Twee gouden ringen - Terugblikken

Page 1

1 De

predikant

Rogier klemt zijn vingers om de houten trommelstokken. Op het witte doek dat tegen de muur van de herberg is gespijkerd, is het beeld van een Hollands legerkamp te zien. Rogier kijkt er ingespannen naar. Hij weet dat Sooi nu een nieuw glasplaatje in de toverlantaarn schuift. Het publiek houdt de adem in. Sooi vertelt zo boeiend! Rogier moet altijd weer opletten dat hij zich niet laat meeslepen. Dat mag niet, want hij heeft namelijk een belangrijke taak. Hij moet op tijd de juiste geluiden laten horen. Voor hem op een kleine tafel liggen een ratel, een trommel, een glazen fles, een speeldoos, een emmer water, doosjes met kralen, belletjes, een houten plank, een deegrol, tinnen platen, koperen deksels, en allerlei andere dingen waarmee hij geluid kan maken. Hij weet uit zijn hoofd bij welke zin hij welk voorwerp moet pakken. Sooi vertelt verder. Rogier houdt zijn trommelstokken klaar. ‘“Spanjaarden!” schreeuwde de kapitein.’ Bij die zin laat Rogier de stokken op het trommelvel roffelen. Er komen een paar bloederige taferelen voorbij. Een meisje gilt als er een plaatje verschijnt waarop een hoofd wordt afgehakt. Dan wordt haar aandacht afgeleid door Rogier. Die bootst het knallen van musketten na, door twee harde houten stokjes tegen elkaar te slaan. 7


Als het laatste plaatje is vertoond en de Hollanders gewonnen hebben, barst er luid gejuich en applaus los. Natuurlijk winnen de Spanjaarden niet, bedenkt Rogier, terwijl de spanning van de voorstelling van hem afglijdt. Spanjaarden zijn katholiek en dat zou het protestantse publiek niet pikken. Hier, in de Republiek der Verenigde Nederlanden, mag je wel katholiek zijn, maar niet in het openbaar. De Zuidelijke Nederlanden, waar Sooi vandaan komt, zijn dan weer wel officieel katholiek. Sooi vindt het allemaal onzin, zegt hij altijd. Wat hem betreft mag iedereen geloven wat hij wil. De meid steekt de kaarsen weer aan, terwijl de waard kroezen vult met bier en wijn. Sooi dooft het olielampje in de lantaarn. De lichtbundel verdwijnt en het doek wordt weer gewoon doek. De betovering is verbroken. 8


Rogier stopt zijn spullen in een koffer. Hij is blij dat ze eindelijk weer eens een goed bezochte voorstelling hebben gehad. In de winter zijn er geen kermissen en jaarmarkten. En dan is rondtrekken met een toverlantaarn op je rug geen pretje. Het jaar 1776 is erg koud begonnen en de ijzige kou duurt nu, na drie weken, nog altijd voort. Met een beetje extra geld kunnen ze wat langer op één plek blijven. Hier in Koudekerke bijvoorbeeld. De kamer in de herberg aan het dorpsplein is schoon en ruim, en het eten is goed, hoewel niet echt goedkoop. Maar eten is nergens goedkoop. Een brood kost gemakkelijk drie stuivers. Het publiek dromt rond de tafel met de toverlantaarn. Vol ontzag kijken ze naar het vreemde ding dat zulke spannende beelden op de muur kan toveren. Dan vliegt de deur van de herberg open. Een ijskoude windvlaag zeilt de gelagkamer binnen. Geschrokken kijkt iedereen om. In de deuropening staat een man in een lange, zwarte mantel. ‘Zondaars!’ brult hij. ‘Beseft u niet dat de Here u ziet?’ Hij rukt zijn hoed af, die net als zijn mantel witbespikkeld is door de sneeuw. ‘Schortinghuis!’ hoort Rogier de mensen fluisteren. ‘De predikant!’ De predikant slaat met een driftig gebaar de sneeuw van zijn hoed en keilt hem op de toog. Met grote stappen loopt hij naar de tafel met de toverlantaarn, rukt een glazen plaatje uit Soois hand en gooit het met kracht op de grond. Het breekt in drie stukken. ‘Nee!’ roept Rogier. Het levert hem een woedende blik op. ‘Hoe durft u ons dorp te verderven met dergelijk duivels tuig...’ de predikant wijst afkeurend op de toverlantaarn, ‘...en dan ook nog waar kinderen bij zijn!’ Hij wendt zich tot de geschrokken dorpe9


lingen. ‘Gevangen bent u, gevangen in de illusie van deze duivelskunstenaars! Zij maken u tot een prooi van de Boze!’ Sooi hangt over de toverlantaarn heen, alsof hij hem wil beschermen tegen de uithalen van de razende predikant. Maar hij kan niet voorkomen dat de predikant een greep doet in de koffer, er een paar kistjes met plaatjes uithaalt en ze hard tegen de grond smijt. ‘Verlaat deze zondige plek, waar drank de geest benevelt!’ schreeuwt hij tegen het publiek. Rogiers blik schiet naar de waard, maar die staat met een lap over de toog te vegen alsof het hem allemaal niet aangaat. De predikant houdt de deur van de herberg open en kijkt de mensen duister aan. Een voor een druipen ze af, met een korte knik naar de waard. Rogier moet zich inhouden om niet te schreeuwen. Stelletje lafaards! Waarom laten ze zich als kleine kinderen de les lezen? Schortinghuis draait zich weer naar Sooi. ‘In de hemel is geen plaats voor mensen zoals u. En in dit dorp ook niet. Maak dat u wegkomt!’ Als de deur achter hem dichtvalt, zakt Sooi bij de puinhoop neer. Langzaam gaat zijn gerimpelde hand in de richting van een scherf, maar het lijkt of hij de kracht niet heeft om hem op te rapen. Rogier probeert hem overeind te trekken. ‘Toe Sooi, het is niet goed voor je been om zo op de grond te zitten. Pak een stoel, kom maar. Ik ruim de boel wel op.’ Sooi haalt snel en piepend adem, alsof hij niet genoeg lucht krijgt. Met tranen in de ogen raapt Rogier de scherven bij elkaar en stopt ze terug in de kistjes. De toverlantaarn en de glasplaatjes zijn Soois kostbaarste bezit. Hij heeft alle taferelen op de plaatjes zelf bedacht en geschilderd. Uren, dagen, maanden werk, in één tel vernield. 10


Gelukkig heeft de predikant niet alle kistjes op de grond gesmeten. Maar zeker de helft van de plaatjes is onbruikbaar geworden. ‘Predikant Schortinghuis heeft veel invloed in het dorp.’ De stem van de waard doet Rogier opschrikken uit zijn gedachten. ‘Ik vind hem een bruut,’ flapt hij eruit. ‘Luister eens hier, jongen.’ De waard steekt een waarschuwende vinger naar hem op. ‘De mensen hier hebben ontzag voor hem. Onrust in het dorp kunnen we missen als kiespijn. En ik wil geen ruzie met Schortinghuis. Dus jullie kunnen maar beter opkrassen.’ ‘Maar we hebben al betaald voor vannacht!’ protesteert Rogier. De waard steekt zijn hand onder de toog en legt de muntstukken neer die Rogier hem die middag gegeven heeft. De donkere blik in zijn ogen zegt genoeg. Rogier zucht. ‘Kom Sooi, we moeten gaan.’ Hij geeft Sooi zijn versleten jas aan en helpt hem de koffer met de toverlantaarn op zijn rug te hijsen. Rogier heeft al verschillende keren aangeboden om de lantaarn te dragen, maar dat wil Sooi niet. ‘Jij hebt je eigen koffer,’ zegt hij dan. Dat is waar, maar Rogiers koffer is een stuk lichter dan die van Sooi. Rogier vindt zichzelf intussen groot en sterk genoeg om de lantaarn te dragen. Toch dringt hij niet aan. Even later staan ze buiten in de ijzige kou.

11


2 Leuntje Rogier heeft geen idee hoe laat het is, maar het is allang donker. Het dorp lijkt uitgestorven. Iedereen is blijkbaar zo snel mogelijk naar huis gegaan. Een gure wind snijdt dwars door Rogiers kleren heen en doet sneeuwvlokjes grillig dansen in de lucht. Hij huivert. ‘Sooi, waar gaan we naartoe?’ vraagt hij. Sooi hoest en schudt zijn hoofd. ‘Ik weet het niet,’ zegt hij. ‘Maar we vinden wel wat. Dat doen we toch altijd?’ Hij glimlacht, maar Rogier ziet best dat hij er zelf ook niet echt in gelooft. ‘Hé, psst, lantaarnjongen!’ hoort hij plots. Verbaasd kijkt hij om zich heen. Wie is daar? ‘Hier!’ Er verschijnt een gestalte om de hoek van de herberg. Het is een meisje. Ze heeft haar omslagdoek stevig om haar schouders en hoofd geslagen. Als ze voor hen staat, doet ze haar doek een klein beetje naar beneden. Rogier herkent haar. Het is het meisje dat gilde bij het plaatje van de onthoofding. ‘Ik weet wel een plekje waar jullie vannacht kunnen slapen,’ zegt ze. Ze heeft een vriendelijk gezichtje, met grote ronde ogen. Rogier schat dat ze een paar jaar ouder is dan hij. ‘Ik ben Leuntje,’ vertelt ze. ‘Ik werk als meid op hofstede ’t Noordhof, aan de rand van het dorp. Bij de hofstede staat een wagenhuis. De boer en de boerin hoeven niet te weten dat jullie daar zijn. Als jullie morgen maar weg zijn zodra het licht wordt.’ 12


Rogier en Sooi knikken dankbaar. ‘Dat is erg aardig van je. Waarom doe je dit voor ons?’ Leuntje haalt haar schouders op. ‘Gewoon. Ik vond de voorstelling heel mooi en de dominee ging veel te hard tekeer tegen jullie. Dat hadden jullie niet verdiend. En ik ken de waard een beetje. Hij doet het in zijn broek voor Schortinghuis. Ik had wel zo’n vermoeden dat hij jullie weg zou sturen. Daarom heb ik hier gewacht. Gaan jullie mee?’ Door het verlaten dorp gaat ze Rogier en Sooi voor naar de hofstede. In het wagenhuis staan twee grote boerenwagens. In een van de wagens ligt een stapel jutezakken. ‘Hier kunnen we wel een bed van maken,’ zegt Rogier. Hij helpt Sooi op de wagen en draait zich naar Leuntje. ‘Dank je wel,’ fluistert hij. Ze staat bij de mendeur van het wagenhuis. ‘Ik wek jullie morgenvroeg bij zonsopgang,’ zegt ze. ‘Ik hoop dat jullie hier een beetje kunnen slapen.’ Als ze weg is, krijgt Sooi een hoestbui, die hij tevergeefs probeert te smoren in zijn mouw. ‘Die zakken…’ hijgt hij. ‘Ik kan er… niet… tegen…’ Hij maakt zo’n akelig geluid dat Rogier even bang is dat hij zal stikken. Happend naar adem duikt Sooi helemaal in elkaar om zo weinig mogelijk lawaai te maken. Met trillende handen opent Rogier Soois ransel en haalt er het kruikje jenever uit dat Sooi altijd bij zich draagt. Hij wipt de stop eraf en duwt het in Soois hand. Dan schikt hij de jutezakken tot een bed. Het ligt niet echt lekker en ze hebben allebei last van het stof, maar dat nemen ze voor lief.

13


’s Nachts kan Rogier de slaap niet vatten. Naast zich hoort hij de raspende ademhaling van Sooi. Waar moeten ze morgen naartoe? Het is januari en steenkoud. Hijzelf is jong en gezond, maar Sooi wordt te oud en te zwak om dagen achtereen door de sneeuw te zwerven, zeker met zijn kreupele been. Dat been is een overblijfsel uit de tijd dat Sooi soldaat was. Dertig jaar geleden diende hij in het leger dat de Zuidelijke Nederlanden moest verdedigen tegen de Fransen. In een grote veldslag raakte hij ernstig gewond. Hij moest het leger verlaten en kocht een toverlantaarn. Sindsdien trekt hij door stad en land met zijn voorstellingen. Sooi kan ongelooflijk spannend vertellen over oorlogen. Over die van lang geleden, tussen de Hollanders en de Spanjaarden, waarin zijn overgrootvader nog gevochten heeft. Voor de Spanjaarden, maar dat vertelt hij er in de Noordelijke Nederlanden niet bij. Ook over de oorlogen tegen de Fransen heeft hij talloze verhalen, en over zijn eigen heldendaden als soldaat. Rogier zucht. Hij kan zich Sooi best voorstellen als dappere soldaat. Sooi was altijd dapper en vrolijk. Ook als ze niks te eten hadden of als ze ergens weggejaagd werden. Want dat is heus wel vaker gebeurd, maar nog nooit op zo’n manier als vandaag. Sooi doet raar, denkt Rogier. Hij lacht bijna nooit meer. Het is of hij moe is. Alleen als hij zijn verhalen vertelt, leeft hij op. Rogier draait zich om. Het stof van de zakken prikt in zijn neus en keel. Hij knijpt zijn neus dicht en probeert de telkens opkomende hoest weg te slikken om Sooi niet wakker te maken. Hij ziet Soois borstkas zwoegend op en neer gaan, alsof het ademen hem moeite kost. 14


De tijd van pruiken en revoluties 1700 - 1800 Buitenhuizen Liever het platteland In de gouden eeuw waren veel mensen schatrijk geworden van de handel met Oost- en West-IndiÍ. Deze rijken konden zich een extra huis op het platteland veroorloven. Dat was heel prettig. In de winter kon je best in de stad wonen, maar in de zomer was dat niet zo’n pretje. Het was er druk, warm, lawaaiig en het kon er verschrikkelijk stinken, omdat iedereen zijn afval in de grachten dumpte. Deze rijken brachten de zomer liever door op het platteland, in de frisse lucht. Daarom hadden ze buitenplaatsen, luxe landhuizen die ze inrichtten als echte paleisjes. Langs de rivier de Vecht tussen Utrecht en Amsterdam en op het Zeeuwse eiland Walcheren stonden veel van zulke buitenhuizen.

Twee keer het buiten Duinbeek in Oostkapelle: op een tekening uit de 18e eeuw en op een foto zoals het nu is.

Bijschrift

Kasteel Ter Hooge in Middelburg had in de 18e eeuw een vijver met een plezierjachtje. Ook was er een hertenkamp.

89


Een kijkje in Kasteel Duivenvoorde in Voorschoten. Het kasteel werd in de 17e eeuw omgebouwd tot buitenplaats.

Bijna alles ging mee De vrouw, kinderen en het personeel van een rijk gezin woonden vaak de hele zomer op het platteland. Daarom verhuisden heel veel spullen uit het huis in de stad mee naar de buitenplaats. Servies, sommige meubels, schilderijen, kleding, boeken‌ en in de herfst verhuisde alles weer mee terug. Het vervoer ging met een schuit over het water, of met een wagen over de weg. Maar het huis in de stad moest ook bewoonbaar blijven, want het werk van de man in de stad ging natuurlijk gewoon door! De meeste mannen verbleven dan ook maar met tussenpozen op hun buitenplaats.

Een rijke familie op hun buitenplaats.

90

Zeeduin in Oostkapelle: hier wonen verre familieleden van de eerste man van Cecilia Steengracht, het meisje uit het verhaal.

Luxe leven Op de buitenplaats leidden de bewoners een luxe leventje. Ze nodigden geregeld vrienden en familie uit, maar ook geleerden, schilders, dichters of componisten. Ze gaven tuinfeesten en diners, hielden vis- en jachtpartijen, en organiseerden concerten en toneelvoorstellingen. Al die bijeenkomsten waren niet alleen voor de gezelligheid. Ze waren voor de rijke families ook een gelegenheid om te tonen hoe rijk ze waren, om zaken te doen en om geschikte personen te vinden met wie hun kinderen konden trouwen.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.