Boek 2: Thematische beleidskaders - Blauwgroene structuur

Page 1


1

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

2 RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 1

24/04/2019 14:51


2

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

THEMATISCHE BE L E I DSKA D E R S HOOFDSTUK 1 / HOOFDSTUK 2 / HOOFDSTUK 3 / HOOFDSTUK 4 / HOOFDSTUK 5 / HOOFDSTUK 6 / HOOFDSTUK 7 /

B lau wgroen e stru ctuu r Wonen in multifu n ction ele woonkern e n Werken in Leu ven V oorzieningen structu ur Energie en ruimte Mobiliteit Lan dschap en erfgoed

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 2

24/04/2019 14:51


3

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

HOOFDSTUK

Blauwgroene structuur

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 3

24/04/2019 14:51


4

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

1/ Begrip

5

2/ Bestaande blauwgroene structuur

6

/1 BLAUWGROEN KWANTITATIEF

6

/2 STRUCTUURBEPALENDE BLAUWGROENE ELEMENTEN OP STADSNIVEAU

8

/2/1 De rivier- en beekvalleien /2/2 Boscomplexen

12

/2/3 De getuigenheuvels

13

/2/4 Landbouwgebieden

16

/2/5 Infrastructuren als verbindende elementen

8

19

/3 HET BESTAANDE WATERSYSTEEM OP STADSNIVEAU

20

/3/1 De structuur van fijnmazige afstroming

21

/3/2 Waterdoorvoer, overstromingsgebieden en bestaande buffers

21

/3/3 Infiltratie in de bodem

24

/3/4 Gebieden voor waterwinning

25

3/ Uitdagingen en visie voor de blauwgroene structuur

26

/1 NIEUWE UITDAGINGEN VOOR DE BLAUWGROENE STRUCTUUR

26

/2 EEN SAMENHANGEND BLAUWGROEN NETWERK

26

/3 EEN BLAUWGROENE STRUCTUUR DIE DE LANDSCHAPPELIJKE DIVERSITEIT ONDERSTEUNT

27

28

/4 EEN MULTIFUNCTIONEEL BLAUWGROEN NETWERK /4/1 Klimaatadaptatie en luchtkwaliteit

29

/4/2 De blauwgroene structuur als drager van natuurwaarden

30

/4/3 Waterbeheersing als specifieke uitdaging

31

/4/4 Waterbeleving als hefboom voor stedelijke kwaliteit

35

/4/5 Duurzaam productief groen

36

/4/6 Recreatieve functie en verbindingen voor langzaam verkeer

36

/5 EEN KWALITATIEF (EN KWANTITATIEF) AANBOD AAN WOONGROEN IN DE WOONKERNEN

38

/5/1 Belang van groen voor woonkwaliteit

38

/5/2 Soorten woongroen

39

/5/3 Een aanwezige, bereikbare en toegankelijke groenstructuur

39

/5/4 Een bruikbare, duurzame en goed beheerde groenstructuur

40

/6 CATEGORISERING VAN BLAUWGROENE STRUCTUREN EN ELEMENTEN

40

4/ Prioritaire projecten voor de blauwgroene structuur

45

45

/1 PROJECTEN VOOR DE BEEKVALLEIEN /1/1 De Dijlevallei: een blauwgroene ontmoetingsruimte op stadsniveau /1/2 De Molenbeekvallei: groen recreatief lint met erfgoedtroeven

45 47

/2 PROJECTEN VOOR DE GROENE VINGERS EN VERBINDINGEN

49

/3 WOONGROENPROJECTEN

50

/4 PROJECTEN M.B.T. VERHOGEN VAN WATERBERGEND VERMOGEN

52

5/ Krachtlijnen van het beleid rond de blauwgroene structuur

53

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 4

24/04/2019 14:51


5

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

1/ Begrip Onder blauwgroene structuur verstaan we: de structuurbepalende elementen die de samenhang weergeven tussen de verschillende ruimtelijke componenten met een natuurlijk en open karakter. Blauwgroene elementen en structuren variëren onderling sterk van schaal en aard en bevinden zich zowel in de verstedelijkte kernen als er buiten. Het gaat over speelzones en groene pleinen in de woonkernen, over historische parklandschappen, bufferzones langs infrastructuren, rivier- en beekvalleien, bossen, landbouw- en natuurgebieden, … Het beleid omtrent de blauwgroene structuur focust op de ruimtelijke componenten van de blauwgroene structuur: de afbakening van de grote en kleine groengebieden, de continuïteit van de beekvalleien en de verbindingen tussen blauwgroene gebieden, de relatie met de geomorfologie, het inschakelen van de blauwgroene structuur in een recreatief en langzaam verkeersnetwerk, de verbindingen tussen woonkernen en blauwgroene gebieden. Aangezien het overgrote deel van de blauwgroene gebieden vandaag juridisch al beschermd zijn (via gewestplan, BPA’s, RUP’s, AGNAS, …) zal het beleid zich richten op gebieden die essentieel zijn om tot een samenhangend blauwgroene netwerk te komen maar die vandaag in principe kunnen bebouwd worden (wegens gelegen in woongebied, gebied voor openbaar nut, bedrijvenzone, ….).

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 5

24/04/2019 14:51


6

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

2/

INFORMATIEF

Bestaande blauwgroene structuur /1

BLAUWGROEN KWANTITATIEF Ongeveer 2663 hectare heeft in Leuven een openruimtebestemming volgens het gewestplan, de BPA’s of RUP’s. Dit komt overeen met 46% van het grondgebied (waarvan 20% een agrarische bestemming heeft, 13% natuur als bestemming en 13% “overig groen” ( f i g. 1) ). Rekening houdend met het feit dat de bestemmingszones zoals woongebied, openbaar nut, … nooit volledig bebouwd zijn en dat parken en speeltuinen vaak gewoon in woongebied liggen (en niet in een openruimtebestemming), is dit percentage zeker een onderschatting van de feitelijke toestand.

f i g. 1 - Openruimte volgens gewestplan

Op de groenkaart van AGIV is dit goed te zien: de “grijze” (bebouwings)zones zijn doorspekt met groen ( f i g. 2) . Het areaal aan publiek toegankelijk groen (beheerd door de stad ( f i g. 3 ) ) is de afgelopen 16 jaar met maar meer dan liefst 80 ha toegenomen ( f i g. 4 ) .

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 6

24/04/2019 14:53


7

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 2 - Groenkaart AGIV (Agentschap voor Geografische Informatie)

f i g. 3 - Openbaar groen

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 7

24/04/2019 14:53


8

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 4 - Evolutie openbaar groen

/2 STRUCTUURBEPALENDE BLAUWGROENE ELEMENTEN OP STADSNIVEAU Hieronder worden verder alleen de structuurbepalende elementen op stadsniveau besproken. De structuurbepalende elementen op stadsdeelniveau komen aan bod in de gebiedsgerichte hoofdstukken. Het gaat over de talrijke (kleinere) open ruimtes, zoals parken en tuinen, waar vooral de gebruiks- en belevingswaarde van belang is alsook de verbindende functie in het blauwgroene netwerk. Hiernaast speelt ook de zgn. “ecologische infrastructuur” of de kleine landschapselementen (bomen- en hagenrijen, bermen, tuinen, houtkanten, poelen, grachten) een rol voor het in stand houden van een “ecologische basiskwaliteit” en de landschappelijke kwaliteit. Onder de bestaande structuurbepalende elementen voor de blauwgroene structuur op stadsniveau vallen: 1.

Rivier- en beekvalleien

2. Boscomplexen 3. Getuigenheuvels 4. Landbouwgebieden 5. Infrastructuren als verbindende elementen

/2/1 De rivier- en beekvalleien De Dijle- en beekvalleien vormen de ontstaansbasis van Leuven en zijn sterk structuurbepalend ( f i g. 5) . De valleigebieden komen grotendeels overeen met de natuurlijk overstroombare gebieden, die op hun beurt bepaald zijn door de topografie en door historische overstromingen. De historische figuur van de valleigebieden is een belangrijk ijkpunt voor toekomstige ontwikkelingen in Leuven, en bepaalt het stedelijk landschap van vandaag en morgen ( f i g. 6) . VALLEI VAN DE DIJLE Het Dijlebekken met haar beekvalleien loopt van Mechelen stroomopwaarts tot in Waver en Ottignies-Louvain-la-Neuve. De Dijle ontspringt in Houtain-le-Val (Genappe) en mondt uit in het ‘Zennegat’ in het stroomgebied van de Schelde. De Dijle doorkruist van zuid naar noord het volledige Leuvense grondgebied. Ten zuiden van de E40 stroomt de Dijle Leuven binnen, in een gebied met kleinschalige weiden en bossen. De rivier heeft zich ongeveer 40 à 50 meter diep ingesneden in het Brabants plateau en meandert er in een alluviale vlakte die 800 tot 1200 meter breed is. Natuurlijke oeverwallen begrenzen de Dijle. Deze wallen liggen hoger dan de aangrenzende komgronden, die dan ook vrij vochtig zijn. De Dijle en de Voer stromen parallel via het Arenbergpark naar de binnenstad.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 8

24/04/2019 14:53


9

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 5 - Dijle en beekvalleien

f i g. 6 - Groene Dijlevallei en beekvalleien op de Ferrariskaart (1777)

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 9

24/04/2019 14:53


10

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

De omgeving van het Arenbergkasteel vormt een parklandschap met soortenrijke graslanden, bijzonder waardevolle en indrukwekkende oude bomen en exoten. Het gebied komt na de eerste wereldoorlog in handen van de universiteit, die er de campus Exacte en Toegepaste Wetenschappen uitbouwt. Vandaag vormt het park de overgang tussen de zuidelijke Dijlevallei, die grotendeels haar natuurlijk karakter behouden heeft, en de binnenstad, waar de Dijle in een smalle bedding wordt gedrongen. Het gebied, gelegen vlakbij de binnenstad en het centrum van Heverlee, heeft ook – als geheel – een belangrijke recreatieve functie. In de binnenstad vernauwt de vallei en splitst de rivier zich in vijf Dijlearmen. Langs de Dijle zijn fragmentarisch parkjes en groenstroken aanwezig, waarvan sommige dienst doen als wandel- of fietspad (Dijlepad). In de actuele ontwikkelingen in de Vaartkom, worden nieuwe parken zoals het Sluispark en het Klaverpark met elkaar in verbinding gebracht. Op het Janseniushof werd recent een nieuw groengebied langs de Dijle aangelegd. Op een aantal plaatsen is de Dijle drager van “kleine natuurwaarden” (muur- en moerasvegetaties), op andere plaatsen is ze overwelfd of reikt de bebouwing tot aan de bedding. Bij de aanleg van de Vaartkom werd de Dijle hier naar het zuiden verlegd om meer plaats te bieden voor de industriële activiteiten. Ten noorden van de binnenstad, doorheen een gebied dat gekenmerkt wordt door grootschalige industriële vestigingen, loopt de Dijle eerst in een vrij smalle bedding. De Dijle is hier eveneens verlegd, rechtgetrokken en gekanaliseerd. Een kunstmatig opgehoogd landschap (gevormd door het spoorwegplateau, de ophoging van de spoorwegdriehoek, het Vuntcomplex) scheidt de rivier van het oostelijk deel van de vallei. Ten noorden van de E314 verbreedt de vallei zich opnieuw en komen er brede, lemige oeverwallen voor. De Dijle stroomt hier door een vrij open landbouwgebied. De vijvers van Bellefroid worden (net zoals de plassen van het provinciedomein Kessel-Lo) in de 18e eeuw uitgegraven in een vochtig tot moerassig beemdengebied dat deel uitmaakt van de Dijlevallei (“Lovensbroeck”). De bredere depressie gevormd door Wijgmaalbroek is een kleinschalig landbouwgebied met enkele bospercelen en belangrijke natuurwaarden. Wijgmaalbroek is opgenomen in het VEN Wijgmaalbroek- Kwellenberg. De Dijlevallei als geheel wordt gekenmerkt door een aantal biologisch waardevolle gebieden en is nog als een groen lint te onderscheiden tussen gebieden waar de natuurwaarden kwetsbaar zijn. Er komen nog een groot aantal gave landschappen voor: het zuidelijke deel van de vallei, de vijvers van Bellefroid, Wijgmaalbroek, … Dankzij deze landschappelijk waardevolle gebieden en het contrast met de omliggende gebieden, vormt de Dijlevallei een zeer duidelijk element in de landschappelijke structuur. Bovendien vormt ze voor de ruime omgeving een belangrijke noord-zuid migratieroute voor fauna. De Dijlevallei is dan ook een belangrijk onderdeel van het ecologisch netwerk ( f i g. 7) .

f i g. 7 - Hedendaagse verschijningsvormen van de Dijle- en beekvalleien

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 10

24/04/2019 14:53


11

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

VOERVALLEI De Voer ontspringt in het Zoniënwoud in Tervuren, stroomt in Egenhoven Leuvens grondgebied binnen doorheen het biologische waardevolle Egenhovenbos, en vloeit samen met de Dijle door het Arenbergpark om in het noordelijk gedeelte van de binnenstad samen uit te monden in de Dijle. In de binnenstad is de Voer grotendeels overwelfd: ze loopt onder de Kapucijnenvoer, Fonteinstraat en achter de bebouwing langs de Ridderstraat. Bij de heraanleg van de Kapucijnenvoer is de Voer opengemaakt in de zuidelijke sectie. VALLEI VAN DE MOLENBEEK-ABDIJBEEK De Molenbeek-Abdijbeek loopt ten zuiden van de Schoolbergen. De vallei heeft haar open karakter bewaard en vormt een duidelijke overgang tussen de bebouwing van de Kesselse bergen en de bebouwing rond de Diestsesteenweg. Daarom werkt de vallei landschappelijk structurerend. In de vallei liggen verschillende domeinen: het kasteel de Beaufort, de abdij van Vlierbeek, het provinciedomein Kessel-Lo. De abdij en een aantal bijgebouwen zijn sinds 1982 als monument beschermd. Samen met het provinciedomein vervult de abdij een belangrijke sociale en recreatieve functie. Hoewel het provinciedomein in de eerste plaats gericht is op recreatie, heeft het een aantal belangrijke potenties naar natuurontwikkeling. De vijvers zijn biologisch zeer waardevol en kunnen bijdragen tot de natuurlijke waterbeheersing van de omgeving. Bovendien zijn er plaatselijk waardevolle en goed ontwikkelde vegetatietypes aanwezig. In het zuiden grenst de abdij aan een landschappelijk waardevol agrarisch gebied. VALLEI VAN DE MOLENBEEK-BIERBEEK De Molenbeek ontspringt ongeveer 300 meter ten westen van de Hondsberg te Lubbeek, stroomt dan westwaarts door het Langenbos, langs Ave Regina, Salve Mater en de Heistmolen en loopt verder met Kasteel 'Vijverhof en Kasteel 'Hof van Hoeilaart' op de rechteroever in Korbeek-Lo en verderop de vijvers van de Abdij van Park op de linkeroever en de Abdijmolen om ongeveer 1800m verder stroomafwaarts uit te monden in de Dijle ter hoogte van het Sportkot, net voor de afsplitsing van de Vloputbeek. De Molenbeek-Bierbeek voegt zich dus net vóór de binnenstad bij de Dijle. In Korbeek-Lo en Lovenjoel is de vallei nog hoofdzakelijk bebost. Een aantal valleibossen zijn biologisch zeer waardevol. Bij de abdij van Park zijn 4 vijvers uitgegraven in de vallei (de eerste twee begin 14e eeuw, de andere twee vermoedelijk tussen 1666 en 1771). Via een ingenieus systeem van overlopen en onderlinge verbindingen (monniken) kan het niveau van de vijvers gemakkelijk worden geregeld. Het parkdomein en het open landschap er rond vormen een landschappelijk en historisch waardevol geheel, een rustpunt in een verstedelijkte omgeving. Ondanks (of dankzij) de aanleg van de spoorweg en nieuwe woonwijken is het historische landschap er bewaard gebleven. Samen met het militair domein heeft het gebied een belangrijke stapsteenfunctie ten opzichte van Heverleebos. Eenmaal voorbij het parkdomein versmalt de vallei van de Molenbeek tot een groen lint, dat ten zuiden van de woonwijk Matadi naar de Dijle stroomt. DE LEMINGBEEKVALLEI De Lemingbeek loopt tussen de Kesselberg/Lemingberg en de Wijnbergen/Schoolbergen. De vallei wordt gekenmerkt door een vrij grootschalig akkerlandschap met slechts een geringe biologische waarde. In het westelijk deel van de vallei komt relatief veel bebouwing voor, met tuinen die reiken tot aan de oevers van de beek. Vanaf de Liemingenstraat is de Lemingbeek overwelfd, om onder Op de Vliet en de Domeinstraat verder te verlopen richting Eénmeilaan waar de Lemingbeek net zoals de Molenbeek-Abdijbeek in de Blauwputbeek uitmondt. De waarde van de Lemingbeekvallei hangt samen met haar (grotendeels bewaarde) open karakter, dat een scherp contrast vormt met de aangrenzende beboste heuvels. VUNTVALLEI De Vunt ontspringt in hartje Leuven. Op oude kaarten vindt men de Vunt (“La Fointe “) terug als een tweehoofdige beek die samenkomt onder het huidige Sint-Maartensdal is (vandaar de namen: Tweebronnen en Sint-Maartensdal). De Vunt is in de binnenstad grotendeels overwelfd. De Vunt komt even naast de Dijle te lopen, nét voor ze beide onderdoor de Ring stromen. Deze plek heet De Twee Waters. Oorspronkelijk liep de Dijle daar niet, maar sinds de aanleg van de Vaart moest de Dijle tijdelijk plaats ruimen en langs een gewijzigde route vloeien. De Vunt loop dan door de industriële zone aan de Vaart, net ten westen van de spoorweg. De Vunt loopt hier voor het grootste deel in haar natuurlijke bedding en is slechts op een aantal plaatsen ingekokerd. Samen met de spoorwegberm vormt de Vunt hier vooral een ecologische noord-zuid- corridor.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 11

24/04/2019 14:53


12

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

Vanaf deE314 loopt de Vunt eerst langs achterkanten van bebouwing als een smal groen lint door tot aan de Aarschotsesteenweg. Eens de Aarschotsesteenweg gekruist, loopt de Vunt doorheen de westelijke woonlob van Wilsele, waar ze drager is van fietspaden en een aantal groene speelruimtes. Ten noorden van de Weggevoerdenstraat mondt de Vunt uit in de Dijle.

/2/2

Boscomplexen ( f i g. 8)

f i g. 8 - Bosstructuur

BOSCOMPLEX HEVERLEEBOS Heverleebos is een bijzonder waardevol, uitgestrekt boscomplex ten zuiden van Leuven met een totale oppervlakte van ca. 600 hectare. In het westen wordt het bos begrensd door de Dijlevallei. In het zuiden gaat het bos over in de Vaalbeekvallei en het Meerdaalwoud. Heverleebos strekt zich uit op een zacht golvend plateau, gelegen op de overgang tussen de zand - en de zandleemstreek met een vooral zandige bodem. Het bos bestaat uit zowel loof– als naaldhoutbestanden. Bij de oude bomen overheersen de Amerikaanse eik, beuk en gewone den. Heverleebos is net zoals het Meerdaalwoud en het Zoniënwoud een boscomplex dat sinds de laatste ijstijd (ca. 10.000 jaar geleden) altijd bebost is geweest. In het begin van de twaalfde eeuw werd het bos beheerd door de Heren van Heverlee die leenmannen waren van de Heren van Bierbeek. In de vijftiende eeuw kwamen het Heverleebos en het Meerdaalwoud in handen van het huis van Croy, die het als jachtdomein gebruikten. Door het huwelijk van Anne de Croy met Karel van Arenberg in 1618 kwamen de bossen in het bezit van de Arenbergs. De opbouw van het bos in de 18e eeuw is een prachtig voorbeeld van classicistische aanleg met rechte dreven en uitzichtpunten zoals de “Parnassusberg”, een belvédère met destijds een aantrekkelijk panorama over de Dijlevallei. De dreven werden aangeplant rond 1840 met overwegend rode beuk.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 12

24/04/2019 14:53


13

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

Na de Eerste Wereldoorlog werden alle bezittingen van de familie van Arenberg ( een adellijk geslacht afkomstig uit Noordwest-Duitsland en onderdanen van de Duitse keizer) door de Belgische staat gesekwestreerd. Zo kwamen ook de bossen in 1918 in handen van de Belgische staat. In 1930-1931 werd in het noordelijke deel van het bos een arboretum aangelegd. Op een oppervlakte van ongeveer 9 ha zijn er verschillende boomsoorten aangeplant. De Naamsesteenweg (1754) en de E40 (in 1969) doorsnijden het bos. In 1971 werd Heverleebos als landschap beschermd. Heverleebos vormt samen met het Meerdaalwoud één van de grootste Vlaamse boscomplexen, dat dankzij de omvang en de hoge biodiversiteit een bijzondere ecologische waarde heeft. Beide behoren tot de “Zuid-Brabantse bossen”, belangrijke natuurgebieden op Vlaams en én tot het Europees niveau. Ze vervullen een “scharnierfunctie” tussen de Waalse leemplateaus en het Zoniënwoud. Door haar omvang en hoge biodiversiteit heeft Heverleebos een grote ecologische waarde (vooral het zuidelijke deel). De structuur lijkt erg op deze van een natuurlijk bos: naast bomen bepalen ook struiken, varens, kruiden, mossen en zwammen het voorkomen. Het bosbestand is zeer gevarieerd. Amerikaanse eiken maken met 24% het grootste gedeelte van het bomenbestand uit. Het bos biedt levensruimte aan verschillende diersoorten. Daarnaast is Heverleebos een belangrijk recreatiegebied met een uitgebreid netwerk aan fiets- en wandelvoorzieningen. Ten gevolge van intensieve recreatie, vooral ten noorden van de E40, worden fauna en flora verstoord. De E 40 en Naamsesteenweg vormen barrières in het bos en veroorzaken lawaai en lichthinder ('s nachts). Op een aantal plaatsen staan de randen van het bos onder druk door bebouwing en vertuining. In 2014 stelde de Vlaamse Regering een GRUP ‘Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur, regio Hageland, Natuur-, bos- en landbouwgebieden Heverleebos en Meerdaalwoud’ vast (dat evenwel wordt aangevochten bij de RvS), met het oog op het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van de Speciale Beschermingszone-Habitatrichtlijngebied ‘Valleien van de Dijle, Laan en IJse met aangrenzende bos- en moerasgebieden’ en om uitvoering te geven aan de ‘Ruimtelijke Structuurvisie Meerdaalwoud en Heverleebos’ alsook aan de ruimtelijke visie voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijk en agrarische structuur regio Hageland. EGENHOVENBOS Het Egenhovenbos is een typisch broekbos van ongeveer 54 hectare, gelegen in de vallei van de Voer. Het ontstond pas halverwege de 19e eeuw, na de uitvoering van waterbeheersingswerken (leibeek, grachten…). De lage, natte ligging van Egenhovenbos maakt dat er hier een heel eigen flora tot ontwikkeling is gekomen, heel verschillend van die van de "plateaubossen" Heverleebos en Meerdaalwoud. De vegetatie bestaat hoofdzakelijk uit essen, olmen, elzen en moerascipressen. De E40 begrenst het bos in het zuiden. In het oostelijk deel van het bos, aansluitend bij de universitaire gebouwen aan de Celestijnenlaan, is een wachtbekken aangelegd. Bij hoge waterstand kan de Dijle daar overstromen, zonder gevaar voor wateroverlast voor de stad Leuven. Egenhovenbos heeft een grote ecologische en recreatieve waarde. Het gebied vervult een habitat- en migratiefunctie “in de natte sfeer” voor verschillende organismen. Het is een zeer belangrijk element in de globale natuurlijke structuur rond Leuven. De intensieve recreatie (wandelaars en mountainbikers ) en de vervuiling ten gevolge van de autosnelweg (lawaai- en reukhinder, zwerfvuil) dreigen de kwaliteit van Egenhovenbos aan te tasten. GASTHUISBOS Gasthuisbos is een populierenbos ( deels met dichte struiklaag) met enkele kleinschalige graslanden, gelegen in de vallei van de Winge. Er zijn er alleenstaande struikjes en resten van houtkanten. Plaatselijk is er nog een interessante ondergroei, waar het oorspronkelijke broekbos nog te herkennen is. Het gebied is belangrijk als schakel op de noord-zuid as en sluit aan bij de Kesselberg, de Wijngaardberg en de Beninksberg.

/2/3 De getuigenheuvels De getuigenheuvels maken deel uit van de Hagelandse heuvels, waarvan de meest zuidelijke heuvelrij zich ten noorden van de Leuvense binnenstad van west naar oost uitstrekt. Zoals de naam aangeeft vormen deze heuvels getuigen van een landschap uit het zgn. mioceen, een tijdperk in de geologische tijdschaal dat duurde van ca. 23 tot 5,3 miljoen jaar geleden. In die periode wordt het noorden van België regelmatig overspoeld door de (Diestiaan)zee. Hierbij worden afwisselend klei- en zandlagen afgezet. Ongeveer 8 miljoen jaar geleden komt hier een laag glauconiethoudend zand bovenop. Getijdenstromingen zorgen voor afzettingen van enorme

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 13

24/04/2019 14:53


14

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

zandbanken. Bij blootstelling aan lucht oxideert het glauconiet (een ijzerhoudend mineraal) tot limoniet, dat met zand samenkit tot ijzerzandsteen. Tijdens de vorming van de Alpen (vanaf 5 miljoen jaar geleden) wordt de bodem langzaam naar boven getild waardoor de zee zich terugtrekt. De zandbanken komen dus permanent boven water te liggen. Wind en regen spoelen de zachtere zandlagen weg, alleen de harde ijzerzandstenen delen blijven over. Hierdoor ontstaan de getuigenheuvels: de getuigen van het bestaan van de Diestiaanzee. De getuigenheuvels hebben een landschappelijk hoge waarde gezien hun unieke karakter in België ( f i g. 9) .

f i g. 9 - Getuigenheuvels

KESSELBERG De Kesselberg is één van de meest westelijk gelegen heuvels van het Hageland. De heuvel is ca. 75 m hoog, 300 m lang en bovenaan afgevlakt en grotendeels bebost. Op het westelijke deel (grenzend aan de Dijlevallei) ligt het natuurreservaat (12ha), dat eigendom is van de stad. In het noorden, westen en zuiden heeft de berg sterke hellingen, die de grens vormen met het woongebied van Kessel-Lo. De Kesselberg steekt dus sterk boven het omliggende landschap uit, is beeldbepalend en landschappelijk structurerend. Naar het oosten toe loopt het bos verder over de ruggen van de Leming- en Chartreuzenberg. Het reservaatgedeelte is floristisch erg interessant: op een kleine oppervlakte komen meer dan honderd soorten voor. De gevarieerde vegetatie (bos, heide, grasland, ruigten, struwelen) heeft tot gevolg dat verschillende diersoorten zich op de Kesselberg gevestigd hebben en zich er handhaven (reeën, konijnen, vogels, reptielen, …). De Kesselberg vervult tenslotte ook een recreatieve functie.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 14

24/04/2019 14:54


15

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

De recente vondst van twee voorraadkruiken heeft aangetoond dat de Kesselberg 500 jaar voor Christus al werd bewoond. Rond de 11e eeuw werd er een kasteel, het Kesselstein, gebouwd. Archeologisch is de Kesselberg bijzonder belangrijk. Sinds 1973 is de Kesselberg een beschermd cultuurhistorisch landschap. Het gebied wordt zowel juridisch als beleidsmatig verder beschermd. Het natuurbeheersplan formuleert doelstellingen en maatregelen inzake erosiebestrijding, het begeleiden van recreatieve activiteiten en de verdere ontwikkeling van natuur in het gebied. Het Agentschap Onroerend erfgoed bereidt tegen 2016 voor de Kesselberg een beschermingsdossier archeologie voor. De onderzoeksresultaten zullen tevens worden gebruikt worden om deze voor Vlaanderen belangrijke archeologische site verder te ontsluiten voor wandelaars, bezoekers en andere geïnteresseerden. WIJNBERGEN/SCHOOLBERGEN De Wijnbergen/Schoolbergen maken deel uit van de Hagelandse heuvels. De heuvels zijn bebost, maar er komen ook kleinschalige landbouwelementen, residentiële bebouwing en “weekendverblijven” voor. Het landschap is dus behoorlijk versnipperd. Desondanks zijn deze heuvels landschappelijk structurerend: ze steken scherp af tegen de lager gelegen valleigebieden en hebben een overwegend groene flanken. LOBERG/PREDIKHERENBERG/TROLIEBERG De heuvels tussen Diestse- en Tiensesteenweg maken historisch deel uit van de "Loo": de beboste heuvels in de cuype van Leuven. Inwoners van Leuven mochten op de heuvels hout kappen en hun vee laten grazen. Vanaf de 14e tot de 16e eeuw wordt het bos op de heuvels systematisch ontgonnen: jaarlijks worden er 16 “bunder” (21ha) toegewezen voor houtkap. Waar vroeger bos en heide was, wordt nu aan landbouw gedaan. Rond 1756 zijn de Loobossen volledig uitgeput. In dit gebied zijn sinds de 14e eeuw ook een aantal steenbakkerijen en kareelwerken (zie ook geschiedenis stadsdeel Oost). Tot begin 19e eeuw zijn er een aantal steenbakkerijen actief aan de voet van de Lobergen, waarbij klei uit de hellingen van de Lobergen en Predikherenberg wordt gebakken tot baksteen of daktegels. Een tiental steenbakkerijen bevinden zich rond 1830 in de buurt van Koetsweg, Platte Lo, Heidebergstraat en Diestsesteenweg. De zavelputten bevinden zich langs Zavelstraat, Koetsweg, Platte Lo, Koetsweg, maar ook in het Michottepark is er een zavelput. Een aantal boerderijen (Cense de Viemis zijnde het huidige Wimmershof, Cense de Hayeblom, Cense Wise en Cense Contreman op de Trolieberg) brengen de heuvels in cultuur vanaf de18e eeuw. Vandaag zijn de Lobergen voor een goed deel bebouwd. De heuvelflanken zijn veelal nog groen en bebost, terwijl de heuveltop ingenomen is door een kleinschalig landbouwgebied met houtkanten en bomenrijen. KEIZERSBERG/ROESELBERG Net ten noorden van de binnenstad, vlakbij de plaats waar de Voer uitmondt in de Dijle, ligt de Keizersberg. Met zijn ruim 8 hectare oppervlakte, zijn hoogte tot om en bij de 52 meter, - ten noorden begrensd door de Lüdenscheidsingel-, en zijn sterke afhelling stad inwaarts, ten oosten onderbroken door het wandelpad "Tramweg" en omsloten door het Engels Plein, de Wolvengang en Achter de Latten, ten zuiden door de Burchtstraat en ten westen door de Mechelsestraat -, domineert de Keizersberg het Leuvense stadslandschap. Op deze site bouwde Hendrik I, graaf van Leuven, in 1230-1232 de derde Leuvense burcht, buiten de eerste omwalling. De heuvel werd daarom de “Borgberch” (of Boelenberg) genoemd. In 1357 omsloot de nieuwe ringmuur het kasteel. Leuven was ondertussen de hoofdstad van het hertogdom Brabant geworden en de Borgberch was één van de residenties van de hertog. De naam “Keizersberg” dankt de heuvel aan Keizer Karel V, die in zijn jeugd geregeld op de Borgberch verbleef en toen hij keizer werd de burcht liet verfraaien. Op de heuvel bevond zich ook een huis voorde Tempelridders (1187), die vanaf 1312 vervangen werden door de Hospitaalridders van Sint-Jan. Hier was ook een kapel, die later vervangen werd door een gotische kerk (die onder Frans bewind werd afgebroken). In 1782 beval keizer Jozef II de inmiddels vervallen gebouwen van de Borgberch te verkopen en af te breken. Alleen de schoormuur en de 36 meter diepe waterput bleven gespaard. De torens en het keizerlijk verblijf werden volledig met de grond gelijk gemaakt, zelfs de funderingen werden uitgegraven. Het domein viel ten prooi aan verkaveling. Eind 19e eeuw komt de keizersberg in bezit van de monniken van Maredsous die er een studiehuis willen inrichten. Op 13 april 1899 wordt de abdij op de Keizersberg officieel gesticht. In 1904 wordt de oostvleugel gebouwd, in 1908 volgt de zuidvleugel. Het grote Mariabeeld dateert uit 1906. In 1927 wordt de westvleugel en de klokkentoren opgetrokken. Tijdens de geallieerde bombardementen van mei ’44 worden de abdij en tuingebouwen zwaar beschadigd. Vanaf 1969 wordt de westvleugel omgebouwd tot studentenresidentie.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 15

24/04/2019 14:54


16

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

De Keizersberg werd in2010 beschermd als monument en in 2014 als archeologische zone. De abdijtuin werd in 2008 aan de stad in erfpacht gegeven en is sinds 2010 geopend als park. Op de Roeselberg is in de 10 eeuw de nederzetting Hoog-Wilsele ontstaan. Een schepenzegel uit 1298 bewijst het bestaan van de Sint-Martinusparochie. Vanaf de 16e eeuw is hier ook een landgoed, Bleydenberg, van de patriciërsfamilie Van Schore uit Kessel-Lo. Filips Van Schore, burgemeester van Leuven, bouwt het kasteel in 1606. In 1829 kocht juffrouw Paridaens het kasteel en vormde het om tot klooster. Vanaf 1879 kwamen daar schoolgebouwen bij. Hoog-Wilsele is heel lang een zeer bescheiden woonkern, met een aantal hoeves en woningen, vooral gelegen in de buurt van de kapel/kerk. De huidige woonkern dateert voor het overgrote deel uit de jaren ’60 en ’70. Aan de voet van de heuvel ligt een bedrijvenzone. De groene flanken van de Roeselberg vormen de buffer tussen woon- en bedrijvenzone. Deze buffer is landschappelijk structurerend en verbindt de Keizersberg met de open ruimte rond Bellefroid. In het noorden ligt een vrij grootschalig hellend akkerlandschap met houtige taluds langs de autostrade. De Zwanenberg ten westen van de binnenstad doet dienst als landbouwgebied. Het ligt samen met het ziekenhuiscomplex van Gasthuisberg op de flanken van de getuigenheuvel die tussen Leuven en Sterrebeek de noordrand vormt van het Brabants leemplateau. De Zwanenberg bereikt een hoogte van 82m. De flank watert af naar de Voervallei. Verder westelijk op dezelfde heuvel liggen Bertembos en Eikenbos-Grevensbos, dei samen met (een deel van) de Zwanenberg als cultuurhistorisch landschap beschermd zijn.

/2/4

Landbouwgebieden De geologische ondergrond in de regio van Leuven is vrij uniek door de aanwezigheid van verschillende grondsoorten in de regio. Daardoor bevindt Leuven zich in 4 verschillende landbouwstreken. In Leuven zelf zijn vooral de zandleem- en de zandstreek aanwezig, terwijl meer richting Bierbeek de leemstreek begint en in Rotselaar de uitlopers van de Kempen te vinden zijn ( f i g. 10) .

f i g. 10 - Landbouwstreken

Volgens het eindrapport van de “Studie Stadslandbouw Leuven” (opgeleverd door de KU Leuven in opdracht van de stad Leuven in 2015) is in Leuven 1.719 hectare feitelijk in gebruik voor landbouw of 29,9% van de totale oppervlakte, waarvan akkerbouw (tarwe, gerst, maïs) het grootste deel van het areaal voor zijn rekening neemt ( f i g. 1 1) . In Leuven zelf wordt er 5ha ingenomen door “bio” – producenten (0.4% van het gewestplanareaal of 0.36% van het feitelijke areaal ( f i g. 1 2) ). Landbouw is dus een belangrijke ruimtegebruiker en speler in het behouden van voldoende open ruimte. De meeste “gewone” landbouwgebieden in het Leuvense zijn qua bestemming veilig gesteld in het gewestplan. Daarnaast zijn een aantal landbouwgebieden het onderwerp van een GRUP (Wijgmaalbroek, Kwellenberg en Gevel) en van de zgn. “herbevestiging van agrarische gebieden” ( Langeveld, Kwade Hoek, Wijgmaal). Enkel de landbouwgronden gelegen in woonzone of een andere bebouwbare bestemmingszone (vb. Termunckveld) zijn op termijn bedreigd.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 16

24/04/2019 14:55


17

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 1 1 - Landbouwgebruikspercelen

f i g. 1 2 - Landbouwareaal regio Leuven + gebruik bouwland

Naast de “klassieke” landbouw, wordt de zgn. “stadslandbouw” belangrijker. Stadslandbouw wordt gedefinieerd als “het verbouwen van voedsel in en rond steden, met enkele bijbehorende kenmerken. Stadslandbouw gaat om een industrie of nijverheid, hieronder valt zowel commerciële als niet- commerciële stadslandbouw. Zo gaat het niet alleen om de productie van voedsel, maar ook om de verwerking en verspreiding van het gewonnen voedsel. Men maakt ook gebruik van hulpbronnen, producten en diensten uit de stad en levert vervolgens weer hulpbronnen, producten en diensten aan. Stadslandbouw kan zich zowel op permanente locaties in een stad bevinden als op tijdelijke, die elkaar steeds afwisselen. Het gaat dus over het voortbrengen, verwerken en vermarkten van voedsel en daar aan gerelateerde producten en diensten, in urbane en peri-urbane

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 17

24/04/2019 14:55


18

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

gebieden, daarbij gebruikmakend van stedelijke hulpbronnen en reststoffen.” Ook in Leuven is er interesse voor deze vorm van kleinschalige en lokale voedselproductie. Dat blijkt o.m. uit het groot aantal voedselteams, de aanwezigheid van een aantal oogst- of samentuinen, een aantal tuindeel- en volkstuinprojecten. Hiernaast zijn er ook nog de private tuinen die een rol (kunnen) spelen in de (lokale) voedselproductie. In Leuven wordt ca. 13% van de oppervlakte ingenomen door tuinen. Hoeveel tuinen er productief worden ingezet is niet gekwantificeerd. Volgens onderzoeken uitgevoerd door studenten op Leuvens grondgebied zou de gemiddelde oogst van een tuin met voedselopbrengst 5,08 kg groenten en een 18,33 kg fruit bedragen. Uit deze (vrij beperkte) studies bleek vooral dat mensen in de tuin werken voor het plezier en niet zozeer voor de noodzaak van het aanvullen van de voedselaankopen. Een initiatief dat enkele jaren geleden ingang vond was het concept van tuindelen, opgestart door de groep Transitie Leuven. Hierbij was de idee om mensen met een tuin die niet actief gebruikt wordt in contact brengen met mensen die op zoek zijn naar een tuin om te bewerken (Transitie Stad Leuven, n.d.). Hoewel er verschillende hindernissen zijn, kan dit soort systemen veel kansen bieden voor mensen in de stad. Een eerste uitdaging hierin bestaat erin een inventarisatie te doen van grote groene privétuinen in Leuven die in onbruik geraakt zijn en waarvan de eigenaars geïnteresseerd zijn om hun tuin terug tot leven te laten komen. De belangrijkste landbouwgebieden op Leuvens grondgebied zijn: LANDBOUWGEBIED HAMBOS-WIJVELD Het gebied Hambos-Wijveld maakt deel uit van de “tuinbouwstreek”, een vlakke regio met een open landschap, hoofdzakelijk in gebruik voor landbouwdoeleinden en ecologisch minder waardevol. Opvallend is het kleinschalige karakter, met vrij veel graslanden en enkele kleine hoogstamboomgaarden. Lint- en verspreide bebouwing dreigen de openheid van het landschap aan te tasten. KWADE HOEK / WINGEVALLEI Dit openruimtegebied scheidt Wilsele-Putkapel van Holsbeek. Kwade Hoek is een open landbouwgebied, met populierenbossen en kleinschalige graslanden. De Wingevallei is zowel in ruimtelijk als in natuurlijk en landschappelijk opzicht een structurerend element. KAREELVELD Kareelveld, ten westen van de binnenstad, vormt de uitloper van een openruimtegebied dat zich over Bergen uitstrekt richting Herent. Het is een open gebied met nogal wat reliëfverschillen, bijna volledig ingenomen door grootschalig akkerland. Er komt een grote diversiteit aan kleine landschapselementen voor. De holle wegen, grachten en taluds bepalen de ecologische en landschappelijke waarde. LANDBOUWGEBIEDEN OMGEVING ABDIJ VAN PARK-H.HART Ten zuiden van Heverlee liggen een aantal historische landbouwgebieden, die de rand van de woonkern vormen en die een corridor vormen tussen de Molenbeekvallei en Heverleebos. De abdij van ‘t Park is omgeven door een landbouwzone. Ten noorden van de abdij liggen de landbouwgronden ingeklemd tussen de spoorlijnen. Ten het zuiden van de vijvers ligt - tussen de Geldenaaksebaan en de expresweg -een heuvelrug, de Pietersberg, een agrarisch gebied doorsneden door een aantal holle wegen (gelegen), aansluitend bij de terreinen van het Sint-Albertuscollege. De abdij is al van bij haar ontstaan sterk betrokken bij de agrarische ontwikkeling van deze omgeving. Onmiddellijk na de stichting van de Premonstratenzerabdij begonnen de religieuzen met de ontginning van het verkregen land. Op de lager gelegen stukken langs de Lei- of Molenbeek werden de eerste twee abdijvijvers uitgegraven. In 1281 had de abdij ongeveer 60 ha akkerland in eigen beheer. De meeste akkers bevonden zich op de huidige site en strekten zich uit over het grondgebied van de oude heerlijkheid Vinkenbos. Het areaal werd geëxploiteerd volgens het traditionele drieslagstelsel en lag verdeeld in drie zogenaamde aarden: één voor tarwe en rogge, één voor gerst en haver en een derde braakland. De vroegste bedrijfsgebouwen bevonden zich op de plaats van de huidige neerhofsite. Voorlopers van de Sint-Jans- en de Norbertuspoort sloten het eerste hoeveplein af. Ten gevolge van de uitbouw van de nabijgelegen hoeve van Vinkenbos sinds 1306 was het areaal van het neerhof lichtjes teruggelopen. De huidige bedrijfsgebouwen dateren uit de 17e eeuw met de koestallen (1653), de paardenstallen (1663) en de tiendenschuur. Halverwege de 17e eeuw heeft de abdijsite en omgeving haar huidige constellatie met de abdijdreef, de hophof en de moestuin, de eerste twee abdijvijvers (de achterste twee werden eerst gegraven op het einde van de 17e eeuw), het voormalige Parkbos, waarvan in de 17e eeuw een groot gedeelte werd gerooid en de conventsboomgaard.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 18

24/04/2019 14:55


19

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

De opheffing van de abdij in 1796 had geen rechtstreekse gevolgen voor het neerhof en zijn areaal. Ook na de heroprichting bleef men het neerhof verhuren aan landbouwers die er een gemengd akkerbouw- en veeteeltbedrijf exploiteerden. Het Parkdomein zou in de 19e eeuw nog wel twee maal voor de aanleg van de treinsporen en voor een uitbreiding van het stadskerkhof lichtjes inkrimpen. De onteigeningen voor de spoorlijn Mechelen-Leuven-Tienen gebeurden in 1836, waarbij al een eerste deel van de oostelijke vijver verdween. Nadien werd de spoorlijn Leuven-Waver ten noorden van de abdijgebouwen aangelegd. Recent werd nog voor de aanleg van de HST-lijn ongeveer 2 ha onteigend ter hoogte van de meest oostelijke vijver, maar het landbouwareaal bedraagt nog steeds ongeveer 20 ha. Het is dus een goed voorbeeld van een oud cultuurlandschap met een specifieke agrarische bestemming. Ten zuiden van het Heilig Hart Instituut bevindt zich een landbouwzone, die ontstaan is door het kappen van bomen van het Heverleebos. De oprichting van het Heilig Hart Instituut in Heverlee (1893) had een dubbel opzet: het overbrengen van een Leuvense school naar een nieuwe site en het oprichten van een hogere landbouwschool voor vrouwen. Behalve het neogotische de schoolgebouw (ontwerp J.Helleputte) was er dus ook een hoeve met landbouwschool aanwezig. Hoewel de drie volumes van de oorspronkelijke schoolhoeve (1894) grosso modo bewaard bleven zijn ze als dusdanig nog moeilijk te herkennen als gevolg van vrij ingrijpende verbouwingen en het incorporeren in recentere uitbreidingen. De hoeve met aansluitende akkers en weiland wordt nog steeds uitgebaat. In het zuidwesten liggen de landbouwgebieden Termunckveld en Zwanenberg (op de grens met Herent).

/2/5 Infrastructuren als verbindende elementen Infrastructuren hebben een (potentieel) verbindende functie tussen verschillende openruimtegebieden, door hun lineair karakter en het voorkomen van flankerende bermen en/of bufferstroken. Deze verbindingen zijn des te belangrijker omdat de openruimtestructuur in Leuven erg versnipperd is. Op stadsniveau zijn volgende lijnvormige infrastructuren van specifiek belang: ——

de Vaart;

——

de spoorwegen;

——

de ring;

——

de autostrades E40 en E314. DE VAART

De Vaart vormt de ruggengraat van een gevarieerd landschap dat gekenmerkt wordt door een afwisseling van open en bebouwde ruimtes. De Vaart heeft een verbindende functie, niet alleen als waterlichaam maar ook dankzij de ingegroende oevers. SPOORWEGEN De spoorwegen vormen op zich een infrastructuurlandschap waar naast de harde infrastructuur ook ruimte is voor groen. Niet toevallig wordt voor spoorlichamen de metafoor van een rivier gebruikt. De veiligheidszones en bermen naast de verschillende spoorlijnen zijn niet publiek toegankelijk, maar herbergen wel – en misschien net daardoor – een bron van groen en biodiversiteit doorheen de stad. Mits een natuurgericht bermbeheer kunnen deze als ecologische corridor fungeren. DE RING Langsheen de ring komen nu al belangrijke lineaire groenfragmenten voor (tussen Tiense- en Naamsepoort, tussen Tervuurse- en Mechelsepoort, abdij Keizersberg) die potentieel tot een aaneengesloten groene ring rond de binnenstad kunnen worden ontwikkeld. Op verschillende plaatsen verknoopt de ring met andere structurerende elementen zoals de Dijlevallei, de Keizersberg en Gasthuisberg. Dat geeft aanleiding tot strategische locaties op de ring, die elk een specifieke roeping hebben binnen de blauwgroene structuur (bv. Gasthuisberg en ringpark, Bodart, Parkpoort,..)

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 19

24/04/2019 14:55


20

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

DE E314/E40 De autostrades E40 en E314, doorkruisen een goed deel van het Leuvens grondgebied, maar strekken zich uiteraard ook uit over andere gemeenten. Hun bermen hebben de potentie om een belangrijke rol te spelen in de natuurlijke structuur. Bermen zijn in beheer van de overheid, ze worden niet bemest noch behandeld met pesticiden. Ze vormen groene linten, die verschillende open en groene gebieden met elkaar verbinden, ook gemeentegrensoverschrijdend.

/3

HET BESTAANDE WATERSYSTEEM OP STADSNIVEAU De bovenvermelde structuurbepalende elementen staan uiteraard niet los van elkaar. Het geheel aan grotere ruimtelijke structuren overstijgt de gemeentegrenzen en herbergt een diversiteit van kleinere landschapselementen zoals holle wegen, grachten en taluds. Het fijnmazig vertakte watersysteem hangt – zoals een zenuwstelsel - nauw samen met de landschapselementen, de open ruimte, de groenstructuren en valleigebieden, de gebouwde omgeving én de stedelijke infrastructuur. Elke ruimtelijke ingreep heeft impact op het systeem en omgekeerd ( f i g. 1 3 ) .

f i g. 1 3 - Regionale waterstructuur van de Dijle van bron tot monding

In deze paragraaf wordt het actuele watersysteem binnen Leuven beschreven aan de hand van onderstaande aspecten, gezien deze bepalend zijn voor het ruimtelijk beleid: —

de structuur van fijnmazige afstroming

de waterdoorvoer in de rivieren

de gebieden met risico op overstroming

bestaande buffergebieden en hydraulische constructies

infiltratie in de bodem

gebieden voor drinkwaterwinning

Vertrekpunt zijn een aantal specifieke kaartlagen, die inzicht geven in overstromingsgevoeligheid, erosieproblematiek, bodeminfiltratie, locaties voor drinkwatervoorziening en waterzuivering, en de aanwezigheid van water in de stad. Het gebruik van cartografische lagen laat toe de nodige gebiedskennis op te bouwen, als basis voor de visie- en beleidsvorming. Ruimte geven aan water in de stad kan immers sterk bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en aan de “ecologische basiskwaliteit”.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 20

24/04/2019 14:55


21

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 1 4 - Structuur van fijnmazige afstroming

/3/1

De structuur van fijnmazige afstroming De afstromingskaart op stadsniveau toont duidelijk de fijnmazige dooradering ( f i g. 1 4 ) . Ze geeft aan welke trajecten het oppervlaktewater in het stedelijk landschap bij regenval zal volgen, en waar er door samenvloeiing belangrijke stromen moeten worden gedraineerd naar de lager gelegen valleigebieden en rivieren. De afstromingstrajecten geven een overzicht én een concreet inzicht in hoe het systeem functioneert aan de oppervlakte. In de grotere openruimtegebieden en landbouwgronden geeft het systeem van afstroming aanleiding tot gronderosie ( f i g. 1 5 ) , afspoeling van akkers, modderoverlast of zelfs uitspoeling op wegen en velden. De gebieden gevoelig voor water- en bewerkingserosie zijn logischerwijs vooral gelegen op de steile heuvelflanken en op die gronden waar de topografie sterker helt. Niettemin is er, uitgaande van het erosiebestrijdingsplan dat in 2009 werd opgemaakt, ook een grote erosiegevoeligheid in bv. het Research Park Haasrode, Groenveld, Gashuisberg, Kareelveld en Roeselbergdal.

/3/2

Waterdoorvoer, overstromingsgebieden en bestaande buffers In Leuven zijn behoorlijk wat overstromingsgevoelige gronden bebouwd en bewoond. De watertoetskaarten tonen de natuurlijk overstroombare gebieden (NOG’s) en de overstromingsgevoelige gebieden. Daaruit blijkt dat ook dat de effectief overstromingsgevoelige gebieden ( f i g. 16) onder druk staan of reeds zijn bebouwd. De waterdieptekaart van Leuven geeft de maximale waterdiepte aan tussen het maaiveld en het overstroomde watervlak (bij kleine, middelgrote en grote kans) op basis van onder meer het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen. De zones waar waterdieptes voorkomen komen grotendeels overeen met de overstromingsgevoelige gebieden zoals gekarteerd door het AGIV. De waterdieptes geven meer in detail weer welke de ernst van een eventuele overstroming zou zijn indien er zich morgen een overstroming zou voordoen. Deze scenario’s houden geen rekening met de klimaatmodellen, gezien zij uitgaan van de huidige situatie. De klimaatverandering vormt niettemin een belangrijke uitdaging in het waterbeheer (zie verder).

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 21

24/04/2019 14:55


22

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 1 5 - Erosiegevoelige gebieden (donkergrijs)

f i g. 16 - Natuurlijk Overstroombare Gebieden (NOG's) en gebieden gevoelig voor wateroverlast door afstroming

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 22

24/04/2019 14:55


23

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 17 - Inventarisatie hydraulische constructies en bufferbekkens (rood)

Uitgaande van de historische overstromingen werd doorheen de jaren geĂŻnvesteerd in verschillende types van waterbuffering en in hydraulische constructies ( f i g. 17) . De buffercapaciteit werd daarbij op verschillende plaatsen in de stad versterkt. Grote bufferreservoirs werden bijvoorbeeld geplaatst onder het Pieter De Somerplein en onder het OPEK-plein in de Vaartkom. Ook in Haasrode zijn verschillende bufferbekkens aanwezig, bv. nabij de bestaande waterzuiveringsinstallatie. Bij heraanleg van de open ruimte in Sint-Maartensdal werden reservoirs gecombineerd met infiltratiekratten. In het parkgebied van de Centrale Werkplaatsen werd een centrale waterbuffer voorzien, gecombineerd met groenaanplantingen. De doorvoercapaciteit van de Dijle is in de binnenstad momenteel beperkt tot een maximaal debiet van 20 Ă 30 m3/s. Bij zulk extreem piekdebiet stijgt het waterpeil ongeveer 2m ten opzichte van het gemiddelde niveau. Voor de Voer is het debiet maximaal ongeveer 4 m3/s. Voor de beekvalleien en andere waterlopen zijn de debieten eveneens beperkt tot de maximale doorvoercapaciteit. Deze debieten worden door de waterbeheerder geregeld en beheerd via verschillende sluiscomplexen. De bovenstroomse bufferbekkens en het gecontroleerd overstromingsgebied GOG in Egenhoven zijn essentieel om de stad te beschermen tegen mogelijke overstromingen. In 2010 al is echter gebleken dat bij langdurige en hevige regenval de bufferbekkens stroomopwaarts overlopen. In het GOG te Egenhoven treedt al een vulling op vanaf een terugkeerperiode van 1 jaar in het huidig klimaat. Bijkomende buffering dient dus bovenstrooms te worden opgezocht (zie verder). In de Voervallei zijn er vooral opwaarts Leuven kritieke overstromingen mogelijk bij korte, hevige zomerbuien. Het debiet kan dan op korte tijd zeer snel stijgen waardoor de waterloop buiten haar oevers treedt. Bijkomend probleem is dat bij zulke events vaak veel takken of afval in de waterloop terecht komen waardoor bruggen verstopt kunnen geraken. Dat is in het verleden al meermaals het geval geweest op de Voer. Verder afwaarts stroomt de Voer in een collector door Leuven. Een deel daarvan werd recent open gelegd in combinatie met groeninrichting en heraanleg van de publieke ruimte. De oude voerkoker langs de Kapucijnenvoer werd daarbij vernieuwd en verstevigd. De oude overwelvingen in het stadscentrum hebben slechts een beperkte doorvoercapaciteit en mogen niet onder druk komen te staan. Het overtollige debiet kan echter via de Vloput afgeleid worden richting de Dijle (indien daar nog capaciteit beschikbaar is).

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 23

24/04/2019 14:55


24

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

INFORMATIEF

f i g. 18 - Infiltratiegebieden vs. overstromingsgevoelig

De Leuvense vaart is een belangrijke groene corridor met aanliggende natuurwaarden (vijvers van Bellefroid en de bospercelen tussen de vijvers en de Vaart). Stroomafwaarts doet de Vaart tevens dienst als bufferbekken (via De Hond).

/3/3

Infiltratie in de bodem De mogelijkheden om te infiltreren in de bodem variÍren van gebied tot gebied ( f i g. 18) . In infiltratiegevoelige bodems kan relatief gemakkelijk regenwater infiltreren naar de ondergrond (bv. leembodems). De watertoetskaart geeft de ligging weer van deze bodems in Leuven (bv. Haasrode, Parkveld, Leuven- Noord, Kessel-Lo,..). Niet infiltratiegevoelig (en dus weinig infiltratiecapaciteit) zijn enerzijds de laaggelegen valleigebieden met lage grondwaterstand, of anderzijds de weinig waterdoorlatende gronden ten westen van de binnenstad en in het hoger gelegen oostelijk deel ervan (bv. Nieuw Kwartier). Daar moet dus vooral worden ingezet op onder meer groendaken (de verordening kan dit ook opleggen buiten het kernwinkelgebied). Termunck, Groenveld, Kareelveld, Haasrode (bij bebouwing 60% en 20% bijkomend), en LeuvenNoord hebben echter (volgens de plan-MER van de Afbakening Stedelijk Gebied) een zeer lage grondwaterkwantiteit. Volgens deze plan-MER zijn het (behalve Haasrode) echter geen infiltratiegevoelige gronden. Infiltratieverliezen kunnen daar worden beperkt door de verhardingsgraad of verzegelingsgraad van deze gebieden te beperken, en/of door nauwgezet de nodige buffer- en infiltratievoorzieningen te integreren in de stedelijke ontwikkelingen (bv. via multifunctionele inrichting publieke ruimte met grasbermen, waterpleinen, wadi’s, e.d.). Waar infiltratie niet mogelijk is, moet men kiezen voor vertraagde afvoer (bv. groendak of waterput). Over het algemeen worden de laatste tien jaar stijgende trends waargenomen in de freatisch watervoerende lagen. In de niet-freatische lagen wordt een dalende grondwaterstand opgemerkt (cf. freatisch grondwatermeetnet van VMM).

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 24

24/04/2019 14:55


25

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

/3/4

INFORMATIEF

Gebieden voor waterwinning Ook drinkwatervoorzieningen en (natuurlijke of technische) waterzuivering hebben een bepaalde ruimtevraag en impact op het waterbeheer. De globale drinkwaterwinning in Leuven omvat ca. 16.500 m3/dag (vergund dagdebiet) vanuit 116 publieke putboringen. Om de kwaliteit van het drinkwater veilig te stellen zijn er beperkingen op vlak van onder meer infiltratie in de beschermingszones I, II en III. De Watergroep definieert type I, II als zones waar infiltratie niet is toegestaan. Voor zone III kan dat wel. Deze beschermingszones overlappen niet noodzakelijk met de gebieden met hoge grondwaterkwetsbaarheid of met risico op grondwatervervuiling. Zeer kwetsbaar zijn (volgens de plan- MER van de Afbakening Stedelijk Gebied) de noordelijke open ruimtegebieden, Leuven-Noord, Arenberg, Termunck,.. Kwetsbare dalbodems zijn te vinden in Gasthuisberg, Vogelzang, Haasrode,.. De grondwaterkwaliteit is bij ontwikkeling deze gebieden een aandachtspunt, naast hun ligging nabij beschermingszones voor drinkwatervoorziening. Termunckveld bevindt zich in waterwingebied, beschermingszone type III, nabij de waterwinning van Egenhoven Oost en West. De topografie van Termunckveld vraagt om aandacht voor waterbeheer en erosiebestrijding. Naast de randvoorwaarden die zich stellen voor de drinkwaterwinning, stelt zich voor het ruimtelijk beleid tevens de vraag wat het effect is van allocatie van private putboringen op het watersysteem en op de stedelijke watervoorraad. Wat betreft private waterwinningen zijn deze van AB Inbev en KBC opmerkelijk. AB Inbev pompt (volgens gegevens DOV) dagelijks een debiet op van ca. 15.000 m3 (vergund dagdebiet, eq. met 600.000 liter per uur) wat bijna evenveel is als de dagelijkse publieke drinkwaterwinning voor gans Leuven. In Leuven-Noord stroomafwaarts in de Dijle loost AB Inbev ca. 3500 m3/dag gezuiverd afvalwater (eq. met 150.000 liter per uur). KBC heeft een lager maar meer dan gemiddeld grondwaterverbruik, zijnde ca. 2500 m3/dag op drie locaties in en nabij de binnenstad (cf. hoofdzetel Brusselsesteenweg). In de omgeving van deze private grondwaterwinningen zijn bijvoorbeeld de kelders van de bebouwing droger dan in andere delen van de stad. Deze houden geen verband met de overstromingsgevoeligheid van het gebied ( f i g. 19) .

f i g. 19 - Gebieden voor waterwinning

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 25

24/04/2019 14:55


26

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

3/ Uitdagingen en visie voor de blauwgroene structuur /1 NIEUWE UITDAGINGEN VOOR DE BLAUWGROENE STRUCTUUR Groen zal in de toekomst, behalve voor haar “traditionele taken” op vlak van ecologie en natuur, recreatie, sport en spel, steeds vaker ingezet worden in functie van de rol die groen kan spelen in het temperen van de effecten van de globale klimaatverandering (klimaatadaptatie). De term “klimaatgroen” verwijst hiernaar. Klimaatgroen is dus geen aparte categorie van groen: alle groene, onverharde open ruimte speelt een rol in de klimaatadapatie. De klimaatkwestie verhoogt wel de urgentie en het belang om ook in stedelijke gebieden voldoende groene ruimte te behouden en specifiek om ruimte te vrijwaren of te creëren voor water. Hiernaast zal groen meer uitdrukkelijk ingezet worden om de woonkwaliteit te verbeteren in sterk versteende en dicht bebouwde delen van de woonkernen. Vooral in de binnenstad, maar ook in delen van Kessel-Lo en Heverlee zijn een aantal sectoren zeer krap bedeeld met publiek groen. We weten dat -om de verwachte bevolkingsgroei op te vangen zonder bijkomend open ruimte aan te snijden- een verdere verdichting van de woonkernen noodzakelijk zal zijn. Om de woonkwaliteit hier op peil te houden zal dan ook maximaal ingezet moeten worden op het verder ingroenen van deze zones, door waar mogelijk nieuwe groene speel- en verblijfsplekken te voorzien, straten en pleinen in te groenen en dak- en gevelgroen te introduceren.

/2 EEN SAMENHANGEND BLAUWGROEN NETWERK De afzonderlijke groene en/of blauwe openruimtegebieden dienen zich in te schakelen in een samenhangend blauwgroen netwerk. De samenhang en continuïteit van de openruimtestructuur is van belang vanuit ecologisch en natuurlijk oogpunt, maar biedt ook een meerwaarde voor het recreatief gebruik van de open ruimte, voor het waterbeheer en algemeen voor de klimaatadaptatie. Rondom de binnenstad zorgen de zogenaamde “groene vingers” ervoor dat de open ruimte tot ver in het bebouwde weefsel doordringt. Zulke groene vingers kunnen bijzondere plekken, bestaande gebouwen en een verscheidenheid aan landschappen herbergen, zoals bijvoorbeeld de Abdij van Park en de historische hoeves in de Molenbeekvallei. Deze typeren de open ruimte, maken ze bijzonder en genereren een herkenbaar en leesbaar landschap. De groene vingers structureren het gebouwde weefsel,“verluchten” de woonkernen, en verknopen bovendien de Leuvense openruimtegebieden met openruimtegebieden op regionaal niveau. De groene vingers worden veelal gevormd door een aaneenschakeling van specifieke kleinere en grotere groengebieden met uiteenlopende functies en verschijningsvormen. Beekvalleien en corridors (lineaire structuren zoals de Dijle, spoorwegbermen, …) verbinden deze groene vingers onderling. Blauwgroene structuren bestaan uit meer dan alleen ‘groene vingers’ in een zogenaamde ‘lobbenstad’. Naast deze grote structuren, zijn ook de kleinschaligere open en groene ruimtes in de woonkernen en andere verstedelijkte zones zoals bedrijventerreinen belangrijk. In binnenstad en de andere woonkernen moet het bestaande aanbod aan kleine groengebiedjes waar nodig aangevuld worden en verknoopt tot een netwerk. De grote groene vingers moeten bovendien ontsloten worden vanuit de woonkernen en zoveel mogelijk aantakken op het netwerk van kleinschalig groen in de woonkernen ( f i g. 2 0) . Deze beoogde ontsluiting en aantakking veronderstelt nieuwe relaties tussen het bebouwde weefsel en de kleine en grote groenstructuren. Zulke relaties komen tot stand op de randen tussen bebouwing en de open ruimte, waar kwalitatieve overgangen gebiedsgericht moeten worden uitgebouwd en beheerd. Bij de ontsluiting dient bovendien de nodige voorzichtigheid aan de dag gelegd te worden (en het voorkomen van overbetreding of verstoring van het gebied) met het oog op het bewaren van de aanwezige natuurwaarde, in het bijzonder in de natuurgebieden Bij de ontsluiting van landbouwgebieden dient versnippering van aaneengesloten landbouwzones vermeden te worden.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 26

24/04/2019 14:55


27

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 2 0 - Samenhangend blauwgroen netwerk

/3

EEN BLAUWGROENE STRUCTUUR DIE DE LANDSCHAPPELIJKE DIVERSITEIT ONDERSTEUNT Leuven is gelegen op het raakpunt van drie geologische eenheden: de vlakte van Laag-België in het noorden, het Brabants plateau in het zuiden en de Hagelandse heuvels die van het zuidwesten naar het noordoosten verlopen. De Dijlevallei en de verschillende beekvalleien doorkruisen het grondgebied ( f i g. 2 1) . Deze geologische conditie levert een erg verscheiden landschap op. Zo is de laagvlakte ten noorden van Leuven een vlak gebied met talrijke valleigronden en een vochtig karakter. De opeenvolgende Hagelandse heuvelruggen (Roeselberg, Gasthuisberg, Zwanenberg, Kesselberg, Lemingberg, Wijnbergen, Schoolbergen), die dwars op de Dijle georiënteerd zijn, doorkruisen het grondgebied van oost naar west. Deze heuvelruggen zijn vrij steil, variëren in hoogte van 70 tot 100m en hebben plateauachtige toppen, die hoofdzakelijk bebost zijn. Tussen de verschillende heuvels liggen brede, vochtige depressies. De beboste heuvels en de meer open valleien dringen als groene vingers tot ver in het verstedelijkt areaal door. Het Brabants plateau, ten zuiden van Leuven, is een zacht golvend gebied, gekenmerkt door een open landschap ingesneden door de Dijle en haar bijrivieren. Op de alluviale vlakten van de rivieren na is het plateau bijna overal in cultuur genomen en vormt het een open productief landschap. Dankzij hun verscheidenheid (heuvels, bossen, valleien, landbouwgebieden…) en de nabijheid tot de woonkernen, vervullen deze open ruimtes niet alleen een natuurlijk-ecologische functie, ze zijn ook belangrijk als (groene) belevingsruimten en dragen bij tot de woonkwaliteit en leesbaarheid van de omgeving. Ook de gebouwde gehelen die ze herbergen, zoals de verschillende universitaire gebouwencomplexen op de campus Arenberg, het complex van de Parkabdij, de historische hoeves, de voormalige industriële gebouwen, de specifieke woonweefsels die ze omgeven, e.d. dragen bij tot de landschappelijke eigenheid.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 27

24/04/2019 14:56


28

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 2 1 - Blauwgroene structuur en geomorfologie

De grote landschappelijke diversiteit is dus een kwaliteit die behouden en versterkt dient te worden. De invulling en het beheer van openruimtegebieden moet afgestemd zijn op de landschappelijke eigenheid van een gebied. Voor de heuvels zal het zaak zijn de bebouwing op de groene hellingen zoveel mogelijk te beperken om het boskarakter te bewaren. In de noordelijke laagvlakte moet het open karakter gevrijwaard blijven, door verlinting tegen te gaan en door op een aantal punten een “landschappelijke knip” te realiseren (zie Noordelijke laagvlakte). Voor de verschillende beekvalleien is de landschappelijk leesbaar maken van de continuïteit de grootste uitdaging (naast: het verhogen van natuurwaarde, verbeteren van belevingswaarde, toegankelijkheid, …). Het goede beheer van de beekvalleien is bovendien van belang voor de functie van de beken binnen het groenblauwe netwerk.

/4

EEN MULTIFUNCTIONEEL BLAUWGROEN NETWERK De gewenste blauwgroene structuur is multifunctioneel en staat in voor het behoud van natuurwaarden, biodiversiteit, is drager van verschillende vormen van recreatie en verbindingen voor langzaam verkeer, zorgt voor klimaatregulering en luchtkwaliteit, waterberging en –zuivering, landbouw en voedselproductie, verhoogt de woonkwaliteit in verstedelijkte omgevingen, … De verweving van openruimtefuncties levert bovendien nieuwe vormen van samenwerking en van maatschappelijke meerwaarde op. Het creëren van een multifunctioneel blauwgroen netwerk draagt immers bij tot duurzaam ruimtegebruik en tot een verbetering van het economisch en ecologisch functioneren van de open ruimte. Zo kan vb. de Dijlevallei, die door haar ligging ten zuidwesten van de binnenstad, tegelijk de rol opnemen van “koelende corridor” door de aanvoer van frissere lucht in de binnenstad, als van ecologische corridor door haar verbindend karakter, als van ruggengraat van groene speel- en ontmoetingsplekken en drager van routes voor langzaam verkeer en draagt het geheel van groen ruimte rond de vallei bij aan het waterbergend vermogen van deze zone. Maar ook kleinere open ruimtes kunnen meerdere functies tegelijk opnemen: in het binnenstedelijk netwerk van groene plekken, kunnen deze ingezet worden om te verblijven en te spelen, maar ook om aan kleinschalige stadslandbouw te doen, om bepaalde natuurwaarden te ontwikkelen en om water te bufferen.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 28

24/04/2019 14:56


29

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Het multifunctionele karakter van de blauwgroene structuur betekent echter niet dat alle mogelijke activiteiten om het even waar in de open ruimte kunnen plaatsvinden. De draagkracht van een gebied blijft uiteraard bepalend voor het gebruik en de invulling ervan. Zo kan het voorkomen van bepaalde natuurwaarden in een gebied beperkingen m.b.t. andere functies met zich meebrengen.

/4/1 Klimaatadaptatie en luchtkwaliteit Een belangrijke functie van de blauwgroene structuur op stadsniveau is klimaatregulering. Groen draagt door de koolstofopslag in groene planten en bomen bij aan de reductie van CO2 in de atmosfeer. In het plantmateriaal wordt CO2 vastgelegd en dit minstens gedurende het leven van de planten. Na het afsterven kan het plantenmateriaal nog opgeslagen blijven in de bodem. Het belang van deze koolstofvastlegging door planten in de stad is uiteraard -door de beperkte ruimte voor vegetatie- relatief beperkt in vergelijking met koolstofvastlegging buiten de stad. Daarnaast helpt groen om de gevolgen van de klimaatopwarming lokaal te temperen. Op stadsniveau zal in de toekomst meer en meer rekening moeten gehouden worden met de adaptatie aan klimaatverandering en het zgn. “stedelijk hitte eiland effect”. Vegetatie in stedelijke context kan het microklimaat aanzienlijk verbeteren door: ——

het beperken van invallende zonnestraling op warme (zomer) dagen: bomen, groendaken en gevelbegroening kunnen ongewenste zonne-instraling blokkeren. Ze zorgen voor een schaduweffect dat de overtollige opwarming van gebouwen op zonnige dagen beperkt. Het effect is het grootste wanneer ze schaduw geven aan airco-installaties en aan ramen en muren aan de kant met het meeste zonne-instraling. Aan de zonnekant zijn vooral loofbomen interessant omdat ze hun bladeren verliezen in de herfst en de zonne-instraling van herfst tot de lente wel voordelig is. Hoogstammige bomen hebben het grootste effect;

——

evapotranspiratie van de vegetatie, de verdamping vergt energie en leidt tot lagere zomertemperaturen;

——

Via evapotranspiratie kan vegetatie ook een koelend effect hebben op de omgeving op warme (zomer)dagen. Een boom kan ongeveer 400 liter water verdampen op een warme zomerdag. Bij deze verdamping wordt heel wat energie en dus warmte onttrokken aan de omgeving wat leidt tot afkoeling. Evapotranspiratie gaat ook gepaard met een toename van de relatieve vochtigheid in de omgeving Dit gecombineerde effect wordt ook wel aangeduid als een “oase effect”. Mensen voelen zich hierdoor veel comfortabeler en hebben minder nood aan energieverslindende airco.

——

te fungeren als windstopper, waardoor er op koude (winter)dagen minder warmteverliezen zijn: groen kan functioneren als windremmer en hierdoor het lokale klimaat rond gebouwen sterk beïnvloeden. Door de windsnelheid te verlagen kunnen vooral groenblijvende bomen warmteverliezen op koude dagen beperken.

——

water vast te houden en het risico op overstromingen te beperken: de hogere temperaturen tengevolge van de klimaatverandering zorgen voor meer verdamping en dus voor meer water in de atmosfeer. De watercyclus wordt door de klimaatverandering aangewakkerd, waardoor er oa. een intensere neerslag zal zijn. Groen vangt regenwater op waardoor het vertraagd wordt afgevoerd. Vooral bomen spelen hierbij een belangrijke rol.

In stedelijke gebieden is de gemiddelde achtergrondtemperatuur 0.5 tot 1.5°C hoger dan in nabijgelegen landelijke gebied. In “street canyons” en tijdens de avonduren bedraagt dit verschil zelfs (gemiddeld) 3°C. Dit fenomeen wordt het “stedelijk hitte eiland effect” genoemd en is vooral te wijten aan de vele “donkere” oppervlakten in stedelijke gebieden zoals weginfrastructuur, de opwarming door energieverbruik en verkeer, gecombineerd met een beperkte vegetatie ( f i g. 2 2) . Zonnestraling wordt sterker geabsorbeerd door donkere oppervlakken als deze in contact staan met slecht isolerende elementen zoals asfalt, beton, staal en glas die de warmte accumuleren gedurende de perioden met zon. Wanneer de zon verdwenen is, geven ze die warmte weer af, waardoor de omliggende lucht veel trager zal afkoelen. Er wordt verwacht dat de hittegolven en het “stedelijk hitte eiland effect” qua intensiteit en frequentie zullen toenemen in de toekomst. Het wordt dus belangrijk voor het stedelijk klimaat om groenaanleg af te stemmen op deze uitdagingen. Klimaatgroen moet een plaats krijgen in ruimtelijke projecten en bij de aanleg van groene en publieke ruimtes. Los van deze positieve effecten m.b.t. klimaat, draagt groen ook bij aan een betere luchtkwaliteit. Groen kan de concentratie aan fijn stof, aan stifstofoxiden en ozon in de lucht aanzienlijk verlagen. Hierbij zijn vooral de grote groengebieden van belang (stadsbos) maar ook correct ingeplante straatbomen kunnen lokaal de luchtkwaliteit verbeteren.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 29

24/04/2019 14:56


30

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 2 2 - Stedelijk hitte-eilandeffect in Vlaamse steden op basis van de gemiddelde temperatuur midernacht (00h00) in periode mei-september 2008. Bron: de Ridder et al., in prep.

/4/2 De blauwgroene structuur als drager van natuurwaarden Groene ruimtes hebben vaak een belangrijke ecologische functie en zijn (in meerdere of mindere mate) drager van natuurwaarden. Ze zijn dan van belang omwille van het voorkomen van bepaalde planten of dieren en staan in voor het op peil houden van de biodiversiteit. Naast de “kerngebieden” – dit zijn gebieden met een hoge natuurwaarde- vervullen ook andere openruimtegebieden een natuurfunctie, zowel als vestigingsplaats dan wel als migratieroute voor bepaalde soorten ( f i g. 2 3 ) .

f i g. 2 3 - Blauwgroene structuur en natuurwaarden

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 30

24/04/2019 14:56


31

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Leuven beschikt over een groot aantal verschillende biotopen. Het zijn gebieden met eigen omgevingskenmerken waardoor bepaalde soorten (zowel fauna als flora) er kunnen gedijen. Door schaalvergroting en intensivering in de landbouw, aanleg van infrastructuren en bebouwing, worden deze biotopen verkleind of geïsoleerd. Dit verhoogt hun kwetsbaarheid: deze gebieden worden op termijn soortenarmer, waarbij het de meest zeldzame soorten zijn die eerst verdwijnen. Met het behouden en het versterken van de natuurwaarden wordt een instandhouding en een herstel van de biodiversiteit nagestreefd. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken, moeten de kerngebieden - dit zijn gebieden met een hoge natuurwaarde - gevrijwaard en versterkt worden. Daarnaast kan de overlevingskans van fauna en flora verhoogd worden door uitwisseling tussen deze gebieden mogelijk te maken. De verschillende gebieden moeten daarom met elkaar in verbinding staan met zogenaamde groencorridors. In deze gebieden wordt best zo weinig mogelijk ingegrepen op het afstromen van water: ze staan in voor de vertraagde afvoer van water en zijn belangrijke natuurlijke buffergebieden. Het ontwikkelen en ontsluiten van de valleigebieden als gebieden voor zachte recreatie houdt dus ook risico’s in en moet steeds bedachtzaam en in overleg met de beheerder gebeuren. Ontsluiting van natuurgebieden kan maar indien de aanwezige natuurwaarden niet in het gedrang komen en er geen overbetreding of verstoring dreigt. Ecologische infrastructuur - dit is het geheel van kleine landschapselementen zoals kleine bosgebiedjes, landelijke tuinen, bomen- en hagenrijen, grachten … - staat in voor een ecologische basiskwaliteit in de open ruimte. Door deze kleine landschapselementen te vrijwaren kunnen ook gebieden met een andere functie (ten dele) de functie van kerngebied of groencorridor vervullen. Bovendien zullen het in een stedelijke omgeving vaak net kleine gebieden of elementen zijn die de unieke vestigingsplaats vormen voor fauna of flora, waardoor ze belangrijk zijn voor de biodiversiteit van de stad. Waar er migratieroutes (bij voorbeeld langs waterlopen) door de bebouwde ruimte lopen, hebben deze natuurwaarden ook een functie in de ecologische infrastructuur. Aandacht voor deze elementen in het beleid zorgt voor een ecologische basiskwaliteit in de bebouwde ruimte.

/4/3 Waterbeheersing als specifieke uitdaging De blauwgroene structuur heeft ook een belangrijke functie op vlak van waterbeheersing. Vanuit de klimaatuitdaging is het van belang om meer water lokaal vast te houden, te bufferen en te laten infiltreren, en dit te koppelen aan het rioleringsbeleid. Dat gaat samen met een specifiek overstromingsrisicobeheer voor Leuven. Het lokale ruimtelijk beleid rond water wil tevens uitvoering geven aan het Vlaams decreet Integraal Waterbeleid (18 juli 2003), wat de gewestelijke vertaling is van de Europese kaderrichtlijn Water en de Overstromingsrichtlijn. Het decreet wordt in de praktijk omgezet via de stroomgebiedbeheerplannen met bekken- en deelbekkenspecifieke delen, waarin eveneens de overstromingsrisicobeheerplannen worden opgenomen. De Vlaamse Regering stelt dit jaar het stroomgebied-beheerplan voor de Schelde (2015-2021) definitief vast, waarvan het bekkenspecifieke deel voor het Dijle-Zennebekken onderdeel van uitmaakt. Het lokale beleid wil echter verder te gaan dan louter deelname in het bekkenoverleg. Het specifieke overleg met buurgemeenten, VMM en provincie, en ook vormen van burgerbetrokkenheid, zullen bijdragen aan een geïntegreerde visie voor de valleigebieden in Leuven en haar regio. OVERSTROMINGSRISICOBEHEER Zoals aangegeven in de beschrijving van het bestaande watersysteem, volstaan de huidige bufferbekkens in Egenhoven niet meer om de verwachte klimaatverandering te baas te kunnen. De waterdieptekaarten geven een beeld van de overstromingsrisico’s in de huidige situatie. Daarin is het onderscheid gemaakt tussen weinig, middelmatig en zeer waarschijnlijke locaties waar wateroverlast kan voorkomen bij hevige en langdurige regenval. Houden we echter rekening met de verwachte klimaatverandering, dan wordt het beeld heel anders. De overstromingsrisico’s in de Dijlevallei variëren volgens verschillende klimaatscenario’s en variërende retourperiodes (volgens info VMM ( f i g. 2 4 ) ). Deze klimaatscenario’s van VMM geven aan dat er bij ongewijzigd beleid in de omgeving van de Dijle behoorlijk wat risico is op overstromingen. Ook indien we rekening houden met de gematigde scenario’s, stelt het waterbeheer ons voor aanzienlijke uitdagingen. Bij hogere terugkeerperioden breiden de overstromingscontouren telkens uit. Bij een terugkeerperiode van 500 jaar worden er op verschillende plaatsen kritieke overstromingen weergegeven. In de Zuidelijke Dijlevallei gaat het om gebieden ter hoogte van het tankstation aan de E40 en in de gehuchten Veeweide en Ormendaal. Vanaf een terugkeerperiode van 500 jaar worden gebouwen bedreigd in de campus Arenberg vanuit de Voer. Onder invloed van het hoog klimaatscenario worden vanaf een terugkeerperiode van 2 jaar al overstromingen weergegeven op het Universitair Sportcentrum van de KU Leuven. Vanaf een terugkeerperiode van 500 jaar staan in dat klimaatscenario grote delen van de Campus Arenberg en het Universitair Sportcentrum van de KU Leuven blank. In de binnenstad is er kans dat vanaf een terugkeerperiode van 50 jaar overstromingen plaatsvinden ter hoogte van het Groot begijnhof. Vanaf een terugkeerperiode van 100 jaar worden ook gebouwen bedreigd ter hoogte van de Leerlooierijstraat. Nog voor de Dijle in het centrum effectief buiten haar oevers treedt, zorgt de hoge waterstand er bovendien voor dat een groot aantal afvoerbuizen, die rechtstreeks in de Dijle uitmonden, onder water komen te staan.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 31

24/04/2019 14:56


32

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 2 4 - Overstromingsrisico bij verschillende klimaatscenario's Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 32

24/04/2019 14:57


33

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Van de meeste van deze buizen is niet gekend wat de afkomst is, of ze nog effectief aangesloten zijn en of er terugslagkleppen op staan. Bij hogere terugkeerperioden wordt ook het Redingenhof aan de Redingenstraat bedreigd. Onder invloed van het hoog klimaatscenario worden er uitgebreide overstromingen weergegeven ter hoogte van de Janseniusstraat en de Minckelerstraat. Vanaf een terugkeerperiode van 100 jaar worden ook overstromingen weergegeven ter hoogte van de Vismarkt en de Brouwersstraat. Ook ter hoogte van de Sluisstraat worden er dan gebouwen bedreigd. In Leuven- Noord worden beperkte overstromingen weergegeven afkomstig uit de Lemingsbeek en in mindere mate uit de Vunt. Vanaf een terugkeerperiode van 500 jaar worden effectief gebouwen bedreigd in de Dijledreef en aan de Aarschotsesteenweg opwaarts van de E314. Verder afwaarts in de noordelijke laagvlakten van Wijgmaal en Wilsele worden bij hoog klimaatscenario overstromingen gesimuleerd in delen van Wilsele-centrum. Ook in Wijgmaal worden er in de Weggevoerdenstraat gebouwen bedreigd. Bij hogere terugkeerperioden breiden de overstromingscontouren zich verder uit naar Putkapel. Uitgaande van de simulaties van de VMM, is waterbeheersing in de vermelde gebieden duidelijk een belangrijk thema. Ook in de beekvalleien (categorie 2, beheerd door de provincie Vlaams-Brabant) en de kleinere waterlopen (categorie 3, beheerd door de stad Leuven), is dat het geval. Vanuit het voorzorgsprincipe is telkens rekening te houden met een hoog klimaatscenario. Voor het overstromingsrisicobeheer geldt als algemene leidraad het principe van meerlaagse waterveiligheid (preventie, protectie en paraatheid). Dat houdt bijvoorbeeld in het voorkomen van wateroverlast in wijken bij intenser wordende regenval, het hieraan beschermen en waar mogelijk aanpassen van bestaande bebouwing en de actieve bewustmaking van de bewoners voor mogelijke problemen. RUIMTE VOOR DOORVOER VIA DE WATERLOPEN Vertrekkende van de vermelde uitdagingen, moet Leuven kunnen omgaan met sporadische overstromingen ten gevolge wateroverlast vanuit de Dijlearmen. Wat betreft het laatste is de doorvoercapaciteit van de Dijle, waarover eerder sprake, een belangrijke randvoorwaarde. Ruimtelijke projecten aan de Dijle-armen en in de beekvalleien moeten belangrijke taakstellingen opnemen in functie van de waterhuishouding, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en uitgaan van de hoge ecologische waarde van de Dijlevallei. Dat laatste kan bijvoorbeeld door de waterloop opnieuw in een open bedding aan te leggen of de bedding te verbreden, zoals op enkele locaties in de binnenstad momenteel gebeurt. Dat draagt bij tot vismigratie gezien lange overkappingen daarvoor een barrière zijn. De oeverstroken kunnen worden behouden en versterkt (bvb. met rietlanden, moerassen, broekbossen of oevervegetaties), wat ook bijdraagt aan het zelfreinigend vermogen van de waterlopen. In Leuven-Noord en Wijgmaal is de structuurkwaliteit van Dijle en de Vunt over het algemeen zwak. Het daadwerkelijk realiseren van een ecologische oeverzone (met natuurlijke erosie- en sedimentatie) is voor dit gebied prioritair, zoals aangegeven in het Stroomgebiedbeheerplan (2015- 2021). Daarin dienen we ook rekening te houden met de laagwaterproblematiek van de Dijle. Het creëren van ruimte voor de Dijle en haar zijrivieren in de zuidelijke Dijlevallei, de binnenstad en in Wilsele en Wijgmaal biedt bescherming tegen lokale wateroverlast vanuit de waterloop en garandeert het behoud van de doorvoercapaciteit van het water. Idealiter houden kosten-batenanalyses voor private of publieke projecten ook rekening met bvb. de hieraan gerelateerde meerwaarden, alsook met de sociale, financiële en fysieke gevolgen van eventuele overstromingen. BIJKOMEND STROOMOPWAARTS BUFFEREN Op niveau van het gehele stedelijke grondgebied is het effect van lokale berging op het overstromingsrisico vanuit de rivieren en beekvalleien (bvb. een wadi in de binnenstad) echter verwaarloosbaar. Daarvoor is het creëren van extra buffering bovenstrooms Leuven de enige effectieve piste. De zandvang en de recente infrastructuurwerken aan het Egenhovenbos bieden niet de volle garantie dat er stroomafwaarts geen overstromingen meer zouden optreden. Het water stroomopwaarts Leuven tegenhouden in steeds grotere buffers met telkens hogere dwarsdijken is echter moeilijk verenigbaar met de hoge natuurwaarden van de valleigebieden. Om bijkomend te kunnen bufferen dient het water geborgen te worden over een zo groot mogelijke oppervlakte door natuurlijke overstromingsgebieden opnieuw aan te spreken (dijken wegnemen, waterlopen verruwen, e.d.) en door extra terreinen voor te behouden (al dan niet in combinatie met andere vormen van landgebruik zoals landbouw, recreatie, voorzieningen, e.d). Het bouwen in de vallei moet dus in vraag gesteld worden en waar nodig aangepast, zowel op Leuvens grondgebied als in Oud-Heverlee, Sint-Joris-Weert, Korbeek-Dijle, Overijse,.. en verder stroomopwaarts. De Doode Bemde kan hierin bijvoorbeeld een betekenisvolle rol blijven spelen. Ook de watergebonden recreatiedruk, zoals de kajaksport, dient afgestemd te worden op de draagkracht van het systeem voor de Dijle. Om de Leuvense binnenstad te beschermen bij kritiek overstromingsgevaar is het mogelijk de campus Arenberg te laten onderlopen. Het beschikbaar houden van de campus als noodgebied bij dreigende overstromingen veronderstelt specifieke modaliteiten en ruimtelijke randvoorwaarden. Indien er geen buffering bovenstrooms meer aanspreekbaar is, zou het sluiten van de schuiven

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 33

24/04/2019 14:57


34

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

aan de Volmolen de wateroverlast in het centrum van Leuven kunnen vermijden. Dat zou echter aanzienlijke gevolgen hebben voor de universiteitsgebouwen. Het is dan ook nodig om een specifiek plan van aanpak rond de overstromingsresistentie binnen dit gebied uit te werken in overleg met de KULeuven. Dat houdt dan bijvoorbeeld in het lokaal herinrichten van oeverzones en het aanpassen van gebouwen en publieke ruimten in het Arenbergpark. Bij de geplande bijsturing en actualisatie van het masterplan zuidelijke Dijlevallei is dat een specifiek werkthema. Algemeen kan de stad Leuven voor de actuele en toekomstige bebouwing in overstromingsgevoelige gebieden verplichten om overstromingsresistent te bouwen en te verbouwen. Gebouwen worden dan zodanig gerealiseerd dat ze bij uitzonderlijke overstromingen (T500) onder gewijzigd klimaat geen schade ondervinden. Specifieke gebieden veronderstellen echter specifieke vormen en types van overstromingsresistentie. De ruimtelijke analyse van deze gebieden en de opmaak van een lijst van minimumverplichtingen, toepasbare technieken en best practices, zijn alvast enkele actiepunten om hieraan te beantwoorden. BEHEERSEN VAN AFSTROMING OP HEUVELFLANKEN Overstromingen treden niet enkel op vanuit de waterlopen. Wateroverlast van afstromend regenwater is een risicofactor, vooral op de flanken van de getuigenheuvels. De watertoetskaarten geven aan welke gebieden daaraan gevoelig zijn. In de binnenstad bijvoorbeeld is het westelijke heuvellandschap vatbaar voor wateroverlast en voor gronderosie in de open ruimten. Het afspoelend regenwater dient te worden afgeremd zodat het kan infiltreren. Dat heeft duidelijk gevolgen voor het dichtheidsbeleid; het is immers nodig om op de heuvelflanken de nodige bufferruimten te creëren en minstens de bestaande open ruimten daarvoor in te zetten (zie bvb. oefening voor de binnenstad, zoals weergegeven in de gebiedsgericht nota ‘binnenstad’). Via het behouden en versterken van de open ruimten en het aanbrengen van kleine landschapselementen wordt het dichtslibben van beken en waterlopen of het overspoelen van lager gelegen wegen tegengegaan. Op de landbouwpercelen van Kareelveld, Termunckveld,.. kan daarmee water en modder op het hoger gelegen gebied of perceel worden gehouden. Dat veronderstelt nauw overleg met de betrokken eigenaar en/of gebruiker of landbouwer. Zoals aangegeven in het erosiebestrijdingsplan gebeuren maatregelen best zoveel mogelijk bovenstrooms en op vrijwillige basis. Verschillende types ingrepen zoals de herbebossing van landbouwgronden, het inzaaien van groenbedekkers, het inbrengen van compost, het bewerken van de grond evenwijdig met de hoogtelijnen, de aanleg en onderhoud van grasbufferstroken, e.d. dienen onderdeel te zijn van de inrichting en het beheer van deze gebieden. AANGEPAST RIOLENBEHEER VIA HEMELWATERPLANNING Vertraagde afvoer is uiteraard ruimer toe te passen dan enkel op de heuvelflanken. Het lokaal vasthouden, bufferen en infiltreren van regenwater, gekoppeld aan het rioleringsbeleid, maakt deel uit van het integrale waterbeleid voor het gehele grondgebied Leuven en heeft een sterke ruimtelijke component. Met het oog op de actuele verdrogingsproblematiek in Vlaanderen, is tevens de grondwaterkwantiteit en -voorraad in Leuven in acht te houden. In lijn met de gewestelijke hemelwaterverordening wil Leuven haar grondwatervoorraad op peil houden door ervoor te zorgen dat voldoende regenwater infiltreert en dat de afvoer ervan via de riolering beperkt blijft. De infiltratiecapaciteit van de bodem in Leuven dient daarbij zo goed mogelijk te worden benut, rekening houdende met de randvoorwaarden van waterwingebieden Cadol, Abdij van Park, Vlierbeek,.. Specifiek in de gebieden met infiltratiegevoelige bodems, is het van belang om infiltratiemogelijkheden heel expliciet te evalueren in ruimtelijke ontwikkelingen. Dat moet vervolgens afgestemd worden met het capaciteitsbeheer van de rioleringen (hemelwater, grijs water). In het netwerk wordt de komende jaren immers verder geïnvesteerd. In 2014 heeft het rioleringsnetwerk van de stad Leuven een lengte van ca. 450 km (waarvan 69% gemengd, DWA 13% en RWA 18%). Investeringsprioriteiten zijn daar gelegen waar acuut onderhoud of afkoppelingen zijn vereist, of waar recent wateroverlast is vastgesteld ten gevolge van capaciteitsgebrek van de riolering of problemen met specifieke aansluitingen (bvb. ondergelopen kelders, straten, tuinen,..). De basis daarvoor is het Hydroplan. Het capaciteitsbeheer van riolen staat in duidelijk verband met ruimtelijke strategieën rond buffering en infiltratie. Om het riolenbeheer nadrukkelijk te koppelen aan het ruimtelijk beleid rond blauwgroene structuren, is het zinvol om een specifiek Hemelwaterplan op te maken. Dat kan eveneens in kader van Riopact. Met het oog op een stadsbrede strategie, is het dus wenselijk om het bestaande ‘Hydroplan’ uit te breiden naar een ‘Hemelwaterplan’. Wat betreft de afvoer van grijs en zwart water via de rioleringen, kan dit worden gecombineerd met het sluiten van kringlopen van water, energie en nutriënten, of het toepassen van ‘Zawent-technieken’ (Zero-afvalwater Energie-Nutriënten-Terugwinning). Daarin kan bijvoorbeeld afvalwater en keukenafval plaatselijk worden verwerkt tot groene energie, fosfaten en proper water in woonwijken. Dat veronderstelt ook lokale waterzuivering en hergebruik.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 34

24/04/2019 14:57


35

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

SIGNAALGEBIEDEN De selectie van signaalgebieden biedt voor de stad Leuven een van de instrumenten om bijkomende buffering te creëren. Signaalgebieden zijn gebieden waar mogelijks een tegenstrijdigheid bestaat tussen de geldende bestemmingsvoorschriften en de belangen van het watersysteem. Het effectief overstromingsgevoelig gebied aan de Ziekelingenstraat bijvoorbeeld (Molenbeekvallei), is op vraag van de stad Leuven geselecteerd door Vlaanderen als signaalgebied ( f i g. 2 5 ) . Op basis van het ambtelijk bekkenoverleg Dijle-Zennebekken werd beslist om het gebied te vrijwaren van bebouwing via opname in het gewestelijk RUP “Regionaalstedelijk Gebied Leuven”.

f i g. 2 5 - Signaalgebied Ziekelingenstraat in Molenbeekvallei (situering uit de startbeslissing Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid - CIW)

/4/4

Waterbeleving als hefboom voor stedelijke kwaliteit De aanwezigheid van water in de publieke ruimte in combinatie met groen is een belangrijke factor in het verhogen van de stedelijke leefkwaliteit. Specifiek in de valleigebieden dient hier extra aandacht aan te worden gegeven, gezien dit duidelijk verband houdt met de historische betekenis van de vallei. De Dijle en haar beekvalleien vormen de ontstaansbasis van Leuven. Net omwille van hun bestaan werd Leuven hier gevestigd en groeide de stad uit tot de centrumstad van vandaag. Ook de kernen van Wijgmaal en Wilsele ontstonden aan en omwille van de Dijle. Het is belangrijk dat dit bewustzijn ingebed is in nieuwe ontwikkelingen en op zoek gegaan wordt naar een manier waarop het belang van de Dijle en haar vallei als historische drager van Leuven beter ervaren kan worden. De Dijle en haar beekvalleien dienen als historische aders te worden versterkt en gevaloriseerd. Andersom is het gegeven van de Dijle als historische structuur een belangrijk uitgangspunt en randvoorwaarde voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Investeringsprioriteiten voor herinrichting van de publieke ruimte met waterpartijen situeren zich bijvoorbeeld eerder in valleigebieden (bvb. de Vismarkt) dan elders. Voor de verschillende valleigebieden is een wervend concept nodig als kader en toetssteen voor specifieke projecten. Naast het vastleggen van beeldkwaliteiten vanuit historische en landschappelijke dimensies, is ook de publieke functie van de valleigebieden van belang. Vorm geven aan de publieke functie houdt bijvoorbeeld in het aanleggen van openbare ruimten, het creëren van continue wandel- en/of fietsverbindingen, en/of het verhogen van de natuurwaarden. Aan deze publieke functie kan vervolgens een communicatie of sensibilisering vasthangen, zoals bv. het plaatsen van merktekens van historische overstromingen. Het bovenvermelde waterbeheer dient dus te worden gecombineerd met aanleg van publieke groene ruimten en met zachte mobiliteitsnetwerken in het ganse stedelijk gebied van Leuven. Dat past in een strategie van zowel de uitbouw van natuur in de stad als van het creëren van ruimte voor verschillende vormen van waterbeheer, en voor langzame verkeersnetwerken. Door de aanleg van fonteinen of boomaanplantingen te koppelen aan de realisatie van ondergrondse bufferbekkens, kunnen we het louter functionele overstijgen. Zulke strategie geeft ook vorm aan de recreatieve functie van de blauwgroene structuur (zie verder). Individuele speelterreinen kunnen via groene verbindingen meer verknoopt worden tot een echt speelweefsel, waar ook ruimte is voor water. De vruchtbare gronden in de valleigebieden kunnen – naast natuurontwikkeling- voor kleinschalige voedselproductie of stadslandbouw worden ingezet.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 35

24/04/2019 14:57


36

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

/4/5 Duurzaam productief groen Leuven wil de kaart trekken van een sterke lokale landbouw en van de promotie van gezonde en duurzame voedingsgewoonten en voedselproductie. Stadslandbouw wordt beschouwd als middel om de lokale economie te versterken, sociale doelstellingen te bereiken en de leefbaarheid van de stad te vergroten. Concrete initiatieven moeten leiden tot een grotere afzet van lokale producten in de stad en tot het uitbouwen van het aanbod van deze producten, zowel commercieel als niet-commercieel. De “Studie Stadslandbouw Leuven” – besteld door de stad om te onderzoeken op welke manier Leuven een duurzame voedsel- en landbouwstrategie kan uitbouwen- formuleert hieromtrent een aantal beleidsaanbevelingen. Een aantal aanbevelingen situeren zich op vlak van sensibiliseren en informatie verstrekking omtrent een duurzaam consumptie- en productiepatroon, en kennisopbouw en – ontsluiting. Daarnaast benadrukt de studie vooral het belang om voldoende ruimte te behouden voor landbouw en wordt gepleit voor multifunctioneel ruimtegebruik waarbij voedselproductie behalve in agrarisch gebied ook bvb. kan georganiseerd worden in parken, bufferzones, … De Abdij van Park speelt een bijzondere rol als uithangbord van lokaal voedselbeleid en als “verzamelpunt van stadsnabije en inclusieve voedselproductie met educatie van zowel startende landbouwers als de brede bevolking”. De oprichting van een centrale “food hub”, een centrum voor de organisatie van de logistiek en distributie van lokaal geproduceerd voedsel is een andere belangrijke logistieke vereiste om stadslandbouw in Leuven te versterken. De studie stelt ook voor om een zgn. “food incubator” te organiseren, gericht op geïntegreerde advisering rond ondernemen en wetgeving rond voedselverwerking (hierbij wordt gedacht aan een locatie op Leuven Noord). Deze aanbevelingen worden in RSLII geïntegreerd (uiteraard na afweging t.o.v. andere ruimtebehoevende functies en gebiedsspecifieke ruimtelijke kwesties). RSLII gaat –net als RSLI- uit van het behoud van het landbouwareaal (zoals kwantitatief vastgelegd in het gewestplan). In het gebied ten noorden van Ymeria, zal RSLII voorstellen om de agrarische bestemming om te zetten in een gemengde bestemming om recreatie en landschapsontwikkeling mogelijk te maken (zie Noordelijke laagvlakte). RSL II zal daarnaast in de Dijlevallei tussen Wilsele en Wijgmaal, een multifunctioneel gebruik van landbouwzones voorop stellen, waarbij recreatie en routes voor langzaam verkeer gecombineerd worden met landbouw. Dit (vrij beperkte ) verlies aan areaal wordt gecompenseerd door op andere plaatsen ruimte die vandaag bebouwbaar is open te houden waarbij landbouw tot de logische invullingen behoort zoals bvb. het centrale deel van het bedrijvenfragment Wijgmaalsesteenweg, de gebieden Roeselbergdal, Koetsweg-PlatteLostraat en Groenveld. Verder komen alle open ruimtes gelegen in woonkernen in aanmerking voor initiatieven m.b.t. kleinschalige voedselproductie. Samentuinen, volkstuinen, … kunnen in principe op de meeste plaatsen geïntegreerd worden in publieke (en/of private) parken. De stad biedt vandaag al een aantal instrumenten die door professionelen, organisaties en bewoners (zoals het stadslandbouwoverleg, “Kom op voor je wijk”, MOS, Condor….) kunnen benut worden op nieuwe initiatieven op touw te zetten en dit aanbod zal wellicht –in navolging van de aanbevelingen van de studie- alleen maar toenemen. Stadslandbouw kan als beheersvorm voor stadsgroen ingezet worden.

/4/6 Recreatieve functie en verbindingen voor langzaam verkeer Het belang van recreatie neemt alleen maar toe. Dat blijkt uit allerlei studies bvb. m.b.t. het toenemend aantal verplaatsingen die in functie van recreatie worden afgelegd, uit het stijgend budget dat aan recreatie wordt besteed, enz. Voor de altijd overbevraagde 21ste eeuwse mens is buitenrecreatie in een groene omgeving bijna noodzakelijk geworden om een hectische (en zittende) levensstijl te compenseren. Om de dagelijkse beslommeringen en stress van zich af te zetten en het gebrek aan beweging te compenseren gaan mensen naar buiten. In de groene ruimte kunnen mensen zich bewegen, samen op stap gaan met familie of vrienden of vinden ze rust. Ongeacht het doel van de buitenactiviteit, vormt een bezoek aan de groene ruimte een breuk met het alledaagse leefpatroon. Omdat het gros van de buitenactiviteiten in het groen dicht bij huis gebeurt, is nabij groen erg belangrijk. De nabijheid tot de woning is de belangrijkste stimulerende factor voor een bezoek aan de groene ruimte. Mensen die dicht bij groene ruimtes wonen, ondernemen vaker buitenactiviteiten. Voor kinderen, mensen uit lagere socio-economische groepen en mensen met een mentale of psychologische ziekte is nabij groen bijzonder belangrijk, omdat zij vaak niet de mogelijkheid hebben om groen dat verder afligt op te zoeken. Verschillende soorten openruimtegebieden hebben een (intensieve of zachte) recreatieve functie. Een aantal gebieden zijn specifiek ingericht voor deze recreatieve functie (parken, speelpleinen,…), in een aantal gebieden wordt de recreatieve functie gecombineerd met andere functies (vb. wandelweg door landbouwgebied, fietspad langs waterweg, ….). In recreatieve ruimtes kunnen uiteraard ook andere functies (natuur, stadslandbouw) een plaats krijgen. Samengebruik zal zich (gezien de “beperkte voorraad” aan open ruimtes) steeds meer aandienen.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 36

24/04/2019 14:57


37

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

In een stedelijk gebied zoals Leuven zal het zaak zijn om de veelheid aan kleine groene plekken in de woonkernen verder uit te bouwen (vooral in de zgn. “tekortenzones�) en maximaal onderling te verknopen middels een veilig netwerk voor zacht verkeer en de linken met de grotere groene ruimtes aan de rand van de stad vanuit de woonkernen te optimaliseren ( f i g. 2 6 & 2 7) .

f i g. 2 6 - Ontwerp van verbindingen langzaam verkeer in een samenhangend blauwgroen netwerk. (de recreatieve/

functionele wandelroutes)

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 37

24/04/2019 14:57


38

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 27 - Ontwerp van verbindingen langzaam verkeer in een samenhangend blauwgroen netwerk. (ter illustratie een

voorlopig ontwerp voor het fietsnetwerk met hoofd- en secundaire routes – komt meer in detail aan bod in nota mobiliteit)

/5

/5/1

EEN KWALITATIEF (EN KWANTITATIEF) AANBOD AAN WOONGROEN IN DE WOONKERNEN Belang van groen voor woonkwaliteit Het aantal inwoners van Leuven zal verder aangroeien. Deze groei zal opgevangen worden in de woonkernen, waar verdere verdichting zal plaatsvinden. De uitdaging bestaat er in de leefbaarheid en woonkwaliteit van de stad op peil te houden bij verdere verdichting. Deze verdere verdichting zal bijgevolg niet louter een kwantitatieve operatie zijn, maar vooral een oefening waarbij de kwaliteit van de stedelijke woonomgeving centraal staat. De aanwezigheid van groene ruimtes is van doorslaggevende belang in de waardering van een leefomgeving en van woonkwaliteit. Dat groen belangrijk is voor de leefbaarheid en woonkwaliteit werd de laatste decennia overtuigend aangetoond in verschillende onderzoeken. De belangrijkste positieve effecten van groen zijn: —

het verminderen van geluidsoverlast;

het verbeteren van de luchtkwaliteit: •

groen filtert fijn stof uit lucht (vnl. loofbomen)

g ro e n ve r w i j d e r t a a n t a l g a s vo r m i g e ve r v u i l e n d e (ozon & NOx door loofbomen, PCB &dioxines door naaldbomen)

het aanzetten tot meer beweging;

het verhogen van sociale interactie (“Groen brengt mensen samen”);

de educatieve waarde.

bestanddelen

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 38

24/04/2019 14:58


39

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Groen heeft een belangrijke positieve impact op het welbevinden en de gezondheid van bewoners. Er is een sterke correlatie tussen de aanwezigheid van voldoende (speel)groen in de stedelijke woonomgeving en de ontwikkeling van kinderen. Zelfs “het zicht op groen” blijkt positieve effecten te ressorteren (stressreducerende werking en herstellen van concentratievermogen). Uit de studies omtrent stadsvlucht en verhuismotieven blijkt dat tekort aan groen in de woonomgeving één van de belangrijkste oorzaken is om een andere (lees: randstedelijke of landelijke) woonomgeving op te zoeken. Groen won de afgelopen jaren ook almaar aan belang als vestigingsfactor in de keuze op zoek naar een woning. Groen is dus om allerlei redenen zeer belangrijk voor de stad als woonmilieu en dit belang neemt toe bij een verdere verdichting van de woonkernen.

/5/2 Soorten woongroen Er zijn in het recente verleden verschillende studies uitgevoerd omtrent de aanwezigheid van groen in Leuven. Deze studies focussen – begrijpelijk- op de binnenstad, waar de dichtheid het grootste is en het aandeel “private buitenruimte” (tuin) het kleinste. Een uitvoerige bespreking van deze studies is opgenomen in de startnota overde openruimtestructuur (2014). In verschillende studies wordt uitgegaan van verschillende types groengebieden, ingedeeld volgens hun (theoretische) bereik. In deze modellen wordt gesteld dat groene ruimtes–afhankelijk van hun grootte, inrichting en bereikbaarheid- functioneren op verschillende schaalniveaus. In het MIRA 2009 worden volgende niveaus onderscheiden:

Functieniveau

Maximumafstand

Minimumareaal

woongroen

< 150 m

buurtgroen

< 400 m

> 1 ha

wijkgroen

< 800 m

>10 ha (park: > 5 ha)

stadsdeelgroen

< 1600 m

> 30 ha (park: > 10 ha)

stadsgroen

< 3200 m

> 60 ha

stadsgroen (stadsbos)

< 5000 m

> 200 ha

Daarnaast zijn er ook studies die vertrekken vanuit van vooropgestelde “groennormen” en nagaan in hoeverre de reële situatie hieraan beantwoordt. Zo hanteert ANB een groennorm van 25m2/ inwoner voor regionaalstedelijke gebieden. Ook voor Leuven zijn er analyses over groengebieden op verschillende functieniveaus en “groentekorten” (t.o.v. normen). In de Stadsmonitor wordt daarenboven de beschikbaarheid aan tevredenheid over groen in de buurt geanalyseerd. De resultaten van de verschillende analyses geven vooral aan dat er voor de Leuvense binnenstad een tekort is aan buurt- en wijkgroen, hoewel Leuven op vlak van tevredenheid goed scoort. Een eigen oefening m.b.t. aanwezige, geplande en potentiële groene ruimte in de binnenstad (zie verkenningsnota) leert dat er vooral in het oostelijk deel van de binnenstad een bijkomende inspanning inzake buur- en wijkgroen nodig is. Het groen dat op de westelijke heuvelflanken aanwezig is wordt dan weer best opengehouden in functie van de afstromingsproblematiek. In de gebiedsgerichte nota over de binnenstad wordt dit in detail uiteengezet en worden de beleidsmatige implicaties hiervan benoemd. De analyses en oefeningen leren verder ook dat het in de binnenstad en de sterkst “versteende” delen van Kessel-Lo, Heverlee en Wilsele-Dorp vooral zaak is om wat vandaag nog aan groene ruimte rest te bewaren en het geheel van groene ruimtes in de kernen optimaal met elkaar te verknopen. Normen inzake oppervlaktes en afstanden proberen te halen, blijkt vaak onhaalbaar en zal beleidsmatig dan ook weinig soelaas bieden. Een kwalitatief netwerk van verschillende soorten groene ruimtes (groene buurtparkjes, groene straten en pleinen, buurtmoestuinen, groene speelplekken, …) uitbouwen is in elke woonkern dus de opgave.

/5/3 Een aanwezige, bereikbare en toegankelijke groenstructuur Groen maakt de stad aantrekkelijker en draagt bij tot de woonkwaliteit. Groen maakt de stad leesbaar. Om dit te kunnen waarmaken moet het groen zichtbaar aanwezig zijn en een duidelijk onderdeel vormen van het stedelijke weefsel. Het ingroenen van de publieke ruimte - hoewel niet altijd makkelijk in een sterk verstedelijkte context - is hierbij een ingreep die veel effect heeft.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 39

24/04/2019 14:58


40

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Groene ruimten moeten bovendien bereikbaar en toegankelijk zijn opdat ze door zoveel mogelijk mensen kunnen bereikt en gebruikt worden. Onder bereikbaar verstaan we de fysieke ontsluiting, onder toegankelijk verstaan we: betreedbaar en bruikbaar voor iedereen, ook voor mensen met beperkingen.

/5/4 Een bruikbare, duurzame en goed beheerde groenstructuur Naast voldoende grote en aaneengesloten ruimte, onderlinge verbindingen tussen openruimtegebieden, aanwezigheid en toegankelijkheid zijn ook de inrichting en het beheer van openruimtegebieden bepalend voor de kwaliteit en gebruiksmogelijkheden ervan. Bij de inrichting moet er gezocht worden naar het afstemmen van de verschillende functies van een gebied (natuur, recreatie, landbouw,…), uitgaande van de specifieke context, de rol die het gebied binnen het grotere netwerk vervult en het schaalniveau waarop het gebied functioneert. De inrichting moet maximaal inzetten op functionele (en bouwtechnische) duurzaamheid. Functionele duurzaamheid heeft betrekking op het vermogen van een omgeving om een veranderd gebruik op te nemen en dus om in de loop van de tijd te blijven functioneren. De sleutel tot functionele duurzaamheid van een omgeving ligt in haar aanpasbaarheid en flexibiliteit, in de aanwezige “marge” voor onbestemd gebruik, in de mogelijkheden voor meervoudig gebruik, … Het beheer moet uiteraard toegespitst zijn op het in stand houden van de aanwezige natuurwaarden en het gebruik van een gebied. Het beheer van openbaar groen gebeurt al enige tijd op een ecologisch verantwoorde en milieuvriendelijke wijze.

/6 CATEGORISERING VAN BLAUWGROENE STRUCTUREN EN ELEMENTEN Er wordt een onderscheid gemaakt tussen 3 types blauwgroene gebieden, op basis van het groene, open karakter en de mogelijkheden tot bebouwing: 1.

Openruimtegebieden: de “échte” openruimtegebieden, met een onbebouwd en groen karakter, zoals gebieden die in het gewestplan een agrarische bestemming hebben of ingetekend zijn als parkgebied, natuurgebied, bosgebied, bufferzone…. Het beleid voor dit type gebieden is het behoud van het strikte openruimtekarakter.

2. Gemengde openruimtegebieden: openruimtegebieden die overwegend open (=vrij van bebouwing), groen en onverhard zijn maar waar ook constructies en verhardingen toegelaten zijn. In praktijk zal het meestal gaan over gebieden die ingezet worden voor recreatie in open lucht (voetbal, speelpleinen, …) of stadslandbouw (volkstuintjes, oogsttuin, …) gecombineerd met het versterken van de natuurwaarde. In deze categorie vallen ook een aantal historische complexen: gehelen zoals kloosters, landhuizen of kastelen waar bebouwing en omliggende tuinen of park als één geheel zijn geconcipieerd en waar woon- en gemeenschapsfuncties aanwezig zijn (en kunnen behouden blijven). Het ruimtelijk beleid voor dit type gebieden bestaat uit het garanderen van het groene karakter, het behoud en versterken van de erfgoedwaarden, het regelen van de bebouwings- en verhardingsgraad en het regelen de kwaliteit en het gebruik van de open ruimte. 3. Bebouwde gebieden met een groen karakter: Gebieden die bebouwd of bebouwbaar zijn (woongebied, bedrijventerrein, zone voor gemeenschapsvoorzieningen… op het gewestplan) maar die ook een groen karakter hebben en waarvan dit groene karakter essentieel is voor het functioneren van de blauwgroene structuur. Het ruimtelijk beleid voor dit type gebieden bestaat uit regelen van een minimum aan groene en open ruimte (en waar nodig: het tegengaan van verdere bebouwing ). Om te bepalen welke gebieden in deze categorie vallen, wordt vertrokken van een gewenste blauwgroene netwerkstructuur met als onderdelen: ——

de groene vingers: dit zijn de grote openruimtegebieden die de stad omgeven en het stedelijk weefsel opdelen in herkenbare gehelen (boscomplexen, grote landbouwgebieden, getuigenheuvels) ;

——

de beekvalleien: dit is een bijzonder soort “groene vinger” gelinkt aan een waterloop 5dijle, Molenbeek-Bierbeek, Molenbeek-Abdijbeek, Leming, Vunt, Voer);

——

corridors en stapstenen: dit zijn resp. lineaire verbindende elementen en kleinere groengebiedjes die de afstand tussen groene vingers opdelen (vaart, spoorwegen, autostradebermen, …);

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 40

24/04/2019 14:58


41

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

——

RICHTINGGEVEND

het “woongroen”: dit zijn de groene parken en plekken in de woonkernen ( f i g.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 41

2 8 & 2 9) .

24/04/2019 14:58


42

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 2 8 - Concepten voor het gewenste blauwgroene netwerk:

1. Groene vingers 2. Beekvalleien 3. Corridors

4. Concepten stapstenen 5. Groen in de woonkernen 6. Langzaam verkeer routes

f i g. 2 9 - Gewenst blauwgroene netwerk

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 42

24/04/2019 14:59


43

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Op basis van de gebiedsgerichte onderzoeken zijn de verschillende onderdelen van het netwerk zo goed mogelijk in kaart gebracht. Hierdoor kunnen ook de missing links in het netwerk gedetecteerd worden en de tekortenzones in de woonkernen (zie gebiedsgericht onderzoek stadsdelen). Gebieden die geselecteerd worden als openruimtegebied zijn gebieden zoals: Wijgmaalbroek, Gasthuisbos, Heverleebos, de Dijlemeander, de vijvers van Bellefroid, Kareelveld, de landbouwgebieden bij de Abdij van Park, het Heilig Hart, de zone ten noorden en westen van de vijvers van Bellefroid, Kwade Hoek, … Gebieden die geselecteerd kunnen worden als gemengd openruimtegebied zijn: —

het centrale deel van de bedrijvenzone langsheen de Wijgmaalsesteenweg;

het gebied onmiddellijk ten noorden en oosten van het moleneiland in Wijgmaal;

de huidige bufferzone rond het Fort en Puthof in Wilsele;

een deel van Roeselbergdal en de zone tussen de Hagelandstraat-F.Perdieusstraat- Zavelputstraat-Brandweg;

de steilrand in Wilsele-Dorp;

een deel van het binnengebied Koetsweg-Platte Lostraat;

het resterende deel van het voormalig woonontwikkelingsgebied Eerdekensstraat;

het zuidelijke deel van het voormalig woonontwikkelingsgebied Parkveld;

een deel van Groenveld.

Dit is een niet-limitatieve selectie ( f i g.

3 0) .

f i g. 3 0 - Gewenste blauwgroene structuur met aanduiding van openruimtegebieden,

gemengde gebieden en knelpunten

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 43

24/04/2019 14:59


44

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Gebieden die geselecteerd kunnen worden als bebouwde gebieden met een groen karakter zijn de woonwijk Boskant, de oostelijke en westelijke woonlob in Putkapel, de zuidoostelijke punt van het militair domein, de zone ten noorden van de Brusselsesteenweg tussen het Lemmenspark en Kareelveld, een aantal woonfragmenten op de getuigenheuvels en in de beekvalleien, … Hiernaast zijn er een aantal “missing links” in het blauwgroene netwerk die door vrij beperkte ingrepen kunnen gerealiseerd worden (nieuw fietspad, bomenrij, doorgang, …): deze worden verder besproken bij “projecten voor de groene vingers”.

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 44

24/04/2019 14:59


45

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

4/ Prioritaire projecten voor de blauwgroene structuur /1 PROJECTEN VOOR DE BEEKVALLEIEN /1/1 De Dijlevallei: een blauwgroene ontmoetingsruimte op stadsniveau De Dijle is het enige “natuurlijke” element dat van zuid naar noord het hele grondgebied doorkruist. De Dijle is bovendien historisch van uitzonderlijk groot belang geweest voor de stad. Ze is drager van een gevarieerd landschap en verschillende belangrijke historische sites. De Dijlevallei heeft –hoewel ze vandaag op een aantal plaatsen aan het stadsbeeld is onttrokken door overwelving en bebouwing- de potentie om als een continue blauwgroene “ruggengraat” verschillende groengebieden met elkaar te verbinden, drager te zijn van langzaamverkeerroutes en bijzondere programma’s, en over haar hele lengte te functioneren als een morfologisch onderscheiden landschap, dat het hele gebied identiteit verleent. De Dijlevallei kan zo een ontmoetingsruimte worden op stadsniveau, een verbindende ruimte tussen noord en zuid, maar ook tussen beide oevers. Hieronder volgt een oplijsting van mogelijke acties en ingrepen van zuid naar noord. Het gaat hierbij vaak om eerder fragmentaire ingrepen zoals het plaatselijk openleggen van de rivier in de binnenstad, de aanleg van parkjes of publieke ruimte aan de oevers, het plaatselijk ecologisch beheren van de oevers,… De betrachting moet hierbij zijn om deze ingrepen met elkaar te verbinden en in te bedden in een samenhangende visie over het valleigebied, hetzij met infrastructuren (fiets- en wandelpaden) hetzij door de realisatie van meer omvattende projecten (zoals de ziekenhuissite of de enclave tussen twee waters in de Vaartkom) ( f i g. 3 1) .

f i g. 3 1 - Projecten voor de beekvalleien

In de zuidelijke Dijlevallei loopt de Dijle parallel met de Voer door een waardevol openruimtegebied dat ook een aantal belangrijke bebouwingszones omvat, zoals de kern van Egenhoven, de campus Arenberg, en het wetenschapspark. Deze zone is een aandachtsgebied op vlak van waterbeheersing (zie ook hoger §3.4.3). In overleg met de KU Leuven zal het masterplan zuidelijke Dijlevallei geactualiseerd worden om een antwoord te bieden aan de waterproblematiek, maar ook om groenbeheer en de integratie van erfgoed te optimaliseren. De natuurlijke ontwikkeling van de Dijle, de Voer en de oevers, en het verhogen van belevingswaarde, structuurherstel en vismigratie vormen hierbij belangrijke uitgangspunten. In het project “groene multifunctionele stadspoort Bodart” wordt al sterk rekening gehouden met wateruitdagingen en worden ook landschappelijk ingrepen voorgesteld om Voer en Dijle leesbaar de ring te laten oversteken en de link tussen zuidelijke Dijlevallei en de Dijle in de binnenstad te versterken. De (groene) heraanleg van de parking van de Faculty Club is hierbij een belangrijk element.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 45

24/04/2019 14:59


46

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

In de binnenstad kan de Dijle meer aanwezig worden gemaakt door een aantal nieuwe groenzones langs de Dijle te voorzien, door overwelvingen zoveel mogelijk weg te halen en door de publieke ruimte langsheen de Dijle in te groenen. Sites die hiervoor in aanmerking komen zijn: ——

de site Geologie/parking KBC, waar aansluitend bij het bestaande Dijlepark een nieuwe groenzone mogelijk is en waar ook de beide Dijleoevers verder ingegroend kunnen worden en een betere ontsluiting van het park kan georganiseerd worden.

——

Er kan onderzocht worden of er via de terreinen van het CAW en het Iers College een route voor langzaam verkeer langs de omwalling en Dijle tot in de Janseniusstraat kan gerealiseerd worden.

——

Op de Janseniussite komt langs de Dijle een nieuw buurtpark (vastgelegd in het RUP);

——

Op de Hertogensite wordt de gegraven Dijlearm opengemaakt en is een groter park van om en bij 1hectare tussen Dijle en Aa voorzien, waarbij de Dijle als onderdeel van de stadsomwalling terug leesbaar wordt en een nieuwe noord-zuid fietsverbinding langsheen de Dijle alsook een oost-west doorsteek over de Dijle zijn opgenomen in het plan.

——

De omgeving van de Amerikalaan en D.Boutslaan – waar nu de zgn. Dijleterrassen zijn - kan door het supprimeren van het bezoekersparkeren nog meer ingegroend worden.

——

De heraanleg van de Vismarkt biedt uiteraard ook kansen om te refereren naar de aanwezigheid van de Dijle (die hier in de vroege middeleeuwen de binnenhaven vormde en het centrum van de toenmalige economische bedrijvigheid).

——

In het Sluispark (ca. 1ha) wordt de Dijle (samen met een aftakking) centraal in de nieuwe groene ruimte open gemaakt. Dit gebied wordt een buurtpark met een waterspeeltuin maar er is ook aandacht voor ecologie (vistrap) en verbindingen voor fietsers en voetgangers.

——

Op de site Tweewaters voorziet het RUP Vaartkom Oost een nieuw park van ca. 2hectare aansluitend bij de Dijle en Leibeek (Vunt). Dit park verbindt de nieuwe ontwikkelingen in de Vaartkom met het bestaande woonweefsel door bestaande routes van deze buurten door te trekken doorheen het park. Hiernaast draagt ook de heraanleg van de tuin van de Montfortanen bij aan de ingroening van de vallei in het noordelijk deel van de binnenstad.

Een moeilijke zone is de passage van Dijle (en Vunt) onder de ring en het verloop over de AB Inbev- site. Hier zijn Dijle en Vunt volledig aan het zicht onttrokken. Bij een herinrichting van het Artoisplein is het haalbaar om door een groene aanleg te alluderen op de aanwezigheid van de waterlopen, op de site van AB Inbev zijn de mogelijkheden om in te groenen wellicht veel kleiner. Doorheen de bedrijvenzone van de Aarschotsesteenweg waar de Dijle werd rechtgetrokken moet op zijn minst de groene buffer voorzien in de BPA’s worden gerealiseerd. Bij aanpassing van de BPA’s wordt bovendien voorzien in minimaal een dwarse groene corridor tussen Dijle en Vaart. Vanaf deE314 loopt de Dijle doorheen de noordelijke laagvlakte, tussen de spoorweg en de bebouwing van Wilsele-Putkapel. De Dijelvallei is hier versneden door infrastructuren als de vaart, de Wijgmaalsesteenweg en spoorlijn. Om een corridor tussen de natuurlijk waardevolle gebieden van de vijvers van Bellefroid en de Dijlemeander te voorzien en verdere landschappelijke versnippering van de vallei tegen te gaan, zal het centrale deel van het bedrijventerrein langs de Wijgmaalsesteenweg opgeheven worden. Aansluitend bij het Fort en de site Puthof kan de open ruimte langs de Dijlevallei plaats bieden aan openluchtrecreatie, zoals kleinschalige stadslandbouw, een looppiste, een avontuurlijke speeltuin, … Belangrijk is hier ook om betere fietsverbindingen met de kern van Putkapel te voorzien. In Wijgmaal biedt de zone tussen de Dijlemeander en de Ymeriasite alsook de herinrichting van Ymeria tot recreatief landschapspark (met uitbreiding ten noorden van het Dijle-eiland) bijkomende mogelijkheden om de Dijle te relateren aan haar historische context en uit te spelen als recreatief element. In de Dijlevallei kan bovendien een nieuwe route voor langzaam verkeer tussen Wijgmaal en Wilsele worden gerealiseerd. In Wijgmaal kan de zeer mooie omgeving van Wijgmaalbroek door een beperkt aantal bijkomende wandel- en fietspaden in de zone Langenbos-Wijgmaalbroek beter ontsloten worden vanuit de woonkern ( f i g. 3 2) .

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 46

24/04/2019 14:59


47

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 3 2 - Overzicht projecten voor de Dijlevallei

/1/2

De Molenbeekvallei: groen recreatief lint met erfgoedtroeven De Molenbeek is vandaag in het stedelijke weefsel van Heverlee slechts fragmentarisch voelbaar. Het valleigebied is uiteraard wel sterk aanwezig in de topografie, maar wordt slechts zichtbaar als beeklandschap op bepaalde plekken in het Ruelenspark, omgeving van Cadol en vooral in het waterrijk gebied rond de Parkabdij. Gezien de uitzonderlijke potentie binnen de blauwgroene structuur, is de Molenbeekvallei een belangrijk strategisch project binnen het ruimtelijk structuurplan. De Molenbeekvallei kan een meer uitgesproken rol opnemen als intermediair landschap; als specifieke deelstructuur waarin de beleefbaarheid, de historische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten moeten worden versterkt. Daar waar de vallei bv. niet meer is dan een lager gelegen beek achter tuinen of een toevallig stromend watervlak naast grasland, dient deze meer kwalitatieve relaties aan te gaan met de omliggende buurt en met het aanliggende woonweefsel. Wandelroutes en ‘poorten’ tot de vallei kunnen hiervoor instaan, met respect voor de hoge natuurwaarden. Het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed dient veel meer te worden uitgespeeld. Het waterwingebied hoeft niet louter een functioneel ontginningsgebied te zijn, maar kan verder worden uitgebouwd als gebied waar natuurontwikkeling hand in hand gaat met het verhogen van waterbergend vermogen, het verbeteren van de publieke toegankelijkheid, het integreren van productieve landschappen, het valoriseren van onroerend erfgoed, etc. Het vrijwaren van de beekvallei van nieuwe bebouwing is daarvoor een noodzakelijk uitgangspunt. Dat laatste sluit aan bij een ruimere ‘verdichtings- en verdunningsstrategie’ (ruimtelijke optimalisatie binnen naburige weefsels en knopen) in relatie tot de figuur van de Molenbeek.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 47

24/04/2019 14:59


48

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Het valleigebied kan van Oost naar West opgedeeld worden in enkele karakteristieke segmenten, zijnde ( f i g. 3 3 ) : 1.

Omgeving Heilige Geesthoeve en grens met Bierbeek

2.

Abdij van Park en omgeving

3.

Cadol en omgeving

4.

Ruelenspark, Naamsepoort en OHL.

Het gebied rond de Heilige Geesthoeve biedt de kans om als gemeentegrensoverschrijdend gebied voor waterberging, natuurontwikkeling en erfgoed ontwikkeld te worden (bv. Papiermoleken, Dalemhof,..). Voorstel bestaat erin om dit segment van de Molenbeekvallei te erkennen als stedelijk natuurgebied. Dit kan mogelijks ingediend worden als strategisch project RSV samen met Bierbeek. Als poorten voor dit natuurgebied zijn er het gewenste station Haasrode, station Lovenjoel en de fietsknooppunten nabij de Wittehoevelaan en de Ziekelingenstraat. Bebouwing aan de Ziekelingenstraat wordt onmogelijk gemaakt, aansluitend bij de recente selectie van het effectief overstromingsgevoelig gebied als signaalgebied, door Vlaanderen in samenspraak met de stad Leuven. De aanliggende OCMW-gronden worden best in eigendom gehouden. Voor de Parkabdij en omgeving is het masterplan in uitvoering, waarmee de andere gebieden aansluiting mee zullen vinden. De fietsverbinding t.h.v. spoor kan verbeterd worden met de overbrugging van de Geldenaaksebaan op niveau van de spoorberm. In het deelgebied Cadol kan het park verder worden uitgebreid; een fietsroute aan de rand (Zeepweg), en een doorsteek van Hoveniersdreef naar de Vinkenlaan. Er is een kans om deze verbinding door te trekken onder de sporen naar de omgeving Bronlaan, waar nauwelijks publiek groen aanwezig is. Bebouwing in dit gebied wordt uitgesloten. Het woonontwikkelingsgebied van RSL I ‘Eerdekensstraat’ wordt niet verder ontwikkeld. De gebouwen en opslag van de Watergroep wordt geherstructureerd voor betere beeldkwaliteit. In het gebied in en rond het Ruelenspark kan de bebouwing ter vervanging van de woningen SWAL gebundeld worden in een hoger gebouw met kleinere footprint aan de steenweg. Het park wordt dan optimaal groen ingericht en kan zo zijn rol als poort tot de Molenbeekvallei vanuit centrum Heverlee optimaal vervullen. Voor SWAL wordt hetzelfde aantal woningen voorzien, terwijl er geen extra programma voor Dijledal meer is vooropgesteld. Eventueel kan er ook naar omgeving Sint-Lambertus gekeken worden voor een bijkomend deel betaalbaar wonen. Voorts zal de provincie als waterloopbeheerder maatregelen nemen tegen mogelijke wateroverlast. Ze start daarvoor een studie rond waterberging en natuurontwikkeling op. Ook het oplossen van het vismigratieknelpunt ter hoogte van de molen Parkabdij komt hier aan bod. Opmerking: Naast de Dijlevallei en Molenbeek-Bierbeek komen ook de Vuntvallei en Lemingbeekvallei in aanmerking voor landschappelijke en functionele optimalisatie. Deze beken spelen echter vooral op stadsdeelniveau een rol en het beleid omtrent deze beken komt dan ook aan bod in de gebiedsgerichte hoofdstukken (noord en oost). De Molenbeek-Abdijbeek in Kessel-Lo is vandaag reeds goed ontsloten en beschermd (op de aansluiting zijde spoorwegplateau na).

f i g. 3 3 - illustratief Oefening voor de Molenbeekvallei

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 48

24/04/2019 15:01


49

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

/2

RICHTINGGEVEND

PROJECTEN VOOR DE GROENE VINGERS EN VERBINDINGEN Onder “projecten voor de groene vingers en verbindingen” worden verstaan: —

(openruimte) verbindingen tussen de grote “groene vingers” onderling;

verbindingen tussen groene vingers en de aanliggende woonkernen.

Terwijl de eerste soort verbindingen vooral een rol spelen in de natuurlijke structuur (ecologische corridor), zijn de verbindingen tussen woonkern en omgevende open ruimte vooral van belang voor de woonkwaliteit en eerder recreatief van aard (wat uiteraard niet tegenstrijdig hoeft te zijn aan een ecologische functie) ( f i g. 3 4 ) .

f i g. 3 4 - Projecten voor de groene vingers en verbindingen

Vandaag ontbreken twee belangrijke verbindingen tussen groene vingers. Het gaat hierbij over een verbinding tussen de Molenbeek-Abdijbeek en Heverleebos en de verbinding tussen de twee helften van de Dijlevallei in de noordelijke laagvlakte. De verbinding tussen de Molenbeekvallei en Heverleebos verloopt over het Militair Domein in Heverlee, Parkveld, en de terreinen rond het Sint-Albertuscollege, die in het noorden aansluiten bij de abdij van Park. Om deze verbinding te realiseren zal het noodzakelijk zijn om afspraken te maken met Defensie over de inrichting van (vooral de zuidoostelijke punt) van het militair domein. Door op Parkveld het centrale deel open te houden kan dan de oversteek gemaakt worden naar de open ruimte rond het Sint-Albertuscollege. De natuurwaarden in de corridor worden versterkt ten opzichte van de huidige toestand. Een gedeelte van de corridor kan dan ingericht worden voor natuurontwikkeling. Om een verbinding te maken tussen de Vijvers van Bellefroid en de Dijlemeander in de noordelijke laagvlakte, moet het centrale deel van het bedrijvenfragment aan de Wijgmaalsesteenweg opengehouden worden.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 49

24/04/2019 15:01


50

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Betere verbindingen tussen de woonkern en een groene vinger zijn voor de binnenstad mogelijk door de oversteken over de ring voor langzaam verkeer beter te organiseren, ter hoogte van de Parkpoort (richting Philipspark g abdij van Park), de Naamsepoort (richting Molenbeekvallei of Arenbergpark) en de multifunctionele groene stadspoort Bodart (richting Arenbergpark of Groenveld). In Kessel-Lo kan een betere verbinding met de open ruimte op de Predikherenberg gerealiseerd worden, via het park Belle Vue, doorheen het Michottepark en de doorsteek aan de school De Ark tot in de Overwinningsstraat. Het is ruimtelijk mogelijk om vervolgens ten noorden van de Colruyt en via het project in de Grensstraat door te steken tot aan park Maisin. (zie ook stadsdeel zuid). Vanuit het Wimmershof kan via J.Vranckxtracé een groene verbinding tot aan park Belle Vue worden gerealiseerd. In Wijgmaal kan de spoorweg fungeren als ruggengraat voor groene ruimtes die de link leggen tussen de open ruimte ten noorden en ten zuiden van Wijgmaal. Hiertoe moeten in de woonontwikkelingsgebieden een goeddeel open ruimte behouden blijven, om via het Rietensplein en een groene heraanleg van het stationsplein en de –parking de Dijlemeander te bereiken. In Wilsele-Putkapel kan de Vunt over haar volledieg lengte als drager van groen en langzaamvekeerverbindingen worden ingericht. Voor Wilsele-Dorp is vooral een betere verbinding met de open ruimte rond de vijvers van Bellefroid (door de zone rond de E314 beter aan te leggen) en met de Keizersberg interessant. Andere – minder belangrijke of urgente- projecten in deze categorie zijn: ——

het opstellen van randvoorwaarden bij een toekomstige ontwikkeling van Termunckveld als stapsteen tussen Vogelzang en Dijlevallei;

——

de herinrichting van de zone aan de Brusselsepoort als stapsteen tussen het Lemmenspark en Kareelveld ;

——

de verdere publieke inrichting van de bufferzone aan de K.Begaultlaan als verbinding tussen de Keizersberg en de vijvers Bellefroid;

——

de verbinding tussen de Molenbeekvallei en de Predikherenberg door een aantal ingrepen in de zone langs de Meerdaalboslaan (zie stadsdeel zuid).

/3 WOONGROENPROJECTEN Het vergroten van het areaal aan groene, publiek toegankelijke ruimte in de woonkernen kan door: 1.

het verbeteren van de inrichting van bestaande open ruimtes (inbedding van groen, water, speelplekken, e.d.), met aandacht voor toegankelijkheid en voor de roeping van deze ruimten op stadsniveau.

2.

het ontwikkelen van bijkomend aanbod kleine en grotere (groene) open ruimten gelijkmatig met de stedelijke groei, en het vergroenen van pleinen en straten in autoluwe gebieden in de binnenstad en in de woonkernen van de deelgemeenten.

3.

het toegankelijk én bereikbaar maken van bestaande en nieuwe groengebieden in private of publieke eigendom (vb. via aanleg fiets- en wandelroutes,..)

4.

een stimuleringsbeleid te voeren voor groendaken, groene gevels (vb. aandachtspunt in kernwinkelgebied Leuven), bomenrijen, en bepalingen omtrent inrichting tuinzones en verhardingen in functie van verbeterde waterinfiltratie en lokale buffering van regenwater (bvb. open tuinen, tegeltuinen,..)

5.

het ingroenen van de publieke ruimte.

Om te bepalen welke actie waar nodig is, moeten de gebiedsgerichte onderzoeken per stadsdeel (waarin al aangegeven is welke zones van de woonkern een tekort hebben aan buurtgroen en waar vaak ook al eerste oefeningen zijn gedaan om te detecteren waar bijkomende groene plekken mogelijk zijn, gelinkt aan langzaamverkeerroutes en/of voorzieningenpolen en naar goede linken met de grotere groene ruimtes aan de rand van de stad) verder uitgewerkt worden in een zgn. “groenplan” voor de woonkernen ( f i g. 3 5 ) . Terwijl het structuurplan de visie en doelstellingen beschrijft gaat het groenplan veel concreter aangeven welke ingrepen waar nodig (en prioritair) zijn om aanbod aan groene ruimten in de kernen kwantitatief en kwalitatief op te krikken. Het groenplan vormt dus de schakel tussen het structuurplan en de concrete projecten en maatregelen die moeten bijdragen aan een groenere stad. (Op die manier moet het structuurplan als beleidskader niet onnodig “verzwaard” worden met zeer gedetailleerde uitspraken.)

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 50

24/04/2019 15:01


51

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S / B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

f i g. 3 5 - Bestaand, gepland en potentieel groen in stadsbeheer

Een groenplan wordt in eerste instantie opgemaakt voor de woonkernen die het slechtst bedeeld zijn met publiek (en vaak ook privaat) groen. De oefening zal dus eerst voor de binnenstad gebeuren ( f i g. 3 6) . In een latere fase kan deze opgave dan uitgebreid worden tot (delen van)

f i g. 3 6 - Specifieke oefening woongroen binnenstad

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 51

24/04/2019 15:02


52

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

Kessel-Lo, Heverlee en Wilsele- Dorp. De groenplannen voor de woonkernen geven minstens aan: ——

hoe een samenhangend netwerk van groene (speel) plekken er in een kern kan uitzien (met aanduiding van plekken, straten en pleinen die hierbij betrokken zijn);

——

hoe dit netwerk gelinkt is aan de structuur voor langzaam verkeer;

——

hoe dit netwerk gelinkt is aan het stedelijk speelweefsel en de recreatieve structuur;

——

hoe dit netwerk gelinkt is aan groene vingers en/of beekvalleien;

——

hoe dit netwerk gelinkt is aan ev. erfgoedwaarden;

——

hoe er wordt ingespeeld op de eigenheid van een bepaalde buurt;

——

op welke beeldkwaliteit er gemikt wordt voor de verschillende onderdelen van het netwerk.

Op basis van een groenplan kan de stad haar grondbeleid sturen, overeenkomsten opmaken met eigenaars en keuzesmaken m.b.t. investeringen in het publiek domein. Het moet dus tenminste duidelijk zijn welke gronden prioritair aangekocht moeten worden (vb. omwille van hun strategische ligging in het netwerk of vb. omdat ze potentieel bebouwbaar zijn), of er planologische maatregelen (genre RUP) nodig zijn om groene ruimtes te vrijwaren of te optimaliseren (met al/ niet planschade als gevolg), en welke straten en pleinen ingegroend moeten (en kunnen) worden. Het moet gaan over concrete en ruimtelijk haalbare voorstellen, en wellicht is het ook interessant om een idee te bieden van de financiële implicaties van verschillende essentiële projecten.

/4 PROJECTEN M.B.T. VERHOGEN VAN WATERBERGEND VERMOGEN Aanvullend op wat eerder reeds hierboven uiteengezet werd, kunnen we volgende taken voor ruimtelijk beleid vermelden en/of benadrukken: ——

Het uitwerken groenplan met component waterbeheer

——

Het beleid rond de riolen (cfr. hydroplan) wordt uitgebreid naar hemelwaterplanning, waar riolering, projecten van waterbuffering, projecten voor verbeterde infiltratie en verbeterde doorvoer in de waterlopen worden gecombineerd. De opmaak van een overkoepelend hemelwaterplan geeft de ruimtelijke weerslag weer. In de binnenstad kan bvb. buffering op de riolering pas worden aangesproken wanneer het maximale doorvoerdebiet van de Dijle bereikt is (suggestie VMM).

——

Overleg opstarten tussen KU Leuven en VMM en met de buurgemeenten rond bv. bovenstroomse buffering.

——

Opnemen van blauwgroene routes in het Fietsbeleidsplan van de stad Leuven. Noodzakelijke ingrepen, zoals een extra brugje over de Dijle in Wijgmaal, kunnen mee gefinancierd worden door de hogere overheid (80%) indien onderdeel van een provinciaal fietsroutenetwerk. Indien delen over private gronden lopen, kunnen bvb. ruilverkaveling of erfdienstbaarheden gevestigd worden met evt. vergoeding op de grond.

——

Daar waar de stad Leuven of (semi)publieke instellingen (AGSL, OCMW, KULeuven,..) vandaag geen grondpositie hebben, kan een Vlaams en/of stedelijk aankoopbeleid van strategische gronden instaan voor uitbouw of behoud van open ruimte, vergroening en waterberging. Bij herbestemming van gronden met een andere bestemming zal in bepaalde gevallen planschade moeten betaald worden (bv. tussen spoor en Vaart langs de Wijgmaalsesteenweg). Mogelijk insteek is de toepassing van het nieuwe decreet Landinrichting, inzake herverkaveling uit kracht van wet (van ruilverkaveling naar herverkaveling met planologische ruil via een RUP).

De toepassing van dit Vlaams beleid bevindt zich echter nog in een opstartfase (cf. toolbox VLM). Naast het planningsinstrumentarium biedt een gericht grondbeleid belangrijke mogelijkheden om het blauwgroene beleid te operationaliseren. (cf. Uit witboek BRV - Slecht gelegen juridisch aanbod op cruciale plaatsen neutraliseren)

RSL2

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 52

24/04/2019 15:02


53

T H E M A T I S C H E B E L E I D S K A D E R S   /   B lau wgr oe ne st r u ct u u r

RICHTINGGEVEND

5/ Krachtlijnen van het beleid rond de blauwgroene structuur ——

Twee “nieuwe” thema’s onderstrepen het belang van een goede blauwgroene structuur in de stad: klimaat en woonkwaliteit. • Vanuit klimaatoogpunt speelt de blauwgroene structuur een belangrijke rol in de klimaatadaptatie: blauwgroene elementen houden water vast, verkleinen het risico op overstroming, zorgen voor afkoeling door evapotranspiratie en beschaduwing. Groene planten verlagen bovendien de concentraties van broeikasgasconcentraties in de atmosfeer. • Uit studies blijkt overtuigend dat groen een zeer belangrijke factor is in de waardering van een leefomgeving en van woonkwaliteit. We weten dat het aantal inwoners van Leuven verder zal aangroeien en dat deze groei zal opgevangen worden in de woonkernen. De uitdaging bestaat er in leefbaarheid en woonkwaliteit van de woonkernen op peil te houden bij verdere verdichting. Het versterken van de groenstructuur in de woonkernen is hierbij cruciaal. De concrete vertaling hiervan gebeurt op basis van een groenplan voor de woonkernen.

——

We streven naar een samenhangende blauwgroene structuur. De blauwgroene vingers hebben hierbij een structurerende rol: ze dringen door ver in het bebouwde weefsel, en verdelen het verstedelijkt gebied in herkenbare delen. In de woonkernen bouwen we een netwerk uit van kleinschalige groene plekken onderling zoveel mogelijk verbonden door routes voor langzaam verkeer: parken en speelplekken, groen langs waterlopen, groen aangelegde pleinen, straatbomen. Maar ook infrastructuren (zoals snel- en spoorwegen) zijn onderdeel van het netwerk: deze lineaire structuren zijn vaak door groen omgeven. De samenhang en continuïteit van de openruimtestructuur is van belang vanuit ecologisch en natuurlijk oogpunt, maar biedt ook een meerwaarde voor het recreatief gebruik van de open ruimte, het waterbeheer en de inspanningen rond klimaatadaptatie.

——

We streven naar een blauwgroene structuur die bijdraagt aan het leesbaar houden van het gevarieerde Leuvense landschap met getuigenheuvels, valleien, plateau- en valleibossen, een vlak en open landschap in het noorden en het glooiende plateau in het zuiden. Voor de heuvels zal het zaak zijn de bebouwing op de groene hellingen zoveel mogelijk te beperken om het boskarakter te bewaren. In de noordelijke laagvlakte moet het open karakter gevrijwaard blijven, door verlinting tegen te gaan en door op een aantal punten bebouwing tegen te gaan (met name: in het centrale deel van de bedrijvenzone langsheen de Wijgmaalsesteenweg). Voor de verschillende beekvalleien is de landschappelijk leesbaar maken van de continuïteit de grootste uitdaging (naast: het verhogen van natuurwaarde, verbeteren van belevingswaarde, toegankelijkheid, …). Het goede beheer van de beekvalleien is bovendien van belang voor de functie van de beken binnen het groenblauwe netwerk.

——

We willen de blauwgroene structuur zo multifunctioneel mogelijk maken. Dat betekent dat de blauwgroene structuur functies (en ecosysteemdiensten) opneemt op vlak van het natuurbehoud, recreatie, verbindingen voor langzaam verkeer, klimaatregulering en luchtkwaliteit, waterberging en –zuivering, landbouw en voedselproductie, … en deze functies zoveel mogelijk combineert.

——

Er is hierbij specifieke aandacht voor de functie “waterbeheersing”. Vanuit de klimaatuitdaging is het van belang om meer water lokaal vast te houden, te bufferen en te laten infiltreren, en dit te koppelen aan het rioleringsbeleid. Voldoende ruimte vrij houden en maken voor de Dijle - de hydrologische ruggengraat van onze regio - en haar zijbeken is een belangrijke doelstelling, maar ook het lokaal vasthouden van afstromend water. De keuze om de groene binnengebieden op de westelijke heuvelflanken van de binnenstad open te houden en niet meer te laten bebouwen hangt hiermee samen.

RS_BOEK-2_DEEL-3.1_BLAUWGROENE_190424.indd 53

24/04/2019 15:02



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.