Werk.
“Feit is dat the next economy perfect integreerbaar is in de stad” Kristiaan Borret
“Het gaat om systeemveranderingen op het hoogste niveau” Agnes Franzen
"Stadmaken is een publieke zaak. Dat begint bij de bewoners" Frans Soeterbroek
Rijnboutt magazine
2
Inhoud P.03 Voorwoord P.04 “Het tijdperk van productie in de stad is niet voorbij” Kristiaan Borret, architect en stedenbouwkundige, stadsbouwmeester van Brussel
P.27 Gebiedsontwikkeling begint bij de burger Esther Fleers, directeur van Heijmans Vastgoed regio West en Frans Soeterbroek, socioloog, stadmaker en directeur van De Ruimtemaker Tekst: Charlotte Thomas
P.31 Niet in simpele structuren te vatten P.08 Najah Aouaki, econoom De kunst van het en stadsstrateeg voor verbinden Agnes Franzen, strategisch creatieve en inclusieve steden adviseur Stichting Kennis Tekst: Jan van Grunsven Gebiedsontwikkeling (SKG) & TU Delft Tekst: Jorinde Seijdel P.36 Het nieuwe werklandschap P.12 De plaats van ‘arbeid’ Werkt de stad? in het stadsplan Beeldessay Tekst: Kirsten Hannema
Tekst en beeld: Rufus de Vries
P.22 Wat is waarde als het over wonen gaat? Cody Hochstenbach, stadsgeograaf en postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam en Massih Hutak, schrijver/muzikant en oprichter van Verdedig Noord Tekst: Catja Edens
Cover: New Electric in Amsterdam Fotografie: Rufus de Vries
P.50 Werken in de inclusieve stad Annius Hoornstra, zelfstandig adviseur op het gebied van stads- en gebiedsontwikkeling en Sjors de Vries, ruimtelijk strateeg en directeur van RUIMTEVOLK Tekst: Marieke Berkers
P.54 “Alles draait om flexibiliteit” Marjolein ten Hoonte, directeur Arbeidsmarkt en MVO bij Randstad Groep Nederland en David Thelen, Sectormanager Gebouwde Omgeving bij MVO Nederland Tekst: Mark Hendriks
P.59 “Het onzichtbare zien, daar gaat het om” Dick van Gameren, decaan van de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft Tekst: Catja Edens
Rijnboutt magazine
3
Werk. Met Rijnboutt Magazine #13 bouwen we voort op het interview met de Amsterdamse wethouder Marieke van Doorninck in het vorige magazine. Dat gesprek ging over de Donutstad naar de visie van econoom Kate Raworth. Hierin maakt het economisch model waarbij ontwikkeling gelijkstaat aan groei, plaats voor een model dat is gebaseerd op circulariteit. Een nieuw systeem dat balanceert tussen menselijk welzijn en het ecologisch plafond, waarin we kleinschaliger produceren en onze producten dichterbij halen. Ook in magazine #13 richten we ons op de stad – niet op de even noodzakelijke transities in het agrarisch landschap of de regionale energiesystemen in het kader van een circulaire economie. We moeten kiezen. Het gesprek over het ruimtelijk ontwerp wordt momenteel gedomineerd door de wooncrisis die nadrukkelijk op de agenda staat. Maar alleen woningen maken geen stad. In het vraaggesprek voor dit magazine pleit de Belgische stedenbouwkundige Kristiaan Borret voor het behoud van bedrijvigheid in steden, waar onder druk van de oververhitte woningmarkt, milieuvraagstukken en gentrificatie werkfuncties verloren gaan. Hij waarschuwt voor het verdwijnen van het handelscentrum dat de stad van oorsprong is. “Deze ontwikkeling moeten we corrigeren,” aldus Borret. Er moet meer nadruk gaan liggen op het realiseren van een toekomstbestendig werklandschap. En ‘werken in de stad’ is aan een opmars bezig. De inpassing van kleinschalige bedrijfsvoering in de woonomgeving groeit, innovatieve start-ups schieten als paddenstoelen uit de grond en door de coronapandemie is thuiswerken here to stay. Voor de verpleger, timmerman, schoonmaker of politieagent is thuiswerken geen optie. Zij zijn gebaat bij goed bereikbare werkplekken en een aangename en veilige werkomgeving.
1 Floor Milikowski, Er is zoveel kracht in deze stad, De Groene Amsterdammer, 23 september 2020
Hoogleraar economische geografie Gert-Jan Hospers en onderzoeker Piet Renooy deden onderzoek naar verschillende ontwikkelingsscenario’s voor het NDSM-terrein 1. Volgens Hospers en Renooy zijn gemengde functies belangrijk voor “de economische en culturele dynamiek en voor de creativiteit in de stad. Ze houden de stad toegankelijk voor verschillende inkomens- en beroepsgroepen en maken Amsterdam minder afhankelijk van internationale netwerken en productieprocessen.” Langzaamaan nemen we afscheid van een stad gebaseerd op functiescheiding, en verleggen we de focus op het realiseren van gemengde, relatief kleinschalige, woon-werklandschappen. We vragen ons af: wat betekent ‘werk’ voor het ruimtelijk ontwerp van de stad in het streven naar een circulaire toekomst? Over welke gemengde landschappen hebben we het dan? En voor wie bouwen we die eigenlijk?
Rijnboutt magazine
4
“Het tijdperk van productie in de stad is niet voorbij” Kristiaan Borret architect en stedenbouwkundige, stadsbouwmeester van Brussel. Foto: Frederik Hamelynck
Tekst Kirsten Hannema Deelnemer gesprek: Richard Koek / Fotografie: Ineke Oostveen
De Belgische stedenbouwkundige Kristiaan Borret pleit al langer voor het behoud van bedrijvigheid in steden, waar onder druk van de oververhitte woningmarkt en gentrificatie werkfuncties verdwijnen. Als stadsbouwmeester van Brussel weet hij het tij te keren en toont hij hoe de maakindustrie kan bijdragen aan de overgang van een lineaire naar een circulaire economie. Welke kansen ziet hij als supervisor van Oostenburg en het Hamerkwartier voor Amsterdam?
Rijnboutt magazine
5
“Feit is dat the next economy perfect integreerbaar is in de stad”
In de tijd dat hij als architect werd opgeleid, eind jaren tachtig, liepen de steden leeg, vertelt Kristiaan Borret. “We moesten ontwikkelaars verleiden om in de binnenstad te investeren.” Nu ziet hij de slinger in de andere richting doorslaan. “Steden zijn te succesvol. Ze trekken zo veel bewoners aan dat bepaalde groepen de stad uit ‘geduwd’ worden, terwijl wonen tevens bedrijvigheid verdringt.” Het handelscentrum dat de stad van oorsprong is, verdwijnt. “Deze ontwikkeling moeten we corrigeren,” zegt Borret. En ontwerpers kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren, door met ontwerpend onderzoek inzicht te geven in de problematiek en circulaire bedrijfsmodellen te vertalen naar nieuwe ruimtelijke modellen. Maar ook door mee te denken over financiële randvoorwaarden en functiemenging gestalte te geven, in buurten en gebouwen. “Arbeid staat aan de basis van een ‘werkende’ stad,” zegt Borret over de noodzaak om het onderwerp op de agenda te krijgen. “Neem de loodgieter, die zul je altijd nodig hebben voor reparaties. Het stedelijk systeem gaat haperen als zulke basisnoden niet aanwezig zijn. Daaruit vloeit voort dat de stad betaalbare woonruimte én een kleine opslagplaats aan die loodgieter moet bieden.” Duurzame mobiliteit Werk is een essentieel onderdeel van een toekomstgerichte, circulaire stad waarin we gebruikmaken van duurzame mobiliteit, legt hij verder uit. “Ooit is de productie naar buiten de stad verplaatst vanwege de grote omvang van werkplaatsen en vervuilende fabrieken. Maar veel productiemethoden zijn inmiddels veranderd. De drukkerij was vroeger een heel bedrijf, waar gewerkt werd met schadelijke stoffen. Nu kun je kleinschalig en milieuproof op locatie drukken en 3D-printen, waarbij dankzij meer lokale gerichtheid het aantal vervoersbewegingen wordt teruggebracht.” Eenzelfde ontwikkeling ziet hij bij bierbrouwerijen. “De grote brouwerijen zijn uit de stad getrokken, nieuwe brouwerijtjes willen juist lokaal werken, ook vanuit de duurzaamheidsgedachte. Het absurde is dat langs de Kanaalzone in Brussel een grote brouwerij jaren leegstond, tot er uiteindelijk
een hotelfunctie voor werd gevonden. Een jaar later kwamen twee brouwerijen aanzetten, op zoek naar een nieuwe plek! Het is een mooi voorbeeld van hoe we de (her)positionering van bedrijvigheid visionair kunnen benaderen. Feit is dat the next economy perfect integreerbaar is in de stad. Het zou jammer zijn als bedrijfjes niet in de stad terechtkunnen omdat stedenbouwkundigen vergeten om ruimte te maken. Laten we dus niet denken dat het tijdperk van productie in de stad voorbij is, maar plaats vrijhouden voor nieuwe vormen van bedrijvigheid.” Terwijl steden als Rotterdam en Amsterdam bedrijvigheid richting de randen schuiven, om de achtergebleven pakhuizen te verbouwen tot lofts en koffiebars, stapt de Brusselse stadsbouwmeester van het geijkte gentrificatie-pad af. Onder zijn regie wordt de Kanaalzone getransformeerd tot een gemengd woon-werkgebied. Op een zichtlocatie aan het Vergotedok verrees het door TETRA architecten ontworpen Bouwmaterialendorp, een door een commercieel bedrijf beheerd ‘milieuplein’ voor het sorteren van bouwmaterialen. Het toont aan hoe de maakindustrie kan bijdragen aan de overgang van een lineaire naar een circulaire economie.
“Een gebouw waar je niet met een busje voor de deur kunt parkeren, is geen bedrijfsgebouw” Dat het Bouwmaterialendorp op de cover van het laatste Architectuurboek Vlaanderen stond, getuigt volgens Borret van een “omslag in het denken” over de positie van werk in de stad. “Dat is de eerste stap die we moeten zetten.” Hij heeft in Brussel veel architectuurwedstrijden georganiseerd, “want je hebt ook oplossingen nodig”. “Het is goed om te zien dat architecten zich daarin geïnteresseerd tonen, en belangrijke bureaus zich met dit soort opdrachten afficheren.” Als voorbeeld noemt hij de brouwerij Brussels Beer Project, die OFFICE Kersten Geers David Van Severen ontwerpt.
6
Werk én wonen De tweede stap is dat de overheid bepaalde stukken grond voor een lagere prijs dan bij woningbouw op de markt brengt. “Het Bouwmaterialendorp staat daar nu omdat langs het kanaal stukken zijn afgebakend waarin bedrijvigheid blijft. Andere delen van het gebied zijn aangewezen voor functiemenging, met een mix van economische bedrijvigheid en wonen. Het streven naar die combinatie, dat vind ik goed aan de plannen voor het Hamerkwartier in Amsterdam. Een industrieel gebied wordt omgeturnd naar wonen, waaraan nood is, terwijl 20 procent van de grond bestemd blijft voor bedrijvigheid.” Nu is het zaak om die ambitie te borgen en te voorkomen wat bij het project Merwede in Utrecht gebeurde, waar de beoogde 20 procent niet-wonen teruggebracht werd naar 14 procent. En die 14 procent betreft vooral horeca en detailhandel. Borret: “Ik deel de bezorgdheid dat werken er alsnog uit verdwijnt. Ook in Brussel zie je dat kantoren gaandeweg de plannen binnensluipen. Een toetssteen die ik hanteer is deze: een gebouw waar je niet met een busje voor de deur kunt parkeren, is geen bedrijfsgebouw.”
Rijnboutt magazine
Werk draait niet alleen om maken en sleutelen aan de stad; het biedt mensen ook zingeving en een plek in de maatschappij. “Dat sociale aspect is belangrijk, een inclusieve stad is een stad die aan iedereen werk biedt,” zegt Borret. “In Brussel zijn er veel zones met werkloosheid en met mensen die voor hun werk naar buiten de stad moeten pendelen.” Werk bieden aan deze laaggeschoolde groep is belangrijk voor de sociaaleconomische stabiliteit in de wijken. “Daarbij moeten we niet enkel denken aan catering en schoonmaken, we mogen fier zijn op de mensen die met hun handen werken.” Het Bouwmaterialendorp, dat zich met trots aan de stad presenteert, is wat dat betreft symbolisch. “Zoals stadslandbouw laat zien waar ons voedsel vandaan komt, toont dit gebouw waar en hoe dingen gemaakt worden, en dat ambacht een fatsoenlijke plaats in de stad verdient.” In Nederland wordt geëxperimenteerd met huurprijsdifferentiatie en zogenoemde plintregisseurs, die erop toezien dat de beoogde functiemenging blijft. Naast agenderen, planologische ingrepen en ontwerpoplossingen, ziet Borret dat als een bruikbaar instrument om werk in de stad te houden. “Zoals we sociale
Rijnboutt magazine
7
“Door corona begrijpen we het belang van een stad waarin we producten van dichtbij halen”
Bouwmaterialendorp in de haven van Brussel door TETRA architecten Foto: Filip Dujardin
woningbouw kennen, moeten we ook sociale bedrijfsgebouwen maken, en specifieke bedrijven aantrekken die we financieel ondersteunen.” De Nederlandse woningnood, die eraan bijdraagt dat bedrijvigheid uit de stad verdwijnt, is volgens hem een financieel probleem, geen ruimtelijke kwestie. Woningen zijn daarbij verworden tot een financieel product. “In België is wonen kleinschaliger en meer individueel georganiseerd.” Een ander flagrant verschil tussen Brussel en Amsterdam is het bouwtempo. “Bij ons gaat alles heel traag, met als voordeel dat je kunt bijsturen, testen en leren van projecten. Jullie bouwen snel, complete woonwijken; dat is zeer indrukwekkend. Nu is het zaak om bedrijvigheid daarbinnen een plek te geven en een interessante verschijningsvorm te creëren. Dat is de uitdaging voor het Hamerkwartier: maak goede architectuur die bewijst dat de combinatie mogelijk is.” Met dank aan corona Heeft de coronapandemie zijn kijk op de werkende stad veranderd? Borret: “Voor de kantoren van de Europese Unie in Brussel is 25 procent krimp voorspeld. Dat is tragisch voor de bezitters
van die gebouwen, maar voor de stad een geschenk. Als we die kantoren omturnen naar appartementen, zijn er minder nieuwe woningen nodig zodat er ruimte blijft voor werken. Tegelijk ontstaat functiemenging in deze monofunctionele kantoorwijken.” Het tekort aan mondmaskers dat tijdens de eerste coronagolf ontstond, noemt hij “een eyeopener”. “We zien nu in dat we niet alles naar China moeten verplaatsen.” Toen de supermarkten door het hamsteren lege schappen hadden, zagen we het voordeel van de buurtbakker. Zonder openbaar vervoer werd de fietsenmaker ineens belangrijk. “We begrijpen het belang van een stad waarin we producten van dichtbij halen. Ik ben positief daarover,” zegt Borret. “Nu moeten we waarmaken wat we begrepen hebben. Want voor je het weet zijn we terug bij business as usual.”
8
Rijnboutt magazine
De kunst van het verbinden Gebiedsontwikkeling en het streven naar gezondheid en geluk
Rijnboutt magazine
Agnes Franzen strategisch adviseur Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) & TU Delft
9
“De economie moet in dienst staan van menselijke en ecologische belangen”
Tekst Jorinde Seijdel Deelnemer gesprek: Jan van Grunsven / Fotografie: Ineke Oostveen
Gezondheid en geluk bevorderen vanuit duurzame gebiedsontwikkeling. Dat streven staat hoog op de agenda van strategisch adviseur Agnes Franzen. Ga er maar aan staan, in een tijd van klimaatverandering, coronapandemie, woningnood en vastlopende zorg. Hoe beschouwt Franzen vanuit haar vakgebied deze urgente kwesties? Pasklare oplossingen heeft ze niet. Saillante vragen des te meer. Op verzoek van Franzen vindt ons gesprek plaats in BlueCity aan de Maasboulevard in Rotterdam. Heel toepasselijk, want in dit voormalige zwemparadijs (Tropicana) opende de gemeente Rotterdam, in samenwerking met DCMR Milieudienst Rijnmond, onlangs het Circulair Loket, een vraagbaak voor duurzame ondernemers 1. Franzen is als strategisch adviseur verbonden aan de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) & TU Delft 2. Tot 2018 was ze directeur van de SKG, die ook de op onderzoek, onderwijs én praktijk gerichte leerstoel Gebiedsontwikkeling mogelijk maakt met Co Verdaas als hoogleraar 3. Tevens was ze jarenlang hoofdredacteur van Gebiedsontwikkeling.nu, een aan de leerstoel en de SKG gelieerd kennisplatform. Hiervoor levert ze nog regelmatig sociaal bewogen stukken. Over het betrekken van burgers bij het klimaatbeleid, de voordelen van windmolens op zee voor een nieuwe ruimtelijke inrichting, of de waarden die ten grondslag liggen aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Dat een technocratische aanpak niet voldoet om tot ruimtelijke oplossingen te komen die duurzaamheid, biodiversiteit, welzijn en gelijkheid ondersteunen, is wat steeds weerklinkt. In haar recente publicatie Doe de Tienkamp: naar een klimaatadaptieve woonomgeving, draagt ze alternatieve benaderingen aan.
Ze benadrukt dat in de bestaande gebouwde omgeving en in nieuwe gebiedsontwikkelingen experts en relevante stakeholders moeten samenwerken, en dat techniek, budgetten en informatiesystemen beter met elkaar verbonden moeten worden 4. De besproken praktijkcasussen getuigen van Franzens consequente, nadrukkelijk bepleite Triple P-benadering: People, Planet en Profit. In dit gesprek wordt duidelijk dat Franzen hiervoor geen kant-en-klare formules aandraagt, maar vooral pregnante vragen stelt. People, Planet, Profit “Voor een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied moet je naar economische waarden én naar maatschappelijke waarden kijken. De Britse duurzaamheidsadviseur John Elkington lanceerde in 1994 de driehoek People, Planet, Profit (PPP) als een bruikbaar handvat. Succes of falen van duurzame oplossingen moet volgens hem niet alleen worden bekeken vanuit het perspectief van winst (Profit) of verlies, maar ook vanuit het oogpunt van welzijn van mensen (People) en van een gezonde aarde (Planet). Vanuit deze PPP driehoek kun je ook kijken naar duurzame gebiedsontwikkeling 5. “Het PPP perspectief verdient aanvulling. Er is een onderscheid tussen de traditionele economie,
10
Rijnboutt magazine
“Het ruimtelijk ontwerp kan niet los worden gezien van het proces en de relevante spelers”
gericht op groei, en een brede welvaartseconomie. Volgens Katherine Trebeck, voortrekker van de Wellbeing Economy, is het huidige systeem onrechtvaardig, onstabiel, niet duurzaam en maakt het mensen ongelukkig. Ze stelt, naar mijn mening terecht, dat de economie in dienst moet staan van hogere doelen, van menselijke en ecologische belangen. De Donut Economy van Kate Raworth sluit hier naadloos op aan: Raworth pleit voor circulair denken en handelen, waarbij de economie balanceert tussen een sociale ondergrens gevormd door mensenrechten zoals veiligheid, gezondheid en voldoende eten en een ecologische bovengrens die gaat over luchtvervuiling, klimaatverandering en bodemuitputting 6.” Verschillende schaalniveaus “Hoe werkt dit bij gebiedsontwikkeling? Om tot uitvoering van iets te komen, kan het ruimtelijk ontwerp niet los worden gezien van het proces en de relevante spelers: gebiedsontwikkeling is bij uitstek de kunst van het verbinden van functies, partijen, belangen en geldstromen. De SKG als orgaan illustreert deze inherente complexiteit: ze bestaat inmiddels uit meer dan veertig publieke, private en maatschappelijke organisaties die vaak verschillende belangen hebben. “Hoe werken de verschillende schaalniveaus op elkaar in en hoe kom je tot een integrale aanpak? De circulaire economie, de Planet-kant, bevindt zich op een hoog overkoepelend schaalniveau, met vraagstukken die je niet allemaal op gebiedsniveau kunt oplossen. Maar bijvoorbeeld welzijn, de People-kant, is iets dat veelal wordt geagendeerd door overheden; daar kun je vanuit gebiedsontwikkeling veel aan doen op lokale schaal. Dat zie je bijvoorbeeld bij de nieuwe Utrechtse stadswijk Merwede; daar vroegen de ontwerpers, architecten en planners zich in een heel vroeg stadium van het ontwerp al af wat voor gezondheidsvoorzieningen er nodig zouden zijn. Maatschappelijke en culturele voorzieningen zijn er op coherente wijze verspreid door het hele gebied: gezondheidscentra, jeugdhulp, dagbesteding, huiskamers, woonvoorzieningen voor ouderen. Dit wordt voortgezet in de openbare ruimte met een openlucht sportschool en formeel en informeel georganiseerde sporten, zoals bootcamps en conditietrainingen.”
Stadsvernieuwing 2.0 “Hoe geef je invulling en vorm aan de sociale dimensie? Om sociale kwesties aan te pakken in het ruimtelijke domein moet je kijken naar problemen die nu spelen, zoals achterstand en armoede in oude stadswijken. Het café Heilige Boontjes, gevestigd in een oud politiebureau aan het Eendrachtsplein in Rotterdam, is een voorbeeld waarbij over deze koppeling is nagedacht. Het café gebruikt koffie als middel om kansarme Rotterdamse jongeren aan het werk te krijgen. Het volledige proces, van distributie tot verkoop, wordt door deze jongeren mogelijk gemaakt. “Bij de conflicten en sociale onrust rond de Rotterdamse transformatiewijk Tweebosbuurt, in bezit van woningcorporatie Vestia, heeft de gemeentepolitiek hopelijk veel geleerd over het belang van het vroegtijdig betrekken van bewoners. Naar aanleiding van de hevige bewonersprotesten die er ontstonden door de gedwongen leegruiming en verhuizing, werden er zelfs Kamervragen gesteld over mogelijke mensenrechtenschendingen door het Rotterdamse woonbeleid. Te laat voor de Tweebosbuurt, maar uiteindelijk heeft de gemeente toegezegd om haar burgers bij komende herstructureringen een centrale stem te geven: stadsvernieuwing 2.0 7.” Gezondheid en geluk “Fysieke, ruimtelijke planning kent een lange termijn en heeft een andere dynamiek dan actuele sociale vraagstukken hebben. Met name in de oude wijken, waar de gezondheidsproblemen het grootst zijn, ligt er een uitdaging op het gebied van welzijn. Hoe houd je de investeringen in evenwicht als het enerzijds gaat om het reduceren van hittestress, vergroening en de opvang van water en anderzijds over het stimuleren van meer ruimtelijke ontmoetingen, gezondheid en gemengde milieus? “Wat en waar zijn de geschikte plekken voor woningbouw? Focussen we niet te veel op de Randstad? Waar kunnen we in de buitengebieden veilig wonen? De gevolgen van klimaatverandering, zoals verdroging en verzakking van de bodem of van overstromingen, zoals we recentelijk hebben meegemaakt, dringen zich in steden, maar vooral ook in de landelijke gebieden enorm op. “Voor gebiedsontwikkeling heeft de
Rijnboutt magazine
coronapandemie reeds bestaande ontwikkelingen verder blootgelegd, zoals het vaker thuiswerken en de toename van digitale bestellingen met als gevolg een groeiende leegstand van kantoren en winkelpanden. Maar ook de sociaal-economische tweedeling wordt door de pandemie pijnlijk zichtbaar in de problemen bij het onderwijs, de toenemende eenzaamheid en in meer ongezond gedrag. Uit onderzoek van ‘Gezonde stad’ Utrecht blijkt dat in de Vinex-wijken 40 procent van de ouderen en jongeren eenzaamheid ervaart, waarvan 11 procent in ernstige mate. Een belangrijke vraag vanuit de gebiedsontwikkeling: wat kun je hier vanuit de ruimtelijke kant aan doen? Hoe zorg je ervoor dat mensen niet in anonieme gebieden komen te wonen en hoe creëer je herkenbare en vertrouwde omgevingen? Hoe prikkel je via de omgeving tot meer beweging, minder stress, meer ontmoetingen en gelijkwaardige behandeling? Hoe stimuleer je gedragsveranderingen?”
11
processen. Het is heel ingewikkeld. Er spelen economische én ethische vragen. En het gaat ook om publieke waarden. “Iedereen zou evenveel mogelijkheden moeten hebben om in een gezonde en weldadige omgeving te kunnen wonen en werken. Hiervoor is een sociaal-culturele, op de mens gerichte benadering van gebiedsontwikkeling nodig. De toekomst vraagt om meer dan louter een duurzaamheidsagenda gericht op behoud. Om werkelijk iets te veranderen, gaat het uiteindelijk om systeemveranderingen op het hoogste niveau. Het persoonlijk naar voren treden van bewoners rond Tata Steel en de recente woonprotesten laten zien hoe je als individu de urgentie hiervan kunt helpen agenderen.”
“Het gaat om systeemveranderingen op het hoogste niveau” Wicked problems “Ons vakgebied kent veel wicked problems, zoals de problematiek rond Tata Steel in IJmuiden. Deze grootste CO2-uitstoter van Nederland zorgt momenteel terecht voor maatschappelijke onrust en politiek debat. Het is inmiddels wel duidelijk dat Tata een enorm ongezonde, ziekmakende leef- en werkomgeving voor mens, dier en natuur veroorzaakt. Het dilemma bij het nemen van de juiste maatregelen is dat het bedrijf negenduizend werknemers in dienst heeft. Die werkgelegenheid houdt het gebied in zijn greep. Tata is inmiddels onder maatschappelijke druk en Europese wetgeving (55 procent CO2-reductie) tot het inzicht gekomen dat CO2-opslag niet de juiste weg is. Ze hebben gekozen voor een overgang op aardgas en voor de lange termijn op waterstof. Het is een mooi voorbeeld van hoe je bedrijven mee kunt krijgen. Bij elke gebiedsontwikkeling is het de vraag hoe je bewoners en werknemers betrekt in dergelijke
1 www.rotterdamcirculair.nl/circulairloket 2 www.tudelft.nl/bk/over-faculteit/afdelingen/ management-in-the-built-environment/organisatie/leerstoelen/leerstoel-gebiedsontwikkeling/ stichting-kennis-gebiedsontwikkeling 3 www.tudelft.nl/bk/over-faculteit/afdelingen/management-in-the-built-environment/organisatie/leerstoelen/ leerstoel-gebiedsontwikkeling 4 F.L. Hooimeijer, A.J. Franzen, Doe de Tienkamp: naar een klimaatadaptieve woonomgeving, Gebiedsontwikkeling.nu, 2020 5 Voor de Wereldtop over duurzame ontwikkeling te Johannesburg (2002) werd de P van Profit veranderd in Prosperity (voorspoed, welvaart), om naast economische winst ook de maatschappelijke winst in de afwegingen te betrekken 6 Kees Klomp, Shinta Oosterwaal, THRIVE. Grondbeginselen voor een nieuwe economie, Atlas Contact, Amsterdam 2021 7 www.rotterdam.nl/nieuws/sociaal-statuut
12
Hoe verandert het werken in de stad? Fotograaf Rufus de Vries legde op ons verzoek de ‘kantelmomenten’ vast. Ofwel: de momenten waarin de toekomstige rol van ‘werk’ al afleesbaar is. Waarin ‘vandaag’ botst op ‘gisteren’. Een wereld van confrontaties, nieuwe beelden, eigentijdse dynamiek. De vraag is hoe we hier vanuit het ruimtelijk ontwerp mee om moeten gaan. Trekken we de lijnen recht? Of houden we oog voor wat prima functioneert, ook al lijkt het niet te passen? Vlak voor de eerste lockdown gaf De Vries opdracht om in zijn tuin een eigen fabriekje te maken – een ontwerp in samenwerking met Open Kaart en Bert Kramer. Tijdens de zomer van 2020 werd het voormalige fietsschuurtje omgebouwd tot een, zoals hij het omschrijft, “cel in de creatieve industrie”. Hier bereidde hij zijn beeldessay voor en werkt hij zijn foto’s af.
Rijnboutt magazine
Juist in die door stedenliefhebbers veronachtzaamde monofunctionele woonwijken, is altijd al sprake geweest van een nauwelijks zichtbare economie. De gemeente Amersfoort en woningcorporatie de Alliantie stimuleren deze functie door garageboxen te laten gebruiken als ruimte voor start-ups.
Rijnboutt magazine
Werkt de stad? Beeldessay Tekst en beeld Rufus de Vries
Is een slaapwijk, waar elk gezin ’s ochtends met twee auto’s de wijk uit rijdt, nog wel voldoende ‘stad’? Wordt daar ook gewerkt? En andersom, nu de plekken in (de buurt van) het centrum – waar werd gewerkt en ‘gemaakt’ – worden verdrongen door woningen, werkt de stad daar nog?
13
14
Rijnboutt magazine
Het systeem van gastouders die de kinderen van werkenden thuis opvangen, werkt zo goed omdat alles op loopafstand bereikbaar is, zoals hier in Amersfoort.
Door corona dreigde interieurarchitect Cosmas Bronsgeest zonder werk te komen. Hij zag echter kans een prachtige thuiswerkplek te ontwerpen: My Home Office. Aanvankelijk dacht hij hooguit vijf à tien tuinkantoren te maken. Nu, ruim een jaar later, worden er wekelijks door hem ontworpen Tiny Offices in tuinen geplaatst. Een bouwvergunning is niet nodig. Inmiddels heeft hij 82 man aan het werk.
Rijnboutt magazine
Met haar man bouwde tandarts Isis een eigen woning op een kavel in Utrecht. De voortuin bood de mogelijkheid voor een extra verdieping op het voorhuis én nog een in de grond. Nu werken er verschillende tandartsen en kan Isis werk en privé combineren.
Tim woont in de woonwijk Almere-Haven. Hij bakt brood in een omgebouwde garage en ontvangt zijn eerste klanten aan het begin van de middag. Zijn jongste kind ligt net op bed, zijn vrouw brengt de lunch.
15
16
Rijnboutt magazine
Al jarenlang staan in het Zomerhofkwartier (ZOHO) in Rotterdam een aantal bedrijfshallen op de nominatie om getransformeerd te worden. Het bij uitstek circulaire bedrijf SCRAP brengt hier industrieel afval en restmateriaal voor een creatief publiek aan de man. Onduidelijk is waar het bedrijf na de transformatie terechtkan. Prijsopdrijving maakt het voor SCRAP onmogelijk terug te keren en een plek te huren in de nieuwe setting.
Rijnboutt magazine
Marleen kookt. Tien jaar geleden waren zij en haar man Joris de eersten die hun producten in porseleinen servies op een omgebouwde Urban Arrow (elektrische bakfiets) thuisbezorgden. Tien jaar later doen ze dat nog steeds – en nog altijd in porselein. De keukenstudio is verbouwd tot een grote werkruimte in de binnentuin van een typisch Amsterdams bouwblok in de Staatsliedenbuurt. Hier wordt gekookt door acht topkoks en de logistiek bepaald voor tientallen ritten. Achtendertig bakfietsen staan iedere werkdag rond 15.30 uur klaar voor vertrek. Er wordt alleen in Amsterdam gekookt, maar Marleen kookt levert per bakfiets inmiddels ook in Haarlem, Leiden, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
17
18
Rijnboutt magazine
De missie van de Dakdokters is om alle platte daken in de stad te transformeren in groene buitenruimtes, zoals daktuinen, dakparken en groene daken (honderd procent sedum of gecombineerd met andere (hogere) beplanting). Dat doen ze sinds 2010 en met succes. Het bedrijf, gelegen aan de rand van de stad bij industrieterrein Overamstel, ziet de stad letterlijk naderen. Toch wil men graag dicht bij hun werkgebied blijven om projecten van A tot Z te kunnen uitvoeren en onderhouden.
Rijnboutt magazine
ATM Atmosphere maakt sculpturen voor een divers publiek. De locatie in het centrum van Amersfoort danken ze aan het tijdig vastleggen van de bestemming toen het gebied nog industrieterrein was. Na achttien jaar kunnen ze op deze plek nog steeds hun werk doen. Werk dat zowel ruimte vraagt als geluid produceert. Tegelijk zijn ze een inspirerend bedrijf voor de omringende ‘nieuwe stad’ in Amersfoort.
De skyline van Antwerpen is goed zichtbaar vanaf het industrieterrein waar PLNT is gevestigd. Een paar jaar geleden begonnen Hans Snijder en Niels De Caigny in drie containers met het kweken van sla: vertical farming. 95 procent van het water wordt hergebruikt en de productie draait op groene energie. Al na 17 dagen kan er worden geoogst. De belangstelling van restaurants en particulieren is overweldigend. Er worden vijftien soorten onbespoten bladgroenten en kruiden in statiegeldbakken op de bakfiets aan huis bezorgd.
19
20
Rijnboutt magazine
Rijnboutt magazine
De overtreffende trap van stadslandbouw wordt zichtbaar op het dak van het Antwerpse PAKT, waar in de voormalige fabrieken tientallen bedrijfjes zijn gevestigd. Op het dak lopen kippen, er worden vissen gekweekt en de aanpak van stadslandbouw is een uithangbord voor de lokale boeren. Inmiddels is het dak zo populair dat er, tegen betaling, rondleidingen worden gegeven. Diverse woongebouwen rondom hebben uitzicht op de daktuin. De restaurants en het café zijn een prettige plek om af te spreken.
21
Coverfoto New Electric is een typisch bedrijf op het (voormalige) industrieterrein Cruquius in Amsterdam. Het begon als een service voor liefhebbers van oldtimers: ze voorzagen de auto’s van een elektromotor. Nu bouwen ze voertuigen, (zware) bouwmachines en vaartuigen om naar 100 procent elektrisch. De garage biedt werk aan zo’n vijftien mannen, die volgens Maxime (op de foto en werkzaam bij New Electric) bijna allemaal “gewoon zijn komen aanlopen”. “Jongens” die, gedreven door de nieuwe mogelijkheden, alles inzetten om met techniek zo veel mogelijk te bereiken. New Electric heeft veel in zich van de klassieke start-up, maar bestaat al dertien jaar. Vanwege de ontwikkeling van Cruquius tot woonlocatie, moet het bedrijf de plek echter binnenkort verlaten. Gezocht wordt naar een nieuwe inspirerende plek in de stad.
22
Rijnboutt magazine
Wat is waarde als het over wonen gaat?
Rijnboutt magazine
23
Massih Hutak (links) schrijver/muzikant en oprichter van Verdedig Noord Cody Hochstenbach (rechts) stadsgeograaf en postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam
Tekst Catja Edens Deelnemer gesprek Marleen van Driel / Fotografie Ineke Oostveen
Wat gebeurt er als nieuwe stadsbewoners en nieuwe functies de oude steeds verder verdringen? Catja Edens sprak met schrijver/ muzikant Massih Hutak en stadsgeograaf Cody Hochstenbach over de wooncrisis, zelfbeschikkingsrecht, spraakverwarring en welvaart. Wat is waarde als het over wonen gaat? De woningnood staat hoog op de politieke agenda. Er zijn in Nederland tot wel een miljoen nieuwe woningen nodig. Hoe kijken jullie daar tegenaan? Cody Hochstenbach: “Het is geen woningnood maar een wooncrisis. Het is namelijk niet alleen een kwantitatief maar ook een kwalitatief probleem. In Amsterdam zijn de afgelopen twintig jaar dertigduizend sociale huurwoningen verkocht aan commerciële partijen. En dat is van links tot rechts breed gesteund. Daardoor zitten we nu met de situatie dat veel mensen te krap en te duur wonen, dat jongeren gedwongen bij hun ouders blijven wonen, of dat mensen helemaal geen huis hebben.” Massih Hutak: “De wooncrisis is niet alleen een fysieke, maar ook een menselijke crisis. Een solidariteitscrisis. Ik ben opgegroeid in AmsterdamNoord, van oudsher een omgeving voor mensen met lage inkomens. Noord vond men vroeger niet echt Amsterdam. Hier kwamen de migranten terecht, de oud-Jordanezen die hun woning niet meer konden betalen en zelfs de ‘onaangepaste’ gezinnen. Inmiddels is Amsterdam-Noord geliefd en hebben investeerders er hun oog op laten
vallen. In de oude buurten stijgen nu al jarenlang de huren terwijl er geen onderhoud wordt gepleegd en de woningen systematisch omlaag worden gewaardeerd. Zo wordt het investeerders gemakkelijk gemaakt, terwijl de authentieke bewoners worden weggedrukt en met hen de complexe gemeenschap die ze samen onder lastige omstandigheden hebben opgebouwd. De wooncrisis is geen natuurverschijnsel maar het gevolg van politieke keuzes.” Hochstenbach: “Massih politiseert het woonvraagstuk en is daarin origineel en effectief. Hij is een nieuwe stem in het debat. Ambtenaren zijn niet gewend dat een jong persoon die niet in Nederland geboren is, zich actief met het debat bemoeit en hun jargon beheerst. Lange tijd konden stadsbestuurders gewoon hun gang gaan in wat zij achterstandswijken vinden, want de bewoners hadden te veel aan hun hoofd om in het geweer te komen.” Welke rol moeten overheden spelen in deze crisis? Hochstenbach: “We moeten niet net doen alsof
24
Rijnboutt magazine
“De wooncrisis is geen natuurverschijnsel maar het gevolg van politieke keuzes” Massih Hutak
we te maken hebben met een afwezige overheid. Het gaat ook niet over een keuze tussen óf markt óf overheid, maar over de manier waarop de verhoudingen daartussen zijn ingericht. De afgelopen dertig jaar is de overheid steeds meer ten dienste komen te staan van de markt. Ik ben voorstander van een overheid die de markt zo veel mogelijk beteugelt, tegenwicht biedt en uitwassen tegengaat. Dat is automatisch een overheid die het volk vertegenwoordigt.” Hutak: “In Nederland laten we ons voorstaan op democratie en vrijheid, waarden waarmee we ons superieur achten. De kern is zelfbeschikkingsrecht, dat je bijvoorbeeld zelf kunt bepalen hoe, waar en met wie je je leven inricht. Dat zijn geen liefdadigheidsvragen. Daarvoor betaal je belasting en huur. “De overheid zegt: je hebt in Nederland veel kansen, dus ga maar gelukkig of in ieder geval succesvol worden. Tegelijkertijd worden alle voorzieningen die het zelfbeschikkingsrecht ondersteunen, wegbezuinigd of vermarkt. Zo heeft de gemeente mijn oude buurthuis in Noord verkocht aan een commerciële partij. Dat is nu een broedplaats waar creatieven een goedkope woon- en werkplaats vinden in een zogenaamde achterstandswijk, de eerste stap op de routekaart van gentrificatie zoals Richard Florida die schetst.1 Daarna komen de cafeetjes en de beleggers en dan wordt het ook te duur voor de kunstenaars. Dat buurthuis was een plek die ons zelfbeschikkingsrecht vergrootte. We organiseerden er optredens, studiosessies. Er was kinderopvang, een supermarktje en een keuken waar je gratis een warme maaltijd kon krijgen. Dat is de sociale kant van de stad, de solidariteit. Vaak wordt dat als ‘zachte kracht’ bestempeld maar we merken nu dat het een harde waarde is voor de samenleving.” Amsterdam heeft gekozen voor het principe van de donutstad naar Kate Raworth. Dat kenmerkt zich door een holistische blik: de stad als geheel. Hoe belangrijk is het om te werken waar je woont en te wonen waar je werkt? Hochstenbach: “Je ziet op dit moment een suburbanisatie van armoede in Amsterdam. Mensen met een laag inkomen hebben steeds meer moeite om een plek te vinden. Zij wijken
uit naar Almere, Purmerend of Lelystad maar blijven qua werkgelegenheid afhankelijk van Amsterdam. De forenskosten gaan drukken op het inkomen en zo kom je op wat vervoersplanologen ‘transportrechtvaardigheid’ noemen. Voor mensen met een bescheiden inkomen wegen vervoerskosten zwaarder. Dus is het belangrijk dat zij in de stad kunnen wonen, dicht bij hun werk en bij publieke voorzieningen waarvan zij vaak gebruikmaken.” Hutak: “Maar als je kijkt naar de verplegers, docenten, schoonmakers en politieagenten in Amsterdam, voor wie het fundamenteel is om te wonen waar ze werken, dan zie je dat zij zich dat niet meer kunnen veroorloven.” Hochstenbach: “Werken en wonen zijn onderdeel van het leven, maar levens worden nu vaak erop ingericht om de woningmarkt te bedienen in plaats van andersom. Veel mensen blijven noodgedwongen in een rotbaan zitten of in een slechte relatie, omdat ze anders de huur of de hypotheek niet kunnen betalen. Een stad waar mensen alleen maar wonen en werken is geen stad. Met een betaalbare woning als fundament, heb je meer ruimte om te experimenteren, activistisch te worden, je te ontplooien. Als stedeling ben je niet alleen consument, maar ook producent van de stad. Dat moet een verantwoordelijkheid én een recht zijn.” Er wordt gesproken over ‘kwetsbare wijken en groepen’, over mensen die ‘mee moeten kunnen doen’. Daar spreekt een soort hiërarchie uit. In hoeverre hebben we te maken met een taalprobleem, dat we de dingen verkeerd benoemen? Hutak: “Ja, we zijn zo succesvol en welvarend dat we nu boven op die Toren van Babel een spraakverwarring hebben. Er zijn al heel wat ontmenselijkende woorden en etiketten op mijn buurt en op mij persoonlijk geplakt. Zo wordt er gesproken over het ‘ontdekken’ van Noord, waarmee je dus – net als Christoffel Columbus met Amerika deed – ontkent dat het al bestond. Ook wordt Noord nu ‘leefbaar gemaakt’. Men komt in Noord wel even beschaving brengen. Het is allemaal heel koloniaal. Laatst hoorde ik een planoloog nog zeggen: we moeten meer praten met ‘gewone mensen’. Ik weet zeker dat hij zelf vindt
Rijnboutt magazine
25
“We zeggen nooit: Wassenaar is totaal uit balans, daar moeten meer sociale huurwoningen komen” Cody Hochstenbach
dat hij een goed en origineel punt maakt, maar dit soort taal en stempels ontmenselijkt anderen. “Als ik betrokkenen daarop aanspreek, wordt me dat niet in dank afgenomen. Ze voelen zich vaak persoonlijk aangevallen en halen er van alles bij om te bewijzen dat ze het goed bedoelen. Ze geloven dat als hun intentie goed is, ze dat ontslaat van de verantwoordelijkheid om een proces goed in te richten. Dan is de intentie een inclusief resultaat, maar sluit het proces hele groepen uit.” Hochstenbach: “Er zijn veel woorden zoals ‘leefbaar’ en ‘balans’ waaraan iedereen een eigen invulling geeft. Zodra een buurt in balans gebracht moet worden, betekent dat in het algemeen minder betaalbare woningen en mensen met een laag inkomen en meer dure woningen en mensen met een hoog inkomen. Andersom gebeurt het nooit. We zeggen nooit: Wassenaar is totaal uit balans, daar moeten meer sociale huurwoningen komen. “Hetzelfde met het fenomeen leefbaarheid. Ik heb de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de Leefbaarometer. Daarmee kun je zogenaamd
objectief op een heel laag schaalniveau de leefbaarheid in kaart brengen. Maar het gebeurt op basis van indicatoren waarvan de keuze problematisch is. Dan gaat het bijvoorbeeld om het aantal mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Volgens die Leefbaarometer gaat de leefbaarheid omlaag als Massih in de buurt komt wonen. En als ík daar kom wonen, gaat hij omhoog. Dat is natuurlijk totale onzin. Nu verdwijnt die migratie-achtergrondindicator uit het model, maar de percentages lage inkomens en sociale huurwoningen blijven gelden als negatieve voorspellers van de leefbaarheid.” In Amsterdam wordt gewerkt met de 40-40-20 regel, die 40 procent sociale huur, 40 procent middenhuur en 20 procent koop voorschrijft. Is dat een goed instrument? Hutak: “In theorie wel. Maar in de praktijk krijgt sociale woningbouw tegenwoordig de vorm van studio’s van 50m2. Daar kan een jong gezin niet wonen. En wie kan er 1800 euro huur per maand
Rijnboutt magazine
26
“Bewoners moeten betekenisvolle en betaalde rollen krijgen bij het maken van plannen voor herontwikkeling” Massih Hutak
betalen voor 70 tot 100m2?” Hochstenbach: “Er wordt gedaan alsof dit een progressieve regel is, maar het gaat om slechts 40 procent betaalbare woningen. Dat betekent dus dat 60 procent duur is. Want wat wij middenhuur noemen, is in feite een hoge huur die 30 procent van de middeninkomens helemaal niet kan betalen. Middenhuur is nooit een vrije keuze, maar eerder een noodzakelijk kwaad op weg naar een betaalbare huur- of koopwoning. Zelf woon ik voor 1050 euro in een woning van corporatie Eigen Haard. Vrienden en kennissen vinden dat een superdeal, want om de hoek kost diezelfde woning 1700 bij een belegger. Maar dit is een arbeiderswoning die honderd jaar geleden is gebouwd door een socialistische woningbouwvereniging. Die woning is onderhand al vier keer afbetaald. Dat is middenhuur die ten koste gaat van betaalbare huur.” Hutak: “Het is ook een kwestie van keuzes. Stel dat we ons erbij neerleggen dat je mag speculeren met woningen en winst mag maken. Schort dan je winstperiode op van tien naar twintig jaar. Dat halveert de huren.”
“Levens worden nu vaak erop ingericht om de woningmarkt te bedienen in plaats van andersom” Cody Hochstenbach
Hochstenbach: “Ik denk dat wat de afgelopen jaren in Amsterdam is gebouwd, over twintig tot dertig jaar leegstand wordt. Het gaat om schrale woningbouw met appartementjes van 40 tot 50m2 die voor 1500 euro per maand verhuurd worden. Als straks de babyboomgeneratie doodgaat en hun woningen vrijkomen, wil niemand daar meer wonen. We moeten er heel goed over nadenken of we bouwen voor dertig jaar rendement of voor de toekomst.” Hutak: “De architectuur is hierin heel belangrijk, onmisbaar eigenlijk. In Noord vind je Amsterdamse school-architectuur: aan het begin van de twintigste eeuw bouwden de knapste architecten
daar voor de armste bewoners. Dat was onze Nederlandse traditie, maar wat is ermee gebeurd? De laatste tijd word ik regelmatig uitgenodigd door architecten en studenten architectuur die manieren zoeken om de stad weer menselijk en betaalbaar te maken.” Onze samenleving is monetair georiënteerd, we rekenen alles af in euro’s. Hoe kunnen we waarden als solidariteit een plek geven in de ontwikkeling van de gebouwde omgeving? Hochstenbach: “De gemiddelde woningprijzen zijn in 2020 met circa 40.000 euro gestegen. Dat betekent dat een willekeurig huis in Nederland dus meer geld heeft verdiend dan een modaal verdienende Nederlander. Ik denk dat we uiteindelijk een grootschalige decommodificering van de woningmarkt moeten nastreven. Als je het in economentaal wil zeggen: een woning is zowel een consumptiegoed als een investeringsgoed. Dat maakt het lastig. Je investeert ermee maar je consumeert het ook, want het is een plek waar je een leven opbouwt. Je zou willen dat die consumptiefunctie, die sociale waarde, aan belang wint en die investeringsfunctie minder wordt.” Hutak: “Nederland scoort elk jaar hoog op de ranglijst van de rijkste landen ter wereld, maar in Amsterdam-Noord hebben wel tienduizend woningen lood in de waterleidingen. En daar wordt niets aan gedaan. Blijkbaar is het de moeite en het geld niet waard om te voorkomen dat kinderen hier opgroeien met gezondheidsproblemen. Je moet maar de pech hebben om in het verkeerde nest geboren te worden. Dan leef je dus korter vanwege politieke keuzes. “Voor Amsterdam-Noord gaan bewoners die zich hebben georganiseerd, waaronder wij van Verdedig Noord en Red Amsterdam-Noord, nu een eerste versie schrijven van het meerjarenplan. Dat richt zich op wonen, onderwijs, maatschappelijk vastgoed, groen, ondernemen en infrastructuur. Het is een belangrijke stap. Mensen die lang ergens wonen en actief zijn, moeten betekenisvolle en betaalde rollen krijgen bij het maken van plannen voor herontwikkeling. Zij zijn de belangrijkste deskundigen.” 1 Richard Florida, The rise of the creative class. And how it's transforming work, leisure, community and everyday life, Basic Books, New York 2002
Rijnboutt magazine
Gebiedsontwikkeling begint bij de burger Auteur Charlotte Thomas Deelnemer gesprek Desirée Eggink / Fotografie Ineke Oostveen
27
28
Rijnboutt magazine
“Gebieds- en functiemenging zorgen voor aantrekkelijke en veiliger wijken. Het voorkomt verdere segregatie.” “Inclusiviteit is méér dan bepaalde sociale klassen mengen. De gemengde stad werkt op lange termijn voor geen meter!” Op uitnodiging van Rijnboutt gaan Esther Fleers en Frans Soeterbroek in gesprek over ‘stadmaken’. Wat betekent het eigentijdse woonvraagstuk voor ‘kwetsbare wijken’? Esther Fleers, directeur van Heijmans Vastgoed regio West, en Frans Soeterbroek, socioloog, stadmaker en oprichter van De Ruimtemaker, treffen elkaar in Den Haag Zuidwest. Een kwetsbaar gebied, waar Heijmans in samenwerking met corporatie Staedion en de gemeente Den Haag een succesvolle wijkvernieuwing wil realiseren. De wederopbouwwijken Dreven, Gaarden en Zichten moeten een aantrekkelijk, veerkrachtig en duurzaam woon- en werkgebied worden. De ambitie om van deze buurten een vitale wijk te maken bleek het startpunt voor een twistgesprek over de inclusieve stad, participatie en de rol van de burger in de gebiedsontwikkeling.
Frans Soeterbroek socioloog, stadmaker en directeur van De Ruimtemaker
Gemengde wijk als tovermiddel Den Haag wil een inclusievere stad worden. Maar hoe maken we de stad inclusief en van wie is de stad? Frans Soeterbroek vraagt zich direct hardop af: wat ís een inclusieve stad? En wat levert dat op? Esther Fleers’ respons klinkt helder: “Ik geloof heel erg in een gemengde en inclusieve stad. Het is een plek waar elke doelgroep met elkaar kan wonen en werken. Waar verschillende woontypologieën geïntroduceerd worden, waar mensen wooncarrière kunnen maken, waar werkplekken dichtbij huis zijn wat bijdraagt aan een duurzame mobiliteit. Het is een stad waar verschillende sociale klassen mengen en elkaar kunnen versterken.” De combinatie van wonen en werk vormt een prominente component in deze ruimtelijke opgaven, stelt Fleers. “De
Esther Fleers directeur van Heijmans Vastgoed regio West
Rijnboutt magazine
29
"Woningdifferentiatie draagt bij aan schoonheid en veiligheid, maar brengt de sociale samenhang niet vooruit" Frans Soeterbroek
inclusieve stad kent aan werk en werknemers, de maakindustrie, een plaats toe in het geheel. Om kwetsbare wijken tegen te gaan is een gemengde stad noodzakelijk.”
“Om kwetsbare wijken tegen te gaan is een gemengde stad noodzakelijk” Esther Fleers
“Gebieds- en functiemenging zorgen voor levendige en aantrekkelijke wijken, de veiligheid neemt toe en het voorkomt verdere segregatie,” licht Fleers verder toe. Toch druist dit eigentijdse inclusieve denken in tegen Soeterbroeks sociale visie op stadmaken: “Inclusiviteit is méér dan bepaalde sociale klassen mengen. De gemengde stad werkt op lange termijn voor geen meter! We moeten samen de stad maken. Er is nood aan een fijngevoeliger strategie. Op een organische manier dingen laten gebeuren.” Als zelfbenoemd activistische adviseur denkt Soeterbroek niet vanuit grote opgaven, een begrip waar hij lichtelijk geïrriteerd van raakt. “Er moet maatwerk worden geleverd voor de huidige bewoners in plaats van grootschalig te mengen. De woningdifferentiatie helpt niet per se voor de wijkeconomie. Het draagt bij aan schoonheid en veiligheid, maar brengt de sociale samenhang niet vooruit,” betoogt hij. In deze bevraging van de meerwaarde van functiemenging divergeren Fleers en Soeterbroek. Ze vinden elkaar in de kracht van participatie. Maar ze begeven zich op andere schaalniveaus. De sociologische blik van Soeterbroek vertrekt vanuit de bewoner, terwijl Fleers’ overkoepelende visie op wijkvernieuwing uitgaat van samenwerkingen tussen marktpartijen, gemeenten en corporaties, waarin participatie
uiteraard een belangrijke rol speelt. Ze heeft zich de afgelopen jaren vanuit haar ontwikkelaarsrol ingezet voor de maatschappelijke meerwaarde van vastgoed. Atypische vastgoedrol “Om de opgaven van vandaag het hoofd te bieden, moeten we beter begrijpen wat er aan de hand is in de wijken. De rol van ontwikkelaars verandert,” beweert Fleers. De casus Den Haag Zuidwest demonstreert de poging van Heijmans om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in deze wijken voor zowel de huidige als toekomstige bewoners, door aandacht te hebben voor programmering die de werkgelegenheid en wijkeconomie stimuleert. “We kunnen als ontwikkelaar een verbinding maken tussen het ruimtelijke-fysieke domein en het sociaal-maatschappelijke domein,” verklaart Fleers. De vraagtekens bij Soeterbroek worden leesbaar: “Ervan afgezien dat Heijmans het goed zal bedoelen, om nu als marktpartij te claimen dat je een regie voert over een buurt, is verontrustend. De wooncrisis toont aan dat we moeten teruggrijpen naar de bewoners, naar het lokale activisme.” (…) “Stadmaken is een publieke zaak. Dat begint bij de bewoners. Zo simpel is het. Door in grote opgaven te denken is er een soort nieuwe bestuurlijke arrogantie ontstaan bij de markt, de overheid en corporaties,” verklaart hij. Die grote opgaven landen vaak als ufo’s bij de buurtbewoners. Mensen komen logischerwijs in verzet omdat de transformatieplannen niet als eigen aanvoelen. “We handelen nog te reactief!” De bewoners worden pas betrokken als de marktpartijen, de gemeente en de overheid hun plannen gemaakt hebben. “Dat is te laat.” De fundamentele vraag is: wie bepaalt wat er in deze wijken gebeurt? Soeterbroek: “Het is een democratische misser dat de bewoners niet als prominente schakel worden ingezet bij wijkvernieuwing. Begin bij gebiedsontwikkeling eerst met het betrekken van de bewoners en handel niet vanuit de marktpartij.” Er wordt in
Rijnboutt magazine
30
“We kunnen als ontwikkelaar het ruimtelijke-fysieke domein en het sociaalmaatschappelijke domein verbinden” Esther Fleers
Den Haag Zuidwest doelbewust met de huidige bewoners samengewerkt om de slaagkansen van de wijkvernieuwing te verhogen. Maar ze vormen een onderdeel in een groter structureel geheel waarin diverse (markt)partijen aan de touwtjes trekken. Een doorn in het oog van Soeterbroek. Kwetsbare wijken De transformatie van functiescheiding naar functiemenging in de wederopbouwwijken is een belangrijke maatschappelijke en culturele opgave. Een nieuwe buurteconomie in Den Haag Zuidwest creëren waar zowel de huidige als de toekomstige bewoners zich thuisvoelen, is een complexe zaak. “De problematiek met de leefbaarheid, in combinatie met de enorme druk op de woningmarkt, zorgt ervoor dat breed het besef groeit dat er iets moet gebeuren in de wijken,” duidt Fleers. Het gebied zal de komende vijftien jaar transformeren en verdichten. Hoe zet je zoiets op? De hoe-vraag is volgens Fleers nog niet structureel te beantwoorden. “Er ontbreekt een eenduidige aanpak voor de herstructureringsopgave, terwijl we zien dat in veel steden dezelfde opgaven liggen. Overal zijn er wijken waar dit aan de hand is. En de opgaven verschillen misschien van wijk tot wijk, maar dat betekent niet dat we steeds opnieuw het wiel hoeven uit te vinden.” Marktpartijen kunnen de probleemstelling agenderen en met de betrokken partijen een integrale aanpak uitwerken waarin de bewoner een cruciale rol vervult. “Wij gaan hier niet ontwikkelen zonder de bewoners!” Om integraal te kunnen werken hebben gemeenten bewoners en lokaal activisme nodig, stellen beide gesprekpartners. Bewoners zijn een buitengewoon krachtig middel tegen verkokerd denken en werken. Soeterbroek: “We moeten toch minder markt hebben, en meer publieke sector. Corporaties moeten handelen als volkshuisvester in plaats van als semimarktpartij.” Zowel Fleers als Soeterbroek pleiten voor het opnieuw toekennen van een bredere rol aan woningcorporaties in wijkvernieuwingen. Die weten wat er speelt in de sociale wijken. In plaats van zich alleen te ontfermen over complexbeheer moeten corporaties weer aan wijkvernieuwing kunnen doen. Nu hebben ze die financiële ruimte en middelen niet. De wederopbouwwijken in Den Haag Zuidwest beschikken over sterke ruimtelijke kwaliteiten (ruime opzet en veel openbaar groen). De potentie
voor verdichting en het creëren van een gezonde leefomgeving is hier torenhoog. In combinatie met sociaal-maatschappelijke vraagstukken als leefbaarheid, betaalbaarheid en sociale cohesie vraagt dit om een integrale wijkaanpak. “Want een integrale aanpak gaat verder dan alleen de woonomgeving,” poneert Fleers. “Het is de taak van de rijksoverheid om overkoepelend te werken in gebiedsontwikkeling, en een meer integrale wijkaanpak op te zetten waar alle stemmen worden gehoord,” beaamt Soeterbroek.
“Stadmaken is een publieke zaak. Dat begint bij de bewoners” Frans Soeterbroek
Verbinding “Het behoud van de sociale structuur in Den Haag Zuidwest is een belangrijke uitdaging,” erkent Fleers. Die sociale structuur is een krachtig instrument. Toch meent Soeterbroek dat er over het algemeen nog te weinig wordt gestuurd op het behoud van deze structuren: “Dat komt omdat mensen benaderd worden als consument van hun buurt, als ‘eindgebruiker’ en niet als burger.” Er ligt een onmiskenbare rol voor lokaal activisme bij een cultuur van ‘samen de stad maken’. “Het begint met kijken naar wat er al is,” zegt Soeterbroek. Fleers stemt hiermee in en geeft aan dat je op wijkniveau moet achterhalen welke (woon-werk) kwaliteiten aanwezig zijn en dat je deze vervolgens moet versterken. “Het zichtbaar maken van de informele wijkeconomie is doorslaggevend.” Het makkelijkste is om voort te bouwen op wat er is. Je begint niet vanaf een nulpunt. “Dit is een foutief idee bij gebiedsontwikkeling. Er borrelt al heel wat in wijken. Leer om van daaruit te werken,” stelt Soeterbroek. Laat het transformatiegebied Den Haag Zuidwest hierin een voorbeeld zijn. De verbinding met de burgers op kleinschalig niveau vormt een minimale vereiste in gebiedsontwikkeling. “Want de samenleving herbergt veel collectieve kracht. Het gaat erom die aan te boren en op een hoger plan te brengen. Dat doe je door ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling te verbinden en te vervlechten met democratische vernieuwing en gemeenschapsvorming,” zegt Soeterbroek. “Daarbij komt dat overheden nog te sterk gericht zijn op hun eigen agenda, systemen en logica. Dat werkt verbinding tegen. Terwijl die essentieel is in gebiedsontwikkeling.”
Rijnboutt magazine
Najah Aouaki econoom en stadsstrateeg voor creatieve en inclusieve steden
Niet in simpele structuren te vatten Pleidooi voor een lokaal verankerde economie
31
Rijnboutt magazine
32
Tekst Jan van Grunsven Deelnemer gesprek Frederik Vermeesch / Fotografie Ineke Oostveen
“Is dit de straat waar de eendagszaak zit? Zeg maar, een winkel waar bewoners eigen initiatieven mogen uitproberen? Een initiatief van Rochdale?” Najah Aouaki, econoom en stadsstrateeg voor creatieve en inclusieve steden 1, is zojuist in de Buurtkeuken gearriveerd voor een gesprek naar aanleiding van haar opiniestuk eind vorig jaar in Het Parool 2. Daarin toonde ze zich zowel kritisch als bezorgd over de wijze waarop de gemeente Amsterdam haar circulaire ambities waarmaakt. Of laat liggen, het is maar hoe je het beschouwt.
“Hebben jullie een specifieke gedachte bij deze locatie?” wil Aouaki weten. Onze reden om in de Buurtkeuken in de Lodewijk van Deysselstraat af te spreken hadden we voor later in het gesprek willen bewaren, maar nu trappen we ermee af. De Van Deysselbuurt wacht een ingrijpende vernieuwing, leggen we uit. Deze naoorlogse wijk uit het AUP 3 kampt met een lage leefbaarheid en kansarmoede. “Ontwikkelbuurt?” onderbreekt ze. Ja. Het gaat om een vernieuwings- en verdichtingsopgave in opdracht van Rochdale, waarbij renovatie hand in hand gaat met sloop en nieuwbouw. Uitgangspunt is dat de huidige bewoners in de buurt moeten kunnen blijven wonen. De Lodewijk van Deysselstraat, van oorsprong het hart van de buurt, blijft intact. Aouaki knikt. “Die woningen die jullie bouwen zijn voor een ander segment?” Ja en nee. Van de bestaande woningen wordt ongeveer de helft gerenoveerd, de andere helft betreft sloop/nieuwbouw. Vanuit de wens om te verdichten worden er ongeveer zevenhonderd woningen aan de buurt toegevoegd. Voor een deel van de bewoners wordt uitgegaan van een grotere bestedingsruimte, het andere deel is afkomstig uit de sociale sector. Beide groepen staan nieuwbouw én renovatiewoningen ter beschikking. “In Amsterdam-Noord wordt die hoeveelheid nieuwkomers en de snelheid waarmee dat gepaard gaat echt als geweld ervaren. Jullie willen dat er hier sprake is van een meer
organische ontwikkeling? Een grote opgave.” In één adem vervolgt ze: “Kennen jullie mijn project in de Javastraat? Met de winkeliers?” Een economie van welbevinden Als huiswerk hadden we het artikel in Het Parool bestudeerd. Dat stuk wond er geen doekjes om: “In één keer is zichtbaar waar economen, nationaal en internationaal, al jaren voor waarschuwen. Namelijk dat het huidige neoliberale economische model de ongelijkheid al decennialang doet toenemen. (…) De financiële markten, kortetermijnwinsten en kapitaal zijn leidend geworden, de menselijke maat is uit het oog verloren. Dit systeem staat heel ver af van het ideaalbeeld van marktwerking die zou leiden tot het beste product voor de beste prijs.” Aouaki verbaasde zich erover waarom de gemeente haar ideeën voor Amsterdam Donutstad, naar het model van econoom Kate Raworth, zo beperkt inzet. Raworth, schreef Aouaki, streeft in haar donuttheorie naar een balans tussen “het ecologisch plafond” en “een sociale ondergrens”. Financiële welvaart vertegenwoordigt daarin slechts één van de waarden. Minstens zo belangrijk zijn “opleiding, gezondheid, natuurlijke en ruimtelijke omgeving, en sociale verbanden.” Het opiniestuk was een pleidooi voor het loslaten van de fixatie op economische groei, ten gunste van een “economie van welbevinden, waarin meerdere waarden worden gewogen en bediend.”
Rijnboutt magazine
Eerste laag: het potentieel Het zijn niet alleen maar woorden. Voor de Javastraat ontwikkelde Aouaki in 2015 op eigen initiatief, met bescheiden ondersteuning van het Stadsdeel, een plan dat noodlijdende winkeliers wil ondersteunen. De Javastraat is in hoog tempo veranderd, het gevolg van gemeentelijk beleid. De buurt werd ‘opgewaardeerd’ om hem aantrekkelijker te maken voor kapitaalkrachtige nieuwkomers en ondernemers in het hogere segment. “In nauwelijks drie jaar tijd kwamen er vijfentwintig nieuwe ondernemingen in de straat. Bestaande ondernemers werden daar compleet door overrompeld.” Het initiatief van Aouaki helpt de oorspronkelijke winkeliers aansluiting te vinden bij de transitie. Van adviezen voor aanpassingen in de winkelpresentatie tot pogingen om met het aanbod ‘verschil’ te kunnen maken. De eerste pilot betrof Tigris & Eufraat, een winkel met producten uit het MiddenOosten. “Op het eerste gezicht de zoveelste groentewinkel, maar je kunt er tahina halen, labneh, zeg maar alles wat je voor Ottolenghi nodig hebt,” zegt ze met gevoel voor ironie. De investeringen moeten de winkeliers zelf doen. “Er dient wel sprake te zijn van een incentive, dat je erin gelooft die stap te zetten.” Net zo belangrijk: hoe geef je vorm aan verandering zonder daarbij je eigen identiteit te verliezen?
33
“Je moet dicht bij jezelf blijven, zelfwaardering is vaak een indicator voor kwaliteit.” Kwaliteit blijkt de grote verbinder. De doelgroep weet waar ze de echte manakish kunnen halen. “Tigris & Eufraat is nu een van de bestlopende zaken in de Javastraat, omarmd door de hipsters in de buurt.”
“Hoe geef je vorm aan verandering zonder daarbij je eigen identiteit te verliezen?” Tweede laag: eigenaarschap De vervolgstap is om een sociale onderneming te starten, waarbij de ondernemers zich organiseren om hun eigen diensten te ontwikkelen. Een gezamenlijke bezorgservice bijvoorbeeld. “Ik heb een pilot gedraaid met een Javabox. Die collectiviteit moet je zelf organiseren, anders doet een HelloFresh dat voor jou. Het doel is winst voor iedereen: de consument, de werknemers, de winkeleigenaar.” Dan is er de Javastraat Foodtour, die Aouaki samen met het Tropenmuseum organiseert. “Mijn moeder vertelde dat toen zij in Nederland aankwam, je nergens koriander kon krijgen. Ottolenghi en humus zijn niet vanzelfsprekend; die zijn met
34
Rijnboutt magazine
“Wat we hebben opgebouwd, geven we uit handen aan Uber of HelloFresh”
de migratie meegekomen.” Het project beoogt bewoners en winkeliers te verbinden. “Aan bewoners laten zien: dit is goed eten. Trots creëren aan de kant van de winkelier. Zo van: jij maakt hele goede baklava. Jij hoeft je prijs niet te verlagen om het toegankelijker te maken.”
legt ze het accent op economische groei. Einstein zei: ‘Insanity is doing the same thing over and over again and expecting different results.’ Dat was ook mijn noodkreet met dat stuk voor Het Parool. We blijven gewoon hetzelfde doen, maar verwachten een ander resultaat.”
In Het Parool verwijst ze naar econoom Mariana Mazzucato. Die laat zien dat “alle innovaties die het kapitalisme hebben voortgestuwd, te herleiden zijn tot overheidsinvesteringen.” Aouaki: “Beleg eigenaarschap en verantwoordelijkheden dan zo dat het de samenleving is die de vruchten plukt – hetzij direct in financiële zin, hetzij doordat marktpartijen binnen de donutgrenzen moeten werken en ook voor maatschappelijk gewin moeten zorgen.”
Dan, met nadruk: “De overheid is het enige kaderstellende orgaan. Bouw dan als overheid de structuren waarbinnen zo’n winkelstraat een eigen corporatie kan worden, waarmee de waardestijging lokaal verankerd blijft. De randvoorwaarden van onze huidige economie creëren een situatie waarbij we wat we hebben opgebouwd, uit handen geven aan Uber of HelloFresh.”
Derde laag: duurzaam verankeren The proof of the pudding is in the eating. Nu lokale ondersteuning loont, zoekt Aouaki aansluiting op bestuurlijk niveau. Ze praat met de stadsdeelvoorzitter, de Dienst Economische Zaken van Amsterdam. “Ik wilde ze laten zien dat het ook anders kan. Dat je met relatief weinig ondersteuning veel impact kunt realiseren. Een andere route.” De gemeente geeft te kennen niet aan buurteconomie te doen. Laat er maar een ondernemingsvereniging ontstaan, die kunnen hun eigen boontjes doppen. “Ze gaan ervan uit dat een Czaar Peterstraat hetzelfde is als een straat als deze. Maar dat is absurd. Ze zien niet dat marktforces zo krachtig zijn, dat die een lokale economie, die wij op papier allemaal superleuk vinden, verdringt.” In het coalitieakkoord 4 leest Aouaki dat de gemeente, net als zijzelf, streeft naar een inclusieve, ongedeelde stad. “We delen het doel. Maar in de route ernaartoe zijn we niet georganiseerd. Waar de gemeente op meerdere waarden zou moeten sturen,
Lodewijk van Deysselbuurt “Neem deze wijk, waar jullie als architectenbureau bezig zijn met een vernieuwingsslag. Probeer om ook na te denken over de eigendomsconstructies waarbinnen dat plaatsvindt. Je mengt de buurt met het idee: er moeten woningen bij. Het mechanisme zegt: daarvoor trekken we meer kapitaalkrachtigen aan. We weten dat er veel behoefte is aan woningen voor mensen die al in Nieuw-West wonen. Die bewoners zijn ook opgeleid, die kunnen ook waarde toevoegen. Bovendien verbinden zij zich veel makkelijker met een bestaand ecosysteem.” Belangrijke functies als leerkrachten, kunnen die een plek krijgen in de wijk? Kan het jongerenwerk al worden gehuisvest en wat zijn hun ambities op de langere termijn? “Kijk bij alles wat je doet naar de financieel-economische randvoorwaarden. Financiering hoort er altijd bij. Punt. De vraag is: wat kun je zélf doen? De corporatie kan zeggen: we ontwikkelen alles via land trust 5. We gaan het voor bewoners toegankelijk maken om in te stappen en te investeren. We halen heel die speculatiehandel eruit. Je hebt hierin een keus.”
Rijnboutt magazine
35
“Beleg eigenaarschap en verantwoordelijkheden zo dat het de samenleving is die de vruchten plukt”
Het ecosysteem van een wijk Dat wij anno 2021 moeten strijden voor een minimumloon in dit land? En dan willen we het hebben over de leefbaarheid in een wijk? Ze vindt het een gotspe. “De groep werkende armen is gigantisch, het aantal werkende daklozen groeit. Bij het feit dat een stad voor een groot deel bestaat uit deze groepen, blijft buiten beeld dat de stedelijke diversiteit wordt gevoed vanuit precies deze humuslaag. Het zijn termen die we gebruiken als we het hebben over creativiteit en kunstenaars, maar ze gelden ook voor deze groepen. Zij voeden een ecosysteem waar nieuwe dingen uit voortkomen, dingen die een stad bijzonder maken.” Het woord ‘probleemwijk’ is op zich al een issue, betoogt Aouaki. Al noem je het een prachtwijk, een kanswijk; je gaat hierin voorbij aan wie die bewoners zijn. “Het zijn wijken waarbij soms in één generatie de stap wordt gezet van analfabeet naar iemand met een universitaire studie. Die opwaartse mobiliteit, ook in Nieuw-West, is gigantisch. Schrik niet als je te veel tv-schotels ziet. De mensen die daar wonen zijn op een andere manier verbonden. Waar sommigen rommeligheid zien, zie ik kwaliteit, de basis van een economische structuur. Daar zit voor mij ook een groot deel van de inclusiviteit. Bouwen vanuit de wijk. Verbinding maken met haar ecosysteem.” Even houdt ze in. Dan: “Ik kom zelf uit een achterstandswijk. De gelaagdheid van zo’n wijk is bij mij embodied. Het is én-én. Soms in één persoon, soms in één gezin. In één wijk. Om met die gelaagdheid te kunnen werken, moet je je verbinden met wat messy is. Slordig. Dat is niet in simpele structuren te vatten.”
1 https://www.aouakiconcepts.nl/about 2 Najah Aouaki, De donuteconomie is meer dan alleen zorgdragen voor een duurzame stad, Het Parool, 12 december 2020 3 Het Algemeen Uitbreidingsplan (Van Eesteren, Van Lohuizen, Scheffer 1934) betreft het stedenbouwkundig plan voor de uitbreiding van Amsterdam tot aan 2000 4 Coalitieakkoord 2018–2022, Gemeente Amsterdam 5 Een community land trust (CLT) combineert individuele eigendomsrechten met collectief landeigendom. Deze rechtsvorm leidt tot een coöperatie zonder winstoogmerk die eigendom afstaat aan individuen en de gemeenschap (de trustees)
Rijnboutt magazine
36
Het nieuwe werklandschap De plaats van ‘arbeid’ in het stadsplan Wonen, werken en vrijetijdsbesteding lopen steeds vaker in elkaar over. De woning is de locatie waar energie wordt opgewekt, die ook een werkplek biedt, gecombineerd met zorg en – in tijden van corona – thuisonderwijs. Winkelen doe je thuis – met dank aan de bezorgservices. Toch de deur uit? De Coffeecompany is voor veel zzp’ers hun kantoor. Shopping wordt vermengd met horeca en cultuur. Door de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de mogelijkheden die het op afstand werken biedt – sinds COVID-19 niet meer weg te denken in de manier waarop we samenwerken – lijkt de negen-totvijfbaan niet meer van deze tijd. Aan de positieve kant van de balans staat de mogelijkheid om te werken waar en wanneer het je uitkomt. Aan de negatieve kant dat aan het tijdstip geen grenzen worden gesteld. Ook met een baan overdag vormt het geen uitzondering ’s avonds laat die collega nog een mail te sturen, of in het weekend te werken. Sowieso zijn er zo’n drieënhalf miljoen banen die onregelmatige of flexibele werktijden kennen. Denk aan de journalist of de chirurg, de brandweerman of de pakketbezorger. Aan winkel-, zorg- en horecapersoneel. De servicesector in het algemeen. In het streven naar een duurzame circulaire toekomst houden we de
productielijnen kort. Productie wordt kleinschaliger en waar mogelijk lokaal uitgevoerd. Seriematig werk is voor robots en productie in series voor 3D-printers. Met de start-ups in de maakindustrie komen ook de reparatieateliers binnen bereik. Voedselproductie en recycling krijgen een plaats binnen de stad. Zo proberen we de afstanden te verkleinen, de levenscyclus van onze producten te verlengen en materialen te hergebruiken. Met het veranderen van de sociale en economische factoren wijzigen de fysiek-ruimtelijke omgevingseisen. De argumenten om functies te scheiden, klinken minder vanzelfsprekend. De huidige productie wordt steeds schoner en veroorzaakt weinig tot geen hinder. Dit biedt kansen voor nieuwe dynamische woonwerkmilieus in een veerkrachtige stedelijke regio. Een kanttekening is hierbij op zijn plaats. Een groot deel van de (zware) industrie hebben we verplaatst naar lagelonenlanden. Onze voortuin is op orde, maar dat beeld is wel vertekenend. Centrale kwestie is het ontwerpen van een fysiek-ruimtelijk raamwerk dat de huidige tendensen onderkent, wensen faciliteert en ruimte biedt aan toekomstige ontwikkelingen. We dienen ‘het nieuwe werklandschap’ in samenhang met andere grote opgaven te ontwikkelen, zodat oplossingen
elkaar kunnen versterken. Hoe gaan we in onze ontwerpen om met klimaatverandering en verschraling van de biodiversiteit? Hoe blijft de stad betaalbaar voor leerkrachten, verplegers, politieagenten en brandweerlieden? De volgende pagina’s tonen een tijdlijn van de plaats van ‘arbeid’ in het stadsplan, en laten tevens de belangrijkste initiatieven (ontwerp, regelgeving en beleid) zien die hierop van invloed waren. Van tien projecten van onszelf geven we de positie op de tijdlijn aan, vanaf het moment waarop hun geschiedenis van gebruik begon. Per project tonen we vervolgens de huidige situatie en de door ons voorgestelde gebiedstransformatie. Het accent ligt steeds op het realiseren van een relatief kleinschalig, toekomstbestendig werklandschap. Meer specifiek gaat het om zogenaamde ‘productieve wijken’ en ‘creatieve wijken’: gemengde landschappen van wonen en werken.1 1 G emeente Amsterdam, Ruimte voor de Economie van Morgen. Ruimtelijk Economische Bouwstenen voor de groei van Amsterdam / Koers 2025 (juli 2017). In dit beleidsstuk, opgesteld door het cluster Ruimte & Economie, worden drie hoofdcategorieën werkmilieus onderscheiden: woon-werkwijken, kantoorgebieden en productiezones (haven en bedrijventerreinen). Productieve en creatieve wijken vallen onder de categorie woon-werkwijken.
Rijnboutt magazine
historische stad gemengd milieu met stadsmuur of -wal; water is de belangrijkste vervoersader
37
pre-industriële stad gemengd milieu met stedelijke uitleg voorbij de stadsmuur of -wal
13e-16e eeuw Het ontstaan van steden Veel nederzettingen ontwikkelen zich tot een stad door hun gunstige ligging aan het water. De stad vormt het economisch centrum (handel) met een eigen bestuur en rechtspraak en een vaste markt. Stadsbesturen onderkennen het belang van systematische stadsverbetering voor zowel de welvaartsgroei als de concurrentiepositie ten opzichte van andere steden. De stad krijgt vorm in een geconcentreerde bebouwing van huizen, straten en pleinen, monumentale architectuur (kerken en stadhuizen) en verdedigingswerken, waaronder poorten, stadsvesten en wallen. Voor de bouw van de stad worden veelal bestaande landschappelijke structuren gevolgd. Bewuste functiescheiding komt zelden voor.
17e eeuw Het stedenbouwkundig plan Binnen de eisen van economische expansie en militaire verdedigingstechnieken verwerft het stedenbouwkundig plan een belangrijke plaats. Architecten en landmeters vormen een nieuwe klasse van deskundigen. De stad dient voldoende ruimte te bieden voor alle economische activiteiten. Grondonteigening, wetgeving en subsidies blijken effectieve middelen om specifieke functies op de gewenste locaties te krijgen.
1600 Beschrijvingen van de ideale stad Onderscheyt vande Oirdeningh der steden van Simon Stevin is het eerste belangrijke geschrift over stedenbouw en volkshuisvesting in de Nederlanden. De plattegrond, met het vierkant als grondvorm, is zo ingedeeld dat alle burgers gemiddeld op eenzelfde afstand van een markt of kerk wonen. Handel en industrie vormen de belangrijkste inkomsten. Alle functies bevinden zich binnen de grenzen van de vestingmuur.
1814 Het einde van de vestingwerken Bij wet wordt aan de vestingwerken geen militair belang meer toegekend. Menige vesting, al dikwijls voor stadswandelingen in gebruik, wordt in een singel herschapen. 1813-1840 Neo-mercantilisme Met de aanleg van kanalen, wegen en spoorwegen tracht Koning Willem I de centrale marktfunctie van provinciehoofdsteden te versterken. In 1824 wordt de Nederlandsche Handel-Maatschappij opgericht om de scheepsbouw en de handel te bevorderen.
Rijnboutt magazine
38
industriële stad begin van de ontmenging tussen wonen en werken; de spoorweg wordt de belangrijkste vervoersader 1850 Rivierzone Vlaardingen Garancinefabriek
1860 Geldschepping door banken Om uit het economische verval van na de Franse bezetting (1795-1813) te geraken, waarin steden hun aantrekkingskracht voor de vestiging van nieuwe industrieën verloren, gaan handelsbanken industrieel krediet en hypotheekleningen verschaffen. De beschikbaarheid van extra investeringskapitaal geeft de industrialisatie en bouwactiviteiten in de steden een grote impuls. 1863 Nationaal spoorwegnet De regering besluit een nationaal spoorwegnet aan te leggen tussen de provinciehoofdsteden. Daarnaast draagt ook de beschikbaarheid van grote aantallen goedkope arbeidskrachten en bouwgrond in de nieuwe gebieden bij aan het ontstaan van grote steden.
1851 De Gemeentewet De traditie van de l7e-eeuwse stedenbouw wordt in 1848 versmald tot de bouwverordening, geregeld in de Gemeentewet van 1851. De invloed van de overheid wordt beperkt tot elementaire eisen betreffende straatbreedte, rooilijnen en voorzieningen aan de woningen.
1852 Arbeiderswijken en industriedorpen De combinatie van welbegrepen eigenbelang en sociale rechtvaardigheid brengt een kleine groep fabrikanten tot de bouw van industriedorpen voor hun werknemers. In ons land bouwt in 1852 de textielfirma Salomonson als eerste 80 woningen voor de werklieden van zijn stoomweverij in Nijverdal.
1855 Aanbeveling woningverbetering Rapport over de woonomstandigheden in arbeiderswijken in opdracht van koning Willem III. Het rapport bevat aanbevelingen voor woningkwaliteit en stedenbouwkundige maatregelen (minimale straatbreedte, verharding, riolering, grondverbetering, open ruimte achter de woning en een goede vuilafvoer).
1873 Kayersmolen-Noord Apeldoorn Lucifersfabriek
Rijnboutt magazine 1884 Oude Haagweg Den Haag Blekerij
39
functionele stad verregaande functiescheiding tussen wonen, werken, verkeer (auto) en recreatie; de autoweg wordt de belangrijkste vervoersader 1909
1901 Woningwet Bouwtechnische verbetering van woningen en bevordering van de ruimtelijke scheiding tussen woningen en bedrijvigheid uit het oogpunt van hygiëne en hinder. Gemeenten met meer dan 10.000 inwoners zijn verplicht een uitbreidingsplan op te stellen.
1900 Cityvorming Nieuwe, economisch sterkere functies verdringen zwakkere functies uit de binnensteden. De sloop van kleinere panden en het samenvoegen van kavels maakt ruimte voor monumentale gebouwen ten behoeve van banken, verzekeringsmaatschappijen, warenhuizen en hotels.
De tuinstad In Town planning in Practice pleit Raymond Unwin voor de aanleg van zogeheten tuinsteden, naar de visie van Ebenezer Howard. De tuinstad geldt als een regionaalplanologisch alternatief voor de grote, industriële steden met hun slechte behuizing en vastgelopen verkeer. De permanente groene gordel rond de stad, bestemd voor agrarische productie, waarborgt de relatie tussen de stad en het platteland. Naast een helder wegenpatroon bevat de tuinstad een functionele zonering, maximale woondichtheden en eisen ten aanzien van woningontwerpen met het oog op de gewenste variatie.
1910 Draka Hamerkwartier Amsterdam Draad- en kabelfabriek
Rijnboutt magazine
40
1929 1934
Backer+Rueb Breda
Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) Amsterdam Het AUP (Van Eesteren, Van Lohuizen) is opgesteld volgens de grondslagen van de functionele stad. Een statistische calculatie van de bevolkingsgroei is maatgevend voor zowel het totaalplan als de deelplannen. De stad is verdeeld in overzichtelijke wijken van circa 10.000 inwoners en voorzien van scholen, winkels en openbaar groen. De wijken zijn door groengebieden van elkaar gescheiden en verkaveld in open bouwblokken (strokenbouw). De ontwikkeling van de stad wordt in samenhang met die van de regio bezien. De monumentale binnenstad wordt beschermd.
Machinefabriek
1913 Merwede Utrecht Aardewerkfabriek
1959 Forumgroep Manifest in het tijdschrift Forum, dat zich afzet tegen het ‘schrale functionalisme’ en pleit voor identiteit, menselijke maat, afwisseling, herkenbaarheid en functiemenging.
1917 1928 Stedenbouw op wetenschappelijke grondslag Tony Garnier’s Une cité industrielle, étude pour la construction des villes (1917) en de CIAM-beweging (1928) van Le Corbusier en Siegfried Giedion verkondigen de principes van de functionele stad. Zij stellen dat de essentie van stedenbouw niet esthetisch van aard is (de stad van Berlage), maar gegrond in de ordening van functies. De functionele stad wordt verdeeld in overzichtelijke wijken met de nodige voorzieningen en openbaar groen. Werk, recreatie en verkeer worden strikt gescheiden van de woonomgeving, met het stadscentrum als het bestuurlijke, administratieve, commerciële en culturele hart.
1950 Lodewijk van Deysselbuurt Amsterdam Westelijke tuinsteden
Rijnboutt magazine
41
jaren 70, 80, 90 1958 Nota Westen des Land 1960 Eerste Nota Ruimtelijke Ordening 1966 Tweede Nota Ruimtelijke Ordening Rijksoverheid neemt de regie over de stadsuitbreiding, waarbij spreiding van bedrijven, culturele instellingen en bevolking het belangrijkste doel is. Industrialisatie van perifere provincies wordt gestimuleerd met behulp van daartoe aangewezen ontwikkellocaties en financiële regelingen. De ‘gebundelde deconcentratie’ wordt ondersteund door het Rijkswegenplan. 1975 Legmeer Amstelveen Bedrijventerrein
1972 Aandacht voor het milieu Met het rapport De grenzen aan de groei presenteert de Club van Rome de schaduwzijde van economische groei. Het milieu komt op de maatschappelijke agenda en de overheid maakt wetgeving rondom geluidshinder, bodemsanering en het verwerken van afvalstoffen.
PDV/GDV-beleid Restrictief nationaal beleid voor perifere detailhandelsvestigingen (PDV) moet voorkomen dat winkels zich gaan vestigen in buitengebieden. Winkels in volumineuze goederen zoals bouwmarkten, tuincentra en meubelzaken mogen dit wel. Later worden grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) mogelijk gemaakt onder bepaalde voorwaarden, waaronder de ligging naast hoogwaardig OV en een minimaal vloeroppervlak van 1500 m2.
Korte Noorderweg Hilversum Bedrijventerrein
1982 Postmodernisme Tijdens Architecture International Rotterdam (AIR) presenteert Aldo Rossi zijn visie op stedenbouw, waarin de historisch gegroeide structuren, constructies en gebouwen van de stad een hoofdrol spelen. Binnen het vakgebied ontstaat hiermee een trend in het hergebruiken van industrieel erfgoed als identiteitsdrager van een stedenbouwkundig plan.
1974 Derde Nota Ruimtelijke Ordening De buiten de randstad aangewezen groeikernen veroorzaken een trek uit de stad naar deze nieuwe groene wijken. Arbeidsplaatsen verhuizen nauwelijks mee. Vanwege de uitbreiding van het wegennet en het toegenomen autobezit hoeven wonen en werken zich niet langer in dezelfde plaats te bevinden.
1973 Economische crisis De daling van het aantal arbeidsplaatsen door de oliecrisis leidt in het bedrijfsleven tot faillissementen en outsourcing (het verplaatsen van productie naar lagelonenlanden).
1985
jaren 70 Kantoorlocaties De opkomst van de diensteneconomie zorgt voor een snel stijgende behoefte aan grote kantoren. Vanwege gebrek aan ruimte in de binnensteden verschijnen er naast bedrijventerreinen ook kantoorlocaties aan de stadsranden.
vanaf jaren 80 Vrijetijdsindustrie Consumptie wordt een steeds belangrijker drager van de binnenstedelijke economie. Bedrijven bepalen hun locatie op de aanwezigheid van kenniswerkers, die met name in steden willen wonen met een grote diversiteit aan voorzieningen. De aantrekkingskracht van de stad komt steeds meer onder de aandacht, zowel wat betreft het leisure-aanbod als het mengen van functies.
Rijnboutt magazine
42
gemengde stad nieuwe functiemenging met als kernwaarden duurzaam, circulair, inclusief en divers
2000 MegaStores Den Haag Woonmall
vanaf eind jaren 90 Creative industries Met de kenniseconomie komt ook de creatieve klasse, die voor nieuwe productieactiviteiten zorgt. In oude, verlaten gebouwen in en nabij de binnenstad ontstaan broedplaatsen. Science parks, technology parks en campussen ontwikkelen zich rond universitaire faculteiten aan de stadsranden of daarbuiten. jaren 10 Netwerksamenleving Het internet is onmisbaar geworden in de moderne maatschappij. E-commerce is debet aan de leegstand van fysieke winkelpanden en creëert een wildgroei aan bezorgdiensten. De technologie biedt ruimte aan andere werkvormen, zoals flex- en thuiswerken. De huidige coronacrisis heeft deze ontwikkelingen opgeschaald en versneld.
2020
1988 Vierde Nota Ruimtelijk Ordening Onder het motto ‘regio’s op eigen kracht’ verschuift het beleid naar het verkrijgen van ‘concurrentieposities’. De thema’s internationalisering en distributie krijgen veel aandacht door focus op uitbreiding van de mainports (Schiphol en Rotterdamse haven), vergroting van het economisch kerngebied en het aanwijzen van (inter)nationale, euregionale en regionale stedelijke knooppunten. Er worden sleutelprojecten benoemd voor hoogwaardig OV en voor bedrijven wordt een locatiebeleid (ABC-beleid) geïntroduceerd.
Maakindustrie in de stad Foundries of the Future: A Guide for 21st Century Cities of Making (2020, Ben Croxford, Teresa Domenech, et al.) verkondigt het belang van de maakindustrie voor de stad, voor meer werkgelegenheid, economische veerkracht en het streven naar een circulaire economie. Bronnen Ed Taverne et al, Nederland stedenland. Continuïteit en vernieuwing, nai010 uitgevers, Rotterdam 2012 H. van der Cammen, L.A. de Klerk, Ruimtelijke ordening. De ontwikkelingsgang van de ruimtelijke ordening in Nederland, uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1993 Ries van der Wouden, Ruimtelijke ordening. Geschiedenis van de stedelijke en regionale planning in Nederland 1200-2020, nai010 uitgevers, Rotterdam 2020
Rijnboutt magazine
43
Rivierzone Vlaardingen Rivierzone Vlaardingen
16e eeuw De aanwezigheid van visserij zorgt voor bedrijvigheid in het gebied. Allerlei daarvoor ontwikkelde werkgelegenheid is te vinden langs de tot binnenhaven gemaakte Vlaarding. Begin 19e eeuw Met de aanleg van de Nieuwe Maas wordt de haven van Vlaardingen een industriële rivierhaven. De groei van de visserij zorgt voor vergroting Rivierzone Vlaardingen van het havenareaal en er komen Rivierzone Vlaardingen gespecialiseerde bedrijven voor hout, Rivierzone Vlaardingen Rivierzone RivierzoneVlaardingen Vlaardingen Rivierzone Vlaardingen netten, boter, magnesiet, kuiperijen, et cetera. Eind 19e eeuw Aanleg van de Koningin Wilhelminahaven als Plan antwoord op de toenemende overlast en schaalvergroting. De komst van de spoorlijn en de uitbreiding van het wegennet bieden veel expansieruimte. Er worden pakhuizen gebouwd voor de opslag van onder andere glas, margarine, magnesiet en amaril. 1877 Vestiging van de garancinefabriek A. van der Werk. 20e eeuw, jaren 80 Aan de Plan havengebonden werkgelegenheid Plan Plan Huidig Plan Huidig Plan een einde. Slechts in Huidig komt Plan Huidig beperkte zin geldt de haven als een interessante vestigingslocatie voor nieuwe bedrijven. Uiteindelijk vertrekt ook de grootste werkgever Unilever. Legenda Begin 21e eeuw De horeca ontdekt werkfunctie binnen plangebied het gebied en de mogelijkheid voor werkfunctie buiten plangebied de haven als gemengd stadsgebied overige functies binnen plangebied groeit. De ombouw van spoor naar overige functies buiten plangebied metro verbetert de bereikbaarheid en water vernieuwingsplannen zijn in de maak.
H
Hu
Hui 18
trambaan treinspoor
185
Voorgestelde transformatie Hoewel 185 1850 1850 Visserijgerelateerde bedrijven 1850Visserijgerelateerde Visserijgerelateerdebedrijven bedrijven de motor van de voorgestelde 1850 Visserijgerelateerde be 0 500 m 100 nieuwbouw woningbouw is, blijft er Schaal 1 : 10.000 in de Rivierzone volop ruimte voor Legenda werkgelegenheid. Met name betreft Legenda Legenda Legenda werkfunctie binnen plangebied dit ambachtelijke bedrijvigheid en Legenda Legenda werkfunctie binnen buiten plangebied werkfunctie plangebied werkfunctie binnen plangebied onderwijs en opleiding, die zich werkfunctie binnen werkfunctie binnenplangebied plangebied werkfunctie binnen plangebied overige functies binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied buiten plangebied goedwerkfunctie laat mengen in de stedelijke werkfunctie werkfunctiebuiten buitenplangebied plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies functies binnen buiten plangebied overige plangebied overige functies binnen plangebied omgeving. De relatie met het overige functies binnen plangebied overige functies binnen plangebied overige een functies binnen plangebied water functies buiten plangebied overige overige functies overige functies buiten plangebied water speelt in debuiten planvorming overige functies buitenplangebied plangebied overige functies buiten plangebied trambaan water water water belangrijke water rol. water trambaan trambaan trambaan trambaan treinspoor treinspoor Opdracht Kroon & De Koning (VolkerWessels), treinspoor treinspoor OMA Hoek van Holland, Mavadel Properties,
in samenwerking met Gemeente Vlaardingen 0 00 100 100 100 Schaal 1 : 10.000 Schaal Schaal11: :10.000 10.000 Schaal 1 : 10.000
treinspoor trambaan treinspoor
Schaal 1 : 10.000
500 m 500 500mm 1 : 10.000 0Schaal 100
100 100 500 m
0 0
N NN
500 m 500 m
44
KayersmolenNoord Apeldoorn Eind 16e eeuw Ontwikkeling van de papierindustrie die gebruikmaakt van het natuurlijke verval in het bekensysteem. 1829 Ingebruikname van het Apeldoorns Kanaal om de groeiende bedrijvigheid in de stad ook een goede verbinding met de omgeving te bieden. Aansluitend wordt een spoorweg aangelegd. Over een grote lengte langs het kanaal ontwikkelt Kayersmolen-Noord Kayersmolen-Noord Apeldoorn Apeldoorn zich een keur aan bedrijven (papierindustrie, bouwbedrijven, personenvervoer). 1873 Vestiging van de Apeldoornsche Lucifersfabriek. 1876-1891 Aansluiting van Apeldoorn op het landelijk spoorwegennet. Begin 20e eeuw Het belang van het water neemt af, mede vanwege de sluizen en de beperkte breedte en diepte van het kanaal. Toch wordt halverwege de eeuw het kanaal nog verbreed en de bedrijfsfunctie versterkt. Jaren 60-70 Sluiting van het Apeldoorns Kanaal voor scheepvaart Plan door de snelle opkomst van goedkoper Plan wegvervoer. De zone langs het kanaal blijft de belangrijkste vestigingsruimte voor bedrijven in de stad. Eind 20e eeuw Gemeentelijk besluit om de kanaalzone te transformeren tot stedelijk woongebied. Begin 21e eeuw Realisatie van een kralensnoer van stedelijk gemengde gebieden met hoofdzakelijk wonen.
Oude Haagweg Den Haag Kayersmolen-Noord Apeldoorn
17e eeuw Ingebruikname van de Loosduinsevaart leidt tot de aanleg van een aantal buitenplaatsen en landgoederen waartussen lintbebouwing ontstaat. 1775 Aanleg van het Landgoed Rosenburg (buitenplaats). 19e eeuw Het gebruik van de vaart neemt toe vanwege het goederentransport naar Den Haag (groentemarkt Prinsegracht, daarna Veenkade). In het verlengde daarvan vestigt zich een diversiteit aan bedrijven, wasserijen, blekerijen en Huidig instellingen. 1882 Opening van de tramlijn Den Haag-Loosduinen. 1887 Vestiging van blekerij Giezeman. Begin 20e eeuw Door de grote expansie van Den Haag wordt Loosduinen geannexeerd voor de aanleg van woonwijken. De Notenbuurt en de Vruchtenbuurt worden ontwikkeld achter de gevarieerde bebouwing langs de vaart. 1932 Door de verhuizing van de 1873 Lucifersfabriek groentemarkt naar het Laakkanaal neemt het transport over het wegennet toe. Halverwege 20e eeuw Gaandeweg loopt het economisch belang van de Loosduinsevaart terug en wordt het water deels gedempt. Het resterende deel blijft behouden voor de waterhuishouding. Bedrijvigheid langs de vaarroute maakt langzaam plaats voor woningbouw. 1998 Sluiting van blekerij Giezeman.
Plan
Huidig Huidig
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water
Voorgestelde transformatie In de planvorming wordt een deel van de nog aanwezige bedrijvigheid ingepast. Veel bestaand vastgoed (waaronder gemeentelijke monumenten als de verffabriek en lakstokerij) worden hergebruikt voor nieuwe vormen Legenda Legenda vanwerkfunctie werkgelegenheid, waaronder binnen plangebied plangebied werkfunctie binnen kunstateliers enplangebied ruimtes voor werkfunctie buiten werkfunctie buiten plangebied ambachtelijke bedrijven. overige overige functies functies binnen binnen plangebied plangebied
trambaan treinspoor
1873 1873 Lucifersfabriek Lucifersfabriek Schaal 1 : 10.000
0
N Voorgestelde transformatie Aan de 500 m
100
levendigheid die de Loosduinsevaart voorheen kende wordt in de planvorming weer ruimte gegeven door in de plinten van de nieuwbouw bedrijfsruimte op te nemen. Ook blijven bestaande bedrijven zo veel mogelijk bestaan om de economische en sociaal-culturele betekenis van deze hoofdroute te versterken.
overige overige functies functies buiten buiten plangebied plangebied
Opdracht Explorius Vastgoedontwikkeling, Ter water water Steege Groep, Nijhuis Bouw, de Woonmensen, trambaan trambaan Onstreinspoor Huis, Van Uffelen, Madavel Properties treinspoor
Schaal Schaal 1 1 :: 10.000 10.000
0 0
100 100
500 500 m m
N N
Opdracht Blauwhoed, Van der Vorm Vastgoed
45
Draka Hamerkwartier Amsterdam
Oude Haagweg Den Haag
Eind 19e eeuw De ontginning van de polders ten noorden van het IJ en de aanleg van het Noordhollands Kanaal leiden tot grootschalige havenontwikkeling. Het Hamerkwartier is als deel daarvan door de gegraven kanalen en zijn ligging aan de rivier goed bereikbaar. 1910 Vestiging van grote machinefabrieken als Stork en de Draka Draka Hamerkwartier Hamerkwartier Amsterdam Amsterdam Hollandsche Draad- en Kabelfabriek (Draka). De vestigingen leiden tot de komst van aanverwante en ondersteunende bedrijven. Huidig80 Om de bereikbaarheid Jaren per auto te bevorderen worden de kanalen gedempt en verdwijnt de waterstructuur in het gebied. Het Hamerkwartier blijft een belangrijke schakel in de Amsterdamse economie. Begin 21e eeuw De zwaardere industrie trekt weg; uit kostenbesparing verhuizen de productieactiviteiten van Draka naar Delft. Een keur aan nieuwe bedrijven – van creatieve makers en kunstenaars Plan tot kleinschalige dienstverlening en Plan 1884 Blekerij productie – weet het gebied te vinden. De veelal monofunctionele loodsen voorzien in een veelzijdig nieuw gebruik. De ligging aan het IJ is niet langer maatgevend, wat kansen biedt voor een nieuw gemengd stedelijk gebied met directe verbindingen naar de binnenstad.
Plan
Huidig Huidig
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied
Draka Hamerkwartier Amsterdam
Plan
Huidig Huidig
Voorgestelde transformatie In Draka Hamerkwartier wordt 20 procent van het ontwikkelvolume ingezet voor maakbedrijven, kantoren en N dienstverlenende werkgelegenheid. 500 m Op de begane grond krijgt de werkgelegenheid nadrukkelijk een plek, met daarboven en daartussen Legenda Legenda woongebouwen enplangebied daktuinen. werkfunctie binnen
trambaan treinspoor
1884 1884 Blekerij Blekerij Schaal 1 : 10.000
0
100
19
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water trambaan treinspoor
overige functies buiten plangebied water
Hu
1910 1910 DraadDraad- en en kabelfabriek kabelfabriek 0 100 Schaal 1 : 10.000
500 m
werkfunctie binnen plangebied werkfunctie werkfunctie buiten buiten plangebied plangebied Opdracht Hines, Provast overige overige functies functies binnen binnen plangebied plangebied overige overige functies functies buiten buiten plangebied plangebied water water trambaan trambaan treinspoor treinspoor
500 500 m m
N N Schaal Schaal 11 :: 10.000 10.000
00
100 100
500 500 m m
N N
46
Merwede Utrecht
Backer+Rueb Breda
Merwede Merwede Utrecht Utrecht
1892 Ingebruikname van het Merwedekanaal, een belangrijk onderdeel van de verbinding tussen Amsterdam en het achterland. Langs het kanaal ontstaat op meerdere plekken ruimte voor bedrijvigheid, waaronder in Utrecht. 1895 Bouw Utrechtsche Pottenfabriek (Mobach Keramiek) 1952 Ingebruikname AmsterdamRijnkanaal, wat de betekenis van het Merwedekanaal reduceert tot lokaal verkeer en uiteindelijk tot marginaal gebruik. De bedrijven gaan voor het vervoer over op het wegennet. Plan Het gebied verandert langzaam van Plan industrieel naar dienstverlening en kantoren. Jaren 60-70 Distributie voert de boventoon met de Europalaan als belangrijke verkeersader in de stad. 21e eeuw Vanwege de teloorgang van een deel van de bedrijven besluit de gemeente rond 2015 dat de Merwedekanaalzone beschikbaar zal komen voor een gemengd stedelijk gebied. Voorgestelde transformatie Mede door de gunstige ligging neemt van het totale programma voor de stadswijk Merwede werkgelegenheid een fors gedeelte (circa 14 procent) in. Legenda Legenda Behalve uit plek voor ambachtelijke werkfunctie werkfunctie binnen binnen plangebied plangebied bedrijven bestaat de bedrijvigheid werkfunctie werkfunctie buiten buiten plangebied plangebied vooral uitfuncties kantoren enplangebied dienstverlening. overige binnen overige functies binnen plangebied Er overige wordt ingezet op veelzijdig te overige functies functies buiten buiten plangebied plangebied gebruiken plinten en nieuwe typen water water kleinschalige bedrijfsgebouwen. trambaan trambaan
1614 Aanleg Belcrumpolder 1618 Bouw van het jachtslot Speelhuis in het Belcrumbos, via een Huidig verbonden met de stad. Bij radiaal de aanleg van grote vestingwerken rond Breda krijgt het Speelhuis een militaire functie. 1824 Sloop van het Speelhuis; de velden ten noorden van de vestingstad houden tot halverwege de negentiende eeuw een militaire bestemming. 1866 Aanleg van een spoorlijn op het voormalige vestingwerk, met aan het uiteinde van de radiaal een station. Begin 20e eeuw Ten noorden van 1913 Aardewerkfabriek het station ontwikkelt zich een grote bedrijvenzone langs de rivier. Stedelijke functies met overlast (slachthuis, metaalfabrieken, veiling, suikerfabrieken) vestigen zich in de Belcrumpolder. 1929 Ingebruikname van de Machinefabriek Backer & Rueb Breda, die uitgroeit tot één van de grootste werkgevers van de stad. Jaren 60 Breda maakt een grote groei noordwaarts door; het industriegebied komt meer binnenstedelijk te liggen. N Jaren 90 Hinderwetgeving leidt tot 500 m de sluiting van de fabrieken aan de Belcrumhaven. 1993 Faillissement Backer & Rueb; leegstand bedrijventerrein. 2020 Ontwikkelvisie 2020: van een industriegebied naar een gebied voor wonen, recreëren en zakelijke dienstverlening. Er worden plannen gemaakt voor de ontwikkeling van een intensief gemengd stedelijk gebied.
Plan
Huidig Huidig
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water trambaan treinspoor
1913 1913 Aardewerkfabriek Aardewerkfabriek Schaal 1 : 10.000
0
100
treinspoor treinspoor
Opdracht Round Hill Capital, G&S Vastgoed, Boelens de Gruyter Schaal Schaal 1 1 :: 10.000 10.000
0 0
100 100
500 500 m m
N N
Voorgestelde transformatie Backer+Rueb wordt het artdistrict van Breda. Met gebruikmaking van de restanten van de machinefabrieken wordt een gevarieerd gebied ontwikkeld, met wonen in de nieuwbouw en bedrijfsruimte, kunstateliers en horeca in de bestaande gebouwen. Opdracht Amvest
47
Lodewijk van Deysselbuurt Amsterdam
Backer & Rueb Breda
Jaren 30 Het Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam (AUP) vormt het sluitstuk van de reactie op de erbarmelijke woonsituatie van veel mensen rond het einde van de negentiende eeuw. De scheiding in de stedelijke functies wonen, werken, recreatie en verkeer die het AUP voorstond, volgt de principes Lodewijk Lodewijk van van Deysselbuurt Deysselbuurt Amsterdam Amsterdam van CIAM, waarbij de architectuur en stedenbouw worden gerelateerd aan de politieke en economische realiteit, de industrialisatie en de Huidig gekoppelde maatschappelijke daaraan veranderingen. Werk concentreert zich in de binnenstad, langs het IJ en in het nog aan te leggen Westelijk Havengebied. Recreatie vindt plaats in parken en groenstroken tussen de woon- en werkgebieden (scheggenstructuur). Jaren 50 De uitvoering van het AUP laat tot na de Tweede Wereldoorlog op zich wachten. Tot aan dat moment zijn de polders ten westen van de stad Plan nog Plan leeg en agrarisch. De Lodewijk 1929Deysselbuurt Machinefabriek is één van de van nieuwe wijken die is ontworpen op basis van functiescheiding. De buurt bevat een stripje met gebouwen waarin kleine voorzieningen kunnen worden gevestigd, maar biedt hoegenaamd geen werkgelegenheid. De beperkte stedelijkheid toont zich in het monotone ritme van bewoners die ’s ochtends de wijk verlaten en ’s avonds weer thuiskomen.
Plan
Huidig Huidig
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water trambaan treinspoor
Voorgestelde transformatie Het plan
1929 1929 Machinefabriek Machinefabriek Schaal 1 : 10.000
0
N voor 500 m de Lodewijk van Deysselbuurt
100
voorziet in een verdichting langs de zuidrand. Dat leidt tot een beter (diverser, Legenda Legenda gemengder) stedelijk woongebied werkruimten werkfunctiemet binnen plangebied langs werkfunctie binnen plangebied de hoofdassen. werkfunctie buiten plangebied
Lodewijk van Deysselbuurt Amsterdam
Plan
H
Huidig Huidig
19
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water trambaan treinspoor
1950 1950 Westelijke Westelijke Tuinsteden Tuinsteden 0 100 Schaal 1 : 10.000
500 m
werkfunctie buiten plangebied overige overige functies functies binnen binnen plangebied plangebied Opdracht Rochdale, buiten Heijmans, Gemeente overige overige functies functies buiten plangebied plangebied Amsterdam water water trambaan trambaan treinspoor treinspoor
d d
500 500 m m
N N Schaal Schaal 1 1 :: 10.000 10.000
0 0
100 100
500 500 m m
N N
48
Legmeer Amstelveen
Korte Noorderweg Hilversum
Legmeer Legmeer Amstelveen Amstelveen
15e-18e eeuw Turfwinning van veengronden ten zuiden van het huidige Amstelveen. Door de afgraving ontstaan grote waterplassen (Legmeer). Eind 19e eeuw Drooglegging van het drassige poldergebied leidt tot de Noorder en Zuider Legmeerpolder. De oorspronkelijke beroepsbevolking stapt van visserij over naar het telen van groente, fruit en bloemen. Eind jaren 70 Aanleg van Legmeer, het grootste bedrijventerrein van de stad, met een brede variatie aan werkgelegenheid. Jaren 90 De expansie van Plan Amstelveen leidt tot de aanleg Plan van de woonwijken Middenhoven en Westwijk; het bedrijventerrein Legmeer krijgt een binnenstedelijke ligging. Begin 21e eeuw Door de aanleg van de metro langs de west- en noordgrens van Legmeer en door het vrijkomen van de relatief kleine bedrijfskavels (worden uitgeplaatst naar het bedrijventerrein in Amstelveen-Zuid (BTAZ)), besluit de gemeente rond 2020 om het terrein te gaan intensiveren naar een gemengd stedelijk woon- en werkgebied.
Eind 19e eeuw Hilversum wordt volwaardig aangesloten op het spoornetwerk. Door de centrale ligging, maar ook door Huidig de aantrekkingskracht die de snelgroeiende stad uitoefent op de arbeidsbevolking, vinden allerlei bedrijven met name aan de westkant van het spoor ruimte voor vestiging. Tussen kleinschalige lintbebouwingen liggen omvangrijke bedrijfsterreinen losjes verspreid, die vaak nauwelijks planmatig zijn ontwikkeld. 1874 Opening station Hilversum. 1881 Opening goederenspoor en Gooische Tramweg Maatschappij. 1885 Vestiging firma Hammann 1975 Bedrijventerrein (onroerend goed). 1896 Vestiging rijtuigenfabriek Overmeijer. Begin 20e eeuw Enkele fabriekspanden worden verkocht en omgebouwd tot woonhuizen. Jaren 80 Ontwikkeling bedrijventerrein Korte Noorderweg. Eind 20e eeuw De ligging vlakbij het centrum en het station wordt als kwaliteit ontdekt. Door verdere bedrijfssluitingen en uitplaatsingen ontstaat ruimte voor een gemengd N programma. 500 m
Plan
Huidig Huidig
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water trambaan treinspoor
1975 1975 Bedrijventerrein Bedrijventerrein Schaal 1 : 10.000
0
100
Voorgestelde transformatie
Voorgestelde transformatie Door de plannen voor het Geuzenpark zullen de meeste bestaande bedrijven verdwijnen en plaatsmaken voor gemengd wonen en werken.
Legenda Gekozen wordt voor een organische Legenda
ontwikkelstrategie waarbij bestaande werkfunctie werkfunctie binnen binnen plangebied plangebied bedrijven ingepast kunnen werkfunctie werkfunctie buiten buiten plangebied plangebied worden naast nieuwe woongebouwen. overige overige functies functies binnen binnen plangebied plangebied overige overige functies functies buiten buiten plangebied plangebied
Opdracht water water Prosperity
Opdracht Prosperity
trambaan trambaan treinspoor treinspoor
Schaal Schaal 1 1 :: 10.000 10.000
00
100 100
500 500 m m
N N
49
MegaStores Den Haag 1843 Ingebruikname station Hollands Spoor. Eind 19e eeuw De snelle groei van Den Haag als centrum van industrie en handel leidt tot de verplaatsing van vervuilende en hinderlijke werkgelegenheid. Er wordt een nieuw havengebied aangelegd, Laakhaven, met een kanaalverbinding naar het Westland. Alle scheepvaartverkeer leidt naar Laakhaven, van de overslag van tuinbouwproducten tot machines en vliegtuigen. Megastores Den Haag Jaren 60 De verliest de Megastores Denbeurtvaart Haag concurrentie met het vrachtverkeer, wat leidt tot een forse afname van het gebruik van Laakhaven. Een belangrijk deel van de bedrijven Huidig in Laakhaven is niet langer levensvatbaar. Door de kleine schaal en de matige bereikbaarheid slaat de verloedering toe. Jaren 80 Besloten wordt het gebied te saneren. Ingezet wordt op de vestiging van grote ruimtevragers in de stad: de Haagse Hogeschool, kantoren en een grote detailhandelslocatie voor meubels, MegaStores. 2000 Opening Haaglanden Plan Plan MegaStores. 1985 Bedrijventerrein 2010 Door de crisis rond 2010 neemt de leegstand verder toe, waarna de gemeente besluit het gebied te gaan transformeren in gemengd hoogstedelijk gebied.
Korte Noorderweg Hilversum
Plan
Huidig Huidig
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water trambaan treinspoor
Voorgestelde transformatie Voor Laakhaven-Midden, waar MegaStores de grootste gebruiker is, wordt ingezet op een hoge dichtheid van wonen en werken. Juist het behoud van Laakhaven voor de werkgelegenheid in de stad is één Nvan 500 demmotieven achter het plan, waarin bijna een kwart van de nieuwbouw is bestemd voor werkfuncties.
1985 1985 Bedrijventerrein Bedrijventerrein Schaal 1 : 10.000
0
100
Megastores Den Haag
Plan
Hu
Huidig Huidig
Ja
Legenda werkfunctie binnen plangebied werkfunctie buiten plangebied overige functies binnen plangebied overige functies buiten plangebied water trambaan treinspoor
Jaren Jaren 80 80 Schaal 1 : 10.000
0
100
500 m
Legenda Legenda
Opdracht COD, binnen Amvestplangebied werkfunctie werkfunctie binnen plangebied werkfunctie werkfunctie buiten buiten plangebied plangebied overige functies functies binnen overige binnen plangebied plangebied overige overige functies functies buiten buiten plangebied plangebied water water trambaan trambaan treinspoor treinspoor
ed ed ed ed
500 500 m m
N N Schaal Schaal 11 :: 10.000 10.000
0 0
100 100
500 500 m m
N N
Rijnboutt magazine
50
Annius Hoornstra zelfstandig adviseur op het gebied van stads- en gebiedsontwikkeling
Werken in de inclusieve stad Het zoeken naar oplossingen gaat gepaard met valse romantiek
Rijnboutt magazine
51
Sjors de Vries ruimtelijk strateeg en directeur van RUIMTEVOLK
Tekst Marieke Berkers Deelnemer gesprek Richard Koek / Fotografie Ineke Oostveen
Hoe en waar we werken speelt een cruciale rol in het debat over de toegankelijkheid van onze steden. Steden voor iedereen toegankelijk houden vergt verandering van beleid, maar is, zo bepleiten Annius Hoornstra en Sjors de Vries, nadrukkelijk ook een plannings- en ontwerpopgave. Een gesprek over werken in de stad van morgen. Grote kans dat in een voormalig fabriekspand in een doorsnee binnenstad tegenwoordig hoogopgeleide whizzkids werken. Drukkerijen of timmerfabrieken zijn omgebouwd tot creatieve hubs of een IT-bedrijf. Niet zelden komen de mensen die hier werken uit alle hoeken van de wereld. In de pauzes kopen ze een latte macchiato om de hoek. In de steden floreert de dienstverlening. De productie is langzaam maar zeker uit het straatbeeld verdwenen. En daarmee ook een belangrijk deel van de stedelijke arbeidsmarkt. Sjors de Vries, ruimtelijk strateeg en oprichter en directeur van RUIMTEVOLK, vindt het hoog tijd voor nieuwe ruimtelijk-economische strategieën. “Veel grote steden transformeren
zich langzaam maar zeker in globaliseringshotels voor internationale bedrijven. Hun economische groei toont opgaande cijfers. Maar wat dergelijke hotel-steden de lokale samenleving en economie opleveren, wordt steeds onduidelijker. Stedelijke voorzieningen zijn in toenemende mate gericht op hoogopgeleiden en tijdelijk verblijf. En verdringing van laaggeschoold en productiewerk zorgt voor een wankel fundament onder de economie.” “De internationalisering heeft ook gevolgen voor het wonen,” vult Annius Hoornstra aan. Hoornstra zag het van dichtbij gebeuren. Eerst in zijn functie van adjunct-directeur bij de dienst Grond & Ontwikkeling Amsterdam en daarna als concerndirecteur Stedelijke Ontwikkeling in
Rijnboutt magazine
52
“De gedachte dat economische groei alle groepen in de stad dient, stuurt nog altijd de wijze waarop we stedenbouw bedrijven” Annius Hoornstra
Zaanstad. “Bedrijven zoals Booking.com in de metropoolregio Amsterdam trekken bijvoorbeeld elk jaar zo’n duizend nieuwe medewerkers aan. Voor een groot deel zijn dat expats. Daardoor groeit de hoofdstad, maar verdwijnen er potentiële woonplekken voor andere bewoners. Dat de woningen in Amsterdam zo duur zijn, komt mede omdat er veel expats wonen.”
“We nemen te weinig ruimte voor een essentiële stap in het ontwerpproces: survey before plan” Sjors de Vries
Sociaaldemocratische verheffingsgedachte Je kritisch uitlaten over internationale groei kent de nodige valkuilen. Hoornstra: “Voor je het weet trekt iemand het debat de politieke hoek in, en gaat het over het in- en uitsluiten van groepen mensen van elders.” De Vries veert naar voren: “Politiek incorrect of niet, tóch moeten we dit gesprek voeren. Omdat deze trend de stad en groepen bewoners daarvan uit elkaar kan drijven, met verregaande sociale segregatie en ontworteling tot gevolg. Daarom is het allereerst belangrijk om je af te vragen waarom een stad duizend mensen van Booking.com zou willen huisvesten. Ten koste van andere ruimtelijke functies die voor meer sociale binding zorgen tussen groepen bewoners. Binding die heel belangrijk is, wil je alle lagen van de arbeidsmarkt in de stad behouden en sociaaleconomische kansen bieden.” Hoornstra zoekt de langere lijnen van de geschiedenis op om te duiden hoe de internationalisering lange tijd, zonder al te veel kritische geluiden, furore heeft kunnen maken. “Dat gemeenten de IT-economie stimuleren, is het
resultaat van een combinatie van de trickle down economics – het idee dat economische groei in eerste instantie leidt tot meer ongelijkheid, maar geleidelijk voor iedereen positieve gevolgen heeft – en de sociaaldemocratische verheffingsgedachte. De gedachte dat economische groei uiteindelijk alle groepen in de stad dient, stuurt nog altijd de wijze waarop we stedenbouw bedrijven. Terwijl dat idee achterhaald is. Kijk maar naar hoe de stad van vandaag erbij staat. Er heeft flinke economische groei plaatsgevonden, maar grote groepen mensen profiteren daar niet van mee.” Valse romantiek van de maakindustrie Hoornstra ziet dat de zorg voor de onderkant van de arbeidsmarkt en het verdwijnen ervan uit de stad wordt opgemerkt door de politiek en door stadsontwikkelaars. “Maar het zoeken naar oplossingen gaat gepaard met een hoop valse romantiek. In visies en beleidsdocumenten wordt veelvuldig geopperd om de maakindustrie weer een plek in de stad te geven. Er wordt dan een beeld geschetst van ambachtelijk dingen produceren met je handen. Een nostalgische en contraproductieve voorstelling van zaken. Er is niks romantisch aan de timmerfabriek van vandaag. Het zijn robots. Wie daar een baan wil vinden moet verstand hebben van logistiek, robots of materiaal. Bij het nadenken over werken in de stad kun je de robotisering beter als startpunt gebruiken. Hoe zien de werkomgevingen van de toekomst er werkelijk uit en waar liggen daar de kansen voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt?” Een betere afstemming tussen werk en opleiding kan ook de stedelijke IT-sector inclusiever maken. Hoornstra: “Dat het goedkoper is om met een advertentie personeel van ver te werven, dan een bewoner op te leiden die hetzelfde werk kan doen, is natuurlijk idioot.” De Vries haakt in met een succesvol voorbeeld van een strategie waarbij werk en opleiding beter op elkaar werden afgestemd. “In de Achterhoek constateerden gemeenten, bedrijfsleven en onderwijs dat de arbeidsmarkt en scholing onvoldoende op elkaar aansloten. Het Graafschap College, dat op
Rijnboutt magazine
53
“Het terugbrengen van sociale en sociaaleconomische binding in de wijken is nadrukkelijk een ontwerpopgave” Annius Hoornstra
twaalf locaties onderwijs op ROC-niveau biedt, ging in nauwe samenwerking met bedrijven en instellingen maatwerkscholing verzorgen. Met succes, want jongeren vinden nu vaker een baan en innovatieve bedrijven zijn geneigd te investeren in de regio. Ook het hightech industriegebied Brainport Eindhoven is een mooi voorbeeld. In Brainport zijn de globale en regionale economie sterk met elkaar verstrengeld en verweven.” Vlaamsche verweefcoach Hoornstra: “Met grondbeleid kun je ontwikkelingen beïnvloeden. Zo zorgen we bij de bouw van sociale woningen ervoor dat economische mechanismen daarop ingrijpen. Bij de markt van bedrijvigheid denken we daar niet over na. Waarom eigenlijk niet? Want dat biedt kansen om beter te sturen waar welk type werk een plek krijgt. Daarnaast is het terugbrengen van sociale en sociaaleconomische binding in de wijken nadrukkelijk ook een ontwerpopgave. Maar wel een die meer vraagt van ontwerpers dan het ontwerpen van een goede plint.” Hij krijgt direct bijval van De Vries. “We moeten uitkijken dat we als ontwerpers de stedelijke dynamiek niet platslaan met de transformatie van industriegebieden in woonmilieus met hokkerige woningen en zogenaamd ‘levendige’ plinten. Het huidige plintdenken is te doelmatig: maak een ruimte van minimaal drieënhalve meter hoog, met veel glas, die vrij indeelbaar is, et cetera.” Hoornstra: “Terwijl de achterliggende opgave bij het maken van goed functionerende plinten gaat over het organiseren van kruisbestuiving tussen mensen en hun activiteiten in een wijk. Kijk breder en zoek daar een goed antwoord op. In Vlaanderen vonden ze voor het verlies van de werkfunctie de zogenaamde ‘verweefcoach’ uit. Deze persoon stelt bij elk project de vraag: hoe kan in deze woning of wijk worden gewerkt? Zo’n plintlocatie is misschien best een goede plek om een programma te laten landen, maar dan moet je randvoorwaarden stellen zodat daar niet de zoveelste Albert Heijn of Etos landt. Wat als we denken vanuit ontwerp? Er zijn logische
knooppunten waar mensen elkaar ontmoeten. Hoe kun je deze plekken zó ontwerpen dat die functie wordt versterkt? Dat vraagt onderzoek naar de logica van wonen en werken op een specifieke plek. Of soms eenvoudiger: bij een gebouw van tien lagen kan een extra laag de verdiensten opleveren voor de onderste verdieping. Die kun je vervolgens tegen kostprijs uitgeven. Dat biedt kansen voor een maatschappelijk relevant programma in gebouwen. Met dit soort gerichte ingrepen kun je de kantines of ‘werkplaatsen’ maken die de stad nu mist – de plekken waar daadwerkelijk ontmoetingen plaatsvinden.”
“Waarom zou een stad duizend mensen van Booking.com willen huisvesten?” Sjors de Vries
Survey before plan De Vries wil nog een punt maken over de verarming van het ontwerpvak. “Architecten en stedenbouwers wordt vaak gevraagd om snel met een ontwerp te komen. Maar we nemen te weinig ruimte voor een essentiële stap in het ontwerpproces: survey before plan. Opdrachtgevers spelen daarbij een sleutelrol.” Hoornstra: “Ik noem mijzelf stadsontwikkelaar. In die rol moet je de tekenen van de tijd kunnen doorgronden. Nu we zien dat het verheffingsdenken, ruimtelijk vertaald in het idee dat stedelijk vernieuwen door sloop- en nieuwbouw voor iedereen positief is, niet meer overtuigend is, moet je de stad met een andere blik gaan bekijken. Als kwartiermaker voor een nationaal programma in Den Haag Zuidwest zie ik bijvoorbeeld dat er, behalve problemen, ook veel energie in de wijk zit. Hoe versterk je die energie zodat werken weer onderdeel wordt van de wijk? Die vraag beantwoorden levert belangrijke ontwerpopgaven op.”
Rijnboutt magazine
54
Marjolein ten Hoonte directeur Arbeidsmarkt en MVO bij Randstad Groep Nederland
David Thelen Sectormanager Gebouwde Omgeving bij MVO Nederland
Rijnboutt magazine
55
“Alles draait om flexibiliteit” Een gesprek over het nieuwe werken
Tekst Mark Hendriks Deelnemer gesprek Richard Koek / Fotografie Ineke Oostveen
De wijze waarop we de komende tijd ons werk organiseren kan sociale segregatie tegengaan. Dat stellen arbeidsmarktdeskundige Marjolein ten Hoonte en David Thelen, Sectormanager Gebouwde Omgeving bij MVO Nederland. “Al jaren voeren we een beleid waarin maakbedrijven buiten de stad worden geplaatst. Het is hoog tijd om dat te keren.” Hoe gaan we in de toekomst werken? Een gesprek hierover kan niet anders beginnen dan met de vraag die heel werkend Nederland bezighoudt: gaan we, nu de coronacrisis op haar einde loopt, weer en masse terug naar kantoor, blijven we thuiswerken of wordt het een mengvorm? Dit dubbelinterview licht al een tipje van de sluier op. Aan de Utrechtse vergadertafel zit Marjolein ten Hoonte, die zich bij Randstad Groep over veranderingen op de arbeidsmarkt buigt. Via het
beeldscherm praat David Thelen mee, vanwege quarantaineverplichtingen aan huis gebonden. Als Sectormanager bij MVO Nederland houdt hij zich ermee bezig hoe veranderingen op de arbeidsmarkt zich in de gebouwde omgeving manifesteren. Ten Hoonte reageert als eerste op de vraag hoe zij aankijken tegen de keuze voor thuiswerken of op kantoor. “Allereerst moeten we ons realiseren dat veel mensen helemaal geen keuze hebben, zoals winkelmedewerkers of verpleegkundigen.
Rijnboutt magazine
56
“Wat verwachten we van de werkplek? Breng dat in kaart en zoek er dan de juiste vorm bij” Marjolein ten Hoonte
Die moeten hoe dan ook naar hun werk. Ten tweede is het niet zo zwart-wit. Ja, qua techniek is inmiddels wel gebleken dat velen op elke plaats en tijd hun werk kunnen doen, maar andere zaken geven uiteindelijk de doorslag of iemand thuis blijft werken of weer naar kantoor gaat.” Ze doelt onder meer op de bedrijfscultuur, op hoe belangrijk het is om (nieuwe) collega’s te zien (en in te werken) in relatie tot het hanteren van een vaccinatieplicht. Maar bovenal, zegt ze, spelen emoties een rol. Voor de een is thuiswerken een zegen – je hoeft niet te reizen, je combineert werk gemakkelijk met privézaken. Een ander mist juist zijn dagelijkse ritje, of vindt thuiswerken en zorgen voor de kinderen onverenigbaar. Volgens haar is er ook verschil tussen jongeren en ouderen. “Jongeren zullen over het algemeen liever naar hun werk gaan voor begeleiding en feedback, om zich te profileren, om ingewerkt te worden. Ouderen vertrouwen vaker op hun netwerk, dat ze ook thuis kunnen raadplegen.” Kantoor van de toekomst Ten Hoonte ziet dan ook liever dat we de coronacrisis aangrijpen om op een fundamenteler niveau onze definitie van de werkplek, van het ‘kantoor’ te herzien. “En dan heb ik het over de werkplek in brede zin, dus ook de fabriek en de winkel. Wat verwachten we van die plekken, wat zijn de wensen, moeten we daar nog wel van negen tot vijf zijn? Breng dat in kaart en zoek er dan de juiste vorm bij.” Op het scherm knikt Thelen. “Ik ben erg benieuwd wat er gebeurt als we straks weer vaker naar kantoor gaan. Werken we dan ook op andere manieren, met gebruikmaking van
allerlei technologieën, om bijvoorbeeld die hybride vormen te realiseren?” Het initiatief van dienstverlener Deloitte komt ter sprake, waar werknemers experimenteren met een ‘kantoor van de toekomst’. Via een robot, een rondrijdende iPad op schouderhoogte, kunnen thuiswerkers een praatje maken met collega’s op de werkvloer. En op stoelen gemonteerde beeldschermen zorgen ervoor dat medewerkers die online meevergaderen op ooghoogte tussen hun collega’s ‘zitten’. “Net zoals het beeldscherm met daarop levensgroot de zangeres Anouk in het tv-programma The Voice of Holland,” reageert Thelen. “Ik vind dat je dit soort experimenten moet omarmen, om zo uit te vinden wat de best werkende mogelijkheden zijn.” Ten Hoonte: “De belangrijkste reden om fysiek samen te zijn, is om iets te creëren, om samen te brainstormen. Ik denk dat het stimuleren van het creatieve proces de voornaamste reden is om naar het werk te komen. Dat moet dus een belangrijk criterium zijn voor de manier waarop we onze werkruimtes inrichten.”
“Dat je wilt wonen en werken in dezelfde wijk, is wereldwijd geaccepteerd. Maar het gebeurt amper” David Thelen
Rijnboutt magazine
57
“Waarom hebben we een kantine als de buren er ook een hebben?” Marjolein ten Hoonte
Werken, wonen, winkelen Over hoe we dat doen, bestaat nog geen eenduidige visie. KPMG hanteert de term ‘clubhuis’, maar dat roept bij Thelen en Ten Hoonte geen warme gevoelens op. Thelen vindt bovendien dat ontwerp en inrichting van het toekomstige kantoor ook afhangen van klimaaten energieambities, die hoe dan ook in de gebouwde omgeving gerealiseerd moeten worden. Volgens hem is het toverwoord flexibiliteit. “Er staat ons veel te wachten. Op het vlak van digitalisering, nieuwe infrastructuren, een andere arbeidsmarkt. Werkruimtes moeten dus makkelijk en snel aanpasbaar zijn. Het ene moment moet je uitbreiden, een halfjaar later moet je als bedrijf weer inkrimpen omdat iedereen online werkt.” Daarnaast roept Thelen op om functies te mengen – zodat in een gebouw niet alleen gewerkt wordt, maar ook gewoond, gewinkeld en gerecreëerd. Hij krijgt bijval van Ten Hoonte, die absoluut niet begrijpt waarom elk bedrijfspand zijn eigen voorzieningen heeft. “Dat is toch raar? Waarom hebben we een kantine als de buren er ook een hebben? Ik zou graag zien dat bedrijven dit soort functies delen. En dat ze ook ruimte bieden aan gezamenlijke kinderopvang. Of aan een bakker, een café.” Ze noemt de bedrijven op de High Tech Campus Eindhoven, waar een eigen kantine verboden is. “De gemeenschappelijke kantine in de plint werkt ontmoeting en uitwisseling tussen werknemers van verschillende bedrijven in de hand. Let wel, dit mengen en delen van voorzieningen is niet alleen voorbehouden aan de diensten- en creatieve sector. Ook makers en andere meer industriële bedrijven doen dit. Die delen bijvoorbeeld 3D-printers.”
In de architectuur en stedenbouw duikt steeds vaker de campustypologie op om de menging tussen wonen en werken voor elkaar te krijgen – vaak aangevuld met voorzieningen en onderwijsinstellingen. Ten Hoonte: “Een campus? Vroeger noemden we dat toch gewoon een buurt? Hier ging je naar school, daar haalde je brood, hier deed je dit, daar deed je dat.” Thelen is iets positiever. “Een campus kan een kleine samenleving zijn, voor geborgenheid zorgen. Een fysieke plek waar functies en mensen echt verbonden zijn. Zeker in een gedigitaliseerde samenleving kan dat goed functioneren en zelfs tot zingeving leiden – omdat je tot echte sociale contacten komt, tijdens en buiten je werk. Het is bovendien een ruimtelijke opzet die het delen van voorzieningen mogelijk maakt.” Toch snapt hij de scepsis van zijn gesprekspartner. “Een campus roept de associatie op met het hoger onderwijs. Het gevaar bestaat dat ze als enclaves in de stad liggen.” Ten Hoonte knikt: “Ik heb de indruk dat voor cruciale en dagelijkse functies, zoals zorg en hulp in het huishouden, op campussen vaak geen plek lijkt te zijn.” In ketens denken Het brengt Thelen en Ten Hoonte op een onderwerp dat hen beiden aan het hart gaat: de voortgaande segregatie, die niet alleen op de woningmarkt plaatsvindt maar ook in hoe we in de stad werken. “Ik zou graag zien dat we in steden en wijken in ketens gaan denken,” zegt Ten Hoonte. “Dus dat de hoogleraar die aan studenten uitlegt hoe je een gebroken been behandelt in direct contact staat met diegene die het gips zet. Of dat een hightech bedrijf als ASML nauw
Rijnboutt magazine
58
“Er staat ons veel te wachten. Op het vlak van digitalisering, nieuwe infrastructuren, een andere arbeidsmarkt” David Thelen
verbonden is met zijn toeleveranciers, die de onderdelen voor hun chipmachines produceren.” Hier en daar zijn er geslaagde voorbeelden – zoals de Eindhovense Brainport Industries Campus – maar volgens Ten Hoonte wordt de maakindustrie over het algemeen stiefmoederlijk behandeld. “Al decennialang voeren we een beleid waarin maakbedrijven buiten de stad worden geplaatst. Het is hoog tijd om dat te keren.” Rigoureuze koerswijziging Dan snijdt Marjolein ten Hoonte een elementaire kwestie aan. Het wel of niet hebben van betaald werk is volgens haar doorslaggevend in de keuzes die we in ons leven maken. Ga maar na, een baan – en alle harde kaders die daarbij horen, zoals contracten, pensioenregelingen, salaris – bepaalt in veel gevallen of we een huis kunnen kopen, onze zorgverzekering kunnen betalen, de kinderen een opleiding kunnen bieden. Dat kan en moet anders, meent Ten Hoonte. “Het is tijd voor een rigoureuze koerswijziging waarin we ons streven naar bestaanszekerheid op een andere manier kunnen beïnvloeden. Om te beginnen door koopen huurwoningen weer betaalbaar te maken, door de kloof tussen arm en rijk te dichten.” Ze vervolgt: “Werknemers moeten het heft in handen krijgen. Zodat we straks zelf kunnen bepalen hoe we ons over de arbeidsmarkt bewegen, of we een nieuwe opleiding willen volgen, of we willen verhuizen zonder bang te zijn dat een eventueel ontslag roet in het eten gooit.” Die focus op de werknemer mist Ten Hoonte nogal eens in de discussies over verduurzaming en duurzaam ondernemen. “Het gaat al snel over planet en profit, maar hoe zit het met de people?
Een duurzame manier van werken betekent dat we zelf nadenken over hoe we tot ons 67e voor onszelf zorgen. Dat we zelf nadenken over onze productiviteit, over wel of niet omscholen, over ons netwerk.” 34-urige werkweek Het relaas van Ten Hoonte brengt David Thelen op het belang van een werkomgeving die welzijn en gezondheid bevordert. “Een werkplek ‘waar je de lucht kunt zien’, die in verbinding staat met de buitenwereld. Met een inrichting die inspeelt op een veranderend werkritme, waar de balans met andere belangrijke zaken in het leven is hersteld.” Dit klinkt simpel, maar in de praktijk ziet Thelen te weinig vernieuwende typologieën. Hij wijt dat aan het juk van de hoge grondprijzen, maar vooral aan het gebrek aan regie. “Kijk, het concept dat we net op tafel leggen, dat je wilt wonen en werken in dezelfde wijk, is wereldwijd geaccepteerd. Maar het gebeurt amper.” Ten Hoonte: “Het is van de gekke dat in de Amsterdamse Bijlmer loftwoningen van een miljoen euro verrijzen, in een stadsdeel met overwegend lagere inkomensgroepen en waar de werkeloosheid hoog is.” Het gebrek aan coördinatie en sturing wijt Thelen aan onwetendheid en vrees. “Als we dit gesprek echt goed willen voeren, moeten we met de billen bloot.” Met instemming refereert hij aan Achmea, de zorgverzekeraar die onlangs een 34-urige werkweek invoerde. “Ik ben benieuwd welke discussies en overwegingen nodig waren om de keuze voor een zesurige werkdag te legitimeren. Daar kunnen anderen een voorbeeld aan nemen.”
Rijnboutt magazine
“Het onzichtbare zien, daar gaat het om” Architectuuronderwijs en de praktijk
Dick van Gameren decaan van de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft
59
Rijnboutt magazine
60
Tekst Catja Edens Deelnemer gesprek Frederik Vermeesch / Fotografie Ineke Oostveen
Sinds 2019 is Dick van Gameren decaan van de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft. Dit voorjaar presenteerde hij een meerjarenplan dat zich richt op de maatschappelijke rol van de architect. Een gesprek over de architect als vertaler en verbinder, het belang van samenwerken en de kwaliteit van de Nederlandse ontwerptraditie. Een meerjarenplan opstellen, is dat business as usual? “Het idee is dat de opleiding zich eens in de zoveel jaar opnieuw profileert. Zelf ben ik nu ongeveer tweeënhalf jaar decaan, dus voor mij is dit de eerste keer. Ons plan is vooral gericht op samenwerking. Wat bindt die vier afdelingen van Bouwkunde: architectuur, stedenbouw, bouwtechniek en management? Dat lijken soms werelden op zich en tegelijk liggen er allerlei onbenutte kansen in samenhang en samenwerking. De basis is het idee dat de universiteit geen gesloten enclave is. Er spelen vraagstukken in de samenleving en we verwachten van onze studenten dat ze die verkennen en daarin hun positie bepalen. Het perspectief op wat je als architect aan de samenleving kunt bijdragen is de laatste jaren behoorlijk veranderd. Samenwerking en een integrale benadering worden steeds belangrijker. Centraal in ons meerjarenplan staan drie grote maatschappelijke uitdagingen: stedelijke ongelijkheid, de klimaatcrisis en de schaarste aan grondstoffen. Dat zijn onderwerpen die direct gelieerd zijn aan ruimtelijk ontwerp, maar die zo complex zijn dat je ze niet louter vanuit ons eigen vakgebied kunt benaderen. Daarom is het zo goed om binnen Bouwkunde met de vier afdelingen samen op te trekken en andere faculteiten binnen de TU Delft op te zoeken. Daarnaast werken we samen met collega-instellingen voor onderzoek en onderwijs, zoals de Erasmus Universiteit en
het Erasmus Medisch Centrum, maar ook met het Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions (AMS), een samenwerking van TU Delft, Wageningen University & Research (WUR) en Massachusetts Institute of Technology (MIT).”
"Centraal staan de vraagstukken van stedelijke ongelijkheid, de klimaatcrisis en de schaarste aan grondstoffen" De faculteit Bouwkunde van de TU Delft is zeer internationaal georiënteerd. Wat is er specifiek Nederlands aan de opleiding? “We hebben inderdaad veel buitenlandse studenten, en een groot deel van de onderzoekers en docenten is eveneens afkomstig uit het buitenland. We laten ons inspireren door visiting professors als Marina Tabassum uit Bangladesh, met haar benadering die lokale cultuur, klimaat, materialen en geschiedenis combineert. En visiting professor Anne Lacaton, die ons uitnodigt om het vak te benaderen vanuit het idee dat we alleen nog gebruiken wat we al hebben. Interessant is ook visiting professor Tatiana Bilbao, die zich richt op de eindeloze urbanisaties in Mexico. Daarbij blijft de worteling van onze opleiding in Nederland heel belangrijk. Een grote kwaliteit van de Nederlandse ontwerpcultuur is de integratie van schalen, het bij elkaar brengen van gebouw,
Rijnboutt magazine
stad en landschap. In het buitenland zie je vaak een tweedeling tussen planning – meer in de zin van landinrichting – en het gebouw, met weinig daartussen. De ontwerpcultuur in Nederland onderscheidt zich door een getrapte benadering en de verbindingen tussen de schalen, een kwaliteit die we met de uitdagingen van vandaag heel goed kunnen gebruiken.”
“De slag van data naar het ruimtelijk ontwerp is niet altijd even evident” Management in the Built Environment komt in jullie plan naar voren als een afdeling met veel kansen. Ligt de oplossing vaker in orgware, denk je? “Management gaat over dingen voor elkaar krijgen. De hele wereld is in transitie, niet alleen wat betreft energie en klimaat maar ook op veel andere terreinen. Ontwerpers proberen die transities te vertalen in concrete ruimtelijke voorstellen, maar daar moet je mensen wel in meekrijgen. Daarin heeft management een sleutelrol. Je ziet dat op meer plekken, zoals op de Bartlett School for the Built Environment van University College London. Zij hebben een campus in OostLonden, een gebied dat met het Olympic Park een enorme impuls heeft gekregen. Daar werken ze nu
61
met verschillende faculteiten en partners samen om met lokale partijen, waaronder bewoners en kunstinstellingen, de transitie verder inhoud en gestalte te geven. Daarin is het proces en hoe je dat organiseert heel belangrijk. Iets vergelijkbaars zetten we nu op met Erasmus MC en de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Er is een enorm verschil in levensverwachting tussen Rotterdam-Zuid en Rotterdam ten noorden van de Maas. Je kunt dat constateren – en iedereen schrikt daarvan – maar dan moet je er ook iets aan gaan doen, op een ontwerpende, nadenkende en onderzoekende manier. Daarbij speelt proces een hoofdrol. Want als je dat goed managet en vormgeeft, dan zorgt dat voor de aansluiting tussen ontwerpers enerzijds en bewoners en gebruikers van de plek anderzijds.” Wat is de connectie tussen de opleiding Bouwkunde en de praktijk van de architectenbureaus? “Als opleiding lever je nooit volleerde architecten af. Het is hier geen praktijksimulatie. We leiden onderzoekende ontwerpers op die zaken met elkaar kunnen verbinden en in staat zijn om die ruimtelijk te vertalen. Dat betekent niet dat ze al helemaal weten hoe je een project realiseert. Die kennis kunnen ze hier wel krijgen, maar ze leren het vaak in de praktijk en daarvoor is natuurlijk de Beroepservaringperiode (BEP) heel geschikt. Het is anders dan vroeger, toen Bouwkunde vooral een professionele scholing aanbood. Tegenwoordig
62
Rijnboutt magazine
“Met de krotten gaan ook de sociale structuren tegen de grond”
is dit een academische opleiding en dat maakt academisch onderzoek een cruciaal onderdeel van het werk. Toch kiezen we er niet voor om op de faculteit alleen mensen die gepromoveerd zijn in dienst te nemen, zoals in het buitenland wel gebeurt. Bij Bouwkunde zoeken we zeker ook docenten uit de praktijk van de ontwerpbureaus.” In het meerjarenplan wordt de ambitie uitgesproken om de architect van de toekomst op te leiden. Wat kenmerkt die architect? “Die architect heeft een brede blik, staat open voor inzichten van buiten de eigen discipline en werkt vanuit het besef dat architectuur geen autonoom vak is maar dat de kracht ligt in verbindingen. De inspiratie daarvoor komt uit verschillende hoeken. Op een grote faculteit als die van ons gaat dat van filosoof Peter Sloterdijk tot socioloog Richard Sennett, van het werk van socioloog en filosoof Bruno Latour tot dat van econoom Thomas Piketty, en vele anderen. Zo bereiden wij onze studenten erop voor dat zij een wezenlijke maatschappelijke bijdrage kunnen leveren door via het ontwerp de dingen bij elkaar te brengen. Het gaat om de architect als vertaler en verbinder. Naast de traditionele ontwerpmethoden beschikt de ruimtelijk ontwerper ook over een nieuw instrumentarium. Dan gaat het met name over datagedreven ontwerp en artificial intelligence. Er zijn tegenwoordig enorme hoeveelheden data beschikbaar waarvan bijvoorbeeld iemand als Maarten van Ham, onze hoogleraar Urban Geography, gebruikmaakt voor zijn onderzoek naar stedelijke ongelijkheid. Die data leveren, tot op buurtniveau, inzichten op die we als stedenbouwkundigen en architecten kunnen gebruiken. Toch is die slag naar het ruimtelijk ontwerp niet altijd even evident. Van artificial intelligence weten we dat het kan
helpen om patronen te vinden en combinaties te verkennen, bijvoorbeeld in het werken met data. Maar hoe geavanceerd algoritmes ook worden, ze zullen de ontwerper nooit kunnen vervangen. Die is als vertaler en verbinder in staat samen te werken en kennis te combineren, en kan tegelijk de intuïtie laten spreken. Een ontwerpproces is namelijk nooit puur rationeel. Zelf heb ik de Global Housing research group opgericht. Die richt zich op stedelijke vraagstukken in de Majority World, het deel van de wereld dat we tot voor kort de Global South noemden. Neem Addis Abeba, een stad die hoofdzakelijk bestaat uit informal settlements. In een geregisseerde stedelijke ontwikkeling met een tabula rasa benadering worden die wijken nu in rap tempo gesloopt. Belangrijk punt is echter dat met de krotten ook de sociale structuren tegen de grond gaan, en dat heeft een verwoestend effect op de gemeenschap. We hebben verschillende Ethiopische PhD-kandidaten in Delft die onderzoek doen naar dit onderwerp. Daarbij spelen data en mapping opnieuw een grote rol. Het gaat erom zowel het zichtbare als het onzichtbare te zien, om oog te hebben voor zowel de fysieke stad als de sociale verbanden en structuren die daarin een plek vinden. Wie zich bijvoorbeeld in de zichtbare en onzichtbare kwaliteiten van informal settlements verdiept, zal zich realiseren dat mensen daar niet alleen wonen maar er ook hun inkomen genereren. Wie ontwerpt voor een sloppenwijk doet er dus goed aan om dat niet puur als een woningbouwprobleem te benaderen. Dat geldt ook voor het actuele woningvraagstuk. Daarvoor moeten we het niet zoeken in kwantitatieve oplossingen, we hebben juist veel verschillende strategieën en ontwerpen nodig die samen recht doen aan de stedelijke realiteit.”
Rijnboutt magazine
Colofon Rijnboutt Magazine no. 13 Redactie Jan van Grunsven (hoofdredacteur), Carlijn Bosch, Janneke Griep, Richard Koek Tekst Marieke Berkers, Catja Edens, Kirsten Hannema, Mark Hendriks, Jorinde Seijdel, Charlotte Thomas, Rufus de Vries en Rijnboutt (Jan van Grunsven, Richard Koek) Eindredactie Monique Montanus Fotografie Filip Dujardin (Bouwmaterialendorp Brussel), Frederik Hamelynck (portret Kristiaan Borret), Ineke Oostveen (portretten), Rufus de Vries (beeldessay), Geert van der Wijk (Backer+Rueb Breda) en Rijnboutt (overig) Illustraties en visuals Stefano Barile (Legmeer Amstelveen, Lodewijk van Deysselbuurt Amsterdam, Merwede Utrecht, MegaStores Den Haag), Wire Collective (Hamerkade Amsterdam) en Rijnboutt (overig) Bijdrage "Het nieuwe werklandschap" Klara Mitlenerova (plantekeningen), Annemiek Wiggers (onderzoek) Vormgeving Thonik Druk NPN Drukkers Oplage 2.300 Copyright Rijnboutt / november 2021 We hebben alle moeite gedaan om de eigenaren van beeldrecht te achterhalen. Eigenaren van beeldrecht die we niet hebben bereikt, vragen we contact op te nemen met press@rijnboutt.nl.
63
Rijnboutt Moermanskkade 317 1013 BC Amsterdam +31 (0)20 530 48 10 office@rijnboutt.nl www.rijnboutt.nl /rijnboutt @rijnboutt @rijnbouttnl