2 minute read
De navelstreng doorgesneden Overdenkingen van verbinding
Door de radio klinken afwisselend statische ruis en korte boodschappen. Een opgeblazen, witte ruimteman maakt met trage bewegingen een wandeling over de buitenwand van het ruimteschip. De zichthorizont is gevuld met een grote blauwe planeet, vol lichtende werveling. Net als de ruimtereiziger zich iets verder van het schip verwijdert, slaan er plots als een sterrenregen enkele kleine meteorieten door de ruimte. Geluidloos. De dikke witte slang, gevlochten uit enkele verbindingen tussen man en schip, is doorgesneden. De astronaut glijdt traag wentelend weg, de donkere ruimte in. De radioverbinding blijft nog een tijdlang boodschappen aanleveren. Hij antwoordt niet langer. Hij wordt nu zelf een hemellichaam, een brok ijs dat voortdrijft op de golven van zwaartekracht. Tot één aantrekkende kracht het winnen zal en hij steeds sneller valt naar de bron van die kracht.
Filosofie/
Advertisement
Uren zijn voorbijgegaan, soms tergend traag in momenten van pijn, soms ongemerkt snel en vol gebeurtenissen. Nu ligt de baby op de buik van zijn moeder. De vader krijgt een schaar aangeboden en instructies: daar moet je knippen. De navelstreng blijkt een vreemde zachte weerbarstigheid tegen doorgesneden worden. Een interactie die voor altijd als een herinnering in je vingers achterblijft. De vroedvrouw doet daarna de afwerking aan moederskant. De vader houdt liefdevol de baby op zijn borst. Buiten schroeit de zon.
Twee heel korte verhaaltjes van een verbinding die verbroken wordt. Er dan niet meer is. Niet meer verbonden. De baby is niet langer verbonden met de moeder. De astronaut niet meer met het moederschip. Dat laatste is fataal. Ook de baby is nog niet in staat om in de nieuwe ruimte waarin hij nu leeft te overleven. Hij wordt aangelegd en krijgt borstvoeding, zowel stoffelijke moedermelk als leven schenkende vadermoeder-ethers. In de baarmoeder was hij als een orgaan van de moeder, of misschien omgekeerd. Volkomen één. Levend uit één bloed. Die veilige ruimte, zijn oorsprong, heeft hij nu verlaten. Hij is aangeland in een grote ruimte waarin hij zelf ademen kan. Heel geleidelijk zal zijn bloed evolueren en eigen bloed worden. Drager en uitdrukking van zijn ziel in wording. Waarin van wat voorafging een imprint aanwezig is die hij ervaart als een diep en voortdurend verlangen naar de oorsprong. Een verlangen naar een eenheid die hechter is dan elke verbinding die hij in zijn leven zal aangaan. Er is dus in die prille ziel een drang naar blijven leven en een verlangen naar verbinding, als het best haalbare surrogaat voor de herinnerde toestand van bestaan-in-eenheid. Anders, als we uitgaan van een ziel die meerdere incarnaties omspant: de ziel wekt in de verschijningsvorm, in haar instrument, een verlangen naar de beleefde eenheid met de oorsprong. Het lichaam, het instrument, heeft zijn eigen drang tot blijven leven. Die beide bewegingen samen (in elkaar gevlochten als een navelstreng) zijn de drijfveren van zowat alles in ons mensenleven, in onze individuele en collectieve realisaties, onze cultuur, onze beschavingen. Het verlangen naar verbinding en het aangaan van verbindingen, het hechten, leidt tot een realiteit die in een wat langer abstract sprookje verteld kan worden.