1
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
2 RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 1
24/04/2019 16:21
2
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
THEMATISCHE BE L E I DSKA D E R S HOOFDSTUK 1 / HOOFDSTUK 2 / HOOFDSTUK 3 / HOOFDSTUK 4 / HOOFDSTUK 5 / HOOFDSTUK 6 / HOOFDSTUK 7 /
B lau wgroen e stru ctuu r Wonen in multifu n ction ele woonkern e n Werken in Leu ven V oorzieningen structu ur Energie en ruimte Mobiliteit Lan dschap en erfgoed
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 2
24/04/2019 16:21
3
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
HOOFDSTUK
Landschap en erfgoed
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 3
24/04/2019 16:21
4
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
1/ Begrip
7
2/ Geomorfologie en historiek
8
/1 VORMING VAN HET RELIËF
8
/2 VORMING VAN DE NEDERZETTINGSSTRUCTUUR
9
/2/1 Prehistorie
9
/2/2 Romeinse periode
9
/2/3 Vroege middeleeuwen
9
/2/4 Late middeleeuwen
10
/2/5 Nieuwe tijd
11
/2/6 Nieuwste tijd tot WOI
12
/2/7 Wereldoorlogen en interbellum
13
/2/8 Na WO II
14
3/ Bestaande landschaps- en erfgoedstructuur
15
/1 GEOMORFOLOGIE
15
/2 BENOEMING VAN ONROEREND ERFGOED
16
/3 STRUCTUURBEPALENDE OPENRUIMTEGEBIEDEN
17
/3/1 Getuigenheuvels
17
/3/2 De beekvalleien
18
/3/3 Bossen
20
/3/4 Open ruimtes van de Noordelijke Laagvlakte
20
/4 STRUCTUURBEPALENDE WOONKERNEN
22
/4/1 De binnenstad
23
/4/2 Kessel-Lo
23
/4/3 Heverlee
23
/4/4 Ter Bank-Ter Elst
24
/4/5 Egenhoven
24
/4/6 Wijgmaal
24
/4/7 Wilsele-Putkapel
24
/4/8 Wilsele-Dorp
24
/5 STRUCTUURBEPALENDE INFRASTRUCTUREN
25
/5/1 Eerste omwalling en poortstraten
25
/5/2 Tweede omwalling
26
/5/3 Steenwegen
27
/5/4 Vaart
28
/5/5 Spoorwegen
29
/5/6 Autosnelwegen
30
/6 STRUCTUURBEPALENDE ERFGOEDCLUSTERS
31
4/ Visie voor de landschaps-en erfgoedstructuur
33
/1 GEOMORFOLOGIE ALS STUREND PRINCIPE
33
/2 BLAUWGROENE VINGERS OPEN EN BELEEFBAAR HOUDEN
35
/3 HET KARAKTER VAN DE VERSCHILLENDE DEELKERNEN BEWAREN EN VERSTERKEN
36
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 4
24/04/2019 16:21
5
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 5
24/04/2019 16:21
6
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
/3/1 Binnenstad
36
/3/2 Kessel-Lo
38
/3/3 Heverlee
42
/3/4 Wijgmaal
45
/3/5 Wilsele-Putkapel
46
/3/6 Wilsele-Dorp
46
/3/7 Egenhoven
46
/3/8 Terbank-Ter Elst
49
/4 SCHAALVERGROTING SELECTIEF INZETTEN OM LANDSCHAPPELIJKE STRUCTUUR TE VERSTERKEN
50
/4/1 Schaalvergroting en landschappelijke structuur op stadsniveau
50
/4/2 Schaalvergroting en landschappelijke structuur op stadsdeelniveau
52
/4/3 Gebiedsoptimalisaties
52
/4/4 Gebieden waar geen schaalvergroting gewenst is
52
/5 BEHEER EN INTEGRATIE VAN WAARDEVOL ERFGOED
52
/5/1 Benoeming van het waardevol erfgoed in Leuven
53
/5/2 Stedenbouwkundige verordening voor lokaal waardevol (niet-beschermd) erfgoed
54
/5/3 Opmaak van beheersplannen voor beschermd erfgoed
54
/5/4 Integratie van erfgoed in (decretaal verankerd) ruimtelijk instrumentarium
54
/5/5 Duurzame monumentenzorg
54
/5/6 Herbestemming
55
/5/7 Behoud en beheer van eigen stadspatrimonium
55
/6 ONTSLUITING EN DRAAGVLAKVERBREDING VAN ERFGOED
55
/7 STREVEN NAAR GENERIEKE LANDSCHAPPELIJKE BASISKWALITEITEN
56
/7/1 Landschappelijke duurzaamheid
56
/7/2 Publieke ruimte als essentieel onderdeel van het landschap
57
/7/3 Architecturale en stedenbouwkundige kwaliteit
57
/8 ENERGIELANDSCHAPPEN
58
5 Prioritaire gebieden voor de landschaps-en erfgoedstructuur
59
/1 DE RIVIER- EN BEEKVALLEIEN
59
/2 DE DIJLEVALLEI ALS BLAUWGROENE CORRIDOR
60
/3 DE GETUIGENHEUVELS
60
/4 DE EERSTE OMWALLING EN POORTSTRATEN
60
/5 DE TWEEDE OMWALLING EN STEENWEGEN
61
/6 DE K.BOUDEWIJNLAAN
61
/7 HET VAARTLANDSCHAP
62
/8 DE ZUIDELIJKE TANGENT
63
/9 UITBREIDINGSZONES GASTHUISBERG
64
6
Krachtlijnen van het beleid rond landschap en erfgoed
66
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 6
24/04/2019 16:21
7
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
1 Begrip De definitie van landschap die in deze nota gehanteerd wordt is deze uit het Onroerenderfgoeddecreet uit 2013: “Landschap is een deel van een grondgebied, zoals dat door de menselijke bevolking wordt waargenomen en waarvan het karakter bepaald wordt door natuurlijke en/of menselijke factoren en de wisselwerking daartussen”. Volgens deze definitie is alles landschap en is landschap overal. In dit hoofdstuk wordt gefocust op de onderdelen van het landschap die structurerend zijn op stadsniveau. Onder “structurerend” wordt begrepen: de ordenende werking die een landschap heeft op de processen die erin optreden. Vele van deze structurerende landschappen zijn waardevol en behoren onmiskenbaar tot het onroerend erfgoed van de stad. Waardevolle cultuurhistorische en stedelijke landschappen bepalen bovendien in grote mate de culturele identiteit. De afweging of een landschap waardevol is (of niet), wordt gemaakt op basis van volgende waardenstelling en criteria: ——
Cultuurhistorische waarde;
——
Wetenschappelijke waarde;
——
Gaafheid en zeldzaamheid;
——
Natuurlijke waarde;
——
Geomorfologische waarde;
——
Esthetische waarde;
——
Belevingswaarde.
De evolutie van het abiotisch milieu en de menselijke geschiedenis lopen naadloos in elkaar over, ze beïnvloeden elkaar onderling en worden daarom verder samen behandeld.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 7
24/04/2019 16:21
8
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
2
I N FORMAT IEF
Geomorfologie en historiek /1 VORMING VAN HET RELIËF De Roeselberg, Kesselberg-Chartreuzenberg, Schoolbergen en Loberg-Predikherenberg maken deel uit van de getuigenheuvels, waarvan de meest zuidelijke heuvelrij zich ten noorden van de Leuvense binnenstad van west naar oost uitstrekt. Zoals de naam aangeeft vormen deze heuvels getuigen van een landschap uit het mioceen, een tijdperk in de geologische tijdschaal dat duurde van ca. 23 tot 5,3 miljoen jaar geleden. In die periode wordt het noorden van België regelmatig overspoeld door de (Diestiaan)zee. Hierbij worden afwisselend klei- en zandlagen afgezet. Ongeveer 8 miljoen jaar geleden komt hier een laag glauconiethoudend zand bovenop. Getijdenstromingen zorgen voor afzettingen van enorme zandbanken. Bij blootstelling aan lucht oxideert het glauconiet (een ijzerhoudend mineraal) tot limoniet, dat met zand samenkit tot ijzerzandsteen. Tijdens de vorming van de Alpen (vanaf 5 miljoen jaar geleden) wordt de bodem langzaam naar boven getild waardoor de zee zich terugtrekt. De zandbanken komen dus permanent boven water te liggen. Wind en regen spoelen de zachtere zandlagen weg, alleen de harde ijzerzandstenen delen blijven over. Hierdoor ontstaan de getuigenheuvels: de getuigen van het bestaan van de Diestiaanzee. De regresserende Diestiaanzee laat dikke pakketten zand en klei achter, die een golvend landschap vormen dat afhelt naar het noorden. Op het vrijgekomen land ontstaan rivieren die naar de zich terugtrekkende zee stromen. Tijdens de daaropvolgende ijstijden (vanaf 2.5 miljoen jaar geleden) zorgen de grote hoeveelheden smeltwater in de korte zomers voor een sterke erosie in het landschap dat achtergelaten wordt door de Diestiaanzee. De Dijle voert het geërodeerde materiaal af, maar de hoeveelheid puin is zo groot dat de rivier haar eigen bedding opvult. Door deze opvulling stroomt de Dijle tijdens de laatste ijstijd (van 70.000 tot 10.000 jaar geleden) over haar hele dalbodem met talrijke en vlechtende armen. Op sommige plaatsen neemt dit patroon een breedte van 1 km in. Aan het erg droge einde van de laatste ijstijd staat de Dijle droog tijdens de zomer, waardoor uit de bedding stof en fijn zand opwaait. Dit materiaal wordt vastgehouden door de schaarse planten langs de rivier waardoor er rivierduinen ontstaan. Ten zuiden van de huidige binnenstad wordt het landschap met een leemmantel bedekt. Na de ijstijden breekt een warmere periode aan waardoor de ijskap over Scandinavië smelt, de zeespiegel stijgt en de Noordzee ontstaat. Met de stijging van de zeespiegel verhoogt ook de grondwaterstand, waardoor riviervalleien grote moerassen worden, waarin veen wordt gevormd. Er ontwikkelen zich metersdikke veenpakketten. Ongeveer 6000 jaar geleden schakelt de mens in onze streken over op landbouw. Daarbij worden de bossen op de plateaus gekapt en ontstaat door erosiewerking een komgrond-oeverwalprofiel in de vallei van de Dijle. De ontbossingen en agrarische activiteiten (in de Romeinse periode maar vooral) in de middeleeuwen veroorzaken bodemerosie. Slib komt in de rivieren terecht en verhoogt de rivierbeddingen, wat aanleiding geeft tot toenemende overstromingen. Hierbij wordt alluviale leem in de valleien afgezet. Er ontstaan zandig-lemige oeverwallen langs de Dijle, waarnaast vochtige komgronden ontstaan. Op grotere afstand van de rivier bevinden zich de voormalige rivierduinen. Een dergelijke rivierduin loopt bvb. van Langeveld in Herent over Wijgmaal naar Wakkerzeel en Wespelaar ten westen van de Dijle. Ten oosten van de Dijle bevindt zich een rivierduin ter hoogte van de molen van Rotselaar en Kwellenberg in Wijgmaalbroek. De bossen in de vallei maken plaats voor een open landschap met grasland. Om de natte komgronden te ontwateren wordt een stelsel van leibeken en leigrachten aangelegd, waarin verschillende korte grachten uitmonden. Deze ontwatering maakt het mogelijk grotere oppervlakten te benutten als weide en hooiland. Sinds de vroege middeleeuwen wordt de bevaarbaarheid van de Dijle verhoogd door de rivierrecht te trekken en meanders af te snijden. Op de Ferrariskaart valt het open landschap van weiden en hooilanden op de valleibodem van de Dijle op. Akkers bevinden zich op het Zuidelijk Plateau en op de oeverwallen in de laagvlakte. De valleiflanken zijn nog deels bebost. In het huidige Egenhovenbos (een valleibos) zijn in die tijd nog vijvers. Tot halverwege de 20ste eeuw is op de valleibodems het open landschap nog aanwezig, met weiden en op de drogere oeverwallen akkers. Ten noorden van de binnenstad werden de Dijle en de Vunt met de opkomende industrialisatie rechtgetrokken en op verschillende locaties overwelfd. Op de kaart van Focquet uit het midden van de 18e eeuw zijn de oorspronkelijke Dijlemeanders te zien in combinatie met de Vaart. De Vaart werd gerealiseerd tussen 1750 en 1763. Daarbij werd de Dijle in het ‘Lovens Broek’ rechtgetrokken. Zo ontstond de ‘nieuwe Dijle’, tot aan de kruising met de nieuwe Aarschotsesteenweg.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 8
24/04/2019 16:21
9
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
De nieuwe rechte Dijlebedding lag ten oosten van de oude Dijlemeanders en markeerde de grens tussen Wilsele en Kessel-Lo. Deze grens werd later verlegd tot tegen de spoorbedding, toen ook de Vunt gedeeltelijk werd rechtgetrokken. Op de Ferrariskaart zijn enkele Dijlemeanders na de rechttrekking nog zichtbaar. De oude Dijlearm ter hoogte van de later aangelegde zwaaikom maakte in het midden van de 19e eeuw deel uit van een Engelse tuin met het destijds bekende koffiehuis “Les Champs Elysées”. Wandelaars kwamen er verpozen tijdens een tochtje langs de Vaart. In 1903 wordt deze Dijlemeander bij de komst van een luciferfabriek gedempt. Na de Tweede Wereldoorlog maakt de landbouw een snelle evolutie door: schaalvergroting, introductie van kunstmeststoffen, mechanisatie en opkomst van maïs als voedergewas. De natte percelen in de Dijlevallei zijn veel minder aantrekkelijk in een dergelijk landbouwsysteem en krijgen deels een andere invulling : visvijvers, populierbossen, ruigten en natuurlijke bossen ontstaan door verwildering.
/2 VORMING VAN DE NEDERZETTINGSSTRUCTUUR /2/1 Prehistorie Vuursteenvondsten geven aan dat er in de omgeving van Leuven al sinds 130.000 voor Chr. mensen aanwezig zijn. Vaste bewoning komt er in de bronstijd ( ca. 3500 voor Chr.). Het Monarkengraf en de ringwalheuvel in Heverleebos zijn hier resten van. Uit de Ijzertijd dateert de hoogteversterking op de Kesselberg, dat wellicht als toevluchtsoord diende voor de plattelandsbevolking uit de omgeving. De resten van de ijzertijdwal zijn nog altijd te zien in het landschap van de Kesselberg. Binnen het terrein van de omwalling werden aardewerk en huttenleem uit de tweede helft van de midden-ijzertijd (ca. 400/250 v.C.) aangetroffen. Van twee grote potten, wellicht voorraadpotten of ‘containers’ die werden gebruikt voor de opslag van vloeistof, konden de scherven opnieuw in elkaar gezet en gereconstrueerd worden. Ze behoren tot de oudste en meest volledige archeologische voorwerpen die in Leuven werden gevonden.
/2/2 Romeinse periode De Dijle vormt rond 160 voor Chr. de grens tussen het leefgebied van de Nerviërs (in het westen) en de Eburonen (in het oosten). Nederzettingen met houten en lemen hutten zijn er (vermoedelijk) op hoger gelegen plaatsen rond de Dijlevallei. Hoewel Leuven in de Romeinse tijd geen echte kern is, moet er – zoals blijkt uit archeologische vondsten – wel al een soort van nederzetting zijn geweest, gelegen aan de kruising van de Dijle met de Romeinse weg Tienen-Elewijt, een aftakking van de heirbaan Tongeren-Boulogne. Rond Leuven zijn er een aantal Romeinse villa’s. In Heverleebos, Egenhovenbos en op enkele plaatsen langs de Naamsesteenweg zijn tumuli en urnen aangetroffen die wijzen op Romeinse aanwezigheid. Leuven ligt op dat moment in het zgn. kolenwoud, dat een goed deel van België bedekt. Het woud dankt zijn naam (die als “Silva Carbonaris” voorkomt in De Bello Gallico) aan de winning van houtskool (voor het smelten van ijzerhoudende zandsteen), waarvoor grote delen van het woud uiteindelijk gekapt worden.
/2/3 Vroege middeleeuwen Vanaf het einde van de 5e eeuw vestigen de Franken zich definitief in Vlaanderen. De aanwezigheid van de Franken leeft voort in een aantal (plaats)namen, zoals het Dalemhof (<“heim”), Korbeek (afgeleid van het Germaanse “kurti baki”, korte beek en “lau” of lo wat bos betekent) , Wilsele (<“sele”) en Wijgmaal (<“mallus”). Hun nederzettingen bestaan oorspronkelijk uit verspreid gelegen boerderijen. Vanaf ca. 650 na Chr. ontstaan groeperingen van hoeves, die langere tijd bewoond worden en waar ook begraafplaatsen aangetroffen worden. In de buurt van de oude Sint- Lambertuskapel, gelegen aan de Kardinaal Mercierlaan, zijn restanten gevonden van een Frankisch grafveld. In de 8e eeuw wordt de bevolking tot het christendom bekeerd en worden de eerste kerken gesticht, waaronder (vermoedelijk) de Sint-Pieterskerk. Rond het jaar 700 zijn er op Leuvens grondgebied kleine woonkernen, één bij de Sint-Pieterskerk en één bij de ‘Oude Borgh’ in het moerassig gebied rond het latere Groot Begijnhof en de Sint-Kwintenskerk. In 727 wijdt -volgens de legende- de heilige Hubertus in het huidige Heverlee een primitief houten kerkje toe aan Sint-Lambertus. Na de verdeling van het Karolingische rijk in 840, maakt Leuven (net als de rest van België, Nederland, het oosten van Frankrijk en een groot deel van Noord-Italië) deel uit van het middenrijk, ook wel Lotharingen genoemd. Dit middenrijk wordt al in 855 verder verdeeld. De naam koninkrijk Lotharingen blijft bestaan voor het gebied dat grofweg de huidige Benelux, het Nederrijngebied en Elzas-Lotharingen bestrijkt. In de daaropvolgende eeuwen wordt Lotharingen het voorwerp van een voortdurende machtsstrijd, die uiteindelijk beslecht wordt in het voordeel van de Oost-
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 9
24/04/2019 16:21
10
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
Franken, waardoor Lotharingen (en dus ook Leuven) een deel wordt van het Duitse Rijk. In dit rijk zijn talrijke lokale leenmannen actief, die met vrij grote autonomie een graafschap of hertogdom besturen (en vaak slechts nog in naam afhankelijk zijn van de keizer). Leuven wordt, dankzij haar ligging aan de Dijle en de heirbaan Boulogne-Keulen, in 870 de hoofdstad van het graafschap Leuven (tussen Demer en Dijle en de bovenloop van de Grote Gete). In Leuven bevindt zich op dat moment al een burcht. De streek wordt geteisterd door invallen van Deense Vikingen. In 883 worden de Vikingen weggejaagd door Hendrik, graaf van Saksen. Bij de slag om Leuven uit 891 worden de Noormannen definitief verslagen door de Oost-Franken onder leiding van Arnulf van Karinthië. De eerste graaf van Leuven, aangesteld door keizer Otto II, is Lambert I (Lambert met de Baard, 950- 1015). Hij weet het grondgebied van het graafschap Leuven gevoelig uit te breiden: dankzij zijn huwelijk krijgt hij het graafschap Brussel in handen, maar hij verovert ook Hoegaarden en het graafschap Bruningerode en verwerft voogdij over de abdijen van Nijvel en Gembloers. Lambert I zet Leuven als stad op de kaart. Hij verplaatst in 1014 zijn versterking van de woonkern ten Hove, dat verder uitgroeit tot de Sint-Kwintenparochie, naar een nieuwe residentie op ’s-Hertogeneiland, dichter bij het Leuvens handelscentrum. Op het eindpunt van de toen bevaarbare Dijle bevindt zich de binnenhaven (Vismarkt). De handelsnederzetting ontwikkelt zich op de overstromingsvrije oostelijke dalwand (Oude Markt-Vismarkt). Op de Kesselberg wordt (vermoedelijk in 1013 )het “Kesselstein” gebouwd, een voorpost was in de verdediging van Leuven. In 1106 wordt Godfried I (1063-1139) graaf van Leuven en landgraaf van Brabant (en later hertog van Neder-Lotharingen en markgraaf van Antwerpen). Godfried I en zijn opvolgers bouwen verder aan de uitbreiding en de verfraaiing van de stadskern. In de 11e eeuw wordt, ter hoogte van de Romaanse poort, het Sanctum Hospitale opgericht en wordt de Maasromaanse Sint-Pieterskerk gebouwd (één van de grootste kerken uit de regio in die tijd).
/2/4 Late middeleeuwen Begin 12e eeuw is Leuven een echte stad, met een schepenbank, stadsrechten en een marktprivilege. Verschillende marktpleinen dateren uit deze periode: Oude Markt, Vismarkt, Vleesmarkt (M. De Layensplein), Graanmarkt (Grote Markt). Het handelscentrum wordt verder uitgebouwd samen met de uitbouw van de Werf en de Vismarkt, waar handels- en werkhuizen met grote opslagplaatsen komen. In deze periode worden ook talrijke openbare gebouwen opgericht waaronder het Broodhuis, het Muntatelier, de Lakenhalle, het Vleeshuis en het Korenhuis. De uitbouw van de eerste stenen ringmuur met torens en poorten gebeurt van 1156 - 1165. De eerste ringmuur verloopt bijna cirkelvormig rond het middelpunt van de 12e-eeuwse stad. Maar niet alleen de stad krijgt stilaan vorm, ook het buitengebied wordt ontgonnen. De omgeving van Leuven bestaat lang uit bossen en moerassen. De hertogelijke bossen strekken zich uit van het Heverleebos en het Vinkenbos in het zuiden tot over de Kesselberg. De bossen zijn het jachtgebied van de hertogen, maar Inwoners van Leuven hebben ook het recht om er hun vee te weiden en hout te kappen. Op initiatief van Godfried I worden de Parkabdij (1129) en abdij van Vlierbeek (1125) gesticht. De stichting van abdijen vergroot het aanzien van Leuven, zorgt ook voor de systematische agrarische exploitatie van de omliggende gebieden en doet bewoningskernen in Kessel-Lo en Heverlee ontstaan. De abdijen richten talrijke pachthoven op, waaronder het Hof Termunck in Egenhoven (afhankelijk van de parkabdij). In 1125 komt Heverlee (samen met Oud-Heverlee) als leen in handen van de ‘Heren van Heverlee’. De Heren, kamerheren van de hertogen, bewonen de burcht, op de huidige locatie van het Arenbergkasteel. Wilsele wordt in 1290 in leen gegeven aan Gielis Van den Berghe, de rentmeester van de hertog van Brabant, die zich vestigt op het domein Puthof. Wijgmaal krijgt vorm rond de molen op het Dijle-eiland, die geëxploiteerd wordt door de familie Van Wychmaele, die het domein in leen hebben van de Heer van Rotselaar. Al op het einde van de 12e eeuw deint de stedelijke ontwikkeling uit over de eerste omwalling. De bebouwing is op dat moment gegroepeerd rond de verkeersaders van het spontaan gegroeide radioconcentrische plan. De sterke bloei van de lakennijverheid in de 13e eeuw geeft een impuls aan de stedelijke ontwikkeling. De bevolking groeit aan tot 12.000 inwoners. Talrijke religieuze instellingen zoals het Klein en Groot Begijnhof worden opgericht, alsook zorginstellingen en kloosters. In het begin van de 13e eeuw de vestigen de Tempeliers zich in de burcht op de Keizersberg, die dan nog buiten de stad ligt. In het begin van de 14e eeuw ontwikkelt de stad, die inmiddels het centrum is van het Hertogdom Brabant, zich nog bijzonder snel. Dit is vooral te danken aan de gunstige economische ligging op de kruising van de aftakking van de grote handelsweg Keulen-Brugge met de Dijle, en aan de sterke bloei van de lakenindustrie. De bevolking groeit verder aan tot 20.000 inwoners. Talrijke handelsgebouwen worden opgericht. Tussen de bebouwing buiten de eerste omwalling bevinden zich nog tuinen en wijngaarden.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 10
24/04/2019 16:21
11
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
In 1356 wordt een tweede stadsomwalling met 8 stadspoorten gerealiseerd. De wallen en grachten domineren het uitzicht van de stad tot midden 19e eeuw. Binnen deze omwalling blijven grote delen onbebouwd, vooral het oostelijke en zuidoostelijke deel blijft hoofdzakelijk agrarisch, alsook de westelijke hellingen waar de wijncultuur in die jaren aan haar opgang begint. Door sociale spanningen en onrust, hongersnood en pest, de Brabantse Successieoorlog (1355) en het verplaatsen van de hertogelijke residentie naar Brussel, vermindert de plaatselijke productie in de lakenindustrie en wijnhandel en kent Leuven een economische crisis. In de 15e eeuw kent Leuven een heropbloei en kunnen de ambachten en nijverheden opnieuw uit een dal klimmen. De stichting van Universiteit door hertog Jan IV van Brabant (1425) brengt de oprichting van meerdere onderwijsgebouwen, pedagogieën en colleges met zich mee. Ook de stabilisatie van de lakennijverheid, de overschakeling op luxe- en kunstnijverheid en de ontwikkeling van de hopbrouwerij maken dat de stad de crisis te boven komt. Vanaf 1400 wordt de Romaanse St.- Pieterskerk stelselmatig afgebroken en vervangen door een nieuwe gotische kerk. Op de plaats van het zuidelijke kerkhof komt de Grote Markt met stadhuis en Tafelrond, centrum van de ambachten.
/2/5 Nieuwe tijd Het laatste kwart van de 15e eeuw is behoorlijk rampzalig met sociale onlusten, oorlogsgeweld en pest, waarbij de stedelijke bevolking herleid wordt tot 15.000 mensen. Op het einde van de 16e eeuw – als de rust is teruggekeerd- zijn er nog maar 10.000 inwoners in de stad. De 17e eeuw luidt een langzaam herstel in. Leuven weerstaat in 1635 een beleg door Franse en Hollandse troepen, maar na de vrede van Münster in 1648 kan de stad door nieuwe impulsen langzaam aan opnieuw groeien ( f i g. 1) . In 1650 zijn er 12.880 inwoners in de stad. Houten huizen worden vanaf dan meer en meer vervangen door bakstenen.
f i g. 1 - Kaart van Blaeu 1649
Vanaf het Oostenrijkse bewind (1715-1795) bloeit Leuven weer op. Nieuwe steenwegen worden aangelegd, bestaande wegen worden rechtgetrokken en verbeterd. Delen van de stadsomwalling en poorten worden hiertoe afgebroken ( f i g. 2) . Het kanaal naar de Rupel wordt aangelegd (1750) met een haven aan de voet van de Keizersberg. In 1750 verplaatst de handelsactiviteit zich van de Vismarkt naar de Vaartkom, waar de nieuwe Vaart dienst doet als economische handelsader van de stad. Een nieuwe industriële ontwikkeling nestelt zich rond de Vaartkom en er worden opslagplaatsen opgetrokken, zoals het Entrepot. Door deze ontwikkelingen komt er steeds meer bedrijvigheid in de stad en worden vooral rond de waterwegen, molens, brouwerijen en andere nijverheden opgericht. De gilden en ambachten floreren weer en vooral de brouwers, kennen een enorme bloei. Ook de universiteit groeit in deze periode. Nieuwe wetenschapsfaculteiten (geneeskunde en exacte wetenschappen) en nieuwe colleges worden opgericht ( f i g. 3 ) . Op het einde van de 18e eeuw worden door Jozef II vele kloosters afgeschaft en de vrijgekomen terreinen komen in privaathanden terecht. Ook de kerkhoven verdwijnen uit het stadsbeeld en worden vervangen door nieuwe buiten de stad, zoals het kerkhof van de voormalige Sint-Michielskerk op het Herbert Hooverplein.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 11
24/04/2019 16:21
12
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
f i g. 2 - Villaretkaart 1745-1748
I N FORMAT IEF
f i g. 3 - Ferrariskaart 1771-1777
/2/6 Nieuwste tijd tot WOI Tijdens de 19e eeuw groeit Leuven verder en wordt de stedelijke kern volgebouwd. Het Franse regime (vanaf 1794) treft een voor de stad uiterst nadelige maatregel: de stad verliest haar buitenterritorium dat zich uitstrekte over (delen van) de huidige gemeenten Wilsele, Wijgmaal, Herent, Holsbeek, Linden, Pellenberg, Korbeek-Lo, Heverlee, Winksele en Herent. De buitenste ringmuur en bijhorende poorten worden in het kader van de nieuwe stadsontwikkeling volledig afgebroken (vanaf 1805) en nieuwe pleinen en straten gecreëerd zoals het Sint-Jacobsplein en het stadspark. Ook tijdens het daaropvolgende Hollands bewind (1815-1830) gaat de ontmanteling van de stadswallen (1812-1828) en poorten verder. De vesten worden uiteindelijk heringericht tot nieuwe boulevards. Na de onafhankelijkheid van België komt er in Leuven een spoorweg (1837) en een eenvoudig station (1842) later vervangen door het huidige station (1879). De stad zal een nieuwe industriële ontwikkeling kennen langs de Vaart, met brouwerijen, lederbewerking, metaalverwerking, …. Sommige van de opgeheven kloosters en colleges worden omgebouwd tot kazernes, en op andere ontmantelde kloosterterreinen komen nieuwe industriële ontwikkelingen. Vanaf 1831 worden er heel wat nieuwe arbeidersstraten gebouwd voor het groeiende proletariaat, zoals de Willemstraat, Ravenstraat en Ridderstraat. Er komen ook een aantal gangen, zoals het gebied aan de Mussenstraat, Fonteinstraat, Brusselsestraat, Mannenstraat, Kaboutermannenstraat, cité Delvaux en de Muurkruidgang. De bouw van “gangen” was een georganiseerde ingreep, bedoeld als belegging voor de kleine burgerij ( f i g. 4 ) . In 1875 telt Leuven 134 gangen, waar zo’n 13% van de bevolking een benauwde “thuis” vonden. In 1838 wordt het stadsontwikkelingsplan 'Laenen' (deels) uitgevoerd met de aanleg van nieuwe, rechtere en bredere straten en pleinen, waaronder de nieuwe Statiestraat (1870) en de Blijde Inkomstraat. De stationsomgeving wordt een nieuwe aantrekkingspool voor handels- en industriële instellingen, maar ook voor bewoning : het plan Laenen voorziet hier brede rechte starten afgeboord door gesloten bouwblokken met burgerhuizen. .Na 1860 wordt het plan Laenen deels gerealiseerd in het noordoostelijk deel van de stad (Q. Metsysplein). In het stadsdeel Oostelijk Heuvellandschap heeft het plan Laenen een onverwacht neveneffect: in een aantal van de ruim bemeten bouwblokken komen kleine arbeiderswijkjes (Mussenwijk, Mathildegang, geheel van gangen aan de Diestsestraat…). Belangrijk is ook de toen sterk betwiste openlegging van de Grote Markt, die tot dan toe een afgeslote plein vormde, slechts toegankelijk vanuit een aantal nauwe straten, met het doortrekken van de Bondgenotenlaan.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 12
24/04/2019 16:22
13
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
f i g. 4 - Vandermaelenkaart 1850
I N FOR MAT IEF
f i g. 5 - Topokaart uit 1891
Door de toenemende slechte hygiëne in de stad, met een aantal epidemieën van pokken, tyfus en cholera als gevolg, en ten gevolge van de grote overstroming van 1891 worden de Dijle en de Voer overwelfd. Hierdoor ontstaan nieuwe straten zoals de Kapucijnenvoer, Craenendonck, Vismarkt en Karel van Lotharingenstraat. In 1865 begint de stad met de sanering van de ongezondste wijken. Vanaf 1889 wordt een huisvestingswet gestemd die het spaarzame arbeiders mogelijk maakt om met overheidssteun een huis te kopen. Er komen enkele huisjes in de Spaarzaamheidsstraat, Dekenstraat en Kaboutermansstraat, gebouwd door het Weldadigheidsbureau ( f i g. 5 ) . Ook de gemeenten Kessel-Lo en Wijgmaal veranderen grondig in het industriële tijdperk. De ontwikkeling van Wijgmaal wordt gestuurd door de verlichte industrieel Remy en zijn opvolgers. De planmatige ingrepen van Remy in de kern van Wijgmaal, met fabriekssites, woningbouw voor de fabriekswerknemers en gemeenschapsvoorzieningen bepalen tot op vandaag het uitzicht en karakter van Wijgmaal. Kessel-Lo profiteert van haar ligging vlakbij het station en de vaart : grote industriële werkplaatsen zoals Les ateliers du Grand Central Belge en Les Ateliers de la Dyle vestigen zich hier. De bewoningskern rond Blauwput kent een sterke groei, met arbeiderswoningen langs de Diestsesteenweg, de Kerkstraat, Gemeentestraat, IJzerenwegstraat en Leuvensestraat. Ook handelaars en café-uitbaters volgen en vestigen zich langsheen de Diestsesteenweg. Kessel- Lo wordt zo een dichtbevolkte en economisch belangrijke gemeente.
/2/7 Wereldoorlogen en interbellum In de 20ste eeuw kent Leuven een bewogen geschiedenis. In de Eerste Wereldoorlog wordt Leuven door de bezetter in brand gestoken waardoor vele waardevolle private en openbare gebouwen verdwijnen. Het centrum van Leuven was nagenoeg volledig verwoest. Niet alleen verschillende openbare gebouwen gingen in de vlammen op, zoals de stadsschouwburg, het Tafelrond, de universiteitsbibliotheek en het gerechtshof, maar ook tal van huizen. In Leuven centrum brandden 1.081 panden uit. Maar ook de deelgemeenten deelden in het leed. In Kessel-Lo werden 461 huizen vernietigd, in Heverlee 95, in Wilsele 36 en in Korbeek-Lo 12. Al tijdens de oorlog begon men plannen te maken voor de wederopbouw. Leuven stond voor een heus dilemma: hoe bouw je een historisch centrum terug op? Moest er gekozen worden voor een resoluut moderne aanpak of werd best zo veel mogelijk de vroegere, vooroorlogse toestand hersteld? Het debat woedde hevig, niet alleen tussen architecten, maar ook tussen verschillende overheden, bij de Leuvense burgers en werd zelfs internationaal gevoerd. Uiteindelijk werd de wederopbouw van Leuven gedomineerd door de neostijlen. Renaissance en barok herleefden en zelfs de Brabantse gotiek beleefde ene nieuwe bloei. Op de reeds voor de oorlog ontworpen saneringsplannen van de wijk aan de voet van de St.-Pieterskerk na - wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vooroorlogse percellering. De invalsstraten worden wel verbreed om het centrum meer toegankelijk te maken voor het moderne verkeer. In het noorden en westen van
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 13
24/04/2019 16:22
14
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
de stad zijn sociale woningmaatschappijen actief in de oudere krotzones of nog onbebouwde gebieden. Talrijke nieuwe straten worden aangelegd, zoals de Strijdersstraat of de tuinwijk van de Voorzorgstraat. In het zogenaamde Nieuwe Kwartier ten zuiden van de Parkstraat wordt een aangepaste versie van het plan Laenen getekend en worden er burgerwoningen gerealiseerd tot in de jaren ’50. Ook de deelgemeenten blijven niet gespaard van oorlogsverwoestingen. Na WOI wordt sterk ingezet op sociale woningbouw: de tuinwijk rond het Vredeplein en de bejaardenhuisjes op Heuvelhof in Kessel-Lo dateren uit deze periode alsook de wijk Matadi en het Vogelenkwartier in Heverlee.
/2/8 Na WO II Na WOII worden in de binnenstad de gebieden Redingenhof en ’s Hertogenwijngaard bouwrijp gemaakt ( f i g. 6) . De sociale woningbouw houdt zich vooral bezig met het saneren van oude krotwijken en het bouwen van torenflats en appartementen, zoals op het Vriesenhof en in Sint-Maartensdal. In de deelgemeenten worden eveneens nieuwe sociale wijken gerealiseerd (Tielemanswijk, Bavenhof, Wijveld, Koksijdewijk, Schorenshof, Ter Elst, Kriekenbos, Lolanden, Casa Blanca, ….). In de tweede helft van de 20ste eeuw, zorgen vooral enkele infrastructuuringrepen voor een gewijzigde structuur en stedelijk landschap. De ring wordt, met de bouw van de Lüdenscheidsingel, gesloten in de jaren ’70-‘80. Ter hoogte van de aantakking met de nieuwe invalsweg vanuit de E40, de K. Boudewijnlaan, wordt een viaduct gebouwd. De invalsweg vanuit de Mechelsepoort wordt vanaf de jaren ’50 voorbereid en is, na veel protest, in de jaren ’80 af. Pleinen werden ingericht als openluchtparkings; deze op Ladeuze werd vanaf de jaren ’80 weer ondergronds werden gebracht Maar ook grote bedrijven en voorzieningen beïnvloedden de structuur van de binnenstad. De sterke groei van Stella Artois in de omgeving van de Vaartkom, waardoor enkele bouwblokken verdwijnen voor grootschalige industriële gebouwen, wordt gevolgd door een stelselmatige verhuis naar de site aan overzijde van de ring. Op eenzelfde manier bouwt de Boerenbond grootschalige kantoorgebouwen met bijbehorende parking in het stadshart, om deze enkele decennia later (grotendeels) weer te verlaten voor locaties aan en buiten of aan de ring. De KU Leuven organiseert haar activiteiten op 3 campussen: de binnenstad voor humane wetenschappen, Arenberg voor toegepaste en exacte wetenschappen en Gasthuisberg voor biomedische wetenschappen. Dit brengt allerlei verhuisbewegingen met zich mee waarbij soms grote sites in de binnenstad verlaten worden (om functies op campus Arenberg of Gasthuisberg te herlocaliseren). Vanaf de jaren ’90 wordt, een beleid gevoerd van herontwikkeling op de vrijgekomen sites ( f i g. 7) . Verschillende gemengde stadsontwikkelingsprojecten (Stationsomgeving, Kop van Kessel-Lo, Vaartkom, Barbarahof, Janseniushof, Zwembadsite, omgeving Penitentienstraat, …) krijgen gestalte, veelal met de nadruk op nieuwe woningen. Ook maakte de stad werk van een sterke kwaliteitsverbetering. Ettelijke parken werden aangelegd, de Dijle werd op verschillende plaatsen weer zichtbaar en beleefbaar gemaakt, het netwerk van verbindingen voor voetgangers en fietsers werd verfijnd.
f i g. 6 - Topokaart uit 1952
f i g. 7 - Topokaart uit 1990
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 14
24/04/2019 16:22
15
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
3
I N FOR MAT IEF
Bestaande landschaps- en erfgoedstructuur /1
GEOMORFOLOGIE Leuven is gelegen op het raakpunt van drie geologische eenheden: de vlakte van Laag-België in het noorden, het Brabants plateau in het zuiden en de getuigenheuvels die van het zuidwesten naar het noordoosten lopen. De Dijlevallei doorkruist het grondgebied van zuid naar noord . Deze uitzonderlijke geologische conditie komt tot uiting in het Leuvense landschap, dat erg verscheiden is ( f i g. 8) : —
De laagvlakte in het noorden is een vlak gebied met talrijke valleigronden en een vochtig karakter.
—
Ten oosten en ten westen begrenzen de opeenvolgende heuvelruggen van de getuigenheuvels, die dwars op de Dijle georiënteerd zijn, de laagvlakte. Deze heuvelruggen zijn vrij steil, variëren in hoogte van 70 tot 100 m en hebben plateauachtige toppen. Tussen de verschillende heuvels liggen brede, vochtige depressies.
—
Het Brabants plateau is een zacht golvend gebied in het zuiden van de stad, gekenmerkt door een open landschap ingesneden door de Dijle en haar bijrivieren. Op de alluviale vlakten van de rivieren na is het plateau bijna overal in cultuur genomen.
f i g. 8 - Geomorfologie
Leuven ligt dus als het ware in een kom, historisch “de cuype” genoemd, ingesloten tussen de heuvels van het Hageland in het oosten en het westen en de golvende topografie van het Brabants plateau in het zuiden. Via de brede valleibodem van de Dijle staat deze kom in verbinding met de laagvlakte in het noorden ( f i g. 9) .
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 15
24/04/2019 16:22
16
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
f i g. 9 - Blauwgroene vingers structureren stedelijk weefsel
/2
BENOEMING VAN ONROEREND ERFGOED Er zijn verschillende instrumenten om onroerend erfgoed te benoemen. Afhankelijk van het type instrument zijn er veel of weinig rechtsgevolgen met betrekking tot behoud en beheer aan gekoppeld. Het meest klassieke instrument is een bescherming. Onroerend erfgoed wordt beschermd omdat het van grote waarde is voor de gemeenschap. Er bestaan vier mogelijke beschermingsstatuten: een beschermd monument, een beschermd cultuurhistorisch landschap, een beschermd stadsof dorpsgezicht en een beschermde archeologische site. In verhouding tot de hoeveelheid onroerend erfgoed aanwezig in Leuven en in verhouding tot andere gelijkaardige historische steden, is slechts weinig van het Leuvense patrimonium beschermd. In september 2016 telt Leuven:
1
—
233 voorlopig of definitief beschermde items 1
—
11 voorlopig of definitief beschermde cultuurhistorische landschappen
—
40 voorlopig of definitief beschermde stads- en dorpsgezichten
—
1 definitief beschermde archeologische zone
Een beschermend item kan meerdere gebouwen bevatten.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 16
24/04/2019 16:22
17
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
Daarnaast inventariseert het agentschap Onroerend Erfgoed bouwkundig, landschappelijk en archeologisch erfgoed. Deze inventarissen zijn de wetenschappelijke ruggengraat voor het behoud en beheer van waardevol onroerend erfgoed. Op de wetenschappelijke inventaris van het onroerend erfgoed, opgemaakt door het agentschap Onroerend Erfgoed staan in september 2016 voor Leuven: ——
1781 bouwkundige relicten 2 , straatinleidingen of gehelen, waarvan er 10 in Wilsele, 3 in Wijgmaal, 50 in Heverlee en 10 in Kessel-Lo
——
3 archeologische sites
——
15 landschapsatlasrelicten/landschappelijk erfgoedsites/ankerplaatsen
Als items uit deze inventaris zijn vastgesteld, zijn er rechtsgevolgen aan verbonden. In september 2016 telt Leuven: ——
1496 vastgestelde bouwkundige relicten 2 of gehelen, waarvan er 8 in Wilsele, 2 in Wijgmaal, 39 in Heverlee en 6 in Kessel-Lo
——
1 vastgestelde archeologische site (Historische stadskern Leuven)
——
1 vastgesteld landschapsatlasrelict (Plateau van Duisburg)
Zowel de wetenschappelijke als de vastgestelde inventaris van het onroerend erfgoed geeft een zeer onevenwichtig beeld van het aanwezige onroerend erfgoed in Leuven. De belangrijkste hiaten in deze inventarissen zijn enerzijds de beperking tot de binnenstad en anderzijds het feit dat hij te weinig garantie biedt met betrekking tot het behoud en goed beheer van de opgenomen relicten. Om rekening te kunnen houden met het aanwezige onroerend erfgoed, is het belangrijk dat al het erfgoed op het Leuvense grondgebied gekend is. De stad Leuven startte dan ook recent op met de opmaak van eigen bouwkundige inventarissen voor deelgemeenten Wijgmaal en Heverlee en de afbakening van erfgoedclusters in het kader van de opmaak van een stedenbouwkundige erfgoedverordening (zie later). Ook in recent opgemaakte Ruimtelijke Uitvoeringsplannen werd sterk ingezet op de benoeming van het erfgoed en hieraan gekoppelde richtlijnen rond het behoud en beheer ervan (cfr. RUP’s Tiensesteenweg en RUP Hertogensite).
/3 STRUCTUURBEPALENDE OPENRUIMTEGEBIEDEN /3/1 Getuigenheuvels Van oost naar west verlopen de getuigenheuvels, gekenmerkt door steile, beboste hellingen en plateauachtige toppen, ingenomen door bossen en akkers ( f i g. 10) . Tussen de heuvels liggen brede beekvalleien, waarin bebouwingslinten voorkomen. De Kesselberg is één van de meest westelijk gelegen heuvels van het Hageland. De heuvel is ca. 75 m hoog, 300 m lang en bovenaan afgevlakt en grotendeels bebost. Op het westelijke deel (grenzend aan de Dijlevallei) ligt het natuurreservaat (12ha), dat eigendom is van de stad. In het noorden, westen en zuiden heeft de berg sterke hellingen, die de grens vormen met het woongebied van Kessel-Lo. De Kesselberg steekt dus sterk boven het omliggende landschap uit, is beeldbepalend en landschappelijk structurerend. Naar het oosten toe loopt het bos verder over de ruggen van de Leming- en Chartreuzenberg. De Kesselberg is vanwege haar hoge landschappelijke en ecologische waarde als goed bewaarde getuigenheuvel beschermd als landschap. Na de opmerkelijke vondsten uit de IJzertijdperiode die tijdens archeologische opgravingen aan het licht kwamen worden stappen gezet om de Kesselberg eveneens te beschermen als archeologische site. De Wijnbergen/Schoolbergen vels zijn bebost, maar er komen ook kleinschalige landbouwelementen, residentiële bebouwing en “weekendverblijven” voor. Het landschap is dus behoorlijk versnipperd. Desondanks zijn deze heuvels landschappelijk structurerend: ze steken scherp af tegen de lager gelegen valleigebieden en hebben een overwegend groene flanken. De Loberg-Predikherenberg-Trolieberg maken historisch deel uit van de ”Loo”: de beboste heuvels in de cuype van Leuven. Inwoners van Leuven mochten op de heuvels hout kappen en hun vee laten grazen. Vanaf de 14e tot de 16e eeuw wordt het bos op de heuvels systematisch ontgonnen : de bossen worden gekapt, landbouw komt in de plaats (Wimmershof, …). Tot begin 19e eeuw zijn er een aantal steenbakkerijen actief aan de voet van de Lobergen, waarbij klei uit de hellingen van de Lobergen en Predikherenberg wordt gebakken tot baksteen of daktegels. Een tiental steenbakkerijen en een aantal zavelputten (vb. Michottepark) bevinden zich rond 1830 in deze omgeving. Vandaag zijn de Lobergen voor een goed deel bebouwd. De heuvelflanken zijn veelal 2
Een relict kan meerdere gebouwen bevatten
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 17
24/04/2019 16:22
18
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
f i g. 10 - Getuigenheuvels
nog groen en bebost, terwijl de heuveltop ingenomen is door een kleinschalig landbouwgebied met houtkanten en bomenrijen. Net ten noorden van de binnenstad, vlakbij de plaats waar de Voer uitmondt in de Dijle , ligt de Keizersberg. Met zijn ruim 8 hectare oppervlakte, zijn hoogte tot om en bij de 52 meter, - ten noorden begrensd door de Lüdenscheidsingel-, en zijn sterke afhelling stad inwaarts, - ten oosten onderbroken door het wandelpad "Tramweg" en omsloten door het Engels Plein, de Wolvengang en Achter de Latten, ten zuiden door de Burchtstraat en ten westen door de Mechelsestraat -, domineert de Keizersberg het Leuvense stadslandschap.De Keizersberg heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van Leuven en bevat door zijn uitzonderlijk lange occupatiegeschiedenis (minstens 12e eeuw tot 20ste eeuw, met o.a. de hertogelijke burcht, commanderij van de tempeliers, Benedictijnenabdij) veel informatie over deze lange periode. Om deze reden bezit de Keizersberg een dubbele bescherming: als bouwkundig erfgoed en als archeologische site.
/3/2
De beekvalleien De Dijle doorkruist het Leuvens grondgebied van noord naar zuid. Alhoewel verschillende menselijke ingrepen het landschap van de Dijlevallei al sterk getekend hebben, vormt de Dijle nog steeds een landschappelijk structurerend element ( f i g. 1 1) . Het is een groen lint dat duidelijk te onderscheiden is van de omliggende gebieden. De vallei vertoont een afwijkende structuur en invulling ten opzichte van de aanliggende stadsdelen. Omwille van de moerasgebieden en de nabijheid van water, werden hier van oudsher voornamelijk grootschalige complexen (kastelen,
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 18
24/04/2019 16:23
19
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
f i g. 1 1 - Beekvalleien
kloosters, brouwerijen, …) gebouwd. Ook vandaag vinden we hier nog steeds grootschalige programma’s zoals de campus in het Arenbergpark, de ziekenhuissite… en heel wat uitzonderlijk erfgoed, zoals het Groot Begijnhof, terug. De ankerplaats ‘Valleien van Dijle en Laan ten zuiden van Leuven’ beslaat zo’n 2067 ha. De ankerplaats omvat de vallei van de Dijle stroomopwaarts van Leuven tot aan de grens met Wallonië in Ottenburg, en de vallei van de Laan, van haar monding in de Dijle tot aan de taalgrens in Tombeek. De Dijle is een rivier met oeverwallen en komgronden en met een nog bijna natuurlijke, sterk meanderende loop in een vaak kleinschalig beemdenlandschap met bosjes en struwelen. De aanwezigheid van water in rivieren en vijvers en een grote variatie aan vegetaties met botanische waarde karakteriseren deze valleien die ook ornithologisch van groot belang zijn. Doorheen de valleien vind je kastelen, speelhoven, priorijen en vierkantshoeves, maar ook industrieel-archeologisch relicten van oude spoorwegen. Het landschap van de Dijlevallei tussen Wijgmaal en Haacht zich in het noorden uit van Haacht tot Wijgmaal bij Leuven. De Dijlebeemden bevatten nog sporen van meerdere paleomeanders. Dichter langs de Dijle liggen oeverwallen, ze liggen iets hoger en bestaan uit drogere grond, hier bevinden zich veelal akkers en bewoning langs smalle wegen. In de lager gelegen en nattere komgronden overheersen populierenaanplantingen en weilanden. Het verval van de Dijle was voldoende om talrijke watermolens op deze rivier te bouwen. Een anti-tankgracht werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door het gebied aangelegd.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 19
24/04/2019 16:23
20
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
De Molenbeek-Abdijbeek loopt ten zuiden van de Schoolbergen. De vallei heeft haar open karakter bewaard en vormt een duidelijke overgang tussen de bebouwing van de Kesselse bergen en de bebouwing rond de Diestsesteenweg. Daarom werkt de vallei landschappelijk structurerend. In de vallei liggen verschillende domeinen: het kasteel de Beaufort, de abdij van Vlierbeek, het provinciedomein Kessel-Lo. De abdij en een aantal bijgebouwen zijn sinds 1982 als monument beschermd. De Molenbeek-Bierbeek loopt van oost naar west doorheen het zuidelijk stadsdeel en stroomt Leuvens grondgebied binnen ten zuiden van de Tiensesteenweg ter hoogte van Korbeek-Lo. Ze begrenst het woonwijkje van de Oaselaan en verloopt gekanaliseerd verder vanaf de Meerdaalboslaan. Verderop liggen de vijvers van de Abdij van Park en de Abdijmolen. Het parkdomein en het open landschap er rond vormen een landschappelijk en historisch waardevol geheel, een rustpunt in een verstedelijkte omgeving. Ondanks (of dankzij) de aanleg van de spoorweg en nieuwe woonwijken is het historische landschap er bewaard gebleven. Het laatste deel van de Molenbeek stroomt door de woonkern Heverlee, ten zuiden van de wijk Matadi, waar ze een groen lint vormt alvorens uit te monden in de Dijle ter hoogte van het Sportkot. Structurerend voor het noordelijke stadsdeel is de Vunt, die in de binnenstad ontspringt en dan noordwaarts verloopt samen met de Dijle. In Wilsele-Putkapel slingert de Vunt als een groen lint tussen de woonwijken om ten noorden van de Weggevoerdenstraat samen te vloeien met de Dijle. De archeologische zone (vaststellingsprocedure is opgestart) van de Wingevallei omvat het centrale gedeelte van de alluviale vlakte van de Winge en enkele van diens bijlopen. In deze vlakte komen verschillende donken voor, waarop zich tal van prehistorische sites uit het mesolithicum bevinden, gekend via veldkarteringen en opgravingen. Deze vindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiingen van lithisch materiaal (o.a.vuursteen, kwartsiet, ftaniet), die wijzen op activiteiten als jacht, wonen, en vuursteenbewerking. In de alluviale sedimenten en veen is ook bewaring van organisch materiaal mogelijk.
/3/3 Bossen HEVERLEEBOS Heverleebos is een bijzonder waardevol, uitgestrekt boscomplex ten zuiden van Leuven met een totale oppervlakte van ca. 600 hectare. Het strekt zich uit op een zachtgolvend plateau, in het westen begrensd door de Dijlevallei, in het zuiden door de vallei van de Vaalbeek ( f i g. 1 2) . De structuur lijkt erg op deze van een natuurlijk bos: naast bomen bepalen ook struiken, varens, kruiden, mossen en zwammen het voorkomen. Het bosbestand is zeer gevarieerd. Heverleebos is net zoals het Meerdaalwoud en het Zoniënwoud een boscomplex dat sinds de laatste ijstijd (ca. 10.000 jaar geleden) altijd bebost is geweest. In het bos werden verschillende tumuli aangetroffen. In het begin van de twaalfde eeuw werd het bos beheerd door de Heren van Heverlee die leenmannen waren van de Heren van Bierbeek. In de vijftiende eeuw kwamen het Heverleebos en het Meerdaalwoud in handen van het huis van Croy, die het als jachtdomein gebruikten. Door het huwelijk van Anne de Croy met Karel van Arenberg in 1618 kwamen de bossen in het bezit van de Arenbergs. De opbouw van het bos in de 18e eeuw is een prachtig voorbeeld van classicistische aanleg met rechte dreven en uitzichtpunten zoals de “Parnassusberg”, een belvédère met destijds een aantrekkelijk panorama over de Dijlevallei. EGENHOVENBOS Het Egenhovenbos is een typisch broekbos van ongeveer 54 hectare, gelegen in de vallei van de Voer. Het ontstond pas halverwege de 19e eeuw, na de uitvoering van waterbeheersingswerken. De lage, natte ligging van Egenhovenbos maakt dat er hier een heel eigen flora tot ontwikkeling is gekomen, heel verschillend van die van de "plateaubossen" Heverleebos en Meerdaalwoud. De vegetatie bestaat hoofdzakelijk uit essen, olmen, elzen en moerascipressen. GASTHUISBOS Gasthuisbos is een populierenbos deels met dichte struiklaag met enkele kleinschalige graslanden , gelegen in de vallei van de Winge. Er zijn er alleenstaande struikjes en resten van houtkanten. Plaatselijk is er nog een interessante ondergroei, waar het oorspronkelijke broekbos nog te herkennen is. Het gebied is belangrijk als schakel op de noord-zuid as en sluit aan bij de Kesselberg, de Wijngaardberg en de Beninksberg.
/3/4 Open ruimtes van de Noordelijke Laagvlakte Ten noorden van de binnenstad ligt de laagvlakte, een vlak en open landschap, dat grotendeels voor agrarische doeleinden wordt gebruikt ( f i g. 1 3 ) . Het is een vochtig tot moerassig gebied, wat zichtbaar is aan de soorten die hier goed gedijen, zoals populieren, elzen en wilgen. Door de vlakke structuur van het gebied zijn op veel plaatsen ruime vergezichten mogelijk en zijn hoge gebouwen (zoals de Remytoren) van ver zichtbaar. Verschillende bebouwingslinten versnijden de open ruimte. RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 20
24/04/2019 16:23
21
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
f i g. 1 2 - Bossen
f i g. 1 3 - Open ruimtes noordelijke laagvlakte
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 21
24/04/2019 16:23
22
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
Naast grote open landbouwpercelen komen hier ook complexere gebieden voor zoals het Wijgmaalbroek met kleinschalige landschapselementen zoals weilanden, sloten, houtkanten en broekbosjes en het Gasthuisbos met overwegend populieren, kleinschalige graslanden, resten van houtkanten en een dichte struiklaag.
/4
STRUCTUURBEPALENDE WOONKERNEN De verschillende woonkernen van Leuven zijn als afzonderlijke entiteiten herkenbaar aanwezig. Aangezien de deelgemeenten van Leuven vanaf de Franse overheersing tot 1977 autonoom functioneerden, hebben ze vandaag elk een specifiek voorkomen. Grote open ruimtes dringen tot ver tussen deze kernen. Hierdoor komt hun autonome groeiwijze ook in landschappelijk opzicht tot uiting. Leuven doet zich ruimtelijk niet voor als één grote stedelijke ruimte, maar als een gebied met verschillende woonkernen met specifieke landschappelijke kwaliteiten. De meeste woonkernen bezitten heel wat erfgoedwaarde ( f i g. 1 4 ) .
f i g. 1 4 - Structuurbepalende woonkernen
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 22
24/04/2019 16:23
23
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
/4/1 De binnenstad De binnenstad ligt in een kom, ingesloten tussen de heuvels van het Hageland in het noorden en de golvende topografie van het Brabants plateau in het zuiden. In de stedelijke figuur zijn volgende grote patronen waarneembaar die een grote erfgoedwaarde hebben: ——
de eerste stadsomwalling, haar poortstraten en het gebied er binnen : fijnmazig middeleeuws weefsel met uitlopers langs de poortstraten;
——
de Dijlevallei, die van zuid naar noord door de stad loopt en aanleiding heeft gegeven tot een specifieke morfologie en functionele invulling;
——
het gebied tussen eerste en tweede omwalling, dat tot in de 19e eeuw grotendeels “leeg" bleef en waar zich later grootschalige functies gevestigd hebben: • het oostelijk deel heeft een (grotendeels) planmatige aanleg met gesloten bouwblokken; • het westelijk deel heeft een grilligere invulling ten gevolge van de topografie.
——
de tweede stadsomwalling, waarvan het traject samenvalt met de ring rond binnenstad: de middeleeuwse walstructuur, die hier nog fragmentarisch aanwezig is, vormt samen met de vestenbebouwing en groenstructuur een herkenbaar landschappelijk element. De tweede stadsomwalling, als afbakening van de binnenstad, heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van zowel de binnenstad als de omliggende gemeenten.
/4/2 Kessel-Lo Kessel-Lo is één aaneengesloten geheel van woonstraten en wijken, van een stedelijk woonweefsel met aaneengesloten bebouwing aan de kant van de ring tot wijken met vrijstaande woningen in de periferie. De gemeente kent een belangrijke groei in de 19e eeuw: met de industriële ontwikkeling van de stad en de inplanting van de Centrale Werkplaatsen worden in Kessel-Lo (gelegen vlak bij de belangrijkste industriële zones) arbeiderswijken uitgebouwd. Een niet onaanzienlijk deel van Kessel-Lo wordt ingenomen door – in oorsprong – sociale wijken uit de jaren ’50: Heuvelhof, Casablanca, Lolanden, … Veel van deze wijken zijn ontworpen en aangelegd als één coherent geheel en hebben vandaag een grote erfgoedwaarde. De samenhang en harmonie bepaalt in grote mate hun landschappelijke meerwaarde. De laatste decennia verrijzen er hoofdzakelijk wijken met vrijstaande woningen die veel minder of geen samenhang vertonen. Bovendien lijken de verschillende wijken op elkaar, door het gebrek aan een regelgeving die inspeelt op de eigenheid van de omgeving. Hierdoor treedt er een landschappelijke verschraling op door een verarming van de algehele beeldwaarde. Het woongebied is doorspekt met verschillende groene ruimten: het provinciaal domein, de abdij van Vlierbeek, Heuvelhof, Michottepark, … De Tiense- en Diestsesteenweg hebben een belangrijke verbindende functie en bieden plaats aan verschillende centrumfuncties. De wijk Spaanse Kroon maakt deel uit van Korbeek-Lo, waartoe het vóór de fusie van gemeenten behoorde. De woonwijk heeft een uitgesproken residentieel karakter. Het noordelijke deel wordt gekenmerkt door een vrij dense bebouwing van aaneengesloten arbeiderswoningen. Het zuidelijke deel, grenzend aan de Molenbeekvallei, is veel “groener” en wordt ingenomen door een wijk met vrijstaande villa’s. De wijk Kesseldal-Benedenkessel, tussen de Kesselberg en de Molenbeek/Abdijbeekvallei, is het resultaat is van twee ruimtelijke processen : enerzijds heeft een gestage verdichting van de bebouwing plaatsgegrepen langs de oorspronkelijke verbindingsstraten (Wilselsesteenweg, Holsbeeksesteenweg, Bergstraat…), anderzijds werden binnengebieden van variërende omvang verkaveld en in een min of meer samenhangende operatie gerealiseerd (Kesseldal, Genadedal, Bruineveld). De goede bereikbaarheid vanaf de autosnelweg is de voornaamste beweegreden geweest voor de snelle groei gedurende de laatste decennia. Deze exponentiële bevolkingsaangroei ging echter gepaard met een zeer beperkte aangroei van de plaatselijke voorzieningen.
/4/3 Heverlee Heverlee wordt begrensd door grote, groene gehelen. De deelgemeente valt uit elkaar in een aantal samenhangende wijken met een eigen identiteit, zoals: ——
Het commerciële centrum situeert zich langs de Naamsesteenweg (met uitlopers ten zuiden van de spoorovergang). Het maatschappelijk centrum ontwikkelde zich bovenop de heuvel (bouw van kerk en gemeentehuis), maar was nooit sterk genoeg om de commerciële groei te sturen.
——
Net buiten het centrum ligt het Heilig Hart, een uitgebreid schoolcomplex ontstaan in de 19e eeuw rond het gelijknamige klooster.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 23
24/04/2019 16:23
24
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
——
Matadi, ten oosten van het centrum en grenzend aan de ring, is een sociale wijk met erfgoedwaarde gebouwd tussen 1922 en 1925 voor bedienden. De wijk herbergt ca.182 woningen in een tuinwijkachtige context. Ondanks de hoge dichtheid ( 35 wo/ha) heeft het geheel een groen karakter en wordt het als woonomgeving hoog gewaardeerd. Ingrijpende verbouwingen van parementen en de heraanleg van tal van voortuinstroken, hebben de eenheid van de wijk wel sterk aangetast. De Molenbeekvallei loopt van oost naar west doorheen de wijk.
——
De wijken ten zuiden van de spoorweg zijn door huisvestingsmaatschappijen opgericht in de jaren ’50. Dit verklaart de samenhang en uniformiteit binnen elke wijk. Het gaat meestal om wijken met een groen karakter, met geschakelde woningen en een zuiver residentiële invulling.
——
De villawijken rond Arenbergpark, in de Kardinaal Mercierlaan, de Jules Vandenbemtlaan, …
/4/4 Ter Bank-Ter Elst De woonwijken rond Ter Bank-Ter Elst vormen zijn typologisch heterogeen. Het gebied bestaat grotendeels uit een typische groene tuinwijk uit de naoorlogse jaren. De Tervuursesteenweg is een bebouwingslint, dat tegen de binnenstad aan, vooral aan de zuidkant bestaat uit oudere, kleine panden, met een mix aan functies, om meer perifeer geflankeerd te worden door (recente) villa’s. De Celestijnenlaan heeft een opmerkelijke, afwijkende bebouwing, bestaande uit grootschalige appartementsblokken en een aantal gemeenschapsvoorzieningen aan de noordzijde, terwijl de zuidzijde bestaat uit grondgebonden vrijstaande woningen.
/4/5 Egenhoven Egenhoven is een kleine woonkern in de Voervallei met vrijwel uitsluitend grondgebonden woningen en bijgevolg een relatief lage dichtheid, gelegen in de oksel van deE314 en E40. De omringende open ruimte, de Voervallei met Egenhovenbos en de Dijlevallei, bepalen het karakter van Egenhoven.
/4/6 Wijgmaal Wijgmaal is een compacte woonkern, die haar groei en voorkomen te danken heeft aan het beleid van Edouard Remy en zijn opvolger. Door haar schaal heeft Wijgmaal een eerder “dorps” karakter, de woningtypes die door Remy in Wijgmaal werden geïntroduceerd zijn daarentegen eerder “stedelijk”. In Wijgmaal komen bijna uitsluitend grondgebonden woningen voor, die typologisch een grote eenheid vertonen. Hierdoor heeft Wijgmaal een uniek karakter. Een uitgesproken voorzieningencentrum is er niet: de basisvoorzieningen liggen verspreid in de kern. De open ruimte is overal voelbaar aanwezig.
/4/7 Wilsele-Putkapel Wilsele heeft zich als een “lintdorp” ontwikkeld langsheen de Aarschotsesteenweg. Aan weerszijden van de steenweg, waar tal van handelsfuncties maar ook andere voorzieningen een plaats kregen, bevinden zich 2 “woonlobben”. De westelijke woonlob is een amalgaam van verkavelingen, de oostelijke woonlob is ook verkaveld, zij het op een iets planmatigere wijze. Grondgebonden woningen overheersen hier. Langsheen de steenweg rijgen uiteenlopende handelsfuncties en andere voorzieningen zich aan elkaar. De Aarschotsesteenweg in Putkapel functioneert niet alleen als lokaal centrum, maar bedient ook Wijgmaal en andere omliggende gemeenten.
/4/8 Wilsele-Dorp Wilsele-Dorp heeft zich ontwikkeld boven op de hellingen van de Roeselberg. Het vormt een enclave, geklemd tussen de ring, de Nieuwe Mechelsesteenweg en de E314. In het oosten vormt een steile helling de grens tussen Wilsele-dorp en de commerciële en industriële Vaartzone. De nederzettingsstructuur is opgebouwd uit een aantal linten die de helling volgen. Aaneengesloten, halfopen en open bebouwing wisselen elkaar af. Nabij de oude Mechelsesteenweg werden diverse sociale woningbouwprojecten gerealiseerd.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 24
24/04/2019 16:23
25
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
/5 /5/1
I N FOR MAT IEF
STRUCTUURBEPALENDE INFRASTRUCTUREN ( f i g. 1 5 ) Eerste omwalling en poortstraten Chronologisch gezien is de eerste stadsomwalling de eerste belangrijke gebouwde structuur die zich in het landschap inbedt. Leuven ontstaat op de oostelijke – overstromingsvrije – oever van de Dijle als handelsnederzetting op het kruispunt van de handelsroute Vlaanderen-Duitsland en de (bevaarbare) Dijle. Het eiland tussen de Dijlearmen doet dienst als verdedigingssite. Bij de bouw van de eerste stadsomwalling wordt de Dijle gedeeltelijk “verlegd” om buitengrachten te vormen. De dimensies van de eerste omwalling – met de Sint-Pieterskerk als centrum - worden ingegeven door demografische groeiverwachtingen enerzijds en het reliëf anderzijds. De steile hellingen aan de westkant van de stad vormen een natuurlijke grens voor de stedelijke groei ( f i g. 16) .
f i g. 1 5 - Structuurbepalende infrastructuren
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 25
24/04/2019 16:23
26
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
f i g. 16 - Eerste omwalling en poortstraten
Leuven is ontstaan als nederzetting op het knooppunt van de bevaarbare Dijle en de handelsroute Vlaanderen – Rijnland. Verschillende “vervoerssystemen” (te voet, wagens met lastdieren, scheepvaart) geven mee vorm aan de stad die zich radiaal-concentrisch ontwikkelt. De poortstraten zijn hiervoor de belangrijkste assen, die buiten de omwallingen doorlopen in de steenwegen en de stad met haar ommeland verbinden. Het oudste stratenpatroon van de binnenstad is zeer fijnmazig en neemt de meanderende loop van de Dijle in zich op. Het tracé van deze eerste omwalling en het middeleeuwse stratenpatroon zijn nog steeds duidelijk herkenbaar.
/5/2
Tweede omwalling De tweede omwalling wordt in de 14e eeuw min of meer concentrisch t.o.v. de eerste 12e eeuwse omwalling aangelegd en is meer dan 7 km lang, onderbroken door 8 poorten, 3 waterpoorten en voorzien van 48 torens. De nieuwe ringmuur betekent bijna een zesvoudige uitbreiding van de oppervlakte binnen de muren (van 60 ha tot meer dan 410 ha). De omwalling met poorten en torens bepaalt tot eind 18e-begin 19e eeuw het beeld van de stad. Na de ontmanteling van de omwalling, wordt de ruimte ingevuld als stedelijke boulevard. Vanaf de jaren ’50 krijgt de ring een uitgesproken verkeersfunctie ( f i g. 17) .
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 26
24/04/2019 16:23
27
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
f i g. 17 - Tweede omwalling en steenwegen
/5/3
Steenwegen De steenwegen verbinden Leuven -vroeger en ook vandaag- met deel- en buurgemeenten. Aanvankelijk genereren de steenwegen (aangelegd in de 18e eeuw als rechtlijnige verbinding tussen de poorten van de stad en de naburige steden) relatief weinig langsbebouwing: de bebouwing blijft geconcentreerd binnen de stadsomwalling. Begin 20e eeuw worden langs de steenwegen tramlijnen aangelegd. Ze hebben als doel bedienden en arbeiders uit de omliggende kernen naar de stad te vervoeren. Deze operatie vormt de eerste echte aanzet tot lintbebouwing. De steenwegen hebben intussen een belangrijke impuls gegeven aan gebieden buiten de binnenstad. Voor Kessel-Lo en Wilsele-Putkapel vormen ze bijvoorbeeld het eigenlijke centrum. Vanaf de jaren ’50 moet de tram plaats ruimen voor auto’s en bussen. De afbouw start na de Tweede Wereldoorlog. In 1953 is het hele netwerk opgedoekt. De steenwegen worden vanaf de jaren ’60 collectoren van uiteenlopende functies en activiteiten die profiteren van de goede autobereikbaarheid. Vandaag vervullen de steenwegen dus niet alleen een verbindende maar ook een ontsluitende functie: ze staan ook in voor het verlenen van toegang aan de talrijke activiteiten, waaronder zeer veel handelsfuncties, die geënt zijn op de steenwegen.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 27
24/04/2019 16:24
28
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
/5/4
I N FORMAT IEF
Vaart Het kanaal Leuven-Dijle of de Vaart zorgt voorde eerste industriële bloei va Leuven. Gelijktijdig met de aanleg van de Vaart (1750-1753) worden de eerste en de tweede vaartkom uitgegraven. Het aanpalend terrein wordt afgevlakt en verkaveld in grote, regelmatige bouwblokken. In het gebied tussen Vaart en Dijle vestigen zich industriële ondernemingen. De Vaart doet de komende 75 jaar dienst als transitokanaal naar het oosten van graan, bulkgoederen en specerijen ( f i g. 18) .
f i g. 18 - Vaart
Dankzij de combinatie van water- en spoorweg ontwikkelt de Vaartzone zich tot een belangrijke industriële site. Talrijke graanverwerkende bedrijven, voedingsbedrijven en andere nijverheden vestigen zich op beide kanaaloevers. Vanaf de laatste decennia van de 19e eeuw loopt de trafiek van zeeschepen op de Vaart sterk terug. De spoorwegen nemen de verbindingsfunctie van de Vaart over. Sindsdien dient ze nog om grondstoffen aan te voeren. De Vaart kent nog steeds een – weliswaar beperkte – binnenvaartactiviteit . In 1990 wordt in opdracht van de stad een ontwikkelingsplan opgemaakt voor de reconversie van de Vaartkom, wat resulteert in een aantal BPA’s en Rup’s , die de gewenste ontwikkeling van de Vaartkom tot subcentrum vastleggen.De Vaartkom is inmiddels herontwikkeld als gemengde stedelijke zone, met woonfuncties, maar ook bedrijvigheid, culturele voorzieningen en handel. In het gebied ten noorden van de binnenstad vestigden zich fabrieken en ondernemingen. Ondertussen zijn de meeste industriële activiteiten vervangen door handel en kantoren. Het gebied is al enige jaren het onderwerp van een herwaarderingsprogramma (binnen het kader van het project Leuven-Noord) waarin ook een landschappelijke herwaardering is opgenomen.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 28
24/04/2019 16:24
29
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
Richting noorden neemt de verstedelijking van het landschap af. De Vaart loopt door een open landbouwgebied waarin een aantal grote industriële complexen (mouterijen) zijn ingeplant. Doorzichten naar het achterliggende (landbouw)landschap verhogen de belevingswaarde.
/5/5
Spoorwegen Leuven krijgt in 1837 een spoorweg en een eenvoudig station (1842) dat later vervangen wordt door het huidige station (1879). Het spoor wordt in Leuven net buiten de stadsmuren aangelegd, rakend aan de ring ( f i g. 19) .
f i g. 19 - Spoorwegen
De aanleg van de spoorlijnen draagt niet alleen bij tot de industriële ontwikkeling van Leuven, maar beïnvloedt ook de ontwikkeling van nieuwe wijken. Dankzij de nabijheid van belangrijke infrastructuren (en industriële zones) groeit Kessel-Lo in de 19e eeuw uit tot een belangrijke woonkern. Aan de kant van de binnenstad groeit intussen de stationswijk. In 1844 wordt de Statiestraat (de huidige Bondgenotenlaan) aangelegd als brede, rechte verbinding tussen het stationsplein en het stadscentrum. Terwijl Kessel-Lo uitgroeit tot een arbeiderswijk, wordt de omgeving van de Statiestraat een meer burgerlijke buurt. De stationsomgeving ontpopt zich in toenemende mate als een belangrijk spoorweggebied, een economisch centrum en een woonzone. In de jaren ’90 van vorige eeuw wordt een ontwikkelingsvisie voor de volledige stationsomgeving (die deels in onbruik was geraakt) opgemaakt. Deze is inmiddels grotendeels uitgevoerd. De nieuwe verkeersorganisatie (met tunnel voor het doorgaand verkeer) maakt van het Martelarenplein een stedelijke verblijfsruimte. Door het nieuwe
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 29
24/04/2019 16:24
30
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
busstation, de ondergrondse parking en de sporen onderling te verbinden, wordt het vernieuwde station een multimodaal knooppunt en wint de omgeving aan belang als vestigingsplaats voor arbeidsintensieve activiteiten. Leuven beschikt vandaag over één station van nationaal belang en twee lokale stations (Wijgmaal en Heverlee). Voor personenvervoer situeert Leuven zich op een internationale verbinding van Brussel over Luik naar Keulen en op een nationale verbinding tussen Brussel en Genk/Hasselt. De lijn Leuven- Brussel is één van de drukst bereisde van België. Leuven heeft ook een rechtstreekse verbinding met de luchthaven van Zaventem. Voor goederenvervoer ligt Leuven op een belangrijke corridor van de havens van Antwerpen en Zeebrugge naar Luxemburg (en verder zuidwaarts). De spoorbeddingen vormen vaak breuken in het landschap. Zo vormt de spoorweggeul de scheiding tussen Kessel-Lo en de binnenstad, snijdt het spoorwegplateau dwars door de Dijlevallei en veroorzaken de Vaart, de spoorwegen en industriële vestigingen een ruimtelijke breuk met Wilsele en Wijgmaal. Ook op beperktere schaal is de impact groot. Zo is het aantal verbindingen tussen het noorden en het zuiden van Heverlee zeer beperkt, als gevolg van de barrièrewerking van de spoorlijn tussen Leuven en Ottignies.
/5/6
Autosnelwegen Na de Tweede Wereldoorlog worden er op nationaal niveau ambitieuze autowegenschema’s gemaakt die voorzien in de verbindingen tussen de voornaamste Belgische steden en buitenlandse industriële centra. De nieuwe autostrades en afritten op Leuvens grondgebied en de sluiting van de komen in dit tijdsvak tot stand ( f i g. 2 0) .
f i g. 2 0 - Autostrades en aansluitingen
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 30
24/04/2019 16:24
31
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FOR MAT IEF
De aanleg van de autosnelwegen E40 / E314 luidt een nieuwe periode in voor Leuven. Ze verbinden Leuven met het internationale wegennet in Vlaanderen en verhogen dus de bereikbaarheid over de weg aanzienlijk. Deze verhoogde bereikbaarheid resulteert in de vestiging van regionale functies rond de afrittencomplexen in het zuiden en het westen van de stad (vb. Haasrode, Gasthuisberg…). Sites aansluitend bij snelwegen zijn een gegeerde vestigingsplaats voor meer representatieve functies, die een “zichtlocatie” wensen (zoals bijvoorbeeld de hoofdzetel van KBC). Autosnelwegen hebben de verbindingsfunctie van de steenwegen overgenomen. De E40 en E314 fungeren als grote af- en toevoerwegen van en naar Brussel. Leuven kan dus genieten van een goede ontsluiting maar moet daardoor ook een stuk van de last dragen die de pendel naar de hoofdstad veroorzaakt: files op de snelwegen, maar ook saturatie op de aansluitingen én sluipverkeer op routes parallel aan de snelwegen. Meer nog dan de spoorwegen of de Vaart vormen autosnelwegen harde barrières, zowel in functioneel, morfologisch als ecologisch opzicht. Het aantal oversteken of onderdoorgangen is aanzienlijk beperkt. De snelwegen worden bovendien geflankeerd door aanzienlijke bufferstroken en hypothekeren de leefbaarheid van de direct aansluitende gebieden.
/6 STRUCTUURBEPALENDE ERFGOEDCLUSTERS De ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van Leuven valt duidelijk af te lezen in een aantal zeer waardevolle structuurbepalende erfgoedclusters. Deze clusters omvatten stedelijke gebieden waarvan we de erfgoedwaarden niet alleen in de individuele gebouwen terugvinden maar ook en vooral in het geheel. Dit kan zowel een uniform en harmonieus geheel zijn (bijvoorbeeld arbeiderswijken, het Nieuw Kwartier, ...), alsook een divers stedelijk geheel. Er zijn gehelen die strikt planmatig werden aangelegd, anderen groeiden organisch. Een erfgoedcluster is met andere woorden een verzameling van erfgoedrelicten die bepaalde (één of meerdere) erfgoedkenmerken gemeenschappelijk hebben en die hierdoor een belangrijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke identiteit en leesbaarheid van de historische stad. Dit kan gaan over een specifieke architecturale stijl (bv. modernisme), eenzelfde functie (bv. sociale huisvesting), eenzelfde historische periode (wederopbouw). Sommige clusters vallen samen met een bepaald gebied, andere kennen een verspreiding over de stad. Het gaat onder andere over volgende structuurbepalende erfgoedclusters: Middeleeuwse stadskern en poortstraten: de middeleeuwse stadskern is de plaats waar Leuven als stad ontstaan is. Haar structuur is nog steeds aanwezig in het huidige (radioconcentrische) stratenpatroon. Ook een aantal belangrijke pleinen (Oude Markt, Vismarkt, …) en gebouwen (stadhuis, St.-Pieterskerk, …) gaan terug tot de middeleeuwen. De poortstraten vormen de verderzetting van de vroegmiddeleeuwse structuur buiten de omwalling. Dit cluster heeft zowel betrekking op de structuur van de middeleeuwse kern en de poortstraten (fijnmazig netwerk van straten, omwallingstracé, vaak onregelmatige straten met smal profiel, pandsgewijze opbouw) als op de gebouwen zelf – waaronder de nog oudst bewaarde van de stad. Wederopbouw: In Leuven werden tijdens de eerste wereldoorlog 1685 panden in as gelegd. De wederopbouw van Leuven, die meer dan tien jaar duurde, heeft het huidige uitzicht van de historische stadskern in zeer belangrijke mate bepaald en herinnert daarnaast blijvend aan de vernielingen van de oorlog. De panden kregen een kenmerkende historiserende architectuur in verschillende neostijlen. De panden zijn voornamelijk gelegen aan het Martelarenplein, in de Bondgenotenlaan, Tiensevest, Koning Leopold I- straat, Jan-Pieter Minckelerstraat, Jan Stasstraat, aan het Ladeuzeplein en in de Leopold Vanderkelenstraat en in de omgeving van de Grote Markt. Maar ook in Kessel-Lo en Heverlee zijn er meerdere wederopbouwpanden aanwezig. De meeste worden gekenmerkt door de typerende gedenksteen met zwaard, vuur en datum van heropbouw. Modernisme: Onder “modernisme “ wordt architectuur verstaan die getuigt van een streven naar vernieuwing door een versobering van de vormentaal in de periode van ca. 1920 (interbellummoderisme) tot ca. 1960 (naoorlogs modernisme). De meest pure vorm van modernisme, vaak benoemd als de internationale stijl of functionalisme, wordt gekenmerkt door een rationeel grondplan, eenvoudige geometrische vormen, dragende (beton)skeletten met platte daken, lichte scheidingswanden en het gebruik van moderne materialen. De meeste modernistische gebouwen in Leuven bereiken echter niet het pure van de internationale stijl, maar getuigen niettemin van een streven naar verzakelijking. Zij zijn doorgaans uitgewerkt met egale bakstenen parementen, met een bescheiden volumewerking en een sterk gereduceerde decoratie. Het Nieuw Kwartier in de binnenstad, maar ook clusters in Kessel-Lo (Tiensesteenweg-Dietsesteenweg) en Heverlee (Vandenbemptlaan, …) drukken hun stempel op de omgeving.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 31
24/04/2019 16:24
32
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
I N FORMAT IEF
Sociale en Arbeiderswoningen: Met de industriële ontwikkeling van de stad vanaf de 18e eeuw worden er bescheiden woningen voor arbeiders gebouwd. De eerste arbeiderswoningen die in een groter geheel werden gebouwd (zoals gangen en cité’s) waren veelal het resultaat van privéinitiatieven van meer bemiddelde burgers die zich hiermee verrijkten en die zich weinig gelegen lieten aan de kwaliteit van de woningen. In 1875 telde de Leuvense binnenstad 134 gangen waar 13% van de bevolking woonde. Inmiddels zijn de meeste van deze gangen weggesaneerd. Door de overheid gecoördineerde huisvestingsprojecten voor de werkende klasse maken opgang vanaf 1889, als een huisvestingswet gestemd wordt die het voor arbeiders mogelijk maakt om met overheidssteun een huis te kopen. Na WO I wordt de Maatschappij voor de Bouw van Goedkope Woningen (1921) opgericht, die tussen 1922 en 1932 meer dan 400 woningen bouwde in de binnenstad en Heverlee. Na WOII wordt de wijk rond de Fonteinstraat gesaneerd. Paradepaard van de nieuwe huisvestingspolitiek is echter Sint-Maartensdal, een hoogbouwwijk (uitgevoerd tussen 1960 en 1971) naar ontwerp van Renaat Bream. Heverlee wordt eveneens gekenmerkt door sociale woningbouw en tuinwijken, eerder bedoeld voor de middenklasse, zoals de Matadiwijk. Een uitzondering daarop vormt het ‘Vogelenkwartier’, waar verschillende arbeiderswoningen te zien zijn. De woninguitbreiding in Heverlee gebeurt voornamelijk na WO I (Matadi, Vogelenkwartier) en WOII (type Bronlaan, E.Ruelenspark, wijk Ter Duin, Middellaan). Ook in Kessel-Lo worden na WOII enkele zeer waardevolle sociale woonwijken gebouwd, zoals Casablanca en de Bourgeoiswijk,. Kastelen en villa’s: Een kasteel is een gebouw of een groep van gebouwen die hoofdzakelijk is bedoeld als verblijfplaats (woonfunctie) voor een prins of edelman, al dan niet versterkt, die de status van de bewoner weerspiegelt. De verdedigende functie is nog moeilijk te onderscheiden. Een villa is een aanzienlijk, vrijstaand woonhuis uit de 19e en 20ste eeuw, omgeven door een tuin. Voornamelijk gelegen in residentiële wijken, op het platteland of in groene stadsgedeelten. Burgerhuizen 19e-vroeg 20ste eeuw: Leuven kent enkele straten waarvan het straatbeeld bestaat uit een aaneenschakeling van eind 19e-begin 20ste –eeuwse burgerhuizen met hoge architecturale waarde. Een burgerhuis is het woonhuis van bemiddelde burgers. Hoeven: Een hoeve is een landbouwbedrijf, bestaande uit een boerenwoning, bijgebouwen en bijhorend erf met beplantingen. In de Leuvense deelgemeenten zijn nog maar enkele historisch waardevolle hoevecomplexen aanwezig, die getuige zijn van de ooit agrarische gevormde dorpen. Religieuze complexen: Het ontstaan van Leuven en haar deelgemeenten ging gepaard met de stichting van de eerste kerken en centra van religieus leven. Sindsdien verzamelden de historische binnenstad en de deelgemeenten een schat aan religieuze complexen en gebouwen, van kerken over abdijen tot kloosters en kapellen. Dit heeft een rijkdom aan religieus erfgoed opgeleverd, uit verschillende perioden en gebouwd in verschillende stijlen. Universitaire colleges en instituten: Sinds de stichting van het studium generale in 1425 door paus Martinus V, is de Leuvense universiteit één der belangrijkste bouwheren geweest op het grondgebied Leuven. De eeuwenlange aanwezigheid van de universiteit heeft de stad voorzien van een rijk patrimonium aan colleges - in oorsprong bedoeld voor de huisvesting van studenten, veelal georganiseerd per streek van herkomst of per studierichting - en instituten, waar onderwijs werd verstrekt en/of onderzoek verricht werd. De aanwezigheid van deze colleges en instituten maakt de Leuven uniek in Vlaanderen. Oorlogserfgoed: Op het Leuvense grondgebied bevinden zich heel wat getuigen van de vele oorlogsslachtoffers van de eerste en tweede wereldoorlog, zoals verschillende herdenkingsmonumenten en begraafplaatsen. Daarnaast bevinden er zich nog enkele waardevolle oorlogsbunkers van de KW-linie die verwijzen naar een deel van ons verleden dat minder fraai was. Tweede ringmuur en steenwegen: De vesten zijn de restanten van de tweede omwalling van Leuven en dateren uit de tweede helft van de 14e eeuw. De stadspoorten die uitgeven op het zuidelijk stadsdeel zijn de Naamse-, Park- en Tiensepoort. De tweede omwalling was een logisch gevolg van de Middeleeuwse stadsuitbreiding van Leuven. Deze poorten en Vesten worden verder behandeld in het deelsysteem ‘Ring’. De (steen)wegen buiten de poorten bestonden reeds in de vroege Middeleeuwen en vormen aldus een bepalende factor in de landschappelijke vorming van Heverlee.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 32
24/04/2019 16:24
33
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
4
I N FOR MAT IEF
Visie voor de landschaps-en erfgoedstructuur /1
GEOMORFOLOGIE ALS STUREND PRINCIPE De bijzondere geomorfologische conditie van Leuven is bepalend geweest voor de ligging van de belangrijkste nederzettingen en infrastructuren. Ook vandaag nog bepaalt ze in hoge mate de landschappelijke structuur, het ruimtelijk voorkomen, de herkenbaarheid en de ervaring van het landschap en vormt op een aantal plaatsen geomorfologie barrières die ruimtelijk-functionele relaties tussen stadsdelen beïnvloeden. Op basis van de geomorfologie van Leuven, wordt Leuven opgedeeld in vier stadsdelen. Deze stadsdelen hebben elk een uitgesproken voorkomen, en worden als samenhangende gehelen opgevat waarvoor een coherente visie en ruimtelijk beleid geformuleerd wordt (zie gebiedsgerichte hoofdstukken) ( f i g. 2 1) .
f i g. 2 1 - Geomorfologie als sturend principe
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 33
24/04/2019 16:24
34
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
De stadsdelen zijn: ——
De Noordelijke Laagvlakte: het vlakke, open en vochtige gebied dat zich ten noorden van de E314 uitstrekt en de kernen Wijgmaal en Wilsele herbergt. De Dijle meandert hier door een landbouwgebied. Ze vormt de historische grens tussen Wijgmaal en Wilsele en stroomt door Wijgmaalbroek verder richting Rotselaar. Ten oosten van de Dijle bevindt zich de brede moerassige vallei van de Winge met het Gasthuisbos. De kwaliteit van de noordelijke laagvlakte wordt sterk bepaald door de voelbaar aanwezige open ruimte, waarin de Dijle, Winge en Vaart structurerende elementen zijn. Er zijn op veel plaatsen nog ruime vergezichten en hogere gebouwen zoals de Remytoren de kerk van Putkapel. Deze vallen al van grote afstand op.
——
Het heuvellandschap: de meest zuidelijke heuvelrij van het Hageland doorkruist het grondgebied van het zuidwesten naar het noordoosten. De langgerekte heuvels hebben steile hellingen en plateauachtige toppen. Ze rijzen op uit het vlakke landschap en vallen op door hun beboste flanken. Het uitgesproken reliëf maakt dat veel heuvels pas recent bebouwd werden. De Dijle deelt het heuvellandschap op in een oostelijk en westelijk deel: • Het Oostelijk Heuvellandschap: de Kesselberg-Chartreuzenberg, de Schoolbergen- Wijnbergen, de Loberg-Predikherenberg-Pellenberg; • Het Westelijk Heuvellandschap: de Roeselberg-Keizersberg, de Gasthuisberg- Zwanenberg en de Toverberg.
——
Het zuidelijk Plateau: ten zuiden van de Hagelandse heuvels begint het Brabants plateau, dat een golvend karakter heeft en in hoogte oploopt van het noordwesten naar het zuidoosten. De Dijle en Molenbeek-Bierbeek hebben zich in dit plateau ingesneden en hun alluviale vlakte opgebouwd.
——
De binnenstad: de binnenstad ligt in een “kom”, gevormd door de heuvels van het Hageland in het oosten en westen en de golvende topografie van het Brabants plateau in het zuiden. Via de brede valleibodem van de Dijle staat deze kom in verbinding met de laagvlakte in het noorden. Leuven ontstaat op de oostelijke – overstromingsvrije – oever van de Dijle als handelsnederzetting op het kruispunt van de handelsroute tussen Vlaanderen en Duitsland en de (bevaarbare) Dijle. De eerste stadsomwalling is de eerste belangrijke “gebouwde” structuur die zich in het landschap inbedt. De dimensie van de eerste omwalling is ingegeven door demografische groeiverwachtingen enerzijds en het reliëf anderzijds. De steile hellingen aan de westkant van de stad vormen een natuurlijke grens voor de stedelijke groei. Het oudste stratenpatroon van de binnenstad loopt volgens een raster dat de meanderende loop van de Dijle in zich opneemt. De omtrek van de tweede stadsomwalling is aanzienlijk groter, en neemt een aantal uitlopers van de westelijke heuvels in de omwalde stad op.
Deze stadsdelen worden aangevuld door twee “deelsystemen” : ——
de Dijle (een “natuurlijke infrastructuur”): De Dijle doorkruist van zuid naar noord het volledige Leuvense grondgebied. Over haar loop verandert de invulling en het uitzicht van de vallei sterk. Terwijl de zuidelijke Dijlevallei grotendeels haar natuurlijk karakter heeft behouden met natuurlijke oeverwallen en dijken, stroomt ze in het Arenbergpark door een parklandschap met soortenrijke graslanden, bijzonder waardevolle en indrukwekkende oude bomen en exoten, waarin de campus Wetenschappen &Techniek een onderkomen heeft gevonden. In de binnenstad vernauwt de vallei en splitst de rivier zich in vijf Dijlearmen, die parkjes en groenstroken dragen en langs bijzondere gebouwencomplexen met vaak hoge erfgoedwaarde voert. Ten noorden van de binnenstad loopt de Dijle eerst in een vrij smalle bedding tussen de spoorbundel en het bedrijventerrein van de Aarschotsesteenweg. Ten noorden van de E314 verbreedt de vallei zich opnieuw stroomt de Dijle door een vrij open landbouwgebied.
——
de ring (een “gebouwde infrastructuur”): de ring ligt op de plaats van de tweede stadsomwalling uit de 14e eeuw en vormt eeuwenlang de grens tussen de stad Leuven en haar ommeland. Na de ontmanteling van de omwalling begin 19e eeuw, wordt hier een groene promenade aangelegd, die in de jaren ’50 grotendeels plaats moet ruimen voor de tweevaksbaan van de ring. De ring heeft een uitgesproken verkeersfunctie maar is ook waardevol op historisch en landschappelijk vlak alsook binnen de groenstructuur. Bovendien is de ring drager van verschillende grootschalige gemengde stedelijke ontwikkelingspolen.
Dijle en ring hebben gemeen dat ze verschillende stadsdelen doorkruisen en hierdoor potentieel een verbindende rol vervullen tussen verschillende stadsdelen. Ze vormen bovendien een duidelijk onderscheiden landschap in de omringende ruimte, bieden plaats aan bijzondere programma’s en hebben een specifieke rol in de verkeersstructuur.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 34
24/04/2019 16:24
35
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER Sâ&#x20AC;&#x201A;/â&#x20AC;&#x201A;Land schap e n e r fgoe d
/2
R I CHTI N GGEV EN D
BLAUWGROENE VINGERS OPEN EN BELEEFBAAR HOUDEN Leuven vormt geen aangesloten stedelijke zone, maar valt uit elkaar in verschillende kernen die door grote openruimtegebieden van elkaar gescheiden worden. De aanwezigheid van deze blauwgroene vingers is te danken aan de geomorfologie en de specifieke groeigeschiedenis van de stad. Een aantal gebieden zoals de heuvelflanken en beekvalleien zijn omwille van hun moeilijke toegankelijkheid (grotendeels) onbebouwd gebleven. Terwijl de binnenstad een sterke groei kende vanaf de middeleeuwen, bleven de huidige deelgemeenten er rond heel lang agrarisch en was er pas sprake van stedelijke ontwikkeling bij de industrialisatiefase, die al snel gevolgd werd door het opdelen van de Leuvense cuype in afzonderlijke gemeenten. De grootste groei kennen de deelgemeenten na WOII: veelal werden gebieden aansluitend bij bestaande kernen aangesneden om nieuwe woningen te realiseren. Deze groeiwijze heeft er voor gezorgd dat tot op vandaag een aantal grote open ruimtes tot diep in de stad doordringen. De blauwgroene vingers delen het grondgebied op in herkenbare delen en zorgen ervoor dat de verschillende kernen als dusdanig leesbaar zijn in het landschap. Het zijn uitlopers van grotere openruimtegehelen die de gemeentegrenzen overschrijden ( f i g. 2 2) .
f i g. 2 2 - Blauwgroene vingers open en beleefbaar houden
Ze zijn niet alleen landschappelijk structurerend, maar vervullen ook een belangrijke rol in de natuurlijke en ecologische structuur. Door hun ligging tussen de woonkernen zorgen ze voor de nabijheid van groen in elke woonkern, wat belangrijk is voor de woonkwaliteit. Ze staan in voor waterberging, klimaatregulering, landbouw en recreatie.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 35
24/04/2019 16:24
36
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
De belangrijkste blauwgroene vingers zijn: —
De Dijlevallei die het grondgebied van zuid naar noord doorkruist, in het zuidelijk deel parallel verloopt met de Voervallei (met het Gasthuisbos), en verschillende belangrijke openruimtegebieden verbindt zoals het Arenbergpark, de vijvers van Bellefroid, Wijgmaalbroek,…
—
De Molenbeek-Bierbeek die een groen lint vormt in het zuidwestelijk deel van Leuven en voorbij de abdij van Park stroomt;
—
De Molenbeek-Abdijbeek aan de voet van de Schoolbergen, die de abdij van Vlierbeek en het provinciaal domein passeert;
—
De Lemingbeek die tussen de Kesselberg en de Wijnbergen/Schoolbergen stroomt;
—
De Wingevallei op de grens met Holsbeek met het Gasthuisbos;
—
Heverleebos, een bijzonder waardevol uitgestrekt boscomplex, restant van het zgn. kolenwoud;
—
Een aantal getuigenheuvels: Kesselberg/Lemingberg, Wijnbergen/Schoolbegen, Loberg/ Predikherenberg, Zwanenberg/Vogelzang.
De blauwgroene vingers zijn gebieden die een aangepast ruimtelijk beleid vragen. Het vrijwaren van hun open en groen karakter en het verzekeren van hun continuïteit staat hierbij voorop. Daarnaast moet ingezet worden op betere verbindingen (voor langzaam verkeer) tussen de blauwgroene vingers en de aanliggende woongebieden, om hun potentieel als groene verblijfs- en recreatieruimte optimaal te benutten. De concrete mogelijkheden hieromtrent worden in detail besproken in de gebiedsgerichte hoofdstukken.
/3
HET KARAKTER VAN DE VERSCHILLENDE DEELKERNEN BEWAREN EN VERSTERKEN De verschillende woonkernen op Leuvens grondgebied hebben elk hun eigen identiteit. Ze verschillen onderling door meer of minder uitgesproken stedelijk karakter, meer of minder groen, meer gesloten dan wel open bebouwing, meer gezinswoningen of appartementen. Ze zien er anders uit en hebben andere mogelijkheden met betrekking tot het voorzien van bijkomende woningen of voorzieningen. De binnenstad speelt in vergelijking met de andere kernen een bijzondere rol: ze is niet alleen een woonmilieu met lokale voorzieningen, ze vormt ook het handels- en voorzieningencentrum voor een ruimere regio. Dat Leuven beschikt over uiteenlopende woon- en werkmilieus is een troef die we willen behouden. Dat betekent dat ontwikkelingen in de deelkernen afgestemd moeten zijn op het specifieke karakter van die deelkern, de landschappelijke structuur moeten versterken en bijdragen aan een duurzaam integreren van erfgoed in de kernen.
/3/1
Binnenstad De binnenstad valt uiteen in 4 gebieden, die elk een eigen aanpak vergen ( f i g.
23) .
f i g. 2 3 - Landschappelijke eigenheid van de binnenstad bewaren
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 36
24/04/2019 16:24
37
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
MIDDELEEUWSE KERN EN POORTSTRATEN De middeleeuwse kern vertoont een radioconcentrisch patroon van straten, opgevuld met kleinschalige bebouwing. De hoofdstraten van dit patroon zijn de poortstraten (Diestse-, Naamse-, Parijs- , Schapen-, Tiense-, Park-, Vaart-, Mechelse-, Tervuurse- en Brusselsestraat) die vanuit de centrale handelskern rond de Grote Markt naar de poorten in de omwalling lopen. Hoewel in 1870 met de doortrekking van de Statiestraat in de zone ten oosten van de kerk een aantal middeleeuwse bouwblokken zijn verstoord, en er met de rooilijncorrecties na WOI een beperkte herschaling van de straten werd doorgevoerd, is het middeleeuwse statenpatroon als geheel goed bewaard gebleven en tot op vandaag afleesbaar. In deze zone zijn waardevolle gebouwen uit verschillende historische periodes aanwezig alsook aardig wat wederopbouwarchitectuur, aangezien de middeleeuwse kern zwaar geleden heeft onder de verwoestingen tijdens WOI. De fijnmazige structuur, de pandsgewijze opbouw en het aanwezige erfgoed zijn hier maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen. DE DIJLE- EN VOERVALLEI IN DE BINNENSTAD De deelruimte Dijle- en Voervallei heeft een specifieke morfologie, en de Dijle vormt, ook op stadsniveau, een landschappelijk structuurbepalend element. De aanwezigheid van de Dijle is bepalend geweest voor het ontstaan van de stad. De stad krijgt vorm rond de eerste infrastructuren, georganiseerd langsheen de Dijle. De eerste infrastructuren verlopen parallel met de Dijle, en verknopen ter hoogte van de schaarse oversteekplaatsen. De valleigronden blijven, wegens te drassig, lang onbebouwd. Ze worden pas in de 19e en 20e eeuw systematisch drooggelegd en aangesneden om plaats te bieden aan grootschalige ontwikkelingen, zoals de industrie aan de Vaart, de begijnhoven en kloosters, universitaire complexen... De sites in de Dijlevallei behouden daardoor zowel morfologisch als functioneel een afwijkend karakter ten opzichte van de rest van de stad. De bebouwing vertoont een andere, grotere, schaal dan in de rest van de binnenstad. De programma’s die zich er vestigden zijn ook van een andere aard; scholen, ziekenhuizen,… ( f i g. 2 4 ) .
f i g. 2 4 - Afwijkende schaal Dijlevallei
De Dijlevallei krijgt daardoor een bijzonder statuut. Enerzijds blijft ze een onmiskenbaar scheidend element tussen de oost- en de westkant van de stad. Anderzijds fungeert ze als een collector voor buitengewone programma’s en vormt ze als het ware een ontmoetingsruimte tussen de beide stadshelften. Zelfs bebouwd, bewaart de Dijlevallei dus een afwijkende structuur met een eigen morfologische en functionele logica. De stad erkent deze afwijkende structuur en het karakter van dit gebied als specifieke bindende ruimte. Ze beschouwt deze als een meerwaarde en tracht hier bij de uitwerking van ontwikkelingsprojecten en projecten voor het openbaar domein, op in te spelen. Nieuwe projecten volgen de logica van de Dijle: ze versterken de continuïteit van de groenblauwe structuur, ze herbergen bijzondere programma’s (onderwijs, cultuur, …), sluiten aan op de publieke ruimte. Schaalvergroting behoort hier – op voorwaarde dat er een duidelijke publieke meerwaarde aanwezig is - tot de opties.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 37
24/04/2019 16:25
38
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
DE WESTELIJKE HEUVELFLANKEN De westelijke heuvelflanken kennen een organisch gegroeid stratenpatroon dat, over de soms steile hellingen, zeer verscheiden maaswijdtes aanneemt tussen de uitlopers van de historische poortstraten. Tussen de verschillende kleinschalige arbeiderswijken en overgebleven gangen bevinden zich een aantal sociale woonwijken. Naast kleinschalige bebouwing treffen we hier ook grootschaligere complexen aan, langsheen de Donkerstraat, de Van Waeyenberglaan en het meer perifere deel van de Brusselsestraat. In een aantal van de vaak ruim bemeten bouwblokken is het binnengebied nog open en onbebouwd gebleven; hier bevindt zich nog heel wat groen. De stad Leuven beschouwt het groene karakter en het samengaan van verschillende bebouwingswijzen, als uniek kenmerk van de westelijke heuvelflanken ( f i g. 2 5 ) .
f i g. 2 5 - Voorzichtig omgaan met grote schaal op de westelijke heuvelflanken
HET OOSTELIJK RASTER Het oostelijk raster ligt in een vrijwel vlak gedeelte aan de oostkant van de binnenstad. Het weefsel wordt gestructureerd door enerzijds de middeleeuwse poortstraten (Diestsestraat, Tiensestraat, Park- en Naamsestraat) met uitgesproken kleinschalige bebouwing en een smal en onregelmatig verloop. Anderzijds wordt het bepaald door een, op het plan Laenen gebaseerde, rechtlijnig dambordpatroon. Het dambordpatroon van Laenen creëert in eerste instantie gesloten bouwblokken met een mooie tuinzone centraal. Op een aantal assen is de bouwblokstructuur open gebroken om er plaats te bieden aan grootschalige functies; langsheen de M.Theresiastraat-Vesaliusstraat en de J.P. Minckelersstraat-J.Lipsiusstraat. Het openbaar domein is er, in de recentere straten, meestal wel ruim bemeten. Publieke open ruimte is er echter weinig ingepland geweest. Het behoud van de bouwblokkenstructuur met kwalitatieve binnengebieden, staat hier voorop. Op de assen M.Theresiastraat-Vesaliusstraat en J.P.Minckelersstraat-J.Lipsiusstraat is schaalvergroting een mogelijkheid, op voorwaarde dat e een duidelijke publieke meerwaarde aanwezig (onderwijsfuncties, publiek groen, gemeenschapsvoorzieningen) en niet voor loutere woonfuncties ( f i g. 2 6) .
/3/2
Kessel-Lo Kessel-Lo is één aaneengesloten geheel van woonstraten en wijken, van een stedelijk woonweefsel met aaneengesloten bebouwing aan de kant van de ring tot wijken met vrijstaande woningen in de periferie. De gemeente kent een belangrijke groei in de 19e eeuw: met de industriële ontwikkeling van de stad en de inplanting van de Centrale Werkplaatsen worden in Kessel-Lo (gelegen vlak bij de belangrijkste industriële zones) arbeiderswijken uitgebouwd. Een niet onaanzienlijk deel van Kessel- Lo wordt ingenomen door – in oorsprong – sociale wijken uit de jaren’50: Heuvelhof, Casablanca, Lolanden, … Veel van deze wijken zijn ontworpen en aangelegd als één coherent geheel. Deze samenhang bepaalt in grote mate hun landschappelijke meerwaarde. De laatste decennia verrijzen er hoofdzakelijk wijken met vrijstaande woningen die veel minder of geen samenhang vertonen ( f i g. 2 7) .
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 38
24/04/2019 16:25
39
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
f i g. 2 6 - Voorzichtig omgaan met grote schaal in oostelijk raster
f i g. 27 - Landschappelijke eigenheid Kessel-Lo bewaren : lappendeken van wijken
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 39
24/04/2019 16:25
40
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
De structuur van Kessel-Lo wordt landschappelijk sterk bepaald door de getuigenheuvels en andere blauwgroene structuren (Molenbeek-Abdijbeek met het provinciaal domein en de abdij van Vlierbeek, Heuvelhof, Michottepark, …) Deze open ruimten vormen herkenningspunten in het soms isotrope landschap en bepalen de leefkwaliteit in de omliggende wijken. Het leesbaar en beleefbaar houden van de blauwgroene vingers is dan ook een belangrijke beleidsopgave in Kessel-Lo. ( f i g. 2 8)
f i g. 2 8 - Landschappelijke eigenheid Kessel-Lo bewaren : heuvels en groengebieden
Tussen de blauwgroene vingers liggen compacte, kwalitatieve kernen waar wonen, werken en centrumfuncties worden ondersteund. De centrumstructuur in deze kernen is opgehangen aan een aantal duidelijke dragers. Hieronder ressorteren -evident- de steenwegen, maar ook structuren zoals de as Koning Albertlaan – Platte-Lostraat en haar parallelle verbinding Jan Vranckxpad die heel wat lokale voorzieningen aan elkaar rijgen. De ‘Kop van Kessel-Lo’ aan de Martelarenlaan, de omgeving van het De Becker-Remyplein en een aantal clusters van voorzieningen verderop de Diestsesteenweg vormen het centrum van het noordelijk gedeelte van de woonkern Kessel-Lo. Deze structuren kunnen versterkt worden door op een (beperkt) aantal plaatsen schaalvergroting in te zetten.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 40
24/04/2019 16:25
41
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
Voor de woonwijk Spaanse Kroon in Korbeek-Lo bestaat de grootste uitdaging erin de wijk beter te betrekken op de Molenbeek-Bierbeek, voor Beneden-Kessel-Kesseldal is het op peil houden van het voorzienigencentrum en betere routes voor langzaam verkeer van belang. In geen van beide woonwijken is verdichting of schaalvergroting een streefdoel. Alleen waar dit leidt tot kwaliteitswinst, zijn schaalvergrotende ingrepen mogelijk ( f i g. 2 9) .
f i g. 2 9 - Zones voor schaalvergroting op stadsdeelniveau in Kessel-Lo
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 41
24/04/2019 16:25
42
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
/3/3
R I CHTIN G GEV EN D
Heverlee De woonkern Heverlee valt uit elkaar in een aantal samenhangende wijken met een eigen identiteit. Het is een lappendeken van vaak groene en redelijk homogene wijken. Het centrum van Heverlee heeft zich ten noorden van de spoorlijn naar Ottignies ontwikkeld: een commercieel centrum langs de steenweg, een maatschappelijk centrum boven op de heuvel, waar de kerk en het gemeentehuis werden gebouwd en waar een aantal scholen gevestigd zijn. Matadi, ten oosten van het centrum en grenzend aan de ring, is in oorsprong een sociale tuinwijk. Een aantal wijken ten zuiden van de spoorweg zijn door huisvestingsmaatschappijen opgericht in de jaren ’50. Dit verklaart de samenhang en de uniformiteit binnen elke wijk. Het gaat meestal om wijken met een groen karakter, met geschakelde woningen en een zuiver residentiële invulling, zoals Berkenhof, Boskant, Kriekenbos, Ter Duin ( f i g. 3 0) , ….
f i g. 3 0 - Landschappelijke structuur van Heverlee bewaren: lappendeken van wijken
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 42
24/04/2019 16:25
43
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER Sâ&#x20AC;&#x201A;/â&#x20AC;&#x201A;Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
Het eigen karakter van de verschillende woonwijken wordt, waar kwalitatief, beschermd. Er wordt zorgvuldig omgesprongen met verbouwingen en nieuwbouw in een aantal homogene (beeldbepalende) wijken: het karakter van de wijk is maatgevend voor nieuwe bebouwing. Verdichting (door opsplitsing van percelen en/of het voorzien van kleinere woonentiteiten) wordt tegengegaan in de wijken die onderdeel uitmaken van de groene vingers (zoals vb. Boskant). Op deze manier wordt een aanbod aan grondgebonden eengezinswoningen in Heverlee behouden, en beschermen we de ecologische en beeldkwaliteiten ( f i g. 3 1 & 3 2) .
f i g. 3 1 - Landschappelijke structuur van Heverlee bewaren: structurerende blauwgroene gebieden
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 43
24/04/2019 16:25
44
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
f i g. 3 2 - Zones voor schaalvergroting op stadsdeelniveau in Heverlee
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 44
24/04/2019 16:26
45
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
/3/4
R I CHTI N GGEV EN D
Wijgmaal De historische ontwikkeling en sterke typologische samenhang vereist de afbakening van een erfgoedcluster gericht op het behoud van het waardevol erfgoed in zijn ruimtelijke context, maar ook het voeren een typologisch strikt beleid bij (ver)nieuwbouw om ervoor te zorgen dat het karakter van Wijgmaal bewaard blijft en er niet onoordeelkundig (schaalvergrotende) nieuw types (met name: appartementsgebouwen) worden geïntroduceerd ( f i g. 3 3 & 3 4 ) .
f i g. 3 3 - Landschappelijke kwaliteit kernen in de noordelijke laagvlakte
f i g. 3 4 - Landschappelijke eigenheid Wijgmaal bewaren : kern rond de Remyfabrieken
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 45
24/04/2019 16:26
46
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
Het is – gelet op de hierboven geschetste typologische eenheid en het gegeven dat appartementsgebouwen een andere schaal en logica hebben dan grondgebonden gezinswoningen - niet eenvoudig om in Wijgmaal zones aan te duiden waar andere types dan grondgebonden eengezinswoningen op hun plaats zijn. Met schaalvergroting moet in deze context voorzichtig omgesprongen worden.De enige locaties waar schaalvergroting (en kleinere woningtypes) tot de opties behoren, zijn de Remysite en in beperkte mate de bedrijvenzone aan Wijgmaalbrug en de woonontwikkelingsgebieden Wakkerzeelsebaan-Ursulinenstraat-Kroonstraat ( f i g. 3 5 ) .
f i g. 3 5 - Zones voor schaalvergroting op stadsdeelniveau in Wijgmaal
/3/5
Wilsele-Putkapel Wilsele heeft zich als een “lintdorp” ontwikkeld langsheen de Aarschotsesteenweg. Aan weerszijden van de steenweg, waar tal van handelsfuncties maar ook andere voorzieningen een plaats kregen, bevinden zich 2 “woonlobben”. De westelijke woonlob is een amalgaam van verkavelingen, de oostelijke woonlob is ook verkaveld, zij het op een iets planmatigere wijze. Grondgebonden woningen overheersen hier. Langsheen de steenweg rijgen uiteenlopende handelsfuncties en andere voorzieningen zich aan elkaar. De Aarschotsesteenweg in Putkapel functioneert niet alleen als lokaal centrum, maar bedient ook Wijgmaal en andere omliggende gemeenten. In de woonlobben wordt een beleid gevoerd gericht op het behouden van de gezinswoningen en het groene karakter. Het maximaal inzetten van de Vunt als groene ruggengraat en route voor langzaam verkeer, versterkt hier de landschappelijke structuur ( f i g. 3 6) . De steenweg is geselecteerd als transformatiezone: de kwaliteit van deze zone kan gevoelig verhoogd worden door het introduceren van een nieuwe typologie, die een hogere woonkwaliteit koppelt aan ruimte voor voorzieningen of handel en een betere relatie aangaat met de omringende open ruimte ( f i g. 3 7) .
/3/6
Wilsele-Dorp Wilsele-dorp is een kleine kern met veel verschillende woontypologieën. De zone aan de zijde van de Mechelsesteenweg en L. Decouxlaan is vrij dens bebouwd met veel kleine woningen in gesloten verband. Het centrale deel herbergt een aantal sociale wijken met een zeer specifiek voorkomen, terwijl de oostzijde ruime percelen met vrijstaande villa’s kent. Schaalvergroting en/of verdichting is niet aan de orde. Méér bewoners op een moeilijk ontsloten locatie met weinig voorzieningen organiseren is niet wenselijk omdat de kwaliteit van de kern dan alleen maar meer onderdruk komt te staan. In Wilsele-Dorp is kwaliteitsverbetering de grootste uitdaging (groenstructuur verbeteren, betere verkeerscirculatie, parkeerpockets ( f i g. 3 8) , …).
/3/7
Egenhoven Egenhoven is een kleine woonkern in de Voervallei met vrijwel uitsluitend grondgebonden woningen en bijgevolg een relatief lage dichtheid, gelegen in de oksel van deE314 en E40. De omringende open ruimte, de Voervallei met Egenhovenbos en de Dijlevallei, bepalen het karakter van Egenhoven. Net zoals in Wilsele-Dorp wordt hier een beleid gevoerd waarbij het groene en open karakter van de kern en het patrimonium aan gezinswoningen behouden blijft.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 46
24/04/2019 16:26
47
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
f i g. 3 6 - Zones voor schaalvergroting op stadsdeelniveau in Wilsele
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 47
24/04/2019 16:27
48
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
f i g. 3 7 - Landschappelijke structuur Wilsele
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 48
24/04/2019 16:27
49
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
f i g. 3 8 - i l l u s t r a t i e f - Ontwerpend onderzoek Wilsele-Dorp
/3/8 Terbank-Ter Elst De zone Ter Elst-Terbank is een heterogeen gebied qua typologie. Ze bestaat grotendeels uit een typische groene tuinwijk uit de naoorlogse jaren. De Tervuursesteenweg is een bebouwingslint, dat tegen de binnenstad aan, vooral aan de zuidkant bestaat uit oudere, kleine panden, met een mix aan functies, om meer perifeer geflankeerd te worden door (recente) villa’s. De Celestijnenlaan heeft een opmerkelijke, afwijkende bebouwing, bestaande uit grootschalige appartementsblokken en een aantal gemeenschapsvoorzieningen aan de noordzijde, terwijl de zuidzijde bestaat uit grondgebonden vrijstaande woningen. In de woonwijk Ter Bank- Ter Elst wordt -naast kwaliteitsverbetering- gestreefd naar het behoud van de aanwezige tuinwijken. De Tervuursesteenweg is geselecteerd als transformatiezone : hier kan middels een aangepaste (en wellicht schaalvergrotende) typologie de kwaliteit van de steenwegzone verbeterd worden. De centrumstructuur in de omgeving Celestijnenlaan-Tervuursesteenweg kan nog versterkt worden.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 49
24/04/2019 16:27
50
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
/4 SCHAALVERGROTING SELECTIEF INZETTEN OM LANDSCHAPPELIJKE STRUCTUUR TE VERSTERKEN Onder schaalvergroting wordt verstaan: het aanwenden van bouwvolumes die minstens 2x breder en/of 1.5x hoger zijn dan de gangbare bebouwing in een bepaalde omgeving. Hoogbouw is een specifieke vorm van schaalvergroting. Schaalvergroting heeft dus in de eerste plaats een morfologisch aspect. Vaak, maar niet altijd en niet noodzakelijk, gaat schaalvergroting gepaard met functionele verdichting (méér woonentiteiten, meer functies, …). In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de schaalvergroting in strikte (morfologische) zin. Beleid omtrent dichtheden wordt behandeld bij het thema Wonen en het thema Werken. Schaalvergroting is een middel om krachtig in te grijpen op de landschappelijke structuur. Het introduceren van elementen met een duidelijk grotere schaal dan de omgeving kan ingezet worden om op belangrijke plaatsen of op plaatsen waar de landschappelijke kwaliteit ondermaats is, de landschappelijke structuur te markeren, beter leesbaar te maken of te verbeteren. Door bebouwing van een grotere schaal toe te passen kan bovendien veelal een zelfde (of ruimer) programma gerealiseerd worden met een kleinere “footprint” en dus netto meer open ruimte gevrijwaard blijven. Daarnaast kunnen hogere gebouwen als een herkenningspunt fungeren voor een stadsdeel of een ruimer gebied. Landschappelijke motieven om schaalvergroting toe te passen zijn: ——
De relatie tussen bebouwde en open ruimte versterken door bebouwingsranden te herstructureren, openruimtecorridors uit te bouwen en/of een groene stapsteen te voorzien;
——
Historische structuren (zoals de steenwegen) beter leesbaar maken, ruimtelijk optimaliseren, de belevingswaarde ervan verhogen of de inpassing van infrastructuren verbeteren;
——
Recente structuren of plaatsen met een bijzondere maatschappelijke betekenis vorm geven en ruimtelijk markeren.
——
Publieke ruimtes beter te articuleren door duidelijke wanden te realiseren.
Omdat schaalvergrotende ingrepen een grote impact hebben op het omliggend weefsel, moet hier zeer bedachtzaam mee omgesprongen worden. Elke schaalvergrotende ingreep moet dan ook grondig onderzocht worden, waarbij de impact moet bekeken worden op niveau van de site, omgeving en stad. Bij schaalvergroting moet -naast de landschappelijke verantwoording- de meerwaarde steeds duidelijk aantoonbaar zijn (op vlak van publiek groen, gemeenschapsvoorzieningen, doelgroepwonen, buurtparkeren….). Schaalvergroting kan dus bijvoorbeeld niet benut worden om loutere woontorens te bouwen die verder geen publieke meerwaarde creëren.
/4/1 Schaalvergroting en landschappelijke structuur op stadsniveau Gebieden waar een grotere schaal van bebouwing kan worden toegepast om de landschappelijke structuur op stadsniveau te versterken zijn ( f i g. 3 9) : ——
Sites langsheen de ring: Ruime stationsomgeving (van provinciehuis tot kop spoorwegplateau en Kop van Kessel-Lo), Philipssite, Bodart, Vaartkom;
——
De Dijlevallei;
——
De vaartzone (Vaartkom, vaartzone ten zuiden van de E314, Remy);
——
De K.Boudewijnlaan (Bodart, campus Arenberg, imec, wetenschapspark Arenberg, in de toekomst: wetenschapspark Termunckveld);
——
Het spoorwegplateau;
——
Gasthuisberg (kernzone en uitbreidingszones);
——
De zuidelijke tangent (researchpark Haasrode, KMO-zone Haasrode-Parkveld, zuidelijk militair domein).
Deze gebieden voldoen allemaal aan één of meerdere van volgende criteria:
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 50
24/04/2019 16:27
51
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
f i g. 3 9 - Zoekzones schaalvergroting op stadsniveau
—
Ze markeren een bijzondere plaats in de stad zoals “het binnenkomen in de stad” (vb. poorten aan de ring, stationsomgeving) en/of ze vormen scharniergebieden tussen verschillende woonkernen van de stad en soms buurgemeenten;
—
Ze hebben historische al een afwijkende morfologie / grotere volumes (vb. vaart, Dijlevallei) ;
—
Ze beiden plaats aan een bijzonder programma van algemeen nut (vb. Gasthuisberg) ,
—
Het gaat over een “nieuwe structuur” die we ruimtelijk willen articuleren (vb. zuidelijke tangent);
—
Ze dragen bij aan het beeld van Leuven als kennisstad of beslissingscentrum (vb. K.Boudewijnlaan, stationsomgeving, spoorwegplateau);
—
Het zijn gebieden waar de blauwgroene structuur beter leesbaar kan gemaakt worden (vb. passage Dijle t.h.v. ring).
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 51
24/04/2019 16:28
52
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
Binnen deze gebieden kan schaalvergroting worden toegelaten, op voorwaarde dat de voorgestelde ingreep bijdraagt aan de landschappelijke structuur en een meerwaarde is voor de omgeving (zoals geformuleerd bij motieven hierboven). Bovendien moet in elk geval bekeken worden hoe de ingreep zich verhoudt t.o.v. aanwezige erfgoedwaarden. Op een beperkt aantal plaatsen binnen de voor schaalvergroting geselecteerde gebieden kan er een “baken” voorzien worden: hieronder verstaan we een zeer hoog gebouw (>10 bouwlagen), dat vanuit een ruime omgeving waarneembaar is en het belang van een bepaalde locatie op die manier uitdrukkelijk in de verf zet .
/4/2 Schaalvergroting en landschappelijke structuur op stadsdeelniveau Gebieden waar schaalvergroting kan worden toegepast om de landschappelijke structuur op stadsdeelniveau te versterken zijn ——
Bepaalde stukken van de steenwegen (Diestsesteenweg, Aarschotsesteenweg, Tervuursesteenweg, …) waar geen ernstige interferentie met historisch erfgoed aan de orde is;
——
De woonontwikkelingsgebieden in Wijgmaal;
——
De Martelarenlaan;
——
Het woonontwikkelingsgebied Sint-Jansbergsesteenweg;
——
De transformatiezone aan Wijgmaalbrug;
——
Het J.Vranckxpad;
——
De transformatiezone aan de K.Begaultlaan-P.Legrandstraat;
——
Donkerstraat, Van Waeyenberglaan, M.Theresiastraat - A.Vesaliusstraat, J.Lipsiusstraat – Minckelersstraat.
Ook hier geldt altijd dat schaalvergroting gekoppeld wordt aan het realiseren van doelstellingen van algemeen nut: voorzien van publiek groen, ruimte voor voorzieningen, speciale woonvormen, …. en er altijd een erfgoedafweging moet worden gemaakt.
/4/3 Gebiedsoptimalisaties Naast de strikt landschappelijke motieven kunnen ook specifieke lokale condities en kansen schaalvergroting verantwoorden. Deze aspecten worden gevat onder de noemer “gebiedsoptimalisaties”. Gebiedsoptimalisaties zijn ingrepen waarbij hoogbouw en/of schaalvergroting wordt ingezet om: ——
Onderbenutte gebieden te herstructureren of verdichten;
——
Nieuwe groene ruimte te creëren of bestaande groene ruimte te ontsluiten;
——
Om gemeenschapsvoorzieningen te ontwikkelen.
Gebiedsoptimalisaties zijn dus steeds gericht op het maatschappelijke meerwaarden ( publieke groene ruimte, verbindingen voor langzaam verkeer, bewonersparkeren, gemeenschapsvoorzieningen, …). In de gebiedsgerichte hoofdstukken worden een locaties waar gebiedsoptimalisatie aan de orde is besproken.
/4/4 Gebieden waar geen schaalvergroting gewenst is Het grootste deel van het Leuvense grondgebied vraagt echter niet om schaalvergroting: in het zgn. “typische weefsel” is geen aanleiding om morfologisch af te wijken van het bestaande en volstaat het “reguliere” beleid om de landschappelijke kwaliteit te bewaken. Alleen omwille van specifieke lokale uitdagingen (in het kader van gebiedsoptimalisaties) kan hier in beperkte mate hoger/groter gebouwd worden. Binnen het typische weefsel zijn er bovendien gebieden waar zeer restrictief met hoogbouw en schaalvergroting moet worden omgegaan: het gaat over gebieden met een sterke morfologische samenhang (vb. wijk die in één keer werd aangelegd) of over waardevol erfgoed.
/5 BEHEER EN INTEGRATIE VAN WAARDEVOL ERFGOED Het Leuvense erfgoed is meer dan het stadhuis en de Sint-Pieterskerk. Het is de mix van verschillende types gebouwen, historische en landschappelijke structuren (percellering, straattracés, riviervalleien, geomorfologische structuren,…) en archeologisch erfgoed uit verschillende periodes die van Leuven een historische stad maakt. Dit erfgoed ondersteunt het functioneren van de stad als aantrekkelijk handelscentrum, als aantrekkelijke woonomgeving voor de inwoners, als interessante tewerkstellingslocatie, als toeristische pool ... Gezien het onroerend erfgoed in grote mate de identiteit van de stad bepaalt is het cruciaal om als stad een lokaal erfgoedbeleid te hebben
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 52
24/04/2019 16:28
53
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
dat afgestemd is op het ruimtelijk beleid. Het is immers van belang dat het Leuvense erfgoed deel uitmaakt van de toekomstplannen, door het maximaal te integreren (niet te bevriezen) in de dynamische ruimtelijke ontwikkeling. Daarnaast is het eveneens noodzakelijk om het onroerend erfgoed volwaardig mee te nemen in de integrale afweging van belangen die plaatsvindt ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. Ten slotte kunnen instrumenten uit het ruimtelijk beleid gebruikt worden om het behoud en de ontwikkeling van het niet-beschermd lokaal waardevol erfgoed te garanderen. Een goede afstemming tussen het lokale erfgoedbeleid en het ruimtelijk beleid is dus noodzakelijk en wordt het volgende decennium een grote uitdaging voor Leuven. Leuven werd bij Ministerieel Besluit van 20 maart 2017 erkend als Onroerenderfgoedgemeente. Om deze erkenning te bekomen, werd onder meer een Onroerenderfgoedbeleidsplan opgemaakt (23/12/2016). In dit plan wordt uitgebreid beschreven hoe de stad een efficiënt, resultaatgericht en kwalitatief erfgoed beleid zal voeren, op maat van het Leuvense erfgoed en landschap. Hierbij is – naast het bouwkundige erfgoed - expliciet aandacht voor landschappelijk , houtig/groen en archeologische erfgoed.
/5/1 Benoeming van het waardevol erfgoed in Leuven In eerste instantie is er nood aan een duidelijk benoeming van het aanwezige erfgoed en een aanduiding van de specifieke erfgoedwaarden. De Vlaamse overheid herinventariseerde enkele jaren geleden de Leuvense binnenstad. De deelgemeenten maakten jammer genoeg geen deel uit van deze campagne, waardoor er op dit moment zo goed als geen waardevolle gebouwen in de deelgemeenten opgenomen zijn in de Vlaamse inventaris van het bouwkundig erfgoed. Nochtans bezitten de Leuvense deelgemeenten heel wat waardevol patrimonium. De stad startte dan ook recent zelf met de inventarisatie van Heverlee en Wijgmaal. De andere deelgemeenten zouden in de nabije toekomst ook aan bod moeten komen. Het is echter zeer belangrijk om niet alleen pandsgewijs te inventariseren. Ook het behoud en de versterking van de eerder reeds besproken structuurbepalende erfgoedclusters zijn cruciaal om de Leuvense gelaagdheid zichtbaar te houden. Om dit in de toekomst te garanderen, zal ook nog verder onderzoek dienen te gebeuren naar de exacte afbakening van de erfgoedclusters. Er wordt gestreefd naar een benoeming/inventarisatie van de waardevolle (cultuurhistorische) landschappen. Een beleidsplan voor het waardevolle landschap van Leuven kan enkel gebeuren indien een overzichtskaart is opgesteld waarin de verschillende waardevolle erfgoedlandschappen zijn opgenomen en benoemd. Momenteel wordt een deel opgenomen op de databank van het agentschap Onroerend Erfgoed maar er zijn nog een aantal lacunes (vb. de structuurbepalende landschapselementen) die moeten worden aangevuld. De Groendienst van de stad beheert een inventaris van het groen in het publiek domein en herziet deze inventaris geregeld. In de toekomst kunnen waardevolle bomen buiten het publiek domein toegevoegd worden aan deze inventaris (zie ook Onroerenderfgoedbeleidsplan). Potentieel archeologisch interessante gebieden worden geraadpleegd op de Centraal Archeologische Inventaris. Deze wordt telkens aangevuld na een nieuw vooronderzoek of opgraving. Deze inventaris geeft een algemeen goed beeld van de archeologisch landschappelijke kwaliteit van Leuven. Echter, er zijn een aantal hiaten. De kaart wordt aangevuld met verschillende zones waarvan geweten is dat deze een rijk bodemarchief bezitten. Het Verdrag van Malta (1992) voorziet in de betere bescherming van erfgoed aanwezig in de bodem. Archeologisch erfgoed moet een integrale bescherming krijgen. Behoud in situ staat steeds voorop. Ruimtelijke ingrepen en plannen moeten rekening houden met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven. Bij grote projecten is voorafgaandelijk onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden noodzakelijk om het bodemarchief te beschermen en om correcte randvoorwaarden te kunnen vastleggen. Op deze manier kan bij het opmaken van plannen zo veel mogelijk rekening worden gehouden met archeologisch erfgoed. Wanneer het onroerend erfgoed benoemd is, kan er gezocht worden naar de juiste instrumenten om het behoud en beheer hiervan te sturen, binnen een duidelijke beheervisie die gericht is op duurzame en moderne monumentenzorg. Het is dus geenszins de bedoeling om erfgoed te benaderen van een louter behoudsgezind en conservatief oogpunt. Er is een duidelijk besef dat erfgoed enkel kan behouden blijven in de toekomst als het deel wordt van een duurzame (stads)ontwikkeling.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 53
24/04/2019 16:28
54
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
/5/2 Stedenbouwkundige verordening voor lokaal waardevol (niet-beschermd) erfgoed Gezien het beperkt aantal beschermingen en de weinig doeltreffende rechtsgevolgen van de inventaris bouwkundig erfgoed is er nood aan bijkomend instrumentarium om ongelukkige sloop en verbouwingen van waardevolle niet-beschermde panden tegen te gaan. Een stedenbouwkundige verordening laat toe controle te houden over de kwaliteit van ingrepen aan de gebouwde omgeving. Door de verordening kan de stad aan de eigenaar beter duidelijk maken wat er wel en niet mag gebeuren met een waardevol pand. De stedenbouwkundige verordening erfgoed zal niet alleen gekoppeld wordt aan een lijst van individuele panden. Een koppeling met de waardevolle panden binnen afgebakende erfgoedclusters creëert belangrijke mogelijkheden om richtlijnen rond beheer (uniformiteit, …) te harmoniseren en zo clusterversterkend te kunnen werken.
/5/3 Opmaak van beheersplannen voor beschermd erfgoed Daar waar de stedenbouwkundige verordening erfgoed inzet op het behoud en beheer van alle niet- beschermde erfgoed, zijn er ook instrumenten die de herwaardering van beschermd erfgoed stimuleren. Voor beschermde stads- of dorpsgezichten kan een beheersplan opgemaakt worden. Een beheersplan geeft enerzijds een duidelijke beheersvisie op lange termijn weer voor het beschermde ensemble, en zorgt er anderzijds voor dat een eigenaar of huurder van een pand in dit stads- of dorpsgezicht erfgoedpremies kan aanvragen voor het onderhoud, het herstel en de herwaardering van zijn pand. De stad zal de komende jaren dan ook inzetten op de uitwerking van beheersplannen voor de beschermde stadsgezichten. Over welke ensembles dit prioritair gaat, wordt momenteel onderzocht. Hierbij worden verschillende parameters in acht genomen, zoals de nood aan herwaardering, de nood aan een beheersvisie, de eigendomsstructuur, … Ook voor het beheer van cultuurhistorische landschappen kan een beheersplan opgesteld worden. Voor de beheersplannen van landschappen is het wenselijk een geïntegreerd beheer voorop te stellen, d.w.z. waar het beheer gefocust is op zowel het landschappelijk erfgoed als het ecologische aspect aangezien deze twee meestal onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De Kesselberg, het domein van de Abdij van Vlierbeek en Heverleebos zijn hier een duidelijk voorbeeld van.
/5/4 Integratie van erfgoed in (decretaal verankerd) ruimtelijk instrumentarium Het betreft de integratie van erfgoed reeds van bij de start van het planningsproces, in masterplannen, inrichtingsstudies, onderzoek. Daarna kan dit verder vertaald worden in instrumenten met juridische gevolgen, zoals ruimtelijke uitvoeringsplannen. Een RUP is bovendien een uitermate geschikt instrument om voor gebieden met waardevol erfgoed mogelijke bestemmingen vast te leggen. Zo kunnen enerzijds ongepaste bestemmingen geweerd, en anderzijds zinvolle functies toegelaten worden.
/5/5 Duurzame monumentenzorg Erfgoed en duurzaamheid lijken elkaars tegenpolen, maar niets is minder waar. Recent Europees onderzoek (Cultural Heritage Counts for Europe, 2015) toonde aan de hand van empirisch bewijs aan dat het onroerend erfgoed een kapitaal van onvervangbare culturele, sociale, ecologische en economische waarde is. Het onroerend erfgoed is een zeer belangrijke bron voor duurzame ontwikkeling en wordt nog te weinig meegenomen in de visievorming rond duurzaamheid. Hier ligt een zeer belangrijke uitdaging voor het Leuvense erfgoedbeleid. Indien investeerders overtuigd kunnen worden van deze belangrijke meerwaarde van erfgoed, kan dit als hefboom dienen voor herbestemmingsprojecten. De stad zou er daarnaast op kunnen toezien (door het zelf te doen en via sensibilisatie) dat in de zoektocht naar ruimte voor (gemeenschaps)voorzieningen, tijdelijke functies,… eerst systematisch leegstaande waardevolle panden worden gescreend alvorens nieuwe gronden aan te snijden. Teveel bouwkundig erfgoed in Leuven staat immers leeg of wordt verwaarloosd. Nochtans is gebruik één van de beste garanties voor behoud van erfgoed. Hiervoor zou een inventaris van leegstaand waardevol patrimonium een interessant instrument kunnen zijn. Een specifiek deelthema van duurzaamheid dat vandaag zeer veel aandacht krijgt, is het energiezuiniger maken van gebouwen. Te vaak wordt gedacht dat erfgoedpanden niet energiezuiniger mogen gemaakt worden. Het verbouwen en energiezuiniger maken van waardevolle woningen wordt door de stad echter nooit geweigerd. Er wordt wel steeds gezocht naar een oplossing die het minst impact heeft op de erfgoedwaarden. Het uitbouwen van een gedragen visie hierover en deze voldoende uitdragen naar de bewoners is een grote uitdaging voor de nabije toekomst.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 54
24/04/2019 16:28
55
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
/5/6 Herbestemming De stads wenst het erfgoed efficiënt te bewaren en te gebruiken. Het is evenwel niet de bedoeling het erfgoed ‘an sich’ te restaureren maar tevens te koppelen aan een hedendaagse, passende functie die een meerwaarde betekent en het gebouw meeneemt naar de toekomst. Immers, gebouwen die gebruikt worden, hebben de meeste garantie op behoud. De herbestemming van erfgoed en het introduceren van nieuwe functies erin brengt meestal een andersoortige dynamiek in dat stadsweefsel teweeg dan wat nieuwbouwprojecten zouden kunnen verwezenlijken: erfgoed heeft een verleden, een geschiedenis die een plek en maatschappij een bepaalde identiteit geeft. Het is deze identiteit die een vertrekpunt kan zijn voor het bepalen van de betekenis van een plek in het stadsweefsel en de functies die er worden in ondergebracht. Recent werd bovendien aangetoond dat het herbestemmen van erfgoed zeer duurzaam is, maatschappelijk, cultureel, economisch en op vlak van milieu. Werken, wonen, leven in de omgeving van (herbestemd) erfgoed werkt bovendien inspirerend. Daarenboven kent erfgoed veelal volumes, oppervlaktes, inplantingen, specifieke eigenschappen… die recente bebouwing/nieuwbouwprojecten niet bezitten. Dit geldt bijvoorbeeld voor kerken met hun grote hoogte, goede akoestiek en open ruimte. Deze specifieke eigenschappen bieden, naast de wens van het behoud van het erfgoed, een opportuniteit tot herbestemming. Vele functies vinden in het recente patrimonium geen plaats omwille van de beperkingen gelinkt aan deze bebouwing. De eigenschappen van het erfgoed kunnen een uitgangspunt vormen voor het onderbrengen van een nieuwe functie. Hierdoor wordt de mogelijkheid geboden om functies een plaats te geven in een ruimtelijke context waar het door nieuwbouwprojecten niet mogelijk is. Een herbestemming van een kerk bijvoorbeeld een congrescentrum, tentoonstellingsruimte (voor grote, hoge objecten), concertruimte. Alsdusdanig kan herbestemming van erfgoed een andere dynamiek teweeg brengen binnen het bestaande weefsel dan via nieuwbouwprojecten.
/5/7 Behoud en beheer van eigen stadspatrimonium Uiteraard moet de stad ook zorg dragen voor haar eigen stadspatrimonium dat buiten de zwembaden, scholen of deelgemeentehuizen ook heel wat erfgoedpareltjes omvat. Denken we maar aan het historische stadhuis, de stadsschouwburg, de romaanse poort, de middeleeuwse stadsomwalling, de kruidtuin, de Dijlevallei, de getuigenheuvels, … maar ook verschillende kerken zoals de Sint-Pieterskerk en de Predikherenkerk. Via erfpachten of gedelegeerd bouwheerschap is er voor de stad ook een belangrijke taak weggelegd voor het beheer en de restauratie van historische monumenten als de abdij van Park, de Sint-Michielskerk ... Het landschappelijk erfgoed wordt behouden en waar nodig heropgewaardeerd of hersteld. Verschillende beheersmaatrgelen houden de landschappelijke, natuurlijke en erfgoedwaarden in stand. Voor het geheel van deze monumenten ontwikkelt de stad, in nauw overleg met alle partners van het veld, zoals het agentschap Onroerend Erfgoed en de kerkfabrieken, een visie op lange termijn waarbij niet enkel het maximale behoud van het monument voorop staat maar ook een eigentijds gebruik dat past binnen de stedelijke ontwikkelingen en visies van de stad. Het bodemarchief wordt bewaard door ‘behoud in situ’ toe te passen. Bij bodemverstoringen, die de minimumnormen van de oppervlaktematen, opgesteld door het agentschap Onroerend Erfgoed, overschrijden, dient een (voor)onderzoek te gebeuren. Voor de historische stadskern, die is vastgesteld als archeologische zone, gelden strengere maatregelen dan voor de deelgemeenten. Opgravingen van archeologisch interessante sites worden geïntegreerd in ruimtelijke uitvoeringsprocessen. Een aantal archeologisch waardevolle gebieden ‘ontsnappen’ aan de regelgeving en vallen bij verstoring onder de vondstmeldingsplicht. De stad ziet erop toe ook deze gebieden op kwalitatieve wijze te onderzoeken.
/6 ONTSLUITING EN DRAAGVLAKVERBREDING VAN ERFGOED Er is in Leuven zeer veel erfgoed aanwezig, maar toch bestaat hier bij de Leuvenaar of bij een bezoeker zeer weinig kennis over. Nochtans bepaalt dit erfgoed mee de identiteit van de Leuvenaar en van Leuven als historische stad. Als Leuven de komende jaren verder wil bouwen aan een lokaal erfgoedbeleid is het bovendien van cruciaal belang dat er voldoende besef is over wat erfgoed is, wat het belang is van dit erfgoed en hoe we hier in de toekomst mee zouden moeten omgaan zodat dit beleid gedragen wordt door iedereen. Ontsluiting en draagvlakverbreding gaan dus als het ware hand in hand. De voorbije jaren werd al hard ingezet op bijvoorbeeld het ontsluiten van het erfgoed van Wijgmaal (aan de hand van rondleidingen en een tentoonstelling). Ook in toekomstige ontwikkelingen wordt al van in het begin de ontsluiting van het erfgoed meegenomen in de opmaak van plannen. Zo zal op Hertogensite het verhaal van ‘zorg’ ontsloten worden in de te herbestemmen gebouwen en op het openbaar
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 55
24/04/2019 16:28
56
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
domein. In 2018 zal de stad de erfgoedwaarde van de wederopbouwarchitectuur van Leuven opnieuw onder de aandacht brengen, 100 jaar nadat de Leuvense wederopbouw werd aangevat. Ontsluiting kan ook helpen om een belangrijke erfgoedcluster opnieuw duidelijker leesbaar te maken. Recent werd bijvoorbeeld aan de stad Leuven een studie uitgevoerd over de visualisatie van de eerste stadsomwalling. De 12e-eeuwse stadsomwalling en haar poortstraten vormen immers de basisstructuur van het historische stadsweefsel van Leuven. Deze structuur is uitermate belangrijk voor het begrijpen van de stadsgeschiedenis en -ontwikkeling. Van de stadsomwalling zijn echter maar enkele bouwkundige restanten bewaard gebleven. De ruimtelijke samenhang tussen de restanten is verloren gegaan, waardoor de leesbaarheid van de stad, haar geschiedenis en haar ontwikkeling niet meer duidelijk is. Om deze leesbaarheid opnieuw te versterken, om de erfgoedwaarde van de stadsomwalling te duiden en te ontsluiten voor een groter publiek ging de stad in samenwerking met het bureau LINT op zoek naar een creatief en vernieuwend (grafisch) element dat kan aangebracht worden op het openbaar domein en er in slaagt om de locatie van de eerste stadsomwalling opnieuw integraal deel te laten uitmaken van het Leuvense cultuurhistorische landschap. Uiteraard gebeurt dit in eerste instantie door de restauratie van de bouwkundige restanten, zoals de reeds gerestaureerde Sint-Donatustoren in het stadspark of het Handbogenhof. Waar de elf oude stadspoorten stonden, zullen de komende jaren bronzen strips aangebracht worden in de straatstenen met daarin de namen van de poorten. De strips bakenen de 1,70 meter brede muur af, de werkelijke breedte van de oude stadsmuur. ‘s Avonds komen deze poorten tot leven met behulp van verlichting. Op twee plaatsen in de stad komen ook zeer visuele ankerpunten die de muur weer tastbaar gaan maken. Op het H. Hooverplein - een plek waar de muur vroeger over liep – zal bij de definitieve heraanleg ondermeer een fontein komen met de afdruk van de stadsomwalling. Op de toekomstige Hertogensite - waar nog enkele resten van de muur staan - komt ook een visualisering door één lange doorlopende bank met bronzen elementen tussen de nog bestaande en te restaureren bouwkundige restanten aan te brengen. Ook voor de tweede stadsomwalling kan in de toekomst een ontsluitingsvisie ontwikkeld worden. Ontsluiting van het groene en open landschap kan op verschillende manieren gebeuren. In eerste instantie wordt gewerkt aan het verhogen van de toegankelijkheid van bepaalde gebieden via recreatieve wandel- en fietsroutes. In tweede instantie wordt gezocht naar goede verbindingen om de recreatieve routes met elkaar te verbinden. Het wandelknooppuntennetwerk is hier een voorbeeld van. Ook de verbinding met de binnenstad wordt mee opgenomen. Daarnaast worden bezoekers geïnformeerd onder de vorm van persberichten, infoborden, website, publicatie, apps, ed. Daarnaast worden info-avonden georganiseerd bij de bescherming van een gebied of bij de opmaak van plan- of beheersinstrumenten. Voor verschillende gebieden worden oproepen gedaan om de mee de handen uit de mouwen te steken: geïnteresseerden kunnen helpen bij de uitvoering van beheerswerken. De uitvoering van maaiwerken om de hoge ecologische waarde van de schrale graslanden te behouden op de Kesselberg is hier ene voorbeeld van. Het maatschappelijk belang van archeologie voor steden wint steeds meer terrein. Archeologie wordt meer en meer opgenomen in stadsontwikkelingsprojecten aangezien de materiële resten een belangrijk onderdeel vormen voor de reconstructie van de historiek van een stad en bijgevolg mee de identiteit van een stad bepalen. Interessante archeologische projecten onder de aandacht brengen is een belangrijk onderdeel in het proces tot de vergroting van het draagvlak voor archeologie bij de Leuvense bevolking. Dit kan gebeuren door persmomenten, open sleuvendag, publicaties, website, e.d. Ook door het behoud of de visualisatie van archeologische materiële resten in de stadsontwikkelingsprojecten (vb. muurstructuren), m.a.w. ‘in het landschap’ wordt de historische structuur van de stad ontsloten voor het publiek.
/7 STREVEN NAAR GENERIEKE LANDSCHAPPELIJKE BASISKWALITEITEN /7/1
Landschappelijke duurzaamheid Leuven is-zoals aangegeven in de beschrijving van de bestaande structuur- landschappelijk erg divers en beschikt over een verscheidenheid aan open ruimtes en kernen met een uitgesproken karakter en een unieke geschiedenis. Deze landschappelijke conditie is een gevolg van de wisselwerking tussen het fysische systeem en het eeuwenlang menselijk ingrijpen, waarbij de leefomgeving steeds werd aangepast aan de veranderende maatschappelijke noden. Het landschap is onafgebroken aan verandering onderhevig geweest en dit proces loopt uiteraard ook nu nog verder. Hedendaagse veranderingen in het landschap worden helaas vaak gekenmerkt door uniforme en soms banale oplossingen. Industrieparken en verkavelingen zien er overal eender uit, grote winkel- en hotelketens en bedrijven mikken uitdrukkelijk op “herkenbaarheid” en proberen zoveel mogelijk een zelfde ruimtelijk model te dupliceren (ongeacht de locatie), de aanleg van wegen
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 56
24/04/2019 16:28
57
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
en kruispunten gebeurt vaak op een gestandaardiseerde manier. Dergelijke evoluties vernietigen de landschappelijke diversiteit waardoor de identiteit van de leefomgeving bedreigd wordt. Het zal dus zaak zijn om de huidige structuur van het landschap als uitgangspunt te nemen voor het toekomstig functioneren ervan. Ingrepen in de ruimte moeten de identiteit van een gebied versterken en de ontstaansgeschiedenis leesbaar houden of maken. Naast het behoud van wat vandaag waardevol is, moeten nieuwe ontwikkelingen hedendaagse elementen introduceren, die in de toekomst kwaliteit en betekenis brengen. Nieuwe projecten moeten aangegrepen worden om kwalitatieve hedendaagse( landschaps)architectuur en stedenbouw een kans te geven, als verrijking van het historisch landschap, als nieuwe laag in de gebouwde omgeving.
/7/2 Publieke ruimte als essentieel onderdeel van het landschap Onder publieke ruimte verstaan we de ruimte buiten de privésfeer, die voor iedereen toegankelijk is, waar we andere mensen zien en ontmoeten, waar het publieke leven zich afspeelt. Publieke ruimte is een complex begrip. De meeste openbare ruimtes bevinden zich in de open lucht, maar ook vrij toegankelijke overheidsgebouwen en publieke instellingen kunnen tot de openbare ruimte worden gerekend. De publieke ruimte vormt een essentieel onderdeel van het landschap. De publieke ruimte is immers de plaats van waaruit iedereen een landschap kan waarnemen of beleven. De kwaliteit van de publieke ruimte is mee bepalend voor de kwaliteit van het landschap waarvan het een onderdeel uitmaakt. In sommige gevallen is de publieke ruimte onlosmakelijk verbonden met de omliggende bebouwing en een cruciaal onderdeel van een landschap. Dit is bijvoorbeeld het geval in historische complexen zoals de abdij van Park, maar ook bijvoorbeeld in Sint-Maartensdal, waar de grote open publieke ruimte een essentieel onderdeel is van de wijk en samen “bedacht” is met de bebouwing. Het geheel van straten, doorsteken, pleinen en parken in de stad kan bovendien als een apart landschap op zich beschouwd worden. De publieke ruimte zal -behalve verkeersruimte, verblijfs- en ontmoetingsplaats – meer en meer “nieuwe” functies moeten opnemen. Zo moet ze bijdragen aan de vergroening van stedelijke woonomgevingen en bijkomende waterbuffercapaciteit voorzien. In dense stedelijke woonwijken zullen stoepen en straten een invulling krijgen, die het leven in de stad ondersteunt (“leefstraten”). Waar parkeerplaatsen verdwijnen en de verkeersfunctie wordt afgebouwd, ontstaan mogelijkheden voor een meer recreatief gebruik, voor fietssnelwegen, …. Terreinen die wachten op een bestemming kunnen een tijdelijke invulling krijgen. Kleine “restruimten” worden door bewoners ingericht (“Kom op voor je wijk”) als moestuin, speelplek, … In de gebiedsgerichte hoofdstukken worden tal van voorstellen geformuleerd om nieuwe sites en structuren in de publieke ruimte op te nemen, zoals bijvoorbeeld de zuidelijke Molenbeek, de zone langsheen de spoorweg in Wijgmaal, …. Naast de ruimtes die een duidelijk openbaar karakter hebben, zijn er in Leuven heel wat publiek toegankelijke plaatsen met een eerder informeel karakter zoals de doorsteken doorheen bouwblokken of universitaire complexen. Vooral in de binnenstad vormt het geheel van informele doorgangen en paden werk een bijzonder kwalitatief netwerk. Collectieve ruimtes kunnen de publieke ruimte aanvullen, maar kunnen in een aantal gevallen ook een negatieve impact hebben op de publieke ruimte. Het klassieke voorbeeld hiervoor is het pseudo-publieke shoppingcenter (waar bepaalde mensen geweerd worden, waarvan de inrichting volledig afgestemd is op consumptie en die de publieke ruimte “leegzuigen”), maar het kan ook over subtielere vormen van aantasting van het openbare karakter gaan. Het belang van de publieke ruimte in het stedelijk landschap, de nieuwe rollen die ze moet vervullen, het grote spectrum aan publieke ruimtes, de vele aspecten die bijdragen aan de kwaliteit ervan en de ruime interventiemogelijkheden die de stad hier heeft, nopen tot het formuleren van een samenhangende visie over de publieke ruimte in de stad. Hierin moet (tenminste) aangegeven worden: ——
welke rol(len) de publieke ruimte speelt in verschillende gebieden;
——
welke kwaliteit vooropgesteld wordt (per type of gebied;)
——
op welke manier het publieke karakter geregeld wordt.
Deze visie moet een kader scheppen voor een typologie van de publieke ruimte, die op zijn beurt een leidraad kan vormen bij gebiedsgerichte of projectmatige ingrepen.
/7/3 Architecturale en stedenbouwkundige kwaliteit De stad streeft in eigen projecten, maar ook bij particuliere projecten naar een hoge architecturale en stedenbouwkundige kwaliteit. Het beoordelen van ruimtelijke kwaliteit is geen eenvoudige opgave: ruimtelijke kwaliteit is immers gebonden aan de ruimtelijke, maar ook aan de maatschappelijke context.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 57
24/04/2019 16:28
58
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
Om de jaarlijks ca. 1500 aanvragen te beoordelen beschikt de stad inmiddels over heel wat instrumenten : RUP’s, verordeningen, structuurschetsen, inrichtingsplannen, ... Voor het overgrote deel van de aanvragen volstaan deze om ervoor te zorgen dat aan basisvereisten inzake kwaliteit wordt voldaan. Voor complexere en grotere projecten is hiernaast overleg nodig tussen de verschillende betrokken actoren (stad, bouwheren, omwonenden, GECORO, andere overheden, ….) om te komen tot een goed project. Dit veronderstelt bereidheid bij alle partijen om een vaak tijdrovend (juridisch niet afdwingbaar) proces te doorlopen, waarin de kwaliteit van een ontwerp ter discussie wordt gesteld. Om het gesprek over kwaliteit te structureren, zoveel mogelijk te objectiveren, te expliciteren en te ontdoen van vrijblijvendheid, is het zinvol om een zogenaamde kwaliteitsmatrix uit werken. Zo’n matrix bevat een leidraad om systematisch kwaliteitsafwegingen te maken op verschillende niveaus: gebouw, omgeving en stad. De matrix moet ervoor zorgen dat er -op deze 3 niveaus- in kaart wordt gebracht: ——
op welke manier een project bijdraagt aan de versterking van het stadslandschap door de relatie met fysisch systeem, bestaande structuren, weefsel en erfgoed in kaart te brengen;
——
hoe de publieke en/of groene ruimte versterkt wordt;
——
hoe het project bijdraagt aan een functionele mix in een gebied (woningtypes, betaalbaar wonen, gemeenschapsvoorzieningen, …);
——
welke impact een project heeft op de mobiliteit (zacht verkeer, auto’s, parkeren);
——
op welke manier draagt het project bij aan een duurzame (en klimaatneutrale) stad (op vlak van materialen, energiepeil, inzet hernieuwbare energie, bufferen van water, flexibel gebruik, …).
Vooral voor gebouwen met een grotere schaal -die een grotere visuele en fysieke impact hebbenis het van belang om deze oefening grondig en correct te doen.
/8 ENERGIELANDSCHAPPEN De infrastructuur voor lokale hernieuwbare energievormen zal in de toekomst meer en meer deel uitmaken van de landschapsstructuur, in het bijzonder wanneer het gaat over de inplanting van windmolens of grootschalige installaties. De lokale hernieuwbare energie vertegenwoordigt op zichzelf een infrastructuurlandschap dat zich op een bepaalde manier moet verhouden met de landschapsstructuur. De opwekking, het transport en de transmissie van energie vragen immers om een aparte infrastructuur (installaties, verschillende leidingennetwerken, warmtenetten, grote en kleine onderstations, etc). Daarvoor dienen we een landschappelijk kader te scheppen. De energietransitie is immers niet enkel een kwestie van technische toepassingen, maar omvat ook ingrijpende veranderingen in de bestaande ruimtelijke structuur. Het concept ‘energielandschap’ houdt de aansluiting in tussen de nieuwe (derde) generatie duurzame energiebronnen enerzijds en het lokale natuurlijke en stedelijke landschap anderzijds. Om ruimtelijke versnippering tegen te gaan en het energielandschap vorm te geven, kunnen de hernieuwbare energievormen zoveel mogelijk gebundeld, geclusterd of geïntegreerd worden met het gebouwde weefsel of met bestaande infrastructuren (wegen, waterlopen, etc.) in de open ruimte. Elk grootschalig hernieuwbare energieproject dient met zorg en door goed overleg met alle betrokken stakeholders ingebed te worden in haar landschappelijke, ecologische en sociale context. Op deze manier kan overlast voor deze omgeving vermeden of alleszins beperkt worden en mogelijke weerstand weggenomen worden. Op vlak van zonne-energie wenst de stad geen open ruimten in te zetten voor PV-parken, maar eerder daken van grote gebouwen, zoals de sportcomplexen, zwembaden, de Brabanthal, de stadsgebouwen, e.d. alsook op grote loodsen en kantorencomplexen. Collectieve realisaties of grootschalige groepsaankopen van PV-installaties in woonwijken passen hier eveneens in. Gezien deze installaties zich op het dak zullen bevinden, zal de impact op de omgeving eerder beperkt zijn, mits respect voor het onroerend erfgoed (zowel het gebouwde als landschappelijke). Bepalend voor de realisatie van windmolens zijn in eerste plaats de nabijheid van zowel woningen in de daarvoor bestemde woongebieden als de zonevreemde woningen. Daarnaast is het niet wenselijk om in beschermde natuurgebieden, habitat- of vogelrichtlijngebieden windprojecten te realiseren. In ankerplaatsen (waardevolle landschappen door aanwezigheid van verschillende landschappelijke, bouwkundige of archeologische erfgoedelementen) is het aanwenden van een RUP als planinstrument noodzakelijk. Wat de productie van warmte betreft, al dan niet in combinatie met elektriciteitsproductie (WKK), heeft de inbedding vooral te maken met het afstemmen van de aanleg van ondergrondse leidingen (bvb. warmtenetten) met lopende projecten of met de opwaardering van de publieke ruimte. Veelal zullen de collectieve installaties en warmtepompen in gebouwen worden geïntegreerd.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 58
24/04/2019 16:28
59
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
5
R I CHTI N GGEV EN D
Prioritaire gebieden voor de landschaps-en erfgoedstructuur /1 DE RIVIER- EN BEEKVALLEIEN De rivier- en beekvalleen op Leuvens grondgebied zijn belangrijke groenblauwe vingers, die bijdragen tot de leesbare stedelijke structuur en in hoge mate de woonkwaliteit versterken. Ze zijn bovendien historisch vaak belangrijk geweest in het ontstaan van nederzettingen en herbergen dan ook heel wat sites met hoge erfgoedwaarden. Het leesbaar houden en beter toegankelijk maken van de valleien is een belangrijke prioriteit in het landschapsbeleid van de stad. Dit gaat in eerste instantie op voor de Dijle, maar ook voor de Molenbeek-Bierbeek en de andere beken. De Dijlevallei heeft - dankzij haar bijzondere morfologie en het voorkomen van verschillende gave landschappen – de potentie om over haar volledige lengte te functioneren als een bijzonder en herkenbaar landschap, dat identiteit verleent aan de plaatsen waar ze passeert . Om deze ambitie te kunnen waarmaken moet verder worden ingezet op de continuïteit van de vallei. Dit betekent dat de rivier zoveel mogelijk zichtbaar moet zijn, dat overwelvingen en overbouwingen zoveel mogelijk moeten verwijderd worden en dat de groenstructuur van de oevers voldoende plaats moet krijgen. Waar mogelijk worden oeverstroken verbreed en ingericht als publieke (groene) ruimte. Hiernaast is het van belang om erover te waken dat ingrepen in de vallei gebeuren volgens de logica van het gebied, waarbij schaalvergroting gekoppeld wordt aan het creëren van publieke groene ruimte en gemengde programma’s. De Dijlevallei heeft in vergelijking met de aanliggende deelruimten een heel typische, wat afwijkende structuur en biedt plaats aan specifieke programma’s. Door de waterrijke aard van de gronden en door de ligging aan buitenzijde van de eerste middeleeuwse stadswal, bleef de vallei langere tijd onbebouwd. Grotere programma’s konden hier dan ook nog plaats vinden in de loop van de 19e en 20ste eeuw: industrie in het noordelijke gedeelte bij de Vaartkom; scholen, ziekenhuizen, universitaire complexen, verspreid in het zuidelijk stuk van de deelruimte… Dergelijke programma’s werden gekenmerkt door grootschalige gebouwen met heel wat tussenliggende onbebouwde ruimte, die vaak een erg functionele invulling kreeg (speelplaatsen, parkeerterreinen,…). Andere delen van de Dijlevallei hebben dan weer de kleinschalige invulling gekregen die we elders in de binnenstad ook terugvinden. De combinatie van grootschaligere gebouwen en groene ruimte wordt beschouwd als de landschappelijke eigenheid van deze deelruimte. Op de plaatsen waar de Dijle de ring kruist, die is schaalvergroting omwille van landschappelijke redenen aangewezen: hier wordt het binnen- en buitenstromen van de Dijle in/uit de binnenstad gemarkeerd alsook een verandering qua landschappelijke typologie van de Dijlevallei (open landschap Arenbergpark, versmalde en vertakte vallei in de binnenstad, gekanaliseerd verloop over bedrijvenzone). Op andere plaatsen is schaalvergroting alleen een optie indien er een duidelijke publieke meerwaarde door kan gecreëerd worden en indien schaalvergroting niet conflicteert met erfgoed. De Molenbeek-Bierbeek vormt in de stadsdelen Oost en Zuid een belangrijke blauwgroene vinger met een hoge ecologische waarde. De vallei is echter nog maar heel beperkt herkenbaar en beleefbaar in de stedelijke structuur. Ze heeft nochtans de potentie om als recreatieve blauwgroene structuur en als drager van routes voor langzaam verkeer te fungeren. En dit van aan de Naamsepoort tot in de openruimtegebieden van Bierbeek. Het gaat om een gebied met een grote landschappelijke waarde. In het stadsdeel Oostelijk Heuvellandschap bestaat de vallei enerzijds uit het openruimtegebied tussen Wittehoevelaan en de wijk Vier Vaantjes; anderzijds om het gebied tussen Meerdaalboslaan en Ziekelingenstraat, waardoor de Molenbeek en de gemeentelijke beek ‘Ruisseau aux Etangs Hendrickx’ stromen. In dit openruimtegebied (en op de grens met buurgemeente Bierbeek) is ook heel wat erfgoed aanwezig is, bij voorbeeld de Heilige Geesthoeve, de Dalemhoeve en het Papiermoleken. De verbeterde beleefbaarheid en leesbaarheid van de Molenbeekvallei is een prioritair project voor zowel het stadesdeel Oostelijk Heuvellandschap als het Zuidelijk Plateau. De figuur “verkennend onderzoek naar de potenties van de Molenbeek-Bierbeekvallei, met zoom op de openruimtegebieden ten oosten van spoorlijn 36” is louter illustratief. Ze toont de potenties van de Molenbeekvallei als drager van routes voor langzaam verkeer. Ze duidt historisch interessant erfgoed aan en suggereert mogelijke toegangspoorten tot dit openruimtegebied en deze erfgoedomgevingen. De stad wenst, indien mogelijk samen met buurgemeente, een project grensoverschrijdend project uit te werken om in de Molenbeekvallei de zachte recreatie te
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 59
24/04/2019 16:28
60
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
stimuleren, landschap en erfgoed maximaal beleefbaar te maken, natuur- en waterbeheer te versterken, de vallei beter uit te bouwen als drager van routes voor langzaam verkeer, en de verdere bebouwing in de vallei tegen te gaan.
/2 DE DIJLEVALLEI ALS BLAUWGROENE CORRIDOR De Dijle is de enige structuur die het volledige grondgebied van zuid naar noord doorkruist én de binnenstad aandoet. De Dijle vormt dan ook een belangrijk structurerend element in de natuurlijke structuur. De Dijle verbindt verschillende natuurgebieden, is dus een ecologische corridor en van belang als migratieroute. Het natuurlijke ecosysteem herstellen, ontwikkelen en beschermen is prioritair in de Dijlevallei. Om haar rol in de natuurlijke en ecologische structuur te kunnen waarmaken, moet de Dijle zoveel mogelijk geflankeerd worden door groene ruimten en oeverstroken. Cruciale locaties, die vandaag sterk bebouwd en/of verhard zijn en waar de groene ruimte langs de Dijle onderbroken wordt, zijn: ——
De passages van de Dijle ter hoogte van de ring (noordelijk en zuidelijk van de binnenstad);
——
De bedrijvenzone langsheen de Aarschotsesteenweg;
——
De Ymeria-site in Wijgmaal.
Planningsinitiatieven voor deze sites moeten aangegrepen worden om de groenstructuur van de Dijle te verbeteren. Dat kan waar wenselijk ook gecombineerd worden met zachte routes voor fietsers en wandelaars.
/3 DE GETUIGENHEUVELS De getuigenheuvels maken deel uit van de Hagelandse heuvels en zijn gekenmerkt door steile hellingen en plateauvormige heuveltoppen. Zoals de naam aangeeft vormen deze heuvels getuigen van een landschap uit het zgn. Mioceen (23 tot 5,3 miljoen jaar geleden) en hebben hoge hsitorische, natuurlijke en beeldbepalende waarde. De stad Leuven is omringd door de Kesselberg/Chartreuzeberg, Schoolbergen, Lobergen, Trolieberg, Predekhherenberg, Zwanenberg Roeselberg en de Keizersberg. De getuigenheuvels staan niet alleen bekend omwille van hun uitzonderlijke ecologische waarde, maar eveneens om hun hoge erfgoedwaarde. Zo zijn op de Kesselberg archeologische resten bewaard uit de IJzertijd periode en de Keizersberg bezit een uitzonderlijk lange en interessante occupatiegeschiedenis (12e tot 20ste eeuw). Beide heuvels zijn dan ook beschermd als landschap of als monument. De getuigenheuvels hebben een hoge landschappelijk waarde gezien hun unieke karakter in België. Echter, Leuven is omringd door verschillende getuigenheuvels die geen enkele vorm van bescherming genieten en die geen onderdeel uitmaken van beheerwerken. Daarnaast is er geen overkoepelende visie die zich uitspreekt over het beheer en publieke ontsluiting van de getuigenheuvels. Dit heeft als risico dat het waardevolle landschap van de getuigenheuvels, die een belangrijke groengordel vormt rond de stad Leuven, bedreigd is. De stad streeft ernaar het waardevolle landschap van de verschillende getuigenheuvels rond Leuven te beschermen, te beheren en open te stellen voor het publiek. De bewaring van het groene en historische karakter wordt voorop gesteld en er wordt ingezet op een hogere beleefbaarheid en toegankelijkheid. De getuigenheuvels worden beter beleefbaar gemaakt door deze groene ruimten beter te verbinden met bestaande, geïsoleerd gelegen groene ruimten in de woonkernen, en met de beekvalleien. De stad overlegt met de buurgemeenten over dit gemeentegrensoverschrijdend thema.
/4 DE EERSTE OMWALLING EN POORTSTRATEN De 12e-eeuwse stadsomwalling en haar poortstraten vormen de basisstructuur van het historische stadsweefsel van Leuven. Deze structuur is uitermate belangrijk voor het begrijpen van de stadsgeschiedenis en -ontwikkeling. Van de stadsomwalling zijn echter maar enkele bouwkundige restanten bewaard gebleven. De ruimtelijke samenhang tussen de restanten is verloren gegaan, waardoor de leesbaarheid van de stad, haar geschiedenis en haar ontwikkeling niet meer duidelijk is. Om deze leesbaarheid opnieuw te versterken, om de erfgoedwaarde van de stadsomwalling te duiden en te ontsluiten voor een groter publiek ging de stad in samenwerking met het bureau LINT op zoek naar een creatief en vernieuwend (grafisch) element dat kan aangebracht worden
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 60
24/04/2019 16:28
61
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
op het openbaar domein en er in slaagt om de locatie van de eerste stadsomwalling opnieuw integraal deel te laten uitmaken van het Leuvense cultuurhistorische landschap. Uiteraard gebeurt dit in eerste instantie door de restauratie van de bouwkundige restanten, zoals de reeds gerestaureerde Sint-Donatustoren in het stadspark of het Handbogenhof. Waar de elf oude stadspoorten stonden, zullen de komende jaren bronzen strips aangebracht worden in de straatstenen met daarin de namen van de poorten. De strips bakenen de 1,70 meter brede muur af, de werkelijke breedte van de oude stadsmuur. ‘s Avonds komen deze poorten tot leven met behulp van verlichting. Op twee plaatsen in de stad komen ook zeer visuele ankerpunten die de muur weer tastbaar gaan maken. Op het H. Hooverplein - een plek waar de muur vroeger over liep – zal bij de definitieve heraanleg ondermeer een fontein komen met de afdruk van de stadsomwalling. Op de toekomstige Hertogensite - waar nog enkele resten van de muur staan - komt ook een visualisering door één lange doorlopende bank met bronzen elementen tussen de nog bestaande en te restaureren bouwkundige restanten aan te brengen.
/5 DE TWEEDE OMWALLING EN STEENWEGEN De ring omsluit de binnenstad. Terwijl het noordwestelijk deel (de “singels”) vooral een verkeersfunctie hebben, is het oostelijk deel (de “vesten”) veel meer een zone waar grootschalige stedelijke functies een plaats hebben gekregen (stationsomgeving, Philipssite, Vaartkom). Dankzij hun groene aanleg met aparte fietspaden functioneren de vesten veel meer als een stedelijke verblijfsruimte. Hoewel de opdeling tussen singels en vesten gedeeltelijk valabel blijft – met name omwille van de meer uitgesproken verkeersfunctie van de singels - willen we het belang van een visie voor de ring als geheel uitdrukkelijk agenderen. Naast een verkeersruimte, speelt de ring immers potentieel de rol van verbindend element tussen de binnenstad en de aanliggende kernen. Ze kan deze rol opnemen door verbindende groenruimten en goede verbindingen voor langzaam verkeer te voorzien. Daarnaast zijn er langsheen de ring heel wat erfgoedwaarden aanwezig. De ring ligt immers op de plaats van de tweede stadsomwalling uit de 14e eeuw. De tweede omwalling is nog grotendeels zichtbaar aanwezig en bevat een aantal monumenten zoals de Verloren Kosttoren en de tolhuizen aan de Brusselsepoort. Langsheen de ring is verder heel wat waardevol patrimonium uit verschillende periodes aanwezig (wederopbouw, modernisme, arbeiderswoningen, …).
/6 DE K.BOUDEWIJNLAAN De Koning Boudewijnlaan is en blijft een belangrijke toegangsweg tot de stad vanuit de regio. Bovendien situeren de campus Arenberg, IMEC en het wetenschapspark Arenberg zich langsheen de K.Boudewijnlaan. Langsheen de K.Boudewijnlaan krijgen de kennisgeoriënteerde activiteiten, waar Leuven in uitblinkt, een gezicht. Dit impliceert niet alleen dat de infrastructuur een vlotte en veilige verkeersafwikkeling toelaat, maar ook dat de K. Boudewijnlaan landschappelijk goed ingepast wordt en de inrichting en ontwikkeling van de randen de representatieve rol ondersteunen ( f i g. 4 0) . Termunckveld en Bodart zijn de laatste sites die de cluster van kenniseconomie kunnen versterken. Bij de ontwikkeling van deze sites kunnen er nieuwe “bakens“ worden toegevoegd aan de K. Boudewijnlaan, die een hoge landschappelijke, stedenbouwkundige en architecturale kwaliteit moeten hebben. Voor de Bodartsite is er een voorstel uitgewerkt dat maximaal inzet op de landschappelijke continuïteit van Dijle- en Voervallei. Het kruispunt van de ring en de K.Boudewijnlaan is een logische locatie voor een grootschaliger gebouw: dit punt markeert het binnenkomen in de stad, het is het snijpunt van de deelsystemen ring en Dijlevallei . Bodart heeft de potentie om een groene multifunctionele stadspoort te worden. Termunckveld is de laatste site die op Leuvens grondgebied kan uitgebouwd worden als wetenschapspark. De ontwikkeling van Termunckveld als wetenschapspark kan pas starten nadat de wetenschapsparken Arenberg en spoorwegplateau volledig ontwikkeld zijn. Indien nodig kan Termunckveld ook ingezet worden als ruimte voor de onderzoeksactiviteiten van de KU Leuven of voor een nieuwe campus. Belangrijke randvoorwaarden bij de ontwikkeling van Termunckveld zijn: ——
De inrichting houdt rekening met de landschappelijke kwaliteit van de site. Termunckveld is een golvende open ruimte die afhelt van de Tervuursesteenweg naar de K. Boudewijnlaan. Dit reliëf is kenmerkend voor deze zone en moet behouden blijven. Grote nivelleringswerken en afgravingen zijn hier niet gewenst. Gebouwen worden verder zo ingeplant dat er zichten op de open ruimte mogelijk zijn, zowel vanaf de Tervuursesteenweg als de K. Boudewijnlaan.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 61
24/04/2019 16:28
62
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
f i g. 4 0 - i l l u s t r a t i e f - Landschappelijke structuur K. Boudewijnlaan
/7
—
Door de helling is de afstroming van regenwater hier een niet onbelangrijk thema. Bij de inrichting van Termunckveld worden de zones waar het afstromend water verzamelt, best groen ingericht om het water op te vangen en te laten infiltreren. Door de afstromingszones groen in te richten vervult Termunckveld ook de rol van noordzuid ecologische corridor (tussen Vogelzang en de valleien van Voer en Dijle).
—
Over Termunckveld worden logische bijkomende fietsroutes gerealiseerd (vb. van Egenhoven naar de Tervuursesteenweg).
—
Een nieuw baken sluit aan bij de K.Boudewijnlaan en de E314. Richting Sint-Jansbergsesteenweg en Tervuursesteenweg neemt de schaal van de gebouwen af.
HET VAARTLANDSCHAP De Vaartzone ligt grotendeels in de alluviale vlakte van de Dijle tussen de flanken van de Kesselberg en de Roeselberg, en past in het ruimere gebied Leuven-Noord, de Vaartzone en de Sporendriehoek. De Vaart heeft een belangrijke plaats in de Leuvense landschapsstructuur. De Vaartzone tussen Vaartkom en de E314 (zuidelijke Vaartzone) heeft een hele andere verschijningsvorm dan de Vaartzone ten noorden ervan (noordelijke Vaartzone). De ontwikkeling van de Vaartzone staat in verband staat met een sequens van economische activiteit langs de Vaart (Remysite in Wijgmaal, omgeving van Cargill in Herent, bedrijvigheid in Tildonk en verderop naar Mechelen). Het bedrijvenfragment langs de Wijgmaalsesteenweg is een directe uitloper van de economische activiteit langs de Vaart. NOORDELIJK: De noordelijke vaartzone is een zone met veel open ruimte en een puntsgewijze inplanting van bedrijven. Een lineaire ontwikkeling van bedrijven over de volledige lengte is hier nooit aanwezig geweest en is landschappelijk niet wenselijk. Bijzondere momenten in het landschap van de noordelijke vaart zijn: —
De zone rond het Fort, waar oorspronkelijk een chemische fabriek gevestigd was,
—
De openruimtecorridor ter hoogte van de Wijgmaalsesteenweg, die de vijvers van Bellefroid verbindt met de oostelijke helft van de vallei (antitankgracht, meander).
—
De Remysite in Wijgmaal als belangrijk baken in het Vaartlandschap en onderdeel van een belangrijk erfgoedcluster.
De perspectieven voor deze zones worden beschreven in het gebiedsgericht hoofdstuk over de Noordelijke Laagvlakte.
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 62
24/04/2019 16:28
63
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
ZUIDELIJK: De ‘stedelijke Vaartzone’ tussen de Vaartkom en het viaduct van de E314 heeft een zeer specifieke ruimtelijke structuur en functionaliteit ten opzichte van de aanliggende woongebieden in Wilsele en Kessel-Lo. In de binnenstad heeft ze haar ankerpunt in de Vaartkom. Kenmerkend aan de Vaartzone is de parallelle nevenstelling van zowel harde als zachte infrastructuren zoals de Vaart, de aanliggende (steen)wegen en de spoorwegbundel enerzijds en anderzijds de rechtgetrokken Dijle en de Vunt. Het oorspronkelijke landschap van de Dijlevallei werd er stelselmatig versnipperd en versneden in stroken waarop dan transversaal een percellering tot stand kwam. Daarbinnen hebben zich de laatste decennia voornamelijk autogebonden (industriële) bedrijven gevestigd met logistieke en commerciële inslag. Dat vormt het typische Vaartlandschap gelegen tussen de sporenbundel en Wilsele-Dorp. Vanop de Vaart bestaan er belangrijke zichten op het stadslandschap van de binnenstad, de oostelijke en westelijke getuigenheuvels, en de spoorinfrastructuur. De open zichten vanop de Vaartoevers bepalen mee het Vaartlandschap. De toren van Sint-Maartensdal prijkt op de as van de Vaart, terwijl ook de bestaande en toekomstige bakens in de Vaartkom er goed tot uiting komen. De klokkentoren van de universiteitsbibliotheek torent sinds 1928 aan de linkerzijde. Kenmerkend aan de zuidelijke Vaartzone is ook de overgangs- en verbindingsfunctie van het gebied tussen de binnenstad en de woonkernen in de Noordelijke Laagvlakte. Deze verbindingen zijn momenteel hoofdzakelijk noord-zuid gericht, en zijn vatbaar voor verbetering. Dwars op de infrastructuur bestaan er nauwelijks verbindingen, afgezien van de brug over de Vaart en de brug aan de Dijledreef. Ten westen is de relatie met Wilsele-Dorp eerder zwak, terwijl er ten oosten nauwelijks een link bestaat met de voorzieningen en woonkernen van Kessel-Lo. Deze laatste bestaat momenteel enkel via het Vuntcomplex-Kesseldallaan en via de Vuurkruisenlaan-Diestsesteenweg. De morfologie, de specifieke functies, de gebouwentypologie en de ligging in de vallei maken van de Vaartzone een duidelijk herkenbaar geheel binnen de stedelijke context. Dat unieke Vaartlandschap biedt troeven naar functionele invulling en laat een gebruik toe dat op vele andere plaatsen nabij de binnenstad ondenkbaar is. Niettemin dient het gebied veel meer een rol op te nemen als verbindende ruimte. De Dijle en de Vunt zijn op regionaal niveau onderdeel van de natuurlijke structuur. De Dijle stroomt door het plangebied grotendeels parallel aan de Vaart van zuid naar noord, maar is ter hoogte van de Dijledreef rechtgetrokken geweest met behoorlijk versteende oevers tot gevolg. Aan de westelijke oever van de Dijle binnen het plangebied werd op enkele plaatsen tot tegen de waterloop gebouwd. De oostelijke Dijleoever heeft iets meer ruimte gezien de Dijledreef er langs loopt. De Vunt is ingesneden naast het groene spoortalud. De biologische waarderingskaart duidt niet op biologisch waardevolle gebieden. De randen van het plangebied langs de Dijleoevers mogen dan niet als biologisch waardevol omschreven zijn; ze hebben uiteraard wel een ecologische en bufferende rol t.a.v. de aanliggende bedrijvigheid. Ze dragen ook bij aan de positieve beeldwaarde die het gebied nodig heeft. De uitbouw van een sterke groenstructuur als armatuur voor de verdere stedelijke ontwikkeling van het gebied biedt een landschappelijk kader voor de inplanting van grote loodsen, opslagplaatsen, productiehallen, atelierruimten, e.d. De Vaartzone is een ‘poort’ tot Leuven vanuit de noordelijke richtingen. De rechtlijnigheid en openheid van de Vaart creëert verschillende brede zichten naar de binnenstad en zorgt ook voor een grote zichtbaarheid van gebouwen aan beide Vaartoevers. Een verantwoorde landschappelijke inpassing van economische functies is daarom des te belangrijker. De kwaliteit van de gebouwen en hun voorkomen langs de ontsluitingswegen, verdient bijzondere aandacht en een consequente zorg. De Vaart zelf als waterweg heeft zowel een belangrijke historische betekenis als een actuele economische en recreatieve functie. De Dijle en de Vunt vertegenwoordigen eveneens een historisch landschap en dienen als dusdanig te worden geherwaardeerd, waar deze niet overwelfd is.
/8 DE ZUIDELIJKE TANGENT De zuidelijke tangent is een deelruimte die bestaat uit verschillende clusters van tewerkstelling en (meestal bovenlokale) gemeenschapsvoorzieningen zoals onderwijs en sport. Het betreft de clusters: ——
Haasrode researchpark ;
——
KMO-zone Haasrode, uit te breiden richting Parkveld ;
——
Militair domein (deel ten zuiden van de Hertogstraat), eventuele herontwikkelingszone op de lange termijn;
——
Onderwijscampus Heilig Hart.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 63
24/04/2019 16:28
64
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTIN G GEV EN D
Deze clusters zijn geënt op de infrastructuren Meerdaalboslaan, Ambachtenlaan en Hertogstraat, van waaruit ze per auto en (tram-)bus ontsloten kunnen worden. De opening van een spoorstation Haasrode is een noodzakelijke aanvulling op de wegontsluiting. De zuidelijke tangent is een zone met groeipotenties voor bijkomende tewerkstelling en bovenlokale gemeenschapsvoorzieningen (vooral hoger onderwijs). Het researchpark Haasrode kan ruimtelijke geoptimaliseerd worden, waarbij -naast verdichtingook een betere groenstructuur kan gerealiseerd worden. Het gebied is bovendien één van de weinige zones in Leuven waar grootschalige windturbines theoretisch mogelijk zijn. De grote dakoppervlaktes lenen zich voor grootschalige opwekking van zonne-energie. Bijkomende onderwijsfuncties worden bij voorkeur gebundeld rond de bestaande concentratie anno 2016 (centraal in het bedrijventerrein) of aan het geplande spoorstation. De KMO-zone Haasrode wordt uitgebreid met het bedrijventerrein Parkveld, waar kleinschalige productie-gebonden bedrijven kunnen komen die belangrijk zijn voor de lokale, Leuvense markt. Bij de uitbreiding met bedrijventerrein Parkveld, streeft de stad naar een dichte ontwikkeling gestreefd van loods-achtige gebouwen. Het principe van de aaneengesloten bebouwing met dubbele ontsluiting aan voorzijde (personen) en achterzijde (goederen) zoals in het inrichtingsplan Parkveld uit de jaren 2000 voorzien, lijkt nog steeds een valabele keuze. Een zeer ruime openruimtecorridor tussen het noordelijk militair domein en de openruimtegebieden rond het Sint-Albertuscollege blijft behouden. Bij eventuele toekomstige herontwikkeling van het militair domein, kan het deel ten zuiden van de Hertogstraat voor uitbreiding van tewerkstelling of bovenlokale gemeenschapsvoorzieningen worden ingezet. Ten laatste bij de herontwikkeling voor een nieuwe functie, wordt een aanzienlijke groencorridor gerealiseerd tussen Hertogstraat en Heverleebos, over een deel van deze terreinen. Het stuk militair domein ten noorden van de Hertogstraat, dat vandaag reeds grotendeels onbebouwd is, wenst de stad als groene ruimte te behouden. Naast (reeds bestaande) recreatiefuncties, kan deze ruimte worden ingezet voor de lokale behoeften aan groene en recreatieve ruimte. Op de campus Heilig Hart zijn gemeenschapsvoorzieningen van het personen-intensieve type aanwezig (onderwijs). Er zijn heel wat landschappelijke kwaliteiten en erfgoedwaarden die door een ondoordachte groei geschaad zouden kunnen worden. De relatie tussen de campus en het nog bestaande historische landschap rond de oude Calvariedreef en het War Cemetery, is vandaag niet optimaal. Zeer beperkte uitbreidingen van de campus kunnen overwogen worden, indien ze tegelijk de landschaps- en erfgoedwaarden versterken. De zuidelijke tangent is een “nieuw type” gebied, met een combinatie van functies gelegen bij waardevolle openruimtegebieden. Het verbindt historische sites zoals het H.Hart methet miltair domein en een bedrijventerrein annex campus. Naast ontsluiting en de inrichting van bebouwde zones moet daarom de kwaliteit van de openruimte gevrijwaard blijven. Doorheen de tangent wordt de openruimtecorridor tussen het openruimtegebied rond Heverleebos en het Heilig Hartinstituut enerzijds, en het noordelijk militair domein en de open ruimte te Parkveld anderzijds, gerealiseerd. De stad ontwikkelt een beeldkwaliteitsplan, waarin zij de nodige maatregelen opneemt om de bestaande landschapskwaliteiten te beschermen, het bestaande erfgoed nog beter tot haar recht te laten komen, de clusters met stedelijke functies op een landschappelijk verantwoorde manier af te werken, en de zichtbaarheid van de open landschappen en het erfgoed vanuit de dragende infrastructuur (Meerdaalboslaan, Ambachtenlaan, Hertogstraat) te verbeteren. Tegelijk evalueert de stad in dit beeldkwaliteitsplan de gepastheid van grootschalige bebouwing en structuren (b.v. windmolens) op de zuidelijke tangent ( f i g. 4 1) .
/9 UITBREIDINGSZONES GASTHUISBERG De site Gasthuisberg (inclusief Vogelzang en de zone richting Brusselsesteenweg) wordt voorbehouden voor de verdere ontwikkeling van het universitair ziekenhuis, de universitaire en hogeschoolcampus biomedische wetenschappen en de biomedische spin-offs. Het masterplan voor Gasthuisberg voorziet een afwerking binnen een infrastructuurring, die de site verbindt met de E314 en de singels en een aparte toegang voor openbaar vervoer vanaf de Tervuursesteenweg heeft. Pas nadat Gasthuisberg binnen de in het masterplan geprojecteerde ring “volgebouwd” is, kunnen de randzones ontwikkeld worden in functie van de noden en de optimalisatie van het ziekenhuis en de hierop geënte activiteiten. De ontwikkeling van de uitbreidingszones kan niet meer op basis van het concept zoals het masterplan binnen de ring voorschuift (nl. als één aaneengesloten megacomplex). De inplanting en typologie van nieuwe gebouwen moet erop gericht zijn het landschap (van de heuvel) te laten
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 64
24/04/2019 16:28
65
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
doorlopen. Op deze wijze blijft de landschappelijke eigenheid van het gebied –een getuigenheuvel- leesbaar en worden in de blauwgroene structuur stapstenen gerealiseerd die de zone van Vogelzang/Zwanenberg verbinden met de open ruimte van Kareelveld via het Lemmenspark. Het voorzien van voldoende waterbuffering is (omwille van hellingen en harde ondergrond) een belangrijk thema op deze site ( f i g. 4 2) Het idee om te werken met losstaande volumes in het groen om een verbinding te maken tussen Vogelzang en Kareelveld kan doorgetrokken worden over de Brusselsesteenweg heen, in de zone vlak achter de Brusselsepoort. De reorganisatie van deze zone biedt bovendien de mogelijkheid om een veiligere verkeersafwikkeling te voorzien. Deze zone wordt geselecteerd als transformatiezone.
f i g. 4 1 - Landschappelijke structuur zuidelijke tangent
f i g. 4 2 - Uitbreidingszones Gasthuisberg
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 65
24/04/2019 16:28
66
TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S / Land schap e n e r fgoe d
6
R I CHTIN G GEV EN D
Krachtlijnen van het beleid rond landschap en erfgoed ——
De bijzondere geomorfologische conditie van Leuven bepaalt in hoge mate de landschappelijke structuur, het ruimtelijk voorkomen, de herkenbaarheid van verschillende plaatsen en de ligging van de grote groene vingers, de belangrijkste nederzettingen en infrastructuren. Deze conditie vormt -samen met de historische nederzettinsgsstructuur- een belangrijke randvoorwaarde voor de ruimtelijke ontwikkelingen in een bepaald stadsdeel. Dit principe wordt gedetailleerd uitgewerkt in de hoofdstukken over de stadsdelen.
——
Leuven vormt geen aangesloten stedelijke zone, maar valt uit elkaar in verschillende kernen die door blauwgroene vingers van elkaar gescheiden worden. De blauwgroene vingers delen het grondgebied op in herkenbare delen en zorgen ervoor dat de verschillende kernen als dusdanig leesbaar zijn in het landschap. Het zijn uitlopers van grotere openruimtegehelen die de gemeentegrenzen overschrijden. Ze zijn niet alleen landschappelijk structurerend, maar vervullen ook een belangrijke rol in de natuurlijke en ecologische structuur. Door hun ligging tussen de woonkernen zorgen ze voor de nabijheid van groen in elke woonkern, wat belangrijk is voor de woonkwaliteit. Ze staan in voor waterberging, klimaatregulering, landbouw en recreatie. Het vrijwaren van de open ruimte, het verbeteren van de continuïteit en het beter toegankelijk (en dus beleefbaar) maken van deze blauwgroenen vingers is dan ook een belangrijke beleidsdoelstelling. RSL2 benoemt de blauwgroene gebieden (op stads- en stadsdeelniveau) en geeft aan waar er mogelijkheden zijn om deze structuren te versterken (bv. het centrale deel van het bedrijventerrein aan de Wijgmaalsesteenweg inzetten als openruimtegebied om de continuïteit van de Dijlevallei te herstellen).
——
Naast de openruimtelandschappen, zijn er de verschillende woonkernen op Leuvens grondgebied. Ze verschillen onderling door meer of minder uitgesproken stedelijk karakter, meer of minder groen, meer gesloten dan wel open bebouwing, meer gezinswoningen of appartementen. Ze zien er anders uit en hebben andere mogelijkheden met betrekking tot het voorzien van bijkomende woningen of voorzieningen. Dat Leuven beschikt over uiteenlopende woon- en werkmilieus is een troef die we willen behouden. Dat betekent dat ontwikkelingen in de deelkernen afgestemd moeten zijn op het specifieke karakter van die deelkern, de landschappelijke structuur moeten versterken en bijdragen aan een duurzaam integreren van erfgoed in de kernen. Voor elke deelkern wordt in RSL2 beschreven wat de typische kwaliteit van een gebied uitmaakt en welke beperkingen of mogelijkheden dit met zich meebrengt. Zo zal voor de middeleeuwse kern het behoud van de fijnmazige structuur en de pandsgewijze opbouw voorop staan, terwijl in de Dijlevallei het voorkomen van bebouwing met een grotere schaal in combinatie met open ruimte en bijzondere programma’s het uitgangspunt vormt.
——
Hiermee samenhangend worden zones aangeduid waar schaalvergroting kan ingezet worden om de landschappelijke structuur te versterken. Schaalvergroting is een middel om krachtig in te grijpen op de landschappelijke structuur. Het introduceren van elementen met een duidelijk grotere schaal dan de omgeving kan ingezet worden om op belangrijke plaatsen of op plaatsen waar de landschappelijke kwaliteit ondermaats is, de landschappelijke structuur te markeren, beter leesbaar te maken of te verbeteren. Door bebouwing van een grotere schaal toe te passen kan bovendien veelal een zelfde (of ruimer) programma gerealiseerd worden met een kleinere “footprint” en dus netto meer open ruimte gevrijwaard blijven. Daarnaast kunnen hogere gebouwen als een herkenningspunt fungeren voor een stadsdeel of een ruimer gebied. Omdat schaalvergrotende ingrepen een grote impact hebben op het omliggend weefsel, moet hier zeer bedachtzaam mee omgesprongen worden én is schaalvergroting in elk geval alleen bespreekbaar in een beperkt aantal zones (benoemd in RSL2) én als de meerwaarde duidelijk kan aangetoond worden.
——
Het grootste deel van het Leuvense grondgebied vraagt niet om schaalvergroting: in het zgn. “typische weefsel” is geen aanleiding om morfologisch af te wijken van het bestaande en volstaat het “reguliere” beleid om de landschappelijke kwaliteit te bewaken. Alleen omwille van specifieke lokale uitdagingen kan hier in beperkte mate hoger/groter gebouwd worden. Binnen het typische weefsel zijn er bovendien gebieden waar zeer restrictief met hoogbouw en schaalvergroting moet worden omgegaan: het gaat over gebieden met een sterke morfologische samenhang (vb. wijk die in één keer werd aangelegd) of zones met veel erfgoedwaarden (vb. gebied binnen 12e eeuwse omwalling).
RSL2
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 66
24/04/2019 16:28
67
TH EM ATIS CH E BE LE IDS KAD ER S / Land schap e n e r fgoe d
R I CHTI N GGEV EN D
——
Leuven beschikt over een zeer divers en rijk patrimonium aan waardevolle gebouwen, structuren, archeologische sites en landschappen. Dit erfgoed ondersteunt het functioneren van de stad als aantrekkelijk handelscentrum, als aantrekkelijke woonomgeving voor de inwoners, als interessante tewerkstellingslocatie, als toeristische pool ... Gezien het onroerend erfgoed in grote mate de identiteit van de stad bepaalt is het cruciaal om als stad een lokaal erfgoedbeleid te hebben dat afgestemd is op het ruimtelijk beleid. Het is immers van belang dat het Leuvense erfgoed deel uitmaakt van de toekomstplannen, door het maximaal te integreren (niet te bevriezen) in de dynamische ruimtelijke ontwikkeling. Dit vergt in eerste instantie dat er verder gewerkt wordt aan het inventariseren van waardevolle panden, gehelen, erfgoedclusters, structuren en landschappen. Wanneer het onroerend erfgoed benoemd is, kan er gezocht worden naar de juiste instrumenten (stedenbouwkundige verordening, het opmaken van beheersplannen, Rups, een lijst van leegstaand waardevol patrimonium, …) om het behoud en beheer hiervan te sturen, binnen een duidelijke beheervisie die gericht is op duurzame en moderne monumentenzorg.
——
Als Leuven de komende jaren verder wil bouwen aan een lokaal erfgoedbeleid is het bovendien van cruciaal belang dat er voldoende besef is over wat erfgoed is, wat het belang is van dit erfgoed en hoe we hier in de toekomst mee zouden moeten omgaan zodat dit beleid gedragen wordt door iedereen. Ontsluiting en draagvlakverbreding van erfgoed zijn dan ook belangrijke beleidsdoelstellingen.
——
De publieke ruimte vormt een essentieel onderdeel van het landschap. De publieke ruimte is immers de plaats van waaruit iedereen een landschap kan waarnemen of beleven. De kwaliteit van de publieke ruimte is mee bepalend voor de kwaliteit van het landschap waarvan het een onderdeel uitmaakt. Het belang van de publieke ruimte in het stedelijk landschap, de nieuwe rollen die ze moet vervullen, het grote spectrum aan publieke ruimtes, de vele aspecten die bijdragen aan de kwaliteit ervan en de ruime interventiemogelijkheden die de stad hier heeft, nopen tot het formuleren van een samenhangende visie over de publieke ruimte in de stad.
——
De infrastructuur voor lokale hernieuwbare energievormen zal in de toekomst meer en meer deel uitmaken van de landschapsstructuur, in het bijzonder wanneer het gaat over de inplanting van windmolens of grootschalige installaties. Deze zgn. energielandschappen vormen een nieuw soort landschap en vergen een eigen afwegingskader.
RS_BOEK-8_DEEL-3.7_LANDSCHAP_190424.indd 67
24/04/2019 16:28