Insecten
in elke tuin
welkom
Een boekje vol tips voor (meer) insecten in je tuin!
koninginnepage
Insecten in de tuin: goed voor alles en iedereen Buiten de erkende bossen, groen- en natuurgebieden raakt de natuur in onze Vlaamse landschappen steeds meer versnipperd. De resterende open ruimte wordt door vele gebruikers opgeëist: nieuwe verkavelingen, nieuwe bedrijven, nieuwe wegen, sportterreinen, meer intensieve landbouw … Daarbij verdwijnt echte natuur steeds meer in het verdomhoekje. Natuurgebieden worden groene eilanden die steeds harder van elkaar gescheiden worden door kunstmatige, natuuronvriendelijke inrichtingen en activiteiten. Toch kunnen jij en ik echt iets doen om de natuur ook buiten de beschermde groenzones meer kansen te bieden. We kunnen in onze tuinen een ‘stukje natuur’ creëren, gebiedjes die aantrekkelijk zijn voor
streekeigen planten en dieren. Akkoord, één natuurvriendelijke tuin zal het verschil niet maken. Maar vele kleintjes maken een groot. Indien we erin slagen om vele tientallen tuinen meer natuurvriendelijk te maken, vormen die samen ecologische schakels en stapstenen tussen de grotere natuurgebieden. En dat is enorm belangrijk om wilde planten en dieren, groot en klein, op een duurzame wijze te laten overleven. Dit boekje vertelt je waarom insecten zo belangrijk zijn in onze natuur. Je vindt er praktische tips om je tuin zo in te richten en te beheren dat meer soorten insecten er zich graag vestigen.
Inhoud: 3. Wat is een insect ? 4. Insecten en andere kriebels. 5. Vlindervriendelijke planten. 6. Aan de slag. 8. Welke insecten in jouw tuin? 13. Andere kriebels. 14. Hoed je voor de teek. 15. Colofon.
INSECTENBROCHURE P.02
Wat is een insect?
zijn zijdelingse uitstulpingen op het borststuk. Daardoor bezitten ze wel geen eigen spieren! De beweging wordt mogelijk gemaakt door een speciale schikking van de borstspieren.
Insecten vormen de talrijkste groep van het dierenrijk. Ongeveer drie vierde van alle gekende diersoorten zijn insecten. Waardoor onderscheiden deze succesrijke diertjes zich van de andere kriebels uit onze natuur?
Van alle diersoorten kennen insecten de meest uitgesproken gedaanteverwisseling of metamorfose. Men spreekt van een volledige metamorfose indien er zich tussen de beginfase (het eitje) en het volwassen dier (imago) nog een meer andere fases voordoen, meestal als larve of rups.
Keren we eerst even terug naar de bioklas. Weet je nog: het dierenrijk wordt onderverdeeld in Stammen, elke Stam wordt opgedeeld in Klassen. Die worden verder opgesplitst in onderklassen, orden en families. Je hebt bijvoorbeeld de Stam van de Holtedieren, de Stam van de Weekdieren, enz. De Stam van de Geleedpotigen bevat zes Klassen:
Enkele kleine groepen insecten (zilvervisjes) kennen geen duidelijke metamorfose. Het diertje dat uit het ei komt verschilt weinig van het volwassen dier. Via de vervellingen neemt het stapsgewijs de volwassen vorm aan. Bij insecten zoals libellen en sprinkhanen verschilt het larvale stadium niet zoveel van het volwassen stadium. Dergelijke larven noemt men nimfen.
Klasse 1: schaaldieren (voorbeelden: krab, watervlo) Klasse 2: trilobieten (bevat enkel fossiele soorten) Klasse 3: degenkrabben (bijvoorbeeld de pijlstaartkreeft) Klasse 4: veelpotigen (miljoenpoten en duizendpoten) Klasse 5: spinachtigen (voorbeelden: kruisspin, mijten, teken) Klasse 6: insecten (honingbij, koolwitje, kevers) De klassen worden dan verder opgesplitst in onderklassen, orden en families.
Algemene kenmerken van de insecten Men neemt aan dat de eerste landbewonende geleedpotigen er wormachtig uitzagen. Insecten zijn in dit opzicht heel sterk geëvolueerd. Door zich aan te passen aan het landleven wisten ze hun verspreiding gevoelig uit te breiden. Lucht en bodem als levensruimte bieden het voordeel dat dieren zich snel en ver kunnen verplaatsen. Bovendien weten de insecten dankzij hun fysische eigenschappen en kleine afmetingen een groot aantal leefgebieden en biotopen te bezetten: kaal zand, grasland, dicht bos, levende én dode bladeren, dood hout, onder stenen en in holle stengels, boomschors, … Alle geleedpotigen bezitten een uitwendig skelet dat uit het sterke chitine bestaat. Een uitwendig skelet of pantser kent voor- en nadelen. Bij dieren met een inwendig geraamte (de gewervelde dieren) wordt een groot deel van het lichaam door beenderen ingenomen. De lichaamsruimte wordt bij de geleedpotigen echter helemaal benut door organen en spieren. Het spierstelsel is bij insecten dan ook bijzonder sterk ontwikkeld en naar verhouding véél krachtiger dan bij gewervelden. Het grootste nadeel is wel dat een uitwendig geraamte grotere dieren minder goed van pas komt. Elk insect bezit een geleed lichaam dat bestaat uit segmenten. Elk segment kan voorzien zijn van aanhangsels. Alle volwassen insecten hebben 3 paar poten. Dat aantal schijnt voor allerlei doeleinden ideaal te zijn. Vergelijk bijvoorbeeld de beweeglijkheid van een loopkever met de relatieve traagheid van een kruisspin, die één paar poten meer bezit. Niet alleen het lichaam is geleed, ook de aanhangsels bestaan uit segmenten. Dat geeft aan de ledematen een bijzondere plasticiteit en de mogelijkheid tot allerlei omvormingen en aanpassingen.
Andere insecten, zoals kevers, bijen, wespen of vlinders, hebben larven die in lichaamsbouw en levenswijze totaal verschillen van het volwassen insect. Sommige larven hebben poten en ogen (kevers, vlinders), andere zien er uit als blinde, pootloze wormen, zoals de maden van vliegen. Deze insecten kennen nog een bijkomend stadium in de metamorfose, namelijk de pop. Tijdens deze wonderlijke tussenfase wordt het lichaam van de larve (rups) totaal omgebouwd tot een volwassen dier. Dat gebeurt via een dubbel proces: enerzijds ontbinding, anderzijds heropbouw. De leefwijze van insecten is logischerwijs nauw verbonden met hun jeugdfases. Insecten met een volledige metamorfose kennen andere noden en behoeften dan insecten met een onvolledige metamorfose. De voornaamste kenmerken van de insecten kunnen we als volgt samenvatten: 1) Het lichaam is verdeeld in 3 delen: de kop, het borststuk of thorax en het achterlijf of abdomen. Bij spinnen echter bestaat het lichaam uit 2 delen: een kopborststuk en een achterlijf. 2) Het kopje draagt één paar sprieten (spinnen hebben er geen; miljoenpoten en duizendpoten hebben er ook één paar). Deze sprieten of antennen zijn de dragers van belangrijke zintuigen: tast, reuk, smaak. Daarnaast zijn er twee samengestelde ogen (facetogen) of hoogstens drie gewone ogen (spinnen hebben acht ogen). Facetogen kunnen bewegende objecten zien en volgen. Op de kop treffen we nog drie paar monddelen aan, nl. een paar bovenkaken en een eerste en een tweede paar onderkaken. Deze laatste zijn omgevormd tot een zogenaamde onderlip. De monddelen verschillen sterk naargelang de voedselgewoonten: bijten, steken, zuigen … 3) Aan het borststuk zitten drie paar vijfledige poten en twee paar vleugels vast. 4) Het achterlijf bevat zeer belangrijke aanhangsels zoals de voortplantingsorganen (vb. de legboor bij sprinkhanen) of steekapparaten (wespen, bijen). 5) De ademhaling gebeurt langs talloze tracheeën. Dit zijn fijn vertakte adembuisjes die de lucht rechtstreeks in contact brengen met de weefsels. 6) De bloedsomloop is open, het bloed circuleert dus vrij in de lichaamsholte. 7) De uitscheiding gebeurt door de zgn. buisjes van Malpighi die in verbinding staan met de darm. Auteur: Chris Develter
De insecten zijn de enige dierengroep waarvan de vliegorganen zich niet ontwikkelden ten koste van de ledematen. De vleugels INSECTENBROCHURE P.03
Insecten (en andere kriebels) in de tuin. Best ! Of pest? Binnen een stabiele biotoop of een onverstoord leefgebied speelt elke diersoort zijn eigen rol en draagt daardoor bij tot de duurzaamheid en de aantrekkelijkheid van het gebied. Ook in jouw tuin! De diverse soorten insecten spelen er elk hun eigen rolletje binnen het grote raderwerk dat natuur heet. Wij, mensen, benaderen en waarderen dit evenwicht vaak vanuit begrippen als “nuttig” en “schadelijk”. Om even binnen deze logica te blijven, kan je de insecten opdelen volgens de 4 grote ecologische functies die ze vervullen: - De opruimers breken organisch afval af en helpen composteren: ze ruimen dode planten én dode dieren op en brengen de voedingsstoffen weer in omloop. - De planteneters bekijken we wel eens met een scheef oog: bladluizen, vele soorten rupsen, wantsen, kevertjes, … , knabbelen of zuigen aan levende planten. - De bestuivers maken de bevruchting van bloemen en bloesems mogelijk, zodat er zaadvorming en vruchtontwikkeling ontstaat op planten, struiken en bomen. En ze zorgen dus ook voor veel voedsel voor ons, mensen. - De beheerders houden als roofdiertjes de aantallen insecten (en andere ongewervelden) onder controle en verlossen ons van diverse plaagsoorten. Onder de opruimers tellen we vooral kleine soorten, zoals springstaartjes, zilvervisjes, oorwormen. Vele andere ongewervelde diertjes versterken de opruimploegen: slakken (miskende opruimers!), pissebedden, miljoenpoten, regenwormen, … Ook vliegen zijn opruimers, helaas tot vervelens toe … Zonder de bestuivers, zoals de honingbij en de wilde bijtjes, zweefvliegen, vlinders, kevers en nog vele andere insecten, komen we allemaal snel in de problemen. Fruit, vele groenten, maar ook industriële voedselproducten kunnen we enkel dankzij hun tussenkomst telen en oogsten. Plaagsoorten opereren soms met velen, zoals bladluizen, of alleen, zoals de teek. Wie voor voldoende soortenrijkdom en variatie in de tuin zorgt, zal slechts zelden met echte schade geconfronteerd worden! Gelukkig zijn er de beheerders of roofinsecten, die grote aantallen van die lastposten doden en opeten: de groene gaasvlieg en het lieveheersbeestje (en hun larven), wespen, de roofwants, de schorpioenvlieg, libellen, waterjuffers, roofkevers. Ook spinnen horen bij dit legertje roofkriebels waar niet wij, mensen, maar wel vele andere insecten en ongewervelden voor gruwelen. Een natuurvriendelijke tuin trekt heel wat soorten van elke groep aan, waardoor een natuurlijk evenwicht ontstaat tussen planteneters, afvaleters en rovertjes. En daar wordt je tuin alleen maar beter van!
groot koolwitje
Ook in jouw tuin vlinders? Vlinders fladderen vrolijk en kleurrijk van bloem naar bloem en betekenen alleen al daardoor een meerwaarde voor de tuin. Bovendien zorgen ze ook voor de bestuiving van heel wat planten. Indien je enkele basisregels respecteert, is het in feite niet zo moeilijk om je tuin aantrekkelijk te maken voor deze prachtige insecten. Het allerbelangrijkste is om veel nectarplanten, van diverse soorten, aan te planten. Vlinders voeden zich het liefst met energierijke nectar. Die kunnen ze met hun lange tong uit de diepste bloemkelken opslorpen. Vlinders houden ook van zonnige, windluwe plekjes in de tuin. Een bloemrijk graslandje, omgeven door struiken en enkele bomen, wordt snel een vlinderparadijsje. Om ervoor te zorgen dat vlinders zich ook succesvol kunnen voortplanten, behoeft de tuin wel enkele ingrepen. Vlinderrupsen voeden zich met de blaadjes van allerlei struiken en kruiden. Sommige van die kruiden zijn niet echt populair in de tuin. Brandnetel en zuring bijvoorbeeld. Toch is het erg belangrijk om in je tuin enkele ruige, ‘verwaarloosde’ plekjes met dergelijke planten te dulden. Brandnetels zijn immers het uitverkoren voedsel van (onder andere) kleine vos, dagpauwoog, landkaartje en gehakkelde aurelia. Zuring trekt dan weer de prachtige vuurvlinders aan. Rupsen van koolwitjes leven uiteraard van koolplanten. Het boomblauwtje en de citroenvlinder verkiezen struiken als vuilboom en wegedoorn. Het boomblauwtje neemt ook genoegen met klimop. De waardplant van het mooie oranjetipje is de pinksterbloem en enkele aanverwanten. In de tuin leggen ze ook hun eitjes op lookzonder-look, judaspenning en damastbloem. Rupsen verpoppen zich vaak goed verborgen tussen allerlei plantenrommel. Sommige soorten overwinteren op die manier. Andere soorten overwinteren als eitje, vastgemaakt aan de plantenstengels. Wanneer je in de herfst alle plantenresten gaat opruimen en afvoeren, verdwijnen ook die poppen en eitjes uit je tuin. Op die manier gooi je letterlijk de toekomstige populatie vlinders (en andere insecten) op de composthoop. Het is veel beter om alles tijdens de winter met rust te laten, en pas in het voorjaar op te ruimen. Een vlindervriendelijke tuin zal zeker ook allerlei andere, nuttige insecten aantrekken: wilde bijtjes, roofkevers, zweefvliegen ... En die vormen op hun beurt lekkere hapjes voor vele tuinvogels, egels, spitsmuisjes. In geen tijd bruist je tuin van het leven. Een echt natuurreservaatje! INSECTENBROCHURE P.04
Vlindervriendelijke planten: maken van je tuin een echt natuurreservaatje. oranjetipje
Koninginnenkruid (Eupatorium purpureum)
Beemdkroon (Knautia arvensis)
Distel (carduus spec.))
Lavendel (Lavendula spec.)
Vlinderstruik (Buddleja spec.)
Hemelsleutel (Sedum spec.)
Liguster (Ligustrum vulgare)
Klimop (Hedera spec.)
Braam (Rubis fruticosus)
Damastbloem (Hesperis matronalis)
Ijzerhard (Verbena bonariensis)
Herfstaster (Aster Novi-belgii) INSECTENBROCHURE P.05
Aan de slag Tips voor een insectenvriendelijke tuin Wat zon, wat schaduw, wat warmte, wat luwte ... voor elk wat wils! Insecten zijn koudbloedig. Hun lichaamswarmte, en dus ook hun bezigheid, hangt af van de omgevingstemperatuur. Aangezien insecten klein zijn, is het plaatselijke microklimaat erg belangrijk. Een insectenvriendelijke tuin omvat dus zowel zonnige en windluwe als beschaduwde en frisse plekjes. Larven of rupsen stellen soms heel andere eisen dan de volwassen insecten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij vlinders en libellen. Om de volledige ontwikkelingscyclus te kunnen voltooien moet de tuin voldoen aan de wensen van beiden, en dat liefst op korte afstand. Insecten hebben ook nood aan overwinteringplaatsen, schuilplekjes tegen regen en wind, plaatsen waar de eitjes veilig zijn ... Oude boomstronken, hoopjes takken, graspollen, holle stengels, gestapelde bakstenen of dakpannen zijn voorbeelden van interessante microbiotopen! Hoe meer variatie de tuin bezit in plantensoorten en structuren, met zowel vlakke (horizontale) als hoge (verticale), liefst gelaagde vegetaties, met open en gesloten delen, des te rijker en gevarieerder de insectenpopulatie wordt. Heel wat soorten zullen er nest- en schuilgelegenheid vinden, mogelijkheden om te overwinteren of zich te voeden. Nogal wat dieren zullen er zelfs heel hun hele levenscyclus kunnen voltooien. De basis: inheemse bloe(se)mrijke struiken en bomen De voedselpiramide begint altijd bij de plantenwereld. Hoe meer soorten planten, hoe groter de keuze voor bloembezoekende en plantenetende insecten. Kies bij voorkeur voor inheemse planten, aangepast aan de bodem en het (micro)klimaat. Streekeigen planten leven al zo lang samen met allerlei dieren, dat ze voor elkaar nuttig en betekenisvol zijn. Heel onze inheemse dierenwereld is in zijn dagelijkse strijd om te overleven grotendeels afhankelijk van streekeigen planten. De meeste plantenetende insecten zijn echte specialisten, sommige voeden zich uitsluitend met een onderdeel (blad, vrucht, stengel...) van één welbepaalde inheemse plantensoort.
Volgende reeks houtige (streekeigen) gewassen (alfabetisch gerangschikt) zijn zeer aantrekkelijk voor allerlei insecten: Appel, braam, els, hazelaar, hondsroos, hulst, kamperfoelie, klimop, lijsterbes, (eenstijlige) meidoorn, rode kornoelje, sleedoorn, sporkehout (of vuilboompje), taxus, (gewone) vlier, wilg, wilde liguster, winterlinde, zoete kers, zomereik De toverformule: geleidelijk, gefaseerd én regelmatig beheren Hoe hoger de vegetatie, hoe koeler en vochtiger het microklimaat dat er tussen in heerst. Hoe lager de vegetatie, hoe warmer en droger het microklimaat. Wanneer er een geleidelijke overgang (‘gradiënt’) van lage naar hoge begroeiing aanwezig is, kunnen insecten vlotter de temperatuurverschillen opvangen. Ze zoeken de lagere begroeiing op om zich op te warmen en de hogere vegetatie om verkoeling te zoeken. Ruige terreintjes zijn bij vele insecten bijzonder in trek. Wanneer je die echter, bijvoorbeeld in het najaar, in één keer maait en opruimt, wordt dit desastreus voor de diertjes die er leven. Door het opruimen van alle stengels, bladeren, bloemen, vruchten of zaden, verdwijnt in één klap alles wat de diertjes nodig hebben om te overleven: zowel de eitjes, larven of poppen die de soort verzekeren, als alle voedsel, schuilplaatsen en beschutting. Voor de insecten heeft dit hetzelfde effect als een vernietigende tsunami! Insectenvriendelijk tuinieren houdt in dat bij het maaien of opruimen altijd een deel (minimum 20 %) van de vegetatie behouden blijft. Dit deel kan dan later wel gemaaid of opgeruimd worden. Een andere, zeer goede, mogelijkheid is dat in plaats van alles elk jaar te maaien, jaarlijks de helft tot 1/3 van de bloemenweide gemaaid wordt. Heel wat insecten (en andere ongewervelden) kunnen zich in de loop der jaren aanpassen aan een bepaald regelmatig beheer. Bepaalde soorten zullen zich ontwikkelen en standhouden bij het gekozen beheer. Zo ontstaat er een ecologisch evenwicht tussen het beheer en de biodiversiteit. Als het tuinbeheer echter voortdurend wijzigt, krijgen de diertjes geen kans om zich aan te passen.
INSECTENBROCHURE P.06
Klein is fijn, zeker voor insecten!
Nestkasten voor insecten?
Dank zij hun kleine afmetingen zijn vele insecten niet echt afhankelijk van grote landschapstypes, zoals loofwouden of rietmoerassen, om te kunnen overleven. Ze stellen zich vaak tevreden met microlandschapjes zoals een stevige graspol, een stapel dode takken, een braamstruweel, een bloemenveld, een hoopje zand, … Volgende microbiotopen die je ook in de tuin kan realiseren, zijn van levensbelang voor ongewervelden: vrijstaande bomen, heggen, paddenstoelen, graspollen, dode bomen (eventueel enkel de stam en aanzet van hoofdtakken), holle stengels, oude nesten en holen, gestapelde stenen of houtstapels, steile hellingen, zonnige zandplekjes, dood hout, poelen, mosvegetaties, lege slakkenhuizen, braamstruweel, ... De diertjes kunnen er het hele jaar door gebruik van maken als nest- en schuilplaats, veilige plek om eitjes te leggen en om te verpoppen, winterverblijfplaats, schuilplek tegen predatoren of weersinvloeden, rustplaats, jachtschuilplaats, aanhechtingspunten voor webben, uitkijkpost om zich met de opwaartse luchtstroom te laten meevoeren, enzovoort.
Behalve door stuifmeel- en nectarplanten te voorzien en de tuin niet al te netjes op te ruimen, kan je insecten ook helpen door extra nestgelegenheid aan te bieden. Dank zij de promotie die de voorbije 2 jaar voor insectenhotels of ‘beestentorens’ wordt gevoerd, raakt dit idee steeds beter bekend. Elke tuin zou moeten voorzien in enkele houten blokken met voorgeboorde gangetjes of bundels van bamboe, riet- of andere holle stengels stokjes, waar solitaire bijen en wespen hun eitjes in kunnen leggen. Met diverse gangetjes van 3 tot 8 mm breed en zo diep mogelijk (maar wel steeds de achterzijde afgesloten houden) kan je diverse soorten aantrekken. Je plaatst dergelijke blokken of bundels best op een zonnige, goed bereikbare, open en wat beschutte plek. Ze kunnen best het hele jaar ter plaatse blijven, schoonmaken hoeft niet.
In hoge graspollen zal je een veel rijkere diversiteit aan insecten vinden dan in gemaaid gras. In een bult van gestreepte witbol werden tijdens een studieonderzoek 300 tot 400 geleedpotigen gevangen, 60 tot 80 soorten spinnen (25%), springstaarten (21%), kortschildkevers (27%), tripsen (9%), mijten (9%), loopkevers, vliegen en wespen. Ook oude hekpalen en afrasteringen, vooral op zonnige plaatsen, of stapels dood hout zijn bij een groot aantal insecten erg gezocht als nestplaats. Zij gebruiken scheuren, spleten en oude boorgangen vàn kevers om hun nakomelingen in groot te brengen. Habitatcontinuïteit’, of afstappen van oude gewoontes Nogal wat microbiotopen blijven maar een beperkte tijd bestaan: een houtstapel blijft enkele weken liggen, een dode boom wordt na enkele maanden gekapt. Het is van groot belang dat er in de tuin niet één maar meerdere microbiotopen aanwezig zijn, liefst in verschillende stadia van afbraak en op niet al te grote afstand van elkaar. Het beheer moet dus gericht zijn op het behoud of stimuleren van het ontstaan en de ontwikkeling van microbiotopen. Het is dus ook essentieel om sommige traditionele onderhoudsmaatregelen achterwege te laten of minder intensief uit te voeren. Nuttige tips voor een insectenvriendelijk beheer • laat vrijstaande zieke of dode bomen ongemoeid • voorkom bodemverdichting onder de bomen, hier verpoppen immers vele insecten. • verwijder geen heggen, dood hout, mos, losliggende stenen en andere microbiotopen • Beheer extensief en kleinschalig. Veel microbiotopen hebben sterk te lijden onder intensieve begrazing en betreding, maaien en branden. • laat braam- en vlierstruiken waar mogelijk rustig betijen. • voer grof maaisel niet volledig af, maar laat in elk geval een deel liggen. Verbrand het in geen geval. • behoud de hoogteverschillen in de tuin, ook als ze klein en ogenschijnlijk onbeduidend zijn. • zorg ervoor dat er enkele plekken zijn waar de bodem onbegroeid is en in de volle zon ligt. • gebruik gekloofde afrasteringpalen van onbehandeld hout, liefst met de schors er nog omheen. Oude palen hoeven niet te worden vervangen, zet gewoon een nieuwe naast de oude.
Hommels en oorwormen maken graag gebruik van oude vogelnestkasten of omgekeerde, half ingegraven bloempotten met wat mos en strooisel in. Steeds meer worden ook vlinderkastjes gebruikt: de afmetingen van een (gesloten) mezenkast, enkel voorzien van enkele smalle spleten waar de vlinders met gesloten vleugels net doorheen kunnen. Wat los strooisel en droge blaadjes binnen in de kast maken deze schuilplaats compleet. Ook met enkele hoopjes gestapelde materialen in de tuin zal je veel insecten (en andere tuinkriebels) blij maken: een takkenhoop, dakpannen, bakstenen, … Je laat dit natuurlijk voor langere tijd onaangeroerd. Bij Natuurpunt zijn, naast nestkasten voor vogels, egels, eikelmuizen of vleermuizen, ook verscheidene kasten voor insecten te verkrijgen. Er bestaan kasten voor de hoornaar, oorwormen, gaasvliegen, hommels, solitaire bijen en wespen, te huisvesten. Ideaal om deze biologische krijgers van lastige insecten te steunen. Zo is er een insecten-combikast die door zijn gevarieerde interieur onderdak biedt aan verschillende soorten nuttige insecten. Slecht nieuws voor bladluizen: er werd vastgesteld dat deze in bijna alle gevallen met 90 % worden gereduceerd!
INSECTENBROCHURE P.07
Een wonderwereld van insecten: ook in jouw tuin!
steenhommel
Onbekend is onbemind, dat geldt zeker voor insecten. Eerlijk, wat weet je echt van de kriebeldiertjes die in de meeste tuinen regelmatig of zelfs talrijk voorkomen? Wist je bijvoorbeeld dat insecten een onmisbare schakel vormen voor het natuurlijke evenwicht, ook in jouw tuin? Ze helpen actief mee om afval te verteren, bloemen en bloesems te bestuiven, lastige ondiertjes te verdelgen, en nog zoveel meer. Bovendien zijn het wonderlijke wezentjes om te bekijken en hun - vaak onvoorstelbaar boeiende - leefwijze te leren kennen. Laat je meeslepen in de wonderwereld van de insecten. In jouw eigen tuin! Zilvervisjes horen bij de meest primitieve insecten. Ze kunnen acht tot tien jaar worden: zeer respectabel voor een insect! Je komt ze zelden tegen, maar toch komen ze in vrijwel elke keuken, zolder of kelder voor. Zilvervisjes houden van donker en vochtig, ze lusten ongeveer alle organische stoffen in huis: suiker, papier, lijm, leer, stof, kruimeltjes, ‌ Echt schadelijk zijn ze nooit. Zilvervisjes kunnen niet vliegen, maar zijn wel supersnel, je krijgt ze moeilijk te pakken. Ze vervellen ook als volwassen diertje, wat andere volgroeide insecten nooit doen. Mannelijke zilvervisjes zijn zeldzaam. Daarom plan-
ten de vrouwtjes zich vaak voort zonder bevruchting. Is er wel een mannetje in de buurt, dan blijken zilvervisjes een opwindend seksleven te hebben. Het mannetje spint in een hoekje wat draden en deponeert daaronder een druppeltje sperma. Het vrouwtje wordt vervolgens onder de draad gelokt, ze draait zich om en begint een soort ballet waarbij mannetje en vrouwtje dezelfde bewegingen maken. Het mannetje probeert daarbij het vrouwtje met haar achterlijf net boven zijn druppeltje zaad te krijgen, zodat ze bevrucht wordt. Springstaarten zijn erg klein, je krijgt ze niet gemakkelijk te zien. Toch leven ze in grote aantallen op organisch afval, zoals bladval en plantenresten. Het zijn belangrijke opruimers in de natuur! Zelf prijken ze dan weer op het menu van loopkevers en andere roofinsecten, spinnen, tuinvogels (mezen, heggemus, winterkoning, roodborst) en andere insecteneters (spitsmuizen, egels). Laat daarom zoveel mogelijk bladafval en strooisel liggen. Zo krijg je heel wat leven in de tuin! Libellen en waterjuffers zijn nauwe verwanten. Libellen zijn fors gebouwd en houden hun vleugels in rust steeds open gespreid. Waterjuffers zijn erg slank en meestal kleiner, in rust houden ze hun vleugels naast het lichaam. De larven van beiden leven altijd in het water. Een poel is dus onmisbaar om deze sierlijke diertjes naar de tuin te lokken. Zowel de larve als het volwassen dier zijn volleerde rovers. De larve jaagt op muggenlarven in het water, de volwassen insecten op vliegende muggen en vele andere insecten. Die vangen ze met hun poten, waarmee ze een vangnetje maken. Voor mensen zijn libellen en waterjuffers echter compleet ongevaarlijk. Het volksgeloof - dat ze kunnen steken - berust helemaal op niets. Wie libellen en waterjuffers in de tuin wil, houdt er in de tuinvijver liefst geen (grote) vissen op na. De diertjes hebben ook nood aan voldoende waterplanten om als volgroeide larve uit het water te klauteren, uit de larvehuid te kruipen en als volwassen insect te verschijnen. Eens de vleugels uitgestrekt en gedroogd zijn kan het dier zijn vliegkunsten demonstreren. Veldsprinkhanen hebben korte voelsprieten en eten enkel planten. Ze verkiezen grotere tuinen met INSECTENBROCHURE P.08
zonnig hooiland. Het zijn muzikale talenten die urenlang kunnen ‘striduleren’. Hun instrument is hun lijf: op de poot staat een rasp, die over een kam op de vleugel gestreken wordt. Sabelsprinkhanen hebben lange voelsprieten Ze horen thuis in bosranden en verkiezen dus tuinen waar bomen en struiken overgaan in hoge planten en grassen. Je kunt er de struiksprinkhaan en de boomsprinkhaan ontmoeten. Ze komen wel eens op licht af en zitten dan ’s avonds op het raam. Sabelsprinkhanen lusten af en toe een brokje vlees en zijn dus nuttige predators. De grote groene sabelsprinkhaan maakt in zwoele zomers een sjirpend geluid dat doet dromen van zuiderse oorden. Nobody is perfect. Ook de kakkerlakken niet. Deze insecten vormen een orde op zich. Eigenlijk zijn het hulpjes die alleen maar afval opeten en dus meehelpen aan de kringloop des levens. Maar soms verspreiden ze een rare geur, of kunnen ze ziekten overbrengen. Als ongenode huisgenoten kunnen ze dus op weinig sympathie rekenen. In de zomerse tuin ontdek je af en toe wel eens ‘koekoeksspog’: een vlok schuim, net alsof er iemand op de planten gespuugd heeft. De dader is geen ongemanierde huisgenoot, wel een klein insect: een cicade. Cicaden overleven de winter niet, hun eitjes doen dit wel. In het voorjaar komen de nimfen uit, ze moeten een paar keer vervellen om volwassen te worden. De nimf boort haar zuigsnuit in de plant waarop ze geboren is en voedt zich zo met de plantensappen. Ze filtert er voedzame suikers uit, de rest wordt uitgescheiden. Tegelijk blaast ze lucht door de anus, zodat er schuimbelletjes ontstaan. Dit schuim dient een dubbel doel: enerzijds maakt het de nimf onzichtbaar en lijkt het ook wel onsmakelijk voor rovers. Anderzijds beschermt het schuim het kwetsbare beestje tegen uitdroging. In dat schuim kan het beestje rustig verder groeien en vervellen tot ze een volwassen cicade wordt. Waarom noemen we dit schuim nu ‘koekoeksspog’? Je vindt de schuimvlokken vooral in de periode dat de koekoek in onze streken verblijft: van half mei tot half augustus. En vooraleer slimme biologen het
verband met de schuimcicade ontdekten, nam de volkswijsheid aan dat een onbeleefde koekoek hier en daar wat speeksel had uitgespuwd. Wantsen zijn er in vele kleuren en vormen. Ooit was de bedwants een echte lastpost, die bloed zoog terwijl je sliep. Gelukkig dwong de verbeterde hygiëne deze parasiet terug naar af. Bladwantsen zuigen met hun lange snuit de sappen uit de planten. De familie van de wantsen telt enkele nieuwkomers in de regio. Ze vallen op door hun kleur en hun massale aanwezigheid op bepaalde planten. De pyjamawants of rode zwartstreepwants maakt al een tijdje zijn opmars vanuit het zuiden. Deze mooie verschijning leeft op schermbloemigen zoals berenklauw en engelwortel. In de lente kunnen de vuurwantsen massaal verschijnen. Deze wants kleurt felrood met zwarte vlekken op de rug, net een Afrikaans masker. Vuurwantsen leven vaak onder lindebomen, waar ze van de vruchtjes snoepen. De aanblik van honderden roodzwarte vuurwantsen doet nogal wat mensen huiveren. Geen paniek echter: ze zijn onschadelijk en gaan zich na een tijdje weer verspreiden. Nauw verwant aan de wantsen zijn de bladluizen. Die zuigen ook plantensappen en kunnen wel degelijk schade aanrichten aan tuinplanten. Gelukkig kennen ze heel wat vijanden: lieveheersbeestjes, gaasvliegen, oorwormen, …. Ook heel wat vogels pikken ijverig bladluizen op. Als het dan nog niet lukt om ze weg te krijgen, kan een koude waterstraal een goede remedie zijn. Het helpt ook om een aftreksel van knoflook of brandnetel op de luizen te sproeien. Gaasvliegen zien er met hun sierlijke, netvormige vleugels erg kwetsbaar uit. Ze kleuren groen in de zomer en bruin in de herfst. Omdat ze vaak op licht afkomen, krijg je ze ’s avonds wel eens te zien. Gaasvliegen zijn bijzonder nuttig. Zowel de larven als de volwassen dieren eten enorm veel bladluizen. De larven camoufleren zich door lege huidjes van opgegeten bladluizen op hun rug te kleven. Tijdens de winter schuilen ze in beschutte plekjes in je tuinhuis of op zolder. Vogelkastjes of speciale insectenhuisjes worden ook aanvaard. INSECTENBROCHURE P.09
Oorwormen komen in de meeste tuinen voor. Je herkent ze aan de tangachtige aanhangsels. Onder de kleine rugschilden verbergt het langwerpige dier zijn halfronde vleugels. Vliegen doen ze niet zo graag. Het kost hen bovendien veel moeite om de vleugels te ontvouwen en achteraf weer op te vouwen. Tegen de wintertijd graven ze zich in. De eitjes komen uit in het winterholletje. De vrouwtjes zijn bekend voor hun broedzorg: moeder bewaakt haar broed en likt af en toe haar kleintjes om schimmelgroei te vermijden. Wie haar nest belaagt, kan een knauw krijgen van haar “tang”. Erg uitzonderlijk bij insecten! Oorwormen eten wel eens planten, maar maken zich vooral nuttig als verdelgers van schildluizen, bladluizen en andere plaagbeestjes. Daarom hangt men vaak omgekeerde, met stro gevulde bloempotten in de fruitbomen als schuilplaats voor oorwormen. Ze voelen zich pas veilig als ze ergens tussen kunnen kruipen waar ze niet gezien worden en veilig zijn tegen uitdroging. Zouden ze in uiterste nood ook in de oorschelp van een mens kruipen? Misschien, maar veel liever verstoppen ze zich in het witte wasgoed dat in de tuin te drogen hangt. Dagvlinders en nachtvlinders verschillen, op enkele kenmerken na, eigenlijk niet veel van elkaar. Alle vlinders worden geboren als rupsen. Die leven enkel om te eten. De ene rups eet alles wat voor zijn grote mond komt, anderen specialiseren zich in één of enkele plantensoorten. De rups van het oranjetipje specialiseerde zich in pinksterbloemen en aanverwanten die ook in tuinen passen: damastbloem, look-zonder-look, judaspenning. Wilde peen en tuinwortel zijn favorieten voor de rups van de koninginnenpage. Klimop verzekert de rups van het boomblauwtje van voedsel. De rupsen van dagpauwoog, landkaartje en kleine vos leven van en op brandnetels. Die worden niet snel als tuinplant aanvaard. Toch zal een brandnetelhoekje achteraan in de tuin, waar nog andere ruigtekruiden mogen gedijen, heel wat dieren gelukkig maken! Na hun verpopping voeden vlinders zich met de nectar uit bloemen en bloesems. Daaruit halen ze de energie om een partner te zoeken om zich voort te planten. Ondertussen zorgen ze voor de bestuiving van de ene bloem naar de andere. Dat is voor vele planten van levensbelang. Vlinders bezoeken dan ook graag tuinen met wilde bloemen die veel nectar produceren. Veel
gecultiveerde planten met opgefokte bloeiwijzen geven vaak zelfs geen nectar meer. Ga dus voor meer wilde bloemen in de tuin! Insecten zijn koudbloedig en dus vlinders ook. Zorg dan ook voor zonnige, beschutte plaatsen in de tuin, naast schaduwrijke hoekjes. Sommige vlinders overwinteren en hebben nood aan beschutte plekjes zoals een schuurtje, een holle boom, houtstapels, ... Nachtvlinders vliegen in het donker, dus zie je ze veel minder. Toch zijn ook zij belangrijk voor de bestuiving. Nachtvlinders komen vaak af op witte bloemen, zoals kamperfoelie. De prachtige pijlstaarten komen er nectar drinken. Sommige nachtvlinders vliegen ook overdag. In de tuin tref je wel eens de gamma-uil. De prachtige kolibrievlinder werd de voorbije jaren iets talrijker. Ze bezitten een lange tong om in diepe bloemkelken de nectar op te slurpen. Zeepkruid, tabak en pelargonium op de vensterbank worden graag bezocht door deze kleine pijlstaart. Een spectaculaire tuingast is de hageheld, een grote nachtvlinder die in grotere tuinen met hagen en houtkanten ’s avonds wel eens op het licht afkomt.
De rups van de stippelmot zorgt in de voorzomer vaak voor paniek. De witte rupsjes met zwarte stippen leven in kolonies op verschillende struiksoorten. Er zijn diverse ondersoorten, elk met een eigen voorkeur: kardinaalsmuts, vogelkers, meidoorn, zelfs taxus. De rupsjes pakken hun voedselstruik soms volledig in met spinsel. Zo zijn ze veilig voor vogels, die dat kleverige spinsel flink vervelend vinden. In sommige jaren worden nogal wat struiken totaal ingepakt. Christo kan er niet aan tippen … Ondertussen vreten de rupsen de struik letterlijk kaal. Een spookbeeld van jewelste! Geen paniek echter! Vooreerst: spinselrupsen hebben niks te maken met de irriterende eikenprocessierupsen, waar de media jaarlijks over berichten. Die komen in de Westhoek (nog) niet voor. Maar ook geen paniek voor de aangevreten struiken. Vanaf juni verpoppen de rupsen zich, kort daarna vliegen ze als motjes de wereld in. In enkele weken weet de struik zich wonderwel te herstellen en krijgt zijn blaadjes terug, zonder blijvende schade. INSECTENBROCHURE P.10
Wie houdt er van vliegen en muggen? Al verkopen ze heel wat last, toch kennen ze ook nuttige trekjes. Hun larven zijn immers topopruimers in de tuin: ze helpen allerlei organisch afval afbreken, dode dieren (muisjes, vogeltjes) opruimen, organisch vervuild water zuiveren. Maar je houdt ze wel best buitenshuis. Zorg voor horren en gaas zodat ze niet binnen kunnen. Vers voedsel moet je steeds goed beveiligen. Blauwe vleesvliegen maken immers geen onderscheid tussen een dood beest en een braadkip om hun eitjes op te leggen. Laat nooit kruimels of etensresten liggen. Gooi rotte groenten en te rijp fruit snel weg. En draag zorg voor de spinnen in huis: zij ruimen vele vliegen en muggen op! De keizervlieg, een prachtige groenglanzende bromvlieg (Lucilia caesar), gaat over lijken. Ze zet haar eitjes af op dode dieren en de larven die daaruit komen eten het kadaver in zeer korte tijd kaal. De keizervlieg is heel nauw verwant met de blauwe vleesvlieg die we kennen als grote, zwaar zoemende bromvlieg. Daar waar de blauwe vleesvlieg geregeld in huis opduikt, tref je de keizervlieg vooral in niet afgesloten vuilnisvaten. Vroeger werden de maden van vleesvliegen ook als medicijn toegepast. Moeilijk helende wonden, op slecht bereikbare plaatsen, werden geïnfecteerd met maden die dan het zieke of dode vlees opaten. Muggen steken, vliegen niet … Een regel die niet altijd opgaat: er zijn muggen die geen vlieg kwaad doen en vliegen die zéér venijnig kunnen steken. De stalvlieg bijvoorbeeld. De stalvlieg consumeert alleen bloed maar spuit geen speeksel in het wondje dat voorkomt dat het bloed gaat stollen, zoals steekmuggen en vlooien doen. De zuigsnuit van de stalvlieg is immers veel dikker dan die van een mug. De meeste vliegen houden van warmte en zitten vaak te zonnen op muren en vensters. De stalvlieg moet daar niets van hebben. Zij zoekt een donker plekje op en jaagt niet met de ogen zoals andere vliegen, maar komt af op de warmte die zoogdieren (en dus ook de mens) produceren. Zweefvliegen zijn een prachtige, onschuldige verschijning. Net als vlinders zorgen ze voor heel wat bestuiving. Schermbloemigen in de tuin zoals fluitenkruid, berenklauw en engelwortel vormen een el dorado voor deze mooie vliegen. Hun zwart en geel ge-
tekende lijfje doet denken aan wespen en bijen. Toch kunnen deze vliegjes bijten noch steken. Dit verschijnsel heet mimicry, bedoeld om rovers af te schrikken. Sommige larven van zweefvliegen zijn echt nuttig. Die van de snorzweefvlieg verdelgt bladluizen. De larve van de blinde bij, de rattenstaartlarve, voedt zich met rottend afval uit vervuild water. Andere larven helpen compost en rottende planten opruimen. Steekmuggen leven als parasitaire insecten op grote zoogdieren, dus ook op mensen. Maar niet elke mug is een steekmug, de meeste soorten zijn onschuldig. Dansmuggen en wintermuggen, die je vaak in grote groepen ziet dansen, vormen geen enkel gevaar. Bovendien zijn alle muggenmannetjes onschuldig: ze leven van de liefde en van nectar uit allerlei bloemen. Bij steekmuggen doen enkel de vrouwtjes vervelend: ze moeten immers bloed zuigen om met dit eiwitrijke voedsel hun eitjes aan te maken. Zorg er dus voor om in de zomer deuren en ramen met horren af te sluiten. Dat is de beste en veiligste methode om ze weg te houden. Maar ook steekmuggen hebben hun belang! De mannetjes eten nectar en zorgen dus ook voor plantenbestuiving. Door hun grote aantallen vormen ze bovendien het basisvoedsel voor zwaluwen en andere insecteneters. Niemand houdt van wespen. Maar eigenlijk maken die ‘absolute boosdoeners’ zich erg nuttig als belagers van vliegen, allerlei larven en rupsen. Ze verlammen hun prooi met hun angel en brengen die dan naar het nest. Met die angel kunnen ze ook mensen pijnlijk steken, maar dat doen ze alleen in nood. Voor wespen is de mens immers geen prooi. Als jij de wespen met rust laat, laten zij jou met rust! Wespen leven in een sociaal georganiseerde maatschappij: werksters, mannetjes, soldaten, koninginnen, elk vervult zijn plicht. Ze bouwen een nest uit zelfgekauwde bouwmaterialen, eigenlijk een soort ‘papiermaché’ op basis van houtdeeltjes. Een koningin verzamelt werksters rond zich, het wespenvolk groeit de hele zomer lang. Uiteindelijk worden ook mannetjes en nieuwe koninginnen geboren. Die verlaten het nest om te paren en een nieuwe kolonie te stichten. Wanneer dan de kolonie aan zijn lot wordt overgelaten, verliezen de werksters de binding met het nest en gaan op zoek naar zoetstoffen. Zo komen ze, vooral in de nazomer, af op limonades, aperitiefjes of biertjes. Probeer de wespen weg te lokken door zoeterig geuINSECTENBROCHURE P.11
rende stoffen (honing, appelconfituur, zoet bier) op veilige afstand van het terras aan te bieden. Zo word je zelf veel minder gestoord. Naast de sociale wespen zijn er ook heel wat solitaire wespen en sluipwespen. Die maken zich nuttig als verdelgers van flink wat insecten; zo helpen ze het ecosysteem in evenwicht houden. Sluipwespen worden zelfs ingezet om plaaginsecten voor land- en tuinbouw te bestrijden. Bijen zijn het meest bekend door de honingbij, die over de hele wereld beroemd is als producent van honing. Bijen verzamelen nectar uit bloemen en maken er een zoete brij van die ze hun larven te eten geven. Ze snoepen ook stuifmeel en bezoeken de ene bloem na de andere. Zo zorgen ze voor de bestuiving van heel wat tuinplanten, fruit, groenten, industriële planten. Zonder bijen zou er gewoon geen voedselproductie mogelijk zijn! Naast de honingbijen bestaan er ook heel wat solitaire bijtjes zoals graafbijen, metselbijen, behangersbijtjes, enz. Zij leven niet in grote groepen maar zijn minstens even belangrijk voor de bestuiving van onze planten. Ze leggen hun eitjes graag in holle stengels, dood hout met vraatgangen van kevers, smalle spleten tussen stenen. Sommige graven hun eigen nestgang in een zandige of lemige bodem. Deze ‘wilde’ bijtjes kan je ook in jouw tuin aantrekken door geschikte nestgelegenheid en schuilplaatsen te bieden, bijvoorbeeld via de zogenaamde beestentorens of insectenhotels Een tuin met vele bloeiende, liefst wilde, planten trekt altijd wilde bijtjes aan. Echte bijenlokkers zijn: beemdkroon, braam, marjolein, berenklauw, slangenkruid, speenkruid, longkruid, wilde reseda, struikheide. Hommels zijn die dikke harige ‘bijen’ die er in het voorjaar al vroeg bij zijn. De bevruchte vrouwtjes overwinteren op een goed beschut plekje en laten zich wekken door het eerste lentezonnetje. Ze hebben dringend voedsel nodig: nectar van vroege bloeiers. Wilgenkatjes, speenkruid, klein hoefblad, sleedoorn en paardenbloem zijn dus heel belangrijk in de tuin. Na de maaltijd zoekt de hommel een schuilplaats om haar eitjes te leggen en een nest te bouwen. Dat kan een muizenholletje zijn, een nestkast, de smalle ruimte tussen gestapeld hout, ... Eens de eerste werksters zijn geboren, produceert de koningin volop nieuwe eitjes
en de kolonie groeit. Aan het eind van de zomer worden mannetjes en nieuwe koninginnen geboren. Die vliegen uit en de kolonie sterft af. Hoewel hommels ook een angel bezitten, zijn ze helemaal niet agressief. Ze zijn heel nuttig bij het bestuiven van allerlei planten en worden ook ingezet bij biologische teelt, vooral in kassen. Net als honingbijen en wespen zijn ook mieren sociale insecten. Ze leven samen in grote ondergrondse nesten, in de tuin vaak onder stenen. In het begin van de zomer speelt zich, vaak binnenshuis, een verbazend fenomeen af: plots verschijnen er op bepaalde plaatsen massaal veel mieren met vleugels. Voor vele mensen is dat even schrikken. De gevleugelde mieren, mannetjes én vrouwtjes, maken samen een bruidsvlucht en paren. Voor de mannetjes loopt dat slecht af: kort daarna sterven ze … Na de paring verliezen de vrouwtjes hun vleugels en zoeken zich een nieuwe nestplaats. Dankzij die bruidsvlucht kunnen mieren zich over grotere afstanden verspreiden. Mieren zijn zot op zoet. Ze beschermen zelfs bladluizen omdat die een zoeterige vloeistof afscheiden. Mieren gaan ook binnenshuis op zoek naar lekkers. Wanneer alles degelijk verpakt is en je geen restjes of geopende voorraden laat rondslingeren, krijg je er weinig last van. Je kan mieren ook buiten houden door bepaalde potplanten op je terras te plaatsen: afrikaantjes, lavendel en marjolein. Toch hebben ook mieren hun nuttige kant. Ze verspreiden zaden, verluchten de bodem (bv. in de composthoop), ruimen veel afval op, bestrijden andere insecten. In de tuin leven vaak twee soorten. De gele weidemier maakt vaak nesten in hoge grasbulten, de zwarte wegmier kruipt liever onder stenen en hout. Mieren in de tuin trekken ook bepaalde vogels aan. Zo kan je wel eens een groene specht in de tuin observeren! Die prachtvogel gaat op zoek naar mierennesten, hakt ze open en plundert zowel eitjes, poppen als mieren. Kevers of torren vormen de allergrootse orde van het hele dierenrijk. De wetenschap komt uit op maar liefst 350.000 soorten. In Europa leven er ongeveer 20.000, waarvan zo’n 4.000 in Vlaanderen. We houden het hier bij enkele belangrijke families die je in de tuin kan aantreffen. Heel wat kevers zijn roofinsecten, andere zijn opruimers of planteneters. Sommige soorten kunnen wel INSECTENBROCHURE P.12
eens lastig worden: bladhaantjes en snuitkevers. Velen zijn gespecialiseerd in ĂŠĂŠn bepaalde plant. Als je in de tuin veel verschillende soorten planten hebt, zal je de schade meestal niet opmerken. Veel kevers horen tot de opruimers van dood hout, snoeiafval en plantenresten. Je doet ze dus plezier door dood hout en snoeihout te stapelen. De stengels van overjarige ruigtekruiden helpen de larven van bijvoorbeeld boktorren en penseelkevers aan een winterschuilplaats. Ruim dus niet te snel of te grondig op.
zoals bij leliehaantjes, dan kan je de kevers gemakkelijk verwijderen van de plant. Ze vallen sterk op door hun rode kleur.
Lieveheersbeestjes zijn veruit de meest populaire onder alle insecten. We maken er zelfs babypopjes naar. Toch is deze roofkever een ontembare moordenaar die elke dag 50 tot 100 bladluizen opvreet. En dat is maar best ook. Lieveheersbeestjes en hun larven worden ook in de land- en tuinbouw ingezet als verdelgers van bladluizen. Spijtig genoeg heeft men de fout gemaakt om de grotere Aziatische lieveheersbeestjes in te voeren. Die zijn nu aan het verwilderen ten koste van onze eigen inheemse soorten. Lieveheersbeestjes overwinteren vaak in schuilplaatsen binnenshuis. Ze kruipen in troepjes bij elkaar tussen rolluiken, achter gordijnen, op zolder. Zie je veel lieveheersbeestjes bij elkaar in de winter, neem dan een borstel en veeg ze voorzichtig bijeen in een kartonnen doos. Zet die in een hoekje van het tuinhuis of de garage, waar het niet binnen vriest. Daar zullen ze perfect de lente halen en niemand last berokkenen.
Boktorren herken je aan hun lange voelsprieten. Ze leven meestal in bosrijke gebieden waar de larven zich ontwikkelen in (dood en levend) hout. Enkele soorten wagen zich in de tuin, op zoek naar nectar. De rode en gevlekte smalbokken zijn een leuke verschijning. De distelboktor is vrij algemeen, de larven ontwikkelen zich in de stengels van distels en andere planten. Ook hier weer de raad om oude afgestorven planten te laten overwinteren. Tijdens het opruimen in het voorjaar, leg je de stengels best samen op een stapel zodat de beestjes alsnog te voorschijn kunnen komen. Een mooie verschijning is de wespenboktor. De gele en zwarte rugtekening doet wat denken aan wespen, weer een mooi voorbeeld van mimicry (het zich als wesp voordoen) om vijanden te misleiden. De larven leven meestal in kleinere takken. Snoeihout verwerken op stapels in de tuin is dus prima voor deze kevertjes. De hakselmachine hoeft dus zeker niet alle snoeihout te verwerken!
Loopkevers jagen lopend op hun prooi. Zo schakelen ze heel wat ongedierte uit. Sommige hebben zich gespecialiseerd in slakken. Oliekevers zijn merkwaardige tuingasten. Die vrij grote kever is een planteneter (met een voorkeur voor bloemen) maar de larven leven parasitair. Het vrouwtje legt wel 1.000 eitjes, die wel in het nest van een solitaire bij moet terechtkomen. Daar voeden de larven zich eerst met het bijeneitje, daarna met het voedsel dat de bij voor haar larve verzamelde. Doodgravers kennen een prachtige broedzorg. Deze grote kevers eten dode dieren die ze met veel zorg hebben ingegraven. Het wijfje legt haar eitjes bij het onthaarde, rottende lijk. Ze voedt de larven uit de krop. Van het dode dier blijft niets over. Bladhaantjes heb je in alle kleuren. De bekendste zijn de munthaantjes, de elzenhaantjes en de leliehaantjes. Elk heeft, zoals de naam laat vermoeden, een eigen voedselplant. Door een variatie van diverse planten in de tuin zal je nooit grote schade oplopen. Is die er toch,
Bladsprietkevers, waartoe de meikever behoort, zal je in de tuin niet zo vaak ontmoeten. Die zoekt het meer op het platteland waar nog veel meidoornhagen overbleven. Uitzondering is de mooie penseelkever, die graag nectar komt snoepen op bloeiende zomerplanten zoals hemelsleutel, margriet, zelfs hortensia.
En dan zijn er ook nog de vele waterkevers, die veelal tuinvijvers (liefst met veel waterplanten) bezoeken. Meest spectaculair is de grote geelgerande watertor, waarvan zowel de larve als de volwassen kever jagen op heel wat andere waterdiertjes.
Andere tuinkriebels Spinnen zijn geen insecten. Spinnen bezitten acht poten, insecten steeds zes. Alle spinnen zijn jagers die op diverse manieren heel wat vliegen, muggen en ander beestjes doden en opeten. Ze zijn dan ook bijzonder nuttig. Spinnen zijn koele doders. Eerst verlammen ze hun prooi, daarna spuiten ze die vol oplosmiddel om ze dan volledig op te zuigen. Niets verteerbaars gaat verloren. Gemiddeld leven er in elke woning enkele honderden tot ongeveer duizend spinnen. Veel mensen vinden dat helemaal niet prettig. Toch is dat is een goede zaak. Spinnen zijn de enige dieren in huis die massa’s vliegen, muggen en andere lastverkopers verslinden. Wees ook INSECTENBROCHURE P.13
nooit bang van spinnen. Bij ons leeft geen enkele soort die mensen pijn kan doen. Slakken behoren bij de opruimploeg in de tuin. Er zijn naaktslakken en huisjesslakken, in diverse maten en soorten. Omdat huisjesslakken hun schuilplaats met zich meezeulen, zijn ze beter bestand tegen droogte. Naaktslakken vind je enkel (en soms massaal) bij vochtig weer. Alle slakken eten liefst plantenafval dat vochtig en een klein beetje rot is. Maar als de tuin té netjes is, eten slakken ook levende, gezonde planten op. Je kan dus best hier en daar wat tuinafval laten liggen, zodat ze je tuinplanten met rust laten. Ook de pissebedden horen tot de opruimploeg. Pissebedden zijn nauw verwant aan kreeften en garnalen. Niet te verwonderen dat ze het graag vochtig houden. Aanverwante soorten leven trouwens in het water. Pissebedden kauwen op bladafval en dood hout en helpen zo organisch afval omvormen tot compost. In elke tuin kan je ze ontdekken op vochtige plaatsen onder stenen, schors, dood hout, bloempotten. Laat ze
Hoed je voor de teek!
Teken zijn geen insecten, maar verwant aan mijten en spinnen. In Europa zijn teken aan een opmars bezig. Daar zijn meerdere oorzaken voor: de klimaatopwarming, de toename van reeën, meer natuurontwikkeling in bossen en parken, meer thuiscomposteren, … Teken voeden zich met het bloed van kleine en grote dieren, inclusief de mens. De schapenteek (Ixodes ricinus) is bij ons de meest bekende, zeg maar beruchte tekensoort. Teken kunnen immers een gevaarlijke ziekte overbrengen. Teken kennen vier ontwikkelingsstadia: ei, larve, nimf en volwassen teek. De larve bezit 6 poten en moet 3 tot 5 dagen bloed zuigen bij kleine zoogdieren (muis, egel, konijn, …). Slechts 1 op de 10 larven haalt het en vervelt in de grond tot nimf. Die bezit 8 poten en meet 2 mm. Ze klimt op een
rustig hun karwei opknappen! Duizendpoten bezitten een twaalftal paar pootjes. Daarmee hollen ze rusteloos rond, op zoek naar een prooi: ze verlossen ons van hopen ongedierte. Miljoenpoten lusten enkel schimmels en plantenafval en zijn dus prima afvalopruimers. Feestjes vieren zij onder rottend hout, waar het donker en vochtig is. Deze gelede diertjes bestaan uit ringetjes die in elkaar passen tot een flexibele buis. Aan elk ringetje of segment zitten twee paar poten. In onze streken bestaan miljoenpoten uit ongeveer 60 ringen. Ze tellen dus géén miljoen, maar nooit meer dan 240 poten. Achteraan zijn er trouwens segmenten met slechts één of helemaal geen poten. Veel natuurlijke vijanden hebben ze niet want ze produceren een vies goedje via stinkklieren. Padden en vooral spreeuwen halen daar hun neus niet voor op en lusten deze diertjes wel!! Auteur: Rudy Claeys
plant of struik en laat zich vallen op een dier (van muis tot mens) voor een nieuwe bloedmaaltijd ... Daarna verstopt ze zich in de grond om te vervellen tot volwassen teek. De volwassen teek meet 3 (mannetje) tot 4 mm (vrouwtje). Het vrouwtje is bijzonder bloeddorstig: zij moet immers de eitjes produceren. Tijdens het bloedzuigen zwelt haar achterlijf op tot wel 1 cm. De verblijfsduur van volwassen teken op de gastheer bedraagt 7 tot 13 dagen. Na de maaltijd zoekt ze een partner om te paren, en tot 2.000 eitjes te leggen. Daarvan ontwikkelen er zich gemiddeld een honderdtal tot larve. De ontwikkeling van ei tot volwassen teek duurt 2 tot 4 jaar. Ze kunnen daarbij een hele tijd zonder gastheer overleven. Teken leven vooral langs bosranden. Open, lichtrijke bossen op zandgronden met veel ondergroei, varens of bosbessen en een stevige populatie reeën, zijn geliefde plaatsen. Ze zijn vooral actief in april, mei en september. Zowel jonge dieren (nimfen) als volgroeide teken overwinteren in het gras en onder afgevallen bladeren. Op zich is een tekenbeet niet gevaarlijk. Je voelt er alleen wat jeuk van. Tijdens het bloedzuigen kan een teek echter zelf geïnfecteerd raken met de bacterie Borrelia burgdorferi. Wan-
neer ze die later, als tussengastheer, overbrengt naar een mens kan ze de ‘ziekte van Lyme’ veroorzaken. En dat is wél gevaarlijk. De ‘ziekte van Lyme’ openbaart zich meestal door een rode, kringvormige huidinfectie rondom de tekenbeet. Vervolgens krijg je griepachtige verschijnselen met spierpijn en gewrichtsklachten. In een later stadium kun je aandoeningen aan het zenuwstelsel krijgen, ook reumatische klachten en chronische vermoeidheid. Wie zich wel eens waagt in dichte, hoge vegetaties, draagt best steeds een lange broek en lange mouwen. Wie steeds op het wandelpad blijft, loopt veel minder kans op teken. Na een dagje in de natuur is een controle van het lichaam altijd aangewezen. De teek zo snel mogelijk verwijderen is de boodschap. Dat doe je best met een tekentang, in een draaiende beweging. Andere hulpmiddelen (bv. ether) zijn niet aan te raden. De overdracht van de bacterie komt pas na 24 uur op gang. Controleer de tekenbeet dus zeker nog enkele dagen nadien. Indien er zich rond de beet een rode vlek vormt, moet je op doktersvisite. Een snelle behandeling met antibiotica is de enige oplossing!
INSECTENBROCHURE P.14
gehakkelde aurelia
Colofon: Uitgave: De Bron vzw. Voor natuur en Milieu van Ijzer tot Leie. Iepersteenweg 56, 8600 Woumen Tel. 051 54 52 44 wespbij
Werkten mee aan deze brochure: Lieven Stubbe Chris Develter Guido Quaghebeur Marc Kino Rudy Claeys Sofie Butaye Gilles Devooght Sharon Kesteloot Met de bijzondere medewerking van:
INSECTENBROCHURE P.15
Tuinvlindertelling in augustus
Doe mee met de tuinvlindertellingen van Natuurpunt telkens begin augustus.
Zo help je mee om veranderingen van de biodiversiteit in je buurt in kaart te brengen. Bovendien is het leuk om naar vlinders te kijken en de verschillende soorten te herkennen. Je kunt er ook kennis maken met de 20 meest voorkomende tuinvlinders via een mooie brochure. Kijk op www.vlindermee.be
Deze brochure kwam tot stand dank zij :