met bewoners gestapelde woonstudio met hoogte van 6 meter, vrij indeelbaar 86 m2
excl. 7 m2 buitenruimte personen
2016 Superlofts Amsterdam (Houthavens), Marc Koehler Architecs in co-creatie met bewoners personen
5m 0 0
5m
2
personen
m2 De Studio – Parkzijde Amsterdam, Wessel de Jonge architecten
1 1
2 2
5 5m m
“Superlofts zijn collectieve gebouwen met lofts van zes meter hoog. Een Superloft kan een microloft zijn, maar ook een penthouse. Superlofts zijn op maat aanpasbaar voor uiteenlopende bouwgroepen. Wie wil kan samen met de buren invloed uitoefenen op 0 1van 2het gebouw 5 m collectieve delen en ook op het concept. Actief participeren in de coöperatieve ontwikkeling van een bouwgroep kan, maar instappen in een groep enkel als koper kan ook.” (http:// superlofts.co/werkwijze/)
Rijnboutt magazine
07
23
aanvullende collectieve voorzieningen Zoku Loft: office toolbox, (3D)print en bindservice, additionele werkruimte, lockers, parkeerkelder, fietsverhuur, wasserette, stomerij, massageruimte, sportruimte, game room, music corner, gemeenschappelijke woonkamer, bibliotheek, bar, restaurant, dakterras met plantenkas
Steeds meer mensen werken aan huis. Ook werknemers in loondienst geven de voorkeur aan een persoonlijker balans in wonen en werken. Veel bestaande woningen zijn hier niet op ingericht en ook nieuwbouw springt hier maar sporadisch op in. Het gezin als ‘maat der dingen’ is op zijn retour; het aantal kleine huishoudens en singles neemt zienderogen toe. De woningdruk in de steden maakt dat velen genoegen nemen met kleinere woonoppervlaktes. De éénkamer-woonstudio (30-40 m2), het Friendswonen (eigen slaap- en badkamer, gedeelde woonkeuken) en het microhuis zijn concepten die het ‘metropolitane’ wonen weerspiegelen. Individuele vrijheid wordt geboden met zelfbouw en co-creatie. Gestapelde superlofts in hoge dichtheid vormen een stedelijk antwoord op die behoefte, daarbuiten gaat het om bouwen op een eigen kavel in een sub-urbaan of landschappelijk woonmilieu. Ook is er een groeiende behoefte aan nieuwe collectiviteiten, nieuwe samenlevingsvormen. Het speelt op het niveau van de woning (denk aan de meergeneratiewoning of de Zoku Loft) zowel als het woonmilieu (denk aan alternatieve verdelingen tussen publieke, collectieve en private ruimte; zie ook het artikel van Peter Camp).
1
2019 Friendswonen Rotterdam (Katendrecht) Rijnboutt 3-kamer etagewoning voor 2 personen met ieder een eigen slaap- en badkamer en gedeelde woonkeuken 77 m2
m2 te m2
oku Loft Amsterdam, Katendrecht), RijnbouttConcrete oku Loft Amsterdam, Concrete
30 m2 personen
excl. 5 m2 buitenruimte
personen
rsonen rsonen
2015 Zoku Loft XL Amsterdam Concrete gestapelde 1-kamer woonstudio, long stay
“Zoku is een plek waar0je kan wonen, werken, ontspannen en andere mensen kunt ontmoeten. De Zoku Loft en de Zoku Loft XL zijn flexibele woon/werkplekken, geschikt voor 0 0 1 2 0 ••lange •• personen personen verblijven, ontworpen voor internationale zakenreizigers om 30 m2 30 m2 te wonen en efficiënt comfortabel 2015 Zoku Loft XL Amsterdam, Concrete 2015 Zoku Loft De XL Amsterdam, Concretezijn te werken. Social Spaces de perfecte plek om te werken, een maaltijd te delen of om in contact te komen met andere bewoners of mensen uit de buurt.” (https:// livezoku.com/nl/)
1 5m 1
2 2
Sinds de Woningwet (1901) zijn intrede heeft gedaan is er veel veranderd, het meeste ten goede. In de periode die is ingeluid met de Bruteringswet (1994), vallen twee dingen op. Van onderaf gezien komen burgers – hoewel zij als woonconsument aan zet lijken – in de positie van opdrachtgever(s) hoegenaamd niet voor in het beleid. Van bovenaf bekeken ontbreekt het aan een centrale regie, die de marktwerking op haar merites beoordeelt en waar nodig kan bijsturen. Nu, na twintig jaar marktwerking wordt het tijd de balans op te maken. Maakt het woningbeleid de verwachtingen waar? Staat marktwerking garant 5m 5m voor een woningaanbod waar ook de meeste vraag naar is? Is in het licht van ‘stedelijke duurzaamheid’ het woningaanbod ook daadwerkelijk duurzaam: niet alleen in energetisch opzicht, maar ook typologisch geschikt of aanpasbaar naar de wensen van huidige én toekomstige bewoners?
min
••••••
personen
128 m2 excl. 7 m2 buitenruimte 1920 Tuinwijk-Zuid Haarlem, J.B. van Loghem
Bronvermelding: zie pagina 59
max 4 - 6 personen
0
1
2
5m
24
Rijnboutt magazine
Werken aan de circulaire stad
De spaarlamp voorbij
Rijnboutt magazine
25
Eva Gladek CEO Metabolic
Kijk naar een paar natuurdocumentaires achter elkaar en de moed zinkt je in de schoenen. We hebben een broeikas gecreëerd met de fossiele brandstoffen, het ijs smelt, het koraal sterft, de biodiversiteit holt achteruit. Gescheiden afvalinzameling, zonnepanelen, roetfilters, BREEAM: heeft het nog wel zin of is het een geval van too little, too late? Eva Gladek, oprichter en CEO van Metabolic, is de laatste om het probleem te relativeren. “We zijn de planeet met zijn allen aan het verwoesten. Het kritische punt is bereikt.” Maar ze heeft wel degelijk goed nieuws: “We kúnnen duurzaam bestaan, maar dan moeten we het heel anders gaan aanpakken.” Op die andere aanpak puzzelt ze al een tijdje. Gladek is industrieel ecoloog en moleculair bioloog met een missie: de wereld verduurzamen voor het te laat is. Als wetenschapper frustreert het haar dat er steeds meer wordt gepraat over duurzaamheid, maar dat er niet genoeg gebeurt. Het besef dat we van een lineaire economie naar een circulaire economie moeten, is er inmiddels wel. Het uitputtende stelsel van ‘take-make-dispose’ is funest voor de leefbaarheid. Om de aarde goed achter te laten voor de volgende generaties hebben we een waardevast stelsel nodig waarin grondstoffen worden hergebruikt en de afvalstroom wordt ingedamd. Vissen Toch is alles er nog altijd op gericht om ons steeds meer te laten consumeren, conform het lineaire model. Dat we daarmee ons
eigen voortbestaan bedreigen, negeren we voor het gemak. Want waar te beginnen in een complex economisch stelsel waarin alles met alles samenhangt? Gladek richtte een ‘action agency’ op dat zoekt naar antwoorden op die vraag: Metabolic levert niet alleen advies over verduurzamen, maar voert zelf ook projecten uit. Daarbij zoeken ze naar lokale interventies die een uitwaaierend effect hebben op grotere systemen. Zoals op de Ceuvel in Amsterdam-Noord, waar we Gladek spreken in het Metabolic Lab. Samen met een team van architectenbureaus wonnen ze zes jaar geleden de prijsvraag die de gemeente uitschreef voor een circulaire invulling van deze zwaar vervuilde oude scheepswerf. Ze hesen zestien afgedankte woonboten op het land en creëerden een ‘clean tech playground’. De grond is niet afgegraven; er wordt geëxperimenteerd met bodemreinigende planten die de bodem ter plekke zuiveren. Wat er door de wc en afvoer spoelt komt niet in het riool terecht, maar wordt gecomposteerd of gefilterd voor hergebruik, de temperatuur wordt geregeld met warmtepompen, stroom komt van zonnepanelen, gas is er niet. In
26
Rijnboutt magazine
“We zoeken exponentiële oplossingen voor exponentiële problemen”
de circulaire groentekas vormen vissen en planten een vrijwel gesloten kringloop: de vissen leven deels op wormen uit de compostbakken, het water met hun uitwerpselen wordt rondgepompt met de stroom van de zonnepanelen op het dak, de planten breken alles af en leveren weer schoon water terug aan de vissen. Schoonschip “We zoeken hier naar exponentiële oplossingen voor exponentiële problemen,” zegt Gladek. “Dat gaat niet over het vervangen van gloeilampen door spaarlampen, maar over het analyseren van het hele systeem van productie, toelevering, gebruik en afvoer.” Het vergt een totaal andere mindset, waarvoor we volgens Gladek ook wel klaar zijn: “In het huidige economische systeem moeten we elk greintje energie en creativiteit uit onszelf persen om maar te blijven groeien en zo geld te verdienen. Maar er zijn veel aantrekkelijker alternatieven waarin waarde niet alleen in geld wordt uitgedrukt.” In de Ceuvel wordt uitgeprobeerd wat op veel grotere schaal zou kunnen werken. “De Ceuvel is niet het antwoord op de vraag hoe je een economie omvormt of hoe je een circulaire stad bouwt,” zegt Gladek, “maar het is wel een eerste stap in het proces hoe daar te komen. We onderzoeken hier hoe mensen denken, hoe besluiten over stadsontwikkeling worden genomen, welke regels werken en welke niet. We willen hier kennis vergaren en methodes ontwikkelen die tot meer kunnen leiden.” Het feit dat de gemeente enthousiast is, helpt daarbij. Amsterdam wil de principes die hier succesvol blijken graag op grotere schaal inzetten. Zo werd Metabolic gevraagd mee te werken aan het plan voor de herontwikkeling van de hele Buiksloterham tot een circulaire wijk. Hier komt ook het spectaculaire Schoonschip, waarbij Metabolic adviseerde over duurzaamheid. Geen woonboten op het land dit keer, maar huizen op het water: dertig villa’s die samen de meest
duurzame en zelfvoorzienende drijvende woonwijk van Europa gaan vormen. Met het aantal inschrijvingen voor Schoonschip zouden nu al vier van dit soort wijken kunnen worden gebouwd. Opschalen Het opschalen gaat verder: Metabolic werkt nu aan een set indicatoren waarmee de gemeente kan beoordelen hoe circulair de bouwprojecten zijn die bij tenders worden ingediend. “Amsterdam loopt in de voorhoede,” zegt Gladek. “De gemeente gaat de dialoog aan met de markt, laat zich adviseren en doet er iets mee. Toch vind ik de overheid vaak nog te specifiek in haar richtlijnen. In plaats van voor te schrijven dat je driedubbel glas moet gebruiken, kun je beter stellen dat het energieverbruik met 50 procent omlaag moet. Als je de invulling aan de markt zelf overlaat, krijg je innovatievere oplossingen.” Vernieuwing gaat volgens haar niet top-down of bottom-up, maar komt vanuit verschillende hoeken tegelijk. En steden zijn de beste proeftuinen: ze beslaan slechts 3 procent van het wereldoppervlak, maar verbruiken wel 75 procent van alle grondstoffen. “Alles komt bij elkaar in de stad, het zijn zones met een enorme concentratie van mensen, materialen, producten en afval. Als steden de kern van het probleem vormen, ligt daar ook de bron van de oplossing.” Zeven pijlers Hoe ziet die circulaire stad eruit? Niet per se als een kopie van de Ceuvel of Schoonschip, zegt Gladek. Ze schetst een stad die grotendeels zelfvoorzienend is, die zijn grondstoffen niet vanuit de andere kant van de wereld haalt, maar zelf produceert en reproduceert. Een stad zonder particulier autobezit, met een totaal ander mobiliteitssysteem, fijnstofvrije lucht en heel veel groen. Er wordt alleen nog maar gebouwd met veilige, herbruikbare materialen, alle architectuur is flexibel en demontabel. De gebouwde omgeving is niet statisch maar dynamisch, ‘designed to
Rijnboutt magazine
27
“Als steden de kern van het probleem vormen, ligt daar ook de bron van de oplossing” be reconstructed’. Dat hoeft de verdichting volgens Gladek niet in de weg te staan, hoewel er wel ‘trade-offs’ zullen zijn. “Op sommige punten zul je iets moeten inleveren om op andere punten winst te behalen.” De uiteindelijke invulling kan wat haar betreft alle kanten op, zolang maar aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Metabolic heeft er zeven geformuleerd, die de pijlers vormen van al hun projecten. Dat varieert van gebruik maken van volledig hernieuwbare energie en materialen tot een veel grotere menging van natuur en de gebouwde omgeving, of het vormen van hechte gemeenschappen die samen veel delen en ondernemen. Mieren Als iedereen eraan meedoet, heeft het kans van slagen, zegt Gladek. Ze vergelijkt mensen nog wel eens met mieren. Een enkele mier krijgt weinig voor elkaar, maar de kolonie als geheel kan bergen verzetten, drijvende vlotten vormen en tunnels graven. Het collectieve gedrag
overstijgt het individuele. Daar moeten we heen, zegt Gladek. Binnen dat collectief hebben architecten, productdesigners en techneuten volgens haar een sleutelrol: “Zij bouwen de wereld. Als zíj de juiste kennis vergaren en die vertalen in hun ontwerpen komen we een heel eind. Dat betekent wel dat je bereid moet zijn te experimenteren, risico’s te nemen. Want we hebben nog lang niet op alles een antwoord.”
Tekst: Willemijn de Jonge Deelnemer gesprek: Richard Koek Fotografie: Kees Hummel
De Vlondertuinen Rosmalen
Weelderig wonen aan het water Als onderdeel van de nieuwe woonwijk De Groote Wielen zijn op een vijfhoekig eiland in het water 66 grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningentrees zijn georganiseerd rondom een centraal gelegen gemeenschappelijk hof, een groene ruimte met veel bomen en speelplekken. Het woonoppervlak is verdeeld over drie verdiepingen en varieert per woning. Elke woning beschikt over een tuin waarvan de aanlegsteiger en het vrije uitzicht garant staan voor een optimale beleving van het water.
Gebruiksoppervlak: 9.038 m² Opdracht: Bouwinvest Residential Fund
Aantal woningen: 66
29
Tender:
Healthy Urban Quarter Utrecht Gebruiksoppervlak: 70.000 m2 totaal waarvan 49.600 m2 wonen Aantal woningen: 539
Adaptieve woningbouw met materialenpaspoort Het Healthy Urban Quarter is een ontwikkellocatie in het Utrechtse Beurskwartier nabij de Jaarbeurs. Vier consortia werden geselecteerd om een aansprekend woon-werkgebouw te ontwerpen. Met als pijlers groen, duurzaam, innovatief en gezond wordt met Green Urban Lobby, het ontwerp van Rijnboutt, Winhov en Delva Landscape Architects, een begin gemaakt met de volgende fase van duurzame stedelijke groei. Behalve een grote diversiteit aan woningtypen beschikt Green Urban Lobby over voldoende constructieve flexibiliteit voor het in de toekomst aanpasbaar kunnen maken van de woningen. Voor het gebouw is een uniek en onafhankelijk materialenpaspoort ontwikkeld, een revolutionaire methode om circulariteit in projecten inzichtelijk te maken. Opdracht: NEOO en Wessels Zeist
30
Rijnboutt magazine
Duurzame gebiedsontwikkeling in Polen
Stap voor stap
Rijnboutt magazine
31
Robert Idem hoogleraar Technische Universiteit Gdańsk
Katarzyna Zielonko-Jung universitair docent Technische Universiteit Gdańsk
Net als Nederland worstelt Polen met de consequenties van het klimaatakkoord van Parijs. Hoewel er internationaal consensus lijkt over de noodzaak van een nieuwe duurzame aanpak, is de locale politiek niet altijd bereid om wat het akkoord vraagt, met daden te ondersteunen. Onderzoekers Robert Idem en Katarzyna Zielonko-Jung van de Technische Universiteit in Gda ńsk doen er alles aan om het belang van duurzaamheid onder de aandacht te brengen. “Steeds meer jonge architecten zijn geïnteresseerd in het onderwerp.” Het is vrijdagmiddag wanneer we contact leggen met de Technische Universiteit van Gdańsk in Polen voor een skypegesprek met de architecten Robert Idem en Katarzyna Zielonko-Jung. Hij is hoogleraar en hoofd van de vakgroep Duurzaam Ontwerpen, zij is universitair docent en gespecialiseerd in ‘ecologische architectuur’. Als halverwege het interview de 24e klimaatconferentie van de Verenigde Naties ter sprake komt die eind dit jaar in de Poolse stad Katowice wordt gehouden, buigt Robert Idem zich naar de camera. “Het beeld is hoopgevend, al heb ik geen hoge verwachtingen van het evenement. In Polen wordt duurzaamheid gezien als iets dat van buiten wordt opgelegd, of dat nu de internationale gemeenschap is of een hogere overheid. Op nationaal niveau is wel een en ander vastgelegd in beleid en wetgeving, maar voor lokale overheden, bedrijven en marktpartijen is het geen staande praktijk.” Naast hem knikt Zielonko-Jung: “Zo’n internationaal congres komt en gaat. We hopen dat de Poolse delegatie in gesprek gaat met landen die verder zijn dan wij.” Volgens Zielonko-Jung is er sprake van
een kennislacune. “Slechts een enkeling weet wat duurzame ontwikkeling precies inhoudt. Ook in de bouwwereld komt duurzaamheid niet veel verder dan maatregelen op het gebied van zuinig energieverbruik.” Academische kringen Het mag geen verrassing heten dat op de Poolse woningmarkt duurzaamheid geen rol van betekenis speelt. De meest in het oog springende opgave is het lenigen van het woningtekort in de grote steden. Het accent ligt op het bouwen van voldoende vierkante meters en kwaliteitsen duurzaamheidseisen vallen dan snel van tafel, weet Zielonko-Jung. Zij en Idem menen dat pas echt stappen kunnen worden gezet als op stad- of wijkniveau een gezonde en duurzame inrichting wordt nagestreefd. “In academische kringen wordt volop gediscussieerd over hoe een gezonde stad tot stand kan komen”, legt Idem uit. “Het gesprek gaat over klimaatadaptatie, over mobiliteit, over de kwaliteit van de openbare ruimte, over collectieve energiesystemen.” Collega Zielonko-Jung:
Rijnboutt magazine
32
“Duurzaamheid moet een vast onderdeel worden van architectuuronderwijs” “In de praktijk van alledag vindt dit geen weerslag. De overheid en het overgrote deel van de markt zijn van mening dat de woningbouw is gebaat bij een louter kwantitatieve benadering.” De vraag is: wie neemt de handschoen op? Wie durft het aan om de korte termijnvisie te verruilen voor een duurzame visie op de toekomst? Anders dan in Polen is de publieke opinie in Nederland vrij positief over duurzaamheid. Duurzaamheid is goed want gezond voor mens en planeet; ‘groen’ is de norm en dit zie je in alles terug. Ook in reclame voor producten die je in eerste instantie helemaal niet met duurzaam zou associëren. Zoals wasmiddel. Of margarine. Het verschil is doorslaggevend: waar in Polen scepsis overheerst, heeft Nederland ontdekt dat met ‘duurzaamheid’ een nieuwe markt kan worden aangeboord. Circulair bouwen is in Nederland behalve ‘goed voor het milieu’ ook een verdienmodel. Ecologische benadering Volgens de vakgroep van Idem en ZielonkoJung zijn er verschillende manieren om naar duurzaamheid te kijken, elke manier vraagt zijn eigen aanpak. Het meest voor de hand liggend is de ecologische benadering, waarbij wordt gekeken hoe de impact van een project op het milieu zo laag mogelijk kan blijven. Idem: “In deze benadering richt het onderzoek zich hoofdzakelijk op gebouwen. Denk aan het energieverbruik, aan hergebruik van materialen, aan slimme bouwtechnieken, aan het zuiveren van water. De technologieën zijn er, de resultaten meetbaar – in aanzet zou dit gemakkelijk te realiseren moeten zijn.” Ingewikkelder wordt het als duurzaamheid vanuit een sociale optiek wordt bekeken. Idem: “Binnen dit kader doen wij onderzoek naar nieuwe typologieën die inspelen op hedendaagse woonwensen. Denk aan cohousing, dat in Polen nergens voorkomt.” Zielonko-Jung benadrukt het belang van een gezonde mix aan woningtypen en prijsklassen. “Door alleen voor het hoge segment te bouwen dreigen anderen uit de boot te vallen.”
Beiden constateren dat – áls het al gaat om duurzame ontwikkeling – het verduurzamen van de bestaande stad nog onvoldoende aandacht krijgt. De focus ligt op nieuwbouw. Zielonko-Jung betoont zich een voorstander van binnenstedelijk verdichten – op het vlak van hernieuwbare energie, mobiliteit en het vrijwaren van waardevolle landschappen. Schoolvoorbeeld Hier en daar gaat het goed. In Nowe Zerniki organiseerde een aantal architecten voor het ontwerp en de bouw van een woonwijk, workshops om samen met de gemeente een masterplan op te stellen. Het resultaat is een ‘groene nederzetting’, volgens Idem en Zielonko-Jung een schoolvoorbeeld van duurzame gebiedsontwikkeling en een belangrijke stap voorwaarts. Zo is ruimte gemaakt voor sociale voorzieningen – een cultuurhuis, een huisartsenpraktijk, een school en kinderopvang – en een kerk. Het wijkontwerp ontmoedigt autogebruik en biedt plaats aan aangename wandelen fietspaden en een tramverbinding met het stadscentrum. Regenwater wordt hergebruikt voor irrigatie of het spoelen van toiletten, de woongebouwen verbruiken vier keer minder energie dan de gemiddelde Poolse woning en er zijn plannen voor het opwekken van zonneenergie. Het zijn voorbeelden waardoor Robert Idem en Katarzyna Zielonko-Jung zich gesterkt voelen dat er meer mogelijk is. “We zijn een bijzondere leerstoel, onze benadering van duurzaamheid in het architectonisch ontwerpen is nog geen gemeengoed.” Zielonko-Jung: “Politici en beleidsmakers liggen op dit moment buiten onze invloedsfeer, maar steeds meer jonge architecten zijn geïnteresseerd in het onderwerp. We moeten er voor zorgen dat duurzaamheid een vast onderdeel wordt van het architectuuronderwijs. Van daaruit kunnen weer andere partijen in de bouwketen beïnvloed worden. Elke stap telt.” Tekst: Mark Hendriks Deelnemer gesprek: Sebastian Janusz Fotografie: Kalina Juchnevič
De praktijk van het ontwikkelen
Het creëren van een plek Hoewel de woningbouwopgave zich lijkt te focussen op het lenigen van het woningtekort in met name de grote steden, zijn er ook ontwikkelaars voor wie de opgave meer behelst dan het maken van vierkante meters alleen. Wij spreken Michał Ciomek, directeur Vormgeving en Productontwikkeling, op zijn hoofdkantoor in het Sea Towers in Gdynia, Polen. Invest Komfort is al meer dan 20 jaar actief op de markt. In die periode heeft de onderneming ruim 5.300 woningen gerealiseerd, met een gezamenlijke oppervlakte van om en nabij 350.000 m2. Uw onderneming is bijna uitsluitend in de Driestad [Gdańsk, Gdynia en Sopot – red.] werkzaam en specialiseert zich in projectontwikkeling op prestigieuze locaties.
Wat zijn uw criteria bij het kiezen van een locatie? “Voor mijn vader [Mieczysław Ciomek, CEO - red.], die het bedrijf heeft opgericht, is kwaliteit altijd het belangrijkste criterium geweest. Het marktsegment van Invest Komfort groeit heel snel en daarmee ook het aantal klanten dat kwaliteit belangrijk vindt. Onze huidige positie – van pionier in de
Rijnboutt magazine
34
“Elke locatie vraagt om een eigen benadering”
markt – geeft ons veel ruimte, maar dwingt ons ook tot experimenteren en tot het zoeken naar betere oplossingen. Na ruim tien jaar ervaring in het buitenland wilde ik terug naar de Driestad. Nog maar kort geleden was het een regio met veel onbenut potentieel, maar in de afgelopen jaren zijn Gdynia, Sopot en Gdańsk radicaal veranderd, qua markt, bestuur en infrastructuur. Nu hebben wij gezamenlijk één doel en werken we in een nauwe dialoog met elkaar. “Wat de plek betreft, ik vind dat elke locatie om zijn eigen benadering vraagt. Sommige projecten creëren hun eigen context, andere moeten passend worden gemaakt. Projecten die een uitdaging zijn voor het stedelijk evenwicht, vind ik het meest fascinerend. Zij zijn de katalysator voor veranderingen.” Uw vader verwoordde de filosofie van de onderneming als volgt: “We kiezen voor uitdagende, vaak moeilijke projecten. We ontdekken nieuwe plekken met veel mogelijkheden en maken verwaarloosde ruimtes weer aantrekkelijk voor de bewoners.” Hoe geeft u handen en voeten aan die missie? Hoe ziet het ontwerpproces er uit? “Dankzij mijn eerdere ervaring bij Arup in Londen ben ik me bewust van de waarde van een multidisciplinaire benadering vanaf de beginfase van een project. Bij ons zitten bij aanvang niet alleen architecten om de tafel, maar ook interieurontwerpers, landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen, ingenieurs, consultants etc. Het is mijn taak om samen met mijn team hun werk te coördineren, vanaf de eerste analyses over bodemgesteldheid tot de laatste stappen van het bouwproces. De eindgebruiker, voor wie de openbare ruimte, de stad en de natuur samenhangen, verwacht van ons een integraal, compleet ontwerp. Wij houden ons niet bezig met het ‘aankleden’ van gebouwen.” Welk aspecten van duurzame ontwikkeling heeft naar uw idee meer invloed op de toekomst van Polen: de technische kant van het energievraagstuk, of het sociaal-culturele aspect van wat woningbouw bijdraagt aan het leefmilieu van de stad?
“Wat het technische aspect betreft, ben ik van mening dat hoe sneller wij de nieuwste ontwikkelingen toepassen, hoe beter. Mijn redenering is simpel: de vooruitstrevende aanpak van vandaag, is de standaard van morgen. Kwesties als energiebesparing, optimaal gebruik van de waterreserves in de omgeving, thermische circulatie en alternatieve energiebronnen spelen een belangrijke rol in onze projectontwikkeling. Wij beschouwen het als een ‘must’, voor nu en voor toekomstige ontwikkelingen. “Het sociale aspect is voor ons nog een nieuw concept, al onderkennen we het belang ervan. Onze ambities reiken verder dan het opleveren van een gebouw. Na voltooiing nemen wij veelal de rol van curator aan, van waaruit wij dat deel van de stad voor de volgende jaren een impuls kunnen geven. Denk aan het harmonieus aansluiten bij de context van de stad, een doordachte huurdersmix en ‘social sustainability’ die de kwaliteit van leven van de bewoners op een positieve manier beïnvloeden. Bij sommige realisaties zijn wij ook verantwoordelijk voor het onderhoud. Ons doel is het creëren van een plek.” In Nederland is een discussie gaande waarin de ambities van de projectontwikkelaar en uitvoerder om projecten zo snel mogelijk te realiseren, haaks staan op de participatie-behoefte van de gebruiker, die de eindkwaliteit positief beïnvloedt, maar ook het proces vertraagt. Wat is de rol van een dialoog in het ontwikkelingsproces? “Bewoners zijn zich in Polen zeer bewust, de gemeente is goed voorbereid op haar taken, de vastgoedontwikkelaars zijn ambitieus en de ontwerpers goed, maar een dialoog blijft onmisbaar. Daarom waren wij de sponsor van de eerste editie van het Open House Festival in Polen [in 2017 in Gdynia en Gdańsk - red.]. Dit platform heeft geholpen om bij bewoners een beter beeld over hun eigen stad te creëren, over de ontwikkeling van die stad en de invloed van mensen hierop. Als dat weer bijdraagt aan de verdere verbetering van onze stad, dan is het alle moeite waard.”
Tekst: Sebastian Janusz
Rijnboutt magazine
35
Transformatie kantoortoren naar woontoren Bellavista
Bellavista De Savornin Lohmanplein Den Haag
Het winkelcentrum De Savornin Lohmanplein, een multifunctioneel modernistisch complex uit 1968, ondergaat een fasegewijze transformatie. Als eerste is de woontoren Bellavista opgeleverd, een met twee verdiepingen opgetopt voormalig kantoorgebouw van zestien, nu achttien, verdiepingen. De horizontale gevelbelijning in zakelijk grindbeton heeft plaatsgemaakt voor hagelwitte uitpandige balkons met zicht op zee en duinen. De wijze van hergebruik betekent niet alleen het bestendigen van de toren, maar ook van een belangrijk oriĂŤntatiepunt in Den Haag. Opdracht: Urban Interest
Gebruiksoppervlak: 27.921 m2 totaal waarvan 10.000 m2 wonen Aantal woningen: 116
Rijnboutt magazine
36
Adri Duivesteijn politicus en criticus
Heleen Aarts directeur gebiedsontwikkeling Amvest
Zef Hemel planoloog, Wibautleerstoel grootstedelijke problematiek UvA
Rijnboutt magazine
37
De huidige woonopgave
Een kwestie van koers bepalen Er moeten meer woningen komen. Veel meer. In de ruimste schatting van de planbureaus zijn er in de Randstad de komende tien jaar 1 miljoen nieuwe woningen nodig. Maar waar zetten we die neer? Moeten we verder binnenstedelijk verdichten? Of juist meer buitenstedelijk gaan bouwen? Wie neemt de regie over de opgave? En wat voor woningen moeten het eigenlijk worden? Voer voor discussie: we arrangeerden een rondetafelgesprek en legden onze vragen voor aan een politicus, een planoloog en een projectontwikkelaar.
Rijnboutt magazine
38
“Zowel de verzorgingsstaat als het marktconforme beleid hebben de burger buiten spel gezet”
Een rondetafelgesprek aan een rechthoekig tafel in de Kleiburgflat in de Bijlmer: een wijk die stedenbouwkundig als mislukt wordt gezien, maar waar nu interessante nieuwe woonvormen ontstaan binnen oude afgeschreven structuren. Politicus Adri Duivesteijn, planoloog en hoogleraar Zef Hemel en gebiedsontwikkelaar Heleen Aarts schuiven aan om te praten over de specifieke aanpak van de woonopgave die er nu ligt. Sinds de invoering van de Woningwet in 1901 zijn er wat betreft die aanpak twee uiteenlopende richtingen uitvoerig verkend. Het begon met een eeuw van volkshuisvesting vanuit de overheid, waarbij woningbouwcorporaties in opdracht van de staat betaalbare woningen bouwden. Halverwege de jaren 90 ging het roer om: de terugtredende overheid vertrouwde onze woonvraag toe aan het principe van vrije marktwerking. Woningbouw werd een zaak van grootschalige projectontwikkeling, met de Vinex voorop. Na twee decennia marktwerking is het tijd voor reflectie. Hoe nu verder?
Overheid, markt of burger? Adri Duivesteijn noemt zichzelf burger, politicus én criticus en is dan ook meteen kritisch op de vijf stellingen die het gezelschap voorgelegd krijgt. We hebben niets aan zwart-wit beweringen, luidt zijn eigen stelling. Waar we het volgens hem over moeten hebben is het matige succes van de gekozen aanpak van woningbouw in het verleden, waarbij de burger niet aan bod kwam. “We zijn overgestapt van een periode van overheidsinvloed naar marktwerking. Maar zowel de verzorgingsstaat als het daaropvolgende marktconforme beleid hebben de burger buiten spel gezet. Of we nou verzorgd worden of als consument worden gezien, het maakt ons passief. In Nederland is de bouwproductie in handen van institutionele partijen, of dat nu corporaties of beleggers of projectontwikkelaars zijn. De kleine bouwnijverheid komt gewoon niet aan de bak. We hebben dat proberen te veranderen met zelfbouw, zoals in mijn tijd als wethouder in Almere, of tijdens de economische crisis in Amsterdam en Den Haag. Maar dat is alweer verleden
Adri Duivesteijn politicus en criticus
Het begon met actie voeren voor een leefbare Schilderswijk in 1975; het leidde tot een lange politieke carrière. Als PvdA wethouder en loco-burgemeester van Almere was Adri Duivesteijn de architect van Almere 2.0. Vanuit de overtuiging dat de bewoners de stad moeten maken werden onder zijn bewind 1400 zelfbouwkavels verkocht aan particulieren.
39
Heleen Aarts directeur gebiedsontwikkeling Amvest
“Wij werken dagelijks aan het creëren van woongebieden die op lange termijn goed functioneren,” zegt bestuurskundige vastgoedspecialist Heleen Aarts. Ze is al bijna 10 jaar directeur gebiedsontwikkeling van Amvest, een van de grotere beleggers en ontwikkelaars van Nederland. Amvest investeert in opdracht van pensioenfondsen en verzekeraars in woningen, wijken en zorgvastgoed.
tijd: ontwikkelaars kopen weer grote stukken stad op en monopoliseren de woningproductie.” Duivesteijn zou de grote investeerders veel liever op heel complexe binnenstedelijke projecten willen inzetten, en zeker niet op kleinschaliger grondgebonden projecten: “Het is een schande dat de laagbouw hier in de Bijlmer ook door projectontwikkelaars en corporaties is neergezet.”
“Met zelfbouw gaan we de getallen die we nodig hebben niet halen” Heleen Aarts is als directeur gebiedsontwikkeling bij Amvest de aangewezen persoon om dat flink te relativeren: “Hartstikke mooi om een deel van de markt te bedienen met zelfbouw, maar daar gaan we de getallen die we nodig hebben niet mee halen.” Ze noemt Oosterwold in Almere, waar burgers al vanaf 2016 het initiatief mogen nemen om het gebied zelf te ontwikkelen. “Er is ruimte voor 20.000 woningen, maar er wonen nu hooguit 100 mensen.” Aarts benadrukt dat de vaart er nog lang niet goed in zit. “Er ligt een hele grote druk op de woningmarkt. Er moeten honderdduizenden woningen komen. Het lukt ons tot nu toe als sector maar slecht om tempo te maken bij het creëren van die voorraad.” Dat heeft volgens haar met gebrek aan planvoorraad te maken, maar ook met regelgeving en de daaruit voortkomende complexiteit van
binnenstedelijk bouwen. In de stad is het wat Aarts betreft een nog grotere illusie dat we meer aan burgerinitiatieven zouden kunnen overlaten. “Ik ben niet tegen burgerinitiatief, integendeel, we doen er graag aan mee. Maar grootschalig bouwen in de stad vergt enorme voorinvesteringen. Eigendomsverwervingen, bodemsanering, bereikbaarheid: dat krijg je als particulier niet voor elkaar, daar heb je financiers uit de markt voor nodig.” Geen van de drie is voorstander van al te veel overheidsbemoeienis. Hoogleraar Grootstedelijke Problematiek Zef Hemel vindt het zelfs “heel prettig dat we de centrale leiding kwijt zijn, want dat biedt ruimte voor experiment”. Maar de politicus en de projectontwikkelaar-belegger aan tafel missen in de praktijk wel een heldere richtlijn. “We ontberen een uitgesproken nationale overheidsopvatting over hoe we onze steden kunnen versterken,” aldus Duivesteijn. “In de tijd van Vinex – hoe treurig ook – wist je precies wat de bedoeling was. Het overall concept is nu diffuus. Wíl de rijksoverheid wel verstedelijken? En wat wil het gemeentebestuur eigenlijk? Dat hangt af van de interesse van de mensen die er zitten.” Aarts struikelt over de hoeveelheid aan regels, maar heeft desondanks behoefte aan regie: “Je moet wel weten wat voor toneelstuk je met elkaar aan het opvoeren bent. En dan maakt een regisseur, die overkoepelende beslissingen kan nemen, het compleet.” Wat zijn de woonwensen? Aarts en Duivesteijn hebben samengewerkt aan DUIN in Almere Poort. Amvest won de door de gemeente uitgeschreven prijsvraag
40
Zef Hemel planoloog, Wibautleerstoel grootstedelijke problematiek UvA
Planoloog Zef Hemel heeft als bekleder van de Wibautleerstoel aan de Universiteit van Amsterdam de opdracht te onderzoeken hoe de stad zich duurzaam kan doorontwikkelen. Hij was adjunct-directeur van DRO Amsterdam en schreef mee aan de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. In 2016 publiceerde hij het boek ‘De toekomst van de stad, een pleidooi voor een metropool’.
“We zitten te turven hoeveel inwoners we hebben, maar vergeten de nieuwe groepen die er zijn” onder ontwikkelaars en beleggers met een plan voor 3.000 huur- en koopwoningen en grootschalige commerciële voorzieningen in een kunstmatig gecreëerd duinlandschap. Aarts: “We hebben daar een woonmilieu gemaakt dat er nog niet was. Om die reden heeft het waarschijnlijk als een van de weinige projecten de crisis doorstaan. We zullen ook nu de markt weer is aangetrokken naar de behoefte van de consument moeten blijven kijken. Het woningaanbod is nog lang niet divers genoeg om aan die behoefte te voldoen.” Daar is consensus over, maar de vraag is wel hoe reëel het is dat die variatie van de grote projectontwikkelaars zal komen. Want waren de Vinex-wijken niet het antwoord van de markt op de woningopgave? “De belofte was om verschillende woonmilieus te creëren, maar het werd uiteindelijk allemaal hetzelfde,” zegt Hemel. De stad wordt volgens hem steeds moeilijker te lezen, maar dat er behoefte is aan meer variatie is duidelijk. Hij wijst op een belangrijke categorie die in de hele discussie over de wisselende woonconsument over het hoofd wordt gezien: “We zitten te turven hoeveel inwoners we hebben en hoeveel kinderen we krijgen, maar we vergeten de nieuwe groepen die er zijn. De grote steden zijn zeer internationaal aan het worden. Denk
aan de kenniswerkers, de start-up scene, de studenten en het personeel aan de universiteiten en hogescholen. Ik vraag me af of we eigenlijk wel durven te schatten hoeveel en wat voor woningen we voor die groepen nodig hebben. We hebben in Amsterdam een enorm onhandige discussie gevoerd over long stay en short stay, en ook over hotels en hoeveel dagen je daar mag blijven. Die schimmige discussies hangen nu boven de markt. Dat is zeker voor de grote steden heel slecht.” Hemel noemt het voorbeeld van Zoku aan de Weesperstraat, met appartementen van 24 m2, voor toeristen, maar ook voor tijdelijke en semi-permanente bewoners. “Zoku moet zichzelf volgens de regels een ‘hotel’ noemen, maar hallo Nederland, word wakker: dit is het nieuwe wonen.” Om de diversiteit in woonmilieus te behouden en geen groepen uit te sluiten, stelde Amsterdam vorig jaar de 40-4020 regel in. Tot 2025 moet 80 procent van de nieuwe huur- en koopwoningen gebouwd worden voor de lage- en middeninkomens; slechts 20 procent is bestemd voor de vrije sector. “Dat zijn dus nóg meer regels die op elkaar gestapeld worden, en dat betekent dat het nóg langzamer zal gaan,” zegt Aarts. “Bovendien is er vanuit de consument ook een grote behoefte aan vrije sector
41
“Nóg meer regels betekent dat het nóg langzamer zal gaan”
huurwoningen.” Hemel vraagt zich af of de gemeente hiermee de grondexploitaties nog wel rond kan krijgen. Binnenstedelijk bouwen is immers duur. Duivesteijn betwijfelt om een andere reden of het gaat werken: “Die regel is gestoeld op de maakbaarheidsgedachte, zoals die er was aan het begin van de stadsvernieuwing.” Maar de invloed van ruimtelijke ordening op sociaal-maatschappelijke vraagstukken wordt volgens hem overschat: “De samenlevingsopbouw kun je maar een klein beetje manipuleren met de inrichting van je stad.”
“Natuurlijk zijn compacte steden beter voor de planeet. Nederland loopt hopeloos achter” Verdichten of verdunnen? Tot slot een onderwerp dat al aan het begin van het gesprek wordt aangesneden en dat – conform de aanhoudende discussie in het veld – blijft terugkomen: houden we vast aan de rode contouren van de stad om Nederland niet vol te bouwen, of is dat, gezien de huidige woonopgave, te krampachtig? Friso de Zeeuw sprak met G32-wethouders en met de grote ontwikkelen bouwbedrijven en schreef het op in een gezamenlijke woonvisie: ‘De stedelijke woonopgave kan onmogelijk alleen binnen de huidige stedelijke contouren worden opgelost. Overal vasthouden aan rode contouren werkt averechts.’ Het past bij de metropoolgedachte, waarin de steden
in de Randstad samen een geheel gaan vormen in plaats van losse rode kernen te blijven, gescheiden door groene en blauwe zones. Maar terwijl de markt reikhalzend uitkijkt naar buitenstedelijk bouwen om de druk van de roodgloeiende stad de halen, heeft Hemel een totaal ander standpunt gelanceerd: Amsterdam moet groeien naar 2 miljoen inwoners. “De aanleiding daarvoor was de Territorial Review van de OECD uit 2014, waarin werd vastgesteld dat de grote Nederlandse steden onderpresteren op het gebied van economische welvaart. Wij zijn de enige lidstaat die het zo slecht doet.” Onze grote steden zijn veel te klein volgens Hemel. Hij pleit voor verdichten in plaats van verdunnen: “Laten we nou eens een échte stad gaan bouwen, in plaats van ons te richten op nog meer asfalt en nieuw spoor tussen al die kleine steden. Er valt nog zoveel te verdichten, ook om de verhouding tussen inwonertal en bezoekersstromen weer in balans te brengen.” Een grote stad is volgens hem veel duurzamer omdat alles daar intensiever wordt gebruikt: “Natuurlijk zijn compacte steden beter voor de planeet. En Nederland loopt hopeloos achter: wist je dat de CO2-uitstoot in Nederland meer dan 17 ton per inwoner per jaar is? Dat is in New York 7 ton, in Londen 6 ton, in Los Angeles 13 ton. Hoog tijd om het hier anders aan te gaan pakken.”
Tekst: Willemijn de Jonge Deelnemers gesprek: Richard Koek, Bart van der Vossen, Jan van Grunsven Fotografie: Kees Hummel
42
Hoofdstedelijke verdichting
Nieuwe woonmilieus in Amsterdam Amsterdam werkt hard aan de woningbouwopgave en overal in de stad ontstaan nieuwe en unieke woonmilieus. Sommige milieus kenmerken zich door een verregaande efficiÍntie van de woningplattegrond, bij andere wordt naarstig gezocht naar identiteit en vormen van branding. Waar het ene milieu ondenkbaar is zonder deelname van de institutionele belegger, is het andere milieu het resultaat van zelfbouw op door de gemeente vrijgegeven kavels.
Wij vroegen fotograaf Kees Hummel een aantal woonmilieus te fotograferen, om vervolgens te bezien of de verschillen tussen die milieus ook waarneembaar zijn. We kozen voor Buiksloterham vanwege het accent op zelfbouw, voor Houthavens vanwege de voorbeelden van co-creatie en CPO-constructies, voor het Amstelkwartier vanwege de georganiseerde stedelijke uitleg onder strakke regie van de gemeente en voor de Zuidas als het ultieme resultaat van institutionele beleggingen.
Rijnboutt magazine
Buiksloterham
44
Houthavens
Zuidas
47
Amstelkwartier
Tender:
Sluiseiland Vianen
Stedenbouwkundig plan: 7 ha Gebruiksoppervlak: 10.974 m2 totaal waarvan 7.820 m2 wonen
Inbreidingslocatie aan de oevers van het Merwedekanaal Met een ontwerp voor het Sluiseiland in Vianen heeft Rijnboutt, in een ontwerpteam met Heren 5 architecten en Witteveen+Bos, de tender voor een nieuw woongebied gewonnen. Gelegen tussen de historische binnenstad van Vianen en het Merwedekanaal, laat het Sluiseiland zich beleven als wonen in een park met schitterende vergezichten. Alles ademt landschap en waterbouwkundig vernuft. Behalve voor het architectuurontwerp van twee blokken, tekent Rijnboutt voor het stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp. Het benadrukken van de lange lijnen in het gebied versterkt de ruimtelijke structuur. Bomenrijen worden aangezet en doorzichten hersteld. Bijzondere dwarsroutes vormen een vitale verbinding tussen de binnenstad en de buitenstad.
Aantal woningen: 184 Opdracht: Smit’s Bouwbedrijf B.V.
49
Buitenvel dertselaan Amsterdam
Gebruiksoppervlak: 27.797 m2 waarvan 21.195 m2 wonen Aantal woningen: 248
Woongebouwen van internationale allure Rijnboutt is co-architect van Studio Gang Architects uit Chicago bij het ontwerp van twee woongebouwen aan de Buitenveldertselaan. De noordelijk gelegen ‘high-rise’ bevat 24 woonlagen, de zuidelijke ‘low-rise’ acht. Binnen de geometrie van de hoogbouw is in verticale richting een spiraalvormig patroon opgenomen, dat met het bewegen van de zon een subtiel licht- en schaduwspel laat zien. Verglaasde ‘stiltekamers’ zorgen voor een dynamisch patroon in de facade van de laagbouw, met ruime terrassen die het gebouw omwikkelen. Samen met Peter Trimp van Studio Gang is Rijnboutt ook verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige inpassing; de plaza tussen de gebouwen is naar ontwerp van Delta Vormgroep en Piet Oudolf. Piet Boon tekent voor het interieur van de woningen. Opdracht: Kroonenberg Groep
Rijnboutt magazine
50
Nynke Sijtsma hoofd Architectuur en Techniek Rijkvastgoedbedrijf
Bert Albers adviseur duurzaamheid Rijkvastgoedbedrijf
Femke Kamp duurzaamheidsexpert Rijnboutt
Rijnboutt magazine
51
De praktijk van het circulair bouwen
Zonder markt geen resultaat Het Rijksvastgoedbedrijf zet in op circulair bouwen. Rijnboutts duurzaamheidsexpert Femke Kamp ging in gesprek met RVB-adviseurs Bert Albers en Nynke Sijtsma. “We moeten marktpartijen stimuleren op zoek te gaan naar de beste oplossingen.” Op kantoor in het ministerie van Financiën legt adviseur Bert Albers uit wat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) verstaat onder circulair bouwen. “Er doen talloze definities de ronde, maar in lijn met de Transitieagenda Circulaire Bouweconomie richten wij ons op het sluiten van grondstof- en productkringlopen. Dit betekent dat elk materiaal in een gebouw hergebruikt moet kunnen worden. Of dat elk onderdeel, van deur tot keukenblok, van installatie tot kozijn, een tweede leven moet kunnen krijgen. Kortom, we willen voorkomen dat afval ontstaat.” Albers noemt het gerechtsgebouw dat architectenbureau Cepezed in opdracht van
het RVB ontwierp als tijdelijke vervanging van de rechtbank aan de Amsterdamse Parnassusweg. “Dit gebouw is demontabel, zodat als de eigenlijke rechtbank weer in gebruik komt, zoveel mogelijk onderdelen kunnen worden hergebruikt.” Hij voegt toe dat ze vandaag de dag een stap verder zouden gaan. “Dan zouden we – naast hergebruik op productniveau – ook aandacht vragen voor bijvoorbeeld de grondstofkeuze.” Femke Kamp, adviseur duurzaamheid en sinds een jaar werkzaam bij Rijnboutt, haakt in. “In Rotterdam hebben we voor de herontwikkeling van enkele winkelpanden gebruik gemaakt van een zogeheten
52
Rijnboutt magazine
“We willen voorkomen dat afval ontstaat”
donorskelet. De constructeur wist beslag te leggen op oud staal waarmee een deel van het casco is gerealiseerd.” Kamp vertelt dat in dit project alles op zijn plek viel: het ontwerp, een spitsvondige constructeur (Pim Peeters van IMd) en een huurder die een stoere, industriële uitstraling verlangde. Albers’ collega Nynke Sijtsma, verantwoordelijk voor alle technische en architectonische adviezen, knikt: “Het laat zien dat circulair bouwen alleen mogelijk is als iedereen – overheden, ontwikkelaars, eigenaren, beheerders, architecten, bouwers, sloopbedrijven – meedoet.” Kamp is het roerend eens. “Het is nog onontgonnen terrein. Met tal van open eindes. Zijn er genoeg instrumenten om circulair bouwen te bewerkstelligen en te toetsen? Zijn materiaalpaspoorten voldoende doordacht, is er een marktplaats waar voor materialen en onderdelen een nieuwe bestemming kan worden gevonden? Kunnen we experimenteren met nieuwe vormen van eigenaarschap? Denk aan de terugname van bouwonderdelen of het leasen van een gevel, waarvan de haalbaarheid momenteel door TU Delft wordt onderzocht in samenwerking met de markt.” Sijtsma vertelt over het zogenoemde opdrachtgeversforum waarin publieke en semipublieke opdrachtgevers van gedachten wisselen over hoe ze circulair bouwen in het vat moeten gieten – oftewel: hoe ze dit verwerken in aanbestedingen en opdrachtformuleringen. “We kwamen tot de conclusie dat het niet per se gaat om contracten of strikte regels, maar om een benaderingswijze, een houding. Uitvragers en opdrachtnemers moeten gezamenlijk optrekken in het vinden van de beste oplossingen.” Het RVB heeft hiervoor een stappenplan. De eerste stap schrijft een reductie
van primaire grondstoffen voor; voor de realisatie van een gebouw of voor vervaardigen van onderdelen moet worden gekeken of materialen en producten kunnen worden hergebruikt. Sijtsma noemt een pand op het voormalig vliegkamp Valkenburg: vergadertafels zijn gemaakt van oude plafonds, de schuifdeuren zijn afkomstig van het Hembrugterrein in Zaandam, het meubilair is een ratjetoe van tweedehands stoelen en bureaus. Als toch nieuwe materialen nodig zijn, stelt stap twee dat de productie hiervan op duurzame wijze en met gebruik van hernieuwbare energie moet plaatsvinden. Daarbij hanteert het RVB zes principes die ontwerpers helpen om tot een circulair plan te komen. Het gaat dan onder andere om levensduur, om flexibiliteit in gebruik en om mogelijkheden voor demontage. Ondanks dit alles blijven heldere regels in de uitvraag nodig. Albers: “Uiteindelijk moet je circulariteit ook als eis of wegingsfactor vastleggen.” Femke Kamp onderkent het belang van het stappenplan. “Laat als bouwer en architect maar zien dat je onderzoek hebt gedaan, dat je alle mogelijkheden hebt verkend. Zo’n iteratief proces past in onze manier van werken door de aanspraak op ons creatieve vermogen.” Het gezamenlijk een weg bewandelen gaat met vallen en opstaan, merken Sijtsma en Albers. In Leeuwarden, bij de sloop van een deel van het Paleis van Justitie, verliep de samenwerking naar wens. Sijtsma: “Het contract was niet strikt, in feite een oproep aan de sloper om de materialen en onderdelen zoveel mogelijk elders onder te brengen. Alles wat ook maar enigszins herbruikbaar was, werd uit het gebouw gehaald.” In Winterswijk liep het anders, waar voor de sloop van een voormalig Belastingkantoor een materiaalpaspoort met hergebruiksuggesties was opgesteld.
Rijnboutt magazine
53
“Circulair bouwen is alleen mogelijk als iedereen meedoet”
Albers: “De slopers hadden elk een eigen netwerk voor hergebruik. En waar de ene sloper voor een product wel een afzetmarkt had, beweerde de ander het tegenovergestelde.” Ondanks haar enthousiasme stelt Kamp dat de focus op materialen en producten niet mag betekenen dat andere duurzaamheidsambities ondergesneeuwd raken. “Met circulair bouwen is misschien pas over 50 jaar milieuwinst te behalen – omdat materialen dan pas hergebruikt kunnen worden. Wat doet het RVB voor wat op dit moment nodig is? Het klimaatakkoord van Parijs vraagt nu om actie.” Bert Albers: “Helemaal mee eens. Wat mij betreft wordt alles wat we doen door de oogharen van het circulaire bouwen bekeken. Dat betekent niet dat circulair bouwen voor alles gaat.” Nynke Sijtsma: “Naast circulair bouwen heeft de energietransitie onze aandacht, maar ook watergebruik en biodiversiteit spelen een rol. We moeten elk project met verstand benaderen, het met een brede blik bekijken. We kunnen wel inzetten op biomassa als energiebron voor rijksgebouwen, maar als die met dieselschepen hier naar toe wordt gehaald, ben je alsnog verkeerd bezig.” Een brede blik betekent ook oog hebben voor wat architectuur vermag. Femke Kamp: “Circulair bouwen mag niet tot houtjetouwtje-ontwerpen leiden. De gebouwen die we bij Rijnboutt ontwerpen moeten veilig zijn, gezond en mooi. Duurzaamheid gaat ook over flexibiliteit zodat gebouwen voor meerdere doeleinden bruikbaar zijn.” Albers
beaamt dit: “Circulair bouwen wat leidt tot gebouwen die niet gewaardeerd worden, is als de slang die in zijn eigen staart bijt.” Sijtsma: “Die brede blik betekent ook dat je kijkt naar de omgeving, de buitenruimte en het landschap. Gebouwen kunnen voldoen aan circulaire en duurzame eisen, maar dit heeft weinig betekenis als ze niet in de omgeving passen.” Aan het einde van het gesprek wil Femke Kamp weten hoe het verhaal van circulair bouwen zich verhoudt tot die andere kerntaak van het RVB, het afstoten van vele miljoenen vierkante kilometers aan gebouwen en terreinen. “In de verkoopfase bewandelen we dezelfde weg”, antwoordt Sijtsma. “We willen dat een koper op een verantwoordelijke manier de herbestemming of herontwikkeling oppakt. In programma’s van eisen leggen we ambities over circulair bouwen en duurzaamheid vast. Kijk naar de verkoop van de Bijlmerbajes in Amsterdam. Daar komt een duurzame woonwijk [een ontwerp van OMA, Fabrications en Lola Landscape – red.]. Zelfs de tralies worden hergebruikt als balkonhekjes.”
Tekst: Mark Hendriks Deelnemer gesprek: Bart van der Vossen Fotografie: Kees Hummel
54
Rijnboutt magazine
Pleidooi voor een andere aanpak
Uw droomhuis bestaat In de huizenbouw is voor alternatieve woonvormen nauwelijks aandacht. Een rijker woningaanbod is nodig, net als meer zeggenschap voor bewoners. Het gebrek aan vernieuwing is niet alleen te wijten aan sleetse ideeën bij overheid en marktpartijen, maar ook aan een gebrek aan onafhankelijkheid en verbeeldingskracht bij de ontwerpende disciplines. Een tekort aan alternatieven De Nederlandse woningbouw kampt met een structureel gebrek aan vernieuwingsdrang. Negentig procent van wat we ontwerpen en bouwen is seriematig en stereotiep. En ja, dan bedoelen we dus rijtjeswoningen in de buitenwijken en eenzijdige appartementencomplexen in de centrumgebieden. Het is een aloud liedje, maar opvattingen over hoe we willen en moeten wonen en alternatieve ideeën over flexibele en duurzame woonvormen, krijgen nog altijd weinig voet aan de grond bij ontwikkelaars, vastgoedbeleggers, woningcorporaties, overheden en architecten. Het grootste verwijt is dat zij weinig oog hebben voor wat mensen daadwerkelijk in een woning of
woonomgeving zoeken. Anders gezegd: de enorme diversiteit onder woningzoekenden wordt onderschat of zelfs genegeerd. Zo heeft het ene gezin meer behoefte aan zeggenschap in het ontwerp- en bouwproces dan het andere, houden alleenstaanden er andere wensen en verwachtingen op na dan meerpersoonshuishoudens en hebben starters andere behoeften dan gepensioneerden. Wat betreft die laatste groep: veel ouderen zitten ‘vast’ in eengezinswoningen door een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Van de overheid moeten ze langer thuis blijven wonen, maar aan geschikte seniorenwoningen – die inspelen op bijvoorbeeld zorgbehoeften – is een groot gebrek. Als ze al verhuizen komen ze veelal in tweekamerflatjes terecht.
Rijnboutt magazine
De burger centraal? Het is nog maar enkele jaren geleden dat op het hoogtepunt van de bouw- en vastgoedcrisis de ‘klant’ centraal kwam te staan. Ontwikkelaars en in mindere mate beleggers riepen om het hardst dat ze voortaan beter zouden luisteren naar de ‘woonconsument’. Gemeenten werkten maar al te graag mee aan nieuwe ontwikkelingsvormen, bottom-upprojecten en verrassende participatieprocessen. Het was van korte duur, want nu de economie uit het slop raakt, lijkt de woningbouw te vervallen in business as usual. Op veel plekken dreigt het gevaar dat oude grondposities uit de la worden gehaald om bebouwd te worden met nietszeggende woonwijkjes. De nadruk ligt net als voor de crisis weer op aantallen. Schijnbaar moet Nederland tot 2030 elk jaar 75 tot 80 duizend woningen bouwen, een heilig doel waar ook de kersverse minister Kajsa Ollongren haar pijlen op richt. Zij kondigde eind vorig jaar maatregelen aan om de bouwproductie te versnellen. Ondanks twijfels over de cijfers – het Planbureau voor de Leefomgeving presenteerde ook een laag scenario waarin aanzienlijk minder woningen nodig zijn – staat de focus op hoeveelheden en bouwtempo het denken over innovatieve en kwalitatieve woonvormen in de weg. Daarnaast zijn vraagtekens te plaatsen bij de invloed van bewoners in de opgeleefde bouwwoede. Zef Hemel stelt in dit nummer van Rijnboutt Magazine dat Amsterdam moet doorgroeien naar een metropool van twee miljoen inwoners. In hoeverre burgers invloed kunnen uitoefenen op deze ontwikkeling blijft
55
evenwel onduidelijk. Zelfs in veelbelovende binnenstedelijke ontwikkelingen, zoals de Sluisbuurt in Amsterdam en de Utrechtse Merwedekanaalzone (waarbij ook Rijnboutt betrokken is), ligt de vraag op tafel of en hoe bewoners en hun wensen voldoende aan bod komen. Aanbodgestuurd of zelfbouw Woningzoekenden krijgen de indruk dat er op de woningmarkt maar weinig te kiezen valt, dat het huis en de buurt die voldoet aan hun specifieke wensen niet bestaat. Veel starters kiezen hun eerste woning dan ook op basis van beschikbaarheid en niet op kwaliteit. Daarom moet het woningaanbod verrijkt worden, moet zichtbaar zijn dat andere manieren van wonen – naast andere manieren van ontwikkelen – wel degelijk mogelijk zijn. Een experiment met én nieuwe woonvormen – namelijk landelijk en autarkisch – én volledige zeggenschap voor bewoners, is het door MVRDV en de gemeente Almere bedachte Oosterwold. Deze geleidelijke gebiedsontwikkeling kent één stelregel: iedereen is welkom om zijn of haar droom te realiseren, maar in ruil daarvoor moet alles zelf worden geregeld. Bewoners dragen dus niet alleen verantwoordelijkheid voor de bouw van hun eigen huis, maar ook voor de realisatie van voorzieningen, de aanleg van wegen, wateren nutsvoorzieningen en de productie van voedsel. Natuurlijk is de filosofie achter Oosterwold niet één op één toe te passen in de verdichting van de bestaande stad – in de Flevopolder is veel ruimte en de
Rijnboutt magazine
56
grondprijzen en bouwkosten zijn laag. Toch is het project een inspiratiebron om ook in de stad ruimte aan (collectief) particulier opdrachtgeverschap te geven. De cultuur van zelfbouw is namelijk nagenoeg uit onze steden verdwenen. Gemeenten zijn er niet op ingericht en regelgeving maakt het bouwen van een eigen huis binnen de bestaande stad nauwelijks aantrekkelijk. Co-creatie Goede voorbeelden zijn dan ook op een hand te tellen. In de Amsterdamse Buiksloterham werken zogenoemde ‘bouwgroepen’ van gezinnen aan een eigen woonbuurt. Er ontstaat een wijkje dat niet alleen uitblinkt in variatie – uiteenlopende woonplattegronden, verschillende gebruiksmogelijkheden –, maar waar ook geëxperimenteerd wordt met duurzame technologieën, zoals het hergebruik van water en afval en de opwekking van hernieuwbare energie. Een ontwikkelaar die nieuwe opvattingen over wonen verkent is ERA Contour. In Rotterdam bouwt het Zoetermeerse bedrijf het project Little C, een gemengde stadswijk met appartementen, lofts, daktuinen, ateliers, horeca en winkels. Het ontwerp is mede gebaseerd op ‘co-creatiesessies’ waarin geïnteresseerden konden aangeven wat zij verwachten van een moderne stadswijk. In Eindhoven gaf corporatie Woonbedrijf het opdrachtgeverschap voor een appartementencomplex op Strijp-S zelfs volledig uit handen. Vanaf de start had een groep van toekomstige huurders het voor het zeggen. Het resultaat is een appartementencomplex met uiteenlopende woningtypes en voor ieder wat wils. Gezinnen met kinderen wonen naast alleenstaande ondernemers, jonge stellen naast een vluchteling uit Syrië, oud naast jong. Zelfs het ‘ontwikkelaarsplan’ voor de Amsterdamse Sluisbuurt bevat aanknopingspunten voor een gevarieerde woonomgeving. De torens hebben een getrapte opbouw: de plint is voor winkels en werkruimtes, de eerste woonlagen voor ruime appartementen, de bovenste verdiepingen voor luxueuze lofts en studio’s. De ‘setbacks’ doen dienst als daktuin of ontmoetingsplek. Dan hebben we het nog niet eens over actuele concepten als klushuizen en tiny houses. Die zijn niet bedoeld om de volledige woonopgave op te lossen, maar ze leveren – net als Oosterwold, Little C en SPACE-S – kennis over hoe we op een andere manier met woonwensen, participatie en verduurzaming kunnen omgaan.
Nieuwbouw of vernieuwen Een heikel punt is de keuze tussen bijbouwen en het vernieuwen van de bestaande woningvoorraad. Voor sommige doelgroepen is nieuwbouw legitiem – denk aan ouderen en alleenstaande starters. Ook bepaalde woonvormen, zoals landelijk, autarkisch en nieuwe dorpen, moeten via nieuwbouw en buiten bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Niettemin ligt de sleutel in het oplossen van de krapte op de woningmarkt voor een deel in de bestaande woningvoorraad. Het tekort dat jonge starters nu ervaren komt grotendeels doordat zij in sommige wijken bestaande woningen op voorhand afwijzen. De woonlasten zijn hoger en de hypotheek valt over het algemeen duurder uit – mede omdat bestaande woningen vaak een opknapbeurt of verduurzamingmaatregelen nodig hebben. Bewoners van die woningen met verhuisplannen zitten daarentegen muurvast. Door het gebrek aan identiteit, een slecht beheerde openbare ruimte, achterstallig onderhoud en hoge energiekosten maakt hun woning weinig kans, tenzij ze een lage vraagprijs hanteren en verlies voor lief nemen. Het is zaak om de wijken waar deze woningen staan – zoals bloemkoolwijken en delen van Vinex-wijken – weer onderdeel te maken van de woningmarkt. Dan zal de krapte deels afnemen, net als de vanzelfsprekende behoefte aan nieuwbouw. Die vernieuwing van bestaande wijken moet deels van de corporaties komen, door bijvoorbeeld de plinten van flatcomplexen om te bouwen tot grondgebonden koopwoningen. Particuliere huiseigenaren moeten de ruimte krijgen om zelf de kwaliteit te vergroten. Dat betekent minder strikte eisen aan op- en uitbouwen, het verruimen van mogelijkheden om woningen samen te voegen of het toestaan dat iemand een ongebruikt plantsoen bij zijn tuin trekt. Rest de vraag wat architecten kunnen doen om de gewenste vernieuwing voor elkaar te krijgen. Volgens rijksbouwmeester Floris Alkemade moeten ontwerpers andere woonvormen en samenwerkingen tussen bewoner, bouwer, ontwikkelaar en belegger voorstelbaar maken. Dat vergt een onafhankelijke houding. Nu zijn architecten nog te vaak het verlengstuk van de ontwikkelaar, belegger of bouwer, waardoor de verbeeldings- en overredingskracht van het architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp te weinig tot zijn recht komt. Tekst: Richard Koek en Mark Hendriks
Katendrecht Rotterdam
Gebruiksoppervlak: 34.530 m2 totaal waarvan 30.530 m2 wonen
Transformatie van een havengenbied Het gemeentelijk stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan voor Katendrecht Pols voorzien in de transformatie van het gebied naar een ‘kleine woon-werkstad midden in de havens’. In de planvorming is voor de multifunctionele programmering van de plinten met horeca, winkels en commerciële ruimten een belangrijke plek ingeruimd. Rijnboutt neemt het project Cobana voor haar rekening: twee kloeke woontorens met basement, die zijn ontworpen met een stoere en robuuste uitstraling die past bij de andere gebouwen op Katendrecht. Het woonsegment in het project is goed voor 375 woningen bedoeld voor young professionals, en voorziet in gemeenschappelijke dakterrassen en lobby (huiskamer), naast deelauto’s, deelscooters en internet voor iedereen.
Aantal woningen: 375 Opdracht: Heijmans Vastgoed
Kop van Cruquius Amsterdam
Industriegebied wordt woon- en werkomgeving Het voormalig industriegebied op de kop van het Cruquiuseiland in Amsterdam wordt getransformeerd tot een levendige woonen werkomgeving. De huidige planvorming is gericht op één samenhangende visie voor het hele gebied, dat bestaat uit vier afzonderlijke bedrijfskavels. Rijnboutt tekent voor het integrale ontwerp van stedenbouw, buitenruimte en architectuur. Drie bouwblokken met een sculpturaal hoogteaccent aan de kop krijgen een pendant in een getrapt en autovrij plein aan het water. Op dit plein zijn speels een vierde blok van Bedaux de Brouwer en de herplaatste villa ‘De Werkmeester’ gearrangeerd. Opdracht: Amvest
Gebruiksoppervlak: 29.500 m2 waarvan 27.500 m2 wonen Aantal woningen: 350
Colofon Rijnboutt magazine no. 10 Tekst: Willemijn de Jonge, Mark Hendriks, Catja Edens, Jan van Grunsven, Richard Koek, Sebastian Janusz Redactie: Jan van Grunsven (eindredacteur), Jacklin Goverde, Kim van Houtrijve Fotografie: Kees Hummel + Kalina Juchnevičč Vormgeving: Thonik Oplage: 2800 Copyright: Rijnboutt bv, mei 2018 Wij hebben alle moeite gedaan om de eigenaren van beeldrecht te achterhalen. Eigenaren van beeldrecht die we niet hebben bereikt worden gevraagd zich in verbinding te stellen met Rijnboutt.
Bronnen bij Chronologie van de woningplattegrond: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Cijfers over Wonen en Bouwen 2016 _ cowb.datawonen.nl / Koos Bosma, et al, Housing for the Millions. John Habraken and the SAR (1960-2000), Nai Publishers, Rotterdam 2000 / Bouwfonds Ontwikkeling, nawdossier #40 Woningplattegronden, 2011 _ www.naw.nl / DASH, Delft Architectural Studies on Housing, De woningplattegrond. Standaard en ideaal / The Residential Floor Plan. Standard and ideal, Nai Uitgevers, Rotterdam 2010 / Egbert Ottens, Ik moet naar een kleinere woning omzien want mijn gezin wordt te groot, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting Amsterdam, 1985 / Françoise Paulen, Atlas Sociale woningbouw Amsterdam / Atlas Amsterdam Social Housing, Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties / Architectura & Natura, Amsterdam 1992 / Mecanoo architecten, Komposities voor stad en woning, Gemeente Groningen, 1989 / Noud de Vreeze, 65 miljoen woningen. 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland, Uitgeverij 010, Rotterdam 2001 / Sociale woningbouw 68-86 Amsterdam, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting Amsterdam, 1986 / nl.wikipedia.org/wiki/woningcorporatie / nl.wikipedia.org/wiki/Badhuis / www.rotterdamwoont.nl / www. bestaandewoningbouw.nl / Deelplan Singels 2 Ypenburg _ hvdha.com/singels/ / Appartementen De Studio Amsterdam _ www.wesseldejonge.nl/ studio.php / Superlofts _ superlofts.co / Concrete Amsterdam _ www.concreteamsterdam.nl / Zoku Amsterdam _ livezoku.com/nl/
Rijnboutt magazine
60
Rijnboutt Amsterdam Barentszplein 7 1013 NJ Amsterdam Postbus 59316 1040 KH Amsterdam T +31 (0)20 530 48 10 info@rijnboutt.nl www.rijnboutt.nl @rijnboutt instagram.com/rijnbouttnl
Rijnboutt Krakรณw Slusarska 9 30-701 Krakรณw Poland T +48 12 307 37 38 info@rijnboutt.pl www.rijnboutt.pl @rijnboutt_pl