Wat moet ik doen? Ik luister naar wat de klant graag wil.
De bruid wil haar haar laten opsteken.
De tiener wil op zijn popidool lijken.
14
Ik geef raad en maak de klant mooi.
De klant krijgt een kapsel dat bij haar past.
Het haar van de vrouw is dof. De kapper raadt een speciale shampoo aan.
15
Soms gaat het goed ...
Soms gaat het niet goed...
Het kapsalon draait goed.
De klant is heel tevreden.
16
Enkele kapsters hebben zich ziek gemeld. De anderen kunnen de drukte niet aan.
De klant doet moeilijk.
17
Wat heb ik nodig?
stijltang
haardroger
kappersschaar
kapperswastafel
handschoenen kam
werkwagen borstel
droogkap
rollers en spelden handdoeken haarproducten 18
19