Rijnboutt Magazine #11: Nieuwe collectieven: hoe publiek is de publieke ruimte?

Page 1

Nieuwe collectieven Hoe publiek is de publieke ruimte?

“Stedelijk ontwerp kan niet langer worden begrepen als uitsluitend een fysieke discipline” Martijn de Waal

“Net als het internet nu, wordt straks de openbare ruimte volledig beheerst door commerciële belangen” Marleen Stikker

“Functiecombinaties versterken het stedelijke gevoel” Liesbeth Boeter


Rijnboutt magazine

2

Inhoud P.03 Voorwoord P.04 Epicentrum van stedelijk leven

Matthijs de Boer, stedenbouwkundige MDBS, publicist en Liesbeth Boeter, architect LB-A, adviseur Bureau Spoorbouwmeester Tekst: Mark Hendriks

P.08 Catharinasteeg Aalmarkt, Leiden P.09 Knoopplein, Rijkskantoor De Knoop, Utrecht

P.20 Netwerk-stedelijkheid en nieuwe collectieven

Martijn de Waal, lector Play and Civic Media Hogeschool van Amsterdam, publicist Tekst: Jorinde Seijdel

P.24 AnnA Laan van NOI, Den Haag P.25 Stadshagen, Zwolle P.26 Van dorpsbrink naar ‘places of identity’ Chronologie van het stadsplein

P.10 “Mensen hebben ruimte nodig om te klooien” P.36 Richard Koek, stedenbouwkundige De publieke taak landschapsarchitect directeur van stedenbouw Rijnboutt en Bart van der Vossen, architect directeur Rijnboutt Tekst: Catja Edens

P.15 'The Garage' Citroën Noordgebouw, Amsterdam P.16 Een veelkoppig monster Liesbeth van Leijen, jurist openbare ruimte, Van Leijen Overheidsrecht Tekst: Willemijn de Jonge

Cover: Pieter Vreedeplein Tilburg Fotografie: Kees Hummel

Wouter Veldhuis, stedenbouwkundige MUST, board member Stad-Forum, Hilde Blank, directeur BVR adviseurs, directeur AM Concepts, Sjors de Vries, directeur en adviseur RUIMTEVOLK, Eric van der Kooij, projectleider ‘Scenarios – the Game’ Gemeente Amsterdam, stedenbouwkundige en Marleen Stikker, directeur Waag, internetpionier Tekst: Floor Milikowski

P.44 Vier perspectieven op het Leidseplein Beeldbijlage P.52 Kantoor Rijnboutt, Amsterdam P.53 Secoya Campus Papendorp, Utrecht P.54 “De oude scheepswerf is bij uitstek een plek om mensen samen te brengen” Gerard Schuurman, projectdirecteur Stocznia Cesarska Development Gdansk Tekst: Mark Hendriks

P.58 Kop van Cruquius, Amsterdam


Rijnboutt magazine

3

Nieuwe collectieven Hoe publiek is de publieke ruimte? Openbaar In het Engels scharen we alles onder ‘public space’; in het Nederlands bestaat er een duidelijk verschil in het gebruik van de begrippen ‘openbare ruimte’ en ‘publieke ruimte’. Openbare ruimte is van de stad, van de overheid. In politieke termen: de openbare ruimte is van iedereen. Hier is sprake van uniform beheer; de politie is de handhavende partij; gedrag is gebonden aan wettelijke grenzen. Publiek Publieke ruimte bevindt zich ook in gebouwen. Stations, warenhuizen, markthallen, bibliotheken en stadhuizen functioneren net als het stadsplein als een volwaardige stadsruimte. Maar ze zijn privé eigendom. Er zijn particuliere beheerders, beveiligers, camera’s; nog los van wettelijke grenzen zijn er speciale regels waaraan je je dient te houden. De grenzen zijn diffuus, en soms, zoals bij stations, nauwelijks te zien. In ‘het wettelijke recht om te demonstreren’ komen de verschillen helder naar voren. Dat recht heb je op het Malieveld (openbare ruimte) maar op Schiphol of in het warenhuis (publieke ruimte) is het niet toegestaan. Collectief Aanvullend worden begrippen als ‘collectief’ en ‘collectieve ruimte’ gebruikt, ook ‘gemeenschappelijke ruimte’ genoemd. Een collectieve ruimte is een publieke ruimte die is voorbehouden aan een bepaalde groep (het collectief). Zo kan de gemeenschappelijke, publiek toegankelijke binnentuin van een wooncomplex toebehoren aan de bewoners, en heet dan ‘collectieve ruimte’. Met hekken of beplanting wordt de passant duidelijk gemaakt dat deze ruimte wel publiek toegankelijk is, maar niet voor hem of haar bestemd.

Toen Giambattista Nolli halverwege de 18e eeuw de plattegrond van Rome tekende als een aaneenschakeling van straten, pleinen, binnenplaatsen, kerkinterieurs en werkplaatsen, werd voor het eerst de publieke ruimte in beeld gebracht. Natuurlijk bestond het al; eeuwenlang al lopen openbare ruimtes van de stad over in publiek toegankelijke ruimtes van winkels, passages, herbergen, cafés, stadhuizen, stations, warenhuizen, begijnhoven, begraafplaatsen, kuuroorden en sportcomplexen.

opgaven, impliceert alle aandacht voor de Inclusieve Stad [met hoofdletters] dat het motto ‘de stad is van iedereen’ niet langer vanzelfsprekend is. In menige binnenstad is de publieke ruimte gereduceerd tot het domein van individuele consumptie, met shoppen, de eigen geschiedenis en horeca als haar belangrijkste programma. Tegelijkertijd is er sprake van een groeiende rijkdom aan nieuwe collectieven, en van een meervoudig gebruik van de publieke ruimte, vaak net buiten het ‘centrum’.

De vernieuwing van de stad betreft altijd ook de vernieuwing van de publieke ruimte en de ontwerpopgave van die ruimte verandert hierin mee. Denk aan het verleggen van de wateropgave (hemelwater) naar privéterrein, het integreren van speelterreinen binnen collectieve groengebieden en de oplossing voor het parkeerprobleem naar private garages en collectieve auto-deel-systemen, aan nieuwe hofjes als collectieve woonvormen met gedeelde publieke voorzieningen of aan passages door bouwblokken als uitbreiding van het openbaar gebied.

Met dit magazine willen we niet alleen de veranderende ontwerpgave van de publieke ruimte onder de aandacht brengen, we willen ook enkele grondbeginselen van de openbare c.q. publieke ruimte – denk aan de rechtvaardige verdeling van gemeenschappelijk gebruikte grond en de principiële toegankelijkheid voor iedereen – spiegelen aan eigentijdse strategieën van toeëigening en collectief gebruik. Aan bod komen onderwerpen als: publieke welvaart tegenover particuliere rijkdom, de betekenis van data-analyse en social media voor een wisselend spectrum aan (publieke) activiteiten, de annexatie van de stedelijke infrastructuur door bedrijven als Airbnb, Uber, Amazon en Google en het ontstaan van nieuwe collectieven in de stedelijke (woon-)omgeving zoals bewonersinitiatieven en ‘commons’.

In al deze plekken treedt een proces van onderhandelen op. Afspraken maken over eigendom, beheer, toezicht, veiligheid, samenwerking, kwaliteit. Het ontwerp van de publieke ruimte is het domein bij uitstek waarin deze afspraken worden vastgelegd. De schaal waarin het ontwerp wordt gemaakt noemen we de middenschaal; de schaal tussen stedenbouw, architectuur en landschapsontwerp in. Waar grote netwerken in verband worden gebracht met de individuele bouwwerken. Waar het detail van de overgang (tussen privé en openbaar, tussen binnen en buiten, tussen actief en passief) medebepalend is voor de kwaliteit van het leven in de stad. Vakmanschap en nieuwe technieken komen hier samen; in materiaaltoepassing en monitoring van gebruik. Maar er is meer. In weerwil van de belangstelling voor een integrale benadering van maatschappelijke

Te midden van al deze strategieën en ideeën, belangen en gebruikers, worden sommige vragen gaandeweg pregnanter: van wie is de stad eigenlijk, om welk collectief gaat het, hoe publiek is de publieke ruimte? Rijnboutt juni 2019


4

Rijnboutt magazine


Rijnboutt magazine

Het station als openbaar interieur

Epicentrum van stedelijk leven Tekst: Mark Hendriks

Veel gebieden in de stad laten zich kennen als ‘openbaar interieur’: in principe toegankelijk voor iedereen betreft het overdekte gebieden of gebouwen ergens tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, met een intensief geprogrammeerde openbare ruimte, beperkte openingstijden, overwegend geprivatiseerd en onderhevig aan een streng veiligheidsregime. Te denken valt aan de shopping mall, de scholengemeenschap, het ziekenhuis of het stationsgebied.

Matthijs de Boer stedenbouwkundige MDBS, publicist Liesbeth Boeter architect LB-A, adviseur Bureau Spoorbouwmeester

5


Rijnboutt magazine

6

“Functiecombinaties versterken het stedelijke gevoel” Liesbeth Boeter

Geen betere plek voor een gesprek over de publieke kwaliteiten van het stationsgebied dan Utrecht Centraal. Volgens Matthijs de Boer, stedenbouwkundige en auteur van het boek Binnen in de stad over ontwerp en gebruik van het openbare (publieke) interieur, is het vernieuwde Utrechtse station er flink op vooruit gegaan. “Dat komt door de heldere relaties met de buitenwereld. Vroeger was het station weggestopt in Hoog Catharijne, een commercieel winkelcentrum. Daardoor was de stationshal een onduidelijke en diffuse ruimte. Sinds de verbouwing is de terminal als afzonderlijk gebouw herkenbaar, met gevels en entrees. De interactie tussen binnen en buiten is cruciaal voor de mate waarin het stationsgebouw als een publieke ruimte ervaren wordt.” De Boers gesprekspartner Liesbeth Boeter herkent het belang van de wisselwerking tussen de binnen- en buitenwereld. Ze is architect bij Bureau Spoorbouwmeester en adviseert Prorail en de Nederlandse Spoorwegen (NS) over stedenbouwkundige en architectonische opgaven op en rond het spoor. “Stations zijn hybride gebieden. Het zijn private terreinen, maar alle mensen met een ov-kaart – in principe dus iedereen – kunnen naar binnen. De stationshal doet zich voor als een stedelijke openbare ruimte waar mensen zich relatief vrij kunnen bewegen, waar je gedrag nauwelijks ingeperkt wordt en waar uiteenlopende groepen elkaar ontmoeten.” Beschutting en comfort We spreken De Boer en Boeter in Bar Beton, een café-restaurant op de eerste verdieping in de Utrechtse stationshal. De genoemde interactie tussen binnen en buiten krijgt hier een extra dimensie. Het interview vindt binnen in het café plaats, terwijl buiten – maar dus in de hal – een terras is ingericht. De Boer kijkt door het raam naar de lege tafels en de uitgeklapte parasols: “Je kunt hier wat drinken, een hapje eten, met vrienden afspreken. En steeds heb je uitzicht over de stationshal, waar mensen wandelen, waar kledingwinkels hun etalages tonen en waar een supermarkt gevestigd is. Het is gewoon een overdekt plein.” Volgens de Rotterdamse stedenbouwkundige vervult het station daarmee een sleutelrol in de

stad. Naast de gangbare openbare ruimtes in de buitenlucht, zoals straten, pleinen en parken, biedt de stationshal beschutting, comfort en veiligheid – en dat allemaal in een aangename en zorgvuldig vormgegeven ruimte. De Boer: “Dit soort openbare interieurs is er altijd geweest. Op oude schilderijen zie je hoe kerken gebruikt werden als ontmoetingsplekken.” Architect Boeter knikt: “Het station is het epicentrum van het stedelijk leven. Waar ontmoet je zoveel verschillende mensen als hier?” Uit haar tas haalt ze een essay dat socioloog Ivan Nio in 2012 voor de spoorbouwmeester schreef. Hij ziet het moderne station als een plek die de ervaring van stedelijke openbaarheid intensiveert. Nio schrijft: “Karakteristiek voor het station zijn de heterogeniteit van het gezelschap, de gelijktijdig en nabije aanwezigheid van vreemden en de vluchtige confrontaties die men er met hen heeft.” Borgen van veiligheid Matthijs de Boer benadrukt dat de mate van openbaarheid – en daarmee, aldus Ivan Nio, de maatschappelijke betekenis van een plek waar verschillende sociale werelden, sferen en activiteiten elkaar overlappen – een ontwerpopgave is, maar in eerste instantie vooral een beheervraagstuk. Oftewel: de eigenaar en de beheerder moeten het publieke gebruik toestaan. Dat heeft te maken met praktische zaken – argeloze reizigers en bezoekers moeten niet vermoeid worden met vragen over wie voor verlichting zorgt, wie het afval opruimt, wie de boel schoonhoudt –, maar ook met fundamentelere overwegingen. NS en Prorail wegen immers continu hun belangen af, vertelt Boeter die beide organisaties van binnenuit kent. “Het gaat dan om de afstemming tussen de openbare toegankelijkheid en het borgen van de veiligheid. Niet voor niets is er veel aandacht voor de grenszone, daar waar het ‘ontvangstdomein’ en het ‘reisdomein’ elkaar raken. Hoe is die ingericht, wat gebeurt daaromheen?” Overigens heeft Boeter niet het idee dat de publieke toegankelijkheid binnen Prorail of de NS ter discussie staat, hoewel de privatisering in de jaren negentig en de komst van de ov-chippoortjes die indruk wel hebben gewekt. De Boer brengt in herinnering dat de privatisering het publieke karakter ook goed heeft gedaan. NS kreeg meer interesse om commerciële partijen toe te laten. Door de winkels, de ontmoetingsplekken


7

“Het is een publieke taak om de verbinding tussen stadsdelen op orde te hebben” Matthijs de Boer

en de eetgelegenheden is de verblijfskwaliteit op stations toegenomen. Boeter haakt in: “Functiecombinaties versterken het stedelijke gevoel. Neem Breda, waar in het stationscomplex woningen en kantoren zijn opgenomen. Het is een kleine stad op zichzelf.”

een ongedwongen sfeer, waarbinnen het soms ook mag schuren.” Hij noemt het warenhuis daarin een voorloper. “Ook daar gelden strikte veiligheidseisen. En toch kan iedereen vrijblijvend naar binnen lopen, zonder dat bezoekers last hebben van de beveiliging en de controlesystemen.”

Cruciale loopverbinding De gastvrijheid van een station als openbaar interieur valt of staat met de wijze waarop het is aangesloten op de loop- en fietsroutes in de stad. Praktisch gesteld: de afsluiting met chippoortjes vraagt om voldoende alternatieven om van de ene naar de andere kant te komen. Liesbeth Boeter noemt Amsterdam Centraal waar – naast de passages die begrensd zijn met poortjes – twee openbare winkelpassages en een fietstunnel zijn aangelegd. “Al zorgen die winkelpassages voor reizigers soms voor verwarring. Ben ik op het station of in de stad?” Het station van Leiden komt ter sprake, dat als proefproject voor het gebruik van chippoortjes duidelijk maakte dat een cruciale loopverbinding – het station was een schakel tussen de historische binnenstad en het Bio Science Park aan de westkant – niet zomaar kan worden afgesloten. De gemeente heeft hierin een belangrijke rol, aldus Matthijs de Boer: “Van oudsher zijn spoorzones barrières. Het is een publieke taak om de verbinding tussen stadsdelen op orde te hebben, zodat mensen zich gemakkelijk door het stationsgebied kunnen bewegen. Of je nu reiziger bent of niet.”

Hoog plafond Als het interview zich toespitst op concrete ontwerpingrepen komt wederom de overgang tussen binnen en buiten ter sprake. De Boer vindt dat veel stationspleinen te functioneel zijn ingericht, louter bedoeld voor de reiziger om zich makkelijk te kunnen oriënteren. “Terwijl zo’n plein ook de overgang is tussen station en stad. Als we vinden dat de stationshal verblijfskwaliteit moet hebben, dan geldt dat onverminderd voor het plein. Neem die fraaie, open ruimte voor Rotterdam Centraal. Je kan daar nergens een ijsje eten of een kop koffie drinken.” Boeter: “Wij pleiten ervoor om de overgang van binnen naar buiten te markeren met een duidelijke entree. Natuurlijk kun je hier in Utrecht en in andere grote steden niet meer spreken van een voor- en achterkant. Maar op de meeste stations is één entree aan te bevelen. Dat zorgt voor duidelijkheid: daar zijn de poortjes, daar zijn de voorzieningen.” Op architectonisch vlak noemen De Boer en Boeter enkele concrete maatregelen. Zo helpt het enorm als de bestrating doorloopt, zodat hal en plein dezelfde vloer hebben. Daarnaast wordt een hoog plafond genoemd (De Boer: “Herinneren jullie je nog de lage systeemplafonds van Hoog Catharijne?”), het aanbod aan zitmeubels en daglicht, juist omdat stationshallen in dichtbebouwde steden zeldzame open ruimtes zijn. Tot slot wordt identiteit genoemd, dat het stationsontwerp inspeelt op de plek en de stad. Boeter: “Het zou mooi zijn als je op elk station direct weet in welke stad je bent. Dat het station past bij de stad. Als baken, als icoon – daar waar je met elkaar afspreekt.”

Ongedwongen sfeer Boeter en De Boer menen dat de spanning tussen publieke toegankelijkheid en veiligheid erbij hoort. Sterker nog, waarom zouden we reizigers en nietreizigers van elkaar scheiden, vraagt De Boer zich af. “Laat ze maar door dezelfde ruimte gaan, ook in de spits. Is dat niet het kenmerk van een democratische stadsruimte?” Boeter snapt deze opvatting, maar benadrukt dat deze zienswijze typerend is voor ruimtelijke denkers als De Boer en haarzelf. “Geloof me, bij Prorail denken ze hier toch echt anders over.” De Boer knikt: “Natuurlijk. Mijn punt is dat het gebruik van een station, juist omdat het een publieke ruimte is, niet volledig voorgeschreven moet worden. Zorg binnen de mogelijkheden voor

Deelnemer gesprek: Richard Koek Fotografie: Arend Jan Hermsen


Rijnboutt magazine

8

Catharinasteeg Aalmarkt Leiden

Van historische binnenstad naar modern winkelgebied De realisatie van het project Aalmarkt betekent een belangrijke uitbreiding van het Leidse kernwinkelgebied. Het betreft een binnenstedelijke (her)ontwikkeling die uniek is voor Nederland, door de combinatie van nieuwbouw, de restauratie van monumenten en de aanleg van nieuwe openbare ruimte. De opgave was tweeledig: het realiseren van moderne, grote winkeloppervlaktes (vanaf 1.500 m2) inclusief functies voor horeca en wonen binnen de fijnmazigheid van de historische binnenstad van Leiden, wat tevens de redding moest betekenen voor de verpauperende rijks- en gemeentemonumenten in het plangebied, veertien in totaal. Onderdeel van het project is de realisatie van een nieuwe winkelstraat, de Catharinasteeg, die samen met de nieuwe Catharinabrug de verbinding tussen de Breestraat en de Haarlemmerstraat vormt, een aanzienlijke verbetering van het winkelcircuit. Het project won de NRW Retail Jaarprijs 2018 en recent de prestigieuze ICSC (Internationale Raad van Winkelcentra) ‘Regeneration’ Award 2019. Opdracht: MRP Development


Rijnboutt magazine

9

Hoge duurzaamheids­ ambitie bij vernieuwing centrumgebied

Knoopplein Utrecht

Aan de Croeselaan in Utrecht is in opdracht van R Creators voor het Rijksvastgoedbedrijf het Rijkskantoor De Knoop ontwikkeld, een gecombineerd kantoor- en vergadercentrum voor de Rijksoverheid. De locatie van de voormalige Knoopkazerne maakt onderdeel uit van het masterplan voor de vernieuwing van het centrum rondom Utrecht Centraal (CU 2030). Rijnboutt is verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige inpassing en de inrichting van de buitenruimte. De duurzaamheidsambitie is hoog, voor gebouw én omgeving. Het Knoopplein, gelegen tussen het Rijkskantoor en het busstation, ligt op vierenhalve meter hoogte ten opzichte van de Croeselaan en is te bereiken via een royale trappartij. 22 grote platanen konden niet op hun plek worden behouden en zijn elk op een nieuwe plek herplant. Opdracht: R Creators / samen met Cepezed en Fokkema en Partners


10

Rijnboutt magazine

Het ontwerp van de publieke ruimte

“Mensen hebben ruimte nodig om te klooien” Richard Koek stedenbouwkundige landschapsarchitect directeur Rijnboutt


Rijnboutt magazine

11

Tekst: Catja Edens

Richard Koek en Bart van der Vossen gaan in gesprek over de publieke ruimte en de inclusieve stad. Welke verantwoordelijkheid hebben ontwerpers als het gaat om een stad waar iedereen welkom is? Wat is openbare ruimte voor jullie? Richard Koek [RK]: “Openbare ruimte is het domein dat de overheid beheert en veilig houdt, publieke ruimte zien wij als alle ruimte die mensen kunnen betreden. Daar horen dus ook plekken bij die niet in handen zijn van de overheid, maar waar mensen wel welkom zijn – ook al gelden er soms andere regels en toegangstijden. Nu onze stedelijke omgevingen steeds verder verdichten, zien we het palet van publieke ruimtes veranderen. Dat kent steeds meer schakeringen tussen publiek en privaat. Zo gebeurt het bijvoorbeeld dat gemeentes gaan samenwerken met andere partijen zoals groepen bewoners, om groen, parkeren of water te beheren. Dat soort plekken zijn dan niet meer strikt openbaar, maar wel toegankelijk voor iedereen.” Bart van der Vossen [BvdV]: “Publieke ruimte gaat over de manieren waarop je samen de stad kunt organiseren en programmeren als collectief domein. Manuel de Solà-Morales zei daarover: ‘De collectieve ruimte is veel meer én veel minder dan de openbare ruimte als we deze beperkt zien tot het openbare eigendom. De civiele, architectonische, stedenbouwkundige en morfologische rijkdom van een stad is die van de collectieve ruimtes, die van alle plekken waar het alledaagse leven zich afspeelt, zich presenteert en als herinnering aanwezig is.’1 “Voor mij is publieke ruimte het krachtigste kwaliteitsinstrument dat we tot onze beschikking hebben voor gebiedsontwikkeling. Ik ben zelf als architect opgeleid, en toch ben ik ervan overtuigd dat gebouwen niet het belangrijkste zijn. Voor onze eigen projecten beginnen we dan ook niet met de architectuur maar met het raamwerk voor de publieke ruimte. Dat bepaalt de kwaliteit.” Voelen jullie je verantwoordelijk? BvdV: “De eindverantwoordelijkheid voor openbare ruimte ligt bij de overheid, maar in het verlengde daarvan hebben wij als ontwerpers ook een beroepsverantwoordelijkheid. Als wij in opdracht van een marktpartij een plan maken voor een gebiedsontwikkeling, dan balanceren we tussen het belang van die marktpartij en het publieke belang. Als je er dan in slaagt om goede publieke ruimte te maken, ontstijgt dat het individuele project. Het biedt meerwaarde voor iedereen.”

RK: “Het is belangrijk dat publieke ruimte een eigen sfeer heeft en een eigen verhaal vertelt. Dat kan door tegelijkertijd een relatie te leggen met het verleden van de plek en de opgaven van nu. Daarom beginnen we voor een gebiedsontwikkeling ook altijd met onderzoek: wat is de geschiedenis en wat zou die plek moeten of kunnen worden? Er zijn weinig situaties waarin al het bestaande moet verdwijnen. Maar zelfs als er sprake is van grootschalige sloop, dan nog gaan we op zoek naar manieren om de identiteit en het verhaal van de plek te behouden. Een voorbeeld is ons plan voor De Knoop in Utrecht. Daar houden we het verhaal van de plek levend door in de nieuwe inrichting bestaande bomen te herplanten en materialen uit het gebied te hergebruiken.” BvdV: “Opdrachtgevers zitten nogal eens in de sfeer van: doe mij volgende week een gebouw. Toch ben ik ervan overtuigd dat door de tijd te nemen voor onderzoek en daarbij architectuur zo lang mogelijk buiten de deur te houden, het eindproduct altijd beter wordt. Onderzoek biedt de noodzakelijke basis voor een nieuw ontwerp. Dan gaat het om architectuurhistorie, ecologie en stadssociologie bijvoorbeeld.” Lukt het om opdrachtgevers ervan te overtuigen dat onderzoek loont? RK: “Meestal wel. Soms hebben opdrachtgevers daar andere ideeën over, maar als ze de waarde zien van een zorgvuldig voortraject, zijn ze om. Een project dat dit goed illustreert is AnnA in Den Haag. Hier staat een gebouw van de architect Herman Hertzberger waarin vroeger het Ministerie van Binnenlandse Zaken was gehuisvest. Het is een soort bastion omsloten door een muur met omwille van de veiligheid maar één ingang. Toch straalt dit gebouw een optimisme uit met al zijn verschillende ruimtes en het licht dat erdoorheen straalt. “Op deze locatie moeten 2000 nieuwe woningen en 1500 werkplekken komen. Om dit te kunnen realiseren, werd al snel duidelijk dat het gebouw van Hertzberger hiervoor het veld zal moeten ruimen. Voor ons is het vanzelfsprekend om inspiratie te halen uit de identiteit van de plek, in dit geval het gebouw van Hertzberger. Zo bouwen we een narratief op dat recht doet aan de geschiedenis. En dat werkt, dat zien opdrachtgevers en de gemeente ook.


Rijnboutt magazine

12

“Door inspiratie te halen uit de identiteit van de plek, bouwen we een narratief op dat recht doet aan de geschiedenis” Richard Koek

“Zo is voor ons een belangrijke les van Hertzberger dat hij het gebouw heeft benaderd als een stedelijke ruimte. Hij bracht een ontspannen omgeving tot stand met getrapte zones van openbaar naar privé. Een atrium zorgde voor luchtigheid en een gevoel van collectiviteit en gemeenschapszin. Het zijn deze principes en kwaliteiten die we gebruiken in ons nieuwe ontwerp voor AnnA. Er komt een complex met een hedendaagse uitstraling en een hoge dichtheid dat in mentaliteit inspiratie ontleent aan het gebouw van Hertzberger.” In jullie nieuwe ontwerp van AnnA loopt de publieke ruimte door tot binnenin de gebouwen. Wat zijn jullie ideeën daarover? BvdV: “Het publieke domein is heel belangrijk, zeker als je in een hoge dichtheid bouwt. Als je dan onvoldoende oog hebt voor de collectieve elementen in gebouwen, krijg je een onaantrekkelijk gebied. Als supervisor van Oostenburgereiland in Amsterdam was de eerste vraag die Kristian Borret de marktpartijen stelde: “Wat gaan jullie teruggeven aan de stad?” Daar gaat dit over, het plaatsen van collectieve functies op strategische plekken in gebouwen waarvan de sociale betekenis verder reikt dan het gebouw zelf. “Het is ook cruciaal bij die hele kleine appartementen, de tiny apartments, die nu veel gebouwd worden. Als je een gebouw maakt met kleine woningen, moet je niet ook nog eens een klein halletje maken uit een afweging van rendement. Juist een entree van zo’n complex moet dan royaal zijn met bijvoorbeeld een koffiebar erin, workshopruimtes of een logeerappartement – collectieve functies die grenzen aan de publieke ruimte. Dat is je taak als opdrachtgever en als ontwerper: ervoor zorgen dat collectieve en publieke voorzieningen het kleine aantal vierkante meters in de woning compenseren en dat de stad op straatniveau verrijkt wordt met een publieke ruimte die naar binnen doorloopt.” We hebben het nu over hoogstedelijke gebieden, maar hoe werkt dat in gebieden waar de druk veel lager is? RK: “Daar gaat het evengoed om het activeren van het publieke domein. Dat zie je in Tilburg waar we

met verschillende projecten in het stadscentrum bezig zijn geweest. Wat je daar nodig hebt zijn goede en goed vormgegeven verbindingen zoals de nieuwe Frederiksstraat, gecombineerd met gebouwen die zich openen naar de straat en de publieke ruimte binnen voortzetten. We gaven Hudson’s Bay een achtmeterhoge glazen pui om buiten en binnen te verbinden. In vergelijking met Tilburg ligt de stedelijke druk in Vlaardingen nog lager. Daar werken we aan een havengebied waar veel leegstand heerst. Met nieuwe routes en meer differentiatie in de publieke ruimte, activeren we het gebied zodat er ruimte ontstaat voor nieuwe woonvormen en nieuwe groepen gebruikers. Bij zo’n dichtheid is het nog belangrijker om publieke functies en entrees op de goede plek te leggen zodat je geen dode ruimtes krijgt. Een belangrijk verschil met hoogstedelijke gebieden, is dat je hier ruimtes ongeprogrammeerd kunt laten. Op die plekken kan dan waterinfiltratie plaats vinden of er worden formele of informele speelvoorzieningen aangelegd.” BvdV: “Dat is in de Randstad best moeilijk. Daar is het eigenlijk een continue strijd om plekken ongeprogrammeerd te houden. Toch vinden we het heel belangrijk om ruimte vrij te laten en niet alles vast te leggen. Mensen hebben ook gewoon ruimte nodig om te klooien.” RK: “Binnen onze plannen voor Leidsche Rijn Centrum Noord heeft de ontwikkelaar van het hoogbouwkavel 2 procent ongeprogrammeerde ruimte opgenomen. Daar kan de vereniging van huurders zelf bedenken hoe ze die willen gebruiken en wanneer. Je kunt er bijvoorbeeld fruitbomen planten of een tijdelijke moestuin aanleggen. Nu staat er ook een tijdelijk paviljoen. Voor onze plannen in de Merwedekanaalzone in Utrecht of in AnnA willen we op ongeveer 5 procent ongeprogrammeerde ruimte uitkomen.” BvdV: “Interessant is dat als bewoners het zelf voor het zeggen hebben, ze ook ongeveer op die 5 procent uitkomen. Ik zie dat in CPO projecten in Nijmegen Noord waar ik supervisor ben. Groepen bewoners richten daar hun eigen gebied in en wat


Rijnboutt magazine

13

Bart van der Vossen architect directeur Rijnboutt

je ziet is dat ongeveer 5 procent wordt gereserveerd voor functies als moestuinen en speelplekken. Het belang van dit soort collectieve plekken in hoogstedelijke gebieden is dus ongeveer net zo groot als in stedelijke gebieden met een veel lagere dichtheid. Als daar voldoende aandacht voor is, werkt een wijk gewoon beter. Maar het blijft een zacht aspect, want de waarde van deze ruimte laat zich niet uitdrukken in geld.”

“Bewoners zijn kennisdragers; via participatietrajecten bieden zij onmisbare informatie” Bart van der Vossen

Hoe belangrijk is de inbreng van bewoners voor jullie? BvdV: “Heel belangrijk. Bewoners zijn kennisdragers. Via participatietrajecten bieden zij onmisbare informatie. Het werkt het beste om zo’n traject in te zetten met een professionele partij zoals dat voor het Cruquiusgebied is gedaan met Amvest. In een aantal sessies werd samen met bewoners verkend wat zij belangrijk vonden en misten in de wijk. Vaak komen mensen dan met dezelfde voorzieningen zoals een café of een basisschool terwijl de gemeente die dan niet direct in het vizier heeft.” RK: “Je moet je blijven realiseren dat je bouwt voor een hele gemeenschap. Het is belangrijk dat ook die 10 of 15 procent die ondersteuning nodig heeft, zoals ouderen, mensen met sociaal-maatschappelijke


Rijnboutt magazine

14

“Onderzoek biedt de basis voor nieuw ontwerp” Bart van der Vossen

problemen of bijvoorbeeld mensen met een beperking zich welkom blijven voelen. De openbare ruimte sluit sowieso niemand buiten, in het publieke domein ligt dat iets genuanceerder.” Als Rijnboutt willen jullie werken aan een inclusieve stad, maar hoe inclusief zijn die publieke ruimtes en die collectieve voorzieningen die jullie ontwerpen eigenlijk? Is iedereen wel welkom? BvdV: “In onze ontwerpen streven we naar een grote mate van toegankelijkheid van het openbare gebied. Er moet ruimte zijn voor iedereen. Wel vraagt het publieke domein dikwijls om een regie op basis van dat principe, met gradiënten van publiek naar privaat. Zodat iedereen voelt dat wanneer je een bouwblok inloopt, je in een meer private sfeer terecht komt. Voor de Bijlmerbajes maakten we een zogenaamd ‘Leefkwaliteitsplan’ met geleidelijke overgangen tussen openbaar en privé, elk met zijn eigen, specifieke kwaliteit. Zo is er ruimte voor hangjongeren, maar ook voor een meer besloten woonsfeer.” RK: “Op het bureau komt de laatste tijd Bruno Latour nogal eens ter sprake, met zijn ‘Parlement van de dingen’. Daarin geeft Latour een stem aan zaken die geen stem hebben, zoals het klimaat, of de vogels. Het tekent onze tijd en dus ook de ontwerpopgave, dat het bij de inclusieve stad steeds vaker gaat over de gezonde stad. Er komt meer groen en de auto wordt minder belangrijk. De ruimte wordt ingericht op voetgangers en fietsers en de relatie met het openbaar vervoer. Daarom is de schaal waarop we als ontwerpers werken ook zo belangrijk. We moeten kunnen aantakken op grotere systemen maar ook zorgvuldig kunnen ontwerpen voor de kleine schaal.” BvdV: “De stad zal steeds groener worden en we gaan de ruimte meer inrichten op klimaatadaptatie. Nu het aardgasnet zal verdwijnen kunnen we slimmer met kabels en leidingen omgaan, zodat we meer bomen kunnen planten. En als het regenwater beter in de grond kan infiltreren kan ook de rioolcapaciteit omlaag zodat er nog meer ruimte in de grond vrijkomt. Het zal steeds meer draaien om de tastbare kwaliteit van het publieke domein.”

Wat inspireert jullie? RK: “Ik ben een groot bewonderaar van Jan Gehl vanwege de manier waarop hij wetenschap en ontwerp weet te koppelen. Zijn bureau richt zich op de ontwikkeling van een humane omgeving waarin je elkaar makkelijk kunt ontmoeten maar ook kunt vermijden. Het gaat om tactiliteit en beleving, om een gevoel van veiligheid. Dat streven wij ook na met onze projecten.” BvdV: “Ik haal altijd veel inspiratie uit de samenwerking met anderen zoals dat gebeurt in projectteams. Samen werk je echt beter dan alleen en dat motiveert mij altijd. Als ik kijk naar projecten die mij inspireren dan blijft Barcelona door de jaren heen een belangrijke referentie. Toen ik in mijn studietijd naar Barcelona ging, ben ik gaan inzien hoe belangrijk landschapsarchitecten eigenlijk waren. Juist zij zijn in staat om omgevingen te scheppen. En daarin is de architectuur vooral dienend. Die nieuwe parken en pleinen die onder leiding van Joan Busquets begin jaren negentig in Barcelona werden gerealiseerd, genereerden alle activiteit, boden het stedelijk leven een podium. Je keek daar helemaal niet meer naar de gebouwen, maar naar de mensen en wat ze aan het doen zijn. Dat is waar de stad over gaat.” RK: “Het mooiste plein van Europa ligt in Siena. Daar komt alles op een magistrale manier samen: architectuur, bestrating, hoogteverschillen. Het landschap is hier middenin de stad voelbaar en het plein ontvouwt zich theatraal vanuit de smalle straten die erheen voeren. Het mooie is dat mensen hier de hele dag een beetje rondlopen, met elkaar praten en van de zon genieten. In die zin is dit ook ongeprogrammeerde ruimte.” Deelnemer gesprek: Jan van Grunsven Fotografie: Arend Jan Hermsen

1 Manuel de Solà Morales, De verstedelijking van het ­ privé-domein als nieuwe uitdaging, OASE 33


The Garage Citroën Noordgebouw Amsterdam

Van garage naar multifunctionele mix Onder de naam ‘The Olympic 1962’ biedt het Rijksmonument Citroën Noordgebouw (Jan Wils, 1962) onderdak aan een multifunctionele mix van kantoren, horeca en voorzieningen. In de herontwikkeling wordt de dialoog tussen gebouw en omgeving geïntensiveerd, in overeenstemming met de integrale visie voor het hele gebied. De plint opent zich naar het plein, vides in de kern van het volume voorzien de nieuwe functies van noodzakelijk daglicht. Speciale aandacht is er voor de karakteristieke hellingbaan van de voormalige garage. Naast haar functie als verbindend element tussen de verdiepingsvloeren, biedt de hellingbaan tevens ruimte aan een grote verscheidenheid aan flexwerken, mogelijkheden voor ontmoeten, overleg en kennisdeling.

6 5

4

1

3

2

showroom showroom

vitrine vitrine

ontmoeten ontmoeten

lobby lobby

informere informere

souterrain souterrain

workshop workshop

werkplaats werkplaats

vergaderen vergaderen

presentatie presentatie

lezing lezing

auditorium auditorium

debat debat

conferentie conferentie

evenement evenement

dakterras dakterras

vergaderen vergaderen

ontspannen ontspannen

Opdracht: Bouwinvest Office Development BV


16

Rijnboutt magazine

Liesbeth van Leijen jurist openbare ruimte, Van Leijen Overheidsrecht


Rijnboutt magazine

Juridische implicaties van openbaar ruimtegebruik

Een veelkoppig monster Tekst: Willemijn de Jonge

Met de groeiende stedelijke dichtheid en de stijgende omgevingstemperatuur wordt het steeds meer touwtrekken om een ‘eigen’ plek in de buitenlucht. Liesbeth van Leijen is gespecialiseerd in het recht in de openbare ruimte. “We zullen steeds pragmatischer met de wet moeten omgaan.”

17


18

Rijnboutt magazine

“Ik zie in de maatschappij een grote onderstroom van mensen die zich ergeren aan brutalen die de halve wereld hebben”

Het begon in 2003. Liesbeth van Leijen was net twee maanden in dienst als jurist openbare ruimte bij de gemeente Heusden, toen zij door de buitendienst achter haar bureau vandaan werd gehaald. “Mij werd gevraagd te gaan kijken naar een plantsoen, dat na jarenlange verwaarlozing deels was ingenomen door particulieren met schuttingen en tuintjes. De gemeente wilde het weer terugvorderen. Of ik dat even kon oplossen.” Van Leijen dook in een notitie over illegaal grondgebruik. De complexiteit en veelzijdigheid van het onderwerp lieten haar niet meer los. Zestien jaar later is het haar expertise. Sinds 2010 heeft ze haar eigen praktijk, Van Leijen Overheidsrecht. Daaraan verbonden is de Van Leijen Academie, waar zij ambtenaren, grondeigenaren, particulieren en bedrijven adviseert en bijspijkert over dit onderwerp. Haar terrein is de openbare ruimte, de tegenstrijdige belangen die zich daarin voordoen en het spanningsveld tussen eigendom en gebruik. “Het gebruik van andermans grond is complexe materie,” zegt Van Leijen. “Grond is van levensbelang: je hebt een plek nodig waar je je eigen leven op kunt vormgeven. De toenemende dichtheid in de steden en het steeds warmere klimaat zorgen ervoor dat we de buitenruimte met steeds meer mensen moeten delen. Daar komt op veel plekken de grote stroom toeristen nog eens bij. Een mens heeft een intrinsieke behoefte aan buitenruimte, maar ook aan privacy. Daar kan de openbare ruimte niet als vanzelf in voorzien. Mensen proberen een plek voor zichzelf te claimen. En daar komt nogal eens gedoe van.” Vervagende grenzen In haar praktijk ziet Van Leijen dagelijks hoe de grenzen tussen publiek en privaat vervagen. Fysieke grenzen verdwijnen en de grens op papier is soms

lastig te achterhalen. Het gaat vaak over particulieren die zich een stukje van de publieke ruimte hebben toegeëigend. Wandelende schuttingen, ingepikte schouwstroken, dichtgeslibde plantsoenen. Dat landjepik is vaak helemaal geen kwade opzet, begint ze haar betoog. “De meeste mensen hebben gewoon geen idee. Als overheden bij mij komen met een dossier, is mijn eerste vraag altijd: hoe erg is het? Waarom is het erg dat een ander een leuk tuintje in jouw stukje snippergroen heeft gemaakt, en als het zo erg is, waarom heb je er dan de afgelopen twintig jaar helemaal niets aan gedaan?” Of neem de verslonzing van de openbare ruimte, van eigenaren die hun grond verwaarlozen en hun taak om de ruimte te onderhouden niet serieus nemen. “Kijk hoe het mis is gegaan met lege stallen na de varkenspest hier in Brabant. Ze bleven leeg, niemand keek er naar om, en nu wordt er illegaal wiet in verbouwd.” Handhaven Het duiden van het probleem is stap één. Stap twee is wat eraan te doen is en of eigenaren daar ook toe bereid zijn. Van Leijen: “Je kunt natuurlijk op je eigendomsstrepen gaan staan, maar dat betekent dat je moet gaan handhaven. En dat zit nog niet zo in onze volksaard. Ik zie bij de overheid soms verkramping, ontruimingsplannen worden niet van A tot Z doorgevoerd uit huiver. Wethouders willen niet in de krant komen met handhavingsacties, want dat zou ze een negatief imago kunnen opleveren. Tegelijkertijd zie ik in de maatschappij een grote onderstroom van mensen die zich ergeren aan brutalen die de halve wereld hebben.” Er zijn voorbeelden genoeg van bouwprojecten die vanuit de overheid groen- of klimaatvoorzieningen hebben gekregen voor een grotere groep, die na verloop van tijd toch wordt uitgesloten. Het maatschappelijk belang wijkt helaas nogal eens voor het persoonlijk


Rijnboutt magazine

19

“Mijn eerste vraag is altijd: hoe erg is het?”

belang. Zoals bij het project Zijdebalen in Utrecht, een voorbeeld uit de praktijk van Rijnboutt. Daar stelde de gemeente als voorwaarde dat de tussenruimte tussen de gebouwen groene, openbaar toegankelijke tuinen moesten worden. Ondanks die afspraken en het daarop toegesneden ontwerp heeft de VVE van de bewoners na verloop van tijd toch een gesloten hek om die binnentuinen geplaatst. Van Leijen: “Hier schiet de gemeente tekort in het handhaven van eerdere afspraken.” Groepsfoto Idealer zou zijn om als overheid vooraf een alliantie te vormen met zo’n VVE, om er samen voor te zorgen dat de grondbeginselen van het plan – een tuin voor íedereen – ook overeind blijft. Dat dat er vaak niet van komt, heeft volgens Van Leijen te maken met de kloof tussen de overheid en de burger, die, het woord zegt het al, nog altijd groot is. Pas als het lukt die burger tot bondgenoot te maken, zullen dergelijke initiatieven zich beter laten verduurzamen. Het onderwerp participatie komt ter tafel. “Dat werkt nog lang niet zoals het zou moeten. Het zijn altijd de ‘usual suspects’. Ik zie veel vutters die het heel goed bedoelen, maar die niet per se de gemeenschap vertegenwoordigen.” Laat elke goed opgeleide professional gewoon eens aanbellen bij alle mensen in de straat als daar iets met de openbare ruimte moet gebeuren, luidt haar devies. Om persoonlijk tekst en uitleg te geven en inzicht te krijgen in ieders wensen. “Het lastige met inspraakavonden is dat degene die voor de zaal staat vooral naar het grote geheel kijkt, terwijl de mensen die in die zaal zitten alleen maar redeneren vanuit hun eigen situatie. Zoals je op een groepsfoto ook als eerste jezelf zoekt om te kijken hoe je erop staat. Wie iets succesvol wil bijdragen aan het publieke domein zal zowel naar het geheel, als naar alle individuen in dat geheel moeten kunnen kijken.”

8000 pagina’s Die spanning tussen het individuele en het algemeen belang is iets wat Van Leijen blijft fascineren. Het is haar met de paplepel ingegoten: haar vader was hoofd Ruimtelijke Ordening bij de gemeente Enkhuizen. Recht doen aan mensen met respect voor eigendom, dat zit haar in het DNA. Als jurist staat waarheidsvinding voor haar voorop. “Het gebruik van openbare ruimte is vaak zo veel ingewikkelder dan je in eerste instantie zou denken, en vaak zo anders dan het aan de buitenwereld wordt gepresenteerd. Het is een veelkoppig monster. Uiteindelijk is de wet niet zaligmakend bij het vinden van een oplossing; de wet geeft houvast, maar bevat geen gouden formule. Het vergt van de rechter vaak een pragmatische benadering om een zaak op te lossen.” Gezien de toenemende stedelijke verdichting staat die benadering niet op zichzelf, zo is haar verwachting. “Heb je al eens een blik op die 8.000 pagina’s tellende toelichtingen bij de Omgevingswet geworpen? Het vraagt 25 jaar om zo’n gigantische wetsoperatie uit te voeren. Het is de manier waarop we de wet interpreteren wat steeds verandert, niet de wet zelf.” Deelnemer gesprek: Richard Koek Fotografie: Arend Jan Hermsen


Rijnboutt magazine

20

Over urban media, digitale platformen en het publieke belang

Netwerkstedelijkheid en nieuwe collectieven Tekst: Jorinde Seijdel

Martijn de Waal onderzoekt de relatie tussen digitale media en stedelijke cultuur. Het publieke belang heeft daarbij zijn speciale interesse. De Waal is lector Play and Civic Media aan de Hogeschool van Amsterdam en auteur. Wat volgt is een gesprek aan de hand van zijn belangrijkste publicaties: De stad als interface: Hoe nieuwe media de stad veranderen (2013), De Platformsamenleving: Strijd om publieke waarden in een online wereld (2016, met JosĂŠ van Dijck en Thomas Poell) en The Hackable City: A Research Manifesto (2016) en The Hackable Cities Cahiers (2018).


Rijnboutt magazine

21

Martijn de Waal lector Play and Civic Media Hogeschool van Amsterdam, publicist

De Stad als Interface “De Stad als Interface stelt dat de ervaring van de publieke ruimte in toenemende mate wordt bepaald door wisselwerkingen tussen het fysieke en het digitale. Over de materiële stad ligt een digitale laag, gevormd door onze mobiele apparaten en ‘urban media’, waarmee we ons plekken toe-eigenen en ons gedrag (laten) sturen. Hierdoor krijgt de stedelijke ervaring op een nieuwe manier vorm. “Via TripAdvisor of Iens maken we van tevoren al keuzes en op Facebook zien we waar en wanneer iets gebeurt. Dit verandert de manier waarop we elkaar ontmoeten en onszelf presenteren, hoe we de stad gebruiken. Stedelijk ontwerp kan daarom

niet langer worden begrepen als uitsluitend een fysieke discipline. Behalve architecten, stedenbouwkundigen en beleidsmakers, zou het nu ook mediaontwikkelaars, kunstenaars, telecombedrijven, technologie-onderzoek en stedelijke antropologie moeten omvatten. “In opkomst zijn zowel hyper-specialistische plekken – soms in de ‘middle-of-nowhere’ omdat ze via Google Maps en Facebook toch wel worden gevonden – als meer neutrale plekken. Die laatste bevinden zich meestal daar waar vervoersstromen elkaar kruisen en zijn juist voor verschillende gemeenschappen aantrekkelijk. De Coffee Company bijvoorbeeld behoort niet per se toe aan


Rijnboutt magazine

22

“Stedelijk ontwerp kan niet langer worden begrepen als uitsluitend een fysieke discipline’

een bepaalde subcultuur: er komen meisjes met hoofddoeken, ZZP’ers, mensen die elkaar voor het eerst ontmoeten via een datingsite, moeders met kinderen… Het is een plek waar overlap tussen verschillende werelden plaatsvindt. “De Arena Boulevard is een ander type publieke ruimte die past bij de opkomst van netwerkstedelijkheid. Deze plek is een ‘event space’ voor wisselende grote publieken die komen voor popconcerten, politieke meet-ups, voetbal. Maar het is voor veel mensen ook de toegangspoort tot Amsterdam. Dagjesmensen komen er parkeren en nemen dan de metro naar de binnenstad. Het eerste wat ze zien is de parkeergarage; een open winderige plek, waar je je slecht kunt oriënteren. In toenemende mate is het ook voor internationale toeristen een toegangspoort. Zij verblijven er in de tot hotels omgebouwde kantoren. De Arena Boulevard is een gelaagde plek, een knooppunt van vervoersstromen, waar mensen werken, als toerist naartoe komen, logeren, entertainment vinden. Er komen allerlei publieken, niet per se tegelijkertijd, maar op steeds andere tijdstippen. Een interessante plek waarvan het potentieel als publieke ruimte nog niet helemaal benut wordt. De Platformsamenleving “Steeds meer sociale en economische interacties worden georganiseerd door digitale platformen. We volgen het nieuws via onze sociale media. Voor vervoer appen we Uber, universiteiten gebruiken Coursera en edX voor het aanbieden van wereldwijde collegereeksen. Overnachtingen regelen we via Airbnb. Deze platformen zijn de nieuwe marktplaatsen: via verfijnde mechanismen, reputatie-systemen, micro-transacties, brengen ze vraag en aanbod heel makkelijk en precies bij elkaar. Ze maken daarbij volop gebruik van de infrastructuren van de ‘Big 5’: Google, Amazon, Facebook, Microsoft en Apple, waar alle data van die verschillende sectoren bij elkaar komen. Google Maps is een belangrijk platform voor geografische diensten. Uber heeft het gebruikt, Airbnb gebruikt

het. Amazon en Microsoft bieden cloud-diensten aan en Facebook is een veelgebruikte inlog-dienst. “Problematisch is dat de platformen geen verantwoordelijkheid nemen binnen de sectoren waarin ze opereren. Uber noemt zich een ‘digital services company’. Vervoer beschouwt ze niet als haar ‘core business’. Dit ondermijnt de organisatie en behartiging van de publieke waarden binnen die sector. De algoritmes van de platformen zijn ronduit ondoorzichtig: vraag en aanbod worden gekoppeld, maar volgens welke logica? Waar is het systeem op afgesteld? Op maximale winst voor Uber of voor individuele chauffeurs? In ieder geval niet op gelijkwaardige behandeling van de Uber-gebruikers: Uber laat de informatie van gebruikersaccounts meetellen in de ritprijs. “Als je Uber niet ziet als een dienstverlenende service maar als een grote speler in het openbaar vervoerssysteem, dan zou de samenleving democratisch moeten kunnen beslissen welke publieke waarden hierbij belangrijk zijn. Gaat het om economisch gewin of om zo weinig mogelijk impact op het milieu en om gelijkwaardigheid en goed werkgeverschap? De libertaire Silicon Valley logica van de platformen botst met de WestEuropese opvatting van de ‘goede samenleving’, die op een model is gebaseerd waarin staat, markt en ‘civil society’ voortdurend met elkaar in onderhandeling zijn. “Maar er is in West-Europa een tegenbeweging gaande. Het Europese Hof heeft bepaald dat Uber als transportbedrijf gereguleerd moet worden. Er is toenemende regelgeving van gemeentes voor Airbnb. Overheden kunnen de platformen wel degelijk dwingen om verantwoordelijkheid te nemen. Er kan ook worden ingegrepen in de architectuur van de platformen zelf ten gunste van publieke waarden. Bijvoorbeeld door te verplichten de ritmeters van Uber-taxi’s te voorzien van software, die maakt dat de data die verzameld worden niet alleen bij het bedrijf terecht komen


Rijnboutt magazine

maar ook bij de overheid. Die kan dan bijvoorbeeld zien hoe de vervoersstromen lopen en op basis daarvan in het kader van het publieke belang de openbaar vervoerslijnen aanpassen. In Sao Paulo is er een systeem waarbij taxi-chauffeurs ‘credits’ moeten kopen die hun diensten goedkoper maken in gebieden waar weinig buslijnen zijn. 15% van die credits moet worden afgenomen door vrouwelijke chauffeurs. De overheid daar vindt arbeidsmarktemancipatie belangrijk en zorgt dat de systemen gebruikt worden voor de optimalisatie van publieke waarden. De Hackable City “Ten tijde van de crisis in de bouw zei de toenmalige Rijksbouwmeester Frits van Dongen: we gaan niks meer bouwen maar het bestaande op een slimme manier hergebruiken. Matthijs Bouw van One Architecture nodigde mij en mijn collega Michiel de Lange uit om mee te denken over wat dan de volgende grote opgave voor het ruimtelijk beleid moest zijn. Op dat moment waren er veel bottom up maak-je-stad bewegingen actief. Door de crisis werden traditionele masterplannen stopgezet, stukken grond verkaveld en uitgegeven aan bouwgroepen. Dit in combinatie met het idee van herbestemming deed ons bedenken dat het volgende grote project misschien geen masterplan zou moeten zijn: Het zou moeten gaan om een nieuwe manier van vormgeven aan stedelijkheid door het aanmoedigen van allerlei kleine initiatieven om de stad te hacken en te hergebruiken. Zo ontstond het concept van de ‘hackable city’, dat we verder hebben uitgediept aan de hand van de ontwikkeling van Buiksloterham. “De Hackable City kijkt naar de op de plek aanwezige energie van collectieven die iets tot stand willen brengen en naar hoe dit zich verhoudt tot sturingsmodellen en regelgeving. Het ene groepje wil een parkje met bankje; het andere groepje juist niet. Hoe stuur je dat? Burgers organiseren zich rond het thema duurzame energie en willen zonnepanelen op het dak van de

23

bouwmarkt, maar dat blijkt niet te kunnen omdat de wetgeving daar niet is op toegerust. Het gaat niet alleen om het toe-eigenen van opgaves, om een bepaalde mentaliteit en organisatie, maar ook om de vraag hoe je de bestaande regelgeving kan hacken. Wij hebben een model ontwikkeld waarin de burger zich organiseert in collectieven, interacteert met wetgevers en probeert het beleid, de subsidieregelingen en de wetgeving te beïnvloeden. Dus de hackable city gaat over bepaalde mechanismes en interacties tussen collectieven en overheden en onderzoekt waar het stuk loopt en wanneer het wel werkt. “De crisis in de bouw is voorbij, maar er is nog heel veel belangstelling voor bouwgroepen die met een architect een woonblok willen ontwikkelen. In Berlijn, Wenen en Zürich wordt een groot gedeelte van de stadsontwikkeling volgens dit principe uitgevoerd. Ook het gemeentebestuur van Amsterdam heeft er grote interesse in. Maar de druk vanuit de markt en grondbedrijven is groot en de politiek heeft aan macht ingeboet en veel uit handen gegeven, onder meer aan woningcorporaties. Het tij zit tegen, maar nog steeds kunnen dit soort bouwgroepen een goede manier zijn om op betaalbare wijze een grotere stedelijke variëteit te ontwikkelen. Waar het uiteindelijk om gaat is dat een democratische overheid durft uit te spreken dat ze andere waarden dan die van de markt belangrijk vindt. "Al deze thema’s zullen de komende tijd verder worden uitgediept in de aanloop naar en tijdens de Media Architectuur Bienale 2020, een groot internationaal event over urban media dat vanuit onder meer de Hogeschool van Amsterdam in November 2020 in Amsterdam wordt georganiseerd.” Deelnemer gesprek: Jan van Grunsven Fotografie: Arend Jan Hermsen

“Het gaat erom dat een democratische overheid zich durft uit te spreken dat ze andere waarden dan die van de markt belangrijk vindt”


Van kantoorgebouw naar hoogstedelijke woon-werkomgeving

AnnA Laan van NOI Den Haag

De gebiedsagenda Laan van NOI van de gemeente Den Haag voorziet in de vernieuwing van het hele bestaande Stationsgebied Den Haag Laan van NOI. Doel van de vernieuwing is het verminderen van het Haagse woningtekort, alsook het realiseren van de internationale ICT-Security Campus. Rijnboutt is gevraagd voor de stedenbouwkundige invulling van een levendige omgeving met 2.000 woningen, 1.500 werkplekken en voorzieningen ter plaatse van het voormalige ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe), een ontwerp van Herman Hertzberger. Getracht is om de kernwaarden van het SoZaWe als basis te nemen voor de nieuwe ontwikkeling. Onder de naam ‘AnnA’ is een integraal ontwerp gepresenteerd met stedelijke ruimtes en slanke torens tot een hoogte van 75-125 meter, door gevarieerde laagbouw omgeven. Veel aandacht gaat uit naar leefkwaliteit, ruimtes voor ontmoeting, duurzame ontwikkeling, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Opdracht: MRP Development en VORM Ontwikkeling


Stadshagen Zwolle

Uitbreiding centrumgebied Zwolle Stadshagen is een grote uitbreidingswijk en ligt ten noorden van de binnenstad van Zwolle. De rationele structuur van de Mastenbroekpolder, ontgonnen in de 14e eeuw, vindt zijn pendant in de stedenbouwkundige hoofdopzet van de wijk. Rijnboutt is gevraagd voor de stedenbouwkundige inpassing van een uitbreiding binnen het centrumgebied met ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen, winkels, horeca en parkeren. De ambitie voor de verblijfskwaliteit van het openbare gebied is hoog, zowel in termen van programma als in duurzaamheid (biodiversiteit, klimaatadaptatie, energietransitie, autoluw). De Geheime Tuin en De Kas zijn plekken waar een vorm van stadsecologie wordt toegevoegd aan het programma en daarmee tevens een bijdrage levert aan sociale aspecten als educatie en ontmoeten. Opdracht: AM


5

Bron: Stadsarchief Amsterdam

26

Leidseplein 1972

Van dorpsbrink naar ‘places of identity’

Chronologie van het stadsplein 1200 Grote Markt Groningen kerkplein / Drentse brink marktplein plein voor bestuur en rechtspraak verkeersplein markt-, cultuur- en horecaplein

1 4

2

3

5

3

1200 1310 1200 1310

Karakteristieke gebouwen 1 Martinitoren (1482) 2 Goudkantoor (1635) 3 Stadhuis (1810) 4 Waagstraatcomplex (1994) 5 Groninger Forum (2017)

7e eeuw bouw Sint Maartenskerk (ca. 800), de eerste kerk van het esdorp Groningen 10e eeuw kerkplein is in gebruik als Drentse brink (verzamelplaats voor vee) 1200 brink wordt getransformeerd tot een verhard marktplein 1310 bouw Raadhuis midden op het plein (uitbreiding 1443); vanaf 1625 dient het Raadhuis ook als Rechthuis (vanaf 16e eeuw tot 1838 vinden hier gerechtelijke straffen en openbare executies plaats) en als Waag (tot 1617)

Bron luchtfoto’s: Google Maps

14e eeuw


Rijnboutt magazine

27

Onder openbare ruimte verstaan we in het algemeen de ruimte die voor iedereen vrij toegankelijk is. In politieke termen heet dat: de openbare ruimte is van iedereen. Het is een fysieke plaats waar een groot deel van het publieke leven zich afspeelt. Er hoeft geen toestemming te worden gevraagd om de openbare ruimte te betreden, je hoeft er niet voor te betalen en je mag er verblijven zo lang je wilt. De openbare ruimte is geen particulier bezit, het exclusieve recht erop kan niet worden geclaimd. In de openbare ruimte kom je elkaar tegen, of je wilt of niet. Er geldt het grondwettelijke recht om te demonstreren. De inrichting, het beheer en het gebruik van de openbare ruimte is een zaak van de overheid. De politie is de handhavende partij, gedrag is gebonden aan wettelijke grenzen.

eeuw tot nu. Geen enkel plein vertelt het volledige verhaal, wel zijn er gemeenschappelijke tendensen te bespeuren. Begonnen als brink (verzamelplaats voor vee) of marktplein is het stadsplein van oudsher behalve de plaats waar handel wordt gedreven, ook de plek voor stedelijke festiviteiten en evenementen. Met de consolidatie van de bestuurlijke macht – vaak gepaard aan de bouw van een Stadhuis – is het stadsplein de plek waar recht wordt gesproken en waar gerechtelijke straffen en openbare executies plaatsvinden. Gezien de centrale ligging als knooppunt in het stedelijk weefsel doet eind 19e begin 20e eeuw het eerste openbaar vervoer het stadsplein aan, al snel gevolgd door het autoverkeer. Aan de moderniseringsgolf van na de oorlog en de toenemende mobiliteit ontsnapt haast geen enkel voorbeeld; veel pleinen zijn tot in de jaren 70 van de vorige eeuw in gebruik als verkeers- en parkeerplein. Daar komt verandering in met de wens om de stad weer identiteit te geven, wat leidt tot situatie ten tijde van het vermelde jaartal autovrije pleinen waar ontmoeting op terrassen en situatie ten tijde van het vermelde in omringende horeca dejaartal boventoon voert. verandering t.o.v. voorgaande situatie

In de hierna volgende pagina’s wordt een geschiedenis van de openbare ruimte gerepresenteerd aan de hand van een chronologie van het stadsplein / de stadsstraat. De chronologie beperkt zich tot Nederland en toont een representatief overzicht van negen specifieke voorbeelden die, als geheel, een beeld geven van de geschiedenis van het stadsplein vanaf de 10e

verandering t.o.v. voorgaande situatie

N N

situatie ten tijde van het vermelde jaartal 0

0

7

1994 2017

7

0 en 60

en 60

1482 bouw Martinitoren (noordoosthoek) 1635 bouw Goudkantoor (noordwesthoek) 1775 sloop Raadhuis/Rechthuis 1810 bouw van Stadhuis ter plaatse van het Raadhuis/ Rechthuis 1880 eerste paardentram (zuidzijde) (van 1880 tot 1992 is de Grote Markt het belangrijkste overstappunt voor het lokale openbaar vervoer; tot 1926 aan de zuidzijde, daarna voornamelijk aan de noordzijde)

1659 1664

1930 1659 1664

1930

100

250 m

50

100

250 m

1200 / Grote Markt, Groningen

1994 2017

635 1810 1880 1910 1635 1949 18101635 18801810 19101880 1949

50

0 50 100 250 m

verandering t.o.v. voorgaande situatie

1200 / Grote Markt, Groningen

1910 1949 1962 1910 1977 1949 1910 1949

1910 eerste elektrische tram 1945 vrijwel alle gebouwen aan de noord- en oostzijde worden vernietigd door brand tijdens de bevrijding 19492007 eerste trolleybus (autobussen doen hun intrede vanaf 1958)

2007

1930

1962 1977 1962 1977 1962 1977

19941962 2017 19772017 1994 2017 1994

jaren 50 en 60 herbouw noord- en 1994 Nieuwe Stadhuis maakt oostzijde; bouw Nieuwe Stadhuis plaats voor Waagstraatcomplex (1962) aan westzijde, verbonden (woningen, kantoren en winkels) met Stadhuis uit 1810 1995 gemeentelijke plannen 1977 met intrede voor een reconstructie van de Verkeerscirculatieplan wordt Maastricht noordelijke en de oostelijke 14e eeuw / Markt, Grote Markt autoluw pleinwand; beoogd wordt het plein ‘haar grandeur terug te geven’ 14e eeuw / Markt, Maastricht (2011 start bouwwerkzaamheden, 2019 oplevering) 2017 bouw cultuurcluster Groninger Forum (oostzijde); met de bouw van het cultuurcluster verschuift de rooilijn aan oostzijde veertien meter in westelijke richting: ter plaatse verdwijnt VVV Groningen, het plein wordt kleiner

jaren1930 50 en 60

jaren 50 en 60

jaren 50 en 60

jaren 200750 en 60

2007


Rijnboutt magazine

28

14e eeuw Markt Maastricht 1

4

2

5

3

1200 1310

marktplein plein voor bestuur en rechtspraak verkeers- en parkeerplein markt-, horeca en evenementenplein

4

22

35

3

14e eeuw 14e eeuw

Karakteristieke gebouwen 1 Stadhuis (1664) 2 monumentale westfaçade (het plein bevat 62 rijksmonumenten) (18e eeuw) 3 Mosae Forum (2007)

1

12

1

14e eeuw (1) bouw van Lakenhal met Belfort (toren); de Markt was oorspronkelijk een kleiner plein aan de stadsmuur aan de noordelijke rand van de stad 14e eeuw (2) aanleg van de tweede middeleeuwse omwalling; de stadspoort wordt gevangenis en het marktplein ligt nu centraler in de stad; tot het midden van de 17e eeuw loopt de oude stadsmuur dwars over het plein, ‘binnen de muur’ lag de Zaterdagmarkt, ‘buiten de muur’ de Houtmarkt

14e eeuw

1

1

1480 Coolsingel Rotterdam 7

2

6

10

5

3

3

82

1

9

1480 1913

gedempte gracht 4 verkeersader ondergrondse metrohalte wandelpromenade/koopgoot centrale boulevard, plaats voor evenementen

1480 1913

9 1 7

Karakteristieke gebouwen 1 Stadhuis (1920) 2 Hoofdpostkantoor (1923) 3 Hotel Atlanta (1931) 4 Erasmushuis (1939) 5 Beurs World Trade Center (1940, uitbreiding 1986) 6 Rotterdamsche Bank (nu: ABN-AMRO) (1941) 7 Holbeinhuis (Open Universiteit) (1954) 8 de Bijenkorf (1957) 9 Maritiem Museum (1981) 10 MacDonalds paviljoen (2015)

2

6

10 5

3 8

4

3

2

9

1480 aanleg van de Coolvest, een gracht met singelprofiel die de stad aan de oostzijde scheidde van het rechtsgebied Cool 1809 rechtsgebied Cool wordt zelfstandige gemeente 1811 Cool wordt geannexeerd door Rotterdam 1480 1913 1913 plannen voor de herontwikkeling van de binnenstad; gedeeltelijk demping van de Coolvest 1529 vanwege de aanleg van brede verkeersweg

14


Rijnboutt magazine

635 1810 1880 1910 1949

1910 1949

1910 1949

1635 1810 1880

59 1664

1930

1659 sloop van Lakenhal met Belfort, gevangenis en vervallen stadsmuur; plein krijgt haar huidige vorm 1664 bouw Stadhuis midden op het plein 1695 vanaf 1695 tot 1860 vinden op het plein gerechtelijke straffen en openbare executies plaats

1930

M

1930

1659 1664

1962 1977

1962 1977

jaren 1930 50 en 60 1930

jaren 50 enjaren 60 50 jaren 50 en 60 en 60

jaren 50 en 60 bouw van functionalistische kantoren langs de Stadhuisstraat aan weerszijden; sloop deel Gubblestraat (noordoosthoek) voor bouw bovengrondse parkeergarage eind 20e eeuw gemeente plannen voor ‘herstel van stedenbouwkundige fouten uit jaren 50het en verleden’, 60 jaren 50 en 60 jaren waaronder het slopen van de kantoren langs de Stadshuisstraat en het dichten van het gat in de oostelijke 1930 M Marktwand

1930

M

M

M

M

1994 2017

1994 2017

1962 1977

17e en 18e eeuw vervanging middeleeuwse houten huizen door huizen van steen 1930 sloop van woningen tussen Markt en Maas voor aanleg Stadhuisstraat en Wilhelminabrug voor de doorstroming van het verkeer; het plein wordt meer en meer een parkeerplaats voor auto’s

M

M

M

1962 1977

1910 1949

1930 1659 1664 1659 1930 1664

1659 1664

29

jaren 2007502007 en 60

2007

2007 bouw van winkel- en kantorencomplex Mosae Forum met ondergrondse parkeergarage ter plaatse van kantoren Stadshuisstraat; omlegging aanlanding Wilhelminabrug; Markt wordt autoluw, parkeerplaatsen op maaiveld verdwijnen; reconstructie van het oorspronkelijke inrichtingsplan 50 en 60 2007 van Pieter Post (1659) met grid van bomen

2007

jaren 50 en 60

M

M

920 1921 1920 1921 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1996 1968

1996

1996

20181996

2018

M

1920 1921

Wederopbouw 1968 M

M

1996

2018

M

1920 nieuwbouwgolf Coolsingel: Wederopbouw Coolsingel wordt jaren 70 en 80 verdichting met 2018 start reconstructie Coolsingel bouw Stadhuis (1920), belangrijkste verkeersader van hoogbouw; versmalling Coolsingel met tweerichtingsverkeer op Hoofdpostkantoor (1923), de Rotterdam voor auto en OV met fietsstroken en groene één rijbaan aan de kant van het M Bijenkorf (1930), Hotel Atlanta (trams) en verbindt het Hofplein met vrije trambaan 1996stadhuis en wandelpromenade 1920 1921Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1968 1996 middenstrook1996 2018 2018 (1931), biosocoop Lumière (1933) met de Blaak; aanleg van een 1981 bouw van het Maritiem met fietspad aan de kant van de Hollandsche Bank-Unie (1939 nieuw plein tegenover het Museum blokkeert alsnog zicht op Lijnbaan HBU-gebouw, nu: Erasmushuis), Stadhuis (Stadhuisplein) de rivier Beurs World 1957 sloop van de Bijenkorf behalve een verkeersader is de 1920 Trade 1921 Center (1940), Wederopbouw1996 1968 1996 Rotterdamsche Bank (1941, nu: uit 1930 voor een zichtlijn met Coolsingel ook een winkelboulevard; ABN-AMRO) Leuvehaven (‘raam naar de rivier’), in 1996 wordt een ondergrondse 1921 volledige demping van bouw van nieuwe Bijenkorf (1957) verbinding tussen winkelstraten wordt tegenover1894 de Beurs en Lijnbaan aangelegd 1577 1796 de Coolvest: 1894 1577 Coolsingel 1796 1894 1970 1894 Hoogstraat1970 1970 20181970 2018 stadsboulevard van Hofplein tot 1968 voltooiing van de metrolijn (de ‘Koopgoot’); de Coolsingel is Calandplein (nu: Churchillplein) onder de Coolsingel met twee tevens het punt van samenkomst 1940 bombardement op haltes (Stadhuis en Churchillplein) voor belangrijke festiviteiten (o.a. Rotterdam; behalve o.a. bioscoop 1970 toevoeging van paviljoens kampioenschappen Feyenoord, start Lumière en de Bijenkorf blijven en plantenbakken voor meer en finish marathon van Rotterdam, de meeste gebouwen langs de kleinschaligheid Zomercarnaval Rotterdam) Coolsingel relatief ongeschonden


4

1480 1913

Rijnboutt magazine

30

1577 Vredenburg Utrecht 9

1

7

2

6

10

5

3

1480 1913

8

marktplein markt-, winkel- en cultuurplein

1480

4

1529 1529 9 2

3

1

Karakteristieke gebouwen 1 Hoog Catherijne (1970, herontwikkeling 2018) 2 De Vredenburg (2012) 3 TivoliVredenburg (herontwikkeling Muziekcentrum Vredenburg) (2014)

12e eeuw op het terrein van het tegenwoordige Vredenburg werd in de 12e eeuw een klooster gesticht, mogelijk nog vóór Utrecht in 1122 stadsrechten kreeg; bij de aanleg van de stadswal kwam het terrein binnen de stad te liggen 1529 het klooster maakt plaats voor kasteel Vredenburg

14

1529 1

1632 Plein Den Haag 1

3

1

13e eeuw

2

3

4

5

2 openbaar plein met monumentale allure verkeersplein1 parkeerplein verblijfsgebied en horecaplein

5

13e eeuw

13e eeuw

13e Karakteristieke gebouwen 1 Logement van Amsterdam (1737, nu: Paleis aan het Plein) 2 Logement van Rotterdam (1746, nu: Ministerie van Defensie) 3 Nieuwe of Littéraire Sociëteit De Witte (1782) 4 Ministerie van Koloniën (1861) 5 Ministerie van Justitie (1876)

1

3 4

5

3

2 5 2

4

4

13e eeuw waar nu het Plein ligt, hadden de Graven van Holland bij het Binnenhof een toegangspoort 1660 (Grenadierspoort) naar ommuurde moes- en siertuinen; de aanleg van een kooltuin ter plaatse dateert uit de 13e eeuw, de kooltuin destijds was iets groter dan nu het plein is

5

1

1660

1


1920 1921 Wederopbouw 1920 1921 1968 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1996 1968

1996

1996

2018 1996

Rijnboutt magazine

M

M

31

M

M

1920 1921 1920 1921 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1968 Wederopbouw 1996 1968

1577 1796 1577 1796

1577 1894 1796

1894 1894

1577 sloop van Kasteel Vredenburg; aanleg van een plein voor markten en handel 1796 vanaf 1796 was er (met tussenpozen) een Schouwburg op het plein

1577 1796

1632

1632

1894 1577 1796

1894

18481632 1880

1848 1880

1848 1632 1880 1632

1848 1880

1996

1996

2018 1996

1970 1970 1894

1894 bouw van Fruithal en Korenbeurs aan westzijde 1908 bouw van bioscoop Vreeburg (Salon Bresser, gesloten in 1974) 1913 bouw van bioscoop Palace (gesloten in 1991)

1894

2018

1970

1920 sloop van Fruithal en Korenbeurs; bouw van de eerste Jaarbeursgebouwen 1941 sloop van Stadsschouwburg 1970 Jaarbeursgebouwen maken plaats voor winkelcentrum Hoog Catherijne (westzijde) en Muziekcentrum Vredenburg (1979) (noordzijde); het plein blijft marktplaats

1894

1970 1894

1970

1848 1880

18481940 1880

1940

1848 1880 1848 1940 1880 1848 1880

1940 1940

1848 plaatsing standbeeld Willem 1940 verwijdering van de trams 1632 aanleg plein naar voorbeeld van Oranje midden op het plein, op bevel van Duitse bezetter; plein van het Place Royale (Place des jaar nadat1862 in Den1875 Haag de wordt parkeerplein1900 (trams keren Vosges) in Parijs een leeg 1774 1862(i.e. 1774 1875 1862200 1875 1862 1900 1875 Vrede van Münster werd getekend later niet terug) plein, omrand door voorname (einde van de 80-jarige oorlog) en stadswoningen); het Plein in Den de Republiek als soevereine staat Haag betreft het eerste plein in werd erkend Nederland dat is ontworpen als 1861 bouw Ministerie van openbaar plein met monumentale Koloniën aan westzijde allure 1634 bouw Huygenshuis (1634) en 1876 bouw Ministerie van Justitie Mauritshuis (1644) (noordwesthoek, ter plaatse van het Huygenshuis buiten het plangebied) 1880 aanleg tramlijnen over 1737 bouw Logement van het plein: het plein wordt een Amsterdam aan oostzijde (nu: belangrijk verkeersknooppunt Paleis aan het Plein); bouw Logement van Rotterdam aan zuidzijde (1746, nu: Ministerie 1774 1862 1774 1875 1862 1875 1900 1862 1875 1900 van Defensie); bouw Nieuwe of 1862 1875 Littéraire Sociëteit De Witte aan noordzijde (1782)

2018

2018 1970

2018 1970

2012 bouw van woonwinkelgebouw De Vredenburg 2014 bouw van Muziekcentrum TivoliVredenburg (herontwikkeling Muziekcentrum Vredenburg voor een verbeterde aansluiting op winkelcentrum Hoog Catherijne en de oude binnenstad) 2018 herontwikkeling winkelcentrum Hoog Catherijne 2019 herinrichting van het plein

1970

1940

1940

20181970

2018

1980 1940

1980

1980 1940 1980

1980

1980 bouw ondergrondse parkeergarage; plein wordt verblijfsgebied en krijgt 1900 1971 1900 2017 horecafunctie

1900

2018

1971 1900 2017

1971 2

1971 2


32

1

Rijnboutt magazine

1660 Leidseplein Amsterdam 1

3

4

5

1

5

2

13e eeuw

‘wagenplein’ cultuur- en verkeersplein cultuur-, verkeers-, horeca- en uitgaansplein 1660 1660

1

3

1

4

Karakteristieke gebouwen 1 Kantongerecht (1980, nu: Theater de Balie) 2 Nieuwe Stadsschouwburg (1894) 3 American Hotel (1902) 4 Hirschgebouw (1912, nu: Apple Store) 5 City Theater (1935, nu Pathé City)

5 2 4

2

3

5

4 1

1660 aanleg ‘wagenplein’ (een ‘transferium’ voor het parkeren van paard en wagen) naast Leidsepoort als onderdeel van de Vierde Uitleg (aanlegperiode van de grachtengordel)

1660

2

begin 20e eeuw Grote Marktstraat Den Haag 3

5

4

1

4

5

situatie vóór de jaren 20

7

3 winkelstraat met ruimte voor verkeer 6 gedeelde ruimte: tramtunnel en winkelpromenade 1 2

8

situatie vóór de jaren 20

4 3

4

5

2

6

3 8

7 1

Karakteristieke gebouwen 1 de Bijenkorf (1926) 2 Coöperatie De Volharding (1928) 3 Peek & Cloppenburg (1932) 4 Spuihof (1998) 5 Barbara Plaza (2002) 6 De Markies (2013) 7 Nieuwe Haagse Passage (2014) 8 Sijthoff City (2015)

situatie vóór de jaren 20

situatie


Rijnboutt magazine

1848 1880 1848 1880 1848 1880

1774

1862 1875 1774 1774

1862 1875 1862 1875 1862 1875

jaren 20

1940

1862 1875

1774 bouw van Stadsschouwburg (in 1890 door brand verwoest): wagenplein krijgt cultuurfunctie

jaren 20

jaren 20

33

1862 1875 1862 1875

1862 sloop Leidsepoort; uitbreiding van het plein in westelijke richting 1875 eerste paardentram naar Plantage (nu: tramlijn 7): plein wordt belangrijk verkeersknooppunt 1890 bouw Kantongerecht (nu: Theater de Balie) 1894 bouw nieuwe Stadsschouwburg ter plaatse van de oude

1940

1900 1862 1875

1900

jaren 20

1940

1980

1900 1990

1900

1900 eerste elektrische tram naar Haarlemmerplein (nu: tramlijn 5); bouw American Hotel (1902) 1909 gedeeltelijke demping en overkluizing Lijnbaansgracht 1912 bouw Hirschgebouw (nu: Apple Store) 1924 KLM-gebouw (tot 1949) op Kleine Gartmanplantsoen met bustransfer naar Schiphol Airport 1935 bouw City Theater 1949 taxi-standplaats op Kleine 1900 1900 Gartmanplantsoen (tot 2017, nu: Leidsebrug)

jaren jaren 60 20

jaren 60

jaren 20 (1) sloop van vele jaren 50 bouw van verschillende jaren 60 de toenemende straatjes en panden tussen de gebouwen (Haags Modehuis, verkeersintensiteit van trams, Grote Markt en het Spui voor de Levi Lassen, C&A), nu allemaal bussen, auto’s, fietsers, aanleg van verkeersverbinding gesloopt vanwege onderlinge voetgangers) maakt dat klinkers tussen Prinsegracht en het incongruentie en het rommelige worden vervangen door asfalt en zuidoostelijke deel de 20 aanzien van de straatjaren als geheel winkelen’ steeds verder jaren 20 jaren 20van jaren 60 jaren ‘prettig 60 jaren 60 stad (Station Staatsspoor en onder druk staat Bezuidenhout); verbeterde route jaren 70 de verblijfskwaliteit loopt voor diverse tramlijnen almaar terug; Grote Markstraat jaren 20 (2) bouw van redactie geldt als ‘verkeersriool’ en drukkerij Haagsche Courant jaren 90 kruising Spui/Grote Wederopbouw Wederopbouw Wederopbouw Wederopbouw 1999 tuatie vóór 1944 situatie vóór 1944 (1922), de warenhuizen de Marktstraat1999 wikkelt halverwege1999 Bijenkorf (1926) en Peek & de jaren 1990 het verkeer van Cloppenburg (1932), ziekenfonds 9 tramlijnen en vele (regionale) Coöperatie De Volharding (1928) buslijnen af

1980

1971 2017 1900 1971 2017

1971 20

jaren 50 en 60 Leidseplein als populaire ontmoetingsplaats voor jonge kunstenaars (zogeheten ‘pleiners’), met name in café Eijlders en Reynders 1971 noordelijke deel van het plein autovrij; vergroting van het voetgangersgebied door het verdwijnen van de rijweg en het verleggen van de trambaan; plein krijgt (gedeeltelijk) horecafunctie en wordt een ontmoetingsplaats 1971 2017 1971 2017 1971 2017 voor zowel Amsterdammers als toeristen 2017 plein geheel autovrij; vernieuwing Leidsebrug en bestrating Kleine Gartmanplantsoen 2018 bouw ondergrondse fietsgarage Kleine Gartmanplantsoen

jaren 60

jaren 60

1980

2004 jaren 60

2004

2004

2004 voltooiing van ‘het Souterrain’, tramtunnel met parkeergarage voor alle noord-zuid lopende tramlijnen (start bouw 1996) 2016 herontwikkeling 2004 2004 tot 2004 winkelpromenade middels nieuwe bestrating, verlichting en meubels (start aanleg in 2014) 2018 straat geheel bromfietsvrij

2018 1999

2018


8

Rijnboutt magazine

34

Wederopbouw Audrey Hepburnplein Arnhem 4

5

7

3 naoorlogse plein 6 parkeerplaats 1 2 8 markt- en cultuurplein

situat situatie vóór de jaren 20

situatiesituatie vóór 1944 vóór 1944

2

3

1

Karakteristieke gebouwen 1 Sint-Eusebiuskerk (15e eeuw) 2 Focus Filmtheater (2018) 3 Stadhuis (1968) 4 Gerechtshof (1963)

1944 woonbebouwing ter plaatse vernietigd of ernstig beschadigd door beschietingen

4

situatie

situatie vóór 1944 Wederopbouw

Wederopbouw Plein 1944 Nijmegen 2

1

2

3

2

4

1

naoorlogse plein parkeerplein grasveld verblijfsgebied en evenementenplein

Wederopbouw Wederopbouw

2 2 1

Karakteristieke gebouwen 1 bioscoop Carolus (1955, nu: Vue Nijmegen Plein) 2 appartementencomplexen en winkels diversen (2014)

1944 een vergissings­bombarde­ ment van de Amerikanen vernietigt een groot deel van de Nijmeegse binnenstad Wederopbouw wederopbouwplan vervangt het oude stratenpatroon door een rechte verbinding tussen het station en de Grote Markt en is gericht op het autogebruik; het plan voorziet in een centrumplein met winkels en recreatieve voorzieningen waaronder bioscoop Carolus (1955, nu: Vue Nijmegen Plein)


Rijnboutt magazine

jaren jaren 20 20jaren 20

35

jaren jaren 60 60jaren 60

Wederopbouw Wederopbouw Wederopbouw Wederopbouw

1999 1999

Wederopbouw het plein, ontwikkeld bij het herstel van de oorlogsschade, is aanvankelijk een grote kale vlakte voor de herbouwde Sint-Eusebiuskerk; het plein kreeg de naam Kerkplein en werd in eerste instantie gebruikt als parkeerplaats; na de bouw van een naburige parkeergarage werd het Kerkplein autovrij en in gebruik genomen voor markten en stadsfeesten

1999 herontwikkeling openbare ruimte met trappen, fontein en groen

Wederopbouw Wederopbouw Wederopbouw

1999 1999

1951 jaren 1951 80 jaren 1951 80jaren 80

2005 2005

1951 jaren80 1951 1951 jaren jaren 801951 80jaren 80 1951 plaatsing oorlogsmonument aan de rand van het plein; het plein krijgt al snel de functie van parkeerplaats

1999 1999

1999 2005

2005 2005 2005

jaren 80 met betonnen blokken en keerwanden wordt het plein opgeschoond en gevrijwaard van auto’s; het autovrije plein met focus op een sociale functie mist echter zijn doel: behalve een plek voor evenementen (kermis, Vierdaagsefeesten, boekenmarkt, carnaval) blijft het leeg

2005

2003 lokale kunstenaar Jac. Splinter start actie ‘Park ‘44’ (kunstgras voor een paar dagen) 2004 referendum over grootschalige aanpak van het plein 2005 gemeente legt kunstgras (tot 2010): recreatief gebruik groeit; oorlogsmonument wordt verwijderd

2004 2004

2004

2018 2018 2018

2018

2018 Reconstructie van het oude stadspatroon: bouw van woonhuizen, herstel SintJansbeek en de bouw van het Focus Filmtheater

2018 2018 2013 2013

2018

2013

2013 2013 2013

2013

2013 vervanging van een groot deel van het plein door nieuwbouw (appartementencomplexen, winkels en parkeergarage): sociale functie van het plein gereduceerd tot ontmoetingsplaats van beperkte omvang voor buurtbewoners en passanten; de functie als plek voor evenementen (kermis en Vierdaagsefeesten) blijft; herplaatsing van het oorlogsmonument in de vorm van een replica


36

Rijnboutt magazine

Pleidooi voor de toegankelijkheid van de openbare ruimte

De publieke taak van stedenbouw Station Sloterdijk, Amsterdam


Rijnboutt magazine

37

Tekst: Floor Milikowski

De druk op de stad leidt tot ingrijpende processen van uitsluiting, verdringing en segregatie. Stedenbouw kan een cruciale rol spelen bij het bewaken van de stedelijke diversiteit en dynamiek. “Hoe creĂŤer je straten, pleinen en buurten waarin verschillende groepen zich thuis voelen, elkaar ontmoeten en met elkaar samenleven?â€? In oktober van het vorige jaar ontstond er enige commotie over de bankjes op het Hugo de Grootplein in Amsterdam. Na klachten van een kapper aan het plein en van bewoners over alcoholisten die dagelijks rondhingen bij de bankjes en over wildplassen, besloot het stadsdeel om de bankjes weg te halen. Een woordvoerder liet aan de Westkrant weten dat het stadsdeel het Hugo de Grootplein op die manier minder aantrekkelijk wilde maken voor alcoholisten. De maatregel leidde direct tot hevige kritiek, van onder andere

gemeenteraadslid Don Ceder van de ChristenUnie. Door de bankjes weg te halen werd de sociale cohesie in de buurt aangetast, stelde hij. Het was immers ook een plek waar ouderen uit de buurt geregeld samenkwamen voor een praatje. Na aanhoudende kritiek en raadsvragen door Ceder, werd het besluit teruggedraaid. De bankjes kwamen terug en in plaats daarvan liet de gemeente weten na te zullen denken over een alcoholverbod. Want dat er iets moest gebeuren, daarover was bij de gemeente geen twijfel.

Dappermarkt, Amsterdam


38

Rijnboutt magazine

Wouter Veldhuis stedenbouwkundige MUST, board member Stad-Forum

“Stedenbouw geeft zichtbaarheid aan een nieuw verhaal”

Het voorbeeld van de twee bankjes is symbolisch voor de veranderende wijze waarop wordt gekeken naar de openbare ruimte en naar de positie van verschillende gebruikers van de stad. Waar het een aantal decennia geleden volstrekt normaal was dat zwervers sliepen op bankjes of in beschutte portieken, dat overlast deel uitmaakt van de complexiteit van het stedelijk leven, dat leven in de stad in essentie gepaard gaat met het delen van ruimte met anderen, daar heerst nu een sterke tendens om de stedelijke ruimte te voorzien van strakke kaders. Het is deels een reactie op de toenemende druk op de stad en op de openbare ruimte, maar het is ook onderdeel van bewust beleid om de stad aantrekkelijk te maken voor een specifieke doelgroep. Van New York tot Shanghai, van Londen tot Singapore, overal ter wereld maken steden actief werk van het aantrekken van de creatieve klasse, van getalenteerde kenniswerkers uit de hele wereld. “Er is de gemeente veel aan gelegen om een milieu te creëren waarin de economie goed gedijt,” zegt hoogleraar stadssociologie Jan Rath in Van wie is de stad1. “De stad modelleert zich steeds meer naar de behoeften van een specifieke groep. Er worden scenes, sferen, subculturen gecreëerd. Maar naarmate de ruimte voor de nieuwe heersende klasse groter wordt, neemt de ruimte voor andere groepen af. De mensen die geen vier euro voor een cappuccino willen betalen.” Hoewel het begrijpelijk is dat gemeenten er alles aan doen om de lokale economie te stimuleren, vormt de obsessie met efficiëntie, orde en esthetiek een bedreiging van het stedelijke karakter van steden. Want, zoals de Amerikaanse socioloog Richard Sennett het verwoordt in zijn nieuwe boek Stadsleven: hoe strakker en uitgesprokener stedelijke vormen zijn, hoe meer ze definiëren wie er wel en niet

thuishoort. Maar is een stad niet juist een plek waar verschillende culturen en bevolkingsgroepen elkaar ontmoeten? Waar diversiteit aan culturen, individuen, huishoudens, religies, inkomens en opleidingsniveaus samen zorgen voor een unieke stedelijke dynamiek, voor emancipatie, maatschappelijke innovatie en vooruitgang? Een plek ook die bij uitstek de functie heeft om ruimte te bieden aan gemarginaliseerde groepen die nergens anders een plek kunnen vinden. “Een grote gemengde stad is een frontlinie,” schreef de Nederlands-Amerikaanse sociologe Saskia Sassen onlangs in The Guardian, “waar actoren uit verschillende werelden een ontmoeting kunnen hebben zonder vooraf bepaalde omgangsvormen. En waar mensen met en zonder macht elkaar zowaar kunnen ontmoeten.” De exclusiviteit en het uitsorterende karakter van succesvolle steden is een toenemende bron van zorgen onder denkers en doeners in de wereld van stedelijke ontwikkeling. Wetenschappers, ontwerpers, adviesbureaus, ze mengen zich steeds vaker in de discussie over het begrip inclusiviteit. Zelfs Richard Florida, die met de megabestseller The Rise of the Creative Class zijn stempel drukte op het discours rondom stedelijke ontwikkeling, uitte in zijn meest recente boek grote zorgen. In de aanloop naar de presentatie van The New Urban Crisis in het voorjaar van 2017 zei hij: “Niets had me kunnen voorbereiden op de uitdagingen waar onze steden vandaag voor staan. Enerzijds de gentrification en hypergentrification in steden als New York, Los Angeles, San Francisco en Londen, waar de ultrarijken hele buurten opkopen. Anderzijds de voormalige rustbelt-steden, die er niet in slagen een nieuwe weg naar succes te vinden.”


Rijnboutt magazine

Vorig jaar mengde ook stedenbouwkundige Wouter Veldhuis zich in de discussie over de toekomst van de stad, met het essay De Rechtvaardige Stad. In het essay vraagt hij zich samen met coauteur Simon Franke af of het stedelijk leven nog wel toegankelijk is voor iedereen. Zoals Sennett constateert dat het kapitalisme veel steden heeft gesloten, zo constateren Veldhuis en Franke dat de economische betekenis van ruimte dominant is geworden ten koste van de maatschappelijke betekenis. Bovendien veranderen steden steeds meer in een mozaïek van goede en slechte wijken, clusters van voorspoed en pockets of poverty, die nauwelijks met elkaar communiceren. Het is de toenemende kloof tussen kansarm en kansrijk in een notendop. “Ik maak me grote zorgen,” zegt Veldhuis nu, tien maanden na het verschijnen van het essay. “Er zijn zoveel ontwrichtende krachten bezig. Daarom ben ik me ook op dit vlak gaan begeven. Er is een fundamentele discussie nodig over de toekomst van de stad.” Een discussie die niet los valt te zien van de grote maatschappelijke ontwikkelingen die momenteel de bestaande orde op alle schaalniveaus aan het wankelen brengen. “Immigratie, privacy, mondialisering van geld, verstedelijking. Het is allemaal met elkaar verweven.” De gele hesjes, de opkomst van de PVV, Forum voor Democratie en Denk, het zijn uitingen van onvrede van een groeiende groep mensen die het gevoel heeft aan de zijlijn te staan. Te worden geleefd door een systeem dat enkel draait om economische waarde, groei en efficiëntie. Ook de ontwikkeling van steden wordt al tientallen jaren vormgegeven aan de hand van deze uitgangspunten. Inmiddels weten we dat deze uitgangspunten weliswaar leiden tot economisch succes, maar dat ze tegelijkertijd uitsluiting, verdringing en sociale onbalans tot gevolg hebben.

“We moeten op een andere manier gaan nadenken over gebiedsontwikkeling”

Hilde Blank directeur BVR adviseurs, directeur AM Concepts

39

Volgens Veldhuis zijn stedenbouwkundigen te weinig bewust van hun publieke taak en zijn ze te weinig bezig met het beantwoorden van vragen waar het werkelijk om gaat. “Hoe creëer je straten, pleinen en buurten waarin verschillende groepen zich thuis voelen, elkaar ontmoeten en met elkaar samenleven? Veel van mijn collegae zijn vooral bezig met groot en tof.” Dat opdrachtgevers vooral sturen op esthetiek helpt niet mee. “Dat heeft ook weer te maken met citymarketing. Het moet er allemaal gelikt uitzien. Terwijl een echt fijne openbare ruimte juist niet te gelikt is.” Het is ook een lastige balans waar steden in verkeren, zegt Veldhuis. Zet je in op meedoen aan de globale economie of op de lokale samenleving? Of beter gezegd: hoe kan je die twee met elkaar combineren? Om op die vraag een antwoord te vinden is een paradigmashift nodig, zegt Veldhuis. “We moeten naar een systeem van brede welvaart in plaats van een systeem van winner-takes-all. Maar om die omslag te maken hebben we een nieuw verhaal nodig waar we in kunnen geloven.” Een ander verhaal dan dat van Trump, Orban of Bolsonaro. “Het is van alle tijden dat stedenbouwkundigen vorm geven aan het geloof in een betere toekomst. De wederopbouw, de neoliberale stad. Dit vak geeft zichtbaarheid aan een nieuw verhaal.” Maar dan moet er wel ruimte zijn om dat nieuwe verhaal vorm te geven. In de praktijk merkt Veldhuis dat die ruimte er zelden is omdat de grote investeerders enkel kijken naar financieel rendement. “De verzekeraars en pensioenfondsen die bouwprojecten financieren zijn heel conservatief,” zegt hij. Als voorbeeld noemt hij de Utrechtse wijk Overvecht, waar veel oude maatschappelijke voorzieningen worden gesloopt om plaats te maken voor woningbouw. Veldhuis stelde voor om in de nieuwbouw ruimte te reserveren voor onrendabel maatschappelijk vastgoed en daarmee bewoners in


Rijnboutt magazine

40

de buurt een plek te geven om elkaar op loopafstand te ontmoeten. “Maar dat vinden grote beleggers te duur. Dat het indirect juist veel oplevert in de vorm van minder eenzaamheid, een verbeterde gezondheid en dus lagere zorgkosten was niet relevant.” In juni van het vorig jaar lanceerde gebieds- en vastgoedontwikkelaar AM de prijsvraag AM I Included? Hiermee deed AM een beroep op ontwerpers, stadmakers, stadssociologen en anderen om toepasbare ideeën aan de te dragen voor een inclusieve stad. “De inclusieve stad is als begrip ontwikkeld in het sociaal domein, waarbij inclusiviteit staat voor deelname van alle groepen die in de stad wonen aan het sociale, culturele, maatschappelijke en economische leven,” aldus AM. “Binnen het sociaal domein lopen programma’s om de inclusieve stad op sociaal vlak vorm te geven en te versterken. Binnen het ruimtelijk domein bestaat er relatief weinig kennis over welke aspecten de inclusieve stad tot een succes kunnen maken.” De prijsvraag was een initiatief van ontwerper Hilde Blank, die in 2017 werd aangesteld als directeur Concepts bij AM. In die rol heeft ze de vrijheid om na te denken over de grote maatschappelijke opgaven waar de ontwikkelaar zich toe moet verhouden. Inclusiviteit is een van de thema’s die ze omarmde. De keuze werd mede ingegeven door de grote hoeveelheid aandacht die het onderwerp kreeg in de nieuwe collegeprogramma’s die in de loop van 2017 werden gepresenteerd. Blank: “Het kwam overal naar voren als belangrijk onderwerp, maar hoe dat vorm moest krijgen, dat was onduidelijk.” Hoe combineer je een abstract begrip met concrete acties? “Daarvoor moet je op een andere manier gaan nadenken over gebiedsontwikkeling. Je moet andere vragen stellen. Wat voor plek is het? Wat voor programma heeft die plek nodig? Voor wie is de plek bedoeld? In de hedendaagse praktijk komt gebiedsontwikkeling op een puur pragmatische manier tot stand,” zo heeft

“Het is aan ons als professionals om de juiste analyse te maken, de keuzes zijn aan de politiek”

Sjors de Vries directeur en adviseur RUIMTEVOLK

Blank ervaren. “Alle partijen hebben hele concrete wensen en er wordt gehandeld en uitgeruild om die met elkaar te combineren.” Juist dit probleem wordt geadresseerd door bureau Urbanos, de winnaar van de prijsvraag. Camila Pinzon Cortes en Pepijn Verpaalen stellen in het concept Wrijving van subculturen een nieuwe werkwijze voor die draait om onderlinge empathie bij alle partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van een gebied. Het mooie aan de werkwijze van Urbanos is dat AM er concreet mee aan de slag kan, aldus Blank. Ze constateerde dat de wil er bij AM wel is om op een andere manier te denken over gebiedsontwikkeling, maar dat de praktijk weerbarstig is en het lastig is om los te breken van conventionele methodes. Blank: “Opgaven of programma van eisen gaan vaak over zoveel sociale huur, zoveel koop, zoveel horeca, zoveel kantoor en niet over wat voor een betekenisvolle plek je maakt en voor wie.” Daar probeert Urbanos verandering in te brengen met een werkmethode die draait om empathie, “get to know the unknown”. Het gaat om een andere manier van samenwerken. Niet meteen onderhandelen, maar in een heel vroeg stadium met elkaar in gesprek gaan over elkaars ambitie en de doelen die je met de ontwikkeling wilt bereiken, legt Blank uit. “Als je eerst de tijd neemt om de ander echt te leren kennen, dan blijk je raakvlakken te hebben die je nooit had kunnen bedenken. Dan blijkt iemand in zijn vrije tijd met probleemjongeren te werken en een ander pleegouder te zijn. Hierdoor komt ook een heel ander, meer inhoudelijk en empathisch gesprek over het gebied op gang. Wanneer je dit koppelt aan een activistische stedenbouw waarin je, al dan niet tijdelijk, meteen je ideeën in de praktijk bent, laat je zien dat je de belofte waarmaakt.” Om een nieuwe manier van ontwerpen en ontwikkelen mogelijk te maken, pleit Blank ook voor meer flexibiliteit in de regelgeving. Door de strikte


Rijnboutt magazine

41

“De vraag hoe je omgaat met de toegankelijkheid van de stad is een ruimtelijke ordeningsvraagstuk” Eric van der Kooij projectleider ‘Scenarios – the Game’ Gemeente Amsterdam, stedenbouwkundige

scheiding van functies in bestemmingsplannen en de gedetailleerde richtlijnen in het bouwbesluit is het niet makkelijk om af te wijken van de standaard werkwijze. Een van de inzendingen voor de prijsvraag stelde voor om trappen in gebouwen breder te maken zodat ze kunnen functioneren als ontmoetingsplaats waar mensen een praatje kunnen maken. Blank: “Maar dat komt niet overeen met de gangbare maatvoering waardoor het automatisch duurder wordt.” Afwijkende en vernieuwende ideeën gaan niet goed samen met standaardmodellen voor financiering en exploitatie. Ze noemt ook een parkeerplaats in Rotterdam, die in de zomer wordt gebruikt als terras. Het is een voorbeeld van een nieuwe manier van programmering die ze voor ogen heeft en waarin oude zekerheden ter discussie worden gesteld. In gesprek met Ruimte en Wonen zei ze hierover: “We moeten de functies die je nodig hebt op een andere manier ordenen. Waarom moet iedereen bijvoorbeeld een eigen wasmachine hebben als je maar een keer in de week een was draait? De menging van plaats, tijd en activiteit geeft een dynamiek die bij steden hoort en het sfeervol maakt.” Het zijn voorzichtige eerste stappen naar een mogelijke paradigmashift. AM is zeker niet de enige partij met de ambitie om op een andere manier te kijken naar de toekomst van de stad. Maar net als AM worstelen ook andere partijen, variërend van ministeries en gemeenten tot ontwikkelaars en corporaties met de vraag: hoe dan? Dat merkt ook Sjors de Vries, oprichter van adviesbureau RUIMTEVOLK. Al jaren profileert De Vries zich met RUIMTEVOLK als voorloper in het debat over de noodzaak om grote maatschappelijke opgaven

ook vanuit het ruimtelijk domein aan te pakken. “De twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden,” zegt De Vries. “Ik zeg al tientallen jaren dat er in feite twee grote maatschappelijke opgaven zijn. Dat zijn klimaatverandering en de inclusiviteit van de samenleving. Deze onderwerpen vormen de rode draad bij alle projecten die we doen.” Het doet hem deugd om te merken dat niet alleen klimaatverandering, maar ook inclusiviteit steeds meer aandacht krijgt. Tien jaar geleden voelde hij zich nog een roepende in de woestijn, nu merkt hij dat het onderwerp steeds vaker in gesprekken met opdrachtgevers naar voren komt. “Maar gemeenten hebben grote moeite om sociale segregatie te combineren met ruimtelijke ordening. Je ziet dat het vaak blijft hangen bij leuke experimenten op een klein schaalniveau, maar het probleem is veel te groot en te fundamenteel om op die manier aan te pakken.” Net als de discussie over het klimaat, moet ook het gesprek over een inclusieve samenleving volgens De Vries in het hart van de politieke arena worden gevoerd. Desondanks is hij het eens met mensen als Maarten Hajer en Floris Alkemade dat ontwerpers in deze tijd een belangrijke rol hebben bij het vormgeven van de toekomst. “Dat geldt vooral ook voor het opnieuw vormgeven van de processen waarin we gevangen zitten, van het democratisch systeem dat niet meer functioneert. Dat gaat veel verder dan alleen stedenbouw of architectuur.” Net als Blank, noemt ook De Vries het belang van empathie. Door de individualisering hebben we volgens hem grote moeite om empathie op te brengen voor de ander en voor het collectief. Bovendien ziet hij dat de drang om iets bijzonders te maken, ten koste gaat


42

Rijnboutt magazine

“Net als het internet nu, wordt straks de openbare ruimte volledig beheerst door commerciële belangen”

Marleen Stikker directeur Waag, internetpionier

van de waardering voor het gewone. “We ontberen liefde voor het gewone, voor de gemiddelde mens, voor een gemiddelde wijk.” Voor een ontwerp dat weliswaar niet in de bladen komt, maar dat doet wat het moet doen, waar niet de vorm maar de functie het uitgangspunt is, waar een gewoon prettig leven goed genoeg is. Ook Wouter Veldhuis loopt soms aan tegen een gebrek aan realiteitszin en een te grote drang tot grootse daden. In Amsterdam Nieuw-West is hij betrokken bij de herontwikkeling van een bestaande buurt, die in de nieuwe vorm nauwelijks nog ruimte zal bieden om je auto te parkeren. Als stedenbouwkundige begrijpt hij de ambitie van het gemeentebestuur om autogebruik terug te dringen. “Maar ik heb grote moeite met het idee dat het leven voor iedereen hetzelfde is. In deze buurt wonen mensen die allemaal kleine baantjes hebben en niet zonder auto kunnen. Ze werken ’s avonds laat in een ziekenhuis in Almere en ’s ochtends in een hotel in Hoofddorp. Of ze hebben een aannemersbedrijfje en rijden met de bestelbus door de hele regio. Het is een absurde gedachte dat zij ook bakfietsgezinnen moeten worden.” Als stedenbouwkundige bij de gemeente Amsterdam heeft Eric van der Kooij dagelijks te maken met de vraag hoe je een prettige stad en prettige ruimtes creëert. “De vraag voor wie er in de stad wel en geen plek is, hoe je omgaat met de toegankelijkheid van de stad, dat is een ruimtelijke ordeningsvraagstuk.” Tegelijkertijd ziet hij een cruciale functie die een stedenbouwkundige vervult

bij het creëren van toegankelijke ruimtes. Hoe zorg je dat verschillende groepen zich ergens thuis voelen? Kan je met bankjes of andere ontmoetingsplekken eenzaamheid tegengaan? Hoe voorkom je dat de openbare ruimte wordt opgeëist door commerciële activiteiten, dat het dichtslibt of verrommelt en daardoor ontoegankelijk en onaangenaam wordt? Hij noemt twee voorbeelden waarmee op verschillende manieren wordt gezocht naar een andere invulling van de ruimte. De fietsparkeergarage onder het Beursplein werd aangelegd om meer rust en ruimte te creëren voor de gebruikers van het plein. “Dat is een groot succes. Op de Dam stond het altijd vol met fietsen, maar die zijn nu uit het zicht verdwenen.” Een geheel andere ingreep was de aanleg van een tijdelijk stadsstrand in de zomer van 2016 voor het Centraal Station. Hoewel iedereen bang was dat het nog meer toeristen zou lokken, bleek het juist voor buurtbewoners een grote toegevoegde waarde te hebben. Dat kwam grotendeels door een plaatselijk alcoholverbod, veel ruimte voor kinderen en strikte sluitingstijden, waar ondernemers zich aanvankelijk tegen hadden verzet. “De jonge hippe ondernemers wilden aanvankelijk juist wel alcohol schenken en hippe activiteiten organiseren, maar zijn uiteindelijk met ons meegegaan en hebben zes weken lang een programmering voor jonge kinderen verzorgd.” De druk op de Amsterdamse binnenstad dwingt de gemeente om keuzes te maken en grenzen te trekken, maar het leidt ook tot fundamentele vragen over het gebruik van de ruimte. Zoals eerder in deze tekst werd betoogd door Sennett draagt een strak omlijnde openbare ruimte een te nadrukkelijke boodschap


Rijnboutt magazine

43

Turfmarkt, Den Haag

uit, waarmee specifieke groepen worden in- of uitgesloten. Het is kritiek waar Wouter Veldhuis zich in herkent. Hij hoopt juist dat er meer scharrelruimte ontstaat, zonder duidelijke invulling. “We moeten de openbare ruimte weer los durven laten,” zegt hij. “Ruimte geven aan gebruikers om er zelf vorm aan te geven. Neem de tienduizend parkeerplekken die in Amsterdam worden opgeheven. Wat ga je met die ruimte doen? Zet je designbankjes neer waar vooral toeristen op zullen gaan zitten? Of maak je klustuintjes voor de bewoners? Voor wie kies je?” Die vraag stelde ook internetpionier Marleen Stikker in een opinieartikel dat ze in 2017 schreef in Het Parool. Laat je de stedelijke ruimte en de waarde van de stad exploiteren door commerciële activiteiten, zoals Uber of Airbnb, of kies je voor het maatschappelijk belang van die ruimte? Stikker ziet grote overeenkomsten tussen de commercialisering van de digitale ruimte en die van de fysieke ruimte. Beide ruimtes worden in toenemende mate beheerst door commerciële belangen. Het internet zelfs volledig, zegt ze. Zover is het met de fysieke ruimte in de stad nog niet, maar als het aan Google ligt komt daar snel verandering in. Dochterbedrijf Sidewalks werkt in Toronto aan een nieuwe wijk op basis van smart-technology, waarin het bedrijf de regie voert over de openbare ruimte. “Het idee

achter dit project is dat democratie maar een rommelige aangelegenheid is en dat big data en algoritmen tot een beter resultaat leiden. Maar de werkelijke achterliggende gedachte is natuurlijk het aandeelhoudersbelang.” Voor wie maken we de stad? Wie heeft de macht? Waar optimaliseren we voor? De burgers van een stad of de winst op de jaarrekening? Het zijn urgente vragen, zegt Stikker, waar snel een antwoord op moet worden gevonden. Net als Veldhuis, pleit ook zij voor een paradigmashift naar een systeem waarin het collectieve belang voorop staat. Of dat ook gaat gebeuren? Sjors de Vries gelooft van wel, maar daarvoor is politieke wil onmisbaar. “Het is ook hoe je in het leven staat. Waar een wil is, is een weg. Het is aan ons als professionals om de juiste analyse te maken, de keuzes zijn aan de politiek.” Fotografie (portretten): Arend Jan Hermsen Fotografie (locaties): Kees Hummel 1 Floor Milikowski, Van wie is de stad. De strijd om Amsterdam, 2018 Atlas Contact


Rijnboutt magazine

44

Beeldbijlage

Vier perspectieven op het Leidseplein Elke tijd kent zijn eigen manier waarop zij de stad en het stedelijk leven in beeld brengt. Waren het eerst nog schilderijen en prenten die ons een indruk gaven van de stad, sinds de uitvinding van de fotografie is de camera het instrument bij uitstek om de omgeving mee vast te leggen. Vanwege de snelheid en bereikbaarheid van het medium is het aantal denkbare standpunten exponentieel toegenomen. De geschiedenis van de fotografie toont dan ook een rijk overzicht van de verschillende perspectieven (letterlijk en figuurlijk) die door fotografen zijn ingenomen en van de technieken die zij gebruiken. Van ‘monumentale’ architectuuren natuurfotografie (overwegend frontaal genomen met plaatcamera in zwart-wit en kleur), naar beeldexeperimenten uit het begin van de 20e eeuw (het straatleven van bovenaf met harde slagschaduwen) tot een meer documentaire, journalistieke fotografie (niet zelden grofkorrelige zwartwit opnamen op kleinbeeldnegatief). En momenteel is het de smartphone met de onvermijdelijke ‘selfie-in-omgeving’ die de toon aangeeft.

Hoe kijken wij vandaag de dag naar onze omgeving? Vanuit het vakgebied van het ruimtelijk vormgeven zijn wij geïnteresseerd in hoe ‘gebruikers’ gebruik maken van de openbare ruimte. In dit kader vroegen wij vier fotografen om dit ‘dagelijkse gebruik’ vanuit hun specifieke visie vast te leggen. Als motief kozen wij het Leidseplein in Amsterdam. In aanzet een klassiek plein (een open ruimte omzoomd door bebouwing), is het Leidseplein een barometer van de publieke ruimte in Amsterdam. Er is leven op elk uur van de dag (of nacht) en het plein kent een bundeling aan verkeersstromen: auto’s, taxi’s, trams, bussen, fietsers en voetgangers. Je kan er winkelen, naar de film, een concert of een toneelvoorstelling. Er is straattheater en waar je maar kijkt, is er horeca. Wij vroegen de fotografen: Waar begint voor jou het plein en waar houdt het op? Hoort Pathé City erbij, de Balie, McDonalds, Febo, Melkweg, Apple Store, Hotel American? Wat valt je op als je er bent? Wie komen er zoal? Op welk tijdstip? In deze beeldbijlage presenteren zij ieder hun unieke perspectief op het Leidseplein.


Rijnboutt magazine

45

Stijn Doors, Reginar Photography “Voor mij is de bindende factor van grote steden de snelheid van het bestaan, de beweging en de energie. Je kunt je als individu anoniem opstellen of juist opgaan in de massa van het stadsleven. In mijn beelden probeer ik dit ogenschijnlijke contrast te vangen en de orde in de chaos te bevriezen.”


46


47

Sabine van Wechem “Als documentaire-fotograaf koos ik voor een intiem kijkje in het dagelijks leven rondom het plein. Ik bezocht het oudste café van het Leidseplein, café Eijlders, dat al bestaat sinds 1940. In weerwil van wat het plein ons doet geloven, lijkt de tijd hier stil te staan.”


48

Rijnboutt magazine


49

Roos Aldershoff “Als ik voorbij het Leidseplein fiets, zie ik mijn hele leven al drie gebouwen prominent aanwezig: het neoklassieke Hirschgebouw, de neo-renaissancistische Stadsschouwburg en het art-nouveau American Hotel, alle gebouwd eind negentiende, begin twintigste eeuw. Mij treft het mondaine karakter van deze gebouwen en de imposante uitstraling. Voor mij is dit het Leidseplein.”


50

Ahmet Polat “Waar zal ik beginnen? dacht ik toen ik er arriveerde. Het Leidseplein oogt als een kruising van verschillende werelden, maar wanneer je er wat langer bent valt je op dat maar weinig mensen er ook echt blijven. De meesten passeren de plek op zoek naar het volgende vermaak. Ik zocht naar kleine anekdotes die een verhaal vertellen over dit plein.�


51


Rijnboutt magazine

52

Kantoor Rijnboutt Amsterdam

Een nieuw platform voor kennisdeling Voor het interieur van de nieuwe behuizing van Rijnboutt (Moermanskkade 317, Amsterdam) werkte Rijnboutt samen met Fokkema & Partners. Het zicht vanuit de bovenste twee verdiepingen van het kantoorgebouw (ontwerp MVSA) op de silo’s en vrachtschepen in de haven, zet de toon voor een terughoudend, enigszins rauw en transparant ontwerp. De modulaire opbouw structureert de ruimte, benadrukt zichtlijnen, verdeelt de verdiepingen in zones en onderstreept de interdisciplinaire werkstijl van Rijnboutt met een open communicatie tot op alle niveaus. De trap met bibliotheek, tevens ‘auditorium’ met 80 zitplaatsen, fungeert als verbinding tussen de verdiepingen. Het is de ambitie de nieuwe werkomgeving ook voor derden te profileren als een plaats voor discussie en debat, opleiding en kennisdeling, innovatie en kruisbestuiving. Opdracht: Rijnboutt


Rijnboutt magazine

53

Van kantorencomplex naar open campus

Secoya Campus Papendorp Utrecht

Het project Secoya betreft de transformatie van een kantorencomplex naar een open campus, inclusief de herinrichting van het landschap en de parkeersituatie. Het grijze beeld van weleer maakt plaats voor een kleurrijke en gevarieerde inrichting met nieuwe en verplante bomen, grote plantvakken met comfortabele zitranden, terrassen, duurzame bestrating en sfeervolle verlichting. De auto’s werden verplaatst naar compacte garages, dekken en souterrains, verborgen achter houten schermen. Bijzondere aandacht kreeg de herinrichting van de entree, uitgevoerd in twee niveaus. Een terras met foodtrucks verlevendigt het gebruik, sportactiviteiten verlengen de gebruiksduur tot in de avond. Opdracht: MN


Rijnboutt magazine

54

Openbare ruimte als transformatieopgave

“De oude scheepswerf is bij uitstek een plek om mensen samen te brengen” Tekst: Mark Hendriks

Als projectdirecteur bij de Stocznia Cesarska Development – een samenwerking van de Belgische vastgoedbedrijven Revive en Alides – werkt gebiedsontwikkelaar Gerard Schuurman aan de herontwikkeling van de keizerlijke scheepswerf in de Poolse stad Gdansk. De plek waar vakbondsleider Lech Walesa zijn opstand tegen het communistische regime begon, moet de komende jaren uitgroeien tot een bruisend stadsdeel.


Rijnboutt magazine

55

Gerard Schuurman projectdirecteur Stocznia Cesarska Development Gdansk

In een interview met gebiedsontwikkeling.nu zeg je dat je verliefd bent op dit gebied. Waardoor is die liefde aangewakkerd? “Als ik over de werf loop komen in mijn hoofd verschillende tijdsperioden samen. Ik geniet van de schoonheid die het gebied nu onomstotelijk heeft, vanwege de ligging in het hart van Gdansk en de prachtige industriële gebouwen. Maar ik denk ook aan wat zich hier heeft afgespeeld, aan de arbeiders die schepen bouwden, aan Lech Walesa die hier een revolutie ontketende. En ik zie voor me wat de werf kan worden, welke betekenis het kan hebben voor de stad. Dit project past bij mij. Het leukste werk uit mijn carrière heeft altijd te maken gehad met revitalisatie, met het verbinden van oud en nieuw.”

In hetzelfde gesprek met gebiedsontwikkeling.nu noem je de complexiteit die de op handen zijnde status van werelderfgoed met zich meebrengt. Nieuwe beschermingsregels zorgen voor meer beperkingen waardoor de ontwikkeling een stuk moeizamer gaat. Leg dat eens uit? In jullie plan blijft toch ook veel behouden? “Uiteraard maken we zoveel mogelijk gebruik van wat er al is – dat is immers de kracht van het terrein. Maar de spelregels waarbinnen de herontwikkeling moet plaatsvinden is sinds de aankoop veranderd. Het punt is niet dat we met de overheid van mening verschillen over het behoud van de monumenten. Het verschil is dat de nationale en regionale overheden – die verantwoordelijk zijn voor de Unescokandidatuur


56

Rijnboutt magazine

“Gebiedsontwikkelingen verdienen een brede blik en een stedenbouwkundig verhaal”

– rondom het hele gebied een rode lijn hebben getrokken. Daardoor is ook land beschermd waar nu nog niks staat, en laten dat net de plekken zijn waar wij nieuwbouw gepland hebben. Het gevolg is dat elk ontwerp langs een conservator moet. Die willen geen hoogbouw omdat er vroeger geen hoogbouw stond. Zo’n conservator denkt sectoraal, redeneert puur vanuit de objecten, terwijl dit soort gebiedsontwikkelingen een brede blik en een stedenbouwkundig verhaal verdienen.” Kan de gemeente daar niets aan doen? “De gemeente is aan handen en voeten gebonden, want Polen is een gecentraliseerd land. Het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte – daarom zijn Revive en Alides destijds ook ingestapt. Maar de Unescoaanvraag, waar de stad overigens niet bij betrokken is, gaat daar dwars doorheen.” Als je door het gebied wandelt en denkt aan de toekomst, wat zie je dan? “Dat de werf weer van de stad is, van de inwoners van Gdansk. Dit is niet zomaar een plek. Hier werkten 17 duizend arbeiders, hele familiegeneraties zijn hier opgegroeid. Ze vormden een hechte gemeenschap met een rijk sociaal en cultureel programma. Niet voor niets kon hier een politieke beweging ontstaan. De filosofie van gemeenschapsvorming is leidend in onze plannen. Hier laten mensen hun gezinnen opgroeien, hier gaan mensen naar hun werk, hier worden bezoekers van buiten welkom geheten.” Vanuit stedenbouwkundige optiek: hoe zorg je dat gemeenschapsvorming kansrijk is? “Het enclavekarakter moet worden opgeheven. Dus betere verbindingen met de rest van de stad. Daarnaast moet de openbare ruimte gericht zijn op voetgangers, zodat stedelijke plekken ontstaan voor ontmoeting en activiteiten. De ontwerpers van het Deense bureau Henning Larsen, dat voor ons het masterplan maakt, hebben oog voor de details die de kwaliteit van een publieke ruimte maken of

breken. Denk aan uitzicht, groen en een aangenaam microklimaat – een plein waar het hard waait is niet fijn vertoeven.” Het masterplan onderscheidt drie ‘ankerplekken’. Kan je daar iets meer over zeggen? “De ankerplekken vormen het raamwerk van de toekomstige stad, maar verwijzen ook nadrukkelijk naar het verleden. The Dock refereert aan de werf en de maritieme bedrijvigheid, The Plaza is de plek waar Walesa zijn solidariteitsbeweging begon. The Park is een stadsbos, refererend aan hoe deze plek er 300 jaar geleden uitzag.” Gedurende de ontwikkeling besteden jullie veel aandacht aan placemaking – het bevorderen van evenementen, gebruiksvormen en activiteiten op jullie grond. Waarom eigenlijk? “Het speelt een rol in de marketing. Willen wij straks onze woningen aan de man brengen, moeten we potentiële kopers bekend maken met het gebied en wat hier staat te gebeuren. Daarnaast spelen ook ideële overwegingen een rol. We willen de inwoners van Gdansk nu al laten genieten van dit fraaie stadsdeel. De werf is bij uitstek een plek om mensen bij elkaar te brengen.” Waar bestaat placemaking uit? “We hebben een route ontwikkeld die wandelaars langs waardevolle en historische plekken leidt. We verhuren een gebouw aan kunstenaars en andere creatievelingen die niet alleen workshops, concerten en exposities organiseren, maar het gebied ook van kunstwerken voorzien. We maken van een oude kraan een uitzichtpunt, in samenwerking met een stichting die zorgt dat daklozen er kunnen werken als kaartjesverkopers. In het dok ligt een tijdelijke jachthaven, waar ook kano’s worden verhuurd. Op een braakliggend stuk grond willen we in het voorjaar een stadsstrand maken, met horeca en kinderattracties, zodat ook gezinnen naar het gebied komen. Hipsters zijn er al genoeg, het is tijd om nu ook anderen te trekken.”


Rijnboutt magazine

Zijn deze activiteiten van invloed op de geplande herontwikkeling? “Dat is moeilijk te zeggen. Het is wel zo dat sommige kunstenaars meedenken over de toekomstige invulling. Neem Mariusz Waras, een artist in residence, die al jaren straatkunst maakt. Hij doet nu grafisch werk voor ons en ik denk erover om hem een rol te geven in het ontwerp van een containerdorp, een project op de grens van placemaking en vastgoedontwikkeling. Een ander voorbeeld: op de begane grond van het Dyrekcjagebouw zijn concerten gehouden. In de renovatie maken we er een echte evenementenruimte van.” Over een tijdje is voor spelers als Waras geen plaats meer, omdat het gebied te populair en te duur wordt. “Ja, ik herken die zorg. Het is op veel plekken gebeurd: je vliegt kunstenaars in, zij maken het gebied weer leuk en aantrekkelijk, en aan het einde van de rit moeten ze vertrekken omdat ze de nieuwe huurprijzen niet kunnen opbrengen. Ik kan niet garanderen dat kunstenaars op de huidige manier kunnen blijven, maar ik ga er wel alles aan doen om ruimte te houden voor kunst, cultuur en ongeprogrammeerde evenementen. Het is cruciaal voor het welslagen van dit project, om van de werf een echt stuk stad te maken. Mariusz is een lokale speler die we een sterke positie geven. Een industriehal hebben we bij de overheid aangeboden om er een kunstmuseum van te maken.”

57

zou aanmerken als ‘eerste rang’ willen we de lage en middenmarkt bedienen. Ik pleit tevens voor de realisatie van een huurprogramma en Revive staat daar ook open voor – ze zijn bijvoorbeeld aandeelhouder van een investeringsfonds in sociale huurwoningen. Ik moet er wel bij zeggen dat ook in Gdansk de woningmarkt onder druk staat en de prijzen stijgen, dus het zal niet meevallen.” Nadenken over de geplande toekomst, placemaking, en dan ook nog beleid en vergunningen op orde krijgen: wat vergt dit van jullie als gebiedsontwikkelaar? “Ik denk en werk volgens vier tijdsperioden. Day to day betekent dat de omgang met onze huurders. Er zitten namelijk nog gewoon bedrijven, zoals een catamaranbouwer. Die hebben vragen en problemen, en die moeten we goed afhandelen – zij betalen immers voor hun ruimte. De placemaking betreft de korte termijn, en leidt soms tot conflicten met het gebruik door de huurders. Dit betekent dat verzekeringen op orde moeten zijn, dat huisregels soms moeten worden aangepast. De middellange termijn gaat over de ontwikkeling van gebouwen, de lange termijn ten slotte is de realisatie van het totale masterplan. Je moet dus steeds schakelen, net als tussen je gesprekspartners. Dan zit ik bij een kunstenaar in zijn atelier, de volgende dag moet ik op audiëntie bij de minister in Warschau.” Deelnemer gesprek: Sebastian Janusz Fotografie: Arend Jan Hermsen

Hier spreekt de ambitie om meerdere groepen een plek te geven. Geldt dat ook voor het woonprogramma? “Op plekken die je vanuit vastgoedtermen niet

“De filosofie van gemeenschapsvorming is leidend in onze plannen”


58

Kop van Cruquius Amsterdam

Voormalig havengebied wordt woon- en werkomgeving Het voormalig industriegebied op de kop van het Cruquiuseiland in Amsterdam wordt getransformeerd tot een levendige woon- en werkomgeving. Van origine opgesplitst in vier afzonderlijke bedrijfskavels is de huidige planvorming gericht op één samenhangende visie voor het hele gebied. Rijnboutt tekent voor het integrale ontwerp van stedenbouw, buitenruimte en architectuur. Drie bouwblokken met sculpturale hoogteaccenten aan de kop, krijgen een pendant in een getrapt en autovrij plein dat afloopt naar het water. Op het plein zijn speels een vierde blok (Bedaux de Brouwer) en de herplaatste villa ‘De Werkmeester’ gearrangeerd. Natuurinclusief bouwen en biodiversiteit spelen een belangrijke rol in de door Rijnboutt ontwikkelde ‘duurzame kansenkaart’ waarin alle disciplines zijn vertegenwoordigd. Het onderstreept de integrale benadering van een duurzame gebiedsontwikkeling op alle niveaus. Opdracht: Amvest


Colofon Rijnboutt Magazine no. 11 Tekst: Catja Edens, Mark Hendriks, Willemijn de Jonge, Floor Milikowski, Jorinde Seijdel en Rijnboutt (Richard Koek, Jan van Grunsven) Redactie: Jan van Grunsven (eindredactie), Jacklin Goverde, Linda Inpijn Fotografie: Arend Jan Hermsen (portretten); Kees Hummel (projecten); Stijn Doors, Sabine van Wechem, Roos Aldershoff, Ahmet Polat (beeldbijlage) Vormgeving: Thonik Oplage: 2300 Copyright: Rijnboutt bv juni 2019 Wij hebben alle moeite gedaan om de eigenaren van beeldrecht te achterhalen. Eigenaren van beeldrecht die we niet hebben bereikt, worden gevraagd zich in verbinding te stellen met Rijnboutt


Rijnboutt magazine

60

Rijnboutt bv Moermanskkade 317 1013 BC Amsterdam T +31 (0)20 530 48 10 info@rijnboutt.nl www.rijnboutt.nl @rijnboutt instagram.com/rijnbouttnl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.