Verdwenen of verschenen

Page 1

RUIM EEN EEUW NEDERLANDSE BROEDVOGELS IN BEWEGING

VERSCHENEN OF VERDWENEN SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND


TIJDLIJN VERSCHENEN OF VERDWENEN

Kuifeend Eider Stormmeeuw Bonte Vliegenvanger Zwarte Specht Geoorde Fuut Europese Kanarie Kleine Mantelmeeuw Vuurgoudhaan Bosruiter Goudplevier Blauwe Kiekendief Kleine Barmsijs Krooneend Knobbelzwaan Turkse Tortel Griel Roodkopklauwier Zwartkopmeeuw Halsbandparkiet Engelse Kwikstaart Kramsvogel Rosse Stekelstaart Hop Kruisbek Sijs Middelste Zaagbek Grote Zilverreiger Nijlgans Kolgans Buidelmees Grote Canadese Gans Brandgans

BLAUWE KIEKENDIEF

4

VERSCHENEN OF VERDWENEN

EIDER

BONTE VLIEGENVANGER

GEOORDE FUUT

BOSRUITER / GOUDPL.

2020

2010

2000

1990

1980

1970

1960

EXOOT 1950

1940

VERDWENEN 1930

1920

1910

1900

VERSCHENEN


2020

2010

2000

1990

1980

1970

1960

1950

1940

1930

1920

1910

1900

Brilduiker Geelpootmeeuw Roodhalsfuut Indische Gans Zwarte Zwaan Roodmus Slechtvalk Orpheusspotvogel Casarca Bonte Kraai Grote Mantelmeeuw Kortsnavelboomkruiper Oeverloper Kleine Zilverreiger Huiskraai Middelste Bonte Specht Oehoe Graszanger Klapekster Ortolaan Drieteenmeeuw Kraanvogel Cetti's Zanger Steltkluut Wilde Zwaan Zeearend Duinpieper Zwarte Wouw Bijeneter Nonnetje Rode Wouw Witwangstern Pontische Meeuw Korhoen Kuifleeuwerik Grauwe Gors Visarend

GRIEL

HALSBANDPARKIET

NIJLGANS

BRANDGANS

VISAREND

TIJDLIJN

5


TURKSE TORTEL Streptopelia decacocto 1950

Landende Turkse tortel, Gelderland 2017. Foto: Harvey van Diek

50

VOGELSOORT

De Turkse tortel, ‘het torteltje met grootheidswaanzin’ (Wijnhoven 2019), behoort tot de meest succesvolle gevleugelde kolonisatoren. Afkomstig uit India en omgeving, wist hij grote delen van het noordelijk halfrond te veroveren. De grote uitbreiding over Europa begon omstreeks 1930, op een moment waarop Turkse tortels hier alleen op de Balkan nestelden. Rond 1950 bereikten zij Nederland.


SUCCESFACTOREN

Dat een vogelsoort uit warme landen zich zo succesvol vestigt in veel koelere klimaatzones, is bijzonder. Verschillende factoren droegen bij aan dat succes. Vooral eerstejaarsvogels zijn soms zeer reislustig; Nederlandse exemplaren trokken tot 650 kilometer ver weg. Bovendien troffen Turkse tortels een nog onbezette niche aan in dorpen en steden. Zo was in ons eigen land de houtduif, de meest aannemelijke voedsel- en nestplaatsconcurrent, tot pakweg 1990 in het stedelijk gebied veel schaarser dan nu. Beginnende intensivering van het boerenbedrijf zorgde een tijdlang voor goede voedselbronnen. Voeg daarbij het opmerkelijke broedgedrag van dit fragiel ogende duifje. Nesten worden op allerlei plekken gebouwd, vaak in bomen en struiken, maar tot op balkons en in lantaarnpalen aan toe. Het broedseizoen piekt tussen april en juli maar bestrijkt bijna het hele jaar. En hoewel vele nesten mislukken: de vogels blijven het hardnekkig proberen, soms tot elf maal in een jaar aan toe! DE VESTIGING

Als eerste waarneming in Nederland gold een tijdlang 18 september 1950. De destijds bekende ornitholoog Bierman kwam, gezeten in zijn auto, bij Hulshorst twee exemplaren tegen, rustig op de weg zittend en ze (…) ‘vlogen zo laat op dat geremd moest worden om hen niet te overrijden’. Hij beschreef de vogels uitvoerig in een artikel, waarin hij ervoor pleitte om de soort Turkse tortel te noemen. Heel wat beter volgens hem dan gesuggereerde alternatieven als gekraagde tortel (een ‘duffe boekennaam’) of Balkanduif (Bierman 1950).

TURKSE TORTEL

Een vroeg broedgeval uit Harderwijk (1957). Foto: A.H. Henkes-Rijskijk

Een vroege waarneming uit Harderwijk (mei 1952). Foto: J.B. van de Peppel

Achteraf bleek de soort waarschijnlijk al een paar jaar in Nederland te vertoeven. Herman Leys (1964), die het begin van de kolonisatie voortreffelijk heeft gedocumenteerd, kwam een mogelijke waarneming op het spoor in 1947 in het Drentse Gasselte en betrouwbare meldingen in 1948-1949 in Harderwijk en Hoog Buurlo (Gld). Het eerste zekere broedgeval zou in 1950 in Musselkanaal (Gr) hebben plaatsgevonden. Dankzij eigen tellingen, contacten met 200 waarnemers en oproepen in kranten en een radioprogramma, kon Leys vaststellen dat de landelijke broedpopulatie binnen een decennium groeide van enkele paren naar meer dan duizend. En, zoals dat vaker gaat, de eerste klachten waren een feit. Zo werd het eerste broedgeval te Weert vermoedelijk verstoord omdat men niet gecharmeerd was van het doordringende koeren (...) ‘dat enige eisen stelt aan het gemoed van nerveuze mensen’ (De Haan 1953).

TURKSE TORTEL

1958

2015

1955 – 100

1E BROEDGEVAL (1950)

1960 – 1400 1963 – 4600 1975 – 80.000 1980 – 125.000 2000 – 80.000 2015 – 68.000 VERSPREIDING BROEDGEVALLEN IN 1958

BROEDGEVALLEN 2015

AANTAL BROEDPAREN IN NEDERLAND

TURKSE TORTEL

51


TURKSE TORTEL 1930 1950 1980 2010 onbekend

VERSPREIDING EUROPA 1930-2010

Broedend in een apenbroodboom, Castricum, 4 april 2018. Foto: Hans Schekkerman

52

TURKSE TORTEL

DE OTTOMAANSE TORTEL De Ottomaanse (Turkse) heerschappij heeft veel bij­ge­dragen aan de verspreiding van deze duif. De soort werd strikt beschermd op grond van Koranteksten waarin de profeet Mohammed zijn leven onder andere aan een duif te danken zou hebben gehad. Toen hij zich verstopte in een grot voor zijn vijanden, dachten zijn achtervolgers dat ze de grot niet hoefden te inspecteren. Er zat immers een duif te broeden. De kunstige ‘vogelpaviljoens’ die de Ottomaanse heersers lieten maken, waren een voorbeeld voor de bevolking, die de gewoonte om nestgelegenheid te verschaffen overnam. Mede hierdoor wist deze duif door te dringen in de veroverde gebieden tot op de Balkan (Wijnhoven 2019).

Ruziënde Turkse tortels, Gelderland, 24 juli 2019. Foto: Harvey van Diek


OP NAAR DE TOP

De eerste vestigingen bleven beperkt tot de hoge zandgronden, en dan speciaal regio’s met pluimvee- en eendenfokkerijen, graanoverslagbedrijven en verspreide bebouwing, kortom: plekken met een perfecte combinatie van voedsel en broedgelegenheid. Naast voorposten in de Gelderse Vallei en de randen van de noordelijke Veluwe werden spoedig andere delen van het land bezet, met uitzondering van Zuidelijk Flevoland en enkele zeer open landschappen in het westen en noorden van het land. Rond 1980 bereikte de populatie zijn top, met naar schatting 100.000 tot 150.000 broedparen. Turkse tortels op de (toen nog aanwezige) antennemasten in de stad, maar ook bij gehuchten of op boerenerven in het buitengebied: het was een volstrekt gangbaar beeld. In de winter verzamelden zich hier en daar grote zwermen bij graanoverslagbedrijven, tot bijvoorbeeld 4000 exemplaren in de Wageningse binnenhaven (Leys et al. 1993). De groeisnelheid van de populatie was inmiddels wel verminderd, van een gemiddelde jaarlijkse toename met 7090% in de jaren vijftig naar 10% tussen 1975 en 1985 (Bijlsma 1988). Tegelijkertijd verloren Turkse tortels veel van hun reislust en werden terugmeldingen over grote afstand schaarser. EN TOEN?

vindt afname sinds de eeuwwisseling vooral plaats op de hoge zandgronden, waar eerder de Nederlandse zegetocht begon. Zo niet in het westen van het land, waar de soort zich goed handhaaft. Sinds de top is het landelijk aantal broedparen ongeveer gehalveerd en zit de populatie weer op het niveau van rond 1975. Een van de redenen voor de afname lijkt de aanhoudende intensivering van het boerenbedrijf. Efficiëntere oogstmethoden en onkruidbestrijding kunnen leiden tot voedseltekort. In steden kreeg de Turkse tortel last van verdwijnend groen, maar ook van een nieuwe buurman: de grotere en sterkere houtduif, die soms nesten overneemt (Wijnhoven 2019) en in staat moet zijn om de beste voedsel- en nestplekken te claimen. In het buitengebied kan het toegenomen aantal predatoren, waaronder kraaien en enkele roofvogels, van invloed zijn geweest. Er zijn ook aanwijzingen dat de Turkse tortel gevoelig is voor de parasitaire ziekte het geel (Marx et al. 2017). Recente afnames worden ook uit verschillende andere landen gemeld, met als dramatisch voorbeeld Berlijn, waar het broedbestand van 9000-13.000 paren in 1974 is geschrompeld tot 20-50 in 2013 (Witt & Steiof 2013). Of ook Nederlandse Turkse tortels een dergelijke afname te wachten staat valt te bezien, maar de hoogtijdagen zijn duidelijk voorbij.

Kort na de top kwamen signalen binnen over stagnerende verdere uitbreiding en zelfs afname. Opvallend genoeg

LIEFDESDUIFJES OP PAD Ook Nederlanders leverden een bijdrage aan de verspreiding van de Turkse tortel in Noord-Amerika. Bruidsparen die op de Bahama’s trouwden, verlevendigden het ritueel vaak door het loslaten van lachduifjes; gekweekte vogels die in de vrije natuur een kort leven beschoren waren. Toen er in 1974 een tekort aan deze duifjes ontstond, wist een Nederlandse handelaar wel een oplossing: Turkse tortels, die immers gelijkenis vertonen. Deze vogels ontsnapten, wisten zich aan te passen en voort te planten, en staken rond 1980 naar Florida over. Ondanks massaal afschot van deze alien invasive werd in 2011 Alaska bereikt. In zuidelijke richting drongen Turkse tortels inmiddels door tot in Costa Rica en de Nederlandse Antillen (Wijnhoven 2019). Broedende Turkse tortel. Foto: Luc Hoogestein

TURKSE TORTEL

53


NIEUWE BROEDVOGELS IN ONS LAND DANKZIJ BESCHERMING

Plaatsnaam, Provincie, 1 januari 2000. Foto: Voornaam en achternaam

60

NIEUWE BROEDVOGELS

Sinds 1900, het ijkpunt voor dit boek, hebben zich veel meer vogelsoorten in Nederland gevestigd dan er verdwenen zijn. Dit betekent uiteraard niet per definitie dat het ‘goed met de vogels’ gaat; denk alleen al aan de kaalslag die er onder de broedvogels van boerenland plaatsvond. Maar toch: dat er zoveel nieuwkomers zijn, is intrigerend. Een van de mogelijke oorzaken zou het effect van bescherming kunnen zijn, bij ons of elders. Hieronder gaan we na of hiervoor argumenten te vinden zijn.


Plaatsnaam, Provincie, 1 januari 2000. Foto: Voornaam en achternaam. Xim nimolestibus ra consequunt occaese quisciamus diamet, simusdanist, solum nis aut fugitat

BESCHERMING UIT EIGENBELANG

Om beter te begrijpen waarom en hoe vogels beschermd worden, duiken we eerst in de historie. We gebruiken daarbij veelvuldig de publicatie van Frank Saris (‘Een eeuw vogels beschermen’; 2007) en het proefschrift van Jan de Rijk (‘Vogels en mensen in Nederland 1500-1920’; 2015). De eerste pogingen tot daadwerkelijke bescherming van vogels in ons land dateren van vele eeuwen terug. Ze waren vrijwel geheel gericht op jachtbelangen van adellijke personen en, vanaf de Franse Tijd rond 1800, terreineigenaren. Een van de stellingen van De Rijk is dat het jachtbeleid, en de daarmee gepaard gaande regulering zoals de bestrijding van stroperij, bijdroeg tot het behoud van sommige jaarrond aanwezige vogelsoorten zoals hoenders. Voor trekvogels golden overigens lange tijd geen beperkingen. Jacht en benutting bepaalden de broedvogelstand van veel populaties. Een voorbeeld zijn de gemengde reigerkolonies die tot in de negentiende eeuw werden beschermd om eieren en jongen te oogsten. Het ging daarbij om soorten als blauwe reiger, kwak, lepelaar, kleine zilverreiger en aalscholver. Ook werden ‘reigerieën’ in ere gehouden, kolonies blauwe reiger, omdat de adel dol was op de ‘hoge valkenjacht’. De bescherming gold in deze gevallen overigens maar enkele locaties, elders werden de genoemde soorten veelal bestreden vanwege schade aan de visserij. Een vergelijkbaar nutsprincipe bestond er ook voor meeuwen. In ‘vogelarijen’ werd tot begin twintigste eeuw het broeden van zilvermeeuw en kokmeeuw getolereerd. Eerst werden de vroege legsels verzameld voor consumptie,

daarna werden ze strikt beschermd zodat ze vervolglegsels konden maken. Deze ‘bescherming voor exploitatie’ was ook de belangrijkste reden voor de eeuwenoude bescherming van kievitsnesten in Friesland. In de loop van de tijd werden de regels voor het eierrapen wel strikter. Ook het veronderstelde economisch nut van dieren kon een aanleiding vormen voor een (beperkte) bescherming, zoals weerspiegeld in de in 1880 aangenomen Wet tot bescherming van diersoorten nuttig voor Landbouw en Houtteelt. Daarvan zouden bijvoorbeeld nuttige insecteneters zoals mezen moeten profiteren. Het vormde de start van het grootschalig ophangen van nestkasten om deze soorten te bevoordelen. Heel anders dus dan de ‘spreeuwenpotten’ van vroegere tijden, die alleen bedoeld waren om jonge vogels te consumeren! BELANGELOZE BESCHERMING

Op een enkele uitzondering na kwam de ‘belangeloze’, op ethische gronden gebaseerde, bescherming van vogels eind negentiende eeuw in Nederland op. In navolging van onze buren aan de overkant van de Noordzee kwamen met name stadse mensen, dames van goede komaf, in actie tegen het dragen van veren van sterns en zilverreigers op hoedjes. Een modegril waarvoor grote aantallen vogels het leven lieten en broedpopulaties ernstig bedreigd werden. Deze heuse protestbeweging leidde in 1892 tot de ‘Bond ter bestrijding eener Gruwelmode’ en droeg enkele jaren later, in 1899, bij aan de oprichting van Vogelbescherming. Het beschermingsbeleid kreeg in ons land in 1912 vorm NIEUWE BROEDVOGELS

61


Plaatsnaam, Provincie, 1 januari 2000. Foto: Voornaam en achternaam

Plaatsnaam, Provincie, 1 januari 2000. Foto: Voornaam en achternaam

met een eerste Vogelwet. Alle vogels waren in principe beschermd, maar een aantal soorten mocht worden bejaagd en ‘schadelijke’ soorten konden worden bestreden. Een grote verbetering was de Vogelwet 1936, die algemeen werd beschouwd als de meest vooruitstrevende van heel Europa. Nu kregen sommige soorten die eerder als schadelijk of als concurrenten werden gezien een betere bescherming, waaronder aalscholver, blauwe reiger, ijsvogel en roofvogels. Dat was deels vooral theoretisch; de echte tolerantie ten aanzien van deze soorten kwam pas op vanaf de jaren zestig, al zien we terugkerende tendensen tot (illegale) vervolging telkens weer opduiken. Dat is wanneer genoemde soorten algemener worden en er andere belangen in het geding lijken te komen, en niet alleen jachtbelangen (weidevogelbescherming en predatie!). Al in de jaren twintig kwam er een internationale component bij het Nederlandse beschermingswerk. Vogelbescherming wilde de internationale vogelhandel en de zangvogelvangst in Zuid-Europa aanpakken en werkte samen met organisaties in omliggende landen. Nederland en Groot-Brittannië waren destijds internationaal gezien voorlopers van wetgevende bescherming voor vogels en andere soorten. In veel landen kwam een vergelijkbare wetgeving pas na de Tweede Wereldoorlog tot stand.

(1908) en kleine mantelmeeuw (1926), later gevolgd door zwartkopmeeuw, geelpootmeeuw, grote mantelmeeuw en Pontische meeuw (de onregelmatig broedende dwergmeeuw en de recent op olieplatforms nestelende drieteenmeeuw laten we even buiten beschouwing). De bescherming was overigens bij kokmeeuw en vooral zilvermeeuw van korte duur. Al snel nadat hun populaties herstelden, leidden berichten over ‘ontoelaatbare’ predatie op andere vogelsoorten tot een golf van bestrijding. Ook de eider lijkt al in een vroeg stadium te hebben geprofiteerd van bescherming, misschien geldt dat ook voor de blauwe kiekendief. De internationale samenwerking is in de loop van de twintigste eeuw alleen maar toegenomen. Voortkomend uit de in 1950 opgerichte International Convention for the Protection of Birds (icpb) zag in 1994 BirdLife International het licht, een koepelorganisatie met Vogelbescherming als Nederlandse vertegenwoordiger. De internationale samenwerking leidde tot een geweldig natuurbeschermingssucces: de eu-Vogelrichtlijn in 1979.

De wettelijke bescherming vanaf begin twintigste eeuw, bij ons en in andere landen, heeft zeker bijgedragen aan de succesvolle (her?)kolonisatie van meeuwen in ons land. Nestelden er rond 1900 slechts twee soorten, kokmeeuw en zilvermeeuw, kort daarna vestigden zich stormmeeuw 62

NIEUWE BROEDVOGELS

BESCHERMING VAN SOORTEN OF HABITATS

Bescherming van vogels kan zich manifesteren via het nemen van soortgerichte maatregelen. Voor uit een land verdwenen of verdwijnende soorten is het mogelijk om individuen te (her)introduceren of bestaande populaties te versterken. Voorbeelden in Nederland zijn korhoen, raaf en ooievaar. Het betreft kostbare en langjarige programma’s die niet altijd succesvol hoeven te zijn en bovenal lang niet voor alle soorten te realiseren zijn. Ze dienen vaak als


start voor andere beschermingsprogramma’s. Gerichte soortbescherming kan ook via specifiek beleid en wetgeving, zoals het verlenen van een strikte beschermingsstatus waardoor (illegale) vervolging en jacht worden tegengegaan. Voor behoorlijk wat nieuwkomers in dit boek is aannemelijk dat (vooral) betere bescherming elders in Europa bijdroeg aan de verschijning in ons land. Dit geldt vooral voor grotere vogelsoorten waarvoor de (her)kolonisatie van Nederland sterk afhankelijk is van de populatie-ontwikkelingen in andere landen. Voorbeelden zijn zeearend, visarend, kraanvogel, oehoe, rode en zwarte wouw, slechtvalk, kleine en grote zilverreiger. Een soort als de zeearend heeft optimaal geprofiteerd van een betere wettelijke bescherming in grote delen van Europa (Deinet et al. 2013). Zeker op Europese schaal speelt daarbij de instelling van beschermde gebieden, zoals Natura 2000-gebieden, een rol. Want niet alleen een betere wettelijke bescherming blijkt nodig, maar habitatherstel en verbetering van milieuomstandigheden zijn evenzeer van belang. Zulke activiteiten zijn vaak niet zozeer als soortgerichte beschermingsmaatregelen uitgevoerd als wel om bepaalde leefmilieus te beschermen of te herstellen. Zo zitten veel soorten van zoetwatermilieus in de lift als gevolg van verbeterde waterkwaliteit en natuurontwikkeling; deze habitatverbetering maakt vestiging en uitbreiding van nieuwkomers van dit leefmilieu makkelijker. Exoten buiten beschouwing latend, is ruim 40% van de verschenen soorten gebonden aan zoetwatermoeras, tegenover ‘maar’ 20% aan bos.

Plaatsnaam, Provincie, 1 januari 2000. Foto: Voornaam en achternaam

Plaatsnaam, Provincie, 1 januari 2000. Foto: Voornaam en achternaam. Xim nimolestibus ra consequunt occaese quisciamus diamet, simusdanist, solum nis aut fugitat

VERDWENEN SOORTEN

Hoe zit het dan met de rol van bescherming bij verdwenen soorten? Bij ons waren dat in eerste instantie vooral de soorten van open voedselarme milieus, die de afgelopen eeuw zijn verdwenen of verslechterd. Hoogvenen werden grotendeels ontgonnen en de restanten verdroogden of groeiden dicht; ze verloren daarmee broedvogels als goudplevier en bosruiter. Recente pogingen om hoogvenen te herstellen zijn te kleinschalig om te mogen hopen op een terugkeer van deze soorten. De duinen verloren hun grielen door een combinatie van habitatverslechtering (bebossing zandige terreindelen) en exploderende recreatie. Op de heide speelden deels dezelfde factoren als in hoogvenen en duinen, met in recentere tijden vooral de desastreuze invloed van een te hoge stikstofdepositie. Soorten als duinpieper en klapekster verdwenen er en eigenlijk kan ook het Nederlandse korhoen als uitgestorven worden beschouwd. Het tegengaan van de negatieve tendens door maatregelen bij de bron, minder emissie dus, blijkt erg lastig te realiseren. Behalve voor het korhoen, waar met kunst- en vliegwerk wordt geprobeerd een kleine populatie overeind te houden, is er niet echt sprake geweest van actieve bescherming en/of habitatbeheer. De soorten verdwenen min of meer voordat bijvoorbeeld duidelijk was hoe de negatieve gevolgen van de enorme stikstofbelasting konden worden gecompenseerd. In het boerenland waren de beschermingsactiviteiten lange tijd eenzijdig gericht. Decennialang werden vele milNIEUWE BROEDVOGELS

63


WAT BRENGT DE TOEKOMST? Broedvogels kunnen zich onvoorspelbaar gedragen. Vestigingen op vele honderden kilometers van het ‘normale’ broedgebied zijn niet ongewoon. Broedende steppekiekendieven in Groningen of een ijseend met pullen op de Marker Wadden – wie had het durven voorspellen? De kans bestaat echter dat het bij incidentele broedgevallen blijft. Duurzame nieuwe vestigingen blijken echter vaak te passen in een internationale context en zijn daarmee tot op zekere hoogte te voorspellen. Laten we een poging doen, in de wetenschap dat de vogels zich er niets van zullen aantrekken. Plaatsnaam, Provincie, 1 januari 2000. Foto: Voornaam en achternaam

242

VOGELSOORT


Zwarte Ibis, Leidschendam, Zuid Holland, 8 maart 2014. Foto: Martin v.d. Schalk

mer doorbrengen. Kansrijke plekken voor een broedgeval zijn uitgestrekte natte bos-, hoogveen- en heidegebieden in Zuidoost- en Noord-Nederland. Maar zou het gebrek aan rust niet een beperkende factor zijn? De zwarte ooievaar staat traditioneel immers bekend als een schuwe vogel die de nabijheid van mensen mijdt. Dat lijkt toch te veranderen, nu deze iconische soort ook betere internationale bescherming geniet dan voorheen – al wordt nog steeds een bedroevend aantal zwarte ooievaars op trek geschoten in zuidelijke landen. In de Ardennen vinden broedgevallen ook plaats in door recreanten druk bezochte bossen, en in Beieren nestelde een zwarte ooievaar midden in een dorp, op hetzelfde gebouw als een ‘gewone’ ooievaar (Bachmeier & Hinkelmann 2013). Zwarte ibis Een goede kanshebber is ook de zwarte ibis. Deze soort was rond 1900 uit vrijwel geheel Europa verdwenen, met uitzondering van het zuidoosten, maar een eeuw later is hij bezig aan een geweldige comeback. In Spanje, waar hij in de jaren 1990 onregelmatig nestelde, explodeerden de aantallen tot meer dan 3000 broedparen in 2009. Na het eerste broedgeval in de Camargue in Zuid-Frankrijk in 2006 gingen hier honderden paren broeden en breidde de soort zich wat naar het noorden uit. Ons land, gelegen op 600 km van de dichtstbijzijnde Franse broedplaatsen, lijkt met 244

WAT BRENGT DE TOEKOMST?

zijn vele moerassen kansrijk voor deze soort. De aanwezigheid van kolonies reigers, aalscholvers en lepelaars, waarmee zwarte ibissen in het buitenland gemeenschappelijk broeden, kan een stimulans zijn. Dat in Spanje geringde vogels in ons land opduiken (Boele & van Winden 2012) is misschien een hoopvol teken. Baltsende, parende en met takken slepende zwarte ibissen in geschikte moerasgebieden hier, hebben tot nu toe echter nog niet tot een zeker broedgeval geleid. Dat lijkt een kwestie van tijd te zijn. Dwerguil Zal de eventuele vestiging van een zwarte ooievaar niet lang ongemerkt blijven, de komst van een dwerguil kan zich gemakkelijk een tijdlang aan detectie onttrekken. In Duitsland is hij bezig met een indrukwekkende opmars. De enkele duizenden broedparen nestelen vooral in middengebergten, maar breiden zich uit tot in het laagland. Ze naderen de Nederlandse grens tot minder dan 100 km van Drenthe, Overijssel en Zuid-Limburg. Uitbreiding is er ook vanuit het zuiden, zoals in de Vogezen (Frankrijk). In België broedt deze miniatuur-uil sinds 2012 (Faveyts et al. 2018). Waarnemingen van maandenlang in Nederland verblijvende dwerguilen, zoals bij Deventer (december-februari 2013/2014) en in de Groote Peel (april-juni 2018), zijn


STEEDS MEER EXOTEN Sinds pakweg 1975 wist een sterk toenemend aantal exoten zich in ons land te vestigen. Soorten waarvan populaties afstammen van losgelaten of ontsnapte vogels. Sommige waren buitengewoon succesvol, zoals de nijlgans en de halsbandparkiet, andere kwamen niet of zelden tot broeden. Het ligt in de verwachting dat er vogels uit gevangenschap blijven ontsnappen of worden losgelaten, en het aandeel dat zich weet te handhaven zal vermoedelijk toenemen. Vooral de aan warmere omstandigheden gebonden soorten lijken in het voordeel te zijn. Kandidaten voor serieuze populaties zijn onder meer zebravink, treurmaina en Sint-Helenafazantje.

gezien de ontwikkeling in aangrenzende landen, zijn ruigpootuil en grauwe fitis. Baardgrasmus man. Foto: Harvey van Diek

Slangenarend, Asenray, Limburg, 7 augustus 2016. Foto: PatrickPalmen

246

WAT BRENGT DE TOEKOMST?

Klimaatvolgers Ervan uitgaande dat de klimaatopwarming aanhoudt, kunnen diverse broedvogelsoorten misschien tot in ons land opschuiven. Dat geldt vooral voor soorten die nu al vrij noordelijk broeden en niet aan heel specifieke habitats gebonden zijn. Overzomerende slangenarenden zijn tegenwoordig normaal in enkele grote heide- en hoogveengebieden in met name Noord-Nederland. Er zijn nog geen concrete aanwijzingen voor een broedgeval; het lijkt te gaan om onvolwassen vogels die zich uiteindelijk elders vestigen (Bijlsma 2019). Het ontbreken van rust op de broedplek kan een probleem vormen, maar dachten we dat tot voor kort ook niet van zeearend en kraanvogel? Of er ook genoeg voedsel is, vooral slangen immers, is een tweede. Stiekem hopen we ook op de vestiging van alpengierzwaluwen, die zich in Duitsland wat naar het noorden uitbreiden. Bovendien passen ze zich aan en nestelen niet alleen meer op rotsen maar ook aan gebouwen. Hulp in de vorm van nestkasten wordt gewaardeerd. Of een vestiging er ook in zit voor kleine zangvogels als baardgrasmus en cirlgors is nog de vraag. Echt grote populaties zitten pas bezuiden de Seine en een duidelijk noordwaartse tendens zit er tot nu toe nog niet in. Ze verschijnen echter in toenemende mate in ons land en gezien


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.